ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2012.202.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
55e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN |
|
|
|
2012/442/EU |
|
|
* |
||
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
2012/443/EU |
|
|
* |
||
|
|
2012/444/EU |
|
|
* |
||
|
|
2012/445/EU |
|
|
* |
||
|
|
2012/446/EU |
|
|
* |
||
|
|
2012/447/EU |
|
|
* |
||
|
|
2012/448/EU |
|
|
* |
Besluit van de Commissie van 12 juli 2012 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor krantenpapier (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 4693) ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/1 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 24 juli 2012
over het door de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt betreffende een wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst
(2012/442/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, en artikel 168, lid 4, onder b), in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden. |
(2) |
Volgens artikel 98 van de EER-overeenkomst kan het Gemengd Comité van de EER besluiten onder meer bijlage II bij de EER-overeenkomst te wijzigen. |
(3) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst bevat bepalingen en regelingen betreffende technische voorschriften, normen, keuring en certificatie. |
(4) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1274/2011 van de Commissie van 7 december 2011 inzake een in 2012, 2013 en 2014 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 1213/2008 van de Commissie van 5 december 2008 inzake een in 2009, 2010 en 2011 uit te voeren gecoördineerd meerjarig communautair controleprogramma tot naleving van de maximumgehalten en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op voeding van plantaardige of dierlijke oorsprong (4) werd in de EER-overeenkomst opgenomen, met bepaalde aanpassingen voor de EVA-staten. |
(6) |
Aangezien Verordening (EG) nr. 1213/2008 is ingetrokken en bijgevolg uit de EER-overeenkomst moet worden gehaald, moeten die aanpassingen worden overgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1274/2011. De aanpassingen hebben betrekking op het aantal bestrijdingsmiddelen waarop IJsland toezicht moet houden, en op het aantal monsters dat van ieder product moet worden genomen en geanalyseerd door IJsland en Noorwegen; er wordt in het bijzonder rekening gehouden met de beperkte capaciteit van laboratoria in IJsland. |
(7) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt moet gebaseerd zijn op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het door de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot de wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst is gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 24 juli 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
A. D. MAVROYIANNIS
(1) PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
(2) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
(3) PB L 325 van 8.12.2011, blz. 24.
(4) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 9.
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. …/…
van
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, als gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. …/… van het Gemengd Comité van de EER van … (1). |
(2) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1274/2011 van de Commissie van 7 december 2011 inzake een in 2012, 2013 en 2014 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 1213/2008 van de Commissie van 5 december 2008 inzake een in 2009, 2010 en 2011 uit te voeren gecoördineerd meerjarig communautair controleprogramma tot naleving van de maximumgehalten en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op voeding van plantaardige of dierlijke oorsprong (3), die is opgenomen in de EER-overeenkomst, is in de Europese Unie ingetrokken en moet dus ook uit de EER-overeenkomst worden gehaald. |
(4) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake voedingsmiddelen. Wetgeving inzake voedingsmiddelen is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de inleiding van hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein, |
BESLUIT:
Artikel 1
Hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De tekst van punt 54zzzzb (Verordening (EG) nr. 1213/2008 van de Commissie) wordt geschrapt. |
2) |
Na punt 65 (Verordening (EU) nr. 1171/2011 van de Commissie) wordt het volgende ingevoegd:
De bepalingen van de Verordening worden voor de toepassing van deze Overeenkomst als volgt aangepast:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie in de IJslandse en de Noorse taal bekend te maken tekst van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1274/2011 is authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op …, mits alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (4).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel,
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L …
(2) PB L 325 van 8.12.2011, blz. 24.
(3) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 9.
(4) [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
VERORDENINGEN
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/5 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 689/2012 VAN DE COMMISSIE
van 27 juli 2012
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 415/2007 van de Commissie inzake de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (1), en met name artikel 1, lid 2, en artikel 5, lid 2,
Gezien Verordening (EG) nr. 415/2007 van de Commissie van 13 maart 2007 inzake de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om interoperabel te blijven met het maritieme verkeersbeheer en de informatiediensten van maritiem scheepsverkeer, en derhalve met het maritieme automatisch identificatiesysteem (AIS), moet Verordening (EG) nr. 415/2007 van de Commissie worden gewijzigd. |
(2) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren (3), |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 415/2007 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
De lidstaten stellen de nodige maatregelen vast om ten laatste twaalf maanden na de inwerkingtreding aan deze verordening te voldoen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 juli 2012.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 152.
(2) PB L 105 van 23.4.2007, blz. 35.
(3) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 29.
BIJLAGE
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 415/2007 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de inhoudsopgave wordt een hoofdstuk ingevoegd:
|
2) |
De „REFERENTIES” worden als volgt gewijzigd:
|
3) |
In hoofdstuk 2.2 wordt de voorlaatste alinea vervangen door: „Bij varende schepen kan voor de updatefrequentie van dynamische informatie op tactisch niveau geschakeld worden tussen de SOLAS-modus en de binnenvaartmodus. Bij gebruik in de binnenvaart kan de updatefrequentie verhoogd worden tot 2 seconden. Voor schepen die voor anker liggen, wordt een updatefrequentie van een aantal minuten aanbevolen of telkens als zich een wijziging van de informatie voordoet.”. |
4) |
In hoofdstuk 2.3.1 wordt de volgende zin toegevoegd: „Bij het ontwerp van AIS voor de binnenvaart wordt rekening gehouden met de door de deskundigengroep voor de tracking en tracing van schepen (1) opgestelde en bijgehouden technische richtsnoeren inzake AIS voor de binnenvaart. |
5) |
In de tabel in hoofdstuk 2.3.2.1 wordt de laatste rij geschrapt. |
6) |
Hoofdstuk 2.3.2.3 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
In hoofdstuk 2.3.2.4 wordt de 4e rij in de eerste tabel, getiteld „RTA bij sluis/brug/terminal”, als volgt gewijzigd:
|
8) |
Hoofdstuk 2.3.3 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
In hoofdstuk 2.3.4 wordt de eerste alinea vervangen door: „De technische oplossing voor AIS voor de binnenvaart is gebaseerd op dezelfde technische normen als het SOLAS-AIS van de IMO (Rec. ITU-R M.1371, IEC 61993).”. |
10) |
Hoofdstuk 2.3.5 wordt vervangen door: „2.3.5. Compatibiliteit met IMO klasse A-transponders AIS-transponders voor de binnenvaart moeten voldoen aan de eisen voor IMO klasse A-transponders en moeten in staat zijn om alle IMO-AIS-berichten te ontvangen en te verwerken (in overeenstemming met ITU-R M.1371 en de technische IALA-toelichtingen bij ITU-R M.1371). Daarnaast moeten zij in staat zijn om de berichten te verzenden die in hoofdstuk 2.4 van deze technische specificaties gedefinieerd zijn. Voor AIS-transponders voor de binnenvaart is een DSC-transmissie (tx) niet vereist en zij hoeven ook niet over een MKD te beschikken, maar de MKD-functie en de DSC-kanaalbeheerfunctie zijn wel vereist. Het staat de fabrikanten van de betreffende apparatuur dan ook vrij die hard- en software te verwijderen uit de klasse A-transponders.”. |
11) |
Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd: „2.3.9. Typegoedkeuring De AIS-apparatuur voor de binnenvaart dient een typegoedkeuring te krijgen, waaruit blijkt dat zij in overeenstemming is met deze technische specificaties.”. |
12) |
Hoofdstuk 2.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
13) |
De titel van hoofdstuk 2.4.2 wordt vervangen door: „2.4.2. Bericht 5: statische en reisgerelateerde scheepsdata (ITU-R 1371)”. |
14) |
Hoofdstuk 2.4.3 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
De titel van hoofdstuk 2.4.4 wordt vervangen door: „2.4.4. Gebruik van specifieke berichten (ITU-R 1371)”. |
16) |
In hoofdstuk 2.4.4.1 wordt de eerste zin vervangen door: „De FI's voor het AIS in de binnenvaart zullen toegewezen en gebruikt worden op de wijze zoals beschreven in ITU-R M.1371.”. |
17) |
Hoofdstuk 2.4.4.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
18) |
In bijlage A worden de definities als volgt gewijzigd:
|
19) |
Bijlage D wordt als volgt gewijzigd:
|
20) |
Bijlage E wordt vervangen door: „Bijlage E ERI-SCHEEPSTYPEN Deze tabel wordt gebruikt om de VN-scheepstypen die in binnenvaartbericht 10 worden gebruikt, te converteren naar de IMO-typen die in IMO-bericht 5 worden gebruikt.
|
(1) VTT-secretariat@risexpertgroups.org”.
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/13 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 690/2012 VAN DE COMMISSIE
van 27 juli 2012
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 juli 2012.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
58,9 |
XS |
38,5 |
|
ZZ |
48,7 |
|
0707 00 05 |
MK |
53,8 |
TR |
95,4 |
|
ZZ |
74,6 |
|
0709 93 10 |
TR |
102,0 |
ZZ |
102,0 |
|
0805 50 10 |
AR |
91,6 |
TR |
89,0 |
|
UY |
96,7 |
|
ZA |
100,7 |
|
ZZ |
94,5 |
|
0806 10 10 |
EG |
187,3 |
IL |
187,9 |
|
MA |
254,8 |
|
TR |
162,6 |
|
ZZ |
198,2 |
|
0808 10 80 |
AR |
197,0 |
BR |
95,0 |
|
CL |
104,3 |
|
NZ |
121,9 |
|
US |
123,1 |
|
UY |
52,1 |
|
ZA |
111,1 |
|
ZZ |
114,9 |
|
0808 30 90 |
AR |
138,5 |
CL |
122,1 |
|
NZ |
175,8 |
|
ZA |
110,9 |
|
ZZ |
136,8 |
|
0809 10 00 |
AR |
124,4 |
TR |
168,7 |
|
ZZ |
146,6 |
|
0809 29 00 |
TR |
333,9 |
ZZ |
333,9 |
|
0809 30 |
TR |
172,6 |
ZZ |
172,6 |
|
0809 40 05 |
BA |
70,9 |
IL |
84,6 |
|
ZZ |
77,8 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/15 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 691/2012 VAN DE COMMISSIE
van 27 juli 2012
tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2011/2012 zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 677/2012 van de Commissie (4). |
(2) |
Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen te worden gewijzigd overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006. |
(3) |
Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 voor het verkoopseizoen 2011/2012 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 juli 2012.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.
(3) PB L 254 van 30.9.2011, blz. 12.
(4) PB L 196 van 24.7.2012, blz. 57.
BIJLAGE
Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 28 juli 2012
(in EUR) |
||
GN-code |
Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product |
Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product |
1701 12 10 (1) |
42,50 |
0,00 |
1701 12 90 (1) |
42,50 |
1,86 |
1701 13 10 (1) |
42,50 |
0,00 |
1701 13 90 (1) |
42,50 |
2,15 |
1701 14 10 (1) |
42,50 |
0,00 |
1701 14 90 (1) |
42,50 |
2,15 |
1701 91 00 (2) |
50,30 |
2,38 |
1701 99 10 (2) |
50,30 |
0,00 |
1701 99 90 (2) |
50,30 |
0,00 |
1702 90 95 (3) |
0,50 |
0,22 |
(1) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(2) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(3) Vaststelling per procent sacharose.
BESLUITEN
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/17 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 23 juli 2012
gericht tot Spanje inzake specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit te versterken
(2012/443/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 136, lid 1, onder b), in samenhang met artikel 126, lid 6,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 136, lid 1, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de mogelijkheid om richtsnoeren voor het economisch beleid te bepalen voor de lidstaten die de euro als munt hebben. |
(2) |
In de aanbeveling over het nationale hervormingsprogramma van Spanje voor 2012 en met een advies over het stabiliteitsprogramma van Spanje voor 2012-2015 (1) heeft de Raad Spanje aanbevolen „de hervorming van de financiële sector uit te voeren, met name door de lopende herstructurering van de banksector aan te vullen met het aanpakken van de situatie van resterende kwetsbare instellingen, een alomvattende strategie te ontwikkelen om de erfenisactiva op de balansen van de banken doeltreffend te benaderen, en een duidelijk standpunt in te nemen over de financiering en het gebruik van zogeheten backstop- of vangnetfaciliteiten.”. |
(3) |
Doordat in het eerste decennium van deze eeuw externe financiering tegen lage kosten in overvloed beschikbaar was, beleefde Spanje een kredietgedreven hausse in de binnenlandse vraag en op de activamarkten, en met name in de vastgoedsector. Het uiteenspatten van de zeepbel in de vastgoed- en bouwsector en de economische recessie die volgde, hebben een weerslag gehad op het Spaanse bankwezen. Bijgevolg kunnen Spaanse banken, met uitzondering van een paar grote internationaal gediversifieerde kredietinstellingen, voor betaalbare financiering vrijwel niet meer terecht op de wholesale-financieringsmarkten, zodat zij sterk afhankelijk zijn geworden van herfinanciering via het Eurosysteem. Voorts is hun leencapaciteit ernstig beperkt door de gevolgen van de ratingverlagingen voor de beschikbaarheid van beleenbaar onderpand. |
(4) |
Door de forse krimp van de economie in de afgelopen paar jaar, die een zeer negatieve uitwerking heeft gehad op de werkgelegenheid en de werkloosheid, is de begrotingssituatie in Spanje substantieel verslechterd. Volgens de bijgewerkte voorjaarsprognoses 2012 van de diensten van de Commissie zal het overheidstekort in 2012 6,3 % van het bbp bedragen, tegen een verwacht tekort van 5,3 % van het bbp in het stabiliteitsprogramma 2012 en in de ontwerpbegrotingswet 2012. De bruto overheidsschuld is in 2011 opgelopen tot 68,5 % van het bbp en zal volgens de bijgewerkte voorjaarsprognoses 2012 van de diensten van de Commissie bij ongewijzigd beleid nog verder stijgen tot 80,9 % van het bbp in 2012 en 86,8 % in 2013, zodat de referentiewaarde van het Verdrag in al deze jaren wordt overschreden. Gezien de risico’s waarmee het macro-economische scenario, de begrotingsdoelen en de aanvullende financiële reddingsmaatregelen zijn omgeven, kan de overheidsschuld nog verder oplopen. Gelet op deze ontwikkelingen heeft de Raad op 10 juli 2012 een aanbeveling op basis van de buitensporigtekortprocedure tot Spanje gericht om in 2014 een einde te maken aan de thans bestaande buitensporigtekortsituatie. |
(5) |
De Spaanse autoriteiten hebben een aantal belangrijke maatregelen genomen om de problemen in de banksector aan te pakken. Deze maatregelen omvatten een opschoning van de balansen van banken, een verhoging van het vereiste minimumkapitaal, een herstructurering van de spaarbanksector en een duidelijke verhoging van de voorzieningseisen voor leningen die gerelateerd zijn aan de vastgoedontwikkeling en aan hypotheekexecuties. Deze maatregelen hebben echter niet kunnen zorgen voor een verlichting van de marktdruk. |
(6) |
In februari 2011 hebben de Spaanse autoriteiten de vereiste kapitaalratio verhoogd tot ten minste 8 % van de risicogewogen activa van een bank. De banken kregen tot september 2011 de tijd om aan deze nieuwe regel te voldoen. Voor banken die meer afhankelijk waren van wholesalefinanciering en slechts in beperkte mate op de markt terechtkonden, werd de kapitaalratio opgetrokken tot ten minste 10 %. In februari en mei 2012 moesten de banken krachtens nieuwe wetgeving hun voorzieningen en kapitaalbuffers verhogen om eventuele verliezen op zowel oninbare als inbare leningen in de erfenisportefeuille vastgoedactiva op te kunnen vangen. Naar verwachting zou op grond van deze nieuwe eisen circa 84 miljard EUR aan voorzieningen moeten worden getroffen. |
(7) |
Per april 2012 bedroeg de totale bruto financiële bijdrage van de Spaanse overheid (ongerekend de garanties op emissies van obligaties) circa 15 miljard EUR. De kapitaal-steun werd verleend via het Spaanse Herstructureringsfonds voor banken (Fondo de Reestructuración Ordenada Bancaria — FROB), een voor de ordelijke herstructurering van banken opgericht fonds van 15 miljard EUR, waarvan inmiddels 9 miljard EUR is gestort. De overheid heeft ook rond de 86 miljard EUR uitgetrokken voor garanties voor emissies van obligaties met hogere rangorde door banken (van dat totaal is ongeveer 58 miljard EUR daadwerkelijk in garanties verstrekt). Hoewel het FROB nog een resterende capaciteit had van driemaal zijn kapitaaltoewijzing, zal de overheidssteun niet groot genoeg zijn om voldoende backstop-faciliteiten te bieden voor de nodige grote schoonmaak in het bankwezen. |
(8) |
Vanwege de zorgen over de noodzaak tot een verdere herkapitalisatie van de banksector is de marktdruk op Spaanse staatsobligaties toegenomen. De rendementen op staatsobligaties hebben eind juni 2012 en begin juli 2012 een niveau bereikt van ruim 500 basispunten, waardoor de financieringskosten voor de Spaanse overheid zijn opgelopen. Bovenop de stijging van de rentelast komt nog het probleem dat de Spaanse overheidsfinanciën moeten worden geconsolideerd en het buitensporige tekort moet worden gecorrigeerd. Derhalve is de brede herstructurering en herkapitalisatie van het bankwezen een belangrijke factor bij de vermindering van de druk op de overheidsfinanciën. |
(9) |
Op 25 juni 2012 hebben de Spaanse autoriteiten in het kader van de lopende herstructurering en herkapitalisatie van het Spaanse bankwezen officieel om financiële bijstand verzocht. De bijstand wordt gevraagd in het kader van de voorwaarden voor financiële steun uit de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit voor de herkapitalisatie van financiële instellingen. Aan de bijstand zijn specifieke voorwaarden verbonden die betrekking hebben op de financiële sector, zoals bepaald in het tussen de Spaanse regering en de Commissie gesloten memorandum van overeenstemming (Memorandum of Understanding — MoU), in samenwerking met de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA) en met de technische ondersteuning van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Het zal zowel bankspecifieke voorwaarden in overeenstemming met de regels inzake staatssteun als horizontale voorwaarden omvatten. Daarnaast moet Spanje zijn toezeggingen en verplichtingen in verband met de buitensporigtekortprocedure en de aanbevelingen in het kader van het Europees semester om macro-economische onevenwichtigheden aan te pakken, volledig nakomen. |
(10) |
Om de financiële stabiliteit in Spanje te bewaren en zoveel mogelijk te voorkomen dat de financiële spanning overslaat naar andere economieën in het eurogebied, en dus de gevaren voor de werking van de economie en van de economische en monetaire unie af te wenden, is het van cruciaal belang dat de veerkracht van het Spaanse bankwezen op lange termijn wordt vergroot. De belangrijke maatregelen die tot dusver zijn genomen, zijn niet geheel afdoende geweest. Daarom zijn nog verdere maatregelen nodig. Met name moet Spanje aanvullende specifieke maatregelen treffen om de erfenisactiva effectief aan te pakken, ervoor te zorgen dat marktfinanciering weer kan worden aangetrokken, banken minder van liquiditeitssteun van de centrale bank afhankelijk te maken en de mechanismen voor de onderkenning van risico’s en voor de crisisbeheersing te versterken. |
(11) |
In het kader van deze brede strategie is het van essentieel belang dat de erfenisactiva effectief worden aangepakt door voor te schrijven dat probleemactiva van banken die steun ontvangen, duidelijk moeten worden gesegregeerd op de balansen van banken. Dit zou vooral moeten gelden voor leningen die gerelateerd zijn aan de vastgoedontwikkeling en aan hypotheekexecuties. Met een dergelijke segregatie worden de resterende twijfels over de kwaliteit van de balansen van banken weggenomen zodat zij hun taak als financiële tussenschakel beter kunnen vervullen. |
(12) |
Voorts kan de blootstelling van banken aan de vastgoedsector op ordelijke wijze worden verminderd, kan marktfinanciering weer worden aangetrokken en kunnen banken minder afhankelijk worden van liquiditeitssteun van de centrale bank wanneer de transparantie van de bankbalansen op deze wijze wordt verbeterd. |
(13) |
Om de soliditeit van het kader voor het Spaanse bankwezen te waarborgen, moeten de mechanismen voor de onderkenning van risico’s en voor de crisisbeheersing worden versterkt. Wil een strategie effectief zijn, dan moet deze gericht zijn op veranderingen die tot doel hebben het regelgevings- en toezichtskader te verstevigen, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaring die in de financiële crisis is opgedaan. Voorts moet de corporate governance conform de internationale best practices worden versterkt, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De Commissie heeft, in overleg met de ECB, de EBA en het IMF, met de Spaanse autoriteiten de concrete beleidsvoorwaarden voor de financiële sector vastgesteld die aan de financiële bijstand worden verbonden. Deze voorwaarden zijn vervat in een MoU dat door de Commissie en de Spaanse autoriteiten wordt ondertekend. De nadere financiële voorwaarden worden vastgelegd in een overeenkomst inzake financiële bijstand.
Spanje onderwerpt zijn bancaire stelsel aan een adequate herkapitalisatie en een grondige herstructurering. In dit verband stippelt Spanje, in coördinatie met de Commissie en in overleg met de ECB, een strategie voor de toekomstige structuur, werking en levensvatbaarheid van de Spaanse banken uit; in deze strategie wordt aangegeven hoe ervoor wordt gezorgd dat deze banken zonder verdere staatssteun actief kunnen blijven. Deze strategie wordt nader omschreven in een MoU waarin de in dit besluit vervatte beleidsvoorwaarden worden uitgewerkt.
2. De belangrijkste onderdelen van deze strategie zijn een grondige aanpak van de zwakke segmenten van de Spaanse banksector en een versterking van het regelgevings- en toezichtskader voor de banksector.
3. De grondige aanpak van de zwakke segmenten van de Spaanse banksector bestaat uit de volgende drie elementen:
a) |
vaststelling van de kapitaalbehoeften van elke bank door middel van een brede evaluatie van de kwaliteit van de activa in het bankwezen en een stresstest per bank op basis van die evaluatie van de kwaliteit van de activa. Op basis van de uitslagen van de stresstest worden de banken die een kapitaalinjectie behoeven in drie groepen ingedeeld. Voor elke groep geldt de verplichting om een plan voor herstructurering of ordelijke afwikkeling, alsmede alle aanvullende en vervolgmaatregelen voor te leggen, als bepaald in het MoU; |
b) |
herkapitalisatie, herstructurering en/of ordelijke afwikkeling van zwakke banken op basis van plannen voor de aanpak van tekorten aan kapitaal die in de stresstest zijn geconstateerd. Deze plannen stoelen op de beginselen van leefbaarheid, minimaliseren van de kosten voor de belastingbetaler (lastenverdeling) en tegengaan van concurrentieverstoring. Daartoe neemt Spanje wetgeving aan om: i) de toepassing van Subordinated Liability Exercises, inclusief dwingende vormen van lastenverdeling, mogelijk te maken, en ii) het kader voor de afwikkeling van banken aan te passen teneinde het FROB en het depositogarantiefonds (Deposit Guarantee Fund — DGF) bevoegdheden ter zake te verlenen, en rekening te houden met het wetgevingsvoorstel van de EU betreffende crisisbeheer en afwikkeling van banken, inclusief specifieke instrumenten voor de afwikkeling van niet-levensvatbare banken; |
c) |
segregatie van activa in de banken die overheidssteun ontvangen bij hun herkapitalisatie-inspanning, en de overdracht door deze banken van de aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa aan een externe vermogensbeheerder om hun langetermijnwaarde te realiseren. In samenwerking met de Commissie, de ECB en de EBA en met de technische ondersteuning van het IMF werkt Spanje aan een allesomvattend wetgevingskader voor de invoering en werking van de vermogensbeheerder om ervoor te zorgen dat deze uiterlijk in november 2012 volledig operationeel is. |
4. Om te zorgen voor een solide kader voor het Spaanse bankwezen, versterkt Spanje ook het regelgevings- en toezichtskader, alsmede de governance. De strategie en de voorwaarden, die in het MoU in detail worden omschreven, omvatten onder meer de volgende maatregelen:
a) |
het verplichten van Spaanse kredietinstellingen om hun tier 1-kernkapitaalratio te verhogen tot ten minste 9 %, overeenkomstig de definitie van kapitaal die is vastgesteld in de herkapitalisatie-exercitie van de EBA; |
b) |
het verplichten van Spaanse kredietinstellingen om vanaf 1 januari 2013 de definitie van kapitaal te volgen die is vastgesteld in de verordening inzake kapitaalvereisten (VKV); |
c) |
het herbeoordelen van het rechtskader voor de vorming van voorzieningen voor verliezen op leningen. Met name werken de Spaanse autoriteiten op basis van de ervaring die in de financiële crisis is opgedaan, voorstellen uit om het permanente kader voor de vorming van voorzieningen voor verliezen op leningen te herzien, waarbij rekening wordt gehouden met de tijdelijke maatregelen van de afgelopen maanden en met het EU-kader voor financiële verslaglegging; |
d) |
het verder versterken van de operationele onafhankelijkheid van de Banco de España; het in lijn met de internationale aanbevelingen en normen overdragen van de sanctie- en vergunningsbevoegdheden die het Ministerie van Economische Zaken met betrekking tot de banksector heeft, aan de Banco de España; |
e) |
het verder versterken van de toezichtprocedures van de Banco de España op basis van een interne audit; |
f) |
het herzien van de governanceregelingen van de agentschappen die het financiële vangnet beheren (het FROB en het DGF) om potentiële belangenconflicten te voorkomen; |
g) |
het aanscherpen van de regelgeving inzake de governance van de spaarbanksector en van de banken die in het bezit zijn van spaarbanken; |
h) |
het wijzigen van de wetgeving inzake consumentenbescherming en effecten om het verkopen door banken van achtergestelde schuldbewijzen (of instrumenten die niet onder het depositogarantiefonds vallen) aan niet-gekwalificeerde kleine beleggers te beperken, en tevens het versterken van het toezicht door de autoriteiten op de naleving van de regels; |
i) |
het zetten van stappen om de kosten van de herstructurering van de banken voor de belastingbetaler te minimaliseren. Nadat de verliezen zijn toegeschreven aan aandeelhouders verlangen de Spaanse autoriteiten lastenverdelingsmaatregelen van hybride kapitaalhouders en houders van achtergestelde schuldbewijzen in de banken die overheidssteun krijgen; |
j) |
het zich ertoe verbinden een maximum vast te stellen voor de salarissen van de leden van de directie en de raad van toezicht van alle banken die staatssteun krijgen; |
k) |
het verbeteren van het publieke kredietregister. |
5. De autoriteiten verstrekken de Commissie, de ECB, de EBA en het IMF, onder voorwaarden van strikte vertrouwelijkheid, de voor het toezicht op de banksector vereiste gegevens.
6. De Commissie gaat door middel van bezoeken ter plaatse en regelmatige driemaandelijkse verslaggeving door de Spaanse autoriteiten in samenwerking met de ECB en de EBA op gezette tijden na of voldaan wordt aan de beleidsvoorwaarden die aan de financiële bijstand verbonden zijn. Er wordt geregeld toezicht gehouden op de activiteiten van het FROB in het kader van het programma.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Spanje.
Gedaan te Brussel, 23 juli 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) PB C 219 van 24.7.2012, blz. 81.
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/21 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 24 juli 2012
tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, met betrekking tot de externe accountants van de Banka Slovenije
(2012/444/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Protocol nr. 4 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 27, lid 1,
Gezien Aanbeveling ECB/2012/9 van de Europese Centrale Bank van 1 juni 2012 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Banka Slovenije (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de nationale centrale banken van het Eurosysteem moeten worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de raad van bestuur van de ECB zijn aanvaard door de Raad van de Europese Unie. |
(2) |
Het mandaat van de huidige externe accountants van de Banka Slovenije eindigt na de audit van het boekjaar 2011. Het is derhalve noodzakelijk om met ingang van het boekjaar 2012 externe accountants te benoemen. |
(3) |
Banka Slovenije koos Deloitte revizija d.o.o. als haar externe accountant voor de boekjaren 2012 tot en met 2014. |
(4) |
De raad van bestuur van de ECB heeft aanbevolen om Deloitte revizija d.o.o. te benoemen tot externe accountant van de Banka Slovenije voor de boekjaren 2012 tot en met 2014. |
(5) |
Het is dienstig de aanbeveling van de raad van bestuur van de ECB te volgen en Besluit 1999/70/EG (2) dienovereenkomstig aan te passen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 1, lid 13, van Besluit 1999/70/EG wordt vervangen door:
„13. Deloitte revizija d.o.o. wordt aanvaard als de externe accountant van de Banka Slovenije voor de boekjaren 2012 tot en met 2014.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van kennisgeving.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Europese Centrale Bank.
Gedaan te Brussel, 24 juli 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
A. D. MAVROYIANNIS
(1) PB C 161 van 7.6.2012, blz. 1.
(2) PB L 22 van 29.1.1999, blz. 69.
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/22 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 24 juli 2012
betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Hongarije
(2012/445/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 2, lid 3, en artikel 25,
Gezien Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ (2), en met name artikel 20 en hoofdstuk 4 van de bijlage,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens het Protocol betreffende de overgangsbepalingen dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden de rechtsgevolgen van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die vastgesteld zijn vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, gehandhaafd zolang die handelingen niet krachtens de Verdragen ingetrokken, nietig verklaard of gewijzigd zijn. |
(2) |
Artikel 25 van Besluit 2008/615/JBZ is derhalve van toepassing en de Raad moet met eenparigheid van stemmen besluiten of de lidstaten de bepalingen van hoofdstuk 6 van dat besluit hebben uitgevoerd. |
(3) |
In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ is bepaald dat de Raad de in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ bedoelde besluiten neemt op basis van een evaluatieverslag, dat is opgesteld aan de hand van een vragenlijst. Wat de automatische uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ betreft, dient het evaluatieverslag gebaseerd te zijn op een evaluatiebezoek en een proefrun. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 36, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ heeft Hongarije het secretariaat-generaal van de Raad meegedeeld op welke nationale DNA-analysedossiers de artikelen 2 tot en met 6 van dat besluit van toepassing zijn, alsmede wat de voorwaarden zijn voor geautomatiseerde bevraging ervan als bedoeld in artikel 3, lid 1, van dat besluit. |
(5) |
Overeenkomstig hoofdstuk 4, punt 1.1, van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ stelt de betrokken Raadsgroep voor elke vorm van geautomatiseerde uitwisseling van gegevens een vragenlijst op, en dient deze door een lidstaat te worden beantwoord zodra hij van oordeel is dat hij aan de voorwaarden voor het uitwisselen van gegevens in een bepaalde gegevenscategorie voldoet. |
(6) |
Hongarije heeft de vragenlijst over gegevensbescherming en de vragenlijst over de uitwisseling van DNA-gegevens ingevuld. |
(7) |
Hongarije heeft met Oostenrijk een geslaagde proefrun uitgevoerd. |
(8) |
Er is een evaluatiebezoek aan Hongarije gebracht, waarover het Oostenrijkse evaluatieteam een verslag heeft opgesteld en aan de betrokken werkgroep van de Raad heeft toegezonden. |
(9) |
Er is een algemeen evaluatieverslag aan de Raad voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende de uitwisseling van DNA-gegevens zijn samengevat, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met het oog op de automatische bevraging en vergelijking van DNA-gegevens heeft Hongarije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig uitgevoerd en is het gerechtigd met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van genoemd besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 24 juli 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
A. D. MAVROYIANNIS
(1) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.
(2) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12.
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/23 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 24 juli 2012
betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Hongarije
(2012/446/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 25,
Gezien Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ (2), en met name artikel 20 en hoofdstuk 4 van de bijlage,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens het Protocol betreffende de overgangsbepalingen dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden de rechtsgevolgen van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die zijn vastgesteld vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon gehandhaafd zolang deze handelingen niet krachtens de Verdragen ingetrokken, nietig verklaard of gewijzigd zijn. |
(2) |
Artikel 25 van Besluit 2008/615/JBZ van de Raad is derhalve van toepassing en de Raad moet met eenparigheid van stemmen besluiten of de lidstaten de bepalingen van hoofdstuk 6 van dat besluit hebben uitgevoerd. |
(3) |
In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ is bepaald dat de Raad het in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ bedoelde besluit neemt op basis van een evaluatieverslag, dat is opgesteld aan de hand van een vragenlijst. Wat de automatische uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ betreft, dient het evaluatieverslag gebaseerd te zijn op een evaluatiebezoek en een proefrun. |
(4) |
Overeenkomstig hoofdstuk 4, punt 1.1, van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ stelt de betrokken raadsgroep voor elke vorm van geautomatiseerde uitwisseling van gegevens een vragenlijst op, en dient deze door een lidstaat te worden beantwoord zodra hij van oordeel is dat hij aan de voorwaarden voor het uitwisselen van gegevens in een bepaalde gegevenscategorie voldoet. |
(5) |
Hongarije heeft de vragenlijst over gegevensbescherming en de vragenlijst over de uitwisseling van dactyloscopische gegevens ingevuld. |
(6) |
Hongarije heeft met Oostenrijk een geslaagde proefrun uitgevoerd. |
(7) |
Er is een evaluatiebezoek aan Hongarije gebracht, waarover het Oostenrijkse evaluatieteam een verslag heeft opgesteld en aan de betrokken werkgroep van de Raad heeft toegezonden. |
(8) |
Aan de Raad is een algemeen evaluatieverslag voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende de uitwisseling van dactyloscopische gegevens zijn samengevat, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met het oog op de automatische bevraging van dactyloscopische gegevens heeft Hongarije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig uitgevoerd en is het gerechtigd met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 24 juli 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
A. D. MAVROYIANNIS
(1) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.
(2) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12.
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/24 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
van 24 juli 2012
waarbij Denemarken wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 75 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
(2012/447/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 5 september 2011, heeft Denemarken verzocht om machtiging tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van de bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot het recht op aftrek van de voorbelasting. |
(2) |
De Commissie heeft de overige lidstaten bij brief van 14 maart 2012 van het verzoek van Denemarken in kennis gesteld. Bij brief van 15 maart 2012 heeft de Commissie Denemarken meegedeeld dat zij over alle informatie beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek. |
(3) |
Momenteel is het, op basis van Richtlijn 2006/112/EG, zo dat wanneer een lichte bedrijfswagen met een toegestaan maximumgewicht tot drie ton uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden bij de Deense autoriteiten is ingeschreven, de belastingplichtige de voorbelasting op de aankoop- en exploitatiekosten van het voertuig volledig mag aftrekken. Als dat voertuig nadien voor privédoeleinden wordt gebruikt, verliest de belastingplichtige het recht de btw op de aankoopkosten van het voertuig af te trekken. |
(4) |
Aangezien dit systeem zowel voor de belastingplichtigen als de belastingdienst een grote last vormt, hebben de Deense autoriteiten verzocht om een bijzondere maatregel te mogen toepassen die afwijkt van artikel 75 van Richtlijn 2006/112/EG. Uit hoofde van deze maatregel zou een belastingplichtige, die een voertuig uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden heeft ingeschreven, het voertuig ook voor andere dan bedrijfsdoeleinden kunnen gebruiken en de maatstaf van heffing voor de dienst die overeenkomstig artikel 75 van Richtlijn 2006/112/EG is verleend, kunnen berekenen volgens een vast bedrag per dag, in plaats van dat hij zijn recht op aftrek van de btw op de aankoopkosten van het voer-tuig verliest. |
(5) |
Deze vereenvoudigde berekeningswijze zou evenwel beperkt zijn tot twintig dagen niet-zakelijk gebruik per kalenderjaar en het vaste btw-bedrag dat moet worden betaald, is vastgesteld op 40 DKK voor iedere dag niet-zakelijk gebruik. Dit bedrag is door de Deense regering bepaald na een analyse van nationale statistieken. |
(6) |
De maatregel, die van toepassing wordt op lichte bedrijfswagens met een toegestaan maximumgewicht tot drie ton, zou de btw-verplichtingen vereenvoudigen van belasting-plichtigen die een voertuig dat voor bedrijfsdoeleinden is ingeschreven, incidenteel voor andere dan bedrijfsdoeleinden gebruiken. Een belastingplichtige zou evenwel nog altijd de mogelijkheid hebben om een lichte bedrijfswagen voor zowel bedrijfs- als privédoeleinden in te schrijven. Door dat te doen, zou de belasting-plichtige het recht verliezen de btw op de aankoop van het voertuig af te trekken, maar niet het vaste bedrag per dag behoeven te betalen voor privégebruik. |
(7) |
De invoering van een maatregel die ervoor zorgt dat een belastingplichtige die een voor bedrijfsdoeleinden ingeschreven voertuig incidenteel voor andere dan bedrijfsdoeleinden gebruikt, zijn recht op aftrek van de voorbelasting op dat voertuig niet volledig verliest, is in overeenstemming met de algemene regels inzake aftrek zoals vastgesteld in Richtlijn 2006/112/EG. |
(8) |
De machtiging geldt voor een beperkte periode en vervalt op 31 december 2014. Op basis van de ervaring die in de tussentijd wordt opgedaan, moet worden geëvalueerd of de derogatie nog langer gerechtvaardigd is. |
(9) |
De maatregel zal slechts in verwaarloosbare mate gevolgen hebben voor de totale belastingopbrengst van de betrokken lidstaat in het stadium van het eindverbruik, en heeft geen nadelige gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de belasting over de toegevoegde waarde, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van artikel 75 van Richtlijn 2006/112/EG, mag Denemarken, wanneer een belasting-plichtige een uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden ingeschreven lichte bedrijfswagen voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, of meer in het algemeen voor andere dan bedrijfsdoeleinden gebruikt, de maatstaf van heffing bepalen aan de hand van een vast bedrag per dag dat het voertuig aldus wordt gebruikt.
Het in de eerste alinea bedoelde vaste bedrag per dag beloopt 40 DKK.
Artikel 2
De in artikel 1 bedoelde maatregel geldt uitsluitend voor lichte bedrijfswagens met een toegestaan maximumgewicht tot drie ton.
Deze maatregel is niet van toepassing wanneer het niet-zakelijke gebruik meer dan twintig dagen per kalenderjaar beloopt.
Artikel 3
Dit besluit vervalt op 31 december 2014.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken.
Gedaan te Brussel, 24 juli 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
A. D. MAVROYIANNIS
(1) PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
28.7.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/26 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2012
tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor krantenpapier
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 4693)
(Voor de EER relevante tekst)
(2012/448/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 66/2010 bepaalt dat per productgroep specifieke criteria voor de EU-milieukeur moeten worden vastgesteld. |
(3) |
Aangezien bij de productie van krantenpapier aanzienlijke hoeveelheden energie, hout en chemische stoffen worden gebruikt en de productie kan leiden tot milieuschade of -risico’s in verband met het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, is het passend om criteria voor de EU-milieukeur vast te stellen voor de productgroep „krantenpapier”. |
(4) |
De in het onderhavige besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité dat is opgericht krachtens artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De productgroep „krantenpapier” omvat papier dat gemaakt is van pulp en dat wordt gebruikt voor het drukken van kranten en andere gedrukte producten.
2. De productgroep krantenpapier omvat geen kopieer- en grafisch papier, warmtegevoelig, fotografisch, zelfkopiërend, verpakkings- en inpakpapier alsmede geparfumeerd papier.
Artikel 2
In dit besluit wordt verstaan onder:
1) „krantenpapier”: papier dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het drukken van kranten en dat gemaakt is van pulp en/of gerecycled papier waarvan het gewicht tussen 40 en 65 g/m2 bedraagt.
2) „gerecyclede vezels”: vezels verkregen uit de afvalstroom tijdens een productieproces of gegenereerd door huishoudens of door commerciële, industriële en institutionele inrichtingen in hun rol als eindgebruikers van het product, dat niet langer kan worden gebruikt voor het beoogde doel.
Artikel 3
Om in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 moet een krantenpapierproduct vallen onder de productgroep „krantenpapier” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit en moet het voldoen aan de criteria alsmede aan de eisen inzake beoordeling en controle die zijn vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 4
De criteria voor de productgroep „krantenpapier” en de eisen voor beoordeling en controle zijn drie jaar geldig vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.
Artikel 5
Het voor administratieve doeleinden aan „krantenpapier” toegekende codenummer is „037”.
Artikel 6
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2012.
Voor de Commissie
Janez POTOČNIK
Lid van de Commissie
(1) PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.
BIJLAGE
KADER
Doelstellingen van de criteria
Deze criteria zijn met name gericht op het bevorderen van hulpbronnenefficiëntie door de recycling van papier te stimuleren, lozingen van toxische of eutrofische stoffen in water te verminderen, de milieuschade of met het gebruik van energie verbonden risico’s (opwarming van de aarde, verzuring, aantasting van de ozonlaag, uitputting van niet-hernieuwbare energiebronnen) te beperken door de energieconsumptie en daarmee samenhangende luchtemissies terug te dringen, alsmede op het verminderen van milieuschade of met het gebruik van gevaarlijke chemicaliën samenhangende risico’s en het toepassen van principes inzake duurzaam beheer met het oog op de bescherming van de bossen.
CRITERIA
Voor elk van de volgende aspecten zijn criteria vastgesteld:
1. |
emissies naar het water en de lucht, |
2. |
energieverbruik, |
3. |
vezels: duurzaam bosbeheer, |
4. |
gevaarlijke chemische stoffen, |
5. |
afvalbeheer, |
6. |
geschiktheid voor gebruik, |
7. |
informatie op de EU-milieukeur. |
De milieucriteria hebben betrekking op de productie van pulp met inbegrip van alle subprocessen die daarvan deel uitmaken vanaf het moment waarop de ruwe vezel/gerecyclede grondstof de productielocatie binnenkomt tot het moment waarop de pulp de pulpfabriek verlaat. Voor het papierproductieproces zijn de milieucriteria van toepassing op alle subprocessen vanaf het vermalen van de pulp (ontbinden van het gerecyclede papier) tot het moment waarop het papier op rollen wordt gewikkeld.
Deze criteria zijn niet van toepassing op de volgende activiteiten:
1. |
het vervoer en de verpakking van de pulp, het papier of de grondstoffen, |
2. |
de bewerking van papier. |
Eisen inzake beoordeling en controle
Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.
Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analyses, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat deze afkomstig kunnen zijn van de aanvrager en/of diens leverancier(s) en/of hun leverancier(s), naargelang van het geval.
Indien nodig kunnen, naast de voor elk criterium vermelde testmethoden, ook andere methoden worden gebruikt, mits de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt deze methoden gelijkwaardig acht.
Zo mogelijk dient het testen te worden uitgevoerd door laboratoria die voldoen aan de algemene eisen van EN ISO 17025 of een gelijkwaardige norm.
Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie vragen en onafhankelijke controles uitvoeren.
EU-MILIEUKEURCRITERIA
Criterium 1 — Emissies naar het water en de lucht
a) COD, zwavel (S), NOx, fosfor (P)
Voor iedere parameter moeten de emissies naar de lucht en/of het water bij de productie van pulp en papier worden uitgedrukt in punten (PCOD, PS, PNOx, PP) zoals hieronder nader wordt beschreven.
Geen van de afzonderlijke punten PCOD, PS, PNOx, PP mag meer dan 1,5 bedragen.
Het totale aantal punten (Ptotaal = PCOD + PS + PNOx + PP) mag niet meer dan 4,0 bedragen.
De berekening van PCOD vindt als volgt plaats (de berekeningen van PS, PNOx en PP moeten op precies dezelfde manier plaatsvinden).
Voor iedere pulp „i” die wordt gebruikt, moeten de hiermee samenhangende COD-emissies (COD pulp,i uitgedrukt in kg/luchtgedroogde ton -ADT) worden gewogen aan de hand van het aandeel van iedere gebruikte pulp (pulp „i” met betrekking tot luchtgedroogde ton pulp) en opgeteld. De gewogen COD-emissie voor de pulpsoorten wordt vervolgens opgeteld bij de gemeten COD-emissie van de papierproductie en deze som is de totale COD-emissie, COD totaal.
De gewogen COD-referentiewaarde voor de pulpproductie moet op dezelfde manier worden berekend, dat wil zeggen dat de som van de gewogen referentiewaarden voor iedere gebruikte pulpsoort, opgeteld bij de referentiewaarde voor de papierproductie de totale COD referentiewaarde geeft, COD reftotaal. Tabel 1 bevat de referentiewaarden voor iedere gebruikte pulpsoort en voor de papierproductie.
Ten slotte moet de totale COD-emissie worden gedeeld door de totale COD-referentiewaarde, als volgt:
Tabel 1
Referentiewaarden voor emissies bij de productie van verschillende soorten pulp en papier
Pulpkwaliteit/Papier |
Emissies (kg/ADT) |
|||
COD-referentie |
S-referentie |
NOx,referentie |
P-referentie |
|
Gebleekte chemische pulp (behalve sulfiet) |
18,0 |
0,6 |
1,6 |
0,045 |
Gebleekte chemische pulp (sulfiet) |
25,0 |
0,6 |
1,6 |
0,045 |
Ongebleekte chemische pulp |
10,0 |
0,6 |
1,6 |
0,04 |
CTMP |
15,0 |
0,2 |
0,3 |
0,01 |
TMP/houtpulp |
3,0 |
0,2 |
0,3 |
0,01 |
Gerecyclede vezelpulp |
2,0 |
0,2 |
0,3 |
0,01 |
Papier (niet-geïntegreerde fabrieken waar alle gebruikte pulpsoorten worden ingekocht) |
1 |
0,3 |
0,8 |
0,01 |
Papier (andere fabrieken) |
1 |
0,3 |
0,7 |
0,01 |
Indien kan worden aangetoond dat het hogere P-niveau veroorzaakt wordt doordat P van nature voorkomt in de houtpulp wordt een uitzondering op de in tabel 1 vermelde P-referentiewaarde van gebleekte chemische pulp (behalve sulfiet) toegestaan, dit met een maximum van 0,1.
In geval van gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit in dezelfde fabriek kunnen de S- en NOx-emissies ten gevolge van de opwekking van elektriciteit worden afgetrokken van de totale hoeveelheid. Het aandeel van de emissies ten gevolge van de opwekking van elektriciteit kan als volgt worden berekend:
2 × (MWh(elektriciteit))/[2 × MWh(elektriciteit) + MWh(warmte)]
In deze berekening staat elektriciteit voor de elektriciteit die wordt geproduceerd in de fabriek waar gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte plaatsvindt.
De warmte in deze berekening is de nettowarmte die door de elektriciteitscentrale wordt geleverd aan de pulp-/papierproductie.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet gedetailleerde berekeningen indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving, die testverslagen moet omvatten waarbij van de volgende testmethoden gebruik wordt gemaakt: COD: ISO 6060; NOx: ISO 11564; S(oxid.): EPA nr. 8; S(red.): EPA nr. 16A; S-gehalte in olie: ISO 8754; S-gehalte in kool: ISO 351; P: EN ISO 6878, APAT IRSA CNR 4110 of Dr Lange LCK 349.
De documentatie ter staving dient een indicatie te bevatten van de meetfrequentie en de berekening van de punten voor COD, S en NOx. Alle emissies van S en NOx die tijdens de productie van pulp en papier plaatsvinden, moeten zijn opgenomen, met inbegrip van stoom die buiten de productieplaats wordt geproduceerd, met uitzondering van de emissies die verband houden met de productie van elektriciteit. De metingen moeten omvatten: terugwinningsinstallaties, kalkovens, stoomketels en verbrandingsovens voor sterk ruikende gassen. Ook met diffuse emissies moet rekening worden gehouden. Gemelde emissiewaarden voor S in de lucht moeten zowel geoxideerde als gereduceerde S-emissies omvatten (dimethylsulfide, methylmercaptaan, hydrogeensulfide en soortgelijke emissies). De S-emissies met betrekking tot warmteopwekking uit olie, kool en overige externe brandstoffen met een S-gehalte dat bekend is, kunnen worden berekend in plaats van gemeten en moeten in rekening worden gebracht.
Metingen van lozingen in water dienen te worden verricht op ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, hetzij na behandeling in de fabriek, hetzij na behandeling in een openbare zuiveringsinstallatie. De periode voor de metingen moet gebaseerd zijn op de productie gedurende twaalf maanden. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie is de grondslag voor de metingen een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De metingen moeten representatief zijn voor de desbetreffende productieperiode.
Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke emissiewaarden voor pulp en papier te verkrijgen, moeten de emissiewaarden voor pulp(soorten) op nul worden gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.
b) AOX (adsorbeerbare gehalogeneerde organische verbinding)
— |
Tot en met 31 maart 2013 mogen de AOX-emissies afkomstig van de productie van iedere gebruikte pulpsoort niet meer dan 0,20 kg/ADT bedragen. |
— |
Vanaf 1 april 2013 tot het verstrijken van de geldigheidsperiode voor de criteria van dit besluit mogen de AOX-emissies afkomstig van de productie van iedere pulpsoort niet meer dan 0,17 kg/ADT bedragen. |
Beoordeling en controle: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de volgende testmethode wordt gebruikt: AOX ISO 9562 samen met gedetailleerde berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving.
De documentatie ter staving moet een indicatie bevatten van de meetfrequentie. AOX moet alleen gemeten worden bij processen waarbij chloorverbindingen worden gebruikt voor het bleken van de pulp. AOX hoeft niet te worden gemeten in het effluent van niet-geïntegreerde papierproductie of in de effluenten van pulpproductie zonder bleking of waar de bleking wordt uitgevoerd met chloorvrije stoffen.
Metingen dienen te worden verricht op ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, hetzij na behandeling in de fabriek, hetzij na behandeling in een openbare zuiveringsinstallatie. De periode voor de metingen moet gebaseerd zijn op de productie gedurende twaalf maanden. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie is de grondslag voor de metingen een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De metingen moeten representatief zijn voor de desbetreffende productieperiode.
c) CO2
De emissies van koolstofdioxide uit niet-hernieuwbare bronnen mogen niet hoger zijn dan 1 000 kg per ton geproduceerd papier, inclusief de uitstoot als gevolg van elektriciteitsproductie (op of buiten het bedrijfsterrein). Voor niet-geïntegreerde fabrieken (waar alle gebruikte pulpsoorten worden ingekocht) mogen de emissies niet hoger zijn dan 1 100 kg per ton. De emissies dienen te worden berekend als de som van de emissies bij de productie van pulp en papier.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet gedetailleerde berekeningen indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving.
De aanvrager moet gegevens verstrekken over de emissies van kooldioxide naar de lucht. Deze moeten alle bronnen van niet-hernieuwbare brandstoffen bij de productie van pulp en papier omvatten, met inbegrip van de emissies bij de productie van elektriciteit (zowel op als buiten de bedrijfslocatie).
Bij de berekening van de CO2-emissies van brandstoffen moeten de volgende emissiefactoren worden gebruikt:
Tabel 2
Brandstof |
CO2 fossiel uitstoot |
Eenheid |
Kolen |
96 |
g CO2 fossiel/MJ |
Ruwe aardolie |
73 |
g CO2 fossiel/MJ |
Stookolie 1 |
74 |
g CO2 fossiel/MJ |
Stookolie 2-5 |
81 |
g CO2 fossiel/MJ |
Lpg |
66 |
g CO2 fossiel/MJ |
Aardgas |
56 |
g CO2 fossiel/MJ |
Elektriciteit van het net |
400 |
g CO2 fossiel/kWh |
De periode voor de berekeningen of de massabalansen moet gebaseerd zijn op de productie gedurende twaalf maanden. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie moeten de metingen gebaseerd zijn op een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De berekeningen moeten representatief zijn voor de desbetreffende productieperiode.
Voor elektriciteit van het net moet de in bovenstaande tabel vermelde waarde (het Europese gemiddelde) worden gebruikt, tenzij de aanvrager documentatie overlegt waarin de gemiddelde waarde voor de desbetreffende elektriciteitsleveranciers is vastgelegd (contractleverancier of nationaal gemiddelde). In dat geval mag de aanvrager deze waarde gebruiken in plaats van de in de tabel genoemde waarde.
De hoeveelheid energie afkomstig van hernieuwbare bronnen (1) die wordt ingekocht en gebruikt voor de productieprocessen telt niet mee voor de berekening van de CO2-uitstoot. De aanvrager moet passende documentatie verstrekken om te bewijzen dat de energiesoort werkelijk wordt gebruikt in de fabriek of extern wordt ingekocht.
Criterium 2 — Energieverbruik
a) Elektriciteit
Het elektriciteitsverbruik met betrekking tot de productie van pulp en papier moet in punten (PE) worden uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.
Het aantal punten, PE, moet minder zijn dan of gelijk aan 1,5.
De berekening voor PE moet als volgt worden gemaakt.
Berekening voor pulpproductie: voor iedere pulp i die wordt gebruikt, wordt het hiermee samenhangende elektriciteitsverbruik (Epulp, i uitgedrukt in kWh/ADT) als volgt berekend:
Epulp, i = intern geproduceerde elektriciteit + gekochte elektriciteit - verkochte elektriciteit.
Berekening voor papierproductie: op dezelfde manier moet het elektriciteitsverbruik met betrekking tot de papierproductie (Epapier) als volgt worden berekend:
Epapier = intern geproduceerde elektriciteit + gekochte elektriciteit - verkochte elektriciteit.
Ten slotte moeten de punten voor de productie van pulp en papier als volgt samengevoegd worden om het totale aantal punten (PE) te verkrijgen:
Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke elektriciteitswaarden voor pulp en papier te verkrijgen, moeten de elektriciteitswaarden voor pulp(soorten) op nul worden gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.
b) Brandstof (warmte)
Het brandstofverbruik met betrekking tot de productie van pulp en papier moet in punten (PF) worden uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.
Het aantal punten, PF, moet minder zijn dan of gelijk aan 1,5.
De berekening voor PF moet als volgt worden gemaakt.
Berekening voor pulpproductie: voor iedere pulp i die wordt gebruikt, moet het hiermee samenhangende brandstofverbruik (Fpulp, i uitgedrukt in kWh/ADT) als volgt worden berekend:
Fpulp, i = intern geproduceerde brandstof + gekochte brandstof - verkochte brandstof - 1,25 × intern geproduceerde elektriciteit.
Opmerking:
1. |
Fpulp, i (en de bijdrage ervan aan PF, pulp) hoeft niet te worden berekend voor mechanische pulp, tenzij het ingekochte luchtgedroogde mechanische pulp betreft met een drogestofgehalte van ten minste 90 %. |
2. |
De hoeveelheid brandstof die wordt gebruikt om de verkochte warmte te produceren moet in bovenstaande berekening worden opgeteld bij „verkochte brandstof”. |
Berekening voor papierproductie: op dezelfde manier moet het brandstofverbruik met betrekking tot de papierproductie (Fpapier, uitgedrukt in kWh/ADT) als volgt worden berekend:
Fpapier = intern geproduceerde brandstof + gekochte brandstof - verkochte brandstof - 1,25 × intern geproduceerde elektriciteit.
Ten slotte moeten de punten voor de productie van pulp en papier als volgt samengevoegd worden om het totale aantal punten (PF) te verkrijgen:
Tabel 3
Referentiewaarden voor elektriciteit en brandstof
Pulpkwaliteit |
Brandstof kWh/ADT Freferentie |
Elektriciteit kWh/ADT Ereferentie |
|||||
Niet-admp |
admp |
Niet-admp |
admp |
||||
Chemische pulp |
4 000 |
5 000 |
800 |
800 |
|||
Thermomechanische pulp (TMP) |
0 |
900 |
2 200 |
2 200 |
|||
Houtpulp (met inbegrip van onder druk verkregen houtpulp) |
0 |
900 |
2 000 |
2 000 |
|||
Chemithermomechanische pulp (CTMP) |
0 |
1 000 |
2 000 |
2 000 |
|||
Gerecyclede vezelpulp |
300 |
1 300 |
450 |
550 |
|||
Papierkwaliteit |
Brandstof |
kWh/ton |
|
Elektriciteit kWh/ton |
|||
Krantenpapierkwaliteit |
|
1 800 |
|
700 |
|||
|
Beoordeling en controle (voor zowel a als b): de aanvrager moet gedetailleerde berekeningen indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede alle hiermee samenhangende documentatie ter staving. De nadere bijzonderheden die worden gegeven, moeten zodoende ook betrekking hebben op het totale elektriciteits- en brandstofverbruik.
De aanvrager dient het gehele energieverbruik, onderverdeeld in warmte/brandstof en elektriciteit gebruikt voor de productie van pulp en papier, te berekenen, met inbegrip van de energie die wordt gebruikt bij het ontinkten van afvalpapier voor de productie van gerecycled papier. De energie die wordt gebruikt bij het transport van grondstoffen, alsmede de omzetting en verpakking, is niet begrepen in de berekeningen voor het energieverbruik.
De totale warmte-energie is inclusief alle gekochte brandstoffen. Tevens omvat zij de warmte-energie die wordt teruggewonnen bij de verbranding van afvalloog en afval van processen op het bedrijfsterrein (bijv. houtafval, zaagsel, afvalloog, -papier en papieruitval), alsmede de warmte die wordt teruggewonnen bij de interne opwekking van elektriciteit — bij de berekening van de totale warmte-energie behoeft de aanvrager evenwel slechts 80 % van de warmte-energie uit dergelijke bronnen mee te rekenen.
Met elektrische energie wordt netto ingevoerde energie, afkomstig van het elektriciteitsnet en de interne opwekking van elektriciteit, gemeten als elektrisch vermogen bedoeld. De voor de behandeling van afvalwater gebruikte elektriciteit hoeft niet te worden meegerekend.
Daar waar stoom wordt opgewekt met gebruik van elektriciteit als warmtebron, moet de warmtewaarde van de stoom worden berekend, vervolgens worden gedeeld door 0,8 en bij het totale brandstofverbruik worden opgeteld.
Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke brandstof- (warmte-) waarden voor pulp en papier te verkrijgen, moeten de brandstof- (warmte-) waarden voor pulp(soorten) op nul worden gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.
Criterium 3 — Vezels:
Ten minste 70 % (gewichtsprocent) van de totale hoeveelheid vezels die wordt gebruikt voor krantenpapier moet bestaan uit gerecyclede vezels.
Alle gebruikte vezels die niet gerecycled zijn, moeten primaire vezels zijn waarvoor geldige duurzaambosbeheercertificaten en handelsketencertificaten zijn afgegeven op basis van een onafhankelijk (derde partij) certificatiesysteem, zoals FSC, PEFC, of gelijkwaardig.
Indien certificatiesystemen echter een combinatie van gecertificeerd materiaal en ongecertificeerd materiaal in een product of productlijn toestaan, mag het aandeel ongecertificeerd materiaal niet meer dan 50 procent van de totale hoeveelheid gebruikte primaire vezels bedragen. Voor dergelijk ongecertificeerd materiaal is een controlesysteem vereist dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan eventuele andere eisen van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.
De certificeringsinstanties die certificaten met betrekking tot bosbeheer en/of handelsketens afgeven, moeten door het certificatiesysteem worden geaccrediteerd/erkend.
Uitgesloten van de berekening van het gehalte gerecyclede vezels is het hergebruik van materialen die zijn gegenereerd binnen een proces en die geschikt zijn om te worden geregenereerd binnen hetzelfde proces dat het materiaal genereerde (papieruitval van papierfabrieken — zelf geproduceerd of ingekocht).
Beoordeling en controle: de aanvrager moet passende documentatie verstrekken die het type, de hoeveelheid en de oorsprong aangeven van de vezels die worden gebruikt voor de productie van pulp en papier.
Indien primaire vezels worden gebruikt, zijn voor het product geldige duurzaambosbeheercertificaten en handelsketencertificaten vereist, die zijn afgegeven op basis van een onafhankelijk (derde partij) certificatiesysteem, zoals PEFC, FSC, of gelijkwaardig. Indien het product of de productlijn ongecertificeerd materiaal bevat, moet documentatie worden verstrekt die bewijst dat het ongecertificeerde materiaal minder dan 50 procent uitmaakt en wordt ondersteund door een controlesysteem dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan alle andere vereisten van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.
Het percentage gerecyclede vezels moet worden berekend als de verhouding tussen het verbruik van gerecyclede vezels en de uiteindelijke papierproductie. Indien gerecycled materiaal wordt gebruikt, moet de aanvrager een verklaring overleggen waarin de gemiddelde hoeveelheid is vermeld van de papierkwaliteiten die voor het product worden gebruikt overeenkomstig de norm EN 643 (2) of een gelijkwaardige norm. De aanvrager moet ook een verklaring indienen dat geen papieruitval van papierfabrieken (zelf geproduceerd of ingekocht) is gebruikt voor de berekening van het gerecyclede percentage.
Criterium 4 — Uitgesloten of beperkte stoffen en mengsels
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een lijst indienen van de chemische producten die worden gebruikt bij de productie van pulp en papier, samen met de juiste documentatie (zoals veiligheidsinformatiebladen). Deze lijst moet de hoeveelheid, de functie, en de leveranciers van alle in het productieproces gebruikte stoffen bevatten.
a) Gevaarlijke stoffen en mengsels
Krachtens artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 66/2010 mag het product geen in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) bedoelde stoffen bevatten noch stoffen of mengsels die beantwoorden aan de criteria voor indeling met de in onderstaande tabel vermelde gevarenaanduidingen of waarschuwingszinnen krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4) of Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (5).
Lijst van gevarenaanduidingen en waarschuwingszinnen:
Gevarenaanduiding (6) |
Waarschuwingszin (7) |
H300 Dodelijk bij inslikken |
R28 |
H301 Giftig bij inslikken |
R25 |
H304 Kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terechtkomt |
R65 |
H310 Dodelijk bij contact met de huid |
R27 |
H311 Giftig bij contact met de huid |
R24 |
H330 Dodelijk bij inademing |
R23/26 |
H331 Giftig bij inademing |
R23 |
H340 Kan genetische schade veroorzaken |
R46 |
H341 Wordt ervan verdacht genetische schade te veroorzaken |
R68 |
H350 Kan kanker veroorzaken |
R45 |
H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing |
R49 |
H351 Wordt ervan verdacht kanker te veroorzaken |
R40 |
H360F Kan de vruchtbaarheid schaden |
R60 |
H360D Kan het ongeboren kind schaden |
R61 |
H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden. Kan het ongeboren kind schaden |
R60/61/60-61 |
H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden |
R60/63 |
H360Df Kan het ongeboren kind schaden. Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden |
R61/62 |
H361f Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden |
R62 |
H361d Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden |
R63 |
H361fd Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden |
R62-63 |
H362 Kan schadelijk zijn via de borstvoeding |
R64 |
H370 Veroorzaakt schade aan organen |
R39/23/24/25/26/27/28 |
H371 Kan schade aan organen veroorzaken |
R68/20/21/22 |
H372 Veroorzaakt schade aan organen bij langdurige of herhaaldelijke blootstelling |
R48/25/24/23 |
H373 Kan schade aan organen veroorzaken bij langdurige of herhaaldelijke blootstelling |
R48/20/21/22 |
H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen |
R50 |
H410 Zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen |
R50-53 |
H411 Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen |
R51-53 |
H412 Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen |
R52-53 |
H413 Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben |
R53 |
EUH059 Gevaarlijk voor de ozonlaag |
R59 |
EUH029 Vormt giftig gas in contact met water |
R29 |
EUH031 Vormt giftig gas in contact met zuren |
R31 |
EUH032 Vormt zeer giftig gas in contact met zuren |
R32 |
EUH070 Giftig bij oogcontact |
R39-41 |
Er mogen geen commerciële kleurstofformules, kleurstoffen, afwerkingsmiddelen, hulpstoffen en coatingmaterialen worden gebruikt bij pulp of papier waarvoor ten tijde van de aanvraag gevarenaanduiding H317 geldt: Kan een allergische huidreactie veroorzaken. |
R43 |
Uitgesloten van bovenstaande eis zijn stoffen of mengsels waarvan de eigenschappen tijdens de verwerking veranderen (ze worden bijvoorbeeld niet meer biologisch beschikbaar, hun chemische samenstelling verandert), waardoor het gevaar in kwestie niet meer van toepassing is.
Concentratiegrenzen van stoffen of mengsels waaraan bovenstaande gevarenaanduidingen of waarschuwingszinnen kunnen worden of zijn toegekend, of die voldoen aan de criteria voor indeling in de in bovenstaande tabel genoemde gevarenklassen of -categorieën, en concentratiegrenzen van stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57, onder a), b) of c) van Verordening (EG) nr. 1907/2006, mogen de algemene en specifieke concentratiegrenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 niet overschrijden. Indien specifieke concentratiegrenzen worden vastgesteld, hebben deze voorrang op de algemene concentratiegrenzen.
Concentratiegrenzen voor stoffen die voldoen aan de criteria die zijn vastgesteld in artikel 57, onder d), e) of f), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 mogen niet meer dan 0,1 gewichtsprocent van het gewicht bedragen.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet bewijzen dat aan deze criteria wordt voldaan door gegevens te verstrekken met betrekking tot de hoeveelheid (kg/ADT geproduceerd papier) stoffen die in het proces worden gebruikt, en door aan te tonen dat het eindproduct de stoffen waarnaar wordt verwezen in deze criteria niet bevat in een concentratie die bovenstaande concentratiegrenzen overschrijdt. De concentratie voor stoffen en mengsels moet worden opgegeven in de veiligheidsinformatiebladen op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.
b) Stoffen die zijn opgenomen in een lijst overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006
Er mag geen uitzondering op het in artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 66/2010 vastgestelde verbod worden toegestaan voor stoffen die beschouwd worden als zeer zorgwekkend en die zijn opgenomen in de lijst zoals bedoeld in artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, die aanwezig zijn in concentraties van meer dan 0,1 procent in mengsels, in een artikel, of in enig homogeen onderdeel van een complex artikel. Specifieke concentratiegrenzen die zijn bepaald krachtens artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn van toepassing in geval van een concentratie van minder dan 0,1 procent.
Beoordeling en controle: de lijst van stoffen die worden beschouwd als zeer zorgwekkend en die zijn opgenomen in de kandidaatlijst krachtens artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 is via de volgende hyperlink te vinden:
http://echa.europa.eu/chem_data/authorisation_process/candidate_list_table_en.asp
Op de aanvraagdatum moet naar deze lijst worden verwezen.
De aanvrager moet bewijzen dat aan dit criterium wordt voldaan door gegevens te verstrekken met betrekking tot de hoeveelheid (kg/ADT geproduceerd papier) stoffen die in het proces worden gebruikt, en door aan te tonen dat het eindproduct de stoffen waarnaar wordt verwezen in dit criterium niet bevat in een concentratie die bovengenoemde concentratiegrenzen overschrijdt. De concentratie moet worden opgegeven in de veiligheidsinformatiebladen op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.
c) Chloor
Chloorgas of andere gechloreerde verbindingen mogen niet als bleekmiddel worden gebruikt. Deze eis geldt niet voor het gebruik van chloorgas in samenhang met de productie en de toepassing van chloordioxide.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring van de pulpproducent(en) indienen, waarin staat dat er geen chloorgas of andere gechloreerde verbindingen als bleekmiddel zijn gebruikt. Opmerking: hoewel deze vereiste ook van toepassing is op het bleken van gerecyclede vezels, wordt aanvaard dat de vezels in hun vorige levenscyclus met chloorgas of andere gechloreerde verbindingen zijn gebleekt.
d) APEO’s
Alkylfenolethoxylaten of andere alkylfenolderivaten mogen niet worden toegevoegd aan reinigingsstoffen, ontinktingsstoffen, schuiminhibitoren of dispergeermiddelen. Alkylfenolderivaten worden gedefinieerd als stoffen die bij afbraak alkylfenolen produceren.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring of verklaringen van zijn leverancier(s) van chemicaliën overleggen waarin staat dat er geen alkylfenolethoxylaten of andere alkylfenolderivaten aan hun producten zijn toegevoegd.
e) Restmonomeren
De totale hoeveelheid restmonomeren (met uitzondering van acrylamide) waarvoor een van onderstaande waarschuwingszinnen (of combinaties daarvan) geldt of kan gelden en die aanwezig zijn in coatings, retentiehulpmiddelen, versterkende middelen, waterafstotende middelen of chemicaliën die worden gebruikt bij de interne en externe waterzuivering, mag niet hoger zijn dan 100 ppm (berekend op basis van hun vaste inhoud).
Gevarenaanduiding (8) |
Waarschuwingszin (9) |
H340 Kan genetische schade veroorzaken |
R46 |
H350 Kan kanker veroorzaken |
R45 |
H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing |
R49 |
H351 Verdacht van het veroorzaken van kanker |
R40 |
H360F Kan de vruchtbaarheid schaden |
R60 |
H360D Kan het ongeboren kind schaden |
R61 |
H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden. Kan het ongeboren kind schaden |
R60/61/60-61 |
H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden |
R60/63 |
H360Df Kan het ongeboren kind schaden. Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden |
R61/62 |
H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen |
R50/50-53 |
H410 Zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen |
R50-53 |
H411 Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen |
R51-53 |
H412 Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen |
R52-53 |
H413 Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben |
R53 |
Acrylamide mag niet aanwezig zijn in coatings, retentiehulpmiddelen, versterkende middelen, waterafstotende middelen of chemicaliën die worden gebruikt bij de interne en externe waterzuivering in concentraties die hoger zijn dan 700 ppm (berekend op basis van hun vaste inhoud).
De bevoegde instantie kan de aanvrager van deze vereisten vrijstellen met betrekking tot chemicaliën die worden gebruikt bij de externe waterzuivering.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat aan dit criterium is voldaan, tezamen met de juiste documentatie (zoals veiligheidsinformatiebladen).
f) Oppervlakteactieve stoffen in ontinktingsmiddelen
Alle oppervlakteactieve stoffen die worden gebruikt bij het ontinkten moeten uiteindelijk biologisch afbreekbaar zijn (zie onderstaande testmethoden en passeerniveaus).
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat aan dit criterium is voldaan, samen met de relevante veiligheidsinformatiebladen of testverslagen voor iedere oppervlakteactieve stof waarin de testmethode, de drempelwaarde en de desbetreffende conclusie worden aangegeven, waarbij een van de volgende testmethoden en drempelniveaus wordt gebruikt: OECD 302 A-C (of gelijkwaardige ISO-normen), met een afbraakpercentage (inclusief adsorptie) binnen 28 dagen van ten minste 70 % voor 302 A en B en van ten minste 60 % voor 302 C.
g) Biociden
De actieve componenten in biociden of biostatische middelen die worden gebruikt om slijmvormende organismen tegen te gaan in circulatiewatersystemen met vezels, mogen niet potentieel bioaccumulerend zijn. Biociden worden beschouwd als potentieel bioaccumulerend als log Pow (octanol/water-verdelingscoëfficiënt) < 3,0 of een experimenteel bepaalde bioconcentratiefactor (BCF) ≤ 100.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat aan dit criterium is voldaan, samen met het relevante gegevensblad voor materiaalveiligheid of het testverslag, waarin de testmethode, de drempelwaarde en de desbetreffende conclusie worden aangegeven, met gebruikmaking van de volgende testmethoden: OESO 107, 117 of 305 A-E.
h) Azokleurstoffen
Er mogen geen azokleurstoffen worden gebruikt waaruit bij ontleding een van de volgende aromatische amines kan worden gevormd, krachtens bijlage XVII van Verordening (EG) nr. 1907/2006:
|
(92-67-1), |
||
|
(92-87-5), |
||
|
(95-69-2), |
||
|
(91-59-8), |
||
|
(97-56-3), |
||
|
(99-55-8), |
||
|
(106-47-8), |
||
|
(615-05-4), |
||
|
(101-77-9), |
||
|
(91-94-1), |
||
|
(119-90-4), |
||
|
(119-93-7), |
||
|
(838-88-0), |
||
|
(120-71-8), |
||
|
(101-14-4), |
||
|
(101-80-4), |
||
|
(139-65-1), |
||
|
(95-53-4), |
||
|
(95-80-7), |
||
|
(137-17-7), |
||
|
(60-09-3), |
||
|
(90-04-0). |
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat aan dit criterium is voldaan.
i) Metaalcomplexkleurstoffen of pigmenten
Er mogen geen kleurstoffen of pigmenten worden gebruikt die zijn gebaseerd op lood, koper, chroom, nikkel of aluminium. Koperfthalocyaninekleurstoffen of -pigmenten mogen echter wel worden gebruikt.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat hieraan wordt voldaan.
j) Ionische verontreinigingen in kleurstoffen
Het gehalte ionische verontreinigingen in de gebruikte kleurstoffen mag niet hoger zijn dan: Ag 100 ppm; As 50 ppm; Ba 100 ppm; Cd 20 ppm; Co 500 ppm; Cr 100 ppm; Cu 250 ppm; Fe 2 500 ppm; Hg 4 ppm; Mn 1 000 ppm; Ni 200 ppm; Pb 100 ppm; Se 20 ppm; Sb 50 ppm; Sn 250 ppm; Zn 1 500 ppm.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat hieraan wordt voldaan.
Criterium 5 — Afvalbeheer
Alle locaties voor de productie van pulp en papier moeten een systeem hebben voor de behandeling van afval (zoals omschreven door de desbetreffende regelgevende instanties die bevoegd zijn voor de pulp- en papierproductielocaties in kwestie) en restproducten die afkomstig zijn van de productie van het product met de EU-milieukeur. In de aanvraag moet dit systeem worden gedocumenteerd of uitgelegd met ten minste informatie betreffende de volgende aspecten:
— |
procedures voor het scheiden en gebruiken van recyclebare materialen afkomstig van de afvalstroom; |
— |
procedures voor de terugwinning van materialen voor andere toepassingen, zoals verbranding voor processtoomopwekking of warmteopwekking of voor agrarische toepassingen; |
— |
procedures voor de behandeling van gevaarlijk afval (zoals omschreven door de desbetreffende regelgevende instanties die bevoegd zijn voor de pulp- en papierproductielocaties in kwestie). |
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een gedetailleerde beschrijving van de toegepaste afvalbeheerprocedures voor elk van de desbetreffende locaties indienen en een verklaring dat aan dit criterium wordt voldaan.
Criterium 6 — Geschiktheid voor gebruik
Het product moet geschikt zijn voor zijn gebruiksdoel.
Beoordeling en controle: de aanvrager moet passende documentatie overleggen waaruit blijkt dat het product binnen de reikwijdte van dit criterium valt. Het product moet voldoen aan permanentie-eisen overeenkomstig toepasselijke normen. De gebruikershandleiding bevat de lijst van normen en standaarden die gebruikt zal worden voor de beoordeling van permanentie.
Als alternatief voor het gebruik van bovenstaande methoden moeten de producenten de geschiktheid van hun producten garanderen door passende documentatie te verstrekken waaruit blijkt dat de papierkwaliteit voldoet aan de norm EN ISO/IEC 17050-1:2004, die algemene criteria bevat voor de verklaring van overeenstemming met normatieve documenten van leveranciers.
Criterium 7 — Informatie op de EU-milieukeur
Het facultatieve etiket met tekstruimte moet de volgende tekst bevatten:
„— |
geringe lucht- en waterverontreiniging; |
— |
gebruik van gecertificeerde vezels EN/OF gebruik van gerecyclede vezels [van geval tot geval]; |
— |
beperkt gebruik van gevaarlijke stoffen”. |
De richtsnoeren voor het gebruik van het facultatieve etiket met de tekstruimte kunnen worden geraadpleegd in de „Guidelines for use of the Ecolabel logo”, die te vinden is op de volgende website:
http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/promo/pdf/logo%20guidelines.pdf
Beoordeling en controle: de aanvrager moet een monster van de verpakking van het product met het etiket verstrekken, alsmede een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.
(1) Zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).
(2) European List of Standard Grades of Recovered Paper and Board, juni 2002.
(3) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(4) PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.
(5) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(6) Zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1272/2008.
(7) Zoals bepaald in Richtlijn 67/548/EEG.
(8) Zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1272/2008.
(9) Zoals bepaald in Richtlijn 67/548/EEG.