ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.165.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 165

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
26 juni 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2012 van de Raad van 21 juni 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 954/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Kroatië, Oekraïne, Roemenië en Rusland

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 541/2012 van de Raad van 21 juni 2012 tot beëindiging van het tussentijdse nieuwe onderzoek naar de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van furfuraldehyde van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot intrekking van die maatregelen

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 542/2012 van de Raad van 25 juni 2012 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1375/2011

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2012 van de Raad van 25 juni 2012 tot uitvoering van artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) nr. 753/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

15

 

*

Uitvoeringsverordening 2012/544/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië

20

 

*

Verordening (EU) nr. 545/2012 van de Raad van 25 juni 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië

23

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 546/2012 van de Commissie van 25 juni 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 206/2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering ( 1 )

25

 

*

Verordening (EU) nr. 547/2012 van de Commissie van 25 juni 2012 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor waterpompen ( 1 )

28

 

*

Verordening (EU) nr. 548/2012 van de Commissie van 25 juni 2012 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EG) nr. 1458/2007 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden uit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, en tot onderwerping van deze invoer aan registratieplicht

37

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 549/2012 van de Commissie van 25 juni 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

41

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 550/2012 van de Commissie van 25 juni 2012 tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012

43

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2012/322/GBVB van de Raad van 20 juni 2012 houdende wijziging van Besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

45

 

 

2012/323/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 22 juni 2012 tot opheffing van de schorsing van vastleggingen uit het Cohesiefonds voor Hongarije

46

 

*

Besluit 2012/324/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/784/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

48

 

*

Besluit 2012/325/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Sudan en Zuid-Sudan

49

 

*

Besluit 2012/326/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië

53

 

*

Besluit 2012/327/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied

56

 

*

Besluit 2012/328/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal-Azië

59

 

*

Besluit 2012/329/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Hoorn van Afrika

62

 

*

Besluit 2012/330/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot wijziging van Besluit 2011/426/GBVB houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

66

 

*

Besluit 2012/331/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Afghanistan

68

 

*

Besluit 2012/332/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah)

71

 

*

Besluit 2012/333/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 inzake de actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en tot intrekking van Besluit 2011/872/GBVB

72

 

*

Uitvoeringsbesluit 2012/334/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot uitvoering van Besluit 2011/486/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

75

 

*

Uitvoeringsbesluit 2012/335/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot uitvoering van Besluit 2011/782/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

80

 

 

2012/336/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 22 juni 2012 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) hebben verricht (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 3838)

83

 

 

2012/337/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 22 juni 2012 tot het verlenen aan de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek van een afwijking van Verordening (EU) nr. 1337/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese statistieken van meerjarige teelten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 4132)

94

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 540/2012 VAN DE RAAD

van 21 juni 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 954/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Kroatië, Oekraïne, Roemenië en Rusland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

(1)

In maart 2005 heeft de Commissie een onderzoek (2) geopend naar de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen („NBP”) van oorsprong uit onder meer Oekraïne („oorspronkelijk onderzoek”). In juni 2006 is een definitief antidumpingrecht ingesteld bij Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad (3). Bovendien heeft de Commissie op 30 november 2007 in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekendgemaakt betreffende een naamswijziging van twee Oekraïense producenten-exporteurs (4).

(2)

Op 8 september 2006 hebben Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube en Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant („Interpipe-groep” of „de indieners van het verzoek”) bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen („het GEA”) een verzoek (5) ingediend om Verordening (EG) nr. 954/2006 nietig te verklaren, voor zover deze hen betreft.

(3)

Wat CJSC Nikopolosky Seamless Tubes Plant Niko Tube en OJSC Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant (NTRP) betreft, zij erop gewezen dat hun bedrijfsnamen in februari 2007 zijn veranderd in CJSC Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube respectievelijk OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant (6). Later is Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube opgehouden te bestaan als juridische entiteit en zijn al haar eigendoms- en niet-eigendomsrechten en verplichtingen overgenomen door LLC Interpipe Niko Tube, een bedrijf dat in december 2007 is opgericht.

(4)

Bij zijn arrest van 10 maart 2009 (7) heeft het GEA artikel 1 van Verordening (EG) nr. 954/2006 nietig verklaard voor zover het voor de uitvoer door de indieners van het verzoek vastgestelde antidumpingrecht het recht overschrijdt dat van toepassing zou zijn geweest, als de uitvoerprijs niet was gecorrigeerd voor een commissie wanneer de verkoop plaatsvond via de met de indieners van het verzoek verbonden onderneming.

(5)

De Raad van de Europese Unie en de Commissie alsook de indieners van het verzoek hebben een beroep ingesteld waarbij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) werd verzocht om het arrest van het GEA van 10 maart 2009 te vernietigen. Op 16 februari 2012 heeft het HvJEU beide beroepen en het incidentele beroep („het arrest”) verworpen (8) en aldus het arrest van het GEA (nu het Gerecht) van 10 maart 2009 bevestigd.

(6)

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 954/2006 is daarna nietig verklaard, voor zover het op de uitvoer naar de Europese Unie van door de Interpipe-groep geproduceerde en uitgevoerde goederen ingestelde antidumpingrecht hoger is dan het geval zou zijn geweest indien op de uitvoerprijs geen correctie wegens commissie was toegepast wanneer de verkopen via de verbonden handelsmaatschappij waren afgewikkeld.

(7)

Het Gerecht en het Hof van Justitie (9) erkennen dat, wanneer een procedure uit verschillende stappen bestaat, de nietigverklaring van een van deze stappen niet de volledige procedure nietig verklaart. De antidumpingprocedure is een voorbeeld van een dergelijke uit verschillende stappen bestaande procedure. Bijgevolg houdt de nietigverklaring van delen van de definitieve antidumpingverordening niet de nietigverklaring van de gehele procedure vóór de vaststelling van de verordening in kwestie in. Verder zijn de instellingen van de Unie overeenkomstig artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht het arrest van het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van Justitie uit te voeren. Bijgevolg hebben de instellingen van de Unie bij de uitvoering van het arrest de mogelijkheid om alleen de aspecten van de aangevochte verordening die tot de nietigverklaring daarvan hebben geleid, te corrigeren en de niet-aangevochte delen waarop het arrest geen betrekking heeft, ongewijzigd te laten (10).

(8)

Deze verordening beoogt de correctie van de aspecten van Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad die niet in overeenstemming zijn bevonden met de basisverordening en aldus hebben geleid tot de nietigverklaring van delen van die verordening. Alle andere bevindingen in Verordening (EG) nr. 954/2006 blijven geldig.

(9)

Daarom is het antidumpingrecht voor de Interpipe-groep overeenkomstig artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opnieuw berekend op basis van het arrest.

B.   NIEUWE BEOORDELING VAN DE BEVINDINGEN OP GROND VAN HET ARREST VAN HET HOF VAN JUSTITIE

(10)

Het aspect van het arrest dat in deze verordening wordt behandeld, is de berekening van de dumpingmarge, meer bepaald de berekening van de correctie van de uitvoerprijs voor verschillen in commissies overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening.

(11)

Zoals aangegeven in de overwegingen 131 en 134 van Verordening (EG) nr. 954/2006, is de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening voor commissies gecorrigeerd voor verkoop via de verbonden handelsonderneming.

(12)

Het GEA was in zijn arrest van oordeel en het HvJEU bevestigde later dat de instellingen van de Unie bij de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs in dit bijzondere geval geen correctie voor commissies hadden mogen uitvoeren.

(13)

Daarom is de dumpingmarge opnieuw berekend zonder een correctie van de uitvoerprijs voor verschillen in commissies.

(14)

De vergelijking van de aldus opnieuw berekende gewogen gemiddelde uitvoerprijs met de gewogen gemiddelde normale waarde, zoals vastgesteld tijdens het oorspronkelijke onderzoek per productsoort op basis van de prijs af fabriek, toonde het bestaan van dumping aan. De vastgestelde dumpingmarge bedraagt 17,7 % van de cif-invoerprijs, franco grens Unie, vóór inklaring.

C.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(15)

Alle bij de uitvoering van het arrest betrokken belanghebbende partijen werden in kennis gesteld van het voorstel tot herziening van de percentages van het antidumpingrecht van toepassing op de Interpipe-groep. De partijen konden hierover overeenkomstig de basisverordening binnen een bepaalde termijn na de mededeling van de feiten en overwegingen opmerkingen maken.

D.   CONCLUSIE

(16)

Op grond van het bovenstaande moet het voor de Interpipe-groep geldende recht dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het gewijzigde percentage moet ook met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 30 juni 2006 (de datum waarop Verordening (EG) nr. 954/2006 in werking trad), en wel in de volgende zin: de terugbetaling of kwijtschelding moet overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten worden aangevraagd. Indien bijvoorbeeld die terugbetaling of kwijtschelding wordt aangevraagd op grond van artikel 236, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (11), moet deze in beginsel alleen worden verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop het bedrag van die rechten aan de schuldenaar is medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek is ingediend. (Als het recht kort na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad is geïnd en het verzoek om terugbetaling is ingediend binnen drie jaar na de datum waarop het bedrag van de rechten aan de schuldenaar is meegedeeld, moet bijvoorbeeld het verzoek normaliter worden ingewilligd, mits het ook aan alle andere eisen voldoet),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gegevens voor CJSC Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant in de tabel van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad worden vervangen door:

„Onderneming

Antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

LLC Interpipe Niko Tube en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant (Interpipe NTRP)

17,7  %

A743 ”

Artikel 2

Voor zover zij betrekking hebben op producten vervaardigd door de in artikel 1 bedoelde ondernemingen, worden de bedragen van de rechten die overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad in zijn oorspronkelijke versie zijn betaald of overgemaakt op de rekeningen en die de rechten als vastgesteld op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 954/2006 als gewijzigd bij deze verordening overschrijden, terugbetaald of kwijtgescholden. De terugbetaling of kwijtschelding moet overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten worden aangevraagd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 21 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. FREDERIKSEN


(1)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)   PB C 77 van 31.3.2005, blz. 2.

(3)   PB L 175 van 29.6.2006, blz. 4.

(4)   PB C 288 van 30.11.2007, blz. 34.

(5)   PB C 261 van 28.10.2006, blz. 28.

(6)   PB C 288 van 30.11.2007, blz. 34.

(7)  Zaak T-249/06, Interpipe Niko Tube en Interpipe NTRP/Raad, Jurispr. 2009, blz. II-383.

(8)   PB C 98 van 31.3.2012, blz. 2.

(9)  Zaak T-2/95, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 1998, blz. II-3939.

(10)  Zaak C-458/98 P IPS/Raad, Jurispr. 2000, blz. I-8147.

(11)   PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 541/2012 VAN DE RAAD

van 21 juni 2012

tot beëindiging van het tussentijdse nieuwe onderzoek naar de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van furfuraldehyde van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot intrekking van die maatregelen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9 en artikel 11, leden 3, 5 en 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

In 1995 stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 95/95 (2) een definitief antidumpingrecht in in de vorm van een specifiek recht op furfuraldehyde van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) („de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen”). Het specifieke recht werd vastgesteld op 352 EUR per ton.

(2)

Na een tussentijds nieuw onderzoek, dat in mei 1997 op verzoek van een Chinese exporteur was geopend, werden de maatregelen bij Verordening (EG) nr. 2722/1999 van de Raad (3) met vier jaar verlengd.

(3)

Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft de Raad in april 2005 bij Verordening (EG) nr. 639/2005 (4) de maatregelen met nog eens vijf jaar verlengd.

(4)

Na nogmaals een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft de Raad in mei 2011 bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 453/2011 (5) de maatregelen met nog eens vijf jaar verlengd. Het specifieke recht werd vastgesteld op hetzelfde niveau als in de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen, namelijk 352 EUR per ton.

2.   Opening van een tussentijds nieuw onderzoek

(5)

In overweging 84 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 453/2011 staat dat de Raad, aangezien het specifieke recht was vastgesteld op basis van de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek in 1995 en sindsdien niet opnieuw was bekeken, het passend achtte na te gaan of de hoogte van het recht nog steeds relevant was. Daarom overwoog de Commissie ambtshalve een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening te openen.

(6)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat zij over voldoende voorlopig bewijsmateriaal beschikte om ambtshalve een tussentijds nieuw onderzoek te openen, heeft zij op 5 juli 2011 door bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (6) („het bericht van opening”) de opening van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening aangekondigd.

3.   Onderzoek

3.1.   Onderzoektijdvak

(7)

Het dumpingonderzoek had betrekking op de periode van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”).

3.2.   Bij dit onderzoek betrokken partijen

(8)

De Commissie heeft de bedrijfstak van de Unie, de producenten-exporteurs in het betrokken land, de importeurs en de haar bekende gebruikers, en de autoriteiten van het betrokken land officieel van de opening van het tussentijdse nieuwe onderzoek in kennis gesteld.

(9)

Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

3.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(10)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in de VRC werd overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening besloten na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft zij de producenten-exporteurs in de VRC verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar te melden en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Daar zich geen producenten-exporteurs aanmeldden om aan het onderzoek mee te werken, was het niet nodig een steekproef samen te stellen.

3.4.   Antwoorden op de vragenlijst en controles

(11)

De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen een vragenlijst toegestuurd. Er hebben zich geen andere partijen binnen de in het bericht van opening vermelde termijnen kenbaar gemaakt.

(12)

Er werden geen antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de twee producenten in de Unie, noch van de Chinese producenten-exporteurs of van importeurs of gebruikers. Eén producent in het referentieland, Argentinië, heeft de vragenlijst beantwoord.

(13)

Wegens het gebrek aan medewerking van de partijen hebben geen controlebezoeken plaatsgevonden.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(14)

Dit nieuwe onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als dat in het oorspronkelijke onderzoek en de daaropvolgende nieuwe onderzoeken die hierboven zijn vermeld, namelijk furfuraldehyde van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder GN-code 2932 12 00 („het betrokken product”). Furfuraldehyde wordt ook 2-furaldehyde of furfural genoemd.

(15)

Furfuraldehyde is een lichtgele vloeistof met een karakteristieke doordringende geur, die wordt verkregen door de verwerking van verschillende soorten landbouwafval. Furfuraldehyde heeft twee belangrijke toepassingen: als selectief oplosmiddel bij de raffinage van aardolie voor de productie van smeeroliën en als grondstof voor verwerking tot furfurylalcohol, die wordt gebruikt voor de vervaardiging van kunsthars voor gietvormen.

2.   Soortgelijk product

(16)

Zoals in de voorgaande onderzoeken werd geoordeeld dat het in de VRC geproduceerde en naar de EU uitgevoerde furfuraldehyde, het op de binnenlandse markt van het referentieland Argentinië geproduceerde en verkochte furfuraldehyde en het furfuraldehyde dat in de EU door de producenten in de Unie wordt geproduceerd en verkocht, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen en dezelfde basistoepassingen hebben. Daarom werden deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Algemeen

(17)

Geen enkele Chinese producent-exporteur heeft aan het onderzoek meegewerkt of informatie ingediend. Daarom moesten de hierna beschreven bevindingen inzake dumping worden gebaseerd op de beschikbare gegevens, met name Eurostat-gegevens, officiële uitvoerstatistieken van de VRC en informatie die werd ingediend door de onderneming in het referentieland Argentinië.

2.   Referentieland

(18)

Op grond van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een geschikt derde land met een markteconomie („het referentieland”), of op basis van de prijs bij uitvoer uit het referentieland naar andere landen, met inbegrip van de Unie, of, indien zulks niet mogelijk was, op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de in de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

(19)

Zoals in het oorspronkelijke onderzoek werd in het bericht van opening Argentinië voorgesteld als geschikt referentieland voor het vaststellen van de normale waarde op grond van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Na de bekendmaking van het bericht van opening werden geen opmerkingen over de keuze van het referentieland ontvangen.

(20)

Eén producent van furfuraldehyde in Argentinië werkte aan het onderzoek mee door een ingevulde vragenlijst terug te zenden. Uit het onderzoek is gebleken dat Argentinië een concurrerende markt voor furfuraldehyde had, waarbij de lokale productie ongeveer 90 % van de markt voor haar rekening nam en de rest afkomstig was van invoer uit derde landen. Het productievolume in Argentinië maakt meer dan 70 % uit van het volume van de Chinese uitvoer van het betrokken product naar de EU voor actieve veredeling. De Argentijnse markt werd derhalve geacht voldoende representatief te zijn voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC.

(21)

Zoals in de vorige onderzoeken luidt de conclusie dan ook dat Argentinië overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening een geschikt referentieland is.

3.   Invoer met dumping in het TNO

3.1.   Normale waarde

(22)

De normale waarde werd vastgesteld op basis van de gegevens die de medewerkende producent in het referentieland had verstrekt, d.w.z. op basis van de op de binnenlandse markt van Argentinië door niet-verbonden afnemers betaalde of te betalen prijs, daar deze verkoop in het kader van normale handelstransacties bleek te hebben plaatsgevonden.

(23)

De normale waarde was bijgevolg de gewogen gemiddelde binnenlandse verkoopprijs van de medewerkende producent in Argentinië bij levering aan niet-verbonden afnemers.

(24)

Eerst werd nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers representatief was overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, d.w.z. of deze 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van het betrokken product naar de EU. De binnenlandse verkoop van de medewerkende producent in Argentinië in het TNO was voldoende representatief.

(25)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de Argentijnse markt verkochte soortgelijke product het percentage van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het TNO vastgesteld. Daar alle verkoop van het soortgelijke product in het TNO winstgevend was, werd de normale waarde gebaseerd op het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoop.

3.2.   Uitvoerprijs

(26)

Aangezien geen van de Chinese exporteurs die naar de EU uitvoeren, aan het onderzoek heeft meegewerkt, werden de uitvoerprijzen vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. Het meest geschikt daarvoor bleken de door Eurostat verstrekte gegevens betreffende de invoer van het betrokken product in de EU te zijn. Hoewel deze invoer grotendeels plaatsvond onder de regeling actieve veredeling (het Chinese furfuraldehyde werd verwerkt tot furfurylalcohol voor de uitvoer), was er geen reden om aan te nemen dat de invoer geen redelijke basis was voor de vaststelling van de uitvoerprijzen.

3.3.   Vergelijking

(27)

Om overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, zijn enkele correcties toegepast voor bepaalde verschillen met betrekking tot vervoer, kredietkosten en verzekering die van invloed waren op de prijzen en hun vergelijkbaarheid.

3.4.   Dumpingmarge

(28)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs in hetzelfde handelsstadium. Deze vergelijking leverde een dumpingmarge op van 5,6 %.

4.   Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden

(29)

In aansluiting op de analyse waaruit bleek dat er in het TNO sprake was van dumping, werd nagegaan hoe waarschijnlijk het was dat voortzetting van dumping zou plaatsvinden als de maatregelen worden ingetrokken. Aangezien geen enkele producent-exporteur in de VRC aan dit onderzoek heeft meegewerkt, berusten de onderstaande conclusies op beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

(30)

In dit verband werden de volgende elementen onderzocht: de binnenlandse vraag en het binnenlandse verbruik in de VRC en de ontwikkeling van de Chinese uitvoer naar de EU onder de regeling actieve veredeling (RAV).

(31)

Volgens de beschikbare informatie is het binnenlandse verbruik van furfuraldehyde in de VRC vanaf 2007 sneller gestegen (een verwachte gemiddelde jaarlijkse groei voor de periode 2007-2012 van ongeveer 9 %) dan de Chinese productiecapaciteit voor dat product (ongeveer + 6 %). De stijging van het binnenlandse verbruik van furfural in de VRC is hoofdzakelijk te verklaren door de toenemende vraag naar het belangrijkste downstreamproduct van furfuraldehyde, namelijk furfurylalcohol. De Chinese productie van furfurylalcohol is vanaf 1999 fors toegenomen, wat toe te schrijven is aan de nadruk op de vervaardiging van hoogwaardigere furfuralproducten en aan de toenemende vraag naar furaanharsen uit de gieterijindustrie.

(32)

Bovendien is de binnenlandse vraag naar maiskolven, de belangrijkste grondstof die door de Chinese producenten van furfuraldehyde wordt gebruikt, toegenomen. Gezien de groei van de wereldbevolking, vooral in de VRC en India, en de overschakeling van een op granen gebaseerd dieet naar een op eiwitten gebaseerd dieet wordt verwacht dat de mondiale vraag naar mais in sneller tempo zal stijgen. De VRC is de op één na grootste consument van mais ter wereld. Naast de stijging van het industriële gebruik van mais is er de groeiende Chinese vraag naar diervoeders, met een toename van de dierlijke productie van 3 à 6 % per jaar. Het maisverbruik van de VRC is de laatste jaren snel gestegen, maar de Chinese productie kon de vraag niet bijhouden. Verwacht wordt dat de uitvoer van mais van de VS naar de VRC in de periode 2011-2015 zal vervijfvoudigen. Voorts zij opgemerkt dat de Chinese producenten van furfural steeds meer concurrentie ondervinden van producenten van xylose en xylitol, die dezelfde grondstof (maiskolven) gebruiken.

(33)

Met betrekking tot de Chinese uitvoer naar de EU in het TNO zij opgemerkt dat praktisch alle furfuraldehyde uit het betrokken land uitsluitend onder de RAV werd ingevoerd. Deze praktijk begon in 2000 en hield in dat op ongeveer 75 % van de hoeveelheid furfuraldehyde die jaarlijks uit de VRC naar de Unie werd uitgevoerd, geen antidumpingrecht werd geheven, omdat het de bedoeling was die hoeveelheid verder te verwerken tot furfurylalcohol voor uitvoer naar derde landen. Sinds 2001 is er vrijwel geen invoer meer uit het betrokken land onder de voorwaarden van de vrije markt.

(34)

De langetermijnveranderingen in de binnenlandse vraag naar furfural in de VRC en de krappe vraag-en-aanbodsituatie op de Chinese maismarkt lijken, in combinatie met de structuur van de Chinese uitvoer naar de EU zoals uitgelegd in de vorige overweging, te hebben geleid tot een verandering in de dumpingmarge van de Chinese producenten-exporteurs. Uit de vergelijking van de Chinese prijzen bij uitvoer naar de EU met de normale waarde van het betrokken product, na toepassing van de nodige correcties, blijkt dat de dumpingmarge in het TNO is gedaald in vergelijking met het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen.

(35)

Uit bovenstaande analyse blijkt dat de veranderingen in de binnenlandse vraag naar en het binnenlandse verbruik van maiskolven en furfuraldehyde in de VRC en bijgevolg de prijsveranderingen van blijvende aard zijn. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat, als de antidumpingmaatregelen worden ingetrokken, de Chinese uitvoer naar de Unie niet aanzienlijk zal toenemen.

D.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(36)

De bedrijfstak van de Unie („BU”) bestaat uit twee ondernemingen: Lenzing AG (Oostenrijk) en Tanin Sevnica kemicna industrija d.d (Slovenië), die samen 100 % van de productie van het soortgelijke product in de Unie in het TNO voor hun rekening nemen. Op basis daarvan worden de twee producenten in de Unie geacht de BU te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Geen van beide ondernemingen heeft de haar toegezonden vragenlijst ingevuld teruggezonden en volledig aan het onderzoek meegewerkt.

(37)

Wegens het gebrek aan medewerking van de BU werd voor het onderzoek van de situatie van de markt van de Unie en de schade die de BU als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC heeft geleden, gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens, onder meer gegevens die door extrapolatie werden verkregen uit informatie die werd verzameld tijdens het recente nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen dat betrekking had op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2010. De bronnen van de in de onderstaande tabellen vermelde gegevens hebben betrekking op de periode 2007-2009, tenzij anders is aangegeven. Nutrafur, de Spaanse producent die in 1994 de oorspronkelijke klacht heeft ingediend onder de naam Furfural Español SA, heeft in oktober 2008 de productie gestaakt. De productiecijfers van Nutrafur voor 2008 zijn in het verbruik in de Unie opgenomen. Om redenen van vertrouwelijkheid worden de gegevens over de prestaties van de BU slechts in geïndexeerde vorm verstrekt.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(38)

Het verbruik van furfuraldehyde in de Unie in 2008 en 2009 werd vastgesteld op basis van de gecontroleerde verkoopvolumes van de BU op de markt van de Unie (inclusief de verkoop van Nutrafur in de periode tot en met oktober 2008 waarin deze onderneming nog furfuraldehyde produceerde), plus de invoer uit de VRC onder de RAV en de voor het vrije verkeer bestemde invoer uit andere derde landen, waarvoor gegevens van de importeur International Furan Chemicals BV („IFC”) die tijdens het laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werden gecontroleerd, en Eurostat-gegevens werden gebruikt. Daar Eurostat om redenen van vertrouwelijkheid niet de volledige informatie bekendmaakt, zijn Eurostat-gegevens alleen gebruikt voor de invoer uit andere derde landen, met uitzondering van de VRC en de Dominicaanse Republiek, omdat IFC de enige importeur van furfuraldehyde uit deze landen is.

(39)

Voor 2010 en het TNO werden de beschikbare gegevens gebruikt wegens het gebrek aan medewerking van zowel de BU als de enige importeur en de vertrouwelijkheid van grote hoeveelheden gegevens die gewoonlijk bij Eurostat te verkrijgen zijn. Daar er geen aanwijzingen voor het tegendeel waren, was er geen reden om aan te nemen dat zich sinds 2009 een opmerkelijke verschuiving in het verbruik in de Unie had voorgedaan, zodat ervan werd uitgegaan dat het in 2010 en het TNO op hetzelfde niveau is gebleven.

(40)

Op basis daarvan is het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 17 % gedaald, van 45 738 ton in 2008 tot 38 000 ton in het TNO.

Tabel 1   Verbruik in de Unie

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Ton

45 738

38 175

38 000

38 000

Index (2008 = 100)

100

83

83

83

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–17

0

0

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de BU en IFC op de vragenlijst, en Eurostat.

2.   Invoer uit de VRC

2.1.   Omvang, marktaandeel en prijzen

(41)

Volgens de Chinese uitvoerstatistieken vond de Chinese invoer in het TNO plaats onder de RAV. Het Chinese RAV-volume is gestegen van 10 002 ton in 2008 tot 13 975 ton in het TNO, d.w.z. met 40 %. In de beoordelingsperiode is het Chinese marktaandeel voor RAV gestegen van 22 % tot 37 %, d.w.z. met 15 procentpunten.

(42)

De Chinese RAV-prijs per ton is gestegen van 1 014 EUR in 2008 tot 1 488 EUR in het TNO, d.w.z. met 47 %. Hierbij zij opgemerkt dat de prijzen van de Chinese invoer in het TNO snel zijn gestegen en een piek bereikten van meer dan 1 700 EUR/ton.

Tabel 2   Invoer uit de VRC

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Ton

10 002

5 159

8 375

13 975

Index (2008 = 100)

100

52

84

140

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–48

32

56

Marktaandeel

22  %

14  %

22  %

37  %

Prijs (EUR/ton)

1 014

690

1 362

1 488

Index (2008 = 100)

100

68

134

147

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van IFC op de vragenlijst, Chinese uitvoerstatistieken.

3.   Omvang en prijzen van de invoer uit andere derde landen

(43)

Er zij op gewezen dat het bij de invoer uit de Dominicaanse Republiek, zoals in het oorspronkelijke onderzoek, volledig om zendingen ging van moedermaatschappij naar Europese dochteronderneming voor de productie van furfurylalcohol. De voor deze transacties gehanteerde prijzen zijn dus verrekenprijzen tussen verbonden ondernemingen en geven misschien geen goed beeld van de reële marktprijzen. Wegens het gebrek aan medewerking van de betrokken importeur en de vertrouwelijkheid van de gegevens van Eurostat werd aangenomen dat de omvang en de prijzen van de invoer uit de Dominicaanse Republiek in 2010 en het TNO constant zijn gebleven.

Tabel 3   Invoer uit de Dominicaanse Republiek in de Unie

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Ton

27 662

24 996

25 000

25 000

Index (2008 = 100)

100

90

90

90

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–10

0

0

Marktaandeel

60  %

65  %

66  %

66  %

Prijs (EUR/ton)

982

582

582

582

Index (2008 = 100)

100

59

59

59

(44)

Volgens Eurostat ontwikkelden de invoer van furfuraldehyde in de Unie uit andere landen dan de VRC en de gemiddelde prijzen daarvan zich als volgt:

Tabel 4   Invoer uit andere derde landen in de Unie

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Ton

1 583

1 226

138

162

Index (2008 = 100)

100

77

9

10

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–23

–68

1

Marktaandeel

3  %

3  %

1  %

1  %

Prijs (EUR/ton)

997

632

1 473

1 685

Index (2008 = 100)

100

63

148

169

4.   Omvang en prijzen van de uitvoer uit de EU naar andere derde landen

(45)

In de beoordelingsperiode waren alleen voor 2008 en 2009 gegevens beschikbaar. Er waren geen betrouwbare statistische gegevens beschikbaar om de ontwikkeling van de dataset in 2010 en het TNO te beoordelen. Wegens het gebrek aan medewerking van de BU werd gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens en werd aangenomen dat de omvang van de uitvoer uit de EU op hetzelfde niveau is gebleven als in 2009, met een prijsstijging die vergelijkbaar is met die op de markt van de Unie.

Tabel 5   Omvang en prijzen van de uitvoer van de BU naar andere derde landen

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Hoeveelheden — Index (2008 = 100)

100

155

155

155

Ontwikkeling op jaarbasis

 

55

0

0

Prijzen — Index (2008 = 100)

100

77

134

147

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–23

57

13

5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(46)

De economische situatie van de BU, d.w.z. de twee ondernemingen Lenzing en Tanin, wordt hierna geanalyseerd aan de hand van gegevens die tijdens het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werden verzameld, en de voor het TNO beschikbare gegevens.

5.1.   Productie

(47)

De totale productie van het soortgelijke product door de BU is in de periode tot 2009 met 5 % gestegen. Bij gebrek aan andere gegevens werd aangenomen dat de productie in 2010 en het TNO stabiel is gebleven.

Tabel 6   Productie in de Unie

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Index (2008 = 100)

100

105

105

105

Ontwikkeling op jaarbasis

 

5

0

0

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.2.   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(48)

De totale productiecapaciteit van de BU was in 2009 dezelfde als in 2008. Wegens het gebrek aan medewerking van de BU werd aangenomen dat de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in 2010 en het TNO onveranderd zijn gebleven.

Tabel 7   Capaciteit van de Unie

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Index (2008 = 100)

100

100

100

100

Bezettingsgraad

92  %

96  %

96  %

96  %

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.3.   Voorraadniveau

(49)

Wegens het gebrek aan medewerking van de BU werd aangenomen dat het voorraadniveau ten opzichte van eind 2009 onveranderd is gebleven.

Tabel 8   Voorraden

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Index (2008 = 100)

100

56

56

56

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–44

0

0

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.4.   Verkoopvolume en marktaandeel

(50)

De verkoop van de BU aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie is tussen 2008 en eind 2009 met 12 % gestegen. Bij gebrek aan gegevens van de BU werd aangenomen dat de verkoop in 2010 en het TNO niet is gestegen.

Tabel 9   Verkoopvolume en marktaandeel van de EU

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Index (2008 = 100)

100

112

112

112

Marktaandeel (orde van grootte)

10-20 %

14-24 %

14-24 %

14-24 %

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.5.   Gemiddelde verkoopprijzen

(51)

De gemiddelde verkoopprijzen van de BU op de markt van de Unie zijn in de beoordelingsperiode aanzienlijk gestegen, en wel met 36 %. Dit was toe te schrijven aan een grote prijsstijging in 2010 en het TNO.

Tabel 10   Gemiddelde verkoopprijs in de EU

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Index (2008 = 100)

100

89

108

136

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–11

19

28

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst en aan de Commissie beschikbaar gestelde gegevens.

5.6.   Gemiddelde productiekosten

(52)

Aangezien de BU geen gegevens betreffende de productiekosten voor 2010 en het TNO beschikbaar heeft gesteld, werden de gegevens van het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen met 6 % verhoogd om rekening te houden met de inflatie in die periode.

Tabel 11   Gemiddelde productiekosten

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Index (2008 = 100)

100

100

102

106

Ontwikkeling op jaarbasis

 

0

2

4

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.7.   Winstgevendheid en kasstroom

(53)

Uit de berekening van de door de BU gemaakte winst op basis van de bovenvermelde prijs- en kostengegevens is gebleken dat de winst in de beoordelingsperiode aanzienlijk is gestegen als gevolg van de prijsstijgingen op de markt van de Unie zonder aanwijsbare gelijktijdige stijging van de productiekosten, afgezien van inflatie. Bij gebrek aan andere gegevens wordt aangenomen dat de kasstroom een trend heeft gevolgd die vergelijkbaar is met die van de winstgevendheid.

Tabel 12   Winstgevendheid en kasstroom

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Winstgevendheid — Index (2008 = 100)

100

96

153

297

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–4

57

144

Kasstroom — Index (2008 = 100)

100

34

69

69

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–66

35

0

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.8.   Investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(54)

Bij gebrek aan gegevens van de BU werd, gezien de prijsstijgingen in 2010 en het TNO, aangenomen dat weer hetzelfde investeringsniveau werd bereikt als in 2007. Voorts werd ervan uitgegaan dat het rendement van investeringen dezelfde basistrend heeft gevolgd als die van de winstgevendheid in tabel 12.

Tabel 13   Investeringen en rendement van investeringen

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Investeringen — Index (2008 = 100)

100

3

163

163

Ontwikkeling op jaarbasis

 

–97

160

0

Rendement van investeringen — Index (2008 = 100)

100

–4

100

200

Ontwikkeling op jaarbasis

 

– 104

104

100

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.9.   Werkgelegenheid en productiviteit

(55)

Wegens het gebrek aan informatie van de BU voor 2010 en het TNO werd aangenomen dat de werkgelegenheid en de productiviteit in de beoordelingsperiode constant zijn gebleven.

Tabel 14   Werkgelegenheid en productiviteit

Jaar

2008

2009

2010

TNO

Werkgelegenheid — Index

100

100

100

100

Productiviteit (ton/werknemer) — Index

100

100

100

100

Arbeidskosten — Index

100

100

100

100

Bron:

Gecontroleerde antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.10.   Hoogte van de dumpingmarge

(56)

Ondanks het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs werden het volume en de waarde van de invoer geanalyseerd aan de hand van Eurostat-gegevens in combinatie met een raming van het marktaandeel. De aanzienlijke prijsstijging in 2010 en 2011 heeft geleid tot een forse daling van de dumpingmarge bij invoer uit de VRC sinds het tijdvak van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen.

5.11.   Herstel van de gevolgen van invoer met dumping

(57)

Zoals uit de gunstige ontwikkeling van de meeste hierboven genoemde indicatoren blijkt, heeft de financiële situatie van de BU zich in de beoordelingsperiode volledig hersteld van de schadelijke gevolgen van de invoer met aanzienlijke dumping van oorsprong uit de VRC die tijdens vorige onderzoeken werd geconstateerd.

6.   Conclusie over de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(58)

De maatregelen ten aanzien van de VRC hebben een positief effect op de economische situatie van de BU gehad, aangezien de meeste schade-indicatoren een positieve ontwikkeling lieten zien: de productie, het verkoopvolume en de verkoopwaarde zijn tussen 2008 en het eind van het TNO toegenomen. Als gevolg van de aanzienlijke prijsstijging op de markt van de Unie ligt de winst van de BU nu echter veel hoger dan de voor zijn ontwikkeling vereiste streefwinst, die tijdens het oorspronkelijke onderzoek op 5 % werd vastgesteld.

(59)

Gezien de aanzienlijke prijsstijging op de markt van de Unie in het TNO zonder aanwijsbare gelijktijdige stijging van de kosten wordt geconcludeerd dat de BU geen aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, heeft geleden.

7.   Conclusie betreffende de blijvende aard van deze gewijzigde omstandigheden

(60)

Er werd nagegaan of de prijsstijging op de markt van de Unie een blijvende wijziging in de omstandigheden is ten opzichte van de bevindingen van het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. De beschikbare gegevens wijzen op prijzen op de markt van de Unie die zich goed herstellen, weer op het niveau van 2008 komen en dat vervolgens overtreffen, terwijl de prijzen in het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen daalden. Bovendien werden, in tegenstelling tot wat in het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werd geconstateerd, geen aanwijzingen voor prijsonderbieding gevonden. In het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen volgde de winstgevendheid een neerwaartse trend, maar uit gegevens na de beëindiging van dat onderzoek blijkt dat de winstgevendheid zich goed herstelt, weer op het niveau van 2008 komt en dat vervolgens overtreft.

(61)

Er werd echter nagegaan of de prijswijziging sinds het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen terug te voeren was op een bijzonder slecht oogstseizoen in de VRC, aangezien furfuraldehyde daar uit landbouwafval wordt vervaardigd. De prijs is evenwel niet aanzienlijk gedaald sinds het oogstseizoen eind 2010 en daarom werd dit buiten beschouwing gelaten. Blijkbaar is er een stijging van de prijzen bij invoer uit de VRC geweest die toe te schrijven was aan de langetermijngroei van de binnenlandse vraag naar furfuraldehyde en de stijgende grondstoffenkosten in het betrokken land. Wegens het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs kon dit niet worden gecontroleerd, maar aan de Commissie zijn geen bewijzen van het tegendeel verstrekt.

(62)

Gezien het bovenstaande bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikt en het ontbreken van informatie waaruit blijkt dat bovenbedoelde prijsstijgingen tijdelijk zijn, werd geconcludeerd dat deze wijziging van blijvende aard is.

F.   BEËINDIGING VAN DE ANTIDUMPINGPROCEDURE EN INTREKKING VAN DE GELDENDE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(63)

Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat dit nieuwe antidumpingonderzoek moet worden beëindigd en dat de geldende antidumpingmaatregelen moeten worden ingetrokken.

(64)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen op te heffen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

(65)

Uit het bovenstaande volgt dat dit nieuwe antidumpingonderzoek moet worden beëindigd en dat de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 453/2011 betreffende de invoer van furfuraldehyde van oorsprong uit de VRC, moeten worden opgeheven en het bestaande recht moet worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingrechten op 2-furaldehyde (ook bekend als furfuraldehyde of furfural), momenteel ingedeeld onder GN-code 2932 12 00 , van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt beëindigd.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 453/2011 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 21 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. FREDERIKSEN


(1)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)   PB L 15 van 21.1.1995, blz. 11.

(3)   PB L 328 van 22.12.1999, blz. 1.

(4)   PB L 107 van 28.4.2005, blz. 1.

(5)   PB L 123 van 12.5.2011, blz. 1.

(6)   PB C 196 van 5.7.2011, blz. 9.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 542/2012 VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1375/2011

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad (1), en met name artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 22 december 2011 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1375/2011 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 (2) vastgesteld waarbij een bijgewerkte lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Verordening (EG) nr. 2580/2001 van toepassing is, wordt vastgesteld.

(2)

De Raad heeft aan alle personen, groepen en entiteiten waarvoor dit praktisch mogelijk was, motiveringen verstrekt waarin wordt toegelicht waarom zij in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1375/2011 zijn opgenomen.

(3)

Via een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte kennisgeving heeft de Raad aan de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1375/2011 opgenomen personen, groepen en entiteiten meegedeeld dat hij besloten heeft hen op de lijst te handhaven. Tevens heeft hij de betrokken personen, groepen en entiteiten meegedeeld dat het mogelijk is de Raad om de motivering voor hun plaatsing op de lijst te verzoeken voor zover deze niet reeds aan hen is meegedeeld. Voor een aantal personen en groepen is een gewijzigde motivering beschikbaar gesteld.

(4)

De Raad heeft een volledige heroverweging verricht van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Verordening (EG) nr. 2580/2001 van toepassing is, hetgeen ingevolge artikel 2, lid 3, van die verordening vereist is. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de opmerkingen die door betrokkenen aan de Raad zijn voorgelegd.

(5)

De Raad heeft vastgesteld dat de in de bijlage bij deze verordening genoemde personen, groepen en entiteiten betrokken zijn geweest bij terroristische daden in de zin van artikel 1, leden 2 en 3, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (3), dat ten aanzien van hen een beslissing is genomen door een bevoegde instantie in de zin van artikel 1, lid 4, van dat gemeenschappelijk standpunt, en dat zij onderworpen moeten blijven aan de in Verordening (EG) nr. 2580/2001 vastgestelde specifieke beperkende maatregelen.

(6)

De lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Verordening (EG) nr. 2580/2001 van toepassing is, moet dienovereenkomstig worden bijgewerkt en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1375/2011 moet worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 bedoelde lijst wordt vervangen door de lijst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1375/2011 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.

(2)   PB L 343 van 23.12.2011, blz. 10.

(3)   PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93.


BIJLAGE

Lijst van personen, groepen en entiteiten als bedoeld in artikel 1

1.   Personen

1.

ABDOLLAHI Hamed (alias Mustafa Abdullahi), geboren op 11.8.1960 in Iran. Paspoort: D9004878

2.

AL-NASSER, Abdelkarim Hussein Mohamed, geboren in Al Ihsa, Saudi-Arabië; Saudisch onderdaan

3.

AL YACOUB, Ibrahim Salih Mohammed, geboren op 16.10.1966 in Tarut, Saudi-Arabië; Saudisch onderdaan

4.

ARBABSIAR Manssor (alias Mansour Arbabsiar), geboren op 6.3.1955 of 15.3.1955 in Iran. Iraans en Amerikaans onderdaan. Paspoort: C2002515 (Iran); paspoort: 477845448 (VS); nationaal identiteitsbewijs nr.: 07442833, geldig tot 15.3.2016 (VS-rijbewijs)

5.

BOUYERI, Mohamed (alias Abu ZUBAIR; alias SOBIAR; alias Abu ZOUBAIR), geboren op 8.3.1978 in Amsterdam, Nederland — lid van de Hofstadgroep

6.

FAHAS, Sofiane Yacine, geboren op 10.9.1971 in Algiers, Algerije (lid van al Takfir en al-Hijra)

7.

IZZ-AL-DIN, Hasan (alias GARBAYA, Ahmed, alias SA-ID, alias SALWWAN, Samir), Libanon, geboren in 1963 in Libanon, Libanees onderdaan

8.

MOHAMMED, Khalid Shaikh (alias ALI, Salem; alias BIN KHALID, Fahd Bin Adballah; alias HENIN, Ashraf Refaat Nabith; alias WADOOD, Khalid Adbul) geboren op 14.4.1965 of 1.3.1964 in Pakistan, paspoort nr. 488555

9.

SHAHLAI Abdul Reza (alias Abdol Reza Shala'i, alias Abd-al Reza Shalai, alias Abdorreza Shahlai, alias Abdolreza Shahla'i, alias Abdul-Reza Shahlaee, alias Hajj Yusef, alias Haji Yusif, alias Hajji Yasir, alias Hajji Yusif, alias Yusuf Abu-al-Karkh), geboren rond 1957 in Iran; adressen: (1) Kermanshah, Iran, (2) Legerbasis Mehran, provincie Ilam, Iran

10.

SHAKURI Ali Gholam, geboren rond 1965 in Teheran, Iran

11.

SOLEIMANI Qasem (alias Ghasem Soleymani, alias Qasmi Sulayman, alias Qasem Soleymani, alias Qasem Solaimani, alias Qasem Salimani, alias Qasem Solemani, alias Qasem Sulaimani, alias Qasem Sulemani), geboren op 11.3.1957 in Iran; Iraans onderdaan; paspoort: 008827 (Iraans diplomatiek paspoort), afgegeven in 1999, titel: Generaal Majoor

12.

WALTERS, Jason Theodore James (alias Abdullah; alias David), geboren op 6.3.1985 in Amersfoort (Nederland), (Nederlands) paspoort nr. NE8146378 - lid van de "Hofstadgroep"

2.   Groepen en entiteiten

1.

Abu Nidal Organisation (ANO), (alias Fatah Revolutionaire Raad, Arabische Revolutionaire Brigades, Zwarte September, en Revolutionaire Organisatie van Socialistische Moslims)

2.

Al-Aqsa Martelarenbrigades

3.

Al-Aqsa e.V.

4.

Al-Takfir en al-Hijra

5.

Babbar Khalsa

6.

Communist Party of the Philippines, inclusief New People's Army (NPA), Filipijnen

7.

Gama'a al-Islamiyya (Islamitische Groep), (alias Al-Gama'a al-Islamiyya, IG)

8.

İslami Büyük Doğu Akıncılar Cephesi - Great Islamic Eastern Warriors Front (IBDA C)

9.

Hamas (inbegrepen Hamas-Izz al-Din al-Qassem)

10.

Hizbul Mujahideen (HM)

11.

Hofstadgroep

12.

Holy Land Foundation for Relief and Development

13.

International Sikh Youth Federation (ISYF)

14.

Khalisan Zindabad Force (KZF)

15.

Koerdische Arbeiderspartij (PKK), (alias KADEK; alias KONGRA-GEL)

16.

Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam (LTTE)

17.

Ejército de Liberación Nacional (Nationaal Bevrijdingsleger)

18.

Palestinian Islamic Jihad (PIJ) (Palestijnse Islamitische Jihad)

19.

Popular Front for the Liberation of Palestina (PFLP) (Volksfront voor de bevrijding van Palestina)

20.

Popular Front for the Liberation of Palestine-General Command (alias PFLP-General Command, PFLP-GC) (Volksfront voor de bevrijding van Palestina-Algemeen Commando)

21.

Fuerzas armadas revolucionarias de Colombia – Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC) (Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia)

22.

Devrimci Halk Kurtuluș Partisi-Cephesi — DHKP/C, (alias Devrimci Sol (Revolutionair Links), alias Dev Sol) (Revolutionair Volksbevrijdingsleger/front/partij)

23.

Sendero Luminoso (SL) (Lichtend Pad)

24.

Stichting Al Aqsa (alias Stichting Al Aqsa Nederland, alias Al Aqsa Nederland)

25.

Teyrbazen Azadiya Kurdistan — TAK (alias Kurdistan Freedom Falcons (Koerdische Vrijheidsvalken), alias Kurdistan Freedom Hawks (Koerdische Vrijheidshaviken))


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 543/2012 VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot uitvoering van artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) nr. 753/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 753/2011 van de Raad van 1 augustus 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan (1), en met name artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 1 augustus 2011 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 753/2011 vastgesteld.

(2)

Op 18 mei 2012 heeft het comité ingesteld krachtens punt 30 van Resolutie 1988 (2011) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de lijst van personen, groepen, ondernemingen en entiteiten waarvoor beperkende maatregelen gelden, gewijzigd.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 753/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 753/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 199 van 2.8.2011, blz. 1.


BIJLAGE

De vermeldingen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 753/2011 voor de hieronder genoemde personen, worden vervangen door de hieronder aangegeven vermeldingen.

A.   Met de Taliban verbonden personen

1.

Shams Ur-Rahman Abdul Zahir (ook bekend als a) Shamsurrahman; b) Shams-u-Rahman, c) Shamsurrahman Abdurahman), d) Shams ur-Rahman Sher Alam)

Titel: a) Moellah; b) Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Landbouw onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1969. Geboorteplaats: Waka Uzbin, district Sarobi, provincie Kabul, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Nationaal identiteitsnr.: a) 2132370 (Afghaanse nationale identiteitskaart (tazkira)). b) 812673 (Afghaanse nationale identiteitskaart (tazkira)). Overige informatie: a) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, b) betrokken bij drugshandel, c) behoort tot de Ghilzai-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

In juni 2007 was Shams ur-Rahman Sher Alam het Talibanlid dat verantwoordelijk was voor de provincie Kabul. Hij was belast met militaire operaties in en rond Kabul en was betrokken bij een groot aantal aanvallen.

2.

Ubaidullah Akhund Yar Mohammed Akhund (ook bekend als a) Obaidullah Akhund; b) Obaid Ullah Akhund)

Titel: a) Mullah, b) Hadji, c) Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: minister van Defensie onder het Talibanregime. Geboortedatum: a) ongeveer 1968; b) 1969. Geboorteplaats: a) Sangisar, district Panjwai, provincie Kandahar, Afghanistan, b) district Arghandab, provincie Kandahar, Afghanistan, c) Nalgham-gebied, district Zheray, provincie Kandahar , Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) was een van de plaatsvervangers van Moellah Mohammed Omar; b) was lid van de hoogste raad van de Taliban, belast met militaire operaties; c) gearresteerd in 2007 en gedetineerd in Pakistan; d) zou overleden zijn in maart 2010, e) door huwelijk verbonden met Saleh Mohammad Kakar Akhtar Muhammad; f) behoorde tot de Alokozai-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 25.1.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Ubaidullah Akhund was plaatsvervanger van Mohammed Omar en als lid van de leiding van de Taliban belast met militaire operaties.

3.

Mohammad Jawad Waziri

Motivering voor plaatsing op de lijst: ministerie van Buitenlandse Zaken, departement Verenigde Naties onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1960. Geboorteplaats: a) district Jaghatu, provincie Maidan Wardak, Afghanistan, b) district Sharana, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan; b) behoort tot de Waziri-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

4.

Nazir Mohammad Abdul Basir (ook bekend als Nazar Mohammad)

Titel: a) Maulavi, b) Sar Muallim. Motivering voor plaatsing op de lijst: a) burgemeester van de stad Kunduz, b) waarnemend gouverneur van de provincie Kunduz (Afghanistan) onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1954. Geboorteplaats: Malaghi, district Kunduz, provincie Kunduz, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: zou overleden zijn op 9 november 2008. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

5.

Abdulhai Salek

Titel: Maulavi motivering voor plaatsing op de lijst: gouverneur van de provincie Uruzgan onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1965. Geboorteplaats: Awlyatak, gebied Gardan Masjid, district Chaki Wardak, provincie Maidan Wardak, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) zou overleden zijn in Noord-Afghanistan 1999, b) behoorde tot de Wardak-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

6.

Abdul Latif Mansur (ook bekend als a) Abdul Latif Mansoor; b) Wali Mohammad)

Titel: Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: minister van Landbouw onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1968. Geboorteplaats: a) district Zurmat, provincie Paktia, Afghanistan, b) district Garda Saray, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) lid van de Talibansjoera in Miram Shah sinds mei 2007, b) lid van de hoogste raad van de Taliban en hoofd van de politieke commissie van deze raad in 2009, c) Talibancommandant in oostelijk Afghanistan sinds 2010, d) lid van de Taliban verantwoordelijk voor de provincie Nangarhar, Afghanistan, sinds eind 2009, e) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, f) behoort tot de Sahak-stam (substam Ghilzai). Datum van aanwijzing door de VN: 31.1.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Abdul Latif Mansur was in mei 2007 lid van de "Miram Shah-raad" van de Taliban. Voor de Taliban was hij schaduwgouverneur van de provincie Nangarhar, Afghanistan, in 2009 en midden 2009 stond hij aan het hoofd van de politieke commissie van de Taliban. In mei 2010 was Abdul Latif Mansur een hooggeplaatst Talibancommandant in oostelijk Afghanistan.

7.

Allah Dad Tayeb Wali Muhammad (ook bekend als a) Allah Dad Tayyab; b) Allah Dad Tabeeb)

Titel: a) Moellah; b) Hadji. Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Communicatie onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1963. Geboorteplaats: a) district Ghorak, provincie Kandahar, Afghanistan; b) district Nesh, provincie Uruzgan, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: behoort tot de Popalzai-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 25.1.2001.

8.

Zabihullah Hamidi (ook bekend als Taj Mir)

Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Hoger Onderwijs onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1958-1959. Geboorteplaats: Payeen Bagh, district Kahmard, provincie Bamyan, Afghanistan. Adres: regio Dashti Shor, Mazari Sharif, provincie Balkh, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

9.

Mohammad Yaqoub

Titel: Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: hoofd van Bakhtar Information Agency (BIA) onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1966. Geboorteplaats: a) district Shahjoi, provincie Zabul, Afghanistan b) district Janda, provincie Ghazni, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) lid van de culturele commissie van de Taliban, b) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, c) behoort tot de Kharoti-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

In 2009 was Mohammad Yaqoub een leidinggevend Talibanlid in het district Yousef Khel van de provincie Paktika.

10.

Mohammad Shafiq Ahmadi

Titel: Moellah. Motivering voor plaatsing op de lijst: gouverneur van de provincie Samangan onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1956-1957. Geboorteplaats: district Tirin Kot, provincie Uruzgan, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

11.

Ahmad Jan Akhundzada Shukoor Akhundzada (ook bekend als a) Ahmad Jan Akhunzada; b) Ahmad Jan Akhund Zada).

Titel: a) Maulavi; b) Moellah. Motivering voor plaatsing op de lijst: gouverneur van de provincies Zabol en Uruzgan onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1966-1967. Geboorteplaats: a) Lablan, district Dehrawood, provincie Uruzgan, Afghanistan; b) district Zurmat, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) lid van de Taliban verantwoordelijk voor de provincie Uruzgan, Afghanistan, begin 2007; b) zwager van Moellah Mohammed Omar; Datum van aanwijzing door de VN: 25.1.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Ahmad Jan Akhundzada Shukoor Akhundzada was begin 2007 als Talibanlid belast met de provincie Uruzgan.

12.

Khalil Ahmed Haqqani (ook bekend als a) Khalil Al-Rahman Haqqani; b) Khalil ur Rahman Haqqani; c) Khaleel Haqqani)

Titel: Hadji. Adres: a) Peshawar, Pakistan; b) bij de Dergey Manday Madrassa in de Dergey Manday, nabij Miram Shah, Noord-Waziristan, federaal bestuurde stamgebieden, Pakistan; c) Kayla nabij Miram Shah, Noord-Waziristan, federaal bestuurde stamgebieden, Pakistan; d) Sarana Zadran, provincie Paktia, Afghanistan. Geboortedatum: a) 1.1.1966; b) tussen 1958 en 1964. Geboorteplaats: Sarana, regio Garda Saray, district Waza Zadran, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) eminent lid van het Haqqaninetwerk, dat opereert vanuit Noord-Waziristan in de federaal bestuurde stamgebieden van Pakistan; b) reisde eerder naar Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, met het oog op fondsenwerving; c) broer van Jalaluddin Haqqani en oom van Sirajuddin Jallaloudine Haqqani. Datum van aanwijzing door de VN: 9.2.2011.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

 

Khalil Ahmed Haqqani is een hoge functionaris binnen het Haqqaninetwerk, een aan de Taliban gelieerde groep militanten die opereert vanuit Noord-Waziristan in de federaal bestuurde stamgebieden van Pakistan. Het Haqqaninetwerk, dat een prominente rol speelt onder de opstandelingen in Afghanistan, is opgericht door de broer van Khalil Haqqani, Jalaluddin Haqqani (TI.H.40.01.), die zich halverwege de jaren negentig achter het Talibanregime van Moellah Mohammed Omar schaarde.

 

Khalil Haqqani houdt zich bezig met fondsenwerving voor de Taliban en het Haqqaninetwerk; hij is vaak in het buitenland om er geldschieters te ontmoeten. In september 2009 was hij al in de Golfregio geweest en had er fondsen geworven, zoals ook uit bronnen in Zuid- en Oost-Azië.

 

Khalil Haqqani verstrekt ook steun aan de Taliban en het Haqqaninetwerk in Afghanistan. Begin 2010 al gaf hij financiële steun aan Talibancellen in de provincie Logar in Afghanistan. In 2009 leverde en controleerde hij ongeveer 160 soldaten in de provincie Logar in Afghanistan; hij was een van de schuldigen aan het vasthouden van tegenstanders die door de Taliban en het Haqqaninetwerk gevangen waren genomen. Voor Talibanoperaties stond Khalil Haqqani onder het bevel van zijn neef Sirajuddin Haqqani.

 

Khalil Haqqani heeft voorts gewerkt voor rekening van Al Qaida, en is met hun militaire operaties in verband gebracht. In 2002 heeft hij troepen van Al Qaida in de provincie Paktia in Pakistan versterking geboden.

13.

Badruddin Haqqani (ook bekend als Atiqullah)

Adres: Miram Shah, Pakistan. Geboortedatum: omstreeks 1975-1979. Geboorteplaats: Miramshah, Noord-Waziristan, Pakistan. Overige informatie: a) operationeel bevelhebber van het Haqqaninetwerk en lid van de Talibanraad in Miram Shah; b) heeft meegewerkt aan de leiding van aanvallen tegen doelwitten in Zuidoost-Afghanistan; c) zoon van Jalaluddin Haqqani, broer van Sirajuddin Jallaloudine Haqqani en Nasiruddin Haqqani, neef van Khalil Ahmed Haqqani. Datum van aanwijzing door de VN: 11.5.2011.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

 

Badruddin Haqqani is operationeel commandant van het Haqqaninetwerk, een aan de Taliban gelieerde groep militanten die opereert vanuit Noord-Waziristan in de federaal bestuurde stamgebieden van Pakistan. Het Haqqaninetwerk heeft steeds een prominente rol gespeeld onder de opstandelingen in Afghanistan, en is verantwoordelijk voor diverse opvallende aanslagen. De leiding van het Haqqaninetwerk wordt gevormd door de oudste drie zoons van oprichter Jalaluddin Haqqani, die zich halverwege de jaren negentig achter het Talibanregime van Moellah Mohammed Omar schaarde. Badruddin is de zoon van Jalaluddin en de broer van Nasiruddin Haqqani en Sirajuddin Haqqani, en een neef van Khalil Ahmed Haqqani.

 

Badruddin gidst de met de Taliban samenwerkende opstandelingen en buitenlandse strijders naar doelwitten in Zuid-oost-Afghanistan. Hij heeft zitting in de Talibanshura van Miram Shah, waaronder de activiteiten van het Haqqaninetwerk ressorteren.

 

Badruddin zou ook de man zijn achter ontvoeringen door het Haqqaninetwerk. Tal van Afghanen en buitenlanders zijn in de Afghaans-Pakistaanse grensstreek onder zijn verantwoordelijkheid ontvoerd.

14.

Malik Noorzai (ook bekend als: a) Hadji Malik Noorzai; b) Hadji Malak Noorzai; c) Hadji Malek Noorzai; d) Hadji Maluk; e) Hadji Aminullah

Titel: Hadji. Adres: a) Boghra Road, Miralzei, Chaman, provincie Baluchistan, Pakistan, b) Kalay Rangin, district Spin Boldak, provincie Kandahar, Afghanistan. Geboortedatum: a) 1957, b) 1960. Geboorteplaats: grensstad Chaman, Pakistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) financier van de Taliban; b) is eigenaar van ondernemingen in Japan en reist regelmatig naar Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten en Japan; c) faciliteerde vanaf 2009 Talibanactiviteiten, onder meer door werving van leden en het verstrekken van logistieke steun; d) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan; e) behoort tot de Nurzai-stam; f) broer van Faizullah Khan Noorzai. Datum van aanwijzing door de VN: 04.10.2011.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Malik Noorzai is een in Pakistan gevestigde zakenman die financiële steun aan de Taliban heeft verstrekt. Malik en zijn broer Faizullah Noorzai Akhtar Mohammed Mira Khan hebben voor de Taliban miljoenen dollars geïnvesteerd in verscheidene ondernemingen. Eind 2008 hebben vertegenwoordigers van de Taliban contact gezocht met Malik met de bedoeling dat hij als zakenman investeringen met gelden van de Taliban zou verrichten. Malik heeft zeker sedert 2005 persoonlijk tienduizenden dollars bijgedragen en honderdduizenden dollars uitgedeeld aan de Taliban; dat geld was gedeeltelijk ingezameld bij donoren in de Golfregio en Pakistan en gedeeltelijk Maliks eigen geld. Malik beheerde tevens een hawala-rekening in Pakistan waarop tienduizenden dollars werden gestort die om de zoveel maanden vanuit de Golfregio werden overgedragen om de Talibanactiviteiten te steunen. Malik heeft tevens Talibanactiviteiten gefaciliteerd. In 2009 was Malik reeds 16 jaar hoofdverantwoordelijke van een madrassa (religieuze school) in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan die door de Taliban werd gebruikt om rekruten te indoctrineren en op te leiden. Malik bracht onder andere de middelen aan ter ondersteuning van de madrassa. Malik heeft samen met zijn broer ook een rol gespeeld bij de opslag van voertuigen die zouden worden gebruikt bij zelfmoordbomaanslagen van de Taliban, en heeft geholpen bij de verplaatsingen van Talibanstrijders in de provincie Helmand, Afghanistan. Malik is eigenaar van ondernemingen in Japan, en bezoekt regelmatig Dubai en Japan voor zakelijke aangelegenheden. Reeds in 2005 was Malik in Afghanistan eigenaar van een bedrijf voor de import van voertuigen vanuit Dubai en Japan. Hij importeerde auto's, auto-onderdelen en kleding uit Dubai en Japan voor zijn bedrijven, waarin twee Talibancommandanten hebben geïnvesteerd. Medio 2010 zorgden Malik en zijn broer voor het vrijgeven van honderden goederencontainers die naar verluidt miljoenen dollars waard waren en die door de Pakistaanse autoriteiten eerder dat jaar in beslag waren genomen omdat zij vermoedden dat de ontvangers banden hadden met het terrorisme.

15.

Faizullah Khan Noorzai (ook bekend als: a) Hadji Faizullah Khan Noorzai, b) Hadji Faizuulah Khan Norezai, c) Hadji Faizullah Khan, d) Hadji Fiazullah, e) Hadji Faizullah Noori, f) Hadji Faizullah Noor, g) Faizullah Noorzai Akhtar Mohammed Mira Khan, h) Hadji Pazullah Noorzai, i) Hadji Moellah Faizullah)

Titel: Hadji. Adres: a) Boghra Road, Miralzei, Chaman, provincie Baluchistan, Pakistan, b) Kalay Rangin, district Spin Boldak, provincie Kandahar, Afghanistan. Geboortedatum: a) 1962, b) 1961, c) tussen 1968 en 1970, d) 1962. Geboorteplaats: a) Lowy Kariz, district Spin Boldak, provincie Kandahar, Afghanistan; b) Kadanay, district Spin Boldak, provincie Kandahar, Afghanistan; c) Chaman, provincie Baluchistan, Pakistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) prominent financier van de Taliban; b) leverde vanaf medio 2009 wapens, munitie, explosieven en medische uitrusting aan Talibanstrijders; deed aan fondsenwerving voor de Taliban en verstrekte opleiding aan Talibanstrijders in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan; c) organiseerde en financierde voorheen Talibanoperaties in de provincie Kandahar, Afghanistan; d) reisde vanaf 2010 naar Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten en Japan en was eigenaar van ondernemingen aldaar; e) behoort tot de Nurzai-stam (substam Miralzai); f) broer van Malik Noorzai; g) naam van vader is Akhtar Mohammed (ook bekend als: Hadji Mira Khan). Datum van aanwijzing door de VN: 04.10.2011.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

 

Faizullah Noorzai Akhtar Mohammed Mira Khan is een prominent Talibanfinancier die hooggeplaatste Talibanleiders heeft geholpen om gelden te investeren. Hij heeft meer dan 100 000 USD voor de Taliban ingezameld bij donoren in de Golfregio en droeg in 2009 een gedeelte van zijn eigen geld bij. Hij heeft tevens financiële steun verleend aan een Talibancommandant in de provincie Kandahar en heeft voor financiering gezorgd ter ondersteuning van de opleiding van strijders van de Taliban en van Al Qaida die aanvallen tegen de Coalitie en de Afghaanse strijdkrachten zouden uitvoeren. Vanaf medio 2005 organiseerde en financierde Faizullah Talibanoperaties in de provincie Kandahar, Afghanistan. Naast de financiële steun heeft Faizullah op andere manieren geholpen bij de opleiding en de operaties van de Taliban. Faizullah leverde vanaf medio 2009 wapens, munitie, explosieven en medische uitrusting aan Talibanstrijders van zuidelijk Afghanistan. Medio 2008 was Faizullah verantwoordelijk voor het verschaffen van onderdak aan Talibanstrijders die zelfmoordbomaanslagen wilden plegen, en bracht hij hen van Pakistan over de grens in Afghanistan. Faizullah leverde de Taliban tevens luchtdoelraketten, hielp Talibanstrijders bij verplaatsingen in de provincie Helmand, Afghanistan, gaf steun bij zelfmoordbomaanslagen van de Taliban en verstrekte radio's en voertuigen aan Talibanleden in Pakistan.

 

Vanaf medio 2009 leidde Faizullah een madrassa (religieuze school) in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, waar tienduizenden dollars werden ingezameld voor de Taliban. De terreinen van de madrassa van Faizullah werden gebruikt om Talibanstrijders op te leiden in het bouwen en gebruiken van geïmproviseerde explosieven (improvised explosive devices (IED's)). Vanaf eind 2007 werd de madrassa van Faizullah gebruikt voor de opleiding van Al Qaidastrijders die later naar de provincie Kandahar, Afghanistan, werden gezonden.

 

In 2010 had Faizullah kantoren en mogelijkerwijs eigendommen, waaronder hotels, in Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten. Faizullah reisde regelmatig naar Dubai en Japan met zijn broer, Malik Noorzai, met het oog op de invoer van auto's, auto-onderdelen en kleding. Vanaf begin 2006 was Faizullah eigenaar van ondernemingen in Dubai en Japan.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/20


UITVOERINGSVERORDENING 2012/544/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (1), en met name artikel 32, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 18 januari 2012 Verordening (EU) nr. 36/2012 vastgesteld.

(2)

Gelet op de ernst van de situatie in Syrië en overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2012/335/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 houdende uitvoering van Besluit 2011/782/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (2), moeten een bijkomende persoon en bijkomende entiteiten worden toegevoegd aan de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening genoemde persoon en entiteiten worden toegevoegd aan de lijst in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012.

Artikel 2

Deze uitvoeringsverordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze uitvoeringsverordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ASHTON


(1)   PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1.

(2)  Zie bladzijde 80 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

IN ARTIKEL 1 BEDOELDE PERSONEN EN ENTITEITEN

Personen

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Bouthaina Shaaban

(ook bekend als Buthaina Shaaban)

Geboren in 1953 te Homs, Syrië

Politiek en media-adviseur van de president sinds juli 2008 en als zodanig betrokken bij het gewelddadig optreden tegen de burgerbevolking.

26.6.2012


Entiteiten

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Ministerie van Defensie

Adres: Umayyad Square, Damascus

Telefoon: +963-11-7770700

Tak van de Syrische regering die rechtstreeks deelneemt aan de onderdrukking.

26.6.2012

2.

Ministerie van Binnenlandse Zaken

Adres: Merjeh Square, Damascus

Telefoon: +963-11-2219400, +963-11-2219401, +963-11-2220220, +963-11-2210404

Tak van de Syrische regering die rechtstreeks deelneemt aan de onderdrukking.

26.6.2012

3.

Syrisch bureau van nationale veiligheid

 

Tak van de Syrische regering en onderdeel van de Syrische Baath-partij. Rechtstreeks betrokken bij de onderdrukking. Heeft Syrische veiligheidstroepen opgedragen extreem geweld te gebruiken tegen demonstranten.

26.6.2012

4.

Syria International Islamic Bank (SIIB)

(ook bekend als: Syrian International Islamic Bank; ook bekend als SIIB)

Adres: Syria International Islamic Bank Building, Main Highway Road, Al Mazzeh Area, P.O. Box 35494, Damascus, Syria

Alternatief adres: P.O. Box 35494, Mezza'h Vellat Sharqia'h, beside the Consulate of Saudi Arabia, Damascus, Syria

De SIIB is opgetreden als dekmantel voor de Commercial Bank of Syria, waardoor laatstgenoemde bank de haar door de EU opgelegde sancties kon omzeilen. In 2011 en 2012 heeft de SIIB heimelijk financiering ten belope van bijna 150 miljoen dollar gefaciliteerd namens de Commercial Bank of Syria. Financiële regelingen die ogenschijnlijk door de SIIB werden getroffen, werden eigenlijk door de Commercial Bank of Syria getroffen.

Naast de samenwerking met de Commercial Bank of Syria om sancties te omzeilen, heeft de SIIB in 2012 bovendien verscheidene betalingen voor aanzienlijke bedragen gefaciliteerd voor rekening van de Syrian Lebanese Commercial Bank, een andere bank die reeds door de EU in de lijst is opgenomen.

Op deze manier heeft de SIIB bijgedragen tot de financiering van het Syrische regime.

26.6.2012

5.

General Organisation of Radio and TV

(ook bekend als Syrian Directorate General of Radio & Television Est; ook bekend als: General Radio and Television Corporation; ook bekend als Radio and Television Corporation; ook bekend als GORT)

Adres: Al Oumaween Square, P.O. Box 250, Damascus, Syria.

Telefoon (963 11) 223 4930

Door de overheid beheerd agentschap dat onder het ministerie van Voorlichting ressorteert en als dusdanig het voorlichtingsbeleid van dat ministerie steunt en bevordert. Verantwoordelijk voor de exploitatie van de televisiekanalen van de Syrische overheid, twee terrestrische kanalen en een satellietkanaal, alsmede van de radiostations van de overheid. GORT heeft aangezet tot geweld tegen de burgerbevolking in Syrië en heeft gediend als propaganda-instrument voor het Assadregime en voor de verspreiding van desinformatie.

26.6.2012

6.

Syrian Company for Oil Transport

(ook bekend als Syrian Crude Oil Transportation Company; ook bekend als "SCOT"; ook bekend als “SCOTRACO”)

Banias Industrial Area, Latakia Entrance Way, P.O. Box 13, Banias, Syria; Website www.scot-syria.com; e-mail scot50@scn-net.org

Oliemaatschappij die eigendom is van de Syrische overheid. Financiert het regime.

26.6.2012


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/23


VERORDENING (EU) Nr. 545/2012 VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 januari 2012 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (2) vastgesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van het merendeel van de maatregelen die waren vastgesteld bij Besluit 2011/782/GBVB. Die verordening verbiedt onder andere het verstrekken van bepaalde financiering en financiële bijstand in verband met goederen waarvoor een uitvoerverbod geldt.

(2)

Bij Besluit 2012/322/GBVB tot wijziging van Besluit 2011/782/GBVB (3) wordt de toepassing van beperkende maatregelen nader uitgewerkt in verband met financiële bijstand in het kader van het wapenembargo.

(3)

Deze maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om te garanderen dat zij in alle lidstaten uniform door marktdeelnemers worden toegepast.

(4)

Verordening (EU) nr. 36/2012 dient derhalve dienovereenkomstig te worden aangepast.

(5)

Om de effectiviteit van de maatregel waarin deze verordening voorziet te waarborgen, moet deze verordening onmiddellijk in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 36/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Er geldt een verbod op:

a)

het direct of indirect verlenen van technische bijstand in verband met goederen en technologie die op de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie (*1) (hierna „gemeenschappelijke lijst van militaire goederen” genoemd) zijn opgenomen, of in verband met het leveren, vervaardigen, onderhouden en gebruiken van op die lijst opgenomen goederen, aan personen, entiteiten of lichamen in Syrië of voor gebruik in Syrië;

b)

het direct of indirect verlenen van technische bijstand of tussenhandeldiensten in verband met in bijlage I of IA opgenomen apparatuur, goederen of technologie die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt of voor het vervaardigen of onderhouden van goederen die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt, aan personen, entiteiten of lichamen in Syrië of voor gebruik in Syrië;

c)

het direct of indirect verlenen van financiering of financiële bijstand in verband met goederen en technologie die op de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen of in bijlage I of IA zijn opgenomen, met inbegrip van in het bijzonder subsidies, leningen en exportkredietverzekering alsook verzekering en herverzekering, voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van deze goederen, of voor de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand, aan personen, entiteiten of lichamen in Syrië of voor gebruik in Syrië;

d)

het bewust en opzettelijk deelnemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben dat de onder a) tot en met c) bedoelde verbodsbepalingen worden omzeild.

(*1)   PB C 86 van 18.3.2011, blz. 1.”;"

2)

Artikel 3, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat in kwestie, als genoemd op de websites die in bijlage III worden vermeld, is vereist voor de verstrekking van:

a)

technische bijstand of tussenhandeldiensten in verband met apparatuur, goederen of technologie genoemd in bijlage IX en in verband met de levering, de vervaardiging, het onderhoud of het gebruik van deze apparatuur, goederen of technologie, direct of indirect, aan personen, entiteiten of lichamen in Syrië of bestemd voor gebruik in Syrië;

b)

financiering of financiële bijstand in verband met goederen en technologie genoemd in bijlage IX, met inbegrip van subsidies, leningen en export-kredietverzekering alsook verzekering en herverzekering, voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van dergelijke goederen of technologie, of voor de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand, aan personen, entiteiten of lichamen in Syrië of bestemd voor gebruik in Syrië.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verlenen geen toestemming voor de transacties bedoeld in de eerste alinea, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat die transacties bedoeld zijn of kunnen zijn om bij te dragen aan binnenlandse repressie dan wel voor de vervaardiging of het onderhoud van producten die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 319 van 2.12.2011, blz. 56.

(2)   PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1.

(3)  Zie bladzijde 45 van dit Publicatieblad.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 546/2012 VAN DE COMMISSIE

van 25 juni 2012

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 206/2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, artikel 8, punt 1, eerste alinea, en artikel 8, punt 4,

Gezien Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG (2), en met name artikel 3, lid 1, en artikel 7, onder e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (3) worden de voorschriften inzake veterinaire certificering vastgesteld voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde zendingen van levende dieren of vers vlees. Ook worden in die verordening de lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, vastgesteld waaruit die zendingen in de Unie mogen worden binnengebracht.

(2)

Verordening (EU) nr. 206/2010 bepaalt dat zendingen hoefdieren alleen in de Unie mogen worden binnengebracht als zij afkomstig zijn uit derde landen of gebieden, of delen daarvan, die vermeld zijn in deel 1 van bijlage I bij die verordening en waarvoor in dat deel een model van het voor de zending te gebruiken veterinaire certificaat is aangegeven. Bovendien moeten die zendingen vergezeld gaan van het passende veterinaire certificaat dat is opgesteld volgens het relevante model in deel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010, rekening houdend met de specifieke voorwaarden die staan vermeld in kolom 6 van de tabel in deel 1 van die bijlage.

(3)

Het hele grondgebied van Canada, met uitzondering van het gebied Okanagan Valley in British Columbia, is momenteel in de lijst van deel 1 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010 opgenomen als gebied dat is goedgekeurd voor de uitvoer naar de Unie van onder meer als landbouwhuisdier gehouden schapen (Ovis aries) en als landbouwhuisdier gehouden geiten (Capra hircus), bestemd voor fok- en/of gebruiksdoeleinden na invoer en vergezeld van een veterinair certificaat overeenkomstig model OVI-X. Canada is echter in kolom 6 van de tabel in deel 1 van die bijlage niet opgenomen als land met een officiële brucellosevrije status voor de uitvoer naar de Unie van levende dieren die volgens dat modelcertificaat zijn gecertificeerd.

(4)

Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (4) stelt onder meer de voorwaarden vast waaronder lidstaten of gebieden daarvan als officieel brucellosevrij kunnen worden erkend.

(5)

Bovendien wordt in Richtlijn 2004/68/EG bepaald dat, wanneer de gelijkwaardigheid van de door een derde land gestelde officiële gezondheidsgaranties door de Unie formeel kan worden erkend, de specifieke veterinairrechtelijke voorschriften voor het binnenbrengen van levende hoefdieren uit dat derde land in de Unie op deze garanties kunnen worden gebaseerd.

(6)

Canada heeft aan de Commissie documentatie verstrekt waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van Richtlijn 91/68/EEG voor de erkenning van het gehele grondgebied van dat derde land als officieel vrij van brucellose (B. melitensis) met het oog op de uitvoer naar de Unie van als landbouwhuisdier gehouden schapen (Ovis aries) en als landbouwhuisdier gehouden geiten (Capra hircus), bestemd voor fok- en/of gebruiksdoeleinden na invoer en vergezeld van een veterinair certificaat overeenkomstig modelcertificaat OVI-X van deel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010.

(7)

Na de evaluatie van de door Canada ingediende documentatie moet dat derde land worden erkend als officieel brucellosevrij (B. melitensis). De passende verwijzing moet daarom worden opgenomen in de vermelding voor dat derde land in kolom 6 van de tabel in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010.

(8)

Bovendien bepaalt Verordening (EU) nr. 206/2010 dat voor menselijke consumptie bestemde zendingen vers vlees alleen in de Unie mogen worden ingevoerd als zij afkomstig zijn uit derde landen of gebieden, of delen daarvan, die vermeld zijn in deel 1 van bijlage II bij die verordening en waarvoor in dat deel een model van het voor de zending te gebruiken veterinaire certificaat is aangegeven.

(9)

Vier delen van het grondgebied van Botswana worden in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 vermeld als gebieden waaruit de invoer in de Unie van vers gerijpt vlees zonder been van hoefdieren is toegestaan. Die gebieden bestaan uit een aantal „veterinary disease control zones”.

(10)

Ingevolge een uitbraak van mond-en-klauwzeer in gebied BW-1 van Botswana bepaalt Verordening (EU) nr. 206/2010, als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 801/2011 van de Commissie (5), dat de aan Botswana verleende vergunning om vers gerijpt vlees zonder been van hoefdieren uit dat gebied naar de Unie uit te voeren vanaf 11 mei 2011 wordt geschorst. Het gebied BW-1 van Botswana bestaat uit de „veterinary disease control zones” 3c, 4b, 5, 6, 8, 9 en 18.

(11)

Op 2 december 2011 heeft Botswana de Commissie in kennis gesteld van de succesvolle erkenning door de Werelddiergezondheidsorganisatie van de „veterinary disease control zones” 3c, 4b, 5, 6, 8, 9 en 18 als vrij van mond-en-klauwzeer. De schorsing van de vergunning voor de uitvoer van vers gerijpt vlees zonder been van hoefdieren uit dat gebied naar de Unie is daarom niet langer nodig.

(12)

Binnen de „veterinary disease control zone” 6 heeft Botswana echter een gebied dicht bij de grens met Zimbabwe tot zone met intensieve bewaking verklaard en de Commissie laten weten dat alle als landbouwhuisdier gehouden runderen in die zone waren geslacht. Uit dat gebied mag geen vers gerijpt vlees zonder been van hoefdieren naar de Unie worden uitgevoerd. Het moet daarom worden uitgesloten van gebied BW-1, als opgenomen in de lijst van deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010.

(13)

Verordening (EU) nr. 206/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 206/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel 1 van bijlage I wordt de vermelding voor Canada vervangen door:

„CA — Canada

CA-0

Het hele land

POR-X

 

IVb IX V

CA-1

Het hele land met uitzondering van het gebied Okanagan Valley in British Columbia, omschreven als volgt:

vanaf het punt op de grens tussen Canada en de Verenigde Staten van Amerika met de coördinaten 120°15′ WL, 49° NB

noordwaarts tot het punt met de coördinaten 119°35′ WL, 50°30′ NB

noordoostwaarts tot het punt met de coördinaten 119° WL, 50°45′ NB

zuidwaarts tot het punt op de grens tussen Canada en de Verenigde Staten van Amerika met de coördinaten 118°15′ WL, 49° NB

BOV-X, OVI-X, OVI-Y RUM (*)

A

2)

In deel 1 van bijlage II wordt de vermelding voor Botswana vervangen door:

„BW — Botswana

BW-0

Het hele land

EQU, EQW

 

 

 

 

BW-1

De „veterinary disease control zones” 3c, 4b, 5, 6, 8, 9 en 18, behalve de zone met intensieve bewaking in zone 6 tussen de grens met Zimbabwe en autoweg A1

BOV, OVI, RUF, RUW

F

1

11 mei 2011

26 juni 2012

BW-2

De „veterinary disease control zones” 10, 11, 13 en 14

BOV, OVI, RUF, RUW

F

1

 

7 maart 2002

BW-3

De „veterinary disease control zone” 12

BOV, OVI, RUF, RUW

F

1

20 oktober 2008

20 januari 2009

BW-4

De „veterinary disease control zone” 4a, behalve de bufferzone van 10 km met intensieve bewaking langs de grens met het gebied waar tegen mond-en-klauwzeer wordt ingeënt en natuurbeheergebieden

BOV

F

1

 

18 februari 2011”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)   PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321.

(3)   PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1.

(4)   PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

(5)   PB L 205 van 10.8.2011, blz. 27.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/28


VERORDENING (EU) Nr. 547/2012 VAN DE COMMISSIE

van 25 juni 2012

tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor waterpompen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,

Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2009/125/EG dient de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energiegerelateerde producten met een significant omzet- en handelsvolume, een significant milieueffect en een significant potentieel voor verbetering met betrekking tot het milieueffect, zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt.

(2)

In artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG is bepaald dat overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, genoemde procedure en de in artikel 15, lid 2, vermelde criteria, en na raadpleging van het Overlegforum, de Commissie in voorkomend geval uitvoeringsmaatregelen vaststelt voor producten die in elektromotorsystemen, zoals waterpompen, worden gebruikt.

(3)

Waterpompen die onderdeel zijn van elektromotorsystemen zijn essentieel in verschillende pompprocessen. In totaal kan de energie-efficiëntie van deze pompsystemen op kosteneffectieve wijze met ongeveer 20 tot 30 % worden verbeterd. Hoewel de belangrijkste besparingen bereikt kunnen worden door motoren, is het gebruik van energie-efficiënte pompen één van de factoren die bijdragen tot dergelijke verbeteringen. Waterpompen zijn dan ook een product waaraan prioriteit moet worden verleend bij de vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp.

(4)

Elektromotorsystemen bestaan uit een aantal energiegerelateerde producten, zoals motoren, regelaars, pompen of ventilatoren. Waterpompen zijn een van die producten. Minimumvereisten voor motoren zijn vastgesteld in een afzonderlijke maatregel, Verordening (EG) nr. 640/2009 (2) van de Commissie. In deze verordening worden derhalve enkel minimumvereisten voor de hydraulische prestaties van waterpompen, zonder de motor, vastgesteld.

(5)

Pompen zijn vaak ingebouwd in andere producten en worden niet afzonderlijk op de markt gebracht. Om het volledige kosteneffectieve energiebesparende potentieel te verwezenlijken, moet deze verordening ook van toepassing zijn op pompen die in andere producten zijn geïntegreerd.

(6)

De Commissie heeft een voorbereidende studie uitgevoerd waarin een analyse is gemaakt van de technische, milieutechnische en economische aspecten van waterpompen. De studie is in samenwerking met de belanghebbenden en betrokken partijen uit de Unie en derde landen uitgevoerd, en de bevindingen ervan zijn bekendgemaakt.

(7)

De voorbereidende studie toont aan dat in de Europese Unie grote aantallen waterpompen op de markt worden gebracht. Van al hun levenscyclusfasen heeft het energieverbruik tijdens de gebruiksfase het grootste effect op het milieu: in 2005 bedroeg hun jaarlijkse elektriciteitsverbruik tot 109 TWh, wat overeenstemt met een CO2-uitstoot van 50 Mt. Wanneer geen specifieke maatregelen worden genomen om dit verbruik te beperken, wordt verwacht dat dit jaarlijkse elektriciteitsverbruik zal stijgen tot 136 TWh in 2020. In de studie werd geconcludeerd dat het energieverbruik in de gebruiksfase aanzienlijk kan worden verbeterd.

(8)

Uit de voorbereidende studie blijkt dat het elektriciteitsverbruik tijdens de gebruiksfase de enige belangrijke parameter voor het ecologische ontwerp van de producten is, zoals vermeld in bijlage I, deel 1, bij Richtlijn 2009/125/EG.

(9)

Het elektriciteitsverbruik van waterpompen tijdens hun gebruiksfase moet worden verbeterd door niet aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën toe te passen die de totale gecombineerde kosten van de aankoop en het gebruik van deze pompen kunnen doen dalen.

(10)

Eisen inzake ecologisch ontwerp moeten de eisen inzake energieverbruik van waterpompen in de hele Europese Unie harmoniseren en aldus bijdragen tot de werking van de interne markt en de verbetering van de milieuprestaties van deze producten.

(11)

De fabrikanten moeten de nodige tijd krijgen om het ontwerp van hun producten aan te passen. Het tijdschema dient zodanig te zijn dat negatieve effecten op de werking van waterpompen worden voorkomen en dat rekening wordt gehouden met kosteneffecten voor fabrikanten, met name het midden- en kleinbedrijf, terwijl tevens wordt gegarandeerd dat de doelstellingen van deze verordening tijdig worden verwezenlijkt.

(12)

Het elektriciteitsverbruik moet worden gemeten met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en herhaalbare meetmethoden die beantwoorden aan de erkende stand van de techniek, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen die door Europese normaliseringsinstanties zijn opgesteld, zoals opgesomd in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (3).

(13)

Deze verordening moet leiden tot een betere marktpenetratie van technologieën die het milieueffect van waterpompen tijdens hun volledige levenscyclus verbeteren, waardoor tegen 2020 naar schatting 3,3 TWh aan energie kan worden bespaard in vergelijking met de situatie waarin geen maatregelen zouden worden genomen.

(14)

Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG moeten in deze verordening passende procedures voor overeenstemmingsbeoordeling worden gespecificeerd.

(15)

Om controles op de naleving te vergemakkelijken moeten de fabrikanten informatie verstrekken in de in de bijlagen IV en V bij Richtlijn 2009/125/EG bedoelde technische documenten.

(16)

Om het milieueffect van waterpompen verder te beperken moeten fabrikanten relevante informatie verstrekken over demontage, recycling of verwijdering aan het eind van de levensduur.

(17)

Er moeten benchmarks worden vastgesteld voor technologieën met hoge energie-efficiëntie die nu reeds beschikbaar zijn. Dit zal ertoe bijdragen dat informatie op ruime schaal beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is, in het bijzonder voor het mkb, hetgeen de integratie van de beste beschikbare technologieën ter vermindering van het energieverbruik zal vergemakkelijken.

(18)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden eisen vastgesteld inzake ecologisch ontwerp voor het in de handel brengen van centrifugaalwaterpompen voor het pompen van schoon water, ook als deze in andere producten zijn geïntegreerd.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

waterpompen die speciaal ontworpen zijn voor het pompen van schoon water bij temperaturen beneden – 10 °C of boven 120 °C, behalve de informatie-eisen van bijlage II, punt 2, 11) tot en met 13);

b)

waterpompen die enkel bedoeld zijn voor toepassingen in het kader van brandbestrijding;

c)

waterpompen voor het verplaatsen van water;

d)

zelfaanzuigende waterpompen.

Artikel 2

Definities

Naast de in Richtlijn 2009/125/EG gegeven definities, zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „waterpomp”: het hydraulische gedeelte van een apparaat dat schoon water verplaatst met behulp van fysieke of mechanische actie en voldoet aan een van de volgende ontwerpen:

lagerpomp met axiale ingang (ESOB);

blokpomp met axiale ingang (ESCC);

lijnblokpomp met axiale instroomelementen (ESCCi);

verticale meertrapscentrifugaalpomp (MS-V);

meertrapsdompelpomp (MSS);

2.   „waterpomp met axiale ingang”: eentrapsdroogloper-centrifugaalpomp met axiale ingang ontworpen voor een druk tot 16 bar, met een specifieke snelheid ns tussen 6 en 80 rpm, een minimaal nominaal debiet van 6 m3/h (1,667·10–3 m3/s), een maximaal pompasvermogen van 150 kW, een maximale opvoerhoogte van 90 m bij een nominale snelheid van 1 450 rpm en een maximale opvoerhoogte van 140 m bij een nominale snelheid van 2 900 rpm;

3.   „nominale debiet”: de door de fabrikant onder normale gebruiksomstandigheden gewaarborgde opvoerhoogte en debiet;

4.   „met droge motor”: verzegelde asverbinding tussen de waaier in het pomplichaam en de motor. De aandrijfmotor blijft droog;

5.   „lagerpomp met axiale ingang” (ESOB): een waterpomp met axiale ingang met eigen lagers;

6.   „blokpomp met axiale ingang” (ESCC): een waterpomp met axiale ingang waarvan de motoras verlengd is om eveneens als pompas te functioneren;

7.   „lijnblokpomp met axiale ingang” (ESCCi): een waterpomp waarbij de watertoevoer zich op dezelfde as bevindt als de waterdrukuitstroomelementen;

8.   „verticale meertrapswaterpomp” (MS-V): een meertrapsdrooglopercentrifugaalwaterpomp (i > 1) waarin de waaiers gemonteerd zijn op een verticaal roterende as, die ontworpen is voor druk tot 25 bar, met een nominale snelheid van 2 900 rpm en een maximum debiet van 100 m3/h (27,78·10–3 m3/s);

9.   „meertrapsdompelpomp” MSS: een meertrapscentrifugaalwaterpomp (i > 1) met een nominale axiale buitendiameter van 4 inch (10,16 cm) of 6 inch (15,24 cm), bedoeld om gebruikt te worden in een boorgat bij een nominale snelheid van 2 900 rpm, bij bedrijfstemperaturen tussen 0 °C en 90 °C;

10.   „centrifugaalwaterpomp”: een pomp die schoon water verplaatst met behulp van hydrodynamische krachten;

11.   „waterpomp voor het verplaatsen van water”: een waterpomp die schoon water verplaatst door een volume van schoon water in te sluiten en dat volume door het uitstroomelement van de pomp te persen;

12.   „zelf aanzuigende waterpomp”: een waterpomp die schoon water verplaatst en die ook kan starten/werkt wanneer ze slechts gedeeltelijk met water is gevuld;

13.   „schoon water”: water met een maximaal gehalte aan niet-absorberende vrije droge stof van 0,25 kg/m3, met een maximaal gehalte aan opgeloste droge stof van 50 kg/m3 en waarbij het totale gehalte opgelost en vrij gas in het water het verzadigingsvolume niet overstijgt. Er wordt geen rekening gehouden met additieven die nodig zijn om te voorkomen dat het water bevriest bij temperaturen tot – 10 °C.

De definities ten behoeve van bijlagen II tot en met V zijn vastgesteld in bijlage I.

Artikel 3

Eisen inzake ecologisch ontwerp

De minimale efficiëntie-eisen en informatie-eisen voor centrifugaalwaterpompen zijn vastgesteld in bijlage II.

De eisen inzake ecologisch ontwerp worden volgens het onderstaande tijdschema toegepast:

1.

vanaf 1 januari 2013 moeten waterpompen voldoen aan de minimale efficiëntie-eisen als vastgelegd in bijlage II, punt 1, onder a);

2.

vanaf 1 januari 2015 moeten waterpompen voldoen aan de minimale efficiëntie-eisen als vastgelegd in bijlage II, punt 1, onder b);

3.

vanaf 1 januari 2013 moet de informatie op waterpompen voldoen aan de in bijlage II, punt 2, vastgestelde eisen.

De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp wordt gemeten en berekend overeenkomstig de eisen in bijlage III.

Er moeten geen eisen inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld voor andere parameters voor het ecologische ontwerp als bedoeld in bijlage I, deel 1, van Richtlijn 2009/125/EG.

Artikel 4

Overeenstemmingsbeoordeling

De in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde procedure voor overeenstemmingsbeoordeling bestaat uit de in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole of het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem.

Artikel 5

Controleprocedure met het oog op markttoezicht

Bij het verrichten van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde controles met het oog op markttoezicht, betreffende de in bijlage II bij deze verordening vermelde eisen inzake ecologisch ontwerp, passen de autoriteiten van de lidstaten de in bijlage IV bij deze verordening uiteengezette controleprocedure toe.

Artikel 6

Indicatieve benchmarks

De indicatieve benchmarks voor de best presterende waterpompen die op de markt beschikbaar zijn op het ogenblik dat deze verordening van kracht wordt, zijn vastgesteld in bijlage V.

Artikel 7

Herziening

Uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding ervan evalueert de Commissie deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang en legt zij de resultaten van deze evaluatie voor aan het overlegforum. De beoordeling zal gericht zijn op de aanname van een uitgebreide benadering voor producten.

De Commissie zal de in de methodologie voor de berekening van de energie-efficiëntie gebruikte toleranties vóór 1 januari 2014 herzien.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

(2)   PB L 191 van 23.7.2009, blz. 26.

(3)   PB L 24 van 21.7.1998, blz. 37.


BIJLAGE I

Definities voor de bijlagen II tot en met V

Ten behoeve van bijlagen II tot en met V zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „waaier”: het roterende onderdeel van een centrifugaalpomp dat energie overbrengt naar het water;

2.   „volledige waaier”: de maximale diameter van de waaier waarvoor in de catalogi van een fabrikant van waterpompen prestatie-eigenschappen worden gegeven voor een bepaalde pompgrootte;

3.   „specifieke snelheid” (ns): absolute waarde die de toestand van de waaier van de waterpomp karakteriseert volgens opvoerhoogte, debiet en snelheid (n);

Formula
[min–1]

waarbij:

—   „opvoerhoogte” (H): de toename is van de hydraulische energie van water uitgedrukt in meter [m], die op het specifieke werkpunt door de waterpomp wordt geproduceerd;

—   „rotatiesnelheid” (n): het aantal omwentelingen per minuut [rpm] van de pompas is;

—   „debiet” (Q): de volumestroomsterkte van het door de waterpomp gepompte water [m3/s] is;

—   „trap” (i): het aantal reeksen waaiers in de waterpomp is;

—   „maximumrendement” (BEP): het werkpunt is waarop de waterpomp haar maximale hydraulische pompefficiënte bereikt, gemeten met schoon koud water;

4.   „hydraulische pompefficiëntie” (η): de verhouding tussen het mechanisch vermogen dat wordt overgebracht op de vloeistof wanneer die door de waterpomp stroomt en het mechanische ingangsvermogen dat aan de pomp wordt doorgegeven bij de pompas;

5.   „schoon koud water”: schoon water dat gebruikt dient te worden voor het testen van pompen, met een maximale kinetische viscositeit van 1,5 × 10–6 m2/s, een maximale dichtheid van 1 050 kg/m3 en een maximumtemperatuur van 40 °C;

6.   „deellastverhouding” (PL): het werkpunt van de waterpomp op 75 % van het debiet bij het BEP;

7.   „overbelasting” (OL): het werkpunt van de waterpomp op 110 % van het debiet bij het BEP;

8.   „minimale efficiëntie-index” (MEI): de relatieve schaaleenheid voor de hydraulische pompefficiëntie voor BEP, PL en OL;

9.   „C”: een constante voor elk specifiek type waterpomp die de verschillen in efficiëntie voor de verschillende pomptypes kwantificeert.


BIJLAGE II

Eisen inzake ecologisch ontwerp voor waterpompen

1.   EFFICIËNTIE-EISEN

a)

Vanaf 1 januari 2013 moeten waterpompen voldoen aan de volgende minimale efficiëntie:

een maximumrendement (BEP) van minstens (ηΒΕΡ) min requ gemeten overeenkomstig bijlage III, en berekend met de C-waarde voor MEI = 0,1 overeenkomstig bijlage III,

een minimumefficiëntie bij deellast (PL) van minstens (ηΡL) min requ gemeten overeenkomstig bijlage III, en berekend met de C-waarde voor MEI = 0,1 overeenkomstig bijlage III,

een minimumefficiëntie bij overbelasting (OL) van minstens (ηΟL) min requ gemeten overeenkomstig bijlage III, en overeenkomstig bijlage III berekend met de C-waarde voor MEI = 0,1.

b)

Vanaf 1 januari 2015 dienen waterpompen:

een minimumefficiëntie (BEP) te halen van minstens (ηΒΕΡ) min requ gemeten overeenkomstig bijlage III, en berekend met de C-waarde voor MEI = 0,4 overeenkomstig bijlage III,

een minimumefficiëntie bij deellast (PL) te bieden van minstens (ηΡL) min requ gemeten overeenkomstig bijlage III, en berekend met de C-waarde voor MEI = 0,4 overeenkomstig bijlage III,

een minimumefficiëntie bij overbelasting (OL) te bieden van minstens (ηΟL) min requ gemeten overeenkomstig bijlage III, en berekend met de C-waarde voor MEI = 0,4, overeenkomstig bijlage III.

2.   PRODUCTINFORMATIE-EISEN

Met ingang van 1 januari 2013 moet de in artikel 1 bedoelde informatie over waterpompen als vermeld in de punten 1 tot en met 15 zichtbaar worden vermeld op:

a)

de technische documentatie van waterpompen;

b)

vrij toegankelijke websites van waterpompfabrikanten.

De informatie moet worden verstrekt in de volgorde die aangehouden wordt in de punten 1 tot en met 15. De in de punten 1 en 3 tot en met 6 vermelde informatie moet op duurzame wijze worden aangebracht op of in de nabijheid van het typeplaatje van de waterpomp.

1.

de minimale efficiëntie-index: MEI ≥ [x,xx];

2.

de standaardtekst: „De benchmark voor de efficiëntste waterpompen is MEI ≥ 0,70”, of de vermelding „Benchmark MEI ≥ 0,70”;

3.

het fabricagejaar;

4.

de naam of het handelsmerk van de fabrikant, het handelsregisternummer en de vestigingsplaats van de fabrikant;

5.

de identificatie van het producttype en de grootte;

6.

de hydraulische pompefficiëntie (%) met ingekorte waaier [xx,x], of de vermelding [–.-];

7.

de pompprestatiekrommes voor de pomp, met inbegrip van de efficiëntie-eigenschappen;

8.

de standaardtekst: „De efficiëntie van een pomp met een ingekorte waaier ligt gewoonlijk lager dan die van een pomp met de volledige waaierdiameter. Het inkorten van de waaier zal de pomp aanpassen aan een vast werkpunt, waardoor het energieverbruik daalt. De minimale efficiëntie-index (MEI) is gebaseerd op de volledige waaierdiameter.”;

9.

de standaardtekst: „De werking van deze waterpomp bij variabele werkpunten kan efficiënter en zuiniger zijn wanneer die werking bijvoorbeeld gestuurd wordt door een aandrijving met variabele overbrenging die de werking van de pomp afstemt op het systeem”;

10.

informatie betreffende de demontage, recycling of verwijdering aan het eind van de levensduur;

11.

de standaardtekst voor waterpompen die enkel bedoeld zijn voor het pompen van schoon water bij temperaturen beneden – 10 °C: „Uitsluitend bedoeld voor gebruik bij temperaturen beneden – 10 °C”;

12.

de standaardtekst voor waterpompen die enkel bedoeld zijn voor het pompen van schoon water bij temperaturen boven 120 °C: „Uitsluitend bedoeld voor gebruik bij temperaturen boven 120 °C”;

13.

voor pompen die speciaal zijn ontworpen voor het pompen van schoon water bij temperaturen onder – 10 °C of boven 120 °C, dient de fabrikant de gebruikte relevante technische parameters en kenmerken te beschrijven;

14.

de standaardtekst: „informatie over de efficiëntie van benchmarks is beschikbaar op [www.xxxxxxxxx.xxx];

15.

de efficiëntiebenchmarkgrafiek voor MEI = 0,7 voor de pomp die gebaseerd is op het in de figuur getoonde model. Er wordt een vergelijkbare grafiek gegeven voor MEI = 0,4.

Figuur

Voorbeeld van een efficiëntiebenchmarkgrafiek voor ESOB 2900

Image 1

Er mag aanvullende informatie worden toegevoegd door middel van grafieken, figuren of symbolen.


BIJLAGE III

Metingen en berekeningen

Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen en berekeningen te worden verricht aan de hand van geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, of andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden, die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied en waarvan de resultaten zeer betrouwbaar zijn. Deze methoden moeten aan de hierna vermelde technische parameters beantwoorden.

De hydraulische pompefficiëntie, zoals gedefinieerd in bijlage I, wordt gemeten bij de opvoerhoogte en het debiet die overeenstemmen met het maximumrendement (BEP), de deelbelasting (PL) en de overbelasting (OL) voor de volledige waaierdiameter met schoon koud water.

De formule voor het berekenen van de vereiste minimum-efficiëntie bij het maximumrendement (BEP) is:

Formula

waarbij

x = ln (ns); y = ln (Q) en ln = natuurlijk logaritme; en Q = debiet in [m3/h]; ns = specifieke snelheid in [min–1]; C = de waarde in de tabel.

De waarde van C is afhankelijk van het pomptype en de nominale pompsnelheid, alsook van de MEI-waarde.

Tabel

Minimale efficiëntie-index (MEI) en de daarmee overeenstemmende C-waarde afhankelijk van het pomptype en de snelheid

C-waarde voor MEI

CPomptype,rpm

MEI = 0,10

MEI = 0,40

C (ESOB, 1 450 )

132,58

128,07

C (ESOB, 2 900 )

135,60

130,27

C (ESCC, 1 450 )

132,74

128,46

C (ESCC, 2 900 )

135,93

130,77

C (ESCCI, 1 450 )

136,67

132,30

C (ESCCI, 2 900 )

139,45

133,69

C (MS-V, 2 900 )

138,19

133,95

C (MSS, 2 900 )

134,31

128,79

De eisen voor deelbelasting- (PL) en overbelastingomstandigheden (OL) zijn vastgesteld op een iets lagere waarde dan die voor een debiet van 100 % (ηΒΕΡ).

Formula

Formula

Alle efficiëntiewaarden zijn gebaseerd op een volledige (niet-ingekorte) waaier. Verticale meertrapswaterpompen moeten worden getest met een drietrapsversie (i = 3). Meertrapsdompelpompen moeten getest worden met een negentrapsversie (i = 9). Als dit aantal trappen niet aangeboden wordt binnen de specifieke productreeks, moet voor het testen het volgende hoogste aantal trappen binnen de productreeks worden gekozen.


BIJLAGE IV

Controleprocedure met het oog op markttoezicht

Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtcontroles passen de autoriteiten van de lidstaten de hierna beschreven controleprocedure toe met betrekking tot de naleving van de in bijlage II beschreven eisen.

1.

De autoriteiten van de lidstaten testen één exemplaar per model en delen de informatie over de testresultaten mee aan de autoriteiten van de andere lidstaten.

2.

Het model voldoet aan de bepalingen van deze verordening als de in elke situatie gemeten (ηΒΕΡ, ηΡL, ηΟL) hydraulische pompefficiëntie niet meer dan 5 % onder de in bijlage II vastgestelde waarden ligt.

3.

Als het in punt 2 voorgeschreven resultaat niet wordt bereikt, test de markttoezichtsautoriteit drie willekeurige andere exemplaren en deelt zij de informatie over de testresultaten mee aan de autoriteiten van de andere lidstaten en de Europese Commissie.

4.

Het model wordt geacht aan deze verordening te voldoen wanneer de resultaten van de volgende drie afzonderlijke tests van de pomp positief zijn:

het rekenkundig gemiddelde van het BEP (ηΒΕΡ) van de drie exemplaren ligt maximum 5 % lager dan de in bijlage II vastgestelde waarden, en

het rekenkundig gemiddelde van de PL (ηΡL) van de drie exemplaren ligt maximum 5 % lager dan de in bijlage II vastgestelde waarden, en

het rekenkundig gemiddelde van de OL (ηΟL) van de drie exemplaren ligt maximum 5 % lager dan de in bijlage II vastgestelde waarden.

5.

Indien de onder punt 4 bedoelde resultaten niet worden behaald, wordt het model geacht niet aan deze verordening te voldoen.

Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen de lidstaten de procedures waarnaar verwezen wordt in bijlage III van deze verordening en geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie toe te passen, of andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied en waarvan de resultaten zeer betrouwbaar zijn.


BIJLAGE V

Indicatieve benchmarks zoals vermeld in artikel 6

Bij de inwerkingtreding van deze verordening is de indicatieve benchmark voor de best beschikbare technologie op de markt voor waterpompen een minimale efficiëntie-index (MEI) ≥ 0,70.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/37


VERORDENING (EU) Nr. 548/2012 VAN DE COMMISSIE

van 25 juni 2012

tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EG) nr. 1458/2007 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden uit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, en tot onderwerping van deze invoer aan registratieplicht

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK

(1)

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een verzoek ontvangen op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld op de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China en om de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden uit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, te registreren.

(2)

Het verzoek werd op 17 april 2012 ingediend door Société BIC, een producent in de Unie van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje.

B.   PRODUCT

(3)

Bij de mogelijke ontwijking gaat het om niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje, momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 9613 10 00 , van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”).

(4)

Het onderzochte product is hetzelfde als het product dat in de vorige overweging is gedefinieerd, maar wordt verzonden uit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, en is momenteel ingedeeld onder dezelfde GN-code als het betrokken product („het onderzochte product”).

C.   BESTAANDE MAATREGELEN

(5)

De thans geldende maatregelen die mogelijk worden ontweken, zijn antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1458/2007 van de Raad (2).

(6)

In 1998-1999 werd reeds een onderzoek naar ontwijking uitgevoerd met betrekking tot de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje en bepaalde navulbare wegwerp-zakaanstekers, dat heeft geleid tot de uitbreiding van het recht op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde navulbare wegwerp-zakaanstekers van oorsprong uit de Volksrepubliek China of verzonden of van oorsprong uit Taiwan en tot niet-navulbare aanstekers verzonden of van oorsprong uit Taiwan (3).

D.   MOTIVERING

(7)

Het verzoek bevat voldoende voorlopig bewijsmateriaal dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China worden ontweken door assemblageactiviteiten in Vietnam.

(8)

Het onderstaande voorlopige bewijsmateriaal is overgelegd:

(9)

In het verzoek wordt aangetoond dat na de instelling van maatregelen ten aanzien van het betrokken product een aanzienlijke verandering in de structuur van het handelsverkeer heeft plaatsgevonden wat betreft de uitvoer uit de Volksrepubliek China en Vietnam naar de Unie en dat hiervoor afgezien van de instelling van het recht onvoldoende reden of rechtvaardiging bestaat.

(10)

Deze verandering lijkt te zijn veroorzaakt door assemblageactiviteiten in Vietnam van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje.

(11)

Verder bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de corrigerende werking van de thans voor het betrokken product geldende antidumpingmaatregelen wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. In plaats van het betrokken product blijken aanzienlijke hoeveelheden van het onderzochte product te worden ingevoerd. Bovendien zijn er voldoende aanwijzingen dat de invoer van het onderzochte product plaatsvindt tegen prijzen die lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijs die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen heeft geleid.

(12)

Ten slotte bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product is vastgesteld.

(13)

Mocht in de loop van dit onderzoek blijken dat er, afgezien van assemblageactiviteiten in Vietnam, ook andere in artikel 13 van de basisverordening vermelde ontwijkingspraktijken worden toegepast, dan kan het onderzoek tot deze praktijken worden uitgebreid.

E.   PROCEDURE

(14)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek te openen overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening en de invoer van het onderzochte product, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Vietnam, te registreren overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening.

a)   Vragenlijsten

(15)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig heeft, zal de Commissie een vragenlijst toezenden aan de haar bekende exporteurs/producenten en verenigingen van exporteurs/producenten in Vietnam, aan de haar bekende exporteurs/producenten en verenigingen van exporteurs/producenten in de Volksrepubliek China, aan de haar bekende importeurs en verenigingen van importeurs in de Unie en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China en Vietnam. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie.

(16)

In ieder geval moeten alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, maar binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn, contact opnemen met de Commissie en binnen de in artikel 3, lid 1, van deze verordening vermelde termijn een vragenlijst aanvragen, aangezien de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn voor alle belanghebbenden geldt.

(17)

De autoriteiten van de Volksrepubliek China en Vietnam zullen van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld.

b)   Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

(18)

Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken. Voorts kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

c)   Vrijstelling van registratie bij invoer of van maatregelen

(19)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van registratie of maatregelen worden vrijgesteld als deze invoer niet plaatsvindt met ontwijking van de maatregelen.

(20)

Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje in Vietnam die kunnen aantonen dat zij niet verbonden zijn (4) met de producenten waarop de maatregelen van toepassing zijn (5), en dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten binnen de in artikel 3, lid 3, van deze verordening vermelde termijn een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.

F.   REGISTRATIE

(21)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er van ontwijking sprake is, antidumpingrechten kunnen worden geheven vanaf de datum van registratie van de vanuit Vietnam verzonden goederen.

G.   TERMIJNEN

(22)

Voor een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:

belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen indienen;

producenten in Vietnam om vrijstelling van registratie of van maatregelen kunnen verzoeken;

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

(23)

De aandacht wordt erop gevestigd dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn bij de Commissie kenbaar maakt.

H.   NIET-MEDEWERKING

(24)

Indien een belanghebbende geen toegang verleent tot de nodige gegevens, deze niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt dan wel het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken.

(25)

Indien blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

(26)

Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

I.   TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK

(27)

Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening binnen negen maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten.

J.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(28)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6).

K.   RAADADVISEUR-AUDITEUR

(29)

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur van het directoraat-generaal Handel wordt ingeschakeld. Deze fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting met een individuele belanghebbende organiseren en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen.

(30)

Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur kan ook een hoorzitting voor belanghebbenden organiseren waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

(31)

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de bevoegde ambtenaar op de website van het directoraat-generaal Handel: http://ec.europa.eu/trade/tackling-unfair-trade/hearing-officer/index_en.htm,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt een onderzoek geopend om vast te stellen of de invoer in de Unie van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje, verzonden uit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 9613 10 00 (Taric-code 9613 10 00 12), de bij Verordening (EG) nr. 1458/2007 van de Raad ingestelde maatregelen ontwijken.

Artikel 2

De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 de nodige maatregelen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van deze verordening omschreven goederen te registreren.

De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.

De Commissie kan de douaneautoriteiten bij verordening opdragen de registratie van de invoer in de Unie te beëindigen indien de betrokken producten zijn vervaardigd door producenten die een vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor een vrijstelling voldoen.

Artikel 3

1.   Vragenlijsten moeten binnen 15 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangevraagd.

2.   Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders bepaald, binnen 37 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie contact met de Commissie opnemen, hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en andere informatie verstrekken.

3.   Producenten in Vietnam die een vrijstelling van registratie bij invoer of van de maatregelen wensen te krijgen, moeten daartoe binnen dezelfde termijn van 37 dagen een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek indienen.

4.   Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen door de Commissie te worden gehoord.

5.   Belanghebbenden moeten alle opmerkingen en verzoeken elektronisch (niet-vertrouwelijke opmerkingen via e-mail, vertrouwelijke op cd-r/dvd) indienen onder opgave van naam, adres, e-mailadres en telefoon- en faxnummer. Volmachten en ondertekende certificaten, die bij de antwoorden op de vragenlijst worden gevoegd, alsmede bijwerkingen daarvan moeten echter op papier, per post of in persoon, op onderstaand adres worden ingediend. Volgens artikel 18, lid 2, van de basisverordening moet een belanghebbende de Commissie onmiddellijk op de hoogte brengen als hij niet in staat is zijn opmerkingen en verzoeken elektronisch in te dienen. Nadere informatie over de correspondentie met de Commissie vinden belanghebbenden op de volgende pagina van de website van het directoraat-generaal Handel: http://ec.europa.eu/trade/tackling-unfair-trade/trade-defence.

Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten van het opschrift „Limited” (7) zijn voorzien en moeten overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie met de vermelding „For inspection by interested parties”.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer: N105 4/92

1049 Brussel

BELGIË

Fax: +32 2 29 93988

E-mail: trade-lighters-circumvention@ec.europa.eu

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)   PB L 326 van 12.12.2007, blz. 1.

(3)   PB L 22 van 29.1.1999, blz. 1.

(4)  Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende bepalingen ter uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij van rechtswege in zaken verbonden zijn; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, hetzij rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de anderen heeft; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, direct of indirect, een derde persoon controleren; of h) zij tot dezelfde familie behoren. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1). In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.

(5)  Indien producenten evenwel in bovenbedoelde zin verbonden zijn met ondernemingen die onderworpen zijn aan de maatregelen die van kracht zijn ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen), kan hun toch vrijstelling worden verleend als er geen bewijs is dat die verbondenheid tot stand is gekomen of gebruikt werd om de oorspronkelijke maatregelen te ontwijken.

(6)   PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(7)  Een „ Limited ”-document wordt als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) 1225/2009 van de Raad (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51) en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst) beschouwd. Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/41


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 549/2012 VAN DE COMMISSIE

van 25 juni 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

TR

62,0

ZZ

62,0

0707 00 05

MK

18,0

TR

95,4

ZZ

56,7

0709 93 10

TR

99,4

ZZ

99,4

0805 50 10

AR

72,8

TR

91,2

UY

96,4

ZA

90,3

ZZ

87,7

0808 10 80

AR

151,5

BR

93,1

CH

68,9

CL

100,3

NZ

130,7

US

121,2

UY

61,6

ZA

97,0

ZZ

103,0

0809 10 00

TR

212,4

ZZ

212,4

0809 29 00

TR

404,0

ZZ

404,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 550/2012 VAN DE COMMISSIE

van 25 juni 2012

tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2011/2012 zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 526/2012 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen te worden gewijzigd overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006.

(3)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 voor het verkoopseizoen 2011/2012 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)   PB L 254 van 30.9.2011, blz. 12.

(4)   PB L 160 van 21.6.2012, blz. 16.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 26 juni 2012

(in EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 12 10  (1)

37,58

0,00

1701 12 90  (1)

37,58

3,33

1701 13 10  (1)

37,58

0,01

1701 13 90  (1)

37,58

3,63

1701 14 10  (1)

37,58

0,01

1701 14 90  (1)

37,58

3,63

1701 91 00  (2)

46,85

3,41

1701 99 10  (2)

46,85

0,28

1701 99 90  (2)

46,85

0,28

1702 90 95  (3)

0,47

0,23


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/45


BESLUIT 2012/322/GBVB VAN DE RAAD

van 20 juni 2012

houdende wijziging van Besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 1 december 2011 Besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1) vastgesteld.

(2)

Het is nodig de toepassing van artikel 1, lid 3, onder b), en van artikel 1 bis, lid 2, onder b), van Besluit 2011/782/GBVB verder te ontwikkelen.

(3)

Besluit 2011/782/GBVB dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2011/782/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 3, onder b), wordt vervangen door:

„b)

al dan niet rechtstreeks financiering of financiële bijstand te verstrekken in verband met de in de leden 1 en 2 bedoelde voorwerpen, met inbegrip van met name subsidies, leningen en exportkredietverzekering, alsmede verzekering en herverzekering, ten behoeve van de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van die voorwerpen, of ten behoeve van de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand, tussenhandeldiensten of andere diensten aan natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Syrië of voor gebruik in Syrië.”.

2)

Artikel 1 bis, lid 2, onder b), wordt vervangen door:

„b)

financiering of financiële bijstand in verband met de in lid 1 bedoelde voorwerpen, met inbegrip van met name subsidies, leningen en exportkredietverzekering, alsmede verzekering en herverzekering, ten behoeve van de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van die voorwerpen, of ten behoeve van de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand, tussenhandeldiensten of andere diensten aan natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Syrië of voor gebruik in Syrië.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 319 van 2.12.2011, blz. 56.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/46


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 22 juni 2012

tot opheffing van de schorsing van vastleggingen uit het Cohesiefonds voor Hongarije

(2012/323/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds (1), en met name artikel 4, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1084/2006 stelt de voorwaarden voor toegang tot bijstand uit het Cohesiefonds vast. Krachtens lid 1 van dat artikel kan de Raad besluiten de vastleggingen uit het Fonds voor de betrokken lidstaat per 1 januari van het jaar dat op het schorsingsbesluit volgt geheel of gedeeltelijk te schorsen als er overeenkomstig artikel 126, lid 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU") is vast-gesteld dat de betrokken lidstaat geen gevolg heeft gegeven aan een aanbeveling van de Raad op grond van artikel 126, lid 7, VWEU.

(2)

Op 5 juli 2004 heeft de Raad bij Besluit 2004/918/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Hongarije (2) overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap ("VEG"), vastgesteld dat in Hongarije een buitensporig overheidstekort bestond. De Raad heeft een eerste aanbeveling vastgesteld op 5 juli 2004, een tweede aanbeveling op 8 maart 2005 en een derde aanbeveling op 10 oktober 2006, die alle aan Hongarije gericht waren overeenkomstig artikel 104, lid 7, VEG. Op 7 juli 2009 heeft de Raad zijn vierde aanbeveling aan Hongarije vastgesteld ("aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009") om uiterlijk in 2011 een einde te maken aan het buitensporige overheidstekort.

(3)

Op 24 januari 2012 heeft de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8, VWEU bij Besluit 2012/139/EU waarbij wordt vastgesteld of door Hongarije doeltreffend gevolg is gegeven aan de aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009 (3) vastgesteld dat Hongarije als antwoord op de aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009 binnen de daarin bepaalde termijn geen doel-treffende actie had ondernomen om het buitensporig overheidstekort te corrigeren.

(4)

Op 13 maart 2012 heeft de Raad bij Uitvoeringsbesluit 2012/156/EU tot schorsing van vastleggingen van het Cohesiefonds voor Hongarije met ingang van 1 januari 2013 (4) besloten overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1084/2006 met ingang van 1 januari 2013 een deel van de vastleggingen uit het Cohesiefonds te schorsen. Het besluit over het bedrag aan te schorsen vastleggingen uit het Cohesiefonds strekte ertoe te garanderen dat de schorsing doeltreffend en evenredig was, met inachtneming van de huidige algemene economische situatie in de Europese en het relatieve belang van het Cohesiefonds voor de economie van de betrokken lidstaat. De Raad heeft het, bij een eerste toepassing van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1084/2006 op een bepaalde lidstaat, met name Hongarije, passend geacht het bedrag vast te stellen op 50 % van de toewijzing uit het Cohesiefonds voor 2013, zonder het maximumniveau van 0,5 % van het nominale bbp van die lidstaat, zoals door de diensten van de Commissie verwacht, te overschrijden. Dienovereenkomstig heeft de Raad besloten met ingang van 1 januari 2013 voor Hongarije 495 184 000 EUR aan vastleggingen uit het Cohesiefonds te schorsen.

(5)

De Raad heeft op 13 maart 2012 overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU ook een herziene aanbeveling aan Hongarije gegeven ("aanbeveling van de Raad van 13 maart 2012") om uiterlijk in 2012 een einde te maken aan het buitensporige overheids-tekort. Meer bepaald is Hongarije aanbevolen een bijkomende budgettaire inspanning van ten minste 0,5 % van het bbp te leveren middels de verdere specificatie en implementatie van consolidatiemaatregelen van structurele aard, om ervoor te zorgen dat de tekort-doelstelling voor 2012 van 2,5 % van het bbp wordt bereikt; mogelijke meevallers toe te wijzen aan de verbetering van het nominale saldo; voor zover nodig bijkomende maat-regelen van structurele aard te nemen om ervoor te zorgen dat het tekort in 2013 ruim onder de drempel van 3 % van het bbp blijft; en in de toekomstige begrotingswetten voldoende reservevoorzieningen op te nemen. Tegelijk heeft de Raad onderstreept dat de budgettaire aanpassing ertoe moet bijdragen de overheidsschuldquote te laten afnemen en voorts door de voorgestelde verbeteringen van het kader voor begrotingsbeheer dient te worden ondersteund.

(6)

Op 23 april 2012 heeft Hongarije het jaarlijkse geactualiseerde convergentieprogramma ingediend waarin zijn begrotingsstrategie werd geschetst om uiterlijk in 2012 het buiten-sporig tekort houdbaar te corrigeren. De officiële tekortdoelstellingen en de geplande budgettaire inspanningen voldoen aan de aanbeveling van de Raad van 13 maart 2012. In het programma wordt de vorige middellangetermijndoelstelling van 1,5 % van het bbp bevestigd, die in 2013 zou moeten worden bereikt. Volgens het geactualiseerde convergentieprogramma wordt tijdens de duur van het programma de overheidsschuld voortdurend verminderd tot 77 % van het bbp in 2013 en minder dan 73 % van het bbp in 2015. Wat de hervorming van het budgettaire beheer betreft, hebben de autoriteiten aangekondigd dat zij tijdens de voorjaarssessie bij het Parlement de noodzakelijke wijzigingen zullen indienen.

(7)

Op basis van de publiek beschikbare informatie heeft de Commissie in haar mededeling van 30 mei 2012 geconcludeerd dat Hongarije de noodzakelijke corrigerende maatregelen heeft genomen die een toereikende vooruitgang met betrekking tot de correctie van het buitensporig tekort vormen. Met name zal het begrotingstekort naar verwachting in 2012 2,5 % van het bbp bereiken en in 2013 ruim onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven zoals door de Raad in maart aanbevolen. Meer bepaald voorzien de diensten van de Commissie, mede rekening houdend met alle publiek beschikbare informatie die de regering sinds medio maart heeft verstrekt, dat het tekort voor 2013 2,7 % van het bbp zal bereiken. Mede gezien het effect van herzieningen van de potentiële bbp-groei en de verwachte afwijking van standaardbelastingelasticiteiten kan de budgettaire inspanning in 2012 geacht worden in grote lijnen in overeenstemming te zijn met hetgeen vereist was. Of meevallers gebruikt zullen worden en of voldoende reservevoorzieningen in de toekomstige begrotingen worden opgevoerd, moet nog blijken. Op basis van de voorjaars-prognoses voor 2012 zal de overheidsschuld in 2012 naar verwachting tot 78,5 % van het bbp en in 2013 iets verder afnemen. Ten slotte is enige vooruitgang geboekt bij het verbeteren van het kader voor begrotingsbeheer, maar voor het einde van de voorjaars-sessie van het Parlement moeten nog belangrijke hervormingen worden vormgegeven en vastgesteld. Tegen deze achtergrond en mede in het licht van de recente tegenvallende groeigegevens van het eerste kwartaal, zal de Commissie de budgettaire ontwikkelingen in Hongarije nauwlettend blijven monitoren.

(8)

Globaal heeft Hongarije als antwoord op de aanbeveling van de Raad van 13 maart 2012 de noodzakelijke corrigerende maatregelen genomen om het buitensporige tekort binnen de door de Raad vastgestelde termijn te corrigeren. Bijgevolg moet Uitvoeringsbesluit 2012/156/EU van de Raad tot schorsing van een deel van de vastleggingen uit het Cohesiefonds worden ingetrokken.

(9)

Indien vóór de intrekking van het besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU op enig ogenblik blijkt dat de genomen maatregelen ontoereikend zijn, dient de Raad, op aanbeveling van de Commissie, een nieuw besluit vast te stellen op grond van artikel 126, lid 8, VWEU. Hij kan in dat geval, op voorstel van de Commissie, een besluit vaststellen om vastleggingen uit het Cohesie-fonds te schorsen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De gedeeltelijke schorsing van vastleggingen uit het Cohesiefonds voor Hongarije als neergelegd in Uitvoeringsbesluit 2012/156/EU wordt hierbij opgeheven.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Hongarije.

Gedaan te Luxemburg, 22 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. VESTAGER


(1)   PB L 210 van 31.7.2006, blz. 79.

(2)   PB L 389 van 30.12.2004, blz. 27.

(3)   PB L 66 van 6.3.2012, blz. 6.

(4)   PB L 78 van 17.3.2012, blz. 19.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/48


BESLUIT 2012/324/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/784/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 14 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (1) (EUPOL COPPS) vastgesteld, welk gemeenschappelijk optreden laatst werd verlengd bij Besluit 2009/955/GBVB van de Raad (2) en op 31 december 2010 verstreek.

(2)

De Raad heeft op 17 december 2010 Besluit 2010/784/GBVB (3) vastgesteld, waarbij EUPOL COPPS werd verlengd met ingang van 1 januari 2011; dat besluit werd laatst gewijzigd bij Besluit 2011/858/GBVB (4). Het verstrijkt op 30 juni 2012.

(3)

Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) heeft op 4 mei 2012 aanbevolen EUPOL COPPS te verlengen tot en met 30 juni 2013.

(4)

EUPOLL COPPS moet op basis van het huidige mandaat nog eens worden verlengd van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013.

(5)

Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 dient eveneens te worden vastgesteld.

(6)

EUPOL COPPS zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/784/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 13, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 beloopt 9 330 000 EUR.”.

2)

Artikel 16, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Het verstrijkt op 30 juni 2013.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2012.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 300 van 17.11.2005, blz. 65.

(2)   PB L 330 van 16.12.2009, blz. 76.

(3)   PB L 335 van 18.12.2010, blz. 60.

(4)   PB L 338 van 21.12.2011, blz. 54.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/49


BESLUIT 2012/325/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Sudan en Zuid-Sudan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 11 augustus 2010 heeft de Raad Besluit 2010/450/GBVB (1) aangenomen, waarbij mevrouw Rosalind MARSDEN werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Sudan.

(2)

Op 1 augustus 2011 heeft de Raad Besluit 2011/499/GBVB (2) vastgesteld, waarbij het mandaat en de titel van de SVEU werden gewijzigd naar aanleiding van de onafhankelijkheidsverklaring van Zuid-Sudan. Het mandaat van de SVEU loopt af op 30 juni 2012.

(3)

Het mandaat van de SVEU moet met nog eens twaalf maanden worden verlengd.

(4)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijkerwijs verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als neergelegd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van mevrouw Rosalind MARSDEN als de SVEU voor Sudan en Zuid-Sudan wordt verlengd tot en met 30 juni 2013. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd indien de Raad daartoe op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) besluit.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie inzake Sudan en Zuid-Sudan, om in samenwerking met hun regeringen, de Afrikaanse Unie (AU) en de Verenigde Naties (VN) en andere belanghebbende partijen op nationaal, regionaal en internationaal niveau vreedzame co-existentie tussen Sudan en Zuid-Sudan te bewerkstelligen op basis van het beginsel van twee levensvatbare, vreedzame en welvarende staten. De beleidsdoelstellingen van de Unie houden in dat zij actief bijdraagt aan het oplossen van uitstaande kwesties betreffende het Comprehensive Peace Agreement (CPA) en post-CPA-kwesties en de partijen helpt om de afspraken na te komen, de inspanningen om de wisselende noord-zuidgrens te fixeren steunt, de institutionele opbouw en de stabiliteit, veiligheid en ontwikkeling in Zuid-Sudan stimuleert, een politieke oplossing voor het conflict in Darfur vergemakkelijkt, de inspanningen om het conflict in Zuid-Kordofan en de Blauwe-Nijlregio op te lossen, opvoert, democratisch bestuur, verantwoording en respect voor de mensenrechten bevordert, onder meer door samenwerking met het Internationaal Strafhof, de inzet in Oost-Sudan opvoert, en de humanitaire toegang in Sudan en Zuid-Sudan verbetert.

Voorts is het mandaat van de SVEU gebaseerd op de beleidsdoelstelling van de Unie bij te dragen tot het verminderen en wegnemen van de bedreiging die het verzetsleger van de Heer (LRA) vormt voor de stabiliteit van Zuid-Sudan en de bredere regio.

Artikel 3

Mandaat

Ter verwezenlijking van deze beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

contacten te onderhouden met de Sudanese regering, de regering van Zuid-Sudan, de Sudanese en Zuid-Sudanese politieke partijen, de gewapende en de rebellenbewegingen in Sudan en Zuid-Sudan, alsook het maatschappelijk middenveld en de niet-gouvernementele organisaties, met als doel de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken;

b)

nauw samen te werken met de VN, met inbegrip van de VN-missie in Zuid-Sudan (UNMISS), de VN-veiligheidsmacht voor Abyei (UNISFA) en de speciale gezant van de VN, de AU en met name het Implementatiepanel op hoog niveau van de AU voor Sudan (AUHIP), de hybride operatie van de AU en de VN in Darfur (UNAMID), de Liga van Arabische Staten (LAS), de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit (IGAD) en andere belangrijke regionale en internationale belanghebbende partijen;

c)

de Unie te vertegenwoordigen en Uniestandpunten in internationale en publieke fora uit te dragen, waar van toepassing;

d)

bij te dragen tot het versterken van de samenhang en de doeltreffendheid van het beleid van de Unie ten aanzien van Sudan en Zuid-Sudan en een consequente internationale aanpak ten aanzien van de twee landen te bevorderen;

e)

bij te dragen aan de internationale, door AUHIP geleide bemiddelingspogingen om een akkoord tussen Sudan en Zuid-Sudan over uitstaande post-CPA-kwesties te faciliteren, en om een inclusieve politieke oplossing voor het conflict in Zuid-Kordofan en de Blauwe-Nijlregio te vinden;

f)

steun te verlenen voor de uitvoering van in het kader van het CPA overeengekomen punten en de uitvoering, op termijn, van akkoorden over post-CPA-kwesties;

g)

de institutionele opbouw in Zuid-Sudan te bevorderen;

h)

bij te dragen aan de internationale inspanningen om een integraal, inclusief en duurzaam vredesakkoord voor Darfur tot stand te helpen brengen en om de uitvoering van het document van Doha te bevorderen, in nauwe samenwerking met de VN, de AU, de regering van Qatar en andere internationale partijen, indien nodig;

i)

de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen door regelmatig contacten te onderhouden met de bevoegde autoriteiten in Sudan en Zuid-Sudan, het bureau van de openbaar aanklager bij het Internationaal Strafhof, het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, en de mensenrechtenwaarnemers die actief zijn in de regio;

j)

bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het mensenrechtenbeleid van de Unie, met inbegrip van de richtsnoeren van de EU inzake mensenrechten, met name de richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, alsook inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes, en het beleid van de Unie betreffende Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad betreffende vrouwen, vrede en veiligheid, onder meer door de ontwikkelingen te volgen, er verslag over uit te brengen en aanbevelingen ter zake te formuleren;

k)

bij te dragen tot de uitvoering van een integrale Unieaanpak voor Sudan en Zuid-Sudan, zoals overeengekomen door de Raad Buitenlandse Zaken op 20 juni 2011;

l)

in nauwe samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) bij te dragen tot het engagement van de Unie om, samen met alle belanghebbende partijen, de inspanningen te ondersteunen voor het verminderen en wegnemen van de bedreiging die het verzetsleger van de Heer (LRA) vormt voor de burgers en de stabiliteit van Zuid-Sudan en de bredere regio;

m)

toezicht houden op de naleving door de Sudanese en de Zuid-Sudanese partij van de toepasselijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name de Resoluties 1556 (2004), 1564 (2004), 1590 (2005), 1591 (2005), 1593 (2005), 1612 (2005), 1663 (2006), 1672 (2006), 1679 (2006), 1769 (2007), 1778 (2007), 1881 (2009), 1882 (2009), 1891 (2009), 1919 (2010), 1990 (2011), 1996 (2011), 2024 (2011), 2046 (2012) en daarover verslag uitbrengen.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité („PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de EDEO en de bevoegde afdelingen daarvan.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 beloopt 1 900 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt voor alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van het mandaat van de SVEU en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleids- en veiligheidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU brengt de Raad en de Commissie steeds onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de betrokken lidstaat of instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en de leden van het personeel van de SVEU, worden naargelang van het geval met het (de) ontvangende land(en) overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (3).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder het gezag van de SVEU staat, in overeenstemming met het mandaat van de SVEU en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij bevoegd is; met name:

a)

opstellen van een missiespecifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan van de missie behelst;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van het team van de SVEU, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud door de EDEO is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en over de uitvoering daarvan, alsook over andere veiligheidskwesties, aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Rapportage

1.   De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de Raadsgroepen. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.

2.   De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan het PVC over de situatie in Darfur alsmede over de situatie in Sudan en Zuid-Sudan.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de uniformiteit, de coherentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie op coherente wijze worden ingezet en het optreden van de lidstaten op coherente wijze gebeurt om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, en met die van de andere SVEU’s die in de regio actief zijn. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie in de regio.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie, onder meer in Khartoem, Juba, Addis Abeba en New York, en de hoofden van de missies van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van haar mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

3.   De SVEU geeft, in nauw overleg met het hoofd van de EU-delegatie in Juba, op lokaal niveau politieke aansturing aan het hoofd van de missie EUAVSEC-Zuid-Sudan. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen, indien nodig, overleg.

Artikel 13

Toetsing

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie uiterlijk eind december 2012 een voortgangsverslag, en aan het eind van haar mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 211 van 12.8.2010, blz. 42.

(2)   PB L 206 van 11.8.2011, blz. 50.

(3)   PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/53


BESLUIT 2012/326/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 25 augustus 2011 Besluit 2011/518/CFSP (1) houdende benoeming van de heer Philippe LEFORT tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië vastgesteld. Het mandaat van de SVEU verstrijkt op 30 juni 2012.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet nogmaals met twaalf maanden worden verlengd.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de in artikel 21 van het Verdrag uiteengezette doelstellingen van het extern optreden van de Unie kan belemmeren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Philippe LEFORT als de SVEU voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië wordt hierbij verlengd tot en met 30 juni 2013. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU berust op de beleidsdoelstellingen van de Unie voor de zuidelijke Kaukasus, daaronder begrepen de doelstellingen die zijn omschreven in de conclusies van de buitengewone Europese Raad van Brussel van 1 september 2008 en de conclusies van de Raad van 15 september 2008, alsmede deze van 27 februari 2012. Deze doelstellingen omvatten:

a)

overeenkomstig de bestaande mechanismen, met inbegrip van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) en haar Groep van Minsk, conflicten in de regio voorkomen, bijdragen tot een vreedzame oplossing van conflicten in de regio, waaronder de crisis in Georgië en het conflict in Nagorno-Karabach, door de terugkeer van vluchtelingen en intern ontheemden te bevorderen en andere passende middelen aan te wenden, en de uitvoering van deze oplossing overeenkomstig de beginselen van het internationale recht steunen;

b)

constructieve gesprekken voeren met de belangrijkste betrokken partijen betreffende de regio;

c)

verdere samenwerking tussen Armenië, Azerbeidzjan en Georgië, alsook, voor zover passend, met hun buurlanden, aanmoedigen en steunen;

d)

de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van de Unie in de regio vergroten.

Artikel 3

Mandaat

Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

contacten met de regeringen, de parlementen, andere belangrijke politieke actoren, de rechterlijke macht en de civiele samenleving van de regio ontwikkelen;

b)

de landen in de regio aanmoedigen om samen te werken inzake regionale thema’s van gemeenschappelijk belang, zoals gemeenschappelijke bedreigingen voor de veiligheid, de bestrijding van het terrorisme, illegale handel en georganiseerde criminaliteit;

c)

bijdragen tot de vreedzame oplossing van conflicten, overeenkomstig de beginselen van het internationale recht, en de uitvoering van die oplossingen helpen vergemakkelijken in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties, de OVSE en haar Groep van Minsk;

d)

met betrekking tot de crisis in Georgië:

i)

meewerken aan de voorbereiding van het internationale overleg overeenkomstig punt 6 van het akkoord van 12 augustus 2008 (het „internationaal overleg van Genève”) en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen van 8 september 2008, onder meer betreffende de wijze waarop vorm moet worden gegeven aan de veiligheid en de stabiliteit in de regio; de problematiek van de vluchtelingen en de intern ontheemden, op basis van internationaal erkende beginselen; en elk ander onderwerp dat in onderlinge overeenstemming door de partijen wordt vastgelegd;

ii)

het standpunt van de Unie helpen bepalen en dit op het niveau van de SVEU tijdens het onder i) bedoelde overleg verwoorden; en

iii)

de uitvoering van het akkoord van 12 augustus 2008 en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen van 8 september 2008 vergemakkelijken;

e)

de uitwerking en de toepassing van vertrouwenscheppende maatregelen vergemakkelijken;

f)

waar nodig, meewerken aan de voorbereiding van bijdragen van de Unie aan de uitvoering van een mogelijke regeling voor het conflict;

g)

de dialoog van de Unie over de regio met de belangrijkste betrokkenen intensiveren;

h)

de Unie helpen bij de verdere ontwikkeling van een alomvattend beleid voor de zuidelijke Kaukasus;

i)

in het kader van de in dit artikel bedoelde activiteiten bijdragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie en de EU-richtsnoeren voor de mensenrechten, met name ten aanzien van kinderen en vrouwen in door conflicten getroffen gebieden, vooral door de ontwikkelingen op dit gebied te volgen en te behandelen.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité („PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn bevoegde diensten.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 bedraagt 2 000 000 EUR.

2.   Uitgaven die uit het in lid 1 genoemde bedrag worden gefinancierd, komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 juli 2012. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van het mandaat van de SVEU en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel heeft de nationaliteit van een lidstaat.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van de leden van het personeel van de SVEU, worden met de ontvangende partij(en) naargelang van het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie in de regio en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:

a)

een missiespecifiek veiligheidsplan opstellen op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied en het beheer van veiligheidsincidenten omvat en voorzien in een noodplan en evacuatieplan van de missie;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette leden van het team van de SVEU, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan het PVC en de HV. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van het PVC of de HV kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de uniformiteit, de coherentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie op coherente wijze worden ingezet en het optreden van de lidstaten op coherente wijze gebeurt om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en met de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU geeft het hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia) plaatselijke politieke sturing, in nauw overleg met het hoofd van de delegatie van de Unie in Georgië. De SVEU en de civiele operationele commandant van de EUMM Georgia plegen indien nodig overleg. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Toetsing

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie vóór eind december 2012 een voortgangsverslag voor, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 221 van 27.8.2011, blz. 5.

(2)   PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/56


BESLUIT 2012/327/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 juli 2011 heeft de Raad Besluit 2011/424/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Bernardino LEÓN werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in het zuidelijke Middellandse Zeegebied. Het mandaat van de SVEU loopt af op 30 juni 2012.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet nogmaals met twaalf maanden worden verlengd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Bernardino LEÓN als SVEU voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied wordt hierbij verlengd tot en met 30 juni 2013. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd indien de Raad daartoe op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) besluit.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie inzake de zuidelijke buurlanden die zijn weergegeven in de verklaringen van 4 februari en 11 maart 2011 en in de conclusies van 24-25 maart 2011 van de Europese Raad alsmede in de conclusies van de Raad van 21 februari en 20 juni 2011, waarbij rekening wordt gehouden met de voorstellen van de HV en de Commissie in hun mededelingen van 8 maart en 25 mei 2011.

Die doelstellingen omvatten:

a)

intensiveren van de politieke dialoog van de Unie, en aldus bijdragen tot het partnerschap en ruimere betrekkingen met landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied, met name die landen die een politieke hervorming en een overgang naar democratie doormaken;

b)

bijdragen tot het antwoord van de Unie op de ontwikkelingen in landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied, met name die landen die een politieke hervorming en een overgang naar democratie doormaken, in het bijzonder door de versterking van de democratie en de institutionele opbouw, de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, vrede en regionale samenwerking, onder meer via het Europees nabuurschapsbeleid en de Unie voor het Middellandse Zeegebied;

c)

verbeteren van de effectiviteit, de aanwezigheid en de zichtbaarheid van de Unie in de regio en in de bevoegde internationale fora;

d)

zorg dragen voor nauwe coördinatie met de relevante lokale partners en met internationale en regionale organisaties zoals de Afrikaanse Unie, de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten, de Organisatie van de Islamitische Samenwerking, de Liga van Arabische Staten, de Unie van de Arabische Maghreb, de relevante internationale financiële instellingen, de Verenigde Naties en de privésector.

Artikel 3

Mandaat

Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

de algemene politieke rol van de Unie ten aanzien van landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied, met name die landen die een politieke hervorming en een overgang naar democratie doormaken, te versterken, in het bijzonder door het verbeteren van de dialoog met regeringen en internationale organisaties en met het maatschappelijk middenveld en andere relevante gesprekspartners en door de partners beter bekend te maken met de benadering van de Unie;

b)

nauw contact te onderhouden met alle bij het proces van democratische transformatie in de regio betrokken partijen, de stabilisering en verzoening te bevorderen, met volledige inachtneming van de plaatselijke eigen verantwoordelijkheid, en bij te dragen tot crisisbeheersing en preventie;

c)

bij te dragen tot betere samenhang, consistentie en coördinatie van het beleid en de maatregelen van de Unie en de lidstaten ten aanzien van de regio;

d)

bij te dragen tot het bevorderen van de coördinatie met internationale partners en organisaties en tot het ondersteunen van regionale samenwerking. De HV bij te staan, in coördinatie met de Commissie en de lidstaten, door bij te dragen tot de werkzaamheden van de taskforce en de follow-upvergaderingen voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied;

e)

bij te dragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie in de regio, met inbegrip van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, met name de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten alsook inzake geweld tegen en uitbanning van discriminatie van vrouwen en meisjes, en van het beleid van de Unie betreffende vrouwen, vrede en veiligheid, onder meer door de ontwikkelingen te volgen en er verslag over uit te brengen en door aanbevelingen ter zake te formuleren.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn bevoegde diensten.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 bedraagt 945 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van het mandaat en de daartoe uitgetrokken financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en de leden van het personeel van de SVEU, worden naargelang van het geval met de ontvangende partij(en) overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beginselen en minimumnormen inzake beveiliging na die zijn vastgelegd in Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met het mandaat en op basis van de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:

a)

op basis van richtsnoeren van de EDEO een missiespecifiek veiligheidsplan opstellen dat missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een noodplan en een evacuatieplan voor de missie behelst;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van het team van de SVEU, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering van deze aanbevelingen en over andere veiligheidskwesties, in het kader van het tussentijdse verslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan het PVC en de HV. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. Op aanbeveling van het PVC of de HV kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU betrokken worden bij de briefing van het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de uniformiteit, de coherentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie op coherente wijze worden ingezet en dat het optreden van de lidstaten op coherente wijze gebeurt om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De SVEU zal zijn werkzaamheden strikt coördineren met die van de lidstaten en de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie die actief zijn in de regio, waaronder de SVEU voor het vredesproces in het Midden-Oosten. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Toetsing

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie tegen eind december 2012 een voortgangsverslag, en aan het einde van het mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 188 van 19.7.2011, blz. 24.

(2)   PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/59


BESLUIT 2012/328/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal-Azië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 5 oktober 2006 Besluit 2006/670/GBVB (1) houdende benoeming van de heer Pierre MOREL tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Centraal-Azië vastgesteld. Het mandaat van de heer Pierre MOREL verstrijkt op 30 juni 2012.

(2)

Er moet een SVEU voor Centraal-Azië worden benoemd voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijkerwijs verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als neergelegd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

Mevrouw Patricia FLOR wordt benoemd tot SVEU voor Centraal-Azië voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie in Centraal-Azië. Deze doelstellingen omvatten:

a)

goede en nauwe betrekkingen te bevorderen tussen de Unie en de landen van Centraal-Azië, op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen, zoals vermeld in de toepasselijke overeenkomsten;

b)

bijdragen tot een versterking van de stabiliteit en de samenwerking tussen de landen in de regio;

c)

bijdragen tot de versterking van de democratie, de rechtsstaat, het behoorlijk bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Centraal-Azië;

d)

grote bedreigingen, in het bijzonder specifieke problemen met rechtstreekse gevolgen voor Europa, aanpakken;

e)

de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van het optreden van de Unie in de regio vergroten, onder meer door nauwere coördinatie met andere betrokken partners en internationale organisaties, zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Verenigde Naties.

Artikel 3

Mandaat

1.   Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

de algemene politieke coördinatie van de Unie in Centraal-Azië te bevorderen en mede te zorgen voor de samenhang in het externe optreden van de Unie in de regio;

b)

namens de HV samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Commissie toezicht te houden op het uitvoeringsproces van de EU-strategie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azië, en in aanvulling daarop voortgangsrapporten uit te brengen over de uitvoering van de EU-strategie voor Centraal-Azië, en aanbevelingen te doen en op gezette tijden te rapporteren aan de bevoegde Raadsorganen;

c)

de Raad te helpen bij de verdere ontwikkeling van een alomvattend beleid voor Centraal-Azië;

d)

de politieke ontwikkelingen in Centraal-Azië op de voet te volgen door nauwe contacten met de regeringen, de parlementen, de rechterlijke macht, de civiele samenleving en de massamedia te ontwikkelen en in stand te houden;

e)

Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan aan te moedigen om samen te werken bij regionale vraagstukken van gemeenschappelijk belang;

f)

de juiste contacten te leggen en samenwerking tot stand te brengen met de voornaamste betrokken actoren in de regio, waaronder alle belangrijke regionale en internationale organisaties, zoals de Shanghai Samenwerkingsorganisatie (SCO), de Euraziatische Economische Gemeenschap (EURASEC), de Conferentie inzake interactie en vertrouwenwekkende maatregelen in Azië (CICA), de Collective Security Treaty Organisation (CSTO), het Regionaal Economisch Samenwerkingsprogramma voor Centraal-Azië (CAREC) en het Regionaal Informatie- en Coördinatiecentrum voor Centraal-Azië (CARICC);

g)

bij te dragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie en de EU-richtsnoeren voor de mensenrechten, met name ten aanzien van vrouwen en kinderen in door conflicten getroffen gebieden, voornamelijk door de ontwikkelingen op dat gebied te volgen en te sturen;

h)

in nauwe samenwerking met de OVSE bij te dragen tot conflictpreventie en conflictoplossing, door contacten te leggen met de autoriteiten en andere lokale actoren zoals niet-gouvernementele organisaties, politieke partijen, minderheden, religieuze groeperingen en hun leiders;

i)

een bijdrage te leveren aan de beleidsvorming van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid ten aanzien van Centraal-Azië inzake energievoorzieningszekerheid, grensbewaking, drugsbestrijding, beheer van de watervoorraden, milieu en klimaatverandering;

j)

bij te dragen aan de regionale veiligheid binnen de grenzen van Centraal Azië in de fase waarin de troepen van de Internationale strijdmacht voor bijstand aan de veiligheid (ISAF) zich beginnen terug te trekken.

2.   De SVEU steunt de werkzaamheden van de HV en houdt zicht op alle activiteiten van de Unie in de regio.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de EDEO en de betrokken afdelingen daarvan.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 bedraagt 1 120 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de vorming van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU brengt de Raad en de Commissie telkens onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn medewerkers

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naargelang van het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, door met name de volgende maatregelen te nemen:

a)

opstellen van een missiespecifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan van de missie behelst;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud door de EDEO is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering ervan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de Raadswerkgroepen. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij aan de eenheid, de consistentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en alle acties van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, alsook met die van de SVEU voor Afghanistan. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en met de missiehoofden van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Toetsing

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie vóór eind december 2012 een voortgangsverslag voor, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 275 van 6.10.2006, blz. 65.

(2)   PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/62


BESLUIT 2012/329/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Hoorn van Afrika

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 8 december 2011 Besluit 2011/819/GBVB (1) vastgesteld waarin de heer Alexander RONDOS benoemd werd tot speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de Hoorn van Afrika. Het mandaat van de SVEU verstrijkt op 30 juni 2012.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet nogmaals met twaalf maanden worden verlengd.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de in artikel 21 van het Verdrag uiteengezette doelstellingen van het extern optreden van de Unie kan belemmeren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Alexander RONDOS als SVEU voor de Hoorn van Afrika wordt hierbij verlengd tot en met 30 juni 2013. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Voor de toepassing van het mandaat van de SVEU omvat de Hoorn van Afrika de Republiek Djibouti, de Staat Eritrea, de Federale Democratische Republiek Ethiopië, de Republiek Kenia, Somalië, de Republiek Sudan, de Republiek Zuid-Sudan en de Republiek Uganda. Voor aangelegenheden met ruimere regionale implicaties, waaronder piraterij, zal de SVEU in voorkomend geval overleg plegen met landen en regionale entiteiten buiten de Hoorn van Afrika.

Vanwege de noodzaak van een regionale aanpak van de met elkaar verband houdende uitdagingen waarmee de regio te kampen heeft, zal de SVEU voor de Hoorn van Afrika nauw overleg moeten voeren met de SVEU voor Sudan en Zuid-Sudan, die deze twee landen zal blijven aansturen.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

1.   Het mandaat van de SVEU berust op de beleidsdoelstellingen van de Unie met betrekking tot de Hoorn van Afrika als neergelegd in haar strategisch kader dat vastgesteld is op 14 november 2011, namelijk actief bijdragen tot de regionale en internationale inspanningen voor een duurzame vrede, veiligheid en ontwikkeling in de regio. Voorts zal de SVEU ernaar streven de kwaliteit, de intensiteit, het effect en de zichtbaarheid van het meervoudige engagement van de Unie in de Hoorn van Afrika te vergroten.

2.   De aandacht zal bij voorrang blijven uitgaan naar Somalië, naar de regionale dimensies van het conflict en naar piraterij, waarvan de oorsprong in de instabiliteit van Somalië te situeren is.

3.   Wat Somalië betreft, is het beleid van de Unie erop gericht om via een gecoördineerd en doeltreffend gebruik van al haar instrumenten Somalië en zijn bevolking weer op de weg naar vrede en welvaart te brengen. Daartoe ondersteunt de Unie de rol van de Verenigde Naties (VN) bij het faciliteren van een geloofwaardig en inclusief, door Somalië geleid politiek proces, en zal zij, in samenwerking met regionale en internationale partners, actief blijven bijdragen tot de uitvoering van het vredesakkoord van Djibouti en de bijbehorende regeling voor de postovergangsfase.

4.   Wat piraterij betreft, bestaat de rol van de SVEU in het leveren van een bijdrage tot het ontwikkelen en uitvoeren van een samenhangende, doeltreffende en evenwichtige Unieaanpak van piraterij die haar oorsprong vindt in Somalië, welke aanpak alle aspecten van het optreden van de Unie omvat, met name op politiek, veiligheids- en ontwikkelingsgebied, en moet de SVEU het belangrijkste aanspreekpunt van de Unie inzake piraterij zijn voor de internationale gemeenschap, met inbegrip van de regio Oost- en Zuidelijk Afrika en het Brits Indische Oceaanterritorium (ESA/IO-regio).

Artikel 3

Mandaat

1.   Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Uniebeleid met betrekking tot de Hoorn van Afrika krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

overleg te plegen met alle relevante belanghebbenden van de regio, regeringen, bestaande regionale autoriteiten, internationale en regionale organisaties, het middenveld en de diaspora, om de doelstellingen van de Unie vooruit te helpen en bij te dragen tot een beter begrip van de rol van de Unie in de regio;

b)

de Unie in voorkomend geval in de relevante internationale fora te vertegenwoordigen, en zorg te dragen voor de zichtbaarheid van de steun van de Unie voor crisisbeheersing en -preventie;

c)

doeltreffende politieke samenwerking en economische integratie in de regio aan te moedigen en te ondersteunen via het partnerschap van de Unie met de Afrikaanse Unie (AU) en subregionale organisaties;

d)

bij te dragen tot de uitvoering van het Uniebeleid voor de Hoorn van Afrika, in nauwe samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de delegaties van de Unie in de regio, en met de Commissie;

e)

met betrekking tot Somalië, in nauw overleg met bevoegde regionale en internationale partners, actief bij te dragen tot acties en initiatieven die leiden tot de uitvoering van het vredesakkoord van Djibouti en de bijbehorende regeling voor de postovergangsfase, en daarbij de institutionele opbouw, de rechtsstaat, en de totstandbrenging van bekwame bestuursstructuren op alle niveaus te ondersteunen; de veiligheidssituatie te verbeteren; zich in te zetten voor rechtsbedeling, nationale verzoening en eerbiediging van de mensenrechten; de humanitaire toegang, met name in het centrum en het zuiden van Somalië, te verbeteren door het belang te bepleiten van eerbiediging van het internationaal humanitair recht en naleving van de humanitaire beginselen, te weten menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid;

f)

nauw en actief te blijven samenwerken met de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor Somalië, deel te nemen aan de werkzaamheden van de internationale contactgroep voor Somalië en andere bevoegde fora, en werk te maken van een gecoördineerde en samenhangende, internationale aanpak voor Somalië, ook via de militaire missie van de Europese Unie die bijdraagt aan de opleiding van Somalische veiligheidstroepen (EUTM Somalia), EUNAVFOR Atalanta, EUCAP Nestor en de niet-aflatende steun van de Unie voor de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (Amisom), en daarbij nauw met de lidstaten samen te werken;

g)

de regionale dimensie van de Somalische crisis, met inbegrip van terrorisme, wapensmokkel, vluchtelingen- en migratiestromen, maritieme veiligheid, piraterij en de desbetreffende financiële stromen, op de voet te volgen;

h)

met betrekking tot piraterij, zicht te houden op alle acties van de Unie in het kader van de EDEO, de Commissie en de lidstaten, en regelmatig politieke contacten op hoog niveau te onderhouden met de landen in de regio die geconfronteerd worden met piraterij vanuit Somalië, de regionale organisaties, de VN-Contactgroep piraterij voor de kust van Somalië, de VN en andere belangrijke spelers, om een samenhangende en alomvattende aanpak van piraterij te garanderen en de belangrijke rol van de Unie bij de internationale inspanningen ter bestrijding van piraterij te verzekeren. Dat betekent onder meer actieve ondersteuning door de Unie van de regionale maritieme capaciteitsopbouw en van de berechting van piraten, en ervoor zorgen dat de dieperliggende oorzaken van piraterij in Somalië naar behoren worden aangepakt. Tevens behelst dit het onverminderd actief ondersteunen van de ESA/IO-regio bij de uitvoering van haar strategie en actieplan ter bestrijding van piraterij en de gedragscode van Djibouti;

i)

de politieke ontwikkelingen in de regio te volgen en bij te dragen tot de ontwikkeling van het Uniebeleid voor de regio, ook wat betreft het Ethiopisch-Eritrese grensconflict en de uitvoering van het akkoord van Algiers, het initiatief voor het Nijlbekken, en andere problemen in de regio die gevolgen hebben voor de veiligheid, de stabiliteit en de welvaart;

j)

grensoverschrijdende uitdagingen voor de Hoorn van Afrika, met inbegrip van de gevolgen van humanitaire crises op politiek en veiligheidgebied, op de voet te volgen;

k)

bij te dragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie in de Hoorn van Afrika, met inbegrip van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, met name de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, alsook de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van deze groepen, en het beleid van de Unie inzake vrouwen, vrede en veiligheid, onder meer door de ontwikkelingen te volgen, er verslag over uit te brengen en aanbevelingen ter zake te formuleren.

2.   Ter vervulling van het mandaat zal de SVEU onder meer:

a)

in voorkomend geval advies en verslag uitbrengen over de vaststelling van Uniestandpunten in internationale fora met het oog op het proactief promoten van de alomvattende Unie-beleidsaanpak voor de Hoorn van Afrika;

b)

zicht houden op alle activiteiten van de Unie en nauw samenwerken met alle betrokken delegaties van de Unie;

c)

in Mogadishu een aanwezigheid bewerkstelligen.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de EDEO en de bevoegde afdelingen daarvan.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 beloopt 4 900 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van het mandaat van de SVEU en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleids- en veiligheidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. Het salaris van gedetacheerd personeel komt ten laste van respectievelijk de betrokken lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn personeelsleden, worden naargelang van het geval met het ontvangende land of de ontvangende landen overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met het mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor de SVEU verantwoordelijk is, met name:

a)

opstellen van een missiespecifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan van de missie behelst;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van het team van de SVEU, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 11

Rapportage

1.   De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de Raadsgroepen. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.

2.   De SVEU brengt verslag uit over de wijze waarop het best uitvoering kan worden gegeven aan de initiatieven van de Unie, zoals de bijdrage die de Unie levert aan hervormingen, en gaat daarbij mede in op de politieke aspecten van relevante ontwikkelingsprojecten van de Unie, in coördinatie met de delegaties van de Unie in de regio.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij aan de eenheid, samenhang en doelmatigheid van de actie van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en acties van de lidstaten ter plaatse op consistente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de delegaties van de Unie en de Commissie, en met die van andere SVEU’s die actief zijn in de regio, met name de SVEU voor Sudan en Zuid-Sudan en de SVEU voor de AU. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie in de regio.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de missiehoofden van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU geeft de commandant van EUNAVFOR Atalanta, de commandant van de missie EUTM Somalia en het hoofd van EUCAP Nestor plaatselijke politieke sturing, in nauw overleg met de betrokken delegaties van de Unie. De SVEU, de operationele commandanten van de EU en de civiele operationele commandant plegen indien nodig overleg.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de autoriteiten van de betrokken landen, de VN, de AU, de intergouvernementele autoriteit voor ontwikkeling (IGAD), en andere nationale, regionale en internationale belanghebbenden, en tevens met het maatschappelijk middenveld in de regio.

Artikel 13

Toetsing

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie uiterlijk eind december 2012 een voortgangsverslag, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 327 van 9.12.2011, blz. 62.

(2)   PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/66


BESLUIT 2012/330/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot wijziging van Besluit 2011/426/GBVB houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 juli 2011 heeft de Raad Besluit 2011/426/GBVB (1) vastgesteld, houdende benoeming van de heer Peter SØRENSEN tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Bosnië en Herzegovina. Het mandaat van de SVEU verstrijkt op 30 juni 2015.

(2)

Bij Besluit 2011/426/GBVB wordt de SVEU een financieel referentiebedrag voor de periode van 1 september 2011 tot en met 30 juni 2012 ter beschikking gesteld. Voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 moet een nieuw financieel referentiebedrag worden vastgesteld.

(3)

In zijn conclusies van 10 oktober 2011 heeft de Raad Buitenlandse Zaken opnieuw bevestigd dat hij zijn steun aan Bosnië en Herzegovina verder wil versterken. Het team van de SVEU moet dienovereenkomstig versterkt worden zodat hij over het nodige personeel beschikt om deze steun te kunnen verlenen.

(4)

De politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (EUPM) eindigt op 30 juni 2012. De SVEU moet dan van de EUPM enkele taken op het gebied van de rechtsstaat overnemen.

(5)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de in artikel 21 van het Verdrag uiteengezette doelstellingen van het extern optreden van de Unie kan belemmeren.

(6)

Besluit 2011/426/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2011/426/GBVB wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, punt e), wordt vervangen door:

„e)

ervoor zorgen dat de inspanningen van de Unie voor het gehele scala van activiteiten op het gebied van de rechtsstaat, de rechtshandhaving en de hervorming van de veiligheidssector ten uitvoer worden gelegd, de algehele coördinatie op Unieniveau bevorderen, en ter plaatse politieke sturing geven aan de inspanningen van de Unie ter ondersteuning van de politiehervorming en ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, de grensoverschrijdende criminaliteit en de corruptie, en in die context, waar nodig, evaluatie en advies verstrekken aan de HV en de Commissie;”.

2)

Artikel 3, punt f), wordt geschrapt.

3)

Aan artikel 5, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 bedraagt 5 250 000 EUR.”.

4)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:

a)

stelt hij op basis van de door de EDEO verstrekte richtsnoeren een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een noodplan en een evacuatieplan voor de missie behelst;

b)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Europese Unie ingezette leden van het team van de SVEU, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uit in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 188 van 19.7.2011, blz. 30.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/68


BESLUIT 2012/331/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 maart 2010 heeft de Raad Besluit 2010/168/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Vygaudas UŠACKAS werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Afghanistan. Zijn mandaat verstrijkt op 30 juni 2012.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet opnieuw worden verlengd met een periode van twaalf maanden.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Vygaudas UŠACKAS als SVEU in Afghanistan wordt verlengd tot en met 30 juni 2013. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

De SVEU vertegenwoordigt de Unie en bevordert de beleidsdoelstellingen van de Unie in Afghanistan, in nauwe coördinatie met de vertegenwoordigers van de lidstaten in Afghanistan. De SVEU dient:

a)

bij te dragen tot de uitvoering van de Gezamenlijke Verklaring van de EU en Afghanistan en leiding te geven aan de uitvoering van het onderdeel „Afghanistan” van het EU-actieplan voor Afghanistan en Pakistan, in samenwerking met de vertegenwoordigers van de lidstaten in Afghanistan;

b)

de politieke dialoog tussen de Unie en Afghanistan te ondersteunen;

c)

steun te verlenen aan de centrale rol die de Verenigde Naties (VN) spelen in Afghanistan, met bijzondere nadruk op het bijdragen tot een beter gecoördineerde internationale bijstand, waarbij de uitvoering van de conferentiecommuniqués van Londen, Kabul en Bonn, alsmede de relevante VN-resoluties bevorderd wordt.

Artikel 3

Mandaat

Ter uitvoering van het mandaat zal de SVEU, in nauwe samenwerking met de vertegenwoordigers van de lidstaten in Afghanistan,

a)

de standpunten van de Unie over het politiek proces en de ontwikkelingen in Afghanistan uitdragen;

b)

nauwe contacten onderhouden met en steun verlenen aan de ontwikkeling van de betrokken Afghaanse instellingen, met name de regering, het parlement en de lokale overheden. Er moeten ook contacten onderhouden worden met andere Afghaanse politieke groeperingen en actoren;

c)

nauwe contacten onderhouden met de internationale en regionale belanghebbenden in Afghanistan, met name de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN, de hoge civiele vertegenwoordiger van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie en andere belangrijke partners en organisaties;

d)

advies geven in verband met de vorderingen in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gezamenlijke Verklaring van de EU en Afghanistan, van het onderdeel „Afghanistan” van het EU-actieplan voor Afghanistan en Pakistan, en de conferenties van Kabul en Bonn en andere relevante internationale conferenties, met name op de volgende gebieden:

civiele capaciteitsopbouw, met name op subnationaal niveau;

goed bestuur en de oprichting van instellingen die noodzakelijk zijn voor de rechtsstaat, met name een onafhankelijke rechterlijke macht;

hervorming van het kiesstelsel;

hervorming van de veiligheidssector, waaronder de verbetering van het gerechtelijk apparaat, een nationaal leger en een nationale politie;

groeibevordering, met name door middel van landbouw en plattelandsontwikkeling;

naleving van Afghanistans internationale verplichtingen inzake mensenrechten, waaronder de eerbiediging van de rechten van personen die tot een minderheid behoren, alsmede vrouwen en kinderen;

eerbiediging van de democratische beginselen en de rechtsstaat;

aanmoediging van de deelname van vrouwen aan het openbaar bestuur en de civiele samenleving;

eerbiediging van Afghanistans internationale verplichtingen, met inbegrip van samenwerking in de internationale inspanningen ter bestrijding van terrorisme, illegale drugshandel, mensenhandel en de verspreiding van massavernietigingswapens en daarmee verband houdende materialen;

bevordering van humanitaire hulp en de vreedzame terugkeer van vluchtelingen en intern ontheemden, en

verbetering van de doeltreffendheid van de aanwezigheid en de activiteiten van de Unie in Afghanistan, en bijdragen tot de opstelling van de halfjaarlijkse verslagen over de uitvoering van het EU-actieplan waarom de Raad verzocht heeft;

e)

actief deelnemen aan de lokale coördinatieorganen zoals de Gemeenschappelijke coördinatie- en bewakingsraad en daarbij de niet-deelnemende lidstaten volledig op de hoogte houden van de besluiten die op deze niveaus genomen worden;

f)

adviseren over de deelname aan de internationale conferenties over Afghanistan en de standpunten die de Unie daar moet innemen, en bijdragen tot de bevordering van regionale samenwerking;

g)

bijdragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie en de EU-richtsnoeren voor de mensenrechten, met name ten aanzien van vrouwen en kinderen in door conflicten getroffen gebieden, voornamelijk door de ontwikkelingen op dat gebied te volgen en te sturen.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de bevoegde afdelingen daarvan.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 bedraagt 6 380 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de vorming van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk en regelmatig op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens worden aangewezen om met de SVEU samen te werken. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en de medewerkers van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van de medewerkers van de SVEU, worden met de ontvangende partij(en) naargelang van het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, met name:

a)

stelt hij op basis van richtsnoeren van de EDEO een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan van de missie behelst;

b)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit in het kader van zijn tussentijds verslag en zijn verslag over de uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC brengt de SVEU ook verslag uit aan de Raad Buitenlandse Zaken.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij aan de eenheid, de consistentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en alle acties van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, en met die van de SVEU voor Centraal-Azië en de delegatie van de Unie in Pakistan. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en met de missiehoofden van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU geeft het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN) plaatselijke politieke sturing. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen, indien nodig, overleg. De SVEU onderhoudt eveneens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie vóór eind december 2012 een voortgangsverslag, en aan het einde van het mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 75 van 23.3.2010, blz. 22.

(2)   PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/71


BESLUIT 2012/332/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 25 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 19 december 2011 Besluit 2011/857/GBVB (2) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB werd gewijzigd en verlengd tot en met 30 juni 2012.

(3)

Het Politiek en Veiligheidscomité heeft op 4 mei 2012 aanbevolen EU BAM Rafah met twaalf maanden te verlengen.

(4)

EU BAM Rafah dient, op basis van het huidige mandaat, nogmaals te worden verlengd van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013.

(5)

Tevens dient het financiële referentiebedrag te worden vastgesteld voor het dekken van de kosten van EU BAM Rafah voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013.

(6)

EU BAM Rafah zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 13, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EU BAM Rafah voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 moet dekken, is 980 000 EUR.”.

2)

Artikel 16, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Het is geldig tot en met 30 juni 2013.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 1 juli 2012.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 327 van 14.12.2005, blz. 28.

(2)   PB L 338 van 21.12.2011, blz. 52.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/72


BESLUIT 2012/333/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

inzake de actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en tot intrekking van Besluit 2011/872/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 27 december 2001 Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 22 december 2011 Besluit 2011/872/GBVB inzake de actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB (2) vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 1, lid 6, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB dient een volledige heroverweging te worden verricht van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Besluit 2011/872/GBVB van toepassing is.

(4)

Dit besluit bevat de resultaten van de heroverweging die de Raad heeft verricht ten aanzien van de personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn.

(5)

De Raad heeft vastgesteld dat de personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, betrokken zijn geweest bij terroristische daden in de zin van artikel 1, leden 2 en 3, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB, dat ten aanzien van hen een beslissing is genomen door een bevoegde instantie in de zin van artikel 1, lid 4, van dat gemeenschappelijk standpunt en dat zij onderworpen moeten blijven aan de in dat gemeenschappelijk standpunt vervatte specifieke beperkende maatregelen.

(6)

De lijst van personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd, en Besluit 2011/872/GBVB moet worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lijst van personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Besluit 2011/872/GBVB wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93.

(2)   PB L 343 van 23.12.2011, blz. 54.


BIJLAGE

Lijst van personen, groepen en entiteiten als bedoeld in artikel 1

1.   Personen

1.

ABDOLLAHI Hamed (alias Mustafa Abdullahi), geboren op 11.8.1960 in Iran. Paspoort: D9004878

2.

AL-NASSER, Abdelkarim Hussein Mohamed, geboren in Al Ihsa, Saudi-Arabië; Saudisch onderdaan

3.

AL YACOUB, Ibrahim Salih Mohammed, geboren op 16.10.1966 in Tarut, Saudi-Arabië; Saudisch onderdaan

4.

ARBABSIAR Manssor (alias Mansour Arbabsiar), geboren op 6.3.1955 of 15.3.1955 in Iran. Iraans en Amerikaans onderdaan. Paspoort: C2002515 (Iran); paspoort: 477845448 (VS); nationaal identiteitsbewijs nr.: 07442833, geldig tot 15.3.2016 (VS-rijbewijs)

5.

BOUYERI, Mohamed (alias Abu ZUBAIR; alias SOBIAR; alias Abu ZOUBAIR), geboren op 8.3.1978 in Amsterdam (Nederland) (lid van de "Hofstadgroep")

6.

FAHAS, Sofiane Yacine, geboren op 10.9.1971 in Algiers (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

7.

IZZ-AL-DIN, Hasan (alias GARBAYA, Ahmed; alias SA-ID; alias SALWWAN, Samir), Libanon, geboren in 1963 in Libanon, Libanees onderdaan

8.

MOHAMMED, Khalid Shaikh (alias ALI, Salem; alias BIN KHALID, Fahd Bin Adballah; alias HENIN, Ashraf Refaat Nabith; alias WADOOD, Khalid Adbul) geboren op 14.4.1965 of 1.3.1964 in Pakistan, paspoort nr. 488555

9.

SHAHLAI Abdul Reza (alias Abdol Reza Shala'i, alias Abd-al Reza Shalai, alias Abdorreza Shahlai, alias Abdolreza Shahla'i, alias Abdul-Reza Shahlaee, alias Hajj Yusef, alias Haji Yusif, alias Hajji Yasir, alias Hajji Yusif, alias Yusuf Abu-al-Karkh), geboren rond 1957 in Iran; adressen: (1) Kermanshah, Iran, (2) legerbasis Mehran, provincie Ilam, Iran

10.

SHAKURI Ali Gholam, geboren rond 1965 in Teheran, Iran

11.

SOLEIMANI Qasem (alias Ghasem Soleymani, alias Qasmi Sulayman, alias Qasem Soleymani, alias Qasem Solaimani, alias Qasem Salimani, alias Qasem Solemani, alias Qasem Sulaimani, alias Qasem Sulemani), geboren op 11.3.1957 in Iran; Iraans onderdaan; paspoort: 008827 (Iraans diplomatiek paspoort), afgegeven in 1999, titel: generaal-majoor

12.

WALTERS, Jason Theodore James (alias Abdullah; alias David), geboren op 6.3.1985 in Amersfoort (Nederland), (Nederlands) paspoort nr. NE8146378 (lid van de "Hofstadgroep")

2.   Groepen en entiteiten

1.

Abu Nidal Organisation (ANO), (alias Fatah Revolutionaire Raad, Arabische Revolutionaire Brigades, Zwarte September, en Revolutionaire Organisatie van Socialistische Moslims)

2.

Al-Aqsa Martelarenbrigades

3.

Al-Aqsa e.V.

4.

Al-Takfir en al-Hijra

5.

Babbar Khalsa

6.

Communist Party of the Philippines, inclusief New People's Army (NPA), Filipijnen

7.

Gama'a al-Islamiyya (Islamitische Groep), (alias Al-Gama'a al-Islamiyya, IG)

8.

İslami Büyük Doğu Akıncılar — Cephe (IBDA/C) (Front van Voorvechters voor het Grote Islamitische Oosten)

9.

Hamas (inbegrepen Hamas-Izz al-Din al-Qassem)

10.

Hizbul Mujahideen (HM)

11.

Hofstadgroep

12.

Holy Land Foundation for Relief and Development (Stichting van het Heilig land voor hulp en ontwikkeling)

13.

International Sikh Youth Federation — ISYF (Internationale federatie van sikh-jongeren)

14.

Khalisan Zindabad Force (KZF)

15.

Koerdische Arbeiderspartij (PKK), (alias KADEK; alias KONGRA-GEL)

16.

Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam (LTTE)

17.

Ejército de Liberación Nacional (Nationaal Bevrijdingsleger)

18.

Palestinian Islamic Jihad (PIJ) (Palestijnse Islamitische Jihad)

19.

Popular Front for the Liberation of Palestina (PFLP) (Volksfront voor de bevrijding van Palestina)

20.

Popular Front for the Liberation of Palestine-General Command (alias PFLP-General Command, PFLP-GC) (Volksfront voor de bevrijding van Palestina-Algemeen Commando)

21.

"Fuerzas armadas revolucionarias de Colombia" – Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC) (Revolutionaire Strijdrachten van Colombia)

22.

Devrimci Halk Kurtuluș Partisi-Cephesi (DHKP/C) , (alias Devrimci Sol (Revolutionair Links); alias Dev Sol) (Revolutionair Volksbevrijdingsleger/ front/partij)

23.

Sendero Luminoso (SL) (Lichtend Pad)

24.

Stichting Al Aqsa (alias Stichting Al Aqsa Nederland, alias Al Aqsa Nederland)

25.

Teyrbazen Azadiya Kurdistan (TAK) (alias Kurdistan Freedom Falcons (Koerdische Vrijheidsvalken); alias Kurdistan Freedom Hawks (Koerdische Vrijheidshaviken)


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/75


UITVOERINGSBESLUIT 2012/334/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot uitvoering van Besluit 2011/486/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2011/486/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan (1), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 1 augustus 2011 Besluit 2011/486/GBVB vastgesteld.

(2)

Op 18 maart 2012 heeft het comité ingesteld krachtens punt 30 van Resolutie 1988 (2011) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de lijst van personen, groepen, ondernemingen en entiteiten waarvoor beperkende maatregelen gelden, gewijzigd.

(3)

De bijlage bij Besluit 2011/486/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Besluit 2011/486/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 199 van 2.8.2011, blz. 57.


BIJLAGE

De vermeldingen in de bijlage bij Besluit 2011/486/GBVB voor de hieronder genoemde personen, worden vervangen door de hieronder aangegeven vermeldingen.

A.   Personen die banden hebben met de Taliban

1.

Shams Ur-Rahman Abdul Zahir (ook bekend als a) Shamsurrahman; b) Shams-u-Rahman, c) Shamsurrahman Abdurahman), d) Shams ur-Rahman Sher Alam)

Titel: a) Moellah; b) Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Landbouw onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1969. Geboorteplaats: Waka Uzbin, district Sarobi, provincie Kabul, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Nationaal identiteitsnr.: a) 2132370 (Afghaanse nationale identiteitskaart (tazkira)). b) 812673 (Afghaanse nationale identiteitskaart (tazkira)). Overige informatie: a) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, b) betrokken bij drugshandel, c) behoort tot de Ghilzai-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

In juni 2007 was Shams ur-Rahman Sher Alam het Talibanlid dat verantwoordelijk was voor de provincie Kabul. Hij was belast met militaire operaties in en rond Kabul en was betrokken bij een groot aantal aanvallen.

2.

Ubaidullah Akhund Yar Mohammed Akhund (ook bekend als a) Obaidullah Akhund; b) Obaid Ullah Akhund)

Titel: a) Mullah, b) Hadji, c) Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: minister van Defensie onder het Talibanregime. Geboortedatum: a) ongeveer 1968; b) 1969. Geboorteplaats: a) Sangisar, district Panjwai, provincie Kandahar, Afghanistan, b) district Arghandab, provincie Kandahar, Afghanistan, c) Nalgham-gebied, district Zheray, provincie Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) was een van de plaatsvervangers van Moellah Mohammed Omar; b) was lid van de hoogste raad van de Taliban, belast met militaire operaties; c) gearresteerd in 2007 en gedetineerd in Pakistan; d) zou overleden zijn in maart 2010, e) door huwelijk verbonden met Saleh Mohammad Kakar Akhtar Muhammad; f) behoorde tot de Alokozai-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 25.1.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Ubaidullah Akhund was plaatsvervanger van Mohammed Omar en als lid van de leiding van de Taliban belast met militaire operaties.

3.

Mohammad Jawad Waziri

Motivering voor plaatsing op de lijst: ministerie van Buitenlandse Zaken, departement Verenigde Naties onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1960. Geboorteplaats: a) district Jaghatu, provincie Maidan Wardak, Afghanistan, b) district Sharana, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan; b) behoort tot de Waziri-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

4.

Nazir Mohammad Abdul Basir (ook bekend als Nazar Mohammad)

Titel: a) Maulavi, b) Sar Muallim. Motivering voor plaatsing op de lijst: a) burgemeester van de stad Kunduz, b) waarnemend gouverneur van de provincie Kunduz (Afghanistan) onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1954. Geboorteplaats: Malaghi, district Kunduz, provincie Kunduz, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: zou overleden zijn op 9 november 2008. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

5.

Abdulhai Salek

Titel: Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: gouverneur van de provincie Uruzgan onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1965. Geboorteplaats: Awlyatak, gebied Gardan Masjid, district Chaki Wardak, provincie Maidan Wardak, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) zou overleden zijn in Noord-Afghanistan 1999, b) behoorde tot de Wardak-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

6.

Abdul Latif Mansur (ook bekend als a) Abdul Latif Mansoor; b) Wali Mohammad)

Titel: Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: minister van Landbouw onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1968. Geboorteplaats: a) district Zurmat, provincie Paktia, Afghanistan, b) district Garda Saray, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) lid van de Talibansjoera in Miram Shah sinds mei 2007, b) lid van de hoogste raad van de Taliban en hoofd van de politieke commissie van deze raad in 2009, c) Talibancommandant in oostelijk Afghanistan sinds 2010, d) lid van de Taliban verantwoordelijk voor de provincie Nangarhar, Afghanistan, sinds eind 2009, e) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, f) behoort tot de Sahak-stam (substam Ghilzai). Datum van aanwijzing door de VN: 31.1.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Abdul Latif Mansur was in mei 2007 lid van de „Miram Shah-raad” van de Taliban. Voor de Taliban was hij schaduwgouverneur van de provincie Nangarhar, Afghanistan, in 2009 en midden 2009 stond hij aan het hoofd van de politieke commissie van de Taliban. In mei 2010 was Abdul Latif Mansur een hooggeplaatst Talibancommandant in oostelijk Afghanistan.

7.

Allah Dad Tayeb Wali Muhammad (ook bekend als a) Allah Dad Tayyab; b) Allah Dad Tabeeb)

Titel: a) Moellah; b) Hadji. Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Communicatie onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1963. Geboorteplaats: a) district Ghorak, provincie Kandahar, Afghanistan; b) district Nesh, provincie Uruzgan, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: behoort tot de Popalzai-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 25.1.2001.

8.

Zabihullah Hamidi (ook bekend als Taj Mir)

Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Hoger Onderwijs onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1958-1959. Geboorteplaats: Payeen Bagh, district Kahmard, provincie Bamyan, Afghanistan. Adres: regio Dashti Shor, Mazari Sharif, provincie Balkh, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

9.

Mohammad Yaqoub

Titel: Maulavi. Motivering voor plaatsing op de lijst: hoofd van Bakhtar Information Agency (BIA) onder het Talibanregime. Geboortedatum: rond 1966. Geboorteplaats: a) district Shahjoi, provincie Zabul, Afghanistan b) district Janda, provincie Ghazni, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) lid van de culturele commissie van de Taliban, b) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, c) behoort tot de Kharoti-stam. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

In 2009 was Mohammad Yaqoub een leidinggevend Talibanlid in het district Yousef Khel van de provincie Paktika.

10.

Mohammad Shafiq Ahmadi

Titel: Moellah. Motivering voor plaatsing op de lijst: gouverneur van de provincie Samangan onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1956-1957. Geboorteplaats: district Tirin Kot, provincie Uruzgan, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Datum van aanwijzing door de VN: 23.2.2001.

11.

Ahmad Jan Akhundzada Shukoor Akhundzada (ook bekend als a) Ahmad Jan Akhunzada; b) Ahmad Jan Akhund Zada).

Titel: a) Maulavi; b) Moellah. Motivering voor plaatsing op de lijst: gouverneur van de provincies Zabol en Uruzgan onder het Talibanregime. Geboortedatum: 1966-1967. Geboorteplaats: a) Lablan, district Dehrawood, provincie Uruzgan, Afghanistan; b) district Zurmat, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) lid van de Taliban verantwoordelijk voor de provincie Uruzgan, Afghanistan, begin 2007; b) zwager van Moellah Mohammed Omar; Datum van aanwijzing door de VN: 25.1.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Ahmad Jan Akhundzada Shukoor Akhundzada was begin 2007 als Talibanlid belast met de provincie Uruzgan.

12.

Khalil Ahmed Haqqani (ook bekend als a) Khalil Al-Rahman Haqqani; b) Khalil ur Rahman Haqqani; c) Khaleel Haqqani)

Titel: Hadji. Adres: a) Peshawar, Pakistan; b) bij de Dergey Manday Madrassa in de Dergey Manday, nabij Miram Shah, Noord-Waziristan, federaal bestuurde stamgebieden, Pakistan; c) Kayla nabij Miram Shah, Noord-Waziristan, federaal bestuurde stamgebieden, Pakistan; d) Sarana Zadran, provincie Paktia, Afghanistan. Geboortedatum: a) 1.1.1966; b) tussen 1958 en 1964. Geboorteplaats: Sarana, regio Garda Saray, district Waza Zadran, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) eminent lid van het Haqqaninetwerk, dat opereert vanuit Noord-Waziristan in de federaal bestuurde stamgebieden van Pakistan; b) reisde eerder naar Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, met het oog op fondsenwerving; c) broer van Jalaluddin Haqqani en oom van Sirajuddin Jallaloudine Haqqani. Datum van aanwijzing door de VN: 9.2.2011.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

 

Khalil Ahmed Haqqani is een hoge functionaris binnen het Haqqaninetwerk, een aan de Taliban gelieerde groep militanten die opereert vanuit Noord-Waziristan in de federaal bestuurde stamgebieden van Pakistan. Het Haqqaninetwerk, dat een prominente rol speelt onder de opstandelingen in Afghanistan, is opgericht door de broer van Khalil Haqqani, Jalaluddin Haqqani (TI.H.40.01.), die zich halverwege de jaren negentig achter het Talibanregime van Moellah Mohammed Omar schaarde.

 

Khalil Haqqani houdt zich bezig met fondsenwerving voor de Taliban en het Haqqaninetwerk; hij is vaak in het buitenland om er geldschieters te ontmoeten. In september 2009 was hij al in de Golfregio geweest en had er fondsen geworven, zoals ook uit bronnen in Zuid- en Oost-Azië.

 

Khalil Haqqani verstrekt ook steun aan de Taliban en het Haqqaninetwerk in Afghanistan. Begin 2010 al gaf hij financiële steun aan Talibancellen in de provincie Logar in Afghanistan. In 2009 leverde en controleerde hij ongeveer 160 soldaten in de provincie Logar in Afghanistan; hij was een van de schuldigen aan het vasthouden van tegenstanders die door de Taliban en het Haqqaninetwerk gevangen waren genomen. Voor Talibanoperaties stond Khalil Haqqani onder het bevel van zijn neef Sirajuddin Haqqani.

 

Khalil Haqqani heeft voorts gewerkt voor rekening van Al Qaida, en is met hun militaire operaties in verband gebracht. In 2002 heeft hij troepen van Al Qaida in de provincie Paktia in Pakistan versterking geboden.

13.

Badruddin Haqqani (ook bekend als Atiqullah)

Adres: Miram Shah, Pakistan. Geboortedatum: omstreeks 1975-1979. Geboorteplaats: Miramshah, Noord-Waziristan, Pakistan. Overige informatie: a) operationeel bevelhebber van het Haqqaninetwerk en lid van de Talibanraad in Miram Shah; b) heeft meegewerkt aan de leiding van aanvallen tegen doelwitten in Zuidoost-Afghanistan; c) zoon van Jalaluddin Haqqani, broer van Sirajuddin Jallaloudine Haqqani en Nasiruddin Haqqani, neef van Khalil Ahmed Haqqani. Datum van aanwijzing door de VN: 11.5.2011.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

 

Badruddin Haqqani is operationeel commandant van het Haqqaninetwerk, een aan de Taliban gelieerde groep militanten die opereert vanuit Noord-Waziristan in de federaal bestuurde stamgebieden van Pakistan. Het Haqqaninetwerk heeft steeds een prominente rol gespeeld onder de opstandelingen in Afghanistan, en is verantwoordelijk voor diverse opvallende aanslagen. De leiding van het Haqqaninetwerk wordt gevormd door de oudste drie zoons van oprichter Jalaluddin Haqqani, die zich halverwege de jaren negentig achter het Talibanregime van Moellah Mohammed Omar schaarde. Badruddin is de zoon van Jalaluddin en de broer van Nasiruddin Haqqani en Sirajuddin Haqqani, en een neef van Khalil Ahmed Haqqani.

 

Badruddin gidst de met de Taliban samenwerkende opstandelingen en buitenlandse strijders naar doelwitten in Zuid-oost-Afghanistan. Hij heeft zitting in de Talibanshura van Miram Shah, waaronder de activiteiten van het Haqqaninetwerk ressorteren.

 

Badruddin zou ook de man zijn achter ontvoeringen door het Haqqaninetwerk. Tal van Afghanen en buitenlanders zijn in de Afghaans-Pakistaanse grensstreek onder zijn verantwoordelijkheid ontvoerd.

14.

Malik Noorzai (ook bekend als: a) Hadji Malik Noorzai; b) Hadji Malak Noorzai; c) Hadji Malek Noorzai; d) Hadji Maluk; e) Hadji Aminullah

Titel: Hadji. Adres: a) Boghra Road, Miralzei, Chaman, provincie Baluchistan, Pakistan, b) Kalay Rangin, district Spin Boldak, provincie Kandahar, Afghanistan. Geboortedatum: a) 1957, b) 1960. Geboorteplaats: grensstad Chaman, Pakistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) financier van de Taliban; b) is eigenaar van ondernemingen in Japan en reist regelmatig naar Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten en Japan; c) faciliteerde vanaf 2009 Talibanactiviteiten, onder meer door werving van leden en het verstrekken van logistieke steun; d) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan; e) behoort tot de Nurzai-stam; f) broer van Faizullah Khan Noorzai. Datum van aanwijzing door de VN: 4.10.2011.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Malik Noorzai is een in Pakistan gevestigde zakenman die financiële steun aan de Taliban heeft verstrekt. Malik en zijn broer Faizullah Noorzai Akhtar Mohammed Mira Khan hebben voor de Taliban miljoenen dollars geïnvesteerd in verscheidene ondernemingen. Eind 2008 hebben vertegenwoordigers van de Taliban contact gezocht met Malik met de bedoeling dat hij als zakenman investeringen met gelden van de Taliban zou verrichten. Malik heeft zeker sedert 2005 persoonlijk tienduizenden dollars bijgedragen en honderdduizenden dollars uitgedeeld aan de Taliban; dat geld was gedeeltelijk ingezameld bij donoren in de Golfregio en Pakistan en gedeeltelijk Maliks eigen geld. Malik beheerde tevens een hawala-rekening in Pakistan waarop tienduizenden dollars werden gestort die om de zoveel maanden vanuit de Golfregio werden overgedragen om de Talibanactiviteiten te steunen. Malik heeft tevens Talibanactiviteiten gefaciliteerd. In 2009 was Malik reeds 16 jaar hoofdverantwoordelijke van een madrassa (religieuze school) in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan die door de Taliban werd gebruikt om rekruten te indoctrineren en op te leiden. Malik bracht onder andere de middelen aan ter ondersteuning van de madrassa. Malik heeft samen met zijn broer ook een rol gespeeld bij de opslag van voertuigen die zouden worden gebruikt bij zelfmoordbomaanslagen van de Taliban, en heeft geholpen bij de verplaatsingen van Talibanstrijders in de provincie Helmand, Afghanistan. Malik is eigenaar van ondernemingen in Japan, en bezoekt regelmatig Dubai en Japan voor zakelijke aangelegenheden. Reeds in 2005 was Malik in Afghanistan eigenaar van een bedrijf voor de import van voertuigen vanuit Dubai en Japan. Hij importeerde auto's, auto-onderdelen en kleding uit Dubai en Japan voor zijn bedrijven, waarin twee Talibancommandanten hebben geïnvesteerd. Medio 2010 zorgden Malik en zijn broer voor het vrijgeven van honderden goederencontainers die naar verluidt miljoenen dollars waard waren en die door de Pakistaanse autoriteiten eerder dat jaar in beslag waren genomen omdat zij vermoedden dat de ontvangers banden hadden met het terrorisme.

15.

Faizullah Khan Noorzai (ook bekend als: a) Hadji Faizullah Khan Noorzai, b) Hadji Faizuulah Khan Norezai, c) Hadji Faizullah Khan, d) Hadji Fiazullah, e) Hadji Faizullah Noori, f) Hadji Faizullah Noor, g) Faizullah Noorzai Akhtar Mohammed Mira Khan, h) Hadji Pazullah Noorzai, i) Hadji Moellah Faizullah)

Titel: Hadji. Adres: a) Boghra Road, Miralzei, Chaman, provincie Baluchistan, Pakistan, b) Kalay Rangin, district Spin Boldak, provincie Kandahar, Afghanistan. Geboortedatum: a) 1962, b) 1961, c) tussen 1968 en 1970, d) 1962. Geboorteplaats: a) Lowy Kariz, district Spin Boldak, provincie Kandahar, Afghanistan; b) Kadanay, district Spin Boldak, provincie Kandahar, Afghanistan; c) Chaman, provincie Baluchistan, Pakistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) prominent financier van de Taliban; b) leverde vanaf medio 2009 wapens, munitie, explosieven en medische uitrusting aan Talibanstrijders; deed aan fondsenwerving voor de Taliban en verstrekte opleiding aan Talibanstrijders in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan; c) organiseerde en financierde voorheen Talibanoperaties in de provincie Kandahar, Afghanistan; d) reisde vanaf 2010 naar Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten en Japan en was eigenaar van ondernemingen aldaar; e) behoort tot de Nurzai-stam (substam Miralzai); f) broer van Malik Noorzai; g) naam van vader is Akhtar Mohammed (ook bekend als: Hadji Mira Khan). Datum van aanwijzing door de VN: 04.10.2011.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

 

Faizullah Noorzai Akhtar Mohammed Mira Khan is een prominent Talibanfinancier die hooggeplaatste Talibanleiders heeft geholpen om gelden te investeren. Hij heeft meer dan 100 000 USD voor de Taliban ingezameld bij donoren in de Golfregio en droeg in 2009 een gedeelte van zijn eigen geld bij. Hij heeft tevens financiële steun verleend aan een Talibancommandant in de provincie Kandahar en heeft voor financiering gezorgd ter ondersteuning van de opleiding van strijders van de Taliban en van Al Qaida die aanvallen tegen de Coalitie en de Afghaanse strijdkrachten zouden uitvoeren. Vanaf medio 2005 organiseerde en financierde Faizullah Talibanoperaties in de provincie Kandahar, Afghanistan. Naast de financiële steun heeft Faizullah op andere manieren geholpen bij de opleiding en de operaties van de Taliban. Faizullah leverde vanaf medio 2009 wapens, munitie, explosieven en medische uitrusting aan Talibanstrijders van zuidelijk Afghanistan. Medio 2008 was Faizullah verantwoordelijk voor het verschaffen van onderdak aan Talibanstrijders die zelfmoordbomaanslagen wilden plegen, en bracht hij hen van Pakistan over de grens in Afghanistan. Faizullah leverde de Taliban tevens luchtdoelraketten, hielp Talibanstrijders bij verplaatsingen in de provincie Helmand, Afghanistan, gaf steun bij zelfmoordbomaanslagen van de Taliban en verstrekte radio's en voertuigen aan Talibanleden in Pakistan.

 

Vanaf medio 2009 leidde Faizullah een madrassa (religieuze school) in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, waar tienduizenden dollars werden ingezameld voor de Taliban. De terreinen van de madrassa van Faizullah werden gebruikt om Talibanstrijders op te leiden in het bouwen en gebruiken van geïmproviseerde explosieven (improvised explosive devices (IED's)). Vanaf eind 2007 werd de madrassa van Faizullah gebruikt voor de opleiding van Al Qaidastrijders die later naar de provincie Kandahar, Afghanistan, werden gezonden.

 

In 2010 had Faizullah kantoren en mogelijkerwijs eigendommen, waaronder hotels, in Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten. Faizullah reisde regelmatig naar Dubai en Japan met zijn broer, Malik Noorzai, met het oog op de invoer van auto's, auto-onderdelen en kleding. Vanaf begin 2006 was Faizullah eigenaar van ondernemingen in Dubai en Japan.


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/80


UITVOERINGSBESLUIT 2012/335/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2012

tot uitvoering van Besluit 2011/782/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gezien Besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1), en met name artikel 21, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 1 december 2011 Besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië vastgesteld.

(2)

Gelet op de ernst van de situatie in Syrië moeten een bijkomende persoon en bijkomende entiteiten worden toegevoegd aan de in bijlage I bij Besluit 2011/782/GBVB opgenomen lijst van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij dit besluit genoemde persoon en entiteiten worden toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Besluit 2011/782/GBVB.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)   PB L 319 van 2.12.2011, blz. 56.


BIJLAGE

IN ARTIKEL 1 BEDOELDE PERSONEN EN ENTITEITEN

Personen

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Bouthaina Shaaban

(ook bekend als Buthaina Shaaban)

Geboren in 1953 te Homs, Syrië

Politiek en media-adviseur van de president sinds juli 2008 en als zodanig betrokken bij het gewelddadig optreden tegen de burgerbevolking.

26.6.2012


Entiteiten

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Ministerie van Defensie

Adres: Umayyad Square, Damascus

Telefoon: +963-11-7770700

Tak van de Syrische regering die rechtstreeks deelneemt aan de onderdrukking.

26.6.2012

2.

Ministerie van Binnenlandse Zaken

Adres: Merjeh Square, Damascus

Telefoon: +963-11-2219400, +963-11-2219401, +963-11-2220220, +963-11-2210404

Tak van de Syrische regering die rechtstreeks deelneemt aan de onderdrukking.

26.6.2012

3.

Syrisch bureau van nationale veiligheid

 

Tak van de Syrische regering en onderdeel van de Syrische Baath-partij. Rechtstreeks betrokken bij de onderdrukking. Heeft Syrische veiligheidstroepen opgedragen extreem geweld te gebruiken tegen demonstranten.

26.6.2012

4.

Syria International Islamic Bank (SIIB)

(ook bekend als: Syrian International Islamic Bank; ook bekend als SIIB)

Adres: Syria International Islamic Bank Building, Main Highway Road, Al Mazzeh Area, P.O. Box 35494, Damascus, Syria

Alternatief adres: P.O. Box 35494, Mezza'h Vellat Sharqia'h, beside the Consulate of Saudi Arabia, Damascus, Syria

De SIIB is opgetreden als dekmantel voor de Commercial Bank of Syria, waardoor laatstgenoemde bank de haar door de EU opgelegde sancties kon omzeilen. In 2011 en 2012 heeft de SIIB heimelijk financiering ten belope van bijna 150 miljoen dollar gefaciliteerd namens de Commercial Bank of Syria. Financiële regelingen die ogenschijnlijk door de SIIB werden getroffen, werden eigenlijk door de Commercial Bank of Syria getroffen.

Naast de samenwerking met de Commercial Bank of Syria om sancties te omzeilen, heeft de SIIB in 2012 bovendien verscheidene betalingen voor aanzienlijke bedragen gefaciliteerd voor rekening van de Syrian Lebanese Commercial Bank, een andere bank die reeds door de EU in de lijst is opgenomen.

Op deze manier heeft de SIIB bijgedragen tot de financiering van het Syrische regime.

26.6.2012

5.

General Organisation of Radio and TV

(ook bekend als Syrian Directorate General of Radio & Television Est; ook bekend als: General Radio and Television Corporation; ook bekend als Radio and Television Corporation; ook bekend als GORT)

Adres: Al Oumaween Square, P.O. Box 250, Damascus, Syria.

Telefoon (963 11) 223 4930

Door de overheid beheerd agentschap dat onder het ministerie van Voorlichting ressorteert en als dusdanig het voorlichtingsbeleid van dat ministerie steunt en bevordert. Verantwoordelijk voor de exploitatie van de televisiekanalen van de Syrische overheid, twee terrestrische kanalen en een satellietkanaal, alsmede van de radiostations van de overheid. GORT heeft aangezet tot geweld tegen de burgerbevolking in Syrië en heeft gediend als propaganda-instrument voor het Assadregime en voor de verspreiding van desinformatie.

26.6.2012

6.

Syrian Company for Oil Transport

(ook bekend als Syrian Crude Oil Transportation Company; ook bekend als "SCOT"; ook bekend als “SCOTRACO”)

Banias Industrial Area, Latakia Entrance Way, P.O. Box 13, Banias, Syria; Website www.scot-syria.com; e-mail scot50@scn-net.org

Oliemaatschappij die eigendom is van de Syrische overheid. Financiert het regime.

26.6.2012


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/83


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 22 juni 2012

houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) hebben verricht

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 3838)

(slechts de teksten in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense en de Spaanse taal zijn authentiek)

(2012/336/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name artikel 7, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), en met name artikel 31,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 7, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 en artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 is bepaald dat de Commissie de nodige verificaties verricht, de resultaten daarvan aan de lidstaten meedeelt, kennis neemt van de door de lidstaten gemaakte opmerkingen, bilaterale besprekingen voert om met de betrokken lidstaten overeenstemming te bereiken en haar conclusies formeel aan deze laatste meedeelt.

(2)

De lidstaten konden verzoeken een bemiddelingsprocedure in te leiden. Van deze mogelijkheid is in sommige gevallen gebruikgemaakt en de aan het einde van de procedure uitgebrachte rapporten zijn door de Commissie onderzocht.

(3)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1258/1999 en Verordening (EG) nr. 1290/2005 mogen uitsluitend landbouwuitgaven worden gefinancierd die zijn verricht op een wijze die niet in strijd is met de EU-voorschriften.

(4)

Uit de verrichte verificaties, de resultaten van de bilaterale besprekingen en de bemiddelingsprocedures is gebleken dat een deel van de door de lidstaten gedeclareerde uitgaven niet aan deze voorwaarde voldoet en derhalve niet uit het EOGFL, afdeling Garantie, het ELGF of het Elfpo kan worden gefinancierd.

(5)

Aangegeven moet worden welke bedragen niet als ten laste van het EOGFL, afdeling Garantie, het ELGF of het Elfpo worden erkend. Het gaat daarbij niet om uitgaven die zijn gedaan vóór de periode van 24 maanden die voorafging aan het tijdstip waarop de Commissie de resultaten van de verificaties schriftelijk aan de lidstaten heeft meegedeeld.

(6)

Voor de gevallen waarop het onderhavige besluit betrekking heeft, heeft de Commissie de lidstaten in een syntheseverslag de raming meegedeeld van de uitgaven die aan financiering moeten worden onttrokken omdat zij niet overeenkomstig de EU-voorschriften zijn verricht.

(7)

Met dit besluit wordt niet vooruitgelopen op de financiële conclusies die de Commissie zou kunnen trekken uit de arresten van het Hof van Justitie in zaken die op 1 februari 2012 aanhangig waren en aangelegenheden betreffen waarop dit besluit betrekking heeft,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde uitgaven van erkende betaalorganen van de lidstaten die ten laste van het EOGFL, afdeling Garantie, het ELGF of het Elfpo zijn gedeclareerd, worden aan EU-financiering onttrokken omdat zij niet overeenkomstig de EU-voorschriften zijn verricht.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 22 juni 2012.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)   PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(2)   PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.


BIJLAGE

BEGROTINGSPOST: 6701

LS

Maatregel

Begrotingsjaar

Reden

Aard

%

Valuta

Bedrag

Reeds afgetrokken

Financiële gevolgen

DE

Goedkeuring van de rekeningen

2008

Te hoge betalingen in de GBCS-populatie van het ELGF

GERICHT

 

EUR

–59 318,36

0,00

–59 318,36

DE Totaal

EUR

–59 318,36

0,00

–59 318,36

DK

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2007

niet-toepassing van sancties in het geval van potentieel premiabele dieren

GERICHT

 

EUR

–67 797,32

0,00

–67 797,32

DK

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2008

niet-toepassing van sancties in het geval van potentieel premiabele dieren

GERICHT

 

EUR

–48 411,25

0,00

–48 411,25

DK Totaal

EUR

– 116 208,57

0,00

– 116 208,57

ES

Plattelandsontwikkeling EOGFL (2000-2006) — Oppervlaktegebonden maatregelen

2006

Tekortkomingen in de controles ter plaatse, in de meting van de landbouwpercelen, in de toepassing van goede landbouwpraktijken bij de agromilieumaatregel

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 350 224,00

0,00

– 350 224,00

ES

Plattelandsontwikkeling EOGFL (2000-2006) — Oppervlaktegebonden maatregelen

2006

Ontoereikende aselecte steekproef, tekortkomingen in de controles ter plaatse, in de meting van de landbouwpercelen, in de toepassing van goede landbouwpraktijken bij de probleemgebiedenmaatregel

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 710 805,00

0,00

– 710 805,00

ES

Wijn

 

Aanplanting van wijnstokken zonder (her)aanplantingsrechten

GERICHT

 

EUR

– 131 300 920,00

0,00

– 131 300 920,00

ES Totaal

EUR

– 132 361 949,00

0,00

– 132 361 949,00

FR

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2005

Tekortschietende verificatie van naleving subsidiabiliteitsvoorwaarden, niet-toepassing van sancties, onvoldoende controle van verplaatsingen, tekortschietende toepassing van het begrip „kennelijke fout" en gebrekkige toegang tot de BDNI-gegevensbank (identificatie en registratie van runderen) voor slachthuizen

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–17 088 517,03

0,00

–17 088 517,03

FR

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2005

Tekortschietende verificatie van naleving subsidiabiliteitsvoorwaarden, niet-toepassing van sancties, onvoldoende controle van verplaatsingen, tekortschietende toepassing van het begrip „kennelijke fout" en gebrekkige toegang tot de BDNI-gegevensbank (identificatie en registratie van runderen) voor slachthuizen

GERICHT

 

EUR

–12 394 594,82

0,00

–12 394 594,82

FR

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2006

Tekortschietende verificatie van naleving subsidiabiliteitsvoorwaarden, niet-toepassing van sancties, onvoldoende controle van verplaatsingen, tekortschietende toepassing van het begrip „kennelijke fout" en gebrekkige toegang tot de BDNI-gegevensbank (identificatie en registratie van runderen) voor slachthuizen

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–16 233 350,64

0,00

–16 233 350,64

FR

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2006

Tekortschietende verificatie van naleving subsidiabiliteitsvoorwaarden, niet-toepassing van sancties, onvoldoende controle van verplaatsingen, tekortschietende toepassing van het begrip „kennelijke fout" en gebrekkige toegang tot de BDNI-gegevensbank (identificatie en registratie van runderen) voor slachthuizen

GERICHT

 

EUR

–8 732 969,42

0,00

–8 732 969,42

FR

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2007

Tekortschietende verificatie van naleving subsidiabiliteitsvoorwaarden, niet-toepassing van sancties, onvoldoende controle van verplaatsingen, tekortschietende toepassing van het begrip „kennelijke fout" en gebrekkige toegang tot de BDNI-gegevensbank (identificatie en registratie van runderen) voor slachthuizen

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–3 367 782,68

0,00

–3 367 782,68

FR

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2007

Tekortschietende verificatie van naleving subsidiabiliteitsvoorwaarden, niet-toepassing van sancties, onvoldoende controle van verplaatsingen, tekortschietende toepassing van het begrip „kennelijke fout" en gebrekkige toegang tot de BDNI-gegevensbank (identificatie en registratie van runderen) voor slachthuizen

GERICHT

 

EUR

–5 102 086,06

0,00

–5 102 086,06

FR Totaal

EUR

–62 919 300,65

0,00

–62 919 300,65

GB

Vleespremies — Runderen

2004

Geen sancties toegepast bij niet-naleving in verband met aanvragen boven de quota

GERICHT

 

GBP

–15 517,23

0,00

–15 517,23

GB

Vleespremies — Ooien en geiten

2004

Betalingen aan aanvragers met minder dan tien quotumrechten

GERICHT

 

GBP

–10 647,81

0,00

–10 647,81

GB

Vleespremies — Runderen

2005

Geen sancties toegepast bij niet-naleving in verband met aanvragen boven de quota

GERICHT

 

GBP

–6 790,67

0,00

–6 790,67

GB

Vleespremies — Ooien en geiten

2005

Betalingen aan aanvragers met minder dan tien quotumrechten

GERICHT

 

GBP

–3 492,44

0,00

–3 492,44

GB

Vleespremies — Ooien en geiten

2005

Betalingen aan aanvragers met minder dan tien quotumrechten, sanctie in verband met het ontbreken van dieren is niet toegepast op het nationale maximum

GERICHT

 

GBP

–9 451,43

0,00

–9 451,43

GB

Suiker — Restitutie bij de productie

2007

Tekortkoming in de substitutiecontroles

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–19,13

0,00

–19,13

GB

Suiker — andere dan exportrestituties (2007+)

2007

Tekortkoming in de substitutiecontroles

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–26,49

0,00

–26,49

GB

Exportrestituties — Suiker en isoglucose

2007

Tekortkoming in de substitutiecontroles

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 726,63

0,00

– 726,63

GB

Exportrestituties — overige

2007

Tekortkoming in de substitutiecontroles

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 227,75

0,00

– 227,75

GB

Exportrestituties — overige

2008

Tekortkoming in de substitutiecontroles

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–26,39

0,00

–26,39

GB

Suiker — Restitutie bij de productie

2008

Tekortkoming in de substitutiecontroles

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

0,86

0,00

0,86

GB

Exportrestituties — Suiker en isoglucose

2008

Tekortkoming in de substitutiecontroles

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 557,68

0,00

– 557,68

GB Totaal

GBP

–45 899,58

0,00

–45 899,58

GB Totaal

EUR

–1 583,21

0,00

–1 583,21

GR

Exportrestituties — Suiker en isoglucose

2006

Afwezigheid van controlesystemen voor de productie en opslag

FORFAITAIR

10,00  %

EUR

–1 800 082,70

0,00

–1 800 082,70

GR

Exportrestituties — Geen bijlage I

2006

Afwezigheid van controlesystemen voor de productie en opslag

FORFAITAIR

10,00  %

EUR

–12 890,85

0,00

–12 890,85

GR

Exportrestituties — Geen bijlage I

2006

Afwezigheid van controlesystemen voor de productie en opslag

FORFAITAIR

15,00  %

EUR

–66 216,34

0,00

–66 216,34

GR

Exportrestituties — Suiker en isoglucose

2006

Afwezigheid van controlesystemen voor de productie en opslag

FORFAITAIR

15,00  %

EUR

–7 117 284,53

0,00

–7 117 284,53

GR

Exportrestituties — Suiker en isoglucose

2007

Afwezigheid van controlesystemen voor de productie en opslag

FORFAITAIR

10,00  %

EUR

–2 522 082,75

0,00

–2 522 082,75

GR

Exportrestituties — Geen bijlage I

2007

Afwezigheid van controlesystemen voor de productie en opslag

FORFAITAIR

10,00  %

EUR

–57 587,78

0,00

–57 587,78

GR

Exportrestituties — Suiker en isoglucose

2008

Afwezigheid van controlesystemen voor de productie en opslag

FORFAITAIR

10,00  %

EUR

– 515,62

0,00

– 515,62

GR

Exportrestituties — Geen bijlage I

2008

Afwezigheid van controlesystemen voor de productie en opslag

FORFAITAIR

10,00  %

EUR

–3 633,19

0,00

–3 633,19

GR

Overige rechtstreekse steun — Verwerkte producten op basis van krenten en rozijnen (andere maatregelen)

2007

Tekortkomingen met betrekking tot de minimumopbrengst, de leveringsvoorschriften, controles van verwerkers, kruiscontroles

GERICHT

 

EUR

–71 253 223,81

0,00

–71 253 223,81

GR

Overige rechtstreekse steun — Verwerkte producten op basis van krenten en rozijnen (andere maatregelen)

2008

Tekortkomingen met betrekking tot de minmumopbrengst, de leveringseisen, controles van verwerkers, kruiscontroles

GERICHT

 

EUR

– 250 325,81

0,00

– 250 325,81

GR

Overige rechtstreekse steun — Verwerkte producten op basis van krenten en rozijnen (andere maatregelen)

2009

Tekortkomingen met betrekking tot de minmumopbrengst, de leveringseisen, controles van verwerkers, kruiscontroles

GERICHT

 

EUR

–2 192,34

0,00

–2 192,34

GR

Groenten en fruit — Verwerking van citrusvruchten

2007

Onvoldoende aantal administratieve controles en niet-toepassing van sancties

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 255 264,74

0,00

– 255 264,74

GR

Groenten en fruit — Verwerking van citrusvruchten

2008

Onvoldoende aantal administratieve controles en niet-toepassing van sancties

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 258 047,81

0,00

– 258 047,81

GR

Wijn

 

Aanplanting van wijnstokken zonder (her)aanplantingsrechten

GERICHT

 

EUR

–21 336 120,00

0,00

–21 336 120,00

GR Totaal

EUR

– 104 935 468,27

0,00

– 104 935 468,27

IT

Groenten en fruit — Verwerking van citrusvruchten

2006

Tekortkomingen in het controlesysteem (administratieve en boekhoudkundige controles)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–1 683 981,22

0,00

–1 683 981,22

IT

Groenten en fruit — Verwerking van citrusvruchten

2007

Tekortkomingen in het controlesysteem (administratieve en boekhoudkundige controles)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–1 100 328,66

0,00

–1 100 328,66

IT

Groenten en fruit — Verwerking van tomaten

2006

Onvoldoende controle op opbrengst tomatenproductie

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–3 510 182,04

0,00

–3 510 182,04

IT

Groenten en fruit — Verwerking van tomaten

2007

Onvoldoende controle op opbrengst tomatenproductie

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–2 679 963,75

0,00

–2 679 963,75

IT

Groenten en fruit — Verwerking van tomaten

2008

Onvoldoende controle op opbrengst tomatenproductie

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–2 556 488,30

0,00

–2 556 488,30

IT

Olijfolie — Werkprogramma's van organisaties van marktdeelnemers

2007

Betalingen na de in de regelgeving vastgestelde termijn

GERICHT

 

EUR

– 515 252,59

0,00

– 515 252,59

IT

PO — garantie: begeleidende maatregelen (oppervlaktegebonden maatregelen)

2005

Art. 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet nageleefd bij de aankondiging van de controles ter plaatse in de regio Calabria

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

– 160 616,00

0,00

– 160 616,00

IT

Plattelandsontwikkeling EOGFL (2000-2006) — Oppervlaktegebonden maatregelen

2006

Art. 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet nageleefd bij de aankondiging van de controles ter plaatse in de regio Calabria

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–60 045,00

0,00

–60 045,00

IT

Plattelandsontwikkeling EOGFL (2000-2006) — Oppervlaktegebonden maatregelen

2006

Te late controles ter plaatse bij agromilieumaatregelen, art. 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet nageleefd bij de aankondiging van de controles ter plaatse in de regio Pugia

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

– 308 332,00

0,00

– 308 332,00

IT

Plattelandsontwikkeling EOGFL (2000-2006) — Oppervlaktegebonden maatregelen

2006

Te late controles ter plaatse bij agromilieumaatregelen, art. 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet nageleefd bij de aankondiging van de controles ter plaatse in de regio Pugia

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–82 920,00

0,00

–82 920,00

IT

Plattelandsontwikkeling EOGFL (2000-2006) — Oppervlaktegebonden maatregelen

2007

Te late controles ter plaatse bij agromilieumaatregelen, art. 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet nageleefd bij de aankondiging van de controles ter plaatse in de regio Pugia

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–3 985,00

0,00

–3 985,00

IT

Wijn

 

Aanplanting van wijnstokken zonder (her)aanplantingsrechten

GERICHT

 

EUR

–98 881 120,00

0,00

–98 881 120,00

IT Totaal

EUR

– 111 543 214,56

0,00

– 111 543 214,56

NL

Goedkeuring van de rekeningen

2007

Onrechtmatige overdracht van de rechten van één certificaat, wat aanleiding gaf tot een onrechtmatige betaling van uitvoerrestituties

GERICHT

 

EUR

–81 004,00

0,00

–81 004,00

NL Totaal

EUR

–81 004,00

0,00

–81 004,00

PL

Randvoorwaarden

2006

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd en tekortkomingen in het sanctiesysteem (aanvraagjaar 2005)

FORFAITAIR

10,00  %

PLN

–9 462 163,58

– 298 039,22

–9 164 124,36

PL

Randvoorwaarden

2007

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd (aanvraagjaar 2006)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–3 231 141,53

–76 634,50

–3 154 507,03

PL

Randvoorwaarden

2007

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd en tekortkomingen in het sanctiesysteem (aanvraagjaar 2005)

FORFAITAIR

10,00  %

EUR

–3 730,29

– 117,50

–3 612,79

PL

Randvoorwaarden

2008

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd (aanvraagjaar 2006)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

3 168,04

0,00

3 168,04

PL

Randvoorwaarden

2008

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd (aanvraagjaar 2007)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–6 242 027,29

0,00

–6 242 027,29

PL

Randvoorwaarden

2008

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd en tekortkomingen in het sanctiesysteem (aanvraagjaar 2005)

FORFAITAIR

10,00  %

EUR

– 602,58

0,00

– 602,58

PL

Randvoorwaarden

2009

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd (aanvraagjaar 2006)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 585,38

0,00

– 585,38

PL

Randvoorwaarden

2009

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd (aanvraagjaar 2007)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–7 875,92

0,00

–7 875,92

PL Totaal

PLN

–9 462 163,58

– 298 039,22

–9 164 124,36

PL Totaal

EUR

–9 482 794,95

–76 752,00

–9 406 042,95

PT

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2005

Populatie uitgesloten van controles ter plaatse

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–43 659,00

0,00

–43 659,00

PT

Overige rechtstreekse steun — Ooien en geiten

2007

Bedragen betaald voor minder dan tien quotumrechten

GERICHT

 

EUR

– 831,83

0,00

– 831,83

PT

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2007

niet-toepassing van sancties

GERICHT

 

EUR

–24 450,00

0,00

–24 450,00

PT

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2008

niet-toepassing van sancties

GERICHT

 

EUR

–41 350,00

0,00

–41 350,00

PT Totaal

EUR

– 110 290,83

0,00

– 110 290,83

SI

Goedkeuring van de rekeningen

2008

Niet-teruggevorderde bedragen bij fouten in de GBCS-populatie van het ELGF

GERICHT

 

EUR

–8 014,42

0,00

–8 014,42

SI Totaal

EUR

–8 014,42

0,00

–8 014,42

6701 Totaal

GBP

–45 899,58

0,00

–45 899,58

PLN

–9 462 163,58

– 298 039,22

–9 164 124,36

EUR

– 421 619 146,82

–76 752,00

– 421 542 394,82


BEGROTINGSPOST: 6711

LS

Maatregel

Begrotingsjaar

Reden

Aard

%

Valuta

Bedrag

Reeds afgetrokken

Financiële gevolgen

DE

Goedkeuring van de rekeningen

2008

Bekende fouten in de GBCS-populatie van het ELFPO

GERICHT

 

EUR

–4 599,05

0,00

–4 599,05

DE

Goedkeuring van de rekeningen

2008

Bekende fouten in de niet-GBCS-populatie van het ELFPO

GERICHT

 

EUR

–99 505,49

0,00

–99 505,49

DE

Goedkeuring van de rekeningen

2007

Te hoge betalingen in het ELFPO

GERICHT

 

EUR

–6 422,93

0,00

–6 422,93

DE Totaal

EUR

– 110 527,47

0,00

– 110 527,47

EE

Plattelandsontwikkeling ELFPO-assen 1+ 3 — Op investeringen gerichte maatregelen (2007-2013)

2008

Controletekortkomingen

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 219 399,90

0,00

– 219 399,90

EE

Plattelandsontwikkeling ELFPO-assen 1+ 3 — Op investeringen gerichte maatregelen (2007-2013)

2009

Controletekortkomingen

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

– 432 949,15

0,00

– 432 949,15

EE

Plattelandsontwikkeling ELFPO-as 4 LEADER (2007-2013)

2009

Controletekortkomingen

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–54 631,06

0,00

–54 631,06

EE

Plattelandsontwikkeling ELFPO-as 4 LEADER (2007-2013)

2010

Controletekortkomingen

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–90 905,20

0,00

–90 905,20

EE Totaal

EUR

– 797 885,31

0,00

– 797 885,31

IT

Plattelandsontwikkeling ELFPO-as 2 (2007-2013, oppervlaktegebonden maatregelen)

2008

Te late controles ter plaatse bij agromilieumaatregelen, art. 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet nageleefd bij de aankondiging van de controles ter plaatse in de regio Pugia

FORFAITAIR

2,00  %

EUR

–46 958,00

0,00

–46 958,00

IT Totaal

EUR

–46 958,00

0,00

–46 958,00

PL

Randvoorwaarden

2008

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd (aanvraagjaar 2007)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–1 577 692,31

0,00

–1 577 692,31

PL

Randvoorwaarden

2009

Een aantal GLMC-normen niet gedefinieerd (aanvraagjaar 2007)

FORFAITAIR

5,00  %

EUR

–2 873,42

0,00

–2 873,42

PL Totaal

EUR

–1 580 565,73

0,00

–1 580 565,73

PT

Goedkeuring van de rekeningen

2008

Meest waarschijnlijke fout

GERICHT

 

EUR

– 507 308,00

0,00

– 507 308,00

PT

Goedkeuring van de rekeningen

2008

Systematische fout

GERICHT

 

EUR

– 897 367,00

0,00

– 897 367,00

PT

Goedkeuring van de rekeningen

2008

Systematische fout — RURIS

GERICHT

 

EUR

– 590,00

0,00

– 590,00

PT Totaal

EUR

–1 405 265,00

0,00

–1 405 265,00

SI

Goedkeuring van de rekeningen - Financiële goedkeuring

2008

Bekende fout gevonden bij de controle op de volledigheid van de bijlagen II en III bis

GERICHT

 

EUR

–6 010,62

0,00

–6 010,62

SI Totaal

EUR

–6 010,62

0,00

–6 010,62

6711 Totaal

EUR

–3 947 212,13

0,00

–3 947 212,13


BEGROTINGSPOST: 05 07 01 07

LS

Maatregel

Begrotingsjaar

Reden

Aard

%

Valuta

Bedrag

Reeds afgetrokken

Financiële gevolgen

RO

Financiële audit — Te late betalingen en betalingstermijnen

2009

Te late betalingen

GERICHT

 

EUR

–7 674 175,73

–9 399 922,54

1 725 746,81

RO Totaal

EUR

–7 674 175,73

–9 399 922,54

1 725 746,81

05 07 01 07 Totaal

EUR

–7 674 175,73

–9 399 922,54

1 725 746,81


26.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/94


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 22 juni 2012

tot het verlenen aan de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek van een afwijking van Verordening (EU) nr. 1337/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese statistieken van meerjarige teelten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 4132)

(Slechts de teksten in de Duitse en de Franse taal zijn authentiek)

(2012/337/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1337/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende Europese statistieken van meerjarige teelten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 357/79 van de Raad en Richtlijn 2001/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 1,

Gezien de verzoeken van de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ingevolge artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1337/2011 kan de Commissie lidstaten een afwijking verlenen indien de toepassing van de verordening op het nationale statistische stelsel van een lidstaat belangrijke aanpassingen vergt en waarschijnlijk aanzienlijke praktische problemen meebrengt met betrekking tot de in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l), bedoelde meerjarige teelten.

(2)

De Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek hebben in overeenstemming met artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1337/2011 verzocht om een afwijking van de toepassing van die verordening.

(3)

De door de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek verstrekte informatie rechtvaardigt het verlenen van die afwijking.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Aan de Bondsrepubliek Duitsland wordt tot en met 31 december 2012 ontheffing verleend van haar verplichting statistieken over de in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l), van Verordening (EU) nr. 1337/2011 bedoelde meerjarige teelten in te dienen.

2.   Deze afwijking wordt verleend voor het referentiejaar 2012.

Artikel 2

1.   Aan de Franse Republiek wordt tot en met 31 december 2012 ontheffing verleend van haar verplichting statistieken over olijfbomen in te dienen.

2.   Deze afwijking wordt verleend voor het referentiejaar 2012.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 22 juni 2012.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)   PB L 347 van 30.12.2011, blz. 7.