ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.154.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 154

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
15 juni 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit 2012/308/GBVB van de Raad van 26 april 2012 betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

1

 

 

2012/309/EU

 

*

Besluit van de Raad 10 mei 2012 tot aanwijzing van de Culturele Hoofdsteden van Europa voor het jaar 2016 in Spanje en Polen

11

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 505/2012 van de Commissie van 14 juni 2012 houdende wijziging en rectificatie van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 506/2012 van de Commissie van 14 juni 2012 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Kraški pršut (BGA))

20

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 507/2012 van de Commissie van 14 juni 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

22

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/310/GBVB

 

*

Besluit EULEX KOSOVO/1/2012 van het Politiek en Veiligheidscomité van 12 juni 2012 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO

24

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

15.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/1


BESLUIT 2012/308/GBVB VAN DE RAAD

van 26 april 2012

betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 37, in samenhang met artikel 31, lid 1,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met namede artikelen 209 en 212, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), en artikel 218, lid 8, tweede alinea,

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië („het verdrag”) werd 24 februari 1976 ondertekend door de Republiek Indonesië, Maleisië, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore en het Koninkrijk Thailand. Sinds de datum van ondertekening hebben ook de volgende landen het Verdrag ondertekend: Brunei Darussalam, het Koninkrijk Cambodja, de Democratische Volksrepubliek Laos, Birma/Myanmar, de Socialistische Republiek Vietnam, de Onafhankelijke Staat Papoea-Nieuw-Guinea, de Volksrepubliek China, de Republiek India, Japan, de Islamitische Republiek Pakistan, de Republiek Korea, de Russische Federatie, Nieuw-Zeeland, Mongolië, het Gemenebest Australië, de Franse Republiek, de Democratische Republiek Oost-Timor, de Volksrepubliek Bangladesh, de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka, de Democratische Volksrepubliek Korea, de Verenigde Staten van Amerika, de Republiek Turkije en Canada.

(2)

Het verdrag heeft tot doel de vrede, stabiliteit en samenwerking in de regio te bevorderen. Hiertoe roept het verdrag op tot een vreedzame beslechting van geschillen, de bewaring van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de veiligheid in Zuidoost-Azië. De regels en beginselen die in het Verdrag worden uiteengezet, beantwoorden daarmee aan de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie.

(3)

Voorts voorziet het verdrag in betere samenwerking op economisch, handels-, sociaal, technisch en wetenschappelijk gebied, alsook in een versnelde economische groei in de regio door een intensiever gebruik van de landbouw en industrie in de landen van Zuidoost-Azië, de uitbreiding van de handel en de verbetering van de economische infrastructuur. Het verdrag bevordert derhalve de samenwerking met de ontwikkelingslanden uit dat gebied, alsook de economische, financiële en technische samenwerking met andere landen dan ontwikkelingslanden.

(4)

De Raad machtigde tijdens zijn bijeenkomst van 4 en 5 december 2006 het voorzitterschap en de Commissie om te onderhandelen over de toetreding van de Unie en de Europese Gemeenschap tot het verdrag.

(5)

Bij brief van 7 december 2006 stelden de Unie en de Europese Gemeenschap Cambodja, in zijn hoedanigheid van ASEAN-coördinator voor de betrekkingen met de Unie, in kennis van hun besluit om toetreding tot het verdrag te verzoeken, onder voorbehoud van de in de brief vermelde regelingen.

(6)

Op 28 mei 2009 verklaarde Thailand, op dat ogenblik voorzitter van de ASEAN, namens de regeringen van alle staten in Zuidoost-Azië in te stemmen met de toetreding van de Unie en de Europese Gemeenschap tot het verdrag, op voorwaarde van inwerkingtreding van het derde protocol bij het verdrag.

(7)

Het derde protocol bij het verdrag, dat 23 juli 2010 werd ondertekend, voorziet in de toetreding van regionale organisaties tot het verdrag.

(8)

De Unie moet bijgevolg na de inwerkingtreding van het derde protocol van het verdrag toetreden tot het verdrag,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De toetreding van de Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd.

De tekst van het verdrag en de drie protocollen tot wijziging ervan, alsook de akte van toetreding van de Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië worden aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De Raad machtigt hierbij de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid om de akte van toetreding van de Unie tot het verdrag namens de Unie te ondertekenen en neder te leggen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 26 april 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BØDSKOV


VERTALING

Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

Indonesië, 24 februari 1976

De hoge verdragsluitende partijen:

IN HET BEWUSTZIJN van de bestaande historische, geografische en culturele banden tussen hun volkeren;

VASTBESLOTEN om de regionale vrede en stabiliteit te bevorderen door respect voor het recht en de rechtsstaat en een sterkere regionale weerbaarheid in hun onderlinge betrekkingen;

IN HET VERLANGEN vrede, vriendschap en wederzijdse samenwerking in zaken die Zuidoost-Azië aangaan, te bevorderen, in de geest en volgens de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, de tien beginselen die zijn goedgekeurd op de Azië-Afrika-conferentie in Bandung van 25 april 1955, de verklaring van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, ondertekend te Bangkok, 8 augustus 1967, en de verklaring ondertekend te Kuala Lumpur op 27 november 1971;

ERVAN OVERTUIGD dat de beslechting van geschillen of disputen tussen hun landen moet worden geregeld door rationele, doeltreffende en voldoende flexibele procedures, met vermijding van negatieve attitudes die de samenwerking kunnen bedreigen of verhinderen;

GELOVEND dat alle vredelievende landen moeten samenwerken, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, voor de bevordering van de wereldvrede, voor stabiliteit en harmonie;

KOMEN PLECHTIG OVEREEN een Verdrag van vriendschap en samenwerking te sluiten, als volgt:

1.1.1.1.   HOOFDSTUK I: DOEL EN BEGINSELEN

Artikel 1

Dit verdrag heeft tot doel blijvende vrede, vriendschap en samenwerking tussen hun volkeren te bevorderen en zodoende bij te dragen tot hun sterkte, solidariteit en nauwere banden.

Artikel 2

In hun onderlinge betrekkingen worden de hoge verdragsluitende partijen geleid door de volgende fundamentele beginselen:

a)

wederzijds respect voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit, gelijkwaardigheid, territoriale integriteit en nationale identiteit van alle staten;

b)

het recht van elke staat op een nationaal bestaan zonder bemoeienissen, subversie of dwang van buitenaf;

c)

niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een ander land;

d)

beslechting van geschillen of disputen met vreedzame middelen;

e)

afzien van de dreiging met en het gebruik van geweld;

f)

doeltreffende onderlinge samenwerking.

1.1.1.2.   HOOFDSTUK II: VRIENDSCHAP

Artikel 3

Voor het bereiken van de doelstellingen van dit verdrag streven de hoge verdragsluitende partijen naar de ontwikkeling en versterking van de traditionele, culturele en historische vriendschapsbanden, goede nabuurschap en samenwerking die hen verbindt, en vervullen zij te goeder trouw de verplichtingen uit hoofde van dit verdrag. Teneinde een nauwere onderlinge verstandhouding te bevorderen, moedigen de hoge verdragsluitende partijen contacten en sociaal verkeer tussen hun volkeren aan, en vergemakkelijken zij deze.

1.1.1.3.   HOOFDSTUK III: SAMENWERKING

Artikel 4

De hoge verdragsluitende partijen bevorderen actieve samenwerking op economisch, sociaal, technisch, wetenschappelijk en administratief gebied, alsook op het punt van gezamenlijke idealen en verlangens op het gebied van internationale vrede en stabiliteit in de regio en alle andere aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

Artikel 5

Met het oog op artikel 4 getroosten de hoge verdragsluitende partijen zich maximale inspanningen, zowel multilateraal als bilateraal, op basis van gelijkwaardigheid, non-discriminatie en wederzijds voordeel.

Artikel 6

De hoge verdragsluitende partijen werken samen voor versnelde economische groei in de regio met het oog op een sterkere basis voor een welvarende en vreedzame gemeenschap van volkeren in Zuidoost-Azië. Hiertoe bevorderen zij de uitbreiding van hun landbouw en industrie, de expansie van hun handel en de verbetering van hun economische infrastructuur voor het wederzijdse welzijn van hun volkeren. In dit verband gaan zij voort met het onderzoeken van alle mogelijkheden voor nauwe en voordelige samenwerking met andere staten, alsook internationale en regionale organisaties buiten de regio.

Artikel 7

De hoge verdragsluitende partijen voeren hun economische samenwerking op met het oog op het verwezenlijken van sociale rechtvaardigheid en een hogere levensstandaard van de volkeren in de regio. Hiertoe keuren zij passende regionale strategieën voor economische ontwikkeling en wederzijdse bijstand goed.

Artikel 8

De hoge verdragsluitende partijen streven naar zeer nauwe samenwerking op de grootst mogelijke schaal en verstrekken elkaar wederzijdse bijstand in de vorm van opleiding en onderzoeksfaciliteiten op sociaal, cultureel, technisch, wetenschappelijk en administratief gebied.

Artikel 9

De hoge verdragsluitende partijen streven naar samenwerking voor de bevordering van de vrede, harmonie en stabiliteit in de regio. Daartoe onderhouden de hoge verdragsluitende partijen regelmatig contact en plegen zij geregeld overleg met elkaar over internationale en regionale kwesties teneinde hun acties en beleid op elkaar af te stemmen.

Artikel 10

Een hoge verdragsluitende partij neemt op generlei wijze deel aan enige activiteit die een bedreiging vormt voor de politieke en economische stabiliteit, soevereiniteit of territoriale integriteit van een andere hoge verdragsluitende partij.

Artikel 11

De hoge verdragsluitende partijen streven naar versterking van hun respectieve nationale weerbaarheid op politiek, economisch, sociaal-cultureel en veiligheidsgebied, overeenkomstig hun respectieve idealen en aspiraties, vrij van externe inmenging en interne gezagsondermijnende activiteiten, teneinde hun respectieve nationale identiteit te behouden.

Artikel 12

In hun streven naar regionale welvaart en veiligheid trachten de hoge verdragsluitende partijen op alle gebieden samen te werken voor de bevordering van regionale weerbaarheid, gebaseerd op de beginselen van zelfvertrouwen, zelfredzaamheid, wederzijds respect, samenwerking en solidariteit, die de basis vormen voor een sterke en duurzame gemeenschap van landen in Zuidoost-Azië.

1.1.1.4.   HOOFDSTUK IV: VREEDZAME BESLECHTING VAN GESCHILLEN

Artikel 13

De hoge verdragsluitende partijen zijn vastbesloten en te goeder trouw om geen geschillen te doen ontstaan. Mochten er toch geschillen ontstaan die hen direct aangaan, meer bepaald geschillen die de regionale vrede en harmonie kunnen verstoren, nemen de hoge verdragsluitende partijen niet hun toevlucht tot het dreigen met of gebruiken van geweld, maar beslechten zij dergelijke geschillen te allen tijde door vriendschappelijke onderhandelingen.

Artikel 14

Voor het beslechten van geschillen door regionale procedures richten de hoge verdragsluitende partijen als permanent orgaan een hoge raad op die bestaat uit een vertegenwoordiger op ministerieel niveau van elke hoge verdragsluitende partij en die tot taak heeft kennis te nemen van bestaande geschillen of situaties die de regionale vrede en harmonie kunnen verstoren.

Artikel 15

Indien directe onderhandelingen niet tot een oplossing leiden, neemt de hoge raad kennis van het geschil of de situatie en beveelt de betrokken partijen passende middelen aan tot beslechting, zoals goede diensten, bemiddeling, onderzoek of verzoening. De hoge raad kan echter zijn goede diensten aanbieden, of na akkoord van de betrokken partijen zichzelf instellen als een comité ter bemiddeling, onderzoek of verzoening. Indien dit noodzakelijk wordt geacht, beveelt de hoge raad passende maatregelen aan ter voorkoming van een verslechtering van het geschil of de situatie.

Artikel 16

De voorgaande bepaling van dit hoofdstuk is niet van toepassing op een geschil indien niet alle betrokken partijen instemmen met de toepassing daarvan op dat geschil. Dit neemt echter niet weg dat de andere niet bij het geschil betrokken hoge verdragsluitende partijen alle mogelijke bijstand voor de beslechting van het geschil kunnen aanbieden. De bij een geschil betrokken partijen moeten dergelijke aanbiedingen van bijstand welwillend bejegenen.

Artikel 17

Geen enkele bepaling van dit verdrag staat eraan in de weg dat een beroep wordt gedaan op de in artikel 33, lid 1, van het Handvest van de Verenigde Naties vervatte wijzen van vreedzame regeling van geschillen. De hoge verdragsluitende partijen die betrokken zijn bij een geschil, moeten worden aangemoedigd initiatieven te nemen om het geschil op vriendschappelijke wijze op te lossen, alvorens een beroep te doen op andere procedures waarin het Handvest van de Verenigde Naties voorziet.

1.1.1.5.   HOOFDSTUK V: ALGEMENE BEPALING

Artikel 18

Dit verdrag wordt ondertekend door de Republiek Indonesië, Maleisië, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore en het Koninkrijk Thailand. Het wordt bekrachtigd overeenkomstig de constitutionele procedures van elk ondertekenend land. Het staat open voor toetreding door andere staten in Zuidoost-Azië.

Artikel 19

Dit verdrag treedt in werking op de datum waarop de vijfde akte van bekrachtiging wordt nedergelegd bij de regeringen van de ondertekenende landen die zijn aangewezen als depositarissen van het verdrag en van de akten van bekrachtiging of toetreding.

Artikel 20

Dit verdrag wordt opgesteld in de officiële talen van de hoge verdragsluitende partijen, alle talen zijnde gelijkelijk authentiek. Er wordt een overeengekomen gemeenschappelijke Engelse vertaling van de teksten opgesteld. Elke verschillende interpretatie van de gemeenschappelijke tekst zal worden opgelost door onderhandelingen.

TEN BEWIJZE WAARVAN de hoge verdragsluitende partijen het verdrag hebben ondertekend en van hun zegel hebben voorzien.

Gedaan te Denpasar, Bali, de vierentwintigste februari negentienhonderd zesenzeventig.

 

Protocol tot wijziging van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, Manilla, Filipijnen, 15 december 1987

De regering van Brunei Darussalam

De regering van de Republiek Indonesië

De regering van Maleisië

De regering van de Republiek der Filipijnen

De regering van de Republiek Singapore

De regering van het Koninkrijk Thailand

VERLANGEND de samenwerking met alle vredelievende landen verder te bevorderen, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, en meer bepaald met de buurlanden in de regio Zuidoost-Azië,

OVERWEGEND punt 5 van de preambule van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, gedaan te Denpasar, Bali, 24 februari 1976 (hierna „het verdrag van vriendschap” genoemd), waarin erop wordt gewezen dat alle vredelievende landen moeten samenwerken, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, voor de bevordering van de wereldvrede, voor stabiliteit en harmonie,

KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN:

Artikel 1

Artikel 18 van het verdrag van vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Dit verdrag wordt ondertekend door de Republiek Indonesië, Maleisië, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore en het Koninkrijk Thailand. Het wordt bekrachtigd overeenkomstig de constitutionele procedures van elk ondertekenend land.

Het staat open voor toetreding door andere staten in Zuidoost-Azië.

Staten buiten Zuidoost-Azië kunnen ook tot dit verdrag toetreden na toestemming van alle staten in Zuidoost-Azië die dit verdrag hebben ondertekend en van Brunei Darussalam.”.

Artikel 2

Artikel 14 van het verdrag van vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Voor het beslechten van geschillen door regionale procedures richten de hoge verdragsluitende partijen als permanent orgaan een hoge raad op die bestaat uit een vertegenwoordiger op ministerieel niveau van elke hoge verdragsluitende partij en die tot taak heeft kennis te nemen van bestaande geschillen of situaties die de regionale vrede en harmonie kunnen verstoren.

Dit artikel is echter slechts dan van toepassing op een land buiten Zuidoost-Azië dat tot het verdrag is toegetreden, indien dit land rechtstreeks is betrokken bij het geschil dat door regionale procedures moet worden beslecht.”.

Artikel 3

Dit protocol dient te worden bekrachtigd en wordt van kracht op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging door de hoge verdragsluitende partijen is nedergelegd.

Gedaan te Manilla, de vijftiende december negentienhonderd zevenentachtig.

 

Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

Manilla, Filipijnen, 25 juli 1998

De regering van Brunei Darussalam

De regering van het Koninkrijk Cambodja

De regering van de Republiek Indonesië

De regering van de Democratische Volksrepubliek Laos

De regering van Maleisië

De regering van de Unie van Myanmar

De regering van de Republiek der Filipijnen

De regering van de Republiek Singapore

De regering van het Koninkrijk Thailand

De regering van de Socialistische Republiek Vietnam

De regering van Papoea-Nieuw-Guinea

hierna de „hoge verdragsluitende partijen” genoemd,

VERLANGEND naar passende bevordering van de samenwerking met alle vredelievende landen, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, en meer bepaald met de buurlanden in de regio Zuidoost-Azië,

OVERWEGEND punt 5 van de preambule van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, gedaan te Denpasar, Bali, 24 februari 1976 (hierna „het verdrag van vriendschap” genoemd), waarin erop wordt gewezen dat alle vredelievende landen moeten samenwerken, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, voor de bevordering van de wereldvrede, voor stabiliteit en harmonie,

KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN:

Artikel 1

Artikel 18, lid 3, van het verdrag van vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Staten buiten Zuidoost-Azië kunnen ook toetreden tot dit verdrag, mits de instemming wordt verkregen van alle staten in Zuidoost-Azië, namelijk: Brunei Darussalam, het Koninkrijk Cambodja, de Republiek Indonesië, de Democratische Volksrepubliek Laos, Maleisië, de Unie van Myanmar, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore, het Koninkrijk Thailand en de Socialistische Republiek Vietnam.”.

Artikel 2

Dit protocol dient te worden bekrachtigd en wordt van kracht op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging door de hoge verdragsluitende partijen is nedergelegd.

Gedaan te Manilla, de vijfentwintigste juli negentienhonderd achtennegentig.

 

Derde Protocol tot wijziging van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

Hanoi, Vietnam, 23 juli 2010

Brunei Darussalam

Het Koninkrijk Cambodja

De Republiek Indonesië

De Democratische Volksrepubliek Laos

Maleisië

De Unie van Myanmar

De Republiek der Filipijnen

De Republiek Singapore

Het Koninkrijk Thailand

De Socialistische Republiek Vietnam

Het Gemenebest Australië

De Volksrepubliek Bangladesh

De Volksrepubliek China

De Democratische Volksrepubliek Korea

De Franse Republiek

De Republiek India

Japan

Mongolië

Nieuw-Zeeland

De Islamitische Republiek Pakistan

Papoea-Nieuw-Guinea

De Republiek Korea

De Russische Federatie

De Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka

De Democratische Republiek Oost-Timor

De Republiek Turkije

De Verenigde Staten van Amerika

hierna de „hoge verdragsluitende partijen” genoemd,

VERLANGEND naar passende bevordering van de samenwerking met alle vredelievende landen, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, en meer bepaald met de buurlanden in de regio Zuidoost-Azië, alsook met regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend soevereine staten zijn,

OVERWEGEND punt 5 van de preambule van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, gedaan te Denpasar, Bali, 24 februari 1976 (hierna „het verdrag van vriendschap” genoemd), waarin erop wordt gewezen dat alle vredelievende landen moeten samenwerken, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, voor de bevordering van de wereldvrede, voor stabiliteit en harmonie,

KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN:

Artikel 1

Artikel 18, lid 3, van het Verdrag van Vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Staten buiten Zuidoost-Azië en regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend soevereine staten zijn, kunnen ook toetreden tot dit verdrag, mits de instemming wordt verkregen van alle staten in Zuidoost-Azië, namelijk: Brunei Darussalam, het Koninkrijk Cambodja, de Republiek Indonesië, de Democratische Volksrepubliek Laos, Maleisië, de Unie van Myanmar, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore, het Koninkrijk Thailand en de Socialistische Republiek Vietnam.”.

Artikel 2

Artikel 14, lid 2, van het verdrag van vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Dit artikel is echter slechts dan van toepassing op een hoge verdragsluitende partij, indien deze hoge verdragsluitende partij rechtstreeks is betrokken bij het geschil dat door regionale procedures moet worden beslecht.”.

Artikel 3

Dit protocol dient te worden bekrachtigd en wordt van kracht op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging door de hoge verdragsluitende partijen is nedergelegd.

Gedaan te Hanoi, Vietnam, de drieëntwintigste juli tweeduizend en tien, in één enkel exemplaar in de Engelse taal.

 

Akte van toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

OVERWEGENDE DAT het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, dat op 24 februari 1976 te Bali, Indonesië, werd ondertekend, is gewijzigd door het eerste, tweede en derde protocol tot wijziging van het verdrag, die respectievelijk op 15 december 1987, 25 juli 1998 en 23 juli 2010 werden ondertekend,

OVERWEGENDE DAT bij artikel 18, lid 3, van voornoemd verdrag, als gewijzigd bij artikel 1 van voornoemd derde protocol, is bepaald dat regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend soevereine staten zijn, ook kunnen toetreden tot dit verdrag, mits de instemming wordt verkregen van alle staten in Zuidoost-Azië, namelijk: Brunei Darussalam, het Koninkrijk Cambodja, de Republiek Indonesië, de Democratische Volksrepubliek Laos, Maleisië, de Unie van Myanmar, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore, het Koninkrijk Thailand en de Socialistische Republiek Vietnam,

OVERWEGENDE DAT de minister van Buitenlandse Zaken van Finland en het lid van de Europese Commissie dat verantwoordelijk is voor Buitenlandse Betrekkingen en het Europese nabuurschapsbeleid bij brief van 7 december 2006 een verzoek tot toetreding van de Europese Unie tot het verdrag hebben ingediend,

OVERWEGENDE DAT de staten van Zuidoost-Azië hebben ingestemd met de toetreding van de Europese Unie tot het verdrag,

treedt de Europese Unie bij dezen toe tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië met ingang van de datum van nederlegging van deze akte.

TEN BLIJKE WAARVAN deze akte van toetreding werd ondertekend door [TITEL].

Gedaan te [plaats], [land], de [dag] [maand] tweeduizend en [xxx].

Voor de Europese Unie


15.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/11


BESLUIT VAN DE RAAD

10 mei 2012

tot aanwijzing van de Culturele Hoofdsteden van Europa voor het jaar 2016 in Spanje en Polen

(2012/309/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit nr. 1622/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement „Culturele Hoofdstad van Europa” voor de periode 2007 tot 2019 (1), en met name artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Gezien de verslagen van de jury van juni 2011 over de selectieprocedure van de Culturele Hoofdsteden van Europa in Spanje en Polen,

Overwegende hetgeen volgt:

Aan de in artikel 4 van Besluit nr. 1622/2006/EG bedoelde criteria is volledig voldaan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Donostia-San Sebastián en Wroclaw worden aangewezen als „Culturele Hoofdsteden van Europa 2016” in Spanje en Polen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

U. ELBÆK


(1)   PB L 304 van 3.11.2006, blz. 1.


VERORDENINGEN

15.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 505/2012 VAN DE COMMISSIE

van 14 juni 2012

houdende wijziging en rectificatie van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (1), en met name artikel 14, lid 2, artikel 16, lid 1, onder d), artikel 16, lid 3, onder a), artikel 21, lid 2, artikel 22, lid 1, artikel 26, onder a), en artikel 38, onder a) en b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 14, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn algemene productievoorschriften vastgesteld met betrekking tot de oorsprong van biologisch diervoeder. Volgens deze benadering vormt op het eigen landbouwbedrijf geproduceerd diervoeder het sluitstuk van de zich volledig op het landbouwbedrijf afspelende biologische productiecyclus. Dankzij de productie van diervoeder op het eigen landbouwbedrijf en/of het gebruik van uit de regio van het landbouwbedrijf afkomstig diervoeder loopt het vervoer terug en gaan milieu en natuur erop vooruit. Om de in Verordening (EG) nr. 834/2007 vastgestelde doelstellingen met betrekking tot de biologische productie beter te verwezenlijken en om rekening te houden met de ervaring, moet worden vastgesteld hoeveel op het eigen landbouwbedrijf geproduceerd diervoeder aan varkens en pluimvee moet worden gevoederd en moet dit minimumaandeel voor herbivoren worden verhoogd.

(2)

De horizontale wetgeving voor voedermiddelen en mengvoeders en daarin aanwezige toevoegingsmiddelen voor diervoeders is herzien bij Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (2). De betrokken artikelen en bijlagen van Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (3) moeten derhalve worden aangepast.

(3)

Wat de technische voorschriften op EU-niveau voor de biologische productie van jong pluimvee betreft, houden de betrokken partijen er dermate uiteenlopende standpunten op na dat de ontwikkeling van geharmoniseerde voorschriften op dit gebied danig wordt bemoeilijkt. Om meer tijd te creëren voor de ontwikkeling van gedetailleerde voorschriften inzake de productie van biologisch gehouden jonge kippen, moet de periode waarin de uitzonderingsregeling voor het gebruik van niet-biologisch gehouden jonge kippen geldt, worden verlengd.

(4)

De productie van biologische eiwithoudende gewassen blijft achter bij de vraag. Met name is het aanbod van biologisch eiwit op de EU-markt uit kwalitatief en kwantitatief oogpunt ontoereikend om te voldoen aan de voedingsbehoeften van varkens en pluimveedieren die op biologische landbouwbedrijven worden gehouden. Daarom moet bij wijze van uitzondering worden toegestaan dat gedurende een beperkte periode een klein aandeel niet-biologisch eiwitvoer wordt gevoederd.

(5)

Om het gebruik van de term „biologisch” en van het biologisch logo van de EU bij de etikettering van met biologische ingrediënten geproduceerd diervoeder nader te specificeren en te verduidelijken, moeten de betrokken bepalingen van Verordening (EG) nr. 889/2008 anders worden geformuleerd.

(6)

Onder bepaalde voorwaarden mogen bij de productie van biologisch diervoeder toevoegingsmiddelen voor diervoeders worden gebruikt. De lidstaten hebben aanvragen voor een aantal nieuwe stoffen ingediend waarvoor toelating dient te worden verleend op grond van artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007. Gezien de aanbevelingen van de deskundigengroep voor technisch advies inzake de biologische productie (EGTOP) (4), die heeft geconcludeerd dat de toevoegingsmiddelen voor diervoeders natriumformiaat, natriumferrocyanide, natroliet-fonoliet en clinoptiloliet aan de doelstellingen en beginselen van de biologische productie voldoen, moeten deze stoffen worden opgenomen in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 889/2008.

(7)

In bijlage VIII, deel A, van Verordening (EG) nr. 889/2008 staat in de bijzondere voorwaarden voor het gebruik van extracten van rozemarijn als biologisch toevoegingsmiddel voor diervoeders een fout en deze moet worden gecorrigeerd.

(8)

Verordening (EG) nr. 889/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Om de marktdeelnemers in de gelegenheid te stellen om na de datum waarop de uitzonderlijke productievoorschriften inzake niet-biologisch diervoeder en niet-biologisch gehouden jonge kippen verstrijken, toch gebruik te blijven maken van deze voorschriften, moeten de desbetreffende, bij de onderhavige verordening ingevoerde wijzigingen met ingang van 1 januari 2012 van toepassing zijn teneinde te voorkomen dat de biologische productie wordt belemmerd of verstoord.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingsbepalingen

Verordening (EG) nr. 889/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Diervoeders afkomstig van het eigen bedrijf of van andere bronnen

1.   De diervoeders voor herbivoren moeten, behalve tijdens de jaarlijkse transhumanceperiode van de dieren, waarop artikel 17, lid 4, van toepassing is, voor ten minste 60 % van de eenheid zelf afkomstig zijn of, als dit niet mogelijk is, in samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven in de regio van de eenheid worden geproduceerd.

2.   De diervoeders voor varkens en pluimvee moeten voor ten minste 20 % van de eenheid zelf afkomstig zijn of, als dit niet mogelijk is, in samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven of diervoederbedrijven in de regio van de eenheid worden geproduceerd.

3.   Na afloop van het productieseizoen moeten in de bijenkasten nog voldoende honing- en stuifmeelvoorraden aanwezig zijn om de bijen in staat te stellen de winter door te komen.

Het voederen van bijenkolonies is slechts toegestaan wanneer het overleven van het bijenvolk vanwege klimatologische omstandigheden in gevaar is. Voor het voederen moet gebruik worden gemaakt van biologische honing, biologische suikerstropen of biologische suiker.”.

2)

Artikel 22 wordt vervangen door:

„Artikel 22

Gebruik van bepaalde producten en stoffen in diervoeders

Voor de toepassing van artikel 14, lid 1, onder d) iv), van Verordening (EG) nr. 834/2007 mogen bij het vervaardigen van biologische diervoeders en het voederen van biologisch gehouden dieren slechts de volgende stoffen worden gebruikt:

a)

niet-biologische voedermiddelen van plantaardige of dierlijke oorsprong, of andere voedermiddelen die zijn opgenomen in bijlage V, deel 2, op voorwaarde dat:

i)

deze zonder chemische oplosmiddelen worden geproduceerd of bereid, en

ii)

de in artikel 43 of artikel 47, onder c), bedoelde beperkingen in acht worden genomen;

b)

niet-biologische specerijen, kruiden en melasse, op voorwaarde dat:

i)

de biologische variant ervan niet beschikbaar is,

ii)

bij productie of de bereiding ervan geen chemische oplosmiddelen worden gebruikt, en

iii)

het aandeel ervan niet meer bedraagt dan 1 % van het voederrantsoen van een bepaalde soort, jaarlijks berekend als percentage van de droge stof van diervoeders van agrarische oorsprong;

c)

biologische voedermiddelen van dierlijke oorsprong;

d)

voedermiddelen van minerale oorsprong die zijn opgenomen in bijlage V, deel 1;

e)

producten van de duurzame visserij, op voorwaarde dat:

i)

deze zonder chemische oplosmiddelen worden geproduceerd of bereid,

ii)

deze slechts worden gebruikt in diervoeders voor niet-herbivoren, en

iii)

van vis afkomstig eiwithydrolysaat slechts gebruikt wordt in diervoeders voor jonge dieren;

f)

zout in de vorm van zeezout en ruw steenzout uit mijnen;

g)

in bijlage VI opgenomen toevoegingsmiddelen voor diervoeders.”.

3)

Artikel 24, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Fytotherapeutische producten, spoorelementen en in bijlage V, deel 1, en bijlage VI, deel 3, opgenomen producten zijn te verkiezen boven chemisch gesynthetiseerde, allopathische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik of antibiotica, mits hun therapeutisch effect doeltreffend is voor de betrokken diersoort en de aandoening waarop de behandeling is gericht.”.

4)

In artikel 25 duodecies, lid 1, wordt punt d) vervangen door:

„d)

biologische voedermiddelen van plantaardige of dierlijke oorsprong;”.

5)

In artikel 25 quaterdecies wordt lid 1 vervangen door:

„1.   In de biologische aquacultuur mag slechts gebruik worden gemaakt van voedermiddelen van minerale oorsprong die zijn opgenomen in bijlage V, deel 1.”.

6)

In artikel 42, onder b), wordt „31 december 2011” vervangen door „31 december 2014”.

7)

Artikel 43 wordt vervangen door:

„Artikel 43

Gebruik van niet-biologisch eiwitvoer van plantaardige en dierlijke oorsprong voor het voederen van vee

Wanneer de voorwaarden van artikel 22, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 834/2007 van toepassing zijn en wanneer de landbouwer niet aan uitsluitend biologisch geproduceerd eiwitvoer kan komen, mag voor het voederen van varkens en pluimvee een beperkt aandeel niet-biologisch eiwitvoer worden gebruikt.

Het maximumpercentage niet-biologisch eiwitvoer dat per periode van twaalf maanden voor het voederen van deze diersoorten wordt toegestaan, bedraagt 5 % voor de kalenderjaren 2012, 2013 en 2014.

Deze percentages worden jaarlijks berekend als percentage van de droge stof van diervoeders van agrarische oorsprong.

De marktdeelnemers bewaren de bewijsstukken waarin de noodzaak van het gebruik van deze bepaling wordt aangetoond.”.

8)

De artikelen 59 en 60 worden vervangen door:

„Artikel 59

Werkingssfeer en gebruik van handelsmerken en verkoopbenamingen

Diervoeders voor gezelschapsdieren en voor pelsdieren vallen niet onder dit hoofdstuk.

De handelsmerken en verkoopbenamingen die een aanduiding als bedoeld in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007 bevatten, mogen slechts worden gebruikt als alle ingrediënten van plantaardige of dierlijke oorsprong biologisch zijn geproduceerd en ten minste 95 % van de droge stof van het product uit dergelijke ingrediënten bestaat.

Artikel 60

Aanduidingen op verwerkte diervoeders

1.   De in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007 bedoelde termen en het biologisch logo van de EU mogen slechts onder de volgende voorwaarden op verwerkte diervoeders worden gebruikt:

a)

de verwerkte diervoeders voldoen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 834/2007, en met name aan artikel 14, lid 1, onder d) iv) en v), met betrekking tot vee of aan artikel 15, lid 1, onder d), met betrekking tot aquacultuurdieren en aan artikel 18;

b)

de verwerkte diervoeders voldoen aan de bepalingen van de onderhavige verordening, en met name aan de artikelen 22 en 26;

c)

alle ingrediënten van plantaardige of dierlijke oorsprong die in de verwerkte diervoeders aanwezig zijn, zijn biologisch geproduceerd;

d)

ten minste 95 % van de droge stof bestaat uit biologische landbouwproducten.

2.   Mits aan de voorschriften van lid 1, onder a) en b), is voldaan, mag de volgende aanduiding worden vermeld op producten bestaande uit variabele hoeveelheden biologisch geproduceerde voedermiddelen en/of voedermiddelen op basis van in de periode van omschakeling naar de biologische landbouw verkregen producten en/of in artikel 22 van de onderhavige verordening bedoelde producten:

„mag in de biologische productie worden gebruikt overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008”.”.

9)

De bijlagen V en VI worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Rectificatiebepalingen

In bijlage VIII, deel A, van Verordening (EG) nr. 889/2008 wordt de rij voor het toevoegingsmiddel voor levensmiddelen E 392 vervangen door:

„B

E 392*

Extracten van rozemarijn

X

X

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie”

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De punten 6 en 7 van artikel 1 zijn evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juni 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(2)   PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1.

(3)   PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1.

(4)  Final report on feed (EGTOP/1/2011), http://ec.europa.eu/agriculture/organic/files/eu-policy/expert-recommendations/expert_group/final_report_on_feed_to_be_published_en.pdf


BIJLAGE

„BIJLAGE V

Voedermiddelen als bedoeld in artikel 22, onder d), artikel 24, lid 2, en artikel 25 quaterdecies, lid 1

1.   VOEDERMIDDELEN VAN MINERALE OORSPRONG

A

Koolzure zeeschelpen

 

A

Kalkwier [Maerl]

 

A

Lithotam

 

A

Calciumgluconaat

 

A

Calciumcarbonaat

 

A

Magnesiumoxide (watervrije magnesia)

 

A

Magnesiumsulfaat

 

A

Magnesiumchloride

 

A

Magnesiumcarbonaat

 

A

Gedefluoreerd fosfaat

 

A

Calciummagnesiumfosfaat

 

A

Magnesiumfosfaat

 

A

Mononatriumfosfaat

 

A

Calciumnatriumfosfaat

 

A

Natriumchloride

 

A

Natriumbicarbonaat

 

A

Natriumcarbonaat

 

A

Natriumsulfaat

 

A

Kaliumchloride

 

2.   ANDERE VOEDERMIDDELEN

(Bij-)producten van de fermentatie van micro-organismen waarvan de cellen geïnactiveerd of gedood zijn:

A

Saccharomyces cerevisiae

 

A

Saccharomyces carlsbergiensis

 

„BIJLAGE VI

Toevoegingsmiddelen voor diervoeders als bedoeld in artikel 22, onder g), artikel 24, lid 2, en artikel 25 quaterdecies, lid 2

De in deze bijlage opgenomen toevoegingsmiddelen voor diervoeders mogen slechts worden gebruikt indien daarvoor een vergunning is verleend op grond van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

1.   TECHNOLOGISCHE TOEVOEGINGSMIDDELEN

a)   Conserveermiddelen

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

A

1a

E 200

Sorbinezuur

 

A

1a

E 236

Mierenzuur

 

B

1a

E 237

Natriumformiaat

 

A

1a

E 260

Azijnzuur

 

A

1a

E 270

Melkzuur

 

A

1a

E 280

Propionzuur

 

A

1a

E 330

Citroenzuur

 


b)   Antioxidanten

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

A

1b

E 306

Tocoferolrijke extracten van natuurlijke oorsprong

 


c)   Emulgatoren en stabilisatoren, verdikkingsmiddelen en geleermiddelen

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

A

1

E 322

Lecithine

Alleen wanneer afkomstig van biologische grondstoffen

Alleen voor gebruik in diervoeders voor aquacultuurdieren


d)   Bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

B

1

E 535

Natriumferrocyanide

Maximum: 20 mg/kg NaCl (berekend als ferrocyanide-ion)

A

1

E 551b

Coloïdale siliciumdioxide

 

A

1

E 551c

Kiezelgoer (diatomeeënaarde, gezuiverd)

 

A

1

E 558

Bentoniet-montmorilloniet

 

A

1

E 559

Kaoliniethoudende klei, vrij van asbest

 

A

1

E 560

Natuurlijke mengsels van stearaten en chloriet

 

A

1

E 561

Vermiculiet

 

A

1

E 562

Sepioliet

 

B

1

E 566

Natroliet-fonoliet

 

B

1

E 568

Clinoptiloliet van sedimentaire oorsprong, [mestvarkens; mestkippen; mestkalkoenen; runderen; zalm]

 

A

1

E 599

Perliet

 


e)   Toevoegingsmiddelen voor kuilvoer

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

A

1k

Enzymen, gisten en bacteriën

Voor de productie van kuilvoer: alleen wanneer de weersomstandigheden een adequate fermentatie belemmeren.

2.   SENSORIËLE TOEVOEGINGSMIDDELEN

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

A

2b

 

Aromatische stoffen

Uitsluitend extracten van landbouwproducten

3.   NUTRITIONELE TOEVOEGINGSMIDDELEN

a)   Vitamines

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

A

3a

 

Vitamines en provitamines

Afgeleid van landbouwproducten

Synthetisch afgeleide vitamines mogen voor dieren met één maag en aquacultuurdieren slechts worden gebruikt indien zij identiek zijn aan van landbouwproducten afgeleide vitamines.

Synthetisch afgeleide vitamines A, D en E mogen voor herkauwers slechts worden gebruikt indien zij identiek zijn aan van landbouwproducten afgeleide vitamines en zijn goedgekeurd door de lidstaten op basis van een beoordeling van de capaciteit van biologisch gehouden herkauwers om de nodige hoeveelheid van deze vitamines vitaminen uit hun voederrantsoen te halen.


b)   Spoorelementen

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

A

3b

E1 IJzer

ijzeroxide

ijzercarbonaat

ferrosulfaat, heptahydraat

ferrosulfaat, monohydraat

 

A

3b

E2 Jodium

calciumjodaat, watervrij

 

A

3b

E3 Kobalt

basisch kobaltcarbonaat, monohydraat

kobaltsulfaat, monohydraat en/of heptahydraat

 

A

3b

E4 Koper

basisch kopercarbonaat, monohydraat

koperoxide

kopersulfaat, pentahydraat

 

A

3b

E5 Mangaan

mangaancarbonaat

mangaanoxide

mangaansulfaat, monohydraat

 

A

3b

E6 Zink

zinkoxide

zinksulfaat, monohydraat

zinksulfaat, heptahydraat

 

A

3b

E7 Molybdeen

natriummolybdaat

 

A

3b

E8 Selenium

natriumselenaat

natriumseleniet

 

4.   ZOÖTECHNISCHE TOEVOEGINGSMIDDELEN

Vergunning

Code

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

A

 

Enzymen en micro-organismen

 


(*1)   PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.


15.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 506/2012 VAN DE COMMISSIE

van 14 juni 2012

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Kraški pršut (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door Slovenië ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Kraški pršut” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft Italië op 29 maart 2010 bij de Commissie een bezwaarschrift ingediend dat met redenen is omkleed overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder a) en c), van Verordening (EG) nr. 510/2006. De Commissie heeft de betrokken partijen bij brief van 14 juni 2010 verzocht passend overleg te plegen.

(3)

Binnen zes maanden hebben Slovenië en Italië een akkoord bereikt, waarvan de Commissie op 9 november 2010 in kennis is gesteld en dat voorziet in wijzigingen van het oorspronkelijke productdossier, en met name in de schrapping van de gemeente Štanjel.

(4)

Deze schrapping heeft gevolgen voor het afgebakende geografische gebied en kan bijgevolg niet als minimaal worden aangemerkt.

(5)

Overeenkomstig artikel 7, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 moet de Commissie het in artikel 6, lid 1, van die verordening bedoelde onderzoek herhalen.

(6)

In deze context is de aanvraag tot registratie van de benaming „Kraški pršut”, als gewijzigd bij het akkoord tussen Slovenië en Italië, opnieuw bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3).

(7)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juni 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)   PB C 235 van 30.9.2009, blz. 32.

(3)   PB C 284 van 28.9.2011, blz. 25.


BIJLAGE 1

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.2.   Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)

SLOVENIË

Kraški pršut (BGA)


15.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 507/2012 VAN DE COMMISSIE

van 14 juni 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juni 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

55,3

MK

45,6

TR

43,1

ZZ

48,0

0707 00 05

MK

26,2

TR

114,4

ZZ

70,3

0709 93 10

TR

99,6

ZZ

99,6

0805 50 10

AR

106,6

BO

105,1

TR

107,0

ZA

105,2

ZZ

106,0

0808 10 80

AR

111,8

BR

87,8

CH

68,9

CL

99,3

NZ

136,4

US

170,1

UY

61,9

ZA

104,5

ZZ

105,1

0809 10 00

TR

193,3

ZZ

193,3

0809 29 00

TR

411,8

ZZ

411,8

0809 40 05

ZA

300,5

ZZ

300,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

15.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/24


BESLUIT EULEX KOSOVO/1/2012 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 12 juni 2012

tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (1), EULEX KOSOVO

(2012/310/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (2), en met name artikel 12, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 12, lid 2, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB is bepaald dat het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd is om overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag de relevante besluiten te nemen met het oog op het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO), met inbegrip van een besluit tot benoeming van het hoofd van de missie.

(2)

Op 5 juni 2012 heeft de Raad Besluit 2012/291/GBVB (3) tot verlenging van EULEX KOSOVO tot en met 14 juni 2014 vastgesteld.

(3)

Bij Besluit 2010/431/GBVB (4) heeft het PVC, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), de heer Xavier BOUT DE MARNHAC met ingang van 15 oktober 2010 benoemd tot missiehoofd van EULEX KOSOVO, bij Besluit 2011/688/GBVB (5) heeft het PVC het mandaat van de heer Xavier BOUT DE MARNHAC als missiehoofd van EULEX KOSOVO tot en met 14 december 2011 verlengd, en bij Besluit 2011/849/GBVB (6) heeft het dat mandaat tot en met 14 juni 2012 verlengd.

(4)

Op 7 juni 2012 heeft de hoge vertegenwoordiger voorgesteld het mandaat van de heer Xavier BOUT DE MARNHAC als missiehoofd van EULEX KOSOVO te verlengen tot 14 oktober 2012,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Xavier BOUT DE MARNHAC als hoofd van EULEX KOSOVO wordt verlengd tot en met 14 oktober 2012.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 15 juni 2012.

Gedaan te Brussel, 12 juni 2012.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

O. SKOOG


(1)  Dit woordgebruik laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(2)   PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(3)   PB L 146 van 6.6.2012, blz. 46.

(4)   PB L 202 van 4.8.2010, blz. 10.

(5)   PB L 270 van 15.10.2011, blz. 32.

(6)   PB L 335 van 17.12.2011, blz. 85.