ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.123.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 123

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
9 mei 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 392/2012 van de Commissie van 1 maart 2012 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke droogtrommels ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 393/2012 van de Commissie van 7 mei 2012 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor Thailand in de lijsten van derde landen of delen daarvan waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in of doorgevoerd door de Unie ( 1 )

27

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 394/2012 van de Commissie van 8 mei 2012 tot vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose tot het einde van het verkoopseizoen 2012/2013

30

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 395/2012 van de Commissie van 8 mei 2012 tot opening, voor het verkoopseizoen 2012/2013, van een tariefcontingent voor bepaalde hoeveelheden industriële suiker

32

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 396/2012 van de Commissie van 8 mei 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

33

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 397/2012 van de Commissie van 8 mei 2012 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt, tot afwijzing van verdere aanvragen en tot sluiting van de periode voor de indiening van aanvragen voor beschikbare extra hoeveelheden buiten het quotum geproduceerde suiker die tijdens het verkoopseizoen 2011/2012 tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie moeten worden verkocht

35

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2012/14/EU van de Commissie van 8 mei 2012 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde methylnonylketon als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen ( 1 )

36

 

*

Richtlijn 2012/15/EU van de Commissie van 8 mei 2012 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde margosa extract als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen ( 1 )

39

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/248/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 7 mei 2012 tot wijziging van de Beschikkingen 2005/692/EG, 2005/734/EG, 2007/25/EG en 2009/494/EG wat aviaire influenza betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2947)  ( 1 )

42

 

 

2012/249/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 7 mei 2012 betreffende de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor de toepassing van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2948)  ( 1 )

44

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 392/2012 VAN DE COMMISSIE

van 1 maart 2012

houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke droogtrommels

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op het etiket en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2010/30/EU moet de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot de etikettering van energiegerelateerde producten die een aanzienlijk energiebesparingspotentieel bieden en bij een gelijkwaardige functionaliteit sterk verschillende prestatieniveaus hebben.

(2)

Bij Richtlijn 95/13/EG van de Commissie van 23 mei 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 92/75/EEG van de Raad wat de etikettering van het energieverbruik van huishoudelijke elektrische droogtrommels betreft (2), zijn voorschriften vastgelegd voor de energie-etikettering van huishoudelijke droogtrommels.

(3)

Het energieverbruik van huishoudelijke droogtrommels vertegenwoordigt een groot deel van het totale energieverbruik van huishoudens in de Gemeenschap. De energie-efficiëntie is al verbeterd, maar het energieverbruik van huishoudelijke droogtrommels kan nog veel meer worden teruggedrongen.

(4)

Richtlijn 95/13/EG van de Commissie moet worden ingetrokken en bij de onderhavige verordening moeten nieuwe bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het energie-etiket voor fabrikanten een dynamische stimulans vormt om de energie-efficiëntie van huishoudelijke droogtrommels verder te verbeteren en de markttransformatie naar energie-efficiënte technologieën te versnellen.

(5)

Huishoudelijke was-droogcombinaties zijn behandeld in Richtlijn 96/60/EG van 19 september 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 92/75/EEG van de Raad wat de etikettering van het energieverbruik van huishoudelijke was-droogcombinaties betreft (3). Zij hebben specifieke kenmerken en moeten derhalve worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening.

(6)

De informatie op het etiket moet worden verkregen via betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden waaronder, indien beschikbaar, geharmoniseerde normen die zijn vastgesteld door de Europese normalisatie-instellingen als genoemd in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels (4).

(7)

Bij deze verordening moet een uniform ontwerp en moeten uniforme vereisten voor de inhoud van het etiket voor huishoudelijke droogtrommels, met inbegrip van gasverwarmde droogtrommels, worden vastgelegd.

(8)

Voorts moeten bij deze verordening eisen worden vastgelegd inzake de „technische documentatie” en de „productkaart” voor huishoudelijke droogtrommels.

(9)

Bovendien moeten in deze verordening eisen worden gespecificeerd met betrekking tot de informatie die moet worden verstrekt voor elke vorm van afstandsverkoop van en advertenties voor huishoudelijke droogtrommels en elke vorm van technisch promotiemateriaal voor dergelijke apparaten.

(10)

Het is passend om een herziening van deze verordening mogelijk te maken teneinde rekening te houden met de technologische vooruitgang.

(11)

Om de overgang van Richtlijn 95/13/EG naar deze verordening te vergemakkelijken moeten huishoudelijke droogtrommels die overeenkomstig deze verordening zijn geëtiketteerd, worden beschouwd als conform Richtlijn 95/13/EG.

(12)

Richtlijn 95/13/EG dient derhalve te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden eisen vastgesteld inzake de etikettering van en het verstrekken van aanvullende productinformatie over op het elektriciteitsnet aangesloten en gasverwarmde huishoudelijke droogtrommels en huishoudelijke inbouwdroogtrommels, inclusief apparaten die voor niet-huishoudelijk gebruik worden verkocht.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op huishoudelijke was-droogcombinaties en huishoudelijke centrifuges.

Artikel 2

Definities

Naast de definities in artikel 2 van Richtlijn 2010/30/EU zijn in het kader van deze verordening de volgende definities van toepassing:

1.   „huishoudelijke droogtrommel”: een apparaat waarin wasgoed wordt gedroogd in een roterende trommel waardoor verwarmde lucht wordt geblazen en dat hoofdzakelijk bestemd is voor niet-professionele doeleinden;

2.   „huishoudelijke inbouwdroogtrommel”: een huishoudelijke droogtrommel die moet worden geïnstalleerd in een kast, een daartoe bestemde nis in een muur of een soortgelijke locatie, waarbij afwerking van het meubilair vereist is;

3.   „huishoudelijke was-droogcombinatie”: een huishoudelijke wasmachine met zowel centrifuge- als droogfunctie, dit laatste meestal door verwarmen en roteren;

4.   „huishoudelijke centrifuge”: een apparaat waarin water uit het wasgoed wordt verwijderd door het te centrifugeren in een ronddraaiende trommel, en wordt afgevoerd door een automatische pomp, en dat hoofdzakelijk is bestemd voor niet-professionele doeleinden;

5.   „luchtafvoerdroogtrommel”: een droogtrommel die verse lucht inneemt en over het wasgoed voert en de resulterende vochtige lucht afvoert in de kamer of naar buiten;

6.   „condensdroogtrommel”: een droogtrommel die een inrichting bevat (welke gebruik maakt van condensatie, dan wel van een ander methode) voor de verwijdering van het vocht uit de lucht die voor het droogproces wordt gebruikt;

7.   „automatische droogtrommel”: een droogtrommel die het droogproces stopzet zodra een bepaald vochtigheidsgehalte van de lading wordt gedetecteerd, bijvoorbeeld via conductiviteit of temperatuurmeting;

8.   „niet-automatische droogtrommel”: een droogtrommel die het droogproces stopzet zodra een bepaalde, doorgaans met een timer ingestelde periode is verstreken, maar die ook handmatig kan worden uitgeschakeld;

9.   „programma”: een reeks vooraf bepaalde handelingen die door de fabrikant geschikt wordt geacht voor het drogen van bepaalde types wasgoed;

10.   „cyclus”: een volledig droogproces, zoals gedefinieerd voor het geselecteerde programma;

11.   „programmaduur”: de tijd tussen het begin en het einde van het programma, de door de eindgebruiker geprogrammeerde startvertraging niet meegerekend;

12.   „nominale capaciteit”: het maximumgewicht in kilogram zoals vermeld door de fabrikant met intervallen van 0,5 kg droog wasgoed van een bepaald type, dat door een huishoudelijke droogtrommel kan worden verwerkt met het geselecteerde programma, voor zover de machine overeenkomstig de instructies van de fabrikant is geladen;

13.   „gedeeltelijke lading”: de helft van de nominale capaciteit van een huishoudelijke droogtrommel voor een bepaald programma;

14.   „condensatie-efficiëntie”: de verhouding tussen de massa van het vocht dat door een condensdroogtrommel wordt gecondenseerd en de massa van het vocht dat uit de lading is verwijderd aan het einde van de cyclus;

15.   „uitstand”: een toestand waarbij de huishoudelijke droogtrommel is uitgeschakeld met bedieningsinstrumenten of schakelaars van het toestel die door de eindgebruiker tijdens het normale gebruik kunnen worden bediend om het laagste energieverbruik te bereiken, en die onbepaalde tijd kan duren terwijl de huishoudelijke droogtrommel is aangesloten op een energiebron en overeenkomstig de instructies van de fabrikant wordt gebruikt; wanneer er geen bedieningsinstrument aanwezig is, betekent „uitstand” de toestand die wordt bereikt nadat de huishoudelijke droogtrommel zelf is teruggekeerd naar een stationair energieverbruik;

16.   „sluimerstand”: de stand met het laagste energieverbruik, die gedurende onbepaalde tijd na het voltooien van het programma kan blijven voortduren zonder verdere tussenkomst door de eindgebruiker, behalve het uitladen van de huishoudelijke droogtrommel;

17.   „gelijkwaardige huishoudelijke droogtrommel”: een in de handel verkrijgbaar model van een huishoudelijke droogtrommel met dezelfde nominale capaciteit en technische en prestatiekenmerken, hetzelfde energieverbruik, dezelfde condensatie-efficiëntie (indien van toepassing), dezelfde standaardduur van het katoenprogramma en dezelfde geluidsemissie via de lucht gedurende het drogen als een ander model huishoudelijke droogtrommel dat door dezelfde leverancier, maar met een ander codenummer, in de handel wordt gebracht;

18.   „eindgebruiker”: een consument die een huishoudelijke droogtrommel koopt of naar verwachting zal kopen;

19.   „verkooppunt”: een locatie waar huishoudelijke droogtrommels worden getoond en te koop, te huur of in huurkoop worden aangeboden;

20.   „standaard katoenprogramma”: de cyclus waarbij een lading katoenen wasgoed met een initieel vochtgehalte van 60 % wordt gedroogd tot het resterend vochtgehalte 0 % bedraagt.

Artikel 3

Verantwoordelijkheden van de leveranciers

De leveranciers zorgen ervoor dat:

a)

elke huishoudelijke droogtrommel wordt geleverd met een gedrukt etiket in het formaat en met vermelding van de informatie zoals beschreven in bijlage I;

b)

een productkaart, zoals beschreven in bijlage II, beschikbaar wordt gesteld;

c)

de in bijlage III vermelde technische documentatie op verzoek ter beschikking van de autoriteiten van de lidstaten en van de Commissie wordt gesteld;

d)

in elke advertentie voor een specifiek model van een huishoudelijke droogtrommel de energie-efficiëntieklasse wordt vermeld indien de advertentie energiegerelateerde of prijsinformatie bevat;

e)

in al het technisch promotiemateriaal betreffende een specifiek model van een huishoudelijke droogtrommel waarin de specifieke technische parameters voor dat model worden beschreven, de energie-efficiëntieklasse van dat model wordt vermeld.

Artikel 4

Verantwoordelijkheden van de handelaars

De handelaars zien erop toe dat:

a)

op elke huishoudelijke droogtrommel in het verkooppunt het overeenkomstig artikel 3, onder a), door de leveranciers verstrekte etiket is aangebracht op de buitenzijde van de voor- of bovenkant van de huishoudelijke droogtrommel, zodat het duidelijk zichtbaar is;

b)

huishoudelijke droogtrommels die te koop, te huur of in huurkoop worden aangeboden en waarbij van de eindgebruiker niet kan worden verwacht dat hij het product uitgestald te zien krijgt, als gespecificeerd in artikel 7 van Richtlijn 2010/30/EU, in de handel worden gebracht met de overeenkomstig de bijlage IV bij deze verordening door de leverancier te verstrekken informatie;

c)

in elke advertentie voor een specifiek model van een huishoudelijke droogtrommel de energie-efficiëntieklasse wordt vermeld indien de advertentie energiegerelateerde of prijsinformatie bevat;

d)

in al het technisch promotiemateriaal betreffende een specifiek model van een huishoudelijke droogtrommel waarin de specifieke technische parameters voor dat model worden beschreven, de energie-efficiëntieklasse van dat model wordt vermeld.

Artikel 5

Meetmethoden

De op grond van de artikelen 3 en 4 te verstrekken informatie wordt verkregen met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures waarbij gebruik wordt gemaakt van erkende meetmethoden die beantwoorden aan de stand van de techniek.

Artikel 6

Controleprocedure met het oog op markttoezicht

Wanneer de lidstaten een beoordeling maken van de conformiteit van de opgegeven energie-efficiëntieklasse, het energieverbruik per cyclus, de condensatie-efficiëntieklasse wanneer van toepassing, de nominale capaciteit, het elektriciteitsverbruik in uitstand en sluimerstand, de duur van de sluimerstand, de programmaduur en de geluidsemissie via de lucht, passen zij de in bijlage V vastgelegde procedure toe.

Artikel 7

Herziening

Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding ervan, herziet de Commissie deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang. Tijdens de evaluatie worden met name de in bijlage V vastgestelde toleranties gecontroleerd.

Artikel 8

Intrekking

Richtlijn 95/13/EG wordt ingetrokken met ingang van 29 mei 2012.

Artikel 9

Overgangsbepalingen

1.   Artikel 3, onder d) en e), en artikel 4, onder b), c) en d), zijn niet van toepassing op drukwerk voor reclamedoeleinden en gedrukt technisch promotiemateriaal, gepubliceerd vóór 29 september 2012.

2.   Huishoudelijke droogtrommels die in de handel werden gebracht vóór 29 mei 2012 moeten voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 95/13/EG.

3.   Huishoudelijke droogtrommels die voldoen aan het bepaalde in deze verordening en die in de handel worden gebracht of te koop, te huur of in huurkoop worden aangeboden vóór 29 mei 2012 worden beschouwd als in overeenstemming met de eisen van Richtlijn 95/13/EG.

Artikel 10

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 29 mei 2012. Artikel 3, onder d) en e), en artikel 4, onder b), c) en d), zijn evenwel van toepassing met ingang van 29 september 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1.

(2)  PB L 136 van 21.6.1995, blz. 28.

(3)  PB L 266 van 18.10.1996, blz. 1.

(4)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.


BIJLAGE I

Etiket

1.   ETIKET VOOR HUISHOUDELIJKE LUCHTAFVOERDROOGTROMMELS

Image

1.1.

Op het etiket van huishoudelijke luchtafvoerdroogtrommels wordt de volgende informatie vermeld:

I.

de naam van de leverancier of het handelsmerk;

II.

de typeaanduiding van de leverancier, d.w.z. de doorgaans alfanumerieke code waarmee een specifiek model huishoudelijke droogtrommel wordt onderscheiden van andere modellen met hetzelfde handelsmerk of dezelfde leveranciersnaam;

III.

de energie-efficiëntieklasse, zoals bepaald overeenkomstig bijlage VI, punt 1; de punt van de pijl waarin de energie-efficiëntieklasse van de huishoudelijke droogtrommel is vermeld, wordt op dezelfde hoogte geplaatst als de punt van de pijl van de relevante energie-efficiëntieklasse;

IV.

het gewogen jaarlijkse energieverbruik (AEC ) in kWh per jaar, afgerond tot op het dichtstbijzijnde gehele getal, overeenkomstig bijlage VII;

V.

informatie over het type huishoudelijke droogtrommel;

VI.

duur van een cyclus, voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading, in minuten, afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut;

VII.

nominale capaciteit, in kg, voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading;

VIII.

het geluidsvermogensniveau (gewogen gemiddelde waarde - LWA) gedurende de droogfase het standaard katoenprogramma bij volledige lading, uitgedrukt in dB, afgerond tot op het dichtstbijzijnde gehele getal.

1.2.

Het ontwerp van het etiket voor huishoudelijke luchtafvoerdroogtrommels moet in overeenstemming zijn met punt 4 van deze bijlage. In afwijking van het bovenstaande mag, wanneer aan een bepaald model een „EU-milieukeur” is toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad (1), een kopie van de EU-milieukeur worden toegevoegd.

2.   ETIKET VOOR HUISHOUDELIJKE CONDENSDROOGTROMMELS

Image

2.1.

Bovenop de in punt 1.1, bedoelde informatie moet het etiket van huishoudelijke condensdroogtrommels de volgende informatie bevatten:

IX.

de condensatie-efficiëntieklasse, zoals bepaald overeenkomstig bijlage VI, punt 2;

2.2.

Het ontwerp van het etiket voor huishoudelijke condensdroogtrommels moet in overeenstemming zijn met punt 4 van deze bijlage. In afwijking van het bovenstaande mag, wanneer aan een bepaald model een „EU-milieukeur” is toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 66/2010, een kopie van de EU-milieukeur worden toegevoegd.

3.   ETIKET VOOR HUISHOUDELIJKE GASVERWARMDE DROOGTROMMELS

Image

3.1.

De in punt 1.1, bedoelde informatie wordt vermeld op het etiket van huishoudelijke gasverwarmde droogtrommels.

3.2.

Het ontwerp van het etiket voor huishoudelijke gasverwarmde droogtrommels moet in overeenstemming zijn met punt 4 van deze bijlage. In afwijking van het bovenstaande mag, wanneer aan een bepaald model een „EU-milieukeur” is toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 66/2010, een kopie van de EU-milieukeur worden toegevoegd.

4.   ONTWERP VAN HET ETIKET

4.1.

Voor huishoudelijke luchtafvoerdroogtrommels moet het etiket in overeenstemming zijn met het onderstaande model.

Image

Specificaties:

a)

het etiket moet ten minste 110 mm breed en 220 mm hoog zijn. Als het etiket op groter formaat wordt afgedrukt, moet de inhoud in verhouding tot de bovenvermelde specificaties blijven;

b)

de achtergrond van het etiket moet wit zijn;

c)

de gebruikte kleuren zijn CMYK — cyaan, magenta, geel en zwart en worden volgens het volgende voorbeeld vermeld: 00-70-X-00: 0 % cyaan, 70 % magenta, 100 % geel, 0 % zwart;

d)

het etiket moet aan de volgende vereisten voldoen (de cijfers verwijzen naar bovenstaande figuur).

Image

Lijndikte van de rand: 5 pt — kleur: 100 % cyaan — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Image

EU-logo: kleuren: X-80-00-00 en 00-00-X-00.

Image

Energie-etiket: kleur: X-00-00-00. Pictogram zoals afgebeeld: EU-logo + energie-etiket (gecombineerd): breedte: 92 mm, hoogte: 17 mm.

Image

Rand sublogo's: 1 pt — kleur: 100 % cyaan — lengte: 92,5 mm.

Image

Schaal A-G

Pijl: hoogte: 7 mm, tussenruimte: 0,75 mm — kleuren:

Hoogste klasse: X-00-X-00,

Tweede klasse: 70-00-X-00,

Derde klasse: 30-00-X-00,

Vierde klasse: 00-00-X-00,

Vijfde klasse: 00-30-X-00,

Zesde klasse: 00-70-X-00,

Laagste klasse: 00-X-X-00.

Tekst: Calibri bold 18 pt, hoofdletters, wit; + -symbolen: Calibri bold 12 pt, wit, op één enkele lijn.

Image

Energie-efficiëntieklasse

Pijl: breedte: 26 mm, hoogte: 14 mm, 100 % zwart;

Tekst: Calibri bold 29 pt, hoofdletters, wit; + -symbolen: Calibri bold 18 pt, wit, op één enkele lijn.

Image

Energie

Tekst: Calibri standaard 11 pt, hoofdletters, 100 % zwart.

Image

Gewogen jaarlijks energieverbruik:

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 30 pt, 100 % zwart.

Tweede lijn: Calibri standaard 14 pt, 100 % zwart.

Image

Type huishoudelijke droogtrommel:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Image

Cyclusduur:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Nominale capaciteit:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Geluidsemissie:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Asterisk: Calibri standaard 6 pt, 100 % zwart

Image

Naam van de leverancier of handelsmerk

Image

Typeaanduiding van de leverancier

Image

De naam van de leverancier of het handelsmerk en de typeaanduiding moeten passen in een ruimte van 92 × 15 mm.

Image

Nummer van de verordening: Calibri bold 9 pt, 100 % zwart

4.2.

Voor huishoudelijke condensdroogtrommels moet het etiket in overeenstemming zijn met het onderstaande model.

Image

Specificaties:

a)

het etiket moet ten minste 110 mm breed en 220 mm hoog zijn. Als het etiket op groter formaat wordt afgedrukt, moet de inhoud in verhouding tot de bovenvermelde specificaties blijven;

b)

de achtergrond van het etiket moet wit zijn;

c)

de gebruikte kleuren zijn CMYK — cyaan, magenta, geel en zwart en worden volgens het volgende voorbeeld vermeld: 00-70-X-00: 0 % cyaan, 70 % magenta, 100 % geel, 0 % zwart;

d)

het etiket moet aan de volgende vereisten voldoen (de cijfers verwijzen naar bovenstaande figuur).

Image

Lijndikte van de rand: 5 pt — kleur: 100 % cyaan — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Image

EU-logo: kleuren: X-80-00-00 en 00-00-X-00.

Image

Energie-etiket: kleur: X-00-00-00. Pictogram zoals afgebeeld: EU-logo + energie-etiket (gecombineerd): breedte: 92 mm, hoogte: 17 mm.

Image

Rand sublogo's: 1 pt — kleur: 100 % cyaan — lengte: 92,5 mm.

Image

Schaal A-G

Pijl: hoogte: 7 mm, tussenruimte: 0,75 mm — kleuren:

Hoogste klasse: X-00-X-00,

Tweede klasse: 70-00-X-00,

Derde klasse: 30-00-X-00,

Vierde klasse: 00-00-X-00,

Vijfde klasse: 00-30-X-00,

Zesde klasse: 00-70-X-00,

Laagste klasse: 00-X-X-00.

Tekst: Calibri bold 18 pt, hoofdletters, wit; + -symbolen: Calibri bold 12 pt, wit, op één enkele lijn.

Image

Energie-efficiëntieklasse

Pijl: breedte: 26 mm, hoogte: 14 mm, 100 % zwart;

Tekst: Calibri bold 29 pt, hoofdletters, wit; + -symbolen: Calibri bold 18 pt, wit, op één enkele lijn.

Image

Energie

Tekst: Calibri standaard 11 pt, hoofdletters, 100 % zwart.

Image

Gewogen jaarlijks energieverbruik:

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 30 pt, 100 % zwart.

Tweede lijn: Calibri standaard 14 pt, 100 % zwart.

Image

Type huishoudelijke droogtrommel:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Image

Cyclusduur:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Nominale capaciteit:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Geluidsemissie:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Asterisk: Calibri standaard 6 pt, 100 % zwart

Image

Naam van de leverancier of handelsmerk

Image

Typeaanduiding van de leverancier

Image

De naam van de leverancier of het handelsmerk en de typeaanduiding moeten passen in een ruimte van 92 × 15 mm.

Image

Nummer van de verordening: Calibri bold 9 pt, 100 % zwart

Image

Condensatie-efficiëntieklasse:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri standaard 16 pt, horizontaal 75 %, 100 % zwart en Calibri bold 22 pt, horizontaal 75 %, 100 % zwart.

4.3.

Voor huishoudelijke gasverwarmde droogtrommels moet het etiket in overeenstemming zijn met het onderstaande model.

Image

Specificaties:

a)

het etiket moet ten minste 110 mm breed en 220 mm hoog zijn. Als het etiket op groter formaat wordt afgedrukt, moet de inhoud in verhouding tot de bovenvermelde specificaties blijven;

b)

de achtergrond van het etiket moet wit zijn;

c)

de gebruikte kleuren zijn CMYK - cyaan, magenta, geel en zwart en worden volgens het volgende voorbeeld vermeld: 00-70-X-00: 0 % cyaan, 70 % magenta, 100 % geel, 0 % zwart;

d)

het etiket moet aan de volgende vereisten voldoen (de cijfers verwijzen naar bovenstaande figuur).

Image

Lijndikte van de rand: 5 pt — kleur: 100 % cyaan — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Image

EU-logo: kleuren: X-80-00-00 en 00-00-X-00.

Image

Energie-etiket: kleur: X-00-00-00. Pictogram zoals afgebeeld: EU-logo + energie-etiket (gecombineerd): breedte: 92 mm, hoogte: 17 mm.

Image

Rand sublogo's: 1 pt — kleur: 100 % cyaan — lengte: 92,5 mm.

Image

Schaal A-G

Pijl: hoogte: 7 mm, tussenruimte: 0,75 mm — kleuren:

Hoogste klasse: X-00-X-00,

Tweede klasse: 70-00-X-00,

Derde klasse: 30-00-X-00,

Vierde klasse: 00-00-X-00,

Vijfde klasse: 00-30-X-00,

Zesde klasse: 00-70-X-00,

Laagste klasse: 00-X-X-00.

Tekst: Calibri bold 18 pt, hoofdletters, wit; + -symbolen: Calibri bold 12 pt, wit, op één enkele lijn.

Image

Energie-efficiëntieklasse

Pijl: breedte: 26 mm, hoogte: 14 mm, 100 % zwart;

Tekst: Calibri bold 29 pt, hoofdletters, wit; + -symbolen: Calibri bold 18 pt, wit, op één enkele lijn.

Image

Energie

Tekst: Calibri standaard 11 pt, hoofdletters, 100 % zwart.

Image

Gewogen jaarlijks energieverbruik:

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 30 pt, 100 % zwart.

Tweede lijn: Calibri standaard 14 pt, 100 % zwart.

Image

Type huishoudelijke droogtrommel:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Image

Cyclusduur:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Nominale capaciteit:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Geluidsemissie:

Pictogram zoals afgebeeld

Rand: 2 pt — kleur: Cyaan 100 % — afgeronde hoeken: 3,5 mm.

Waarde: Calibri bold 24 pt, 100 % zwart; en Calibri standaard 16 pt, 100 % zwart.

Image

Asterisk: Calibri standaard 6 pt, 100 % zwart

Image

Naam van de leverancier of handelsmerk

Image

Typeaanduiding van de leverancier

Image

De naam van de leverancier of het handelsmerk en de typeaanduiding moeten passen in een ruimte van 92 × 15 mm.

Image

Nummer van de verordening: Calibri bold 9 pt, 100 % zwart


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE II

Productkaart

1.

De informatie op de productkaart van huishoudelijke droogtrommels moet in de onderstaande volgorde worden verstrekt en opgenomen in de productbrochure of andere schriftelijke informatie die samen met het product wordt geleverd:

a)

de naam van de leverancier of het handelsmerk;

b)

de typeaanduiding van de leverancier, d.w.z. de doorgaans alfanumerieke code waarmee een specifiek model huishoudelijke droogtrommel wordt onderscheiden van andere modellen met hetzelfde handelsmerk of dezelfde leveranciersnaam;

c)

de nominale capaciteit in kg katoenen wasgoed voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading;

d)

of de huishoudelijke droogtrommel van het type luchtafvoer, condensatie of gasverwarmd is;

e)

de energie-efficiëntieklasse, zoals bepaald overeenkomstig bijlage VI, punt 1;

f)

voor op het elektriciteitsnet aangesloten huishoudelijke droogtrommels:

het gewogen jaarlijkse energieverbruik (AEC ) in kWh per jaar, afgerond tot op één decimaal; het wordt beschreven als: „Energieverbruik „X” kWh per jaar, gebaseerd op 160 droogcycli met het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading, en het verbruik in de energiebesparende standen. Het werkelijke verbruik hangt af van de wijze waarop het apparaat wordt gebruikt.”;

voor gasverwarmde huishoudelijke droogtrommels:

 

het gewogen jaarlijkse energieverbruik (AEC(Gas) ) afgerond tot op één decimaal; het wordt beschreven als: „Energieverbruik „X” kWh-Gas per jaar, gebaseerd op 160 droogcycli met het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading. Het werkelijke verbruik hangt af van de wijze waarop het apparaat wordt gebruikt”,

en

 

het gewogen jaarlijkse energieverbruik (AEC(Gas)el ) afgerond tot op één decimaal; het wordt beschreven als: „Energieverbruik „X” kWh per jaar, gebaseerd op 160 droogcycli met het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading, en het verbruik in de energiebesparende standen. Het werkelijke verbruik hangt af van de wijze waarop het apparaat wordt gebruikt.”;

g)

of de huishoudelijke droogtrommel een „automatische droogtrommel” of een „niet-automatische droogtrommel” is;

h)

wanneer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 66/2010 een „EU-milieukeur” is toegekend aan het model, kan dit hier worden vermeld;

i)

het energieverbruik (Edry , Edry½ , Egdry , Egdry½ , Egdry,a , Egdry½,a ) van het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading;

j)

het elektriciteitsverbruik in de uitstand (Po ) en de sluimerstand (Pl ) voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading;

k)

wanneer de huishoudelijke droogtrommel uitgerust is met een systeem voor stroomverbruikregeling, de duur van de „sluimerstand”;

l)

de vermelding dat het „standaard katoenprogramma”, gebruikt bij volledige en gedeeltelijke lading, het standaard droogprogramma is waarop de op het etiket en de productkaart vermelde informatie betrekking heeft, dat dit programma geschikt is voor het drogen van normaal vochtig katoenen wasgoed en dat dit voor katoen het efficiëntste programma is in termen van energieverbruik;

m)

de gewogen programmaduur (Tt ) van het „standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading” in minuten, afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut, alsmede de programmaduur van het „standaard katoenprogramma bij volledige lading” (Tdry ) en de programmaduur van het „standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading” (Tdry½ ) in minuten, afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut;

n)

wanneer de huishoudelijke droogtrommel een condensdroogtrommel is, de condensatie-efficiëntieklasse overeenkomstig punt 2 van bijlage VI, uitgedrukt als „condensatie-efficiëntieklasse „X” op een schaal van G (minst efficiënt) tot A (meest efficiënt)”; deze informatie mag op een andere wijze worden uitgedrukt op voorwaarde dat duidelijk is dat de schaal van G (minst efficiënt) tot A (meest efficiënt) loopt;

o)

wanneer de huishoudelijke droogtrommel een condensdroogtrommel is, de gemiddelde condensatie-efficiëntie Cdry en Cdry½ van het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading en de gewogen condensatie-efficiëntie (Ct ) van het „standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading”, aangegeven als percentage en afgerond tot op het dichtstbijzijnde gehele procentpunt;

p)

het geluidsvermogensniveau (gewogen gemiddelde waarde — LWA) tijdens het standaard katoenprogramma bij volledige lading, uitgedrukt in dB, afgerond tot op het dichtstbijzijnde gehele getal;

q)

als de huishoudelijke droogtrommel bestemd is voor inbouw, dient dat te worden vermeld.

2.

Eén kaart kan betrekking hebben op meerdere modellen huishoudelijke droogtrommels die door dezelfde leverancier worden geleverd.

3.

De informatie op de kaart kan worden verstrekt door het etiket in kleur of in zwart-wit af te beelden. In dit geval wordt ook de nog niet op het etiket weergegeven informatie van punt 1 verstrekt.


BIJLAGE III

Technische documentatie

1.

De in artikel 3, onder c), bedoelde technische documentatie bevat:

a)

de naam en het adres van de leverancier;

b)

een algemene beschrijving van het model huishoudelijke droogtrommel, waardoor het eenduidig en gemakkelijk te herkennen is;

c)

in voorkomend geval de referenties van de toegepaste geharmoniseerde normen;

d)

in voorkomend geval de overige gebruikte technische normen en specificaties;

e)

de identificatie en handtekening van de persoon die gemachtigd is om de leverancier te binden;

f)

de technische parameters voor de volgende waarden:

i)

voor op het elektriciteitsnet aangesloten huishoudelijke droogtrommels:

het energieverbruik (Edry , Edry½ , Egdry , Egdry½ , Egdry,a , Egdry½,a ) van het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading,

voor gasverwarmde huishoudelijke droogtrommels:

 

het gewogen jaarlijkse energieverbruik (AEC(Gas) ) afgerond tot op één decimaal; het wordt beschreven als: „Energieverbruik „X” kWh-Gas per jaar, gebaseerd op 160 droogcycli met het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading. Het werkelijke verbruik hangt af van de wijze waarop het apparaat wordt gebruikt”,

en

 

het gewogen jaarlijkse energieverbruik (AEC(Gas)el ) afgerond tot op één decimaal; het wordt beschreven als: „Energieverbruik „X” kWh per jaar, gebaseerd op 160 droogcycli met het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading, en het verbruik in de energiebesparende standen. Het werkelijke verbruik hangt af van de wijze waarop het apparaat wordt gebruikt.”;

ii)

het elektriciteitsverbruik in de „uitstand” en het elektriciteitsverbruik in de „sluimerstand”,

iii)

de programmaduur van het „standaard katoenprogramma bij volledige lading” (Tdry ) en de programmaduur van het „standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading” (Tdry½ ), in minuten, afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut,

iv)

wanneer de huishoudelijke droogtrommel uitgerust is met een systeem voor stroomverbruikregeling, de duur van de „sluimerstand”,

v)

wanneer de huishoudelijke droogtrommel een condensdroogtrommel is, de gemiddelde condensatie-efficiëntie Cdry van het standaard katoenprogramma bij volledige lading en de gemiddelde condensatie-efficiëntie van het standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading Cdry½ ,

vi)

het geluidsvermogensniveau;

g)

de resultaten van de berekeningen die zijn uitgevoerd overeenkomstig bijlage VII.

2.

Wanneer de informatie in de technische documentatie voor een bepaald model huishoudelijke droogtrommel is verkregen door berekeningen op basis van het ontwerp of door extrapolatie van gegevens van andere equivalente huishoudelijke droogtrommels, of beide, omvat de documentatie nadere bijzonderheden over bedoelde berekeningen of extrapolaties, of beide, en over de tests die leveranciers hebben uitgevoerd om de nauwkeurigheid van die berekeningen te controleren. De informatie bevat ook een lijst van alle andere equivalente huishoudelijke droogtrommels waarover de informatie op soortgelijke wijze is verkregen.


BIJLAGE IV

Informatie die moet worden verstrekt wanneer de eindgebruiker het product vermoedelijk niet uitgestald ziet

1.

De informatie waarnaar wordt verwezen in artikel 4, onder b), wordt in de volgende volgorde verstrekt:

a)

de nominale capaciteit in kg katoen, voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading;

b)

of de huishoudelijke droogtrommel van het type luchtafvoer, condensatie of gasverwarmd is;

c)

de energie-efficiëntieklasse, zoals bepaald overeenkomstig bijlage VI, punt 1;

d)

voor op het elektriciteitsnet aangesloten huishoudelijke droogtrommels:

het jaarlijkse energieverbruik (AEc ) afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal; het wordt beschreven als: „Energieverbruik „X” kWh per jaar, gebaseerd op 160 droogcycli voor het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading, en het verbruik in de energiebesparende standen. Het werkelijke verbruik wordt bepaald door de wijze waarop het apparaat wordt gebruikt”;

voor gasverwarmde huishoudelijke droogtrommels:

 

het gewogen jaarlijkse energieverbruik (AEC(Gas) ) afgerond tot op één decimaal; het wordt beschreven als: „Energieverbruik „X” kWh-Gas per jaar, gebaseerd op 160 droogcycli met het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading. Het werkelijke verbruik hangt af van de wijze waarop het apparaat wordt gebruikt”,

en

 

het gewogen jaarlijkse energieverbruik (AEC(Gas)el ) afgerond tot op één decimaal; het wordt beschreven als: „Energieverbruik „X” kWh per jaar, gebaseerd op 160 droogcycli met het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading, en het verbruik in de energiebesparende standen. Het werkelijke verbruik hangt af van de wijze waarop het apparaat wordt gebruikt.”;

e)

of de huishoudelijke droogtrommel een „automatische droogtrommel” of een „niet-automatische droogtrommel” is;

f)

het energieverbruik (Edry , Edry½ , Egdry , Egdry½ , Egdry,a , Egdry½,a ) van het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading, afgerond tot op twee decimalen en berekend overeenkomstig bijlage VII;

g)

het elektriciteitsverbruik in de uitstand (Po ) en in de sluimerstand (Pl ) voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading;

h)

de programmaduur van het „standaard katoenprogramma bij volledige lading” (Tdry ) en de programmaduur van het „standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading” (Tdry½ ), in minuten, afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut, berekend overeenkomstig bijlage VII;

i)

wanneer de huishoudelijke droogtrommel een condensdroogtrommel is, de condensatie-efficiëntieklasse overeenkomstig punt 2 van bijlage VI;

j)

het geluidsvermogensniveau (gewogen gemiddelde waarde - LWA) gedurende de droogfase het standaard katoenprogramma bij volledige lading, uitgedrukt in dB, afgerond tot op het dichtstbijzijnde gehele getal;

k)

als de huishoudelijke droogtrommel bestemd is voor inbouw, dient dit te worden vermeld.

2.

Wanneer daarnaast andere in de productkaart opgenomen informatie wordt verstrekt, gebeurt dit in de in bijlage II vermelde vorm en volgorde.

3.

Alle in deze bijlage bedoelde informatie wordt in een leesbaar lettertype en op een leesbare grootte afgedrukt of getoond.


BIJLAGE V

Controleprocedure met het oog op markttoezicht

Met het oog op de inachtneming en de verificatie van de inachtneming van de eisen van deze verordening worden metingen en berekeningen uitgevoerd met gebruikmaking van geharmoniseerde normen, waarvan de referentienummers met dat doel zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, of van andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetmethoden die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek en waarvan de resultaten van geringe onzekerheid worden geacht.

Teneinde te controleren of aan de in de artikelen 3 en 4 vermelde eisen is voldaan, testen de autoriteiten van de lidstaten één huishoudelijke droogtrommel. Wanneer de waarden van de gemeten parameters niet overeenkomen met de door de leverancier opgegeven waarden binnen de in tabel 1 aangegeven toleranties, worden de metingen uitgevoerd op drie extra exemplaren van deze huishoudelijke droogtrommel. Het rekenkundig gemiddelde van de gemeten waarden van deze drie huishoudelijke droogtrommels moet overeenkomen met de eisen binnen de in tabel 1 aangegeven toleranties.

Zoniet worden dit model en alle andere gelijkwaardige huishoudelijke droogtrommels geacht niet te voldoen aan de eisen van de artikelen 3 en 4.

Tabel 1

Gemeten parameter

Controletoleranties

Gewogen jaarlijks energieverbruik

De gemeten waarde mag niet meer dan 6 % groter zijn dan de nominale waarde (1) van AEC .

Gewogen energieverbruik;

De gemeten waarde mag niet meer dan 6 % groter zijn dan de nominale waarde van Et .

Gewogen condensatie-efficiëntie

De gemeten waarde mag niet meer dan 6 % kleiner zijn dan de nominale waarde van Ct .

Gewogen programmaduur

De gemeten waarde mag niet meer dan 6 % groter zijn dan de nominale waarden voor Tt .

Stroomverbruik in de uitstand en de sluimerstand

De gemeten waarde van het energieverbruik Po en Pl van meer dan 1,00 W mag niet meer dan 6 % groter zijn dan de nominale waarde. De gemeten waarde van het energieverbruik Po en Pl van 1,00 W of minder mag niet meer dan 0,10 W groter zijn dan de nominale waarde.

Duur van de sluimerstand

De gemeten waarde mag niet meer dan 6 % groter zijn dan de nominale waarde voor Tl .

Geluidsvermogensniveau LWA

De gemeten waarde mag niet groter zijn dan de nominale waarde


(1)  onder „nominale waarde” wordt de door de leverancier opgegeven waarde verstaan. De 6 % onzekerheid bij de meting komt overeen met de huidige aanvaardbare testlaboratoriumfout bij de meting van de opgegeven parameters met de nieuwe meetmethode die wordt gebruikt voor de nieuwe eisen voor etikettering/ecologisch ontwerp, inclusief cycli bij volledige en gedeeltelijke lading.


BIJLAGE VI

Energie-efficiëntieklassen en condensatie-efficiëntieklassen

1.   ENERGIE-EFFICIËNTIEKLASSEN

De energie-efficiëntieklasse van een huishoudelijke droogtrommel wordt bepaald aan de hand van de bijbehorende energie-efficiëntie-index (EEI), zoals aangegeven in tabel 1.

De energie-efficiëntie-index (EEI) van een huishoudelijke droogtrommel wordt bepaald overeenkomstig bijlage VII, punt 1.

Tabel 1

Energie-efficiëntieklassen

Energie-efficiëntieklasse

Energie-efficiëntie-index

A+++ (meest efficiënt)

EEI < 24

A++

24 ≤ EEI < 32

A+

32 ≤ EEI < 42

A

42 ≤ EEI < 65

B

65 ≤ EEI < 76

C

76 ≤ EEI < 85

D (minst efficiënt)

85 ≤ EEI

2.   CONDENSATIE-EFFICIËNTIEKLASSEN

De condensatie-efficiëntieklasse van een huishoudelijke condensdroogtrommel wordt bepaald aan de hand van de gewogen condensatie-efficiëntie (Ct ), zoals aangegeven in tabel 2.

De gewogen condensatie-efficiëntie (Ct ) van een huishoudelijke condensdroogtrommel wordt bepaald overeenkomstig punt 2 van bijlage VII.

Tabel 2

Condensatie-efficiëntieklassen

Condensatie-efficiëntieklasse

Gewogen condensatie-efficiëntie

A (meest efficiënt)

Ct > 90

B

80 < Ct ≤ 90

C

70 < Ct ≤ 80

D

60 < Ct ≤ 70

E

50 < Ct ≤ 60

F

40 < Ct ≤ 50

G (minst efficiënt)

Ct ≤ 40


BIJLAGE VII

Methode voor de berekening van de energie-efficiëntie-index en de gewogen condensatie-efficiëntie

1.   BEREKENING VAN DE ENERGIE-EFFICIËNTIE-INDEX

Voor de berekening van de energie-efficiëntie-index (EEI) van een huishoudelijk droogtrommelmodel wordt het jaarlijkse energieverbruik van een huishoudelijke droogtrommel voor het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading vergeleken met het standaard jaarlijks energieverbruik ervan.

a)

De energie-efficiëntie-index (EEI) wordt als volgt berekend, afgerond tot op één decimaal:

Formula

waarbij:

AEC

=

gewogen jaarlijks energieverbruik van de huishoudelijke droogtrommel;

SAEC

=

standaard jaarlijks energieverbruik van de huishoudelijke droogtrommel.

b)

Het standaard jaarlijks energieverbruik (SAEC ) wordt als volgt berekend in kWh/jaar, afgerond tot op twee decimalen:

voor alle huishoudelijke droogtrommels zonder luchtafvoer:

SAEC  = 140 × c 0,8

voor huishoudelijke luchtafvoerdroogtrommels:

Formula

waarbij:

c

=

de nominale capaciteit van de huishoudelijke droogtrommel voor het standaard katoenprogramma;

Tt

=

de gewogen programmaduur voor het standaard katoenprogramma.

c)

Het gewogen jaarlijks energieverbruik (AEC ) wordt als volgt berekend in kWh/jaar, afgerond tot op twee decimalen:

i)

Formula

waarbij:

Et

=

gewogen energieverbruik, in kWh en afgerond tot op twee decimalen;

Po

=

elektriciteitsverbruik in „uitstand” voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading, in W en afgerond tot op twee decimalen;

Pl

=

elektriciteitsverbruik in „sluimerstand” voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading, in W en afgerond tot op twee decimalen;

Tt

=

gewogen programmaduur, in minuten, afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut;

160

=

het totale aantal droogcycli per jaar.

ii)

Wanneer de huishoudelijke droogtrommel is uitgerust met een systeem voor stroomverbruikregeling en de huishoudelijke droogtrommel na afloop van het programma automatisch overgaat in de „uitstand”, wordt bij de berekening van het gewogen energieverbruik per jaar (AEC ) de effectieve duur van de „sluimerstand” meegewogen, overeenkomstig onderstaande formule:

Formula

waarbij:

Tl

=

duur van de „sluimerstand” voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading, in minuten en afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut.

d)

De gewogen programmaduur (Tt ) voor het standaard katoenprogramma wordt als volgt berekend, in minuten en afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut:

Tt  = (3 × Tdry  + 4 × Tdry½ )/7

waarbij:

Tdry

=

programmaduur voor het standaard katoenprogramma bij volledige lading, in minuten en afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut;

Tdry½

=

programmaduur voor het standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading, in minuten en afgerond tot op de dichtstbijzijnde minuut.

e)

Het gewogen energieverbruik (Et ) wordt als volgt berekend, in kWh en afgerond tot op twee decimalen:

Et  = (3 × Edry  + 4 × Edry½ )/7

waarbij:

Edry

=

energieverbruik van het standaard katoenprogramma bij volledige lading, in kWh en afgerond tot op twee decimalen;

Edry½

=

energieverbruik van het standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading, in kWh en afgerond tot op twee decimalen.

f)

Voor gasverwarmde huishoudelijke droogtrommels wordt het energieverbruik voor het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading als volgt berekend, in kWh en afgerond tot op twee decimalen:

Formula Formula

waarbij:

Egdry

=

gasverbruik van het standaard katoenprogramma bij volledige lading, in kWh en afgerond tot op twee decimalen;

Egdry½

=

gasverbruik van het standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading, in kWh en afgerond tot op twee decimalen;

Egdry,a

=

supplementair elektriciteitsverbruik van het standaard katoenprogramma bij volledige lading, in kWh en afgerond tot op twee decimalen;

Egdry½,a

=

supplementair elektriciteitsverbruik van het standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading, in kWh en afgerond tot op twee decimalen;

fg

=

2,5.

2.   BEREKENING VOOR DE PRODUCTINFORMATIE BESCHREVEN IN „BIJLAGE II PRODUCTKAART”, „BIJLAGE III TECHNISCHE DOCUMENTATIE” EN „BIJLAGE IV INFORMATIE DIE MOET WORDEN VERSTREKT WANNEER DE EINDGEBRUIKER HET PRODUCT VERMOEDELIJK NIET UITGESTALD ZIET”

Voor gasverwarmde huishoudelijke droogtrommels wordt het energieverbruik wat gas betreft voor het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading voor de in bijlage II, III en IV opgenomen informatie als volgt berekend in kWhGas, afgerond tot op twee decimalen:

AE C(Gas) = 160 × (3 × Egdry  + 4 × Egdry1/2 )/7

Voor gasverwarmde huishoudelijke droogtrommels wordt het energieverbruik wat elektriciteit betreft voor het standaard katoenprogramma bij volledige en gedeeltelijke lading voor de in bijlage II, III en IV opgenomen informatie als volgt berekend in kWh, afgerond tot op twee decimalen:

AEC(Gas)el  = 160 × (3 × Egdry,a  + 4 × Egdry1/2,a )/7 + ((Pl  × Tl  × 160) + Po  × [525 600 – (Tt  × 160) – (Tl  × 160)])/60 × 1 000

3.   BEREKENING VAN DE GEWOGEN CONDENSATIE-EFFICIËNTIE

De condensatie-efficiëntie van een programma is de verhouding tussen de massa van het vocht dat wordt gecondenseerd en in het reservoir van de huishoudelijke condensdroogtrommel wordt verzameld en de massa van het vocht dat door het programma uit de lading is verwijderd, waarbij die laatste het verschil is tussen de massa van de vochtige testlading vóór het drogen en de massa van de testlading na het drogen. Voor de berekening van de gewogen condensatie-efficiëntie, wordt de gemiddelde condensatie-efficiëntie voor het standaard katoenprogramma met zowel volledige als gedeeltelijke lading gebruikt.

De gewogen condensatie-efficiëntie (Ct ) van een programma wordt als volgt berekend, als percentage en afgerond tot het dichtstbijzijnde gehele procentpunt:

Ct = (3 × Cdry + 4 × Cdry½ )/7

waarbij:

Cdry

=

gemiddelde condensatie-efficiëntie van het standaard katoenprogramma bij volledige lading;

Cdry½

=

gemiddelde condensatie-efficiëntie van het standaard katoenprogramma bij gedeeltelijke lading.

De gemiddelde condensatie-efficiëntie C wordt berekend met gebruikmaking van de bij tests gemeten condensatie-efficiënties, uitgedrukt als een percentage:

Formula

waarbij:

n

=

het aantal tests, waarbij minimaal vier geldige tests voor het geselecteerde programma;

j

=

het nummer van de test;

Wwj

=

de massa van het water dat is verzameld in het condensorreservoir gedurende test j;

Wi

=

de massa van de vochtige testlading vóór het drogen;

Wf

=

de massa van de testlading na het drogen.


9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 393/2012 VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2012

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor Thailand in de lijsten van derde landen of delen daarvan waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in of doorgevoerd door de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, artikel 8, punt 1, eerste alinea, en artikel 8, punt 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (2) bepaalt dat de onder die verordening vallende producten alleen mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie uit de derde landen, gebieden, zones of compartimenten die zijn vermeld in deel 1 van bijlage I bij die verordening.

(2)

Thailand is momenteel opgenomen in de tabel in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 als land waaruit de invoer van van specifieke pathogenen vrije eieren en eiproducten in de Unie is toegestaan. Wegens uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in 2004 werd de invoer in de Unie van vlees van pluimvee, gekweekte loopvogels en vrij vederwild, en eieren verboden, als aangegeven door de gegevens in de kolommen 6 en 6A van de tabel in deel 1 van bijlage I bij die verordening.

(3)

Bovendien bepaalt Beschikking 2005/692/EG van de Commissie van 6 oktober 2005 betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen in verband met aviaire influenza in verscheidene derde landen (3) dat de lidstaten de invoer uit Thailand van bepaalde producten, waaronder vlees van pluimvee, gekweekte loopvogels en vrij vederwild, en eieren, moeten schorsen.

(4)

De diergezondheidssituatie in Thailand is sindsdien verbeterd, met name wat betreft de bestrijding van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Deskundigen van de Commissie hebben verscheidene inspectiebezoeken in Thailand uitgevoerd om de diergezondheidssituatie en de ziektebestrijdingssystemen in dat derde land te beoordelen. De uit het laatste in Thailand uitgevoerde inspectiebezoek getrokken conclusie is dat het algemene systeem voldoende garanties biedt dat de betrokken producten aan de desbetreffende voorschriften van de Unie voldoen.

(5)

In het licht daarvan schorst Beschikking 2005/692/EG, als gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit 2012/248/EU van de Commissie van 7 mei 2012 tot wijziging van de Beschikkingen 2005/692/EG, 2005/734/EG, 2007/25/EG en 2009/494/EG wat aviaire influenza betreft (4), niet langer de invoer uit Thailand in de Unie van onder Beschikking 2005/692/EG vallende producten, waaronder vlees van pluimvee, gekweekte loopvogels en vrij vederwild, en eieren.

(6)

Als gevolg daarvan moeten de gegevens voor Thailand in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 worden gewijzigd om aan te geven dat de invoer van vlees van pluimvee, gekweekte loopvogels en vrij vederwild, en eieren, in en de doorvoer daarvan door de Unie uit Thailand niet langer verboden zijn.

(7)

Voor de invoer van eieren uit Thailand moet door dat derde land echter een salmonellabestrijdingsprogramma worden ingediend.

(8)

Verordening (EG) nr. 798/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1.

(3)  PB L 263 van 8.10.2005, blz. 20.

(4)  Zie blz. 42 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

In deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 worden de gegevens voor Thailand vervangen door:

„TH — Thailand

TH-0

Het hele land

SPF, EP

 

 

 

 

 

 

 

WGM

VIII

 

 

1.7.2012

 

 

 

POU, RAT

 

 

 

1.7.2012

 

 

 

E

 

 

 

1.7.2012

 

 

S4”


9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/30


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 394/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2012

tot vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose tot het einde van het verkoopseizoen 2012/2013

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 61, eerste alinea, onder d), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 61, eerste alinea, onder d), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 mag suiker of isoglucose die boven het in artikel 56 van die verordening bedoelde quotum wordt geproduceerd, slechts worden uitgevoerd binnen de nog vast te stellen kwantitatieve grens.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie (2) zijn uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor uitvoer buiten het quotum, met name ten aanzien van de afgifte van uitvoercertificaten. De kwantitatieve grens moet echter per verkoopseizoen worden vastgesteld naargelang van de mogelijkheden die zich op de uitvoermarkten voordoen.

(3)

Bepaalde suiker- en isoglucoseproducenten van de Unie hebben uitvoer uit de Unie uitgebouwd tot een belangrijk onderdeel van hun economische activiteiten en hebben buiten de Unie traditionele markten tot stand gebracht. Uitvoer van suiker en isoglucose naar deze markten kan ook zonder uitvoerrestituties economisch levensvatbaar zijn. Daarom dient een kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose te worden vastgesteld, zodat de betrokken EU-producenten hun traditionele markten kunnen blijven bevoorraden.

(4)

Voor het verkoopseizoen 2012/2013 wordt geraamd dat de marktvraag wordt gedekt wanneer de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker initieel wordt vastgesteld op 650 000 t, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, en wanneer die voor buiten het quotum geproduceerde isoglucose initieel wordt vastgesteld op 70 000 t, uitgedrukt in droge stof.

(5)

De concurrentiepositie van suiker die uit de Unie wordt uitgevoerd naar bepaalde dichtbij gelegen bestemmingen en naar derde landen die EU-producten een preferentiële behandeling bij invoer geven, is momenteel bijzonder gunstig. Vanwege het ontbreken van de juiste instrumenten voor de verlening van wederzijdse bijstand in de bestrijding van onregelmatigheden moeten bepaalde dichtbij gelegen bestemmingen worden uitgesloten als in aanmerking komende bestemming voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker, teneinde het risico van fraude tot een minimum te beperken en misbruik in verband met eventuele wederinvoer of het opnieuw binnenbrengen in de Unie van de betrokken producten te voorkomen.

(6)

Aangezien het geschatte risico van fraude met isoglucose vanwege de aard van het product lager is, hoeven geen beperkingen te worden ingesteld voor bestemmingen waarnaar buiten het quotum geproduceerde isoglucose wordt uitgevoerd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker

1.   Voor het verkoopseizoen 2012/2013, dat van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 loopt, bedraagt de in artikel 61, eerste alinea, onder d), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde kwantitatieve grens 650 000 t voor de uitvoer zonder restitutie van buiten het quotum geproduceerde witte suiker van GN-code 1701 99.

2.   Uitvoer binnen de in lid 1 vastgestelde kwantitatieve grens is toegestaan voor alle bestemmingen, met uitsluiting van:

a)

derde landen: Andorra, Liechtenstein, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), San Marino, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië (3), Montenegro, Albanië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

b)

gebieden van de lidstaten die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Unie: de Faeröer, Groenland, Helgoland, Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d’Italia, en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent;

c)

Europese grondgebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Unie: Gibraltar.

Artikel 2

Vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde isoglucose

1.   Voor het verkoopseizoen 2012/2013, dat van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 loopt, wordt de in artikel 61, eerste alinea, onder d), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde kwantitatieve grens vastgesteld op 70 000 t, uitgedrukt in droge stof, voor de uitvoer zonder restitutie van buiten het quotum geproduceerde isoglucose van de GN-codes 1702 40 10, 1702 60 10 en 1702 90 30.

2.   Uitvoer van de in lid 1 bedoelde producten is slechts toegestaan indien die producten aan de voorwaarden van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 951/2006 voldoen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2012.

Zij vervalt op 30 september 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  Alsmede Kosovo, op grond van Resolutie nr. 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999.


9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/32


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 395/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2012

tot opening, voor het verkoopseizoen 2012/2013, van een tariefcontingent voor bepaalde hoeveelheden industriële suiker

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 142 juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om te garanderen dat de grondstoffen die nodig zijn om de in artikel 62, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten te vervaardigen, beschikbaar zijn tegen een prijs die overeenkomt met de wereldmarktprijs, is het in het belang van de Unie dat de invoerrechten voor suiker die bestemd is voor de vervaardiging van die producten, voor het verkoopseizoen 2012/2013 worden geschorst voor een hoeveelheid die overeenkomt met de helft van de behoeften van de Unie aan industriële suiker.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 891/2009 van de Commissie van 25 september 2009 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten in de sector suiker (2) zijn de beheersvoorschriften vastgesteld voor de tariefcontingenten voor de invoer, in het kader van artikel 142 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, van onder volgnummer 09.4390 vallende suikerproducten (suiker voor industriële invoer). Overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 891/2009 moeten de hoeveelheden producten waarvoor de invoerrechten dienen te worden geschorst, echter bij een afzonderlijke rechtshandeling worden vastgesteld.

(3)

De voor invoer bestemde hoeveelheden industriële suiker waarover in het verkoopseizoen 2012/2013 geen invoerrechten mogen worden geheven, moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De invoerrechten voor industriële suiker van GN-code 1701 met volgnummer 09.4390 worden van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 geschorst voor een hoeveelheid van 400 000 ton.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2012.

Zij vervalt op 30 september 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 254 van 26.9.2009, blz. 82.


9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/33


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 396/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

143,3

MA

69,3

TN

124,7

TR

143,3

US

39,7

ZZ

104,1

0707 00 05

JO

200,0

TR

128,9

ZZ

164,5

0709 93 10

JO

225,1

TR

118,2

ZZ

171,7

0805 10 20

EG

48,3

IL

73,0

MA

46,2

ZZ

55,8

0805 50 10

TR

52,0

ZA

91,9

ZZ

72,0

0808 10 80

AR

94,7

BR

83,2

CA

148,4

CL

95,8

CN

90,6

MA

85,1

MK

31,8

NZ

124,9

US

155,8

UY

85,3

ZA

105,6

ZZ

100,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/35


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 397/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2012

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt, tot afwijzing van verdere aanvragen en tot sluiting van de periode voor de indiening van aanvragen voor beschikbare extra hoeveelheden buiten het quotum geproduceerde suiker die tijdens het verkoopseizoen 2011/2012 tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie moeten worden verkocht

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 367/2012 van de Commissie van 27 april 2012 tot vaststelling van de nodige maatregelen voor het tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie brengen van extra hoeveelheden buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose in het verkoopseizoen 2011/2012 (2), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheden waarvoor certificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker zijn ingediend van 1 mei 2012 tot en met 2 mei 2012 en die aan de Commissie zijn gemeld op 4 mei 2012, overschrijden de in artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 367/2012 vastgestelde grens.

(2)

Overeenkomstig artikel 5 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 367/2012 is het derhalve noodzakelijk een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen die de lidstaten moeten toepassen op de door elke gemelde certificaataanvraag gedekte hoeveelheden, nog niet gemelde aanvragen af te wijzen en de periode voor het indienen van de aanvragen te sluiten.

(3)

Met het oog op een efficiënt beheer van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 367/2012 certificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker zijn ingediend van 1 mei 2012 tot en met 2 mei 2012 en die aan de Commissie zijn gemeld op 4 mei 2012, worden vermenigvuldigd met een toewijzingscoëfficiënt van 22,007274 %].

Certificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker die overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 367/2012 zijn ingediend in de periode van 3 mei 2012 tot en met 9 mei 2012 worden afgewezen.

De periode voor de indiening van certificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 367/2012 wordt gesloten vanaf 9 mei 2012.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 116 van 28.4.2012, blz. 12.


RICHTLIJNEN

9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/36


RICHTLIJN 2012/14/EU VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2012

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde methylnonylketon als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Methylnonylketon is in die lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is methylnonylketon overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 19 (insectwerende en lokstoffen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn.

(3)

Spanje is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 8 april 2009 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 9 december 2011 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit de onderzoeken blijkt dat van biociden die als insectwerende stoffen worden gebruikt en methylnonylketon bevatten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen. Bijgevolg moet methylnonylketon in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen.

(6)

Niet alle mogelijke toepassingen zijn op het niveau van de Unie beoordeeld. Daarom is het passend dat de lidstaten de toepassingen of blootstellingsscenario's en de risico’s voor bevolkingsgroepen en milieucompartimenten beoordelen die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen, en dat zij er bij de verlening van toelatingen voor producten zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden opgelegd om de gesignaleerde risico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

(7)

De bepalingen van deze richtlijn dienen in alle lidstaten tegelijkertijd te worden toegepast teneinde op de markt van de Unie een gelijke behandeling van biociden die als werkzame stof methylnonylketon bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(8)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt, te voldoen en ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld, volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(9)

Na de opneming moeten de lidstaten over een redelijke termijn beschikken voor de tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG.

(10)

Richtlijn 98/8/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april 2013 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 mei 2014.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.


BIJLAGE

Aan bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3 (behalve voor producten die meer dan één werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (1)

„54

Methylnonylketon

undecaan-2-on

CAS-nr.: 112-12-9

EC-nr.: 203-937-5

975 g/kg

1 mei 2014

30 april 2016

30 april 2024

19

De risicobeoordeling op het niveau van de Unie was gebaseerd op gebruik binnenshuis door niet-professionele gebruikers. Wanneer de lidstaten een aanvraag tot toelating van een product beoordelen overeenkomstig artikel 5 en bijlage VI, beoordelen zij, voor zover dit voor het product in kwestie relevant is, de toepassingen of blootstellingsscenario's en de risico's voor bevolkingsgroepen en milieucompartimenten die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen.”


(1)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm.


9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/39


RICHTLIJN 2012/15/EU VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2012

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde margosa extract als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (2) bedoelde tienjarige werkprogramma is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Margosa extract is in deze lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is margosa extract overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn. De beoordeling had betrekking op met water uit het zaad van Azadirachta indica geëxtraheerd en met organische oplosmiddelen verder behandeld margosa extract. Mogelijke andere stoffen die beantwoorden aan de definitie van margosa extract in de lijst van werkzame stoffen van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn niet beoordeeld en mogen bijgevolg op basis van deze beoordeling niet in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG worden opgenomen.

(3)

Duitsland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 26 november 2009 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 9 december in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit de onderzoeken blijkt dat van biociden die als insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen worden gebruikt en margosa extract bevatten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen. Bijgevolg moet margosa extract in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen.

(6)

Niet alle mogelijke toepassingen zijn op het niveau van de Unie beoordeeld. Daarom is het passend dat de lidstaten de toepassingen of blootstellingsscenario's en de risico’s voor bevolkingsgroepen en milieucompartimenten beoordelen die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen, en dat zij er bij de verlening van toelatingen voor producten zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden opgelegd om de gesignaleerde risico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

(7)

Gezien de gesignaleerde risico's voor het oppervlaktewater, sedimenten en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, dient bij de verlening van toelatingen te worden gezorgd voor passende risicobeperkende maatregelen.

(8)

De bepalingen van deze richtlijn dienen in alle lidstaten tegelijkertijd te worden toegepast teneinde op de markt van de Unie een gelijke behandeling van biociden die als werkzame stof margosa extract bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt, te voldoen en ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld, volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(10)

Na de opneming moeten de lidstaten over een redelijke termijn beschikken voor de tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG.

(11)

Richtlijn 98/8/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april 2013 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 mei 2014.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.


BIJLAGE

Aan bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3 (behalve voor producten die meer dan één werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (1)

„55

margosa extract

IUPAC-naam: Niet van toepassing.

CAS- nr. : 84696-25-3

EC-nr.: 283-644-7

Beschrijving: met water uit het zaad van Azadirachta indica geëxtraheerd en met organische oplosmiddelen verder behandeld margosa extract

1 000 g/kg

1 mei 2014

30 april 2016

30 april 2024

18

Wanneer de lidstaten een aanvraag tot toelating van een product beoordelen overeenkomstig artikel 5 en bijlage VI, beoordelen zij, voor zover dit voor het product in kwestie relevant is, de toepassings- of blootstellingsscenario’s en de risico’s voor de bevolkingsgroepen en milieucompartimenten die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen.

De lidstaten zorgen ervoor dat bij de toelatingen passende risicobeperkende maatregelen worden genomen voor de bescherming van het oppervlaktewater, sedimenten en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen.”


(1)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


BESLUITEN

9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/42


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2012

tot wijziging van de Beschikkingen 2005/692/EG, 2005/734/EG, 2007/25/EG en 2009/494/EG wat aviaire influenza betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2947)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/248/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (2), en met name artikel 18, lid 7,

Gezien Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (3), en met name artikel 22, lid 6,

Gezien Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (4), en met name artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft verscheidene beschermende maatregelen in verband met aviaire influenza vastgesteld naar aanleiding van de uitbraken van die ziekte in Zuidoost-Azië vanaf midden 2003, veroorzaakt door het hoogpathogene aviaire-influenzavirus van het subtype H5N1.

(2)

Die maatregelen zijn met name vastgesteld in Beschikking 2005/692/EG van de Commissie van 6 oktober 2005 betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen in verband met aviaire influenza in verscheidene derde landen (5), Beschikking 2005/734/EG van de Commissie van 19 oktober 2005 tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (6), Beschikking 2007/25/EG van de Commissie van 22 december 2006 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza en het verkeer van gezelschapsvogels die hun eigenaar vergezellen (7) en Beschikking 2009/494/EG van de Commissie van 25 juni 2009 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 in Kroatië en Zwitserland (8).

(3)

De in die beschikkingen vastgestelde maatregelen zijn van toepassing tot en met 30 juni 2012. Er blijven echter uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij in het wild levende vogels en pluimvee in derde landen voorkomen, die ook een risico vormen voor de gezondheid van mens en dier binnen de Unie.

(4)

Gezien de epidemiologische situatie in verband met aviaire influenza is het wenselijk de risico’s, veroorzaakt door de invoer van pluimvee, pluimveeproducten, gezelschapsvogels en andere onder die beschikkingen vallende producten, blijvend te beperken en de bioveiligheidsmaatregelen, de systemen voor vroege opsporing en bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 te handhaven.

(5)

De geldigheidsduur van de Beschikkingen 2005/692/EG, 2005/734/EG, 2007/25/EG en 2009/494/EG moet daarom worden verlengd tot en met 31 december 2013.

(6)

In 2004 werden in Thailand uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza vastgesteld. Daarom stelde de Commissie beschermende maatregelen vast in verband met de invoer van bepaalde producten afkomstig van pluimvee en vogels uit Thailand.

(7)

Daarom bepaalt artikel 1 van Beschikking 2005/692/EG dat de lidstaten de invoer van bepaalde producten uit Thailand, waaronder vlees van pluimvee, gekweekte loopvogels en vrij vederwild, en eieren moeten opschorten.

(8)

Thailand heeft een streng ruimingsbeleid toegepast om hoogpathogene aviaire influenza van zijn grondgebied te weren. De laatste uitbraak van die ziekte werd gemeld in november 2008 en Thailand verklaarde zichzelf vrij van hoogpathogene aviaire influenza met ingang van 11 februari 2009.

(9)

Deskundigen van de Commissie hebben in Thailand verscheidene inspectiebezoeken uitgevoerd om de diergezondheidssituatie en de controlesystemen voor ziekten die in dat derde land worden toegepast te beoordelen. De conclusie van het laatste inspectiebezoek in Thailand is dat het algemene systeem voldoende garanties biedt dat de betrokken producten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Unie.

(10)

Met het oog op de gunstige diergezondheidssituatie, met name wat betreft de controle van hoogpathogene aviaire influenza in pluimvee en de door Thailand geboden garanties, is de opschorting van de invoer zoals bepaald in artikel 1 van Beschikking 2005/692/EG niet langer van toepassing.

(11)

De Beschikkingen 2005/692/EG, 2005/734/EG, 2007/25/EG en 2009/494/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2005/692/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt geschrapt.

2)

In artikel 7 wordt de datum „30 juni 2012” vervangen door „31 december 2013”.

Artikel 2

In artikel 4 van Beschikking 2005/734/EG wordt de datum „30 juni 2012” vervangen door „31 december 2013”.

Artikel 3

In artikel 6 van Beschikking 2007/25/EG wordt de datum „30 juni 2012” vervangen door „31 december 2013”.

Artikel 4

In artikel 3 van Beschikking 2009/494/EG wordt de datum „30 juni 2012” vervangen door „31 december 2013”.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2012.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(2)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.

(3)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(4)  PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1.

(5)  PB L 263 van 8.10.2005, blz. 20.

(6)  PB L 274 van 20.10.2005, blz. 105.

(7)  PB L 8 van 13.1.2007, blz. 29.

(8)  PB L 166 van 27.6.2009, blz. 74.


9.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/44


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2012

betreffende de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor de toepassing van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2948)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/249/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), en met name artikel 41, eerste alinea, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2010/75/EU worden geen opstart- en stilleggingsperioden vastgesteld, terwijl deze perioden op diverse bepalingen in deze richtlijn betrekking hebben.

(2)

Voor stookinstallaties die onder hoofdstuk III van Richtlijn 2010/75/EU vallen, is de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden vereist om te beoordelen of de in bijlage V bij Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde emissiegrenswaarden, met inachtneming van deel 4 van deze bijlage, worden nageleefd en om het aantal bedrijfsuren van de stookinstallaties te bepalen, wanneer dit voor de toepassing van deze richtlijn relevant is.

(3)

Volgens artikel 14, lid 1, onder f), van Richtlijn 2010/75/EU dient de vergunning maatregelen te omvatten met betrekking tot andere dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals het opstarten en het stilleggen. Overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2010/75/EU kunnen dergelijke maatregelen in algemeen bindende voorschriften worden opgenomen.

(4)

De concentraties van de emissies afkomstig van de stookinstallaties tijdens opstart- en stilleggingsperioden zijn in het algemeen hoog vergeleken met normale bedrijfsomstandigheden. Gezien de doelstelling van Richtlijn 2010/75/EU (emissies voorkomen) dienen deze perioden zo kort mogelijk te zijn.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van artikel 75 van Richtlijn 2010/75/EU,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Dit besluit bevat regels betreffende de vaststelling van de in artikel 3, lid 27, en in bijlage V, deel 4, punt 1, bij Richtlijn 2010/75/EU bedoelde opstart- en stilleggingsperioden.

Dit besluit heeft betrekking op stookinstallaties die onder hoofdstuk III van Richtlijn 2010/75/EU vallen.

Artikel 2

Definities

In dit besluit zijn de volgende definities van toepassing:

1.

„minimale opstartbelasting voor stabiele vermogensopwekking” betekent de minimale belasting die verenigbaar is met de gelijkmatige werking van de vermogensopwekkende stookinstallatie nadat het opstartproces is geïnitieerd, waarna de installatie op veilige en betrouwbare wijze haar vermogen aan een netwerk, elektriciteitsnet, warmteaccumulator of industrieterrein kan leveren;

2.

„minimale stilleggingsbelasting voor stabiele vermogensopwekking” betekent de minimale belasting waaronder de installatie niet langer op veilige en betrouwbare wijze haar vermogen aan een netwerk, elektriciteitsnet, warmteaccumulator of industrieterrein kan leveren en geacht wordt te worden stilgelegd.

Artikel 3

Algemene regels voor de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden

De volgende regels zijn van toepassing voor de vaststelling van het einde van de opstartperiode en het begin van de stilleggingsperiode:

1.

de criteria of parameters die worden gehanteerd om opstart- en stilleggingsperioden vast te tellen, zijn transparant en extern verifieerbaar;

2.

de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden wordt gebaseerd op omstandigheden die verenigbaar zijn met een stabiel vermogensopwekkingsproces, dat de gezondheid en veiligheid waarborgt;

3.

de perioden waarin een stookinstallatie, na de opstart, stabiel en veilig werkt waarbij wel brandstof wordt toegevoerd, maar geen warmte, elektriciteit of mechanische energie wordt afgevoerd, maken geen deel uit van de opstart- en stilleggingsperioden.

Artikel 4

Vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden in de vergunning

1.   Voor de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden in de vergunning voor de installatie waarvan de stookinstallatie deel uitmaakt, omvatten de in artikel 14, lid 1, onder f), van Richtlijn 2010/75/EU bedoelde maatregelen

a)

tenminste een van de volgende maatregelen:

i)

het eindpunt van de opstartperiode en het beginpunt van de stilleggingsperiode, uitgedrukt als belastingdrempelwaarden overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8 en in aanmerking nemend dat de minimale stilleggingsbelasting voor de stabiele vermogensopwekking lager kan zijn dan de minimale opstartbelasting voor de stabiele vermogensopwekking, omdat de stookinstallatie in staat kan zijn bij een lagere belasting stabiel te werken zodra de installatie na een periode in bedrijf te zijn geweest, voldoende op temperatuur is gekomen;

ii)

afzonderlijke processen of drempelwaarden voor operationele parameters in verband met het einde van de opstartperiode en met het begin van de stilleggingsperiode en die helder, gemakkelijk te controleren en op de gebruikte technologie toepasbaar zijn, als bedoeld in artikel 9;

b)

maatregelen die ervoor zorgen dat de opstart- en stilleggingsperioden zoveel mogelijk worden beperkt;

c)

maatregelen die ervoor zorgen dat alle emissiebeperkende apparatuur zodra dat technisch uitvoerbaar is, in werking wordt gesteld.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt rekening gehouden met de technische en operationele kenmerken van de stookinstallatie en de eenheden daarvan en de technische voorschriften voor het gebruik van de geïnstalleerde emissiebeperkende technieken.

2.   Indien aspecten betreffende de installatie die invloed hebben op de opstart- en stilleggingsperioden veranderen, waaronder de geïnstalleerde apparatuur, het brandstoftype, de rol van de installatie in het systeem en de geïnstalleerde emissiebeperkende technieken, worden de vergunningsvoorwaarden betreffende de opstart- en stilleggingsperioden door de bevoegde autoriteit opnieuw bekeken en indien nodig bijgesteld.

Artikel 5

Vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor stookinstallaties die uit twee of meer eenheden bestaan

1.   Voor de berekening van de in bijlage V, deel 4, punt 1, bij Richtlijn 2010/75/EU bedoelde gemiddelde emissiewaarden, zijn de volgende regels van toepassing voor de vaststelling van de opstart- en stilleggingsperioden van stookinstallaties die uit twee of meer eenheden bestaan:

a)

de waarden die worden gemeten tijdens de opstartperiode van de eerste eenheid die wordt opgestart en tijdens de stilleggingsperiode van de laatste stookeenheid die wordt stilgelegd, worden buiten beschouwing gelaten;

b)

de waarden die tijdens de opstart- en stilleggingsperioden van afzonderlijke eenheden worden vastgesteld, worden uitsluitend buiten beschouwing gelaten indien zij voor elk van de desbetreffende eenheden apart worden gemeten of, indien een meting technisch of economisch niet uitvoerbaar is, apart worden berekend.

2.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 27, van Richtlijn 2010/75/EU omvatten de opstart- en stilleggingsperioden van stookinstallaties die uit twee of meer eenheden bestaan, uitsluitend de opstartperiode van de eerste stookeenheid die wordt opgestart en de stilleggingsperiode van de laatste stookeenheid die wordt stilgelegd.

Voor stookinstallaties waarvoor de punten 2, 4, 6 en deel 1 van bijlage V van Richtlijn 2010/75/EU de toepassing van een emissiegrenswaarde toestaan voor delen van een stookinstallatie waarvan de afgassen via een of meer afzonderlijke afgaskanalen in een gemeenschappelijke schoorsteen worden uitgestoten, mogen de opstart- en stilleggingsperioden voor elk van die delen van de stookinstallatie apart worden vastgesteld. De opstart- en stilleggingsperioden voor een deel van de installatie stemmen dan overeen met de opstartperiode van de eerste stookeenheid die binnen dat deel van de installatie wordt opgestart en de stilleggingsperiode van de laatste stookeenheid die binnen dat deel van de installatie wordt stilgelegd.

Artikel 6

Vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor stookinstallaties die elektriciteit opwekken of vermogen voor mechanische aandrijving leveren op basis van belastingdrempelwaarden

1.   Voor stookinstallaties die elektriciteit opwekken en voor stookinstallaties voor mechanische aandrijving wordt de opstartperiode geacht te eindigen op het moment dat de installatie de minimale opstartbelasting voor stabiele vermogensopwekking bereikt.

2.   De stilleggingsperiode wordt geacht te beginnen wanneer de beëindiging van de brandstoftoevoer wordt geïnitieerd nadat het punt van de minimale stilleggingsbelasting voor stabiele vermogensopwekking is bereikt, waarna de opgewekte elektriciteit niet langer voor het elektriciteitsnet beschikbaar is of het opgewekt mechanisch vermogen niet langer voor de mechanische belasting bruikbaar is.

3.   De belastingdrempelwaarden om voor stookinstallaties die elektriciteit opwekken het einde van de opstartperiode en het einde van de stilleggingsperiode vast te stellen, en die in de vergunning van de installatie moeten worden opgenomen, bedragen een vast percentage van het nominaal elektrisch vermogen van de stookinstallatie.

4.   De belastingdrempelwaarden om voor stookinstallaties voor mechanische aandrijving het einde van de opstartperiode en het einde van de stilleggingsperiode vast te stellen, en die in de vergunning van de installatie moeten worden opgenomen, bedragen een vast percentage van het mechanisch vermogen van de stookinstallatie.

Artikel 7

Vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor stookinstallaties die warmte opwekken op basis van belastingdrempelwaarden

1.   Voor stookinstallaties die warmte opwekken wordt de opstartperiode geacht te eindigen, wanneer de installatie de minimale opstartbelasting voor stabiele stroomopwekking bereikt en de warmte op veilige en betrouwbare wijze aan een distributienetwerk of een warmteaccumulator kan worden geleverd of rechtstreeks op een lokaal industrieterrein kan worden gebruikt.

2.   De stilleggingsperiode wordt geacht te beginnen na het bereiken van de minimale stilleggingsbelasting voor stabiele warmteopwekking, wanneer de warmte niet langer op veilige en betrouwbare wijze aan een netwerk kan worden geleverd of rechtstreeks op een lokaal industrieterrein kan worden gebruikt.

3.   De belastingdrempelwaarden om voor stookinstallaties die warmte opwekken het einde van de opstartperiode en het begin van de stilleggingsperiode vast te stellen, en die in de vergunning van de installatie moeten worden opgenomen, bedragen een vast percentage van het nominaal thermisch vermogen van de stookinstallatie.

4.   De perioden waarin installaties die warmte opwekken een accumulator of reservoir opwarmen zonder warmte af te voeren, worden als bedrijfsuren beschouwd en niet als opstart- of stilleggingsperioden.

Artikel 8

Vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor stookinstallaties die warmte en elektriciteit opwekken op basis van belastingdrempelwaarden

Voor stookinstallaties die elektriciteit en warmte opwekken, worden de opstart- en stilleggingsperioden vastgesteld zoals uiteengezet in de artikelen 6 en 7, waarbij zowel met de opgewekte elektriciteit als met de opgewekte warmte rekening wordt gehouden.

Artikel 9

Vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden op basis van operationele parameters of afzonderlijke processen

Voor de vaststelling van de minimale opstartbelasting en de minimale stilleggingsbelasting voor stabiele vermogensopwekking worden ten minste drie criteria vastgesteld, waarbij het einde van de opstart- of het begin van de stilleggingsperioden bereikt wordt wanneer aan ten minste twee van de criteria is voldaan.

Deze criteria worden uit de onderstaande gekozen:

1.

de in de bijlage omschreven afzonderlijke processen of gelijkwaardige processen die passen bij de technische kenmerken van de installatie;

2.

drempelwaarden voor de in de bijlage omschreven operationele parameters, of gelijkwaardige parameters die passen bij de technische kenmerken van de installatie.

Artikel 10

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2012.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.


BIJLAGE

AFZONDERLIJKE PROCESSEN EN OPERATIONELE PARAMETERS IN VERBAND MET OPSTART- EN STILLEGGINGSPERIODEN

1.   Afzonderlijke processen in verband met de minimale opstartbelasting voor stabiele vermogensopwekking

1.1.

Voor installaties op vaste brandstof: de volledige overgang van het gebruik van de stabiliserende reserve- of steunbranders naar het werken op uitsluitend normale brandstof

1.2.

Voor installaties op vloeibare brandstof: de start van de hoofdpomp voor de brandstoftoevoer wanneer de oliedruk van de brander gestabiliseerd is; de brandstofstroom kan hiervoor als indicator worden gebruikt

1.3.

Voor gasturbines: het punt waarop de verbrandingsmethode overschakelt op de volledig voorgemengde stationaire verbrandingsmethode of „stationair toerental”

2.   Operationele parameters

2.1.

Het zuurstofgehalte van de verbrandingsgassen

2.2.

De temperatuur van het verbrandingsgas

2.3.

Stoomdruk

2.4.

Voor installaties die warmte opwekken: enthalpie en de snelheid van de vloeistof die de warmte overdraagt

2.5.

Voor op vloeibare brandstof en met gas gestookte installaties: het brandstofdebiet, omschreven als een percentage van het nominale potentiële brandstofdebiet

2.6.

Voor stoomketelinstallaties: de temperatuur van de stoom bij het verlaten van de ketel