ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.072.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 72

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
10 maart 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2012/145/EU

 

*

Besluit van de Raad van 28 februari 2012 betreffende de sluiting van het tussen de Europese Unie en de Republiek Guinee-Bissau overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen beide partijen

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 205/2012 van de Commissie van 6 januari 2012 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door de lidstaten mee te delen gegevensbron en gegevensparameters ( 1 )

2

 

*

Verordening (EU) nr. 206/2012 van de Commissie van 6 maart 2012 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor airconditioners en ventilatoren betreft ( 1 )

7

 

*

Verordening (EU) nr. 207/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 betreffende elektronische gebruiksaanwijzingen voor medische hulpmiddelen ( 1 )

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 208/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 562/2011 tot vaststelling van het programma voor de toewijzing aan de lidstaten van aan het begrotingsjaar 2012 toe te rekenen financiële middelen voor de levering van levensmiddelen uit de interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Europese Unie en tot afwijking van sommige bepalingen van Verordening (EU) nr. 807/2010

32

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 209/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

39

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 210/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de invoercertificaataanvragen voor olijfolie die zijn ingediend op 5 en 6 maart 2012 in het kader van het tariefcontingent voor Tunesië en houdende schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor de maand maart 2012

41

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

10.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 februari 2012

betreffende de sluiting van het tussen de Europese Unie en de Republiek Guinee-Bissau overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen beide partijen

(2012/145/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, juncto artikel 218, lid 6, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 maart 2008 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 241/2008 van de Raad betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Guinee-Bissau goedgekeurd (1).

(2)

De Unie heeft met de Republiek Guinee-Bissau onderhandeld over een nieuw protocol waarbij aan EU-vaartuigen vangstmogelijkheden worden geboden in de wateren waarover Guinee-Bissau de soevereiniteit of de jurisdictie voor visserijaangelegenheden heeft (hierna het „protocol” genoemd).

(3)

Na afloop van de onderhandelingen is het protocol op 15 juni 2011 geparafeerd.

(4)

Dit protocol is op grond van Besluit 2011/885/EU van de Raad (2) ondertekend en wordt sinds 16 juni 2011 voorlopig toegepast.

(5)

Het protocol dient te worden gesloten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het tussen de Europese Unie en de Republiek Guinee-Bissau overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Guinee-Bissau, die van kracht is tussen beide partijen (hierna het „protocol” genoemd), wordt namens de Unie goedgekeurd (3).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 14 van het protocol bedoelde kennisgeving, teneinde tot uitdrukking te brengen dat de Unie ermee instemt door het protocol gebonden te zijn (4).

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

N. WAMMEN


(1)  PB L 75 van 18.3.2008, blz. 49.

(2)  PB L 344 van 28.12.2011, blz. 1.

(3)  Het protocol is samen met het besluit betreffende de ondertekening ervan bekendgemaakt in PB L 344 van 28.12.2011, blz. 1.

(4)  De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.


VERORDENINGEN

10.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/2


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 205/2012 VAN DE COMMISSIE

van 6 januari 2012

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door de lidstaten mee te delen gegevensbron en gegevensparameters

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 8, lid 9, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de artikelen 18 en 26 van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (2), moet elk nieuw licht bedrijfsvoertuig dat in de Unie in de handel wordt gebracht, vergezeld gaan van een geldig certificaat van overeenstemming en mag een lidstaat een dergelijk voertuig alleen registreren als het vergezeld gaat van een dergelijk certificaat. Overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EU) nr. 510/2011 moeten de gegevens die door een lidstaat worden verzameld voor de monitoring van de naleving door de fabrikant van de artikelen 4 en 11 van die verordening, overeenstemmen met een certificaat van oorsprong en mogen zij uitsluitend op dit document zijn gebaseerd.

(2)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (3), moeten de lidstaten het certificaat van overeenstemming gebruiken als gegevensbron, maar is het gebruik van andere documenten die een gelijkwaardige graad van nauwkeurigheid bieden, toegestaan voor de monitoring en rapportering van CO2-emissies van personenauto’s. Met het oog op kostenefficiënte en nauwkeurige monitoring en rapportering van CO2-emissiegegevens voor lichte commerciële voertuigen is het passend lidstaten op korte termijn toe te staan dezelfde procedure en dezelfde gegevensbronnen voor de monitoring en rapportering krachtens Verordening (EU) nr. 510/2011 te gebruiken als die welke worden gebruik voor rapportering krachtens Verordening (EG) nr. 443/2009. Daarom moet bijlage II bij Verordening (EU) nr. 510/2011 voorzien in de mogelijkheid dat voor de monitoring en rapportering van CO2, in naar behoren gemotiveerde gevallen, andere gegevensbronnen met een gelijkwaardige graad van nauwkeurigheid worden gebruikt. De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de monitoringprocedure voldoende nauwkeurig is.

(3)

Ter verbetering van de middelen voor het verifiëren van de nauwkeurigheid van gegevens is het, gezien de ervaring die is opgedaan met de monitoring van CO2-emissies, passend het typegoedkeuringsnummer toe te voegen als een door de lidstaten mee te delen parameter voor gedetailleerde gegevens. Ook is duidelijk geworden dat er geen behoefte is aan de parameter „handelsbenaming”, die dus uit de gedetailleerde monitoringgegevens moet worden geschrapt.

(4)

Met het oog op duidelijkheid en precisie bij de monitoring en rapportering door de lidstaten is het ook nodig voor samenhang tussen de verschillende vereisten van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 510/2011 te zorgen. De vereisten inzake gedetailleerde gegevens zijn vastgesteld in de in deel C van bijlage II opgenomen rapporteringsformaten. De delen A en B van die bijlage moeten daarom worden aangepast om die vereisten inzake gedetailleerde gegevens nauwkeurig weer te geven.

(5)

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 510/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 510/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 januari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1.

(2)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(3)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 510/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel A wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 2 wordt de eerste zin vervangen door:

„De in punt 1 bedoelde gegevens worden overgenomen uit het certificaat van overeenstemming of stemmen overeen met het door de fabrikant van het desbetreffende lichte commerciële voertuig afgegeven certificaat van overeenstemming. Wanneer het certificaat van overeenstemming niet wordt gebruikt, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om voldoende nauwkeurigheid van de monitoringprocedure te waarborgen.”;

b)

punt 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

Het aantal nieuwe lichte commerciële voertuigen met waarden voor elk van de volgende paramaters:

i)

CO2-emissies;

ii)

massa;

iii)

wielbasis;

iv)

spoorbreedte gestuurde as;

v)

spoorbreedte andere as.”;

ii)

punt c) wordt geschrapt;

iii)

in punt d) worden de punten iv) en v) vervangen door:

„iv)

technisch toelaatbare maximummassa;

v)

wielbasis;

vi)

spoorbreedte gestuurde as;

vii)

spoorbreedte andere as.”.

2)

In deel B worden de punten 2, 3, 5 en 6 geschrapt.

3)

In deel C wordt afdeling 2 over gedetailleerde monitoringgegevens vervangen door:

Afdeling 2 —   Gedetailleerde monitoringgegevens

Naam fabrikant — EU-standaardaanduiding

Naam fabrikant — Aanduiding fabrikant

Naam fabrikant — Aanduiding nationaal register

Typegoedkeuringsnummer en de extensie(s) ervan

Type

Variant

Versie

Merk

Voertuigcategorie volgens typegoedkeuring

Categorie ingeschreven voertuig

Totaal aantal nieuwe registraties

Specifieke CO2-emissies (g/km)

Massa (kg)

Technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig in beladen toestand (kg)

Wielbasis (mm)

Spoorbreedte gestuurde as (mm)

Spoorbreedte andere as (mm)

Brandstofsoort

Brandstofmodus

Capaciteit (cm3)

Elektriciteitsverbruik (Wh/km)

Innovatieve technologie of code van de groep innovatieve technologieën

Emissiereductie dankzij innoverende technologieën

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Nummer 1

Type 1

Variant 1

Versie 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Nummer 1

Type 1

Variant 1

Versie 2

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Nummer 1

Type 1

Variant 2

Versie 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Nummer 1

Type 1

Variant 2

Versie 2

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Nummer 2

Type 2

Variant 1

Versie 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Nummer 2

Type 2

Variant 1

Versie 2

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Nummer 2

Type 2

Variant 2

Versie 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Fabrik. 1

Nummer 2

Type 2

Variant 2

Versie 2

Fabrik. 2

Fabrik. 2

Fabrik. 2

Nummer 1

Type 1

Variant 1

Versie 1

Fabrik. 2

Fabrik. 2

Fabrik. 2

Nummer 1

Type 1

Variant 1

Versie 2

Fabrik. 2

Fabrik. 2

Fabrik. 2

Nummer 1

Type 1

Variant 2

Versie 1

Fabrik. 2

Fabrik. 2

Fabrik. 2

Nummer 1

Type 1

Variant 2

Versie 2

…”


10.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/7


VERORDENING (EU) Nr. 206/2012 VAN DE COMMISSIE

van 6 maart 2012

tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor airconditioners en ventilatoren betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,

Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2009/125/EG dient de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energiegerelateerde producten met een significant omzet- en handelsvolume, een significant milieueffect en een significant potentieel voor verbetering met betrekking tot het milieueffect, zonder dat dit buitensporige kosten met zich meebrengt.

(2)

Overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder a), van Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 3, en de criteria van artikel 15, lid 2, en na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp, in voorkomend geval uitvoeringsmaatregelen invoeren voor producten die een grote bijdrage kunnen leveren tot de kosteneffectieve beperking van broeikasgasemissies, zoals elementen van verwarmings-, ventilatie- en airconditioningsystemen.

(3)

De Commissie heeft een voorbereidende studie verricht waarin een analyse is gemaakt van de technische, milieutechnische en economische aspecten van airconditioners en ventilatoren die gewoonlijk voor huishoudelijk gebruik en in kleine bedrijven worden gebruikt. De studie is verricht in samenwerking met de belanghebbenden en de betrokken partijen uit de Unie en derde landen, en de bevindingen ervan zijn bekendgemaakt.

(4)

Het belangrijkste milieuaspect van de desbetreffende producten, dat voor de toepassing van deze verordening als significant wordt beschouwd, is het energieverbruik tijdens de gebruiksfase en het geluidsvermogensniveau. In de voorbereidende studie worden tevens mogelijke koelmiddellekkages aangewezen als een significant milieuaspect in de vorm van directe broeikasgasemissies die gemiddeld 10 tot 20 % van de gecombineerde directe en indirecte broeikasgasemissies vertegenwoordigen.

(5)

Zoals uit de voorbereidende studie blijkt en gedurende de effectbeoordeling is bevestigd, is er een gebrek aan informatie over de efficiëntie van ventilatoren. Om markttoezichtsautoriteiten echter van belangrijke informatie te voorzien en een efficiënte controle van de markt mogelijk te maken met het oog op de vaststelling van minimumeisen voor energie-efficiëntie in de toekomst, zullen eisen voor productinformatie over ventilatoren ervoor zorgen dat de efficiëntie van het apparaat en de toegepaste meetmethode duidelijk zichtbaar zijn op het product. Voorts worden eisen voor de stand-by-stand en de uit-stand van ventilatoren vastgesteld.

(6)

Het jaarlijkse elektriciteitsverbruik in de Unie van de onder deze verordening vallende producten werd in 2005 geraamd op 30 TWh. Wanneer geen specifieke maatregelen worden genomen, wordt verwacht dat dit jaarlijkse elektriciteitsverbruik zal stijgen tot 74 TWh in 2020. Uit de voorbereidende studie blijkt dat het elektriciteitsverbruik van producten die onder deze verordening vallen, sterk kan worden teruggedrongen.

(7)

Uit de voorbereidende studie blijkt dat het niet nodig is eisen vast te stellen met betrekking tot de andere in bijlage I, deel 1, van Richtlijn 2009/125/EG vermelde parameters voor ecologisch ontwerp, omdat voor airconditioners het elektriciteitsverbruik en het geluidsvermogensniveau in de gebruiksfase veruit de belangrijkste milieuaspecten zijn.

(8)

Aangezien koelmiddelen worden behandeld in Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (2), worden in deze verordening geen specifieke eisen voor koelmiddelen vastgesteld. In het kader van de eisen voor ecologisch ontwerp wordt echter een bonus voorgesteld om de markt in de richting van het gebruik van koelmiddelen met een verlaagd schadelijk effect voor het milieu te sturen. De bonus zal leiden tot lagere minimumeisen inzake energie-efficiëntie voor apparaten die gebruikmaken van koelmiddelen met een laag aardopwarmingsvermogen (GWP).

(9)

Airconditioners kunnen deel uitmaken van systemen die in gebouwen zijn geïnstalleerd. In nationale wetgeving, onder meer gebaseerd op Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 inzake energieprestaties van gebouwen (3) kunnen nieuwe, strengere eisen worden vastgesteld voor dergelijke airconditioningsystemen, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de berekenings- en meetmethoden die in deze verordening zijn vastgesteld met betrekking tot de efficiëntie van airconditioners.

(10)

De stand-by- en de uit-stand kunnen een aanzienlijk aandeel hebben in het totale elektriciteitsverbruik van deze apparaten. Voor airconditioners, behalve voor airconditioners met twee luchtkanalen en met één luchtkanaal, valt het elektriciteitsverbruik van deze functies onder de minimumeisen voor energieprestaties en de meetmethode met betrekking tot de seizoensgebonden efficiëntie. De eisen voor de stand-by- en uit-stand voor airconditioners met twee luchtkanalen en met één luchtkanaal worden vastgesteld op basis van de eisen inzake ecologisch ontwerp van Verordening (EG) nr. 1275/2008 van de Commissie (4).

(11)

De eisen inzake ecologisch ontwerp in deze verordening en de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 626/2011 van de Commissie van 4 mei 2011 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van airconditioners (5) kunnen tezamen tegen 2020 leiden tot een jaarlijkse elektriciteitsbesparing van 11 TWh ten opzichte van een situatie met ongewijzigd beleid.

(12)

De efficiëntie van het elektriciteitsverbruik van producten die onder deze verordening vallen, moet worden verbeterd door bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën toe te passen die de gecombineerde kosten van de aankoop en het gebruik van deze producten doen dalen.

(13)

De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen uit het oogpunt van de eindgebruiker geen negatieve invloed hebben op de werking van het product en ze mogen geen schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid, de veiligheid en het milieu. De voordelen van het beperken van het elektriciteitsverbruik tijdens het gebruik moeten ruimschoots opwegen tegen het mogelijk grotere milieueffect tijdens de productiefase.

(14)

De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten geleidelijk worden ingevoerd, zodat fabrikanten voldoende tijd krijgen om het ontwerp van de onder deze verordening vallende producten te herzien. Het tijdschema dient zodanig te zijn dat negatieve effecten op de werking van in de handel aangeboden producten worden voorkomen en dat rekening wordt gehouden met kosteneffecten voor eindgebruikers en fabrikanten, met name het midden- en kleinbedrijf, terwijl tevens wordt gegarandeerd dat de doelstellingen van deze verordening tijdig worden verwezenlijkt.

(15)

De relevante productparameters moeten worden gemeten met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetmethoden die beantwoorden aan de erkende stand van de techniek, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen die door Europese normaliseringsinstanties zijn opgesteld, zoals opgesomd in bijlage I bij Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van Richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels (6).

(16)

Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG moeten in deze verordening passende procedures voor overeenstemmingsbeoordeling worden gespecificeerd.

(17)

Ter ondersteuning van controles op de naleving moeten fabrikanten informatie vermelden in de in bijlagen IV en V van Richtlijn 2009/125/EG genoemde technische documentatie, voor zover deze informatie betrekking heeft op de eisen van deze verordening.

(18)

Naast de in deze verordening vastgestelde juridisch bindende eisen, moeten indicatieve benchmarks voor de beste beschikbare technologieën worden vastgesteld om te garanderen dat informatie over de milieuprestaties tijdens de levensduur van de onder deze verordening vallende producten op grote schaal beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is.

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp vastgesteld voor het in de handel brengen van op het elektriciteitsnet aangesloten airconditioners met een nominaal vermogen ≤ 12 kW voor koeling, of verwarming als het product geen koelfunctie heeft, en ventilatoren met een elektrisch opgenomen vermogen ≤ 125 W.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

apparaten die gebruikmaken van niet-elektrische energiebronnen;

b)

airconditioners waarvan het condensorgedeelte of het verdampergedeelte, of beide, geen gebruik maken van lucht als medium voor warmteoverdracht.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „airconditioner”: een apparaat voor het koelen of verwarmen, of beide, van binnenlucht, dat gebruik maakt van een door een elektrische compressor aangedreven dampcompressiecyclus, met inbegrip van airconditioners die extra functies bieden zoals ontvochtiging, luchtzuivering, ventilatie of aanvullende luchtverwarming door middel van elektrische weerstandsverwarming, alsmede een apparaat dat gebruik kan maken van water (condensaatwater afkomstig van de verdamper of water dat van buitenaf wordt toegevoegd) voor verdamping op de condensor, mits het apparaat ook in staat is zonder het aanvullende water te werken en uitsluitend van lucht gebruik te maken;

2.   „airconditioner met twee luchtkanalen”: een airconditioner waarbij, gedurende het koelen of verwarmen, de inlaatlucht van de condensor (of verdamper) van buitenaf via een eerste kanaal naar de eenheid wordt gebracht en via een tweede kanaal naar buiten wordt afgevoerd, en die in zijn geheel in de te behandelen ruimte, bij een muur, is geplaatst (hierna ook „tweekanaals-airconditioner” genoemd);

3.   „airconditioner met één luchtkanaal”: een airconditioner waarbij, gedurende het koelen of verwarmen, de inlaatlucht van de condensor (of verdamper) vanuit de ruimte waarin de eenheid zich bevindt, wordt aangevoerd en buiten deze ruimte wordt afgevoerd (hierna ook „éénkanaals-airconditioner” genoemd);

4.   „nominaal vermogen” (Prated): het koel- of verwarmingsvermogen van de dampcompressiecyclus van de eenheid onder nominale standaardomstandigheden;

5.   „ventilator”: een apparaat dat voornamelijk bestemd is voor het voortbrengen van een luchtbeweging rondom of op een deel van het menselijk lichaam met het oog op persoonlijk koelcomfort, met inbegrip van ventilatoren met extra functies zoals verlichting;

6.   „opgenomen vermogen” (PF): het elektrisch opgenomen vermogen, uitgedrukt in watt, van een ventilator die tegen het opgegeven maximaal ventilatordebiet werkt, en gemeten terwijl het oscillerend mechanisme actief is (indien/voor zover van toepassing).

Voor de bijlagen worden in bijlage I aanvullende definities vermeld.

Artikel 3

Eisen inzake ecologisch ontwerp en tijdschema

1.   De eisen inzake ecologisch ontwerp voor airconditioners en ventilatoren zijn opgenomen in bijlage I.

2.   Elke eis inzake ecologisch ontwerp wordt volgens het onderstaande tijdschema toegepast:

 

Vanaf 1 januari 2013:

voldoen éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners aan de eisen van bijlage I, deel 2, onder a).

 

Vanaf 1 januari 2013:

a)

voldoen airconditioners, met uitzondering van éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners, aan de eisen van bijlage I, deel 2, onder b) en deel 3, onder a), b) en c);

b)

voldoen éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners aan de eisen van bijlage I, deel 3, onder a), b) en d);

c)

voldoen ventilatoren aan de eisen van bijlage I, deel 3, onder a), b) en e).

 

Vanaf 1 januari 2014:

a)

voldoen airconditioners aan de eisen inzake ecologisch ontwerp van bijlage I, deel 2, onder c);

b)

voldoen éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners aan de eisen van bijlage I, deel 2, onder d).

3.   De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp wordt gemeten en berekend overeenkomstig de eisen in bijlage II.

Artikel 4

Overeenstemmingsbeoordeling

1.   De in artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde procedure voor overeenstemmingsbeoordeling bestaat uit de in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole of het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem.

2.   Voor de toepassing van de overeenstemmingsbeoordeling van artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG moet het technische documentatiedossier de resultaten van de berekening in bijlage II bij deze verordening bevatten.

Artikel 5

Controleprocedure met het oog op markttoezicht

Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtcontroles met betrekking tot de naleving van de in bijlage I bij deze verordening beschreven eisen gebruiken de lidstaten de in bijlage III bij de onderhavige verordening beschreven controleprocedure.

Artikel 6

Benchmarks

De indicatieve benchmarks voor best presterende airconditioners die op de markt beschikbaar zijn op het ogenblik dat deze verordening van kracht wordt, zijn vastgelegd in bijlage IV.

Artikel 7

Herziening

Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening beoordeelt de Commissie deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang en legt zij het resultaat van deze beoordeling voor aan het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp. Bij deze beoordeling wordt met name gekeken naar de eisen inzake efficiëntie en geluidsvermogensniveau, de gehanteerde aanpak ter bevordering van het gebruik van koelmiddelen met laag aardopwarmingsvermogen (GWP) en het toepassingsgebied van de verordening voor airconditioners en eventuele veranderingen in het marktaandeel van de soorten apparaten, waaronder airconditioners met een nominaal afgegeven vermogen van minimaal 12 kW. Deze beoordeling zal ook betrekking hebben op de geschiktheid van de eisen voor de stand-by-stand en de uit-stand en van de seizoensgebonden berekenings- en meetmethode, inclusief de wenselijkheid van een eventuele seizoensgebonden berekenings- en meetmethode voor koel- en verwarmingsseizoenen voor alle airconditioners die onder de verordening vallen.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

(2)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

(3)  PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.

(4)  PB L 339 van 18.12.2008, blz. 45.

(5)  PB L 178 van 6.7.2011, blz. 1.

(6)  PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18.


BIJLAGE I

Eisen inzake ecologisch ontwerp

1.   DEFINITIES VOOR DE BIJLAGEN

1.   „Omkeerbare airconditioner”: een airconditioner die zowel kan koelen als verwarmen;

2.   „Nominale standaardomstandigheden”: de combinatie van de binnentemperatuur (Tin) en buitentemperatuur (Tj) die de bedrijfsomstandigheden beschrijft, waarbij het geluidsvermogensniveau, het nominaal vermogen, het nominaal luchtdebiet, de nominale energie-efficiëntieverhouding (EERrated) en/of de nominale prestatiecoëfficiënt (COPrated) worden bepaald, zoals vermeld in bijlage II, tabel 2;

3.   „Binnentemperatuur” (Tin): de droge binnenluchttemperatuur (°C) (waarbij de relatieve vochtigheid wordt aangeduid door de bijbehorende natte-boltemperatuur);

4.   „Buitentemperatuur” (Tj): de droge buitenluchttemperatuur (°C) (waarbij de relatieve vochtigheid wordt aangeduid door de bijbehorende natte-boltemperatuur);

5.   „Nominale energie-efficiëntieverhouding” (EERrated): het opgegeven vermogen voor koeling (kW) gedeeld door het nominaal opgenomen vermogen voor koeling (kW) van een eenheid bij koeling onder nominale standaardomstandigheden;

6.   „Nominale prestatiecoëfficiënt” (COPrated): het opgegeven vermogen voor verwarming (kW) gedeeld door het nominaal opgenomen vermogen voor verwarming (kW) van een eenheid bij verwarming onder nominale standaardomstandigheden;

7.   „Aardopwarmingsvermogen” (GWP): de geschatte mate waarin 1 kg van het in de dampcompressiecyclus toegepaste koelmiddel aan de opwarming van de aarde bijdraagt, uitgedrukt in kg CO2-equivalenten over een tijdsduur van 100 jaar;

de in aanmerking genomen GWP-waarden zijn die welke zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 842/2006;

voor gefluoreerde koelmiddelen zijn de GWP-waarden die welke zijn gepubliceerd in het derde evaluatierapport van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (1) (IPCC 2001 GWP-waarden voor een periode van 100 jaar);

voor niet-gefluoreerde gassen zijn de GWP-waarden die welke zijn gepubliceerd in het eerste IPCC-evaluatierapport (2) voor een periode van 100 jaar;

GWP-waarden voor mengsels van koelmiddelen worden bepaald via de formule van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 842/2006;

voor koelmiddelen die vallen onder bovengenoemde referenties wordt als referentie het IPCC UNEP-rapport 2010 inzake koeling, airconditioning en warmtepompen, d.d. februari 2011, of recenter, gebruikt;

8.   „Uit-stand”: een toestand waarbij de airconditioner of ventilator aan het elektriciteitsnet is gekoppeld en geen functie uitvoert. Toestanden die ook als „uit-stand” worden beschouwd, zijn gevallen waarin slechts wordt aangegeven dat het apparaat zich in de „uit-stand” bevindt en standen waarin uitsluitend functies worden uitgevoerd om de elektromagnetische compatibiliteit in de zin van Richtlijn 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad te garanderen (3);

9.   „Stand-by-stand”: stand waarin de apparatuur (airconditioner of ventilator) aan het elektriciteitsnet is gekoppeld, afhankelijk is van de energietoevoer van het elektriciteitsnet om naar behoren te kunnen functioneren en gedurende onbepaalde tijd uitsluitend de volgende functies uitvoert: de reactiveringsfunctie, hetzij de reactiveringsfunctie in combinatie met, uitsluitend, de indicatie van de werking van de reactiveringsfunctie, en/of de informatie- of toestandweergave;

10.   „Reactiveringsfunctie”: functie die de activering van andere standen, inclusief de aan-stand, aan de hand van een schakelaar-op-afstand, waaronder afstandsbediening, een interne sensor of een timer, mogelijk maakt en aanvullende functies, waaronder de hoofdfunctie, inschakelt;

11.   „Informatie- of toestandweergave”: doorlopende functie die zorgt voor de weergave van informatie of van de toestand van de apparatuur op een scherm, inclusief klokken;

12.   „Geluidsvermogensniveau”: het A-gewogen geluidsvermogensniveau (dB(A)) binnenshuis en/of buitenshuis dat gemeten wordt onder nominale standaardomstandigheden voor koeling (of verwarming, indien het product geen koelfunctie heeft);

13.   „Referentieontwerpvoorwaarden”: de combinatie van voorschriften voor de referentieontwerptemperatuur, de maximale bivalente temperatuur en de maximale bedrijfstemperatuur, zoals aangegeven in bijlage II, tabel 3;

14.   „Referentieontwerptemperatuur”: de buitentemperatuur (°C) voor koeling (Tdesignc) of verwarming (Tdesignh), zoals beschreven in bijlage II, tabel 3, waarbij de deellastverhouding gelijk is aan 1, en die varieert naargelang het bestemde seizoen voor hetzij koeling hetzij verwarming;

15.   „Deellastverhouding” (pl(Tj)): de buitentemperatuur minus 16 °C, gedeeld door de referentieontwerptemperatuur minus 16 °C, voor hetzij koeling hetzij verwarming;

16.   „Seizoen”: een van de vier sets van bedrijfsomstandigheden (beschikbaar voor vier seizoenen: één koelseizoen, drie verwarmingsseizoenen: gemiddeld/kouder/warmer) met een beschrijving per bin van de combinatie van buitentemperaturen en het aantal uren dat deze temperaturen zich voordoen per seizoen waarvoor de eenheid geschikt voor het doel wordt verklaard;

17.   „Bin” (met index j): een combinatie van een buitentemperatuur (Tj) en bin-uren (hj), zoals beschreven in bijlage II, tabel 1;

18.   „Bin-uren”: het aantal uren per seizoen (hj) dat de buitentemperatuur zich voor elke bin voordoet, zoals beschreven in bijlage II, tabel 1;

19.   „Seizoensgebonden energie-efficiëntie” (SEER): de totale energie-efficiëntieverhouding van de eenheid die representatief is voor het hele koelseizoen en wordt berekend als de jaarlijkse referentiekoelvraag gedeeld door het jaarlijkse elektriciteitsverbruik voor koeling;

20.   „Jaarlijkse referentiekoelvraag” (QC): de referentiekoelvraag (kWh/a) te gebruiken als grondslag voor de berekening van SEER en berekend als het product van de ontwerpbelasting voor koeling (Pdesignc) en de equivalente actieve-modusuren voor koeling (HCE);

21.   „Equivalente actieve-modusuren voor koeling” (HCE): het veronderstelde aantal uren per jaar (h/a) dat de eenheid de ontwerpbelasting voor koeling (Pdesignc) moet leveren om te voldoen aan de jaarlijkse referentiekoelvraag, zoals beschreven in bijlage II, tabel 4;

22.   „Jaarlijks elektriciteitsverbruik voor koeling” (QCE): het vereiste elektriciteitsverbruik (kWh/a) om te voldoen aan de jaarlijkse referentiekoelvraag, dat wordt berekend als de jaarlijkse referentiekoelvraag gedeeld door de seizoensgebonden energie-efficiëntieverhouding in actieve modus (SEERon), en het elektriciteitsverbruik van de eenheid voor de thermostaat-uit-, stand-by-, uit- en carterverwarming-stand tijdens het koelseizoen;

23.   „Seizoensgebonden energie-efficiëntieverhouding in actieve modus” (SEERon): de gemiddelde energie-efficiëntieverhouding van de eenheid in actieve modus voor de koelfunctie, berekend op basis van deellast- en bin-specifieke energie-efficiëntieverhoudingen (EERbin(Tj)) en gewogen door het aantal bin-uren dat de bin zich voordoet;

24.   „Deellast”: de koelbelasting (Pc(Tj)) of de verwarmingsbelasting (Ph(Tj)) (kW) bij een bepaalde buitentemperatuur Tj, berekend als de ontwerpbelasting vermenigvuldigd met de deellastverhouding;

25.   „Bin-specifieke energie-efficiëntieverhouding” (EERbin(Tj)): de specifieke energie-efficiëntieverhouding voor elke bin j met buitentemperatuur Tj in een bepaald seizoen, afgeleid van de deellast, het opgegeven vermogen en de opgegeven energie-efficiëntieverhouding (EERd(Tj)) voor specifieke bins (j) en berekend voor andere bins middels inter-/extrapolatie, en waar nodig gecorrigeerd door de verliescoëfficiënt;

26.   „Seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt” (SCOP): de totale prestatiecoëfficiënt van de eenheid, die representatief is voor het hele aangewezen verwarmingsseizoen (de waarde van SCOP heeft betrekking op een aangewezen verwarmingsseizoen), berekend als de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag gedeeld door het jaarlijkse elektriciteitsverbruik voor verwarming;

27.   „Jaarlijkse referentieverwarmingsvraag” (QH): de referentieverwarmingsvraag (kWh/a) met betrekking tot een aangewezen verwarmingsseizoen, te gebruiken als grondslag voor de berekening van SCOP en berekend als het product van de ontwerpbelasting voor verwarming (Pdesignh) en de seizoensgebonden equivalente actieve-modusuren voor verwarming (HHE);

28.   „Equivalente actieve-modusuren voor verwarming” (HHE): het veronderstelde aantal uren per jaar (h/a) dat de eenheid de ontwerpbelasting voor verwarming (Pdesignh) moet leveren om te voldoen aan de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag, zoals beschreven in bijlage II, tabel 4;

29.   „Jaarlijks elektriciteitsverbruik voor verwarming” (QHE): het vereiste elektriciteitsverbruik (kWh/a) om te voldoen aan de aangeduide jaarlijkse referentieverwarmingsvraag en dat betrekking heeft op een aangewezen verwarmingsseizoen; en dat wordt berekend als de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag gedeeld door de prestatiecoëfficiënt in actieve modus (SCOPon) en het elektriciteitsverbruik van de eenheid voor de thermostaat-uit-, stand-by-, uit- en carterverwarming-stand tijdens het verwarmingsseizoen;

30.   „Seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt in actieve modus” (SCOPon): de gemiddelde prestatiecoëfficiënt van de eenheid in actieve modus voor het aangewezen verwarmingsseizoen, berekend op basis van deellast, vermogen van de elektrische back-upverwarming (waar nodig) en bin-specifieke prestatiecoëfficiënten (COPbin(Tj)) en gewogen door het aantal bin-uren dat de bin zich voordoet;

31.   „Vermogen van de elektrische back-upverwarming” (elbu(Tj)): is het verwarmingsvermogen (kW) van een echte of veronderstelde elektrische back-upverwarming met een COP van 1, die het opgegeven vermogen voor verwarming (Pdh(Tj)) aanvult om te voldoen aan de deellast voor verwarming (Ph(Tj)) indien Pdh(Tj) lager is dan Ph(Tj), voor de buitentemperatuur (Tj);

32.   „Bin-specifieke prestatiecoëfficiënt” (COPbin(Tj)): de specifieke prestatiecoëfficiënt voor elke bin j met buitentemperatuur Tj in een bepaald seizoen, afgeleid van de deellast, het opgegeven vermogen en de opgegeven prestatiecoëfficiënt (COPd(Tj)) voor specifieke bins (j) en berekend voor andere bins middels inter-/extrapolatie, en waar nodig gecorrigeerd door de verliescoëfficiënt;

33.   „Opgegeven vermogen” (kW): het vermogen van de dampcompressiecyclus van de eenheid voor koeling (Pdc(Tj)) of verwarming (Pdh(Tj)), met betrekking tot een buitentemperatuur Tj en binnentemperatuur (Tin), zoals door de fabrikant is opgegeven;

34.   „Bedrijfswaarde” (SV) ((m3/min)/W): voor ventilatoren de verhouding tussen het maximaal ventilatordebiet (m3/min) en het opgenomen vermogen (W);

35.   „Vermogenscontrole”: de capaciteit van de eenheid om haar vermogen aan te passen door het volumedebiet te wijzigen. Eenheden moeten worden aangeduid als „vast” als de eenheid haar volumedebiet niet kan wijzigen, „trapsgewijs” als het volumedebiet wordt gewijzigd of afgewisseld in reeksen van niet meer dan twee stappen of „variabel” als het volumedebiet wordt gewijzigd of afgewisseld in reeksen van drie of meer stappen;

36.   „Functie”: de aanduiding of de eenheid in staat is tot het koelen van binnenlucht, het verwarmen van binnenlucht of beide;

37.   „Ontwerpbelasting”: de opgegeven koelbelasting (Pdesignc) en/of opgegeven verwarmingsbelasting (Pdesignh) (kW) bij de referentieontwerptemperatuur, waarbij

voor de koelmodus Pdesignc gelijk is aan het opgegeven vermogen voor koeling bij Tj gelijk aan Tdesignc;

voor de verwarmingsmodus Pdesignh gelijk is aan de deellast bij Tj gelijk aan Tdesignh;

38.   „Opgegeven energie-efficiëntieverhouding” (EERd(Tj)): de energie-efficiëntieverhouding voor een beperkt aantal specifieke bins (j) met buitentemperatuur (Tj), zoals is opgegeven door de fabrikant;

39.   „Opgegeven prestatiecoëfficiënt” (COPd(Tj)): de prestatiecoëfficiënt voor een beperkt aantal specifieke bins (j) met buitentemperatuur (Tj), zoals is opgegeven door de fabrikant;

40.   „Bivalente temperatuur” (Tbiv): de door de fabrikant opgegeven buitentemperatuur (Tj) (°C) voor verwarming waarop het opgegeven vermogen gelijk is aan de deellast en waaronder het opgegeven vermogen moet worden aangevuld door vermogen van een elektrische back-upverwarming om te voldoen aan de deellast voor verwarming;

41.   „Uiterste bedrijfstemperatuur” (Tol): de door de fabrikant opgegeven buitentemperatuur (°C) voor verwarming waaronder de airconditioner niet in staat is tot afgifte van verwarmingsvermogen. Onder deze temperatuur is het opgegeven vermogen gelijk aan nul;

42.   „Cyclisch-intervalvermogen” (kW): is het (tijdgewogen) gemiddelde van het opgegeven vermogen over het cyclisch-testinterval voor koeling (Pcycc) of verwarming (Pcych);

43.   „Cyclisch-intervalefficiëntie voor koeling” (EERcyc): de gemiddelde energie-efficiëntieverhouding over het cyclisch-testinterval (waarbij de compressor wordt in- en uitgeschakeld ), berekend als het geïntegreerde koelvermogen over het interval (kWh) gedeeld door het geïntegreerde elektrisch opgenomen vermogen over datzelfde interval (kWh);

44.   „Cyclisch-intervalefficiëntie voor verwarming” (COPcyc): de gemiddelde prestatiecoëfficiënt over het cyclisch-testinterval (waarbij de compressor wordt in- en uitgeschakeld), berekend als het geïntegreerde verwarmingsvermogen over het interval (kWh) gedeeld door het geïntegreerde elektrisch opgenomen vermogen over datzelfde interval (kWh);

45.   „Verliescoëfficiënt”: de mate van efficiëntieverlies als gevolg van cyclische variatie (het in- en uitschakelen van de compressor in actieve modus), die voor koeling (Cdc) of verwarming (Cdh) is vastgesteld of als standaardwaarde 0,25 is gekozen;

46.   „Actieve modus”: de modus die overeenkomt met de uren met een koel- of verwarmingsbelasting van het gebouw en waarbij de koel- of verwarmingsfunctie van de eenheid is geactiveerd. Deze toestand kan het cyclisch in-/uitschakelen van de eenheid meebrengen om een vereiste binnenluchttemperatuur te bereiken of te behouden;

47.   „Thermostaat-uit-stand”: de modus die overeenkomt met de uren zonder koel- of verwarmingsbelasting waarbij de koel- of verwarmingsfunctie van de eenheid is ingeschakeld maar de eenheid niet operationeel is, aangezien er geen koel- of verwarmingsbelasting is. Deze toestand heeft daarom betrekking op buitentemperaturen en niet op binnenbelastingen. Het cyclisch in-/uitschakelen in actieve modus wordt niet beschouwd als thermostaat-uit;

48.   „Carterverwarming-in-werking-stand”: de toestand waarin de eenheid een verwarmingsapparaat heeft geactiveerd om te voorkomen dat het koelmiddel naar de compressor loopt en aldus bij het starten van de compressor de concentratie koelmiddel in de olie te beperken;

49.   „Elektriciteitsverbruik in thermostaat-uit-stand” (PTO): het elektriciteitsverbruik (kW) van de eenheid, terwijl deze zich in de thermostaat-uit -stand bevindt;

50.   „Elektriciteitsverbruik in stand-by-stand” (PSB): het elektriciteitsverbruik (kW) van de eenheid, terwijl deze zich in de stand-by-stand bevindt;

51.   „Elektriciteitsverbruik in uit-stand” (POFF: het elektriciteitsverbruik (kW) van de eenheid, terwijl deze zich in de uit-stand bevindt;

52.   „Elektriciteitsverbruik in carterverwarming-stand” (PCK): het elektriciteitsverbruik (kW) van de eenheid, terwijl deze zich in de carterverwarming-stand bevindt;

53.   „Bedrijfsuren in thermostaat-uit-stand” (HTO): het jaarlijkse aantal uren (h/a) dat de eenheid geacht wordt zich in de thermostaat-uit-stand te bevinden, en waarvan de waarde afhangt van het aangewezen seizoen en de functie;

54.   „Bedrijfsuren in stand-by-stand” (HSB): het jaarlijkse aantal uren (h/a) dat de eenheid geacht wordt zich in de stand-by-stand te bevinden, en waarvan de waarde afhangt van het aangewezen seizoen en de functie;

55.   „Bedrijfsuren in uit-stand” (HOFF): het jaarlijkse aantal uren (h/a) dat de eenheid geacht wordt zich in de uit-stand te bevinden, en waarvan de waarde afhangt van het aangewezen seizoen en de functie;

56.   „Bedrijfsuren in carterverwarming-stand” (HCK): het jaarlijkse aantal uren (h/a) dat de eenheid geacht wordt zich in de carterverwarming-stand te bevinden, en waarvan de waarde afhangt van het aangewezen seizoen en de functie;

57.   „Nominaal luchtdebiet”: het luchtdebiet (m3/h) dat wordt gemeten bij de luchtuitlaat van binnen- en/of buiteneenheden (indien van toepassing) van airconditioners onder nominale standaardomstandigheden voor koeling (of verwarming, wanneer het product geen koelfunctie heeft);

58.   „Nominaal opgenomen vermogen voor koeling” (PEER): het elektrisch opgenomen vermogen (kW) van een eenheid tijdens het koelen onder nominale standaardomstandigheden;

59.   „Nominaal opgenomen vermogen voor verwarming” (PCOP): het elektrisch opgenomen vermogen (kW) van een eenheid tijdens het verwarmen onder nominale standaardomstandigheden;

60.   „Elektriciteitsverbruik van éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners” (QSD respectievelijk QDD): het elektriciteitsverbruik van airconditioners met één luchtkanaal of met twee luchtkanalen voor de koel- en/of verwarmingsmodus (afhankelijk van welke van toepassing is) (uitgedrukt in kWh/h voor airconditioners met één luchtkanaal en in kWh/a voor airconditioners met twee luchtkanalen);

61.   „Vermogensverhouding”: de verhouding tussen het totale vermelde koel- of verwarmingsvermogen van alle werkende binneneenheden en het vermelde koel- of verwarmingsvermogen van de buiteneenheid onder nominale standaardomstandigheden;

62.   „Maximaal ventilatordebiet” (F): het luchtdebiet van de ventilator op de hoogste stand (m3/min), dat is gemeten bij de ventilatoruitlaat terwijl het oscillerend mechanisme (in voorkomend geval) is uitgeschakeld;

63.   „Oscillerend mechanisme”: het vermogen van de ventilator om de richting van de luchtstroom automatisch te wijzigen terwijl de ventilator in bedrijf is;

64.   „Geluidsvermogensniveau van de ventilator”: het A-gewogen geluidsvermogensniveau van de ventilator tijdens maximaal ventilatordebiet, dat bij de uitlaat gemeten wordt;

65.   „Actieve-modusuren van de ventilator” (HCE): het aantal uren (h/a) waarin de ventilator verondersteld wordt het maximaal ventilatordebiet te leveren, zoals beschreven in bijlage II, tabel 4.

2.   EISEN INZAKE MINIMALE ENERGIE-EFFICIËNTIE, MAXIMAAL ELEKTRICITEITSVERBRUIK IN DE UIT-STAND EN STAND-BY-STAND EN MAXIMAAL GELUIDSVERMOGENSNIVEAU

a)

Met ingang van 1 januari 2013 dienen éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners te voldoen aan de eisen van onderstaande tabellen 1, 2 en 3, berekend overeenkomstig bijlage II. Eénkanaals- en tweekanaals-airconditioners en ventilatoren moeten voldoen aan de eisen voor de stand-by-stand en de uit-stand, zoals aangegeven in de onderstaande tabel 2. De eisen inzake minimale energie-efficiëntie en maximaal geluidsvermogensniveau hebben betrekking op de nominale standaardomstandigheden die in bijlage II, tabel 2, zijn vermeld.

Tabel 1

Eisen inzake minimale energie-efficiëntie

 

Airconditioners met twee luchtkanalen

Airconditioners met één luchtkanaal

EERrated

COPrated

EERrated

COPrated

Als GWP van koelmiddel > 150

2,40

2,36

2,40

1,80

Als GWP van koelmiddel ≤ 150

2,16

2,12

2,16

1,62

Tabel 2

Eisen inzake maximaal elektriciteitsverbruik van éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners en ventilatoren in de uit-stand en stand-by-stand

Uit-stand

Het elektriciteitsverbruik van apparatuur in welke vorm van uit-stand ook mag niet meer dan 1,00 W bedragen.

Stand-by-stand

Het elektriciteitsverbruik van apparatuur in een toestand waarin uitsluitend een reactiveringsfunctie of uitsluitend een reactiveringsfunctie en een indicatie van de ingeschakelde reactiveringsfunctie wordt geboden, mag niet meer dan 1,00 W bedragen.

Het elektriciteitsverbruik van apparatuur in een toestand waarin uitsluitend een informatie- of statusweergave of uitsluitend een combinatie van een reactiveringsfunctie en een informatie- of statusweergave wordt geboden, mag niet meer dan 2,00 W bedragen.

Beschikbaarheid van stand-by- en/of uit-stand

Behalve wanneer dit niet geschikt is met het oog op de gebruiksbestemming van het product, dient de apparatuur over een uit-stand en/of een stand-by-stand te beschikken en/of over een andere stand waarin de met het elektriciteitsnet verbonden apparatuur niet meer verbruikt dan de geldende voorschriften voor het elektriciteitsverbruik in de uit-stand en/of de stand-by-stand.

Tabel 3

Eisen inzake maximaal geluidsvermogensniveau

Geluidsvermogensniveau binnenshuis, uitgedrukt in dB(A)

65

b)

Met ingang van 1 januari 2013 dienen airconditioners, uitgezonderd éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners, te voldoen aan de eisen inzake minimale energie-efficiëntie en maximaal geluidsvermogensniveau, zoals aangegeven in de onderstaande tabellen 4 en 5, berekend overeenkomstig bijlage II. De eisen inzake energie-efficiëntie houden rekening met de referentieontwerpvoorwaarden in bijlage II, tabel 3, waarbij in voorkomend geval het verwarmingsseizoen „Gemiddeld” wordt toegepast. De eisen inzake geluidsvermogen hebben betrekking op de nominale standaardomstandigheden in bijlage II, tabel 2.

Tabel 4

Eisen inzake minimale energie-efficiëntie

 

SEER

SCOP

(Verwarmingsseizoen „Gemiddeld”)

Als GWP van koelmiddel > 150

3,60

3,40

Als GWP van koelmiddel ≤ 150

3,24

3,06

Tabel 5

Eisen inzake maximaal geluidsvermogensniveau

Nominaal vermogen ≤ 6 kW

6 < Nominaal vermogen ≤12 kW

Geluidsvermogensniveau binnenshuis, uitgedrukt in dB(A)

Geluidsvermogensniveau buitenshuis, uitgedrukt in dB(A)

Geluidsvermogensniveau binnenshuis, uitgedrukt in dB(A)

Geluidsvermogensniveau buitenshuis, uitgedrukt in dB(A)

60

65

65

70

c)

Met ingang van 1 januari 2014 dienen airconditioners te voldoen aan de eisen van de onderstaande tabel, berekend overeenkomstig bijlage II. De eisen inzake energie-efficiëntie voor airconditioners, uitgezonderd éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners, hebben betrekking op de referentieontwerpvoorwaarden van bijlage II, tabel 3, waarbij in voorkomend geval het verwarmingsseizoen „Gemiddeld” wordt toegepast. De eisen inzake energie-efficiëntie voor éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners hebben betrekking op de nominale standaardomstandigheden van bijlage II, tabel 2.

Tabel 6

Eisen inzake minimale energie-efficiëntie

 

Airconditioners, uitgezonderd airconditioners met één luchtkanaal en met twee luchtkanalen

Airconditioners met twee luchtkanalen

Airconditioners met één luchtkanaal

SEER

SCOP

(verwarmingsseizoen: gemiddeld)

EERrated

COPrated

EERrated

COPrated

Indien GWP van koelmiddel > 150 voor < 6 kW

4,60

3,80

2,60

2,60

2,60

2,04

Indien GWP van koelmiddel ≤ 150 voor < 6 kW

4,14

3,42

2,34

2,34

2,34

1,84

Indien GWP van koelmiddel > 150 voor 6 – 12 kW

4,30

3,80

2,60

2,60

2,60

2,04

Indien GWP van koelmiddel ≤ 150 voor 6 – 12 kW

3,87

3,42

2,34

2,34

2,34

1,84

d)

Met ingang van 1 januari 2014 dienen éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners en ventilatoren te voldoen aan de eisen van onderstaande tabel 7, berekend overeenkomstig bijlage II.

Tabel 7

Eisen inzake maximaal elektriciteitsverbruik in de uit-stand en stand-by-stand

Uit-stand

Het elektriciteitsverbruik van apparatuur in welke vorm van uit-stand ook mag niet meer dan 0,50 W bedragen.

Stand-by-stand

Het elektriciteitsverbruik van apparatuur in een toestand waarin uitsluitend een reactiveringsfunctie of uitsluitend een reactiveringsfunctie en een indicatie van de ingeschakelde reactiveringsfunctie wordt geboden, mag niet meer dan 0,50 W bedragen.

Het elektriciteitsverbruik van apparatuur in een toestand waarin uitsluitend een informatie- of statusweergave of uitsluitend een combinatie van een reactiveringsfunctie en een informatie- of statusweergave wordt geboden, mag niet meer dan 1,00 W bedragen.

Beschikbaarheid van stand-by- en/of uit-stand

Behalve wanneer dit niet geschikt is met het oog op de gebruiksbestemming van het product, dient de apparatuur over een uit-stand en/of een stand-by-stand te beschikken en/of over een andere stand waarin de met het elektriciteitsnet verbonden apparatuur niet meer verbruikt dan de geldende voorschriften voor het elektriciteitsverbruik in de uit-stand en/of de stand-by-stand.

Stroombeheer

Apparatuur die haar hoofdfunctie niet uitvoert of waarvan de functies niet noodzakelijk zijn voor een ander energieverbruikend product of andere energieverbruikende producten, moet, behalve wanneer dit niet geschikt is met het oog op de gebruiksbestemming van de apparatuur, over een stroombeheerfunctie of een soortgelijke functie beschikken waarmee de apparatuur na een minimale, met de gebruiksbestemming van de apparatuur overeenstemmende tijd automatisch wordt overgeschakeld naar:

hetzij de stand-by-stand

hetzij de uit-stand

hetzij een andere stand waarin de met het elektriciteitsnet verbonden apparatuur niet meer verbruikt dan de geldende voorschriften voor het elektriciteitsverbruik in de uit-stand en/of de stand-by-stand. De stroombeheerfunctie dient vóór levering te worden geactiveerd.

3.   PRODUCTINFORMATIE-EISEN

a)

Met ingang van 1 januari 2013 moet de in de onderstaande punten vermelde en overeenkomstig bijlage II berekende informatie over airconditioners en ventilatoren worden vermeld op:

i)

de technische documentatie van het product;

ii)

vrij toegankelijke websites van fabrikanten van airconditioners en ventilatoren.

b)

Fabrikanten van airconditioners en ventilatoren moeten laboratoria die markttoezichtcontroles uitvoeren op aanvraag de nodige informatie verstrekken over de instelling van de eenheid die is toegepast voor het vaststellen van opgegeven vermogens, SEER/EER-, SCOP/COP-waarden en bedrijfswaarden, en zij moeten contactgegevens verstrekken om dergelijke informatie te verkrijgen.

c)

Informatie-eisen inzake airconditioners, uitgezonderd éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners.

Tabel 1

Informatie-eisen  (4)

(het aantal decimalen in het vakje wijst op de nauwkeurigheid van de vermelding)

Informatie ter bepaling van het model waarop de informatie betrekking heeft:


Functie (aanduiden indien aanwezig)

Indien de functie verwarming omvat: vermeld het verwarmingsseizoen waarop de informatie betrekking heeft. De aangeduide waarden mogen telkens slechts op één verwarmingsseizoen betrekking hebben. Neem hierin in ieder geval het verwarmingsseizoen „Gemiddeld” op.

koeling

J/N

Gemiddeld

(verplicht)

J/N

verwarming

J/N

Warmer

(indien aangewezen)

J/N

 

Kouder

(indien aangewezen)

J/N

Item

symbool

waarde

eenheid

Item

symbool

waarde

eenheid

Ontwerpbelasting

Seizoensgebonden efficiëntie

koeling

Pdesignc

x,x

kW

koeling

SEER

x,x

verwarming / Gemiddeld

Pdesignh

x,x

kW

verwarming / Gemiddeld

SCOP/A

x,x

verwarming / Warmer

Pdesignh

x,x

kW

verwarming / Warmer

SCOP/W

x,x

verwarming / Kouder

Pdesignh

x,x

kW

verwarming / Kouder

SCOP/C

x,x

Opgegeven vermogen (5) voor koeling, bij een binnentemperatuur van 27(19) °C en buitentemperatuur Tj

Opgegeven energie-efficiëntieverhouding (5), bij een binnentemperatuur van 27(19) °C en buitentemperatuur Tj

Tj=35 °C

Pdc

x,x

kW

Tj=35 °C

EERd

x,x

Tj=30 °C

Pdc

x,x

kW

Tj=30 °C

EERd

x,x

Tj=25 °C

Pdc

x,x

kW

Tj=25 °C

EERd

x,x

Tj=20 °C

Pdc

x,x

kW

Tj=20 °C

EERd

x,x

Opgegeven vermogen (5) voor verwarming / verwarmingsseizoen Gemiddeld, bij een binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj

Opgegeven prestatiecoëfficiënt (5) / verwarmingsseizoen Gemiddeld, bij een binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj

Tj= – 7 °C

Pdh

x,x

kW

Tj= – 7 °C

COPd

x,x

Tj=2 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=2 °C

COPd

x,x

Tj=7 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=7 °C

COPd

x,x

Tj=12 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=12 °C

COPd

x,x

Tj=bivalente temperatuur

Pdh

x,x

kW

Tj=bivalente temperatuur

COPd

x,x

Tj=uiterste bedrijfstemperatuur

Pdh

x,x

kW

Tj=uiterste bedrijfstemperatuur

COPd

x,x

Opgegeven vermogen (5) voor verwarming / verwarmingsseizoen Warmer, bij een binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj

Opgegeven prestatiecoëfficiënt (5) / verwarmingsseizoen Warmer, bij een binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj

Tj=2 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=2 °C

COPd

x,x

Tj=7 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=7 °C

COPd

x,x

Tj=12 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=12 °C

COPd

x,x

Tj=bivalente temperatuur

Pdh

x,x

kW

Tj=bivalente temperatuur

COPd

x,x

Tj=uiterste bedrijfstemperatuur

Pdh

x,x

kW

Tj=uiterste bedrijfstemperatuur

COPd

x,x

Opgegeven vermogen (5) voor verwarming / verwarmingsseizoen Kouder, bij een binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj

Opgegeven prestatiecoëfficiënt (5) / verwarmingsseizoen Kouder, bij een binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj

Tj= – 7 °C

Pdh

x,x

kW

Tj= – 7 °C

COPd

x,x

Tj=2 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=2 °C

COPd

x,x

Tj=7 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=7 °C

COPd

x,x

Tj=12 °C

Pdh

x,x

kW

Tj=12 °C

COPd

x,x

Tj=bivalente temperatuur

Pdh

x,x

kW

Tj=bivalente temperatuur

COPd

x,x

Tj=uiterste bedrijfstemperatuur

Pdh

x,x

kW

Tj=uiterste bedrijfstemperatuur

COPd

x,x

Tj= – 15 °C

Pdh

x,x

kW

Tj= – 15 °C

COPd

x,x

Bivalente temperatuur

Uiterste bedrijfstemperatuur

verwarming / Gemiddeld

Tbiv

x

°C

verwarming / Gemiddeld

Tol

x

°C

verwarming / Warmer

Tbiv

x

°C

verwarming / Warmer

Tol

x

°C

verwarming / Kouder

Tbiv

x

°C

verwarming / Kouder

Tol

x

°C

Cyclisch-intervalvermogen

Cyclisch-intervalefficiëntie

voor koeling

Pcycc

x,x

kW

voor koeling

EERcyc

x,x

voor verwarming

Pcych

x,x

kW

voor verwarming

COPcyc

x,x

Verliescoëfficiënt koeling (6)

Cdc

x,x

Verliescoëfficiënt verwarming (6)

Cdh

x,x

Elektrisch opgenomen vermogen in andere standen dan de „actieve modus”

Jaarlijks elektriciteitsverbruik

uit-stand

POFF

x,x

kW

koeling

QCE

x

kWh/a

stand-by-stand

PSB

x,x

kW

verwarming / Gemiddeld

QHE

x

kWh/a

thermostaat-uit-stand

PTO

x,x

kW

verwarming / Warmer

QHE

x

kWh/a

carterverwarming-stand

PCK

x,x

kW

verwarming / Kouder

QHE

x

kWh/a

Vermogenscontrole (duid een van de drie mogelijkheden aan)

Andere items

vast

J/N

geluidsvermogensniveau (binnen/buiten)

LWA

x,x / x,x

dB(A)

trapsgewijs

J/N

aardopwarmingsvermogen

GWP

x

kgCO2 eq.

variabel

J/N

nominaal luchtdebiet (binnen/buiten)

x / x

m3/h

Contactgegevens voor nadere informatie

Naam en adres van de fabrikant of van zijn gemachtigde.

De fabrikant dient, in zoverre relevant met het oog op de functionaliteit, de zoals in bovenstaande tabel 1 gevraagde informatie in de technische documentatie van het product op te nemen. Voor eenheden met vermogenscontrole die als „trapsgewijs” is aangeduid, dienen in elk vakje onder „Opgegeven vermogen” de hoogste en de laagste waarde, ofwel „ho/la”, met een schuine streep („/”) ertussen te worden opgegeven.

d)

Informatie-eisen voor éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners.

Airconditioners met één luchtkanaal worden op de verpakking, in productdocumentatie en reclamemateriaal, zowel in elektronische als papieren vorm, „plaatselijke airconditioners” genoemd.

Fabrikanten moeten de in de onderstaande tabel beschreven informatie verstrekken.

Tabel 2

Informatie-eisen

Informatie ter bepaling van het model waarop de informatie betrekking heeft:

(invullen waar nodig)

Omschrijving

Symbool

Waarde

Eenheid

Nominaal vermogen voor koeling

Prated voor koeling

[x,x]

kW

Nominaal vermogen voor verwarming

Prated voor verwarming

[x,x]

kW

Nominaal opgenomen vermogen voor koeling

PEER

[x,x]

kW

Nominaal opgenomen vermogen voor verwarming

PCOP

[x,x]

kW

Nominale energie-efficiëntieverhouding

EERd

[x,x]

Nominale prestatiecoëfficiënt

COPd

[x,x]

Elektriciteitsverbruik in de thermostaat-uit-stand

PTO

[x,x]

W

Elektriciteitsverbruik in de stand-by-stand

PSB

[x,x]

W

Elektriciteitsverbruik van éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners (SD, resp. DD)

(afzonderlijk voor koeling en verwarming aanduiden)

DD: QDD

DD: [x]

DD: kWh/a

SD: QSD

SD: [x,x]

SD: kWh/h

Geluidsvermogensniveau

LWA

[x]

dB(A)

Aardopwarmingsvermogen

GWP

[x]

kgCO2 eq.

Contactgegevens voor nadere informatie

Naam en adres van de fabrikant of van zijn gemachtigde.

e)

Informatie-eisen voor ventilatoren.

Fabrikanten moeten de in de onderstaande tabel beschreven informatie verstrekken.

Tabel 3

Informatie-eisen

Informatie ter bepaling van het model waarop de informatie betrekking heeft:

(invullen waar nodig)

Omschrijving

Symbool

Waarde

Eenheid

Maximaal ventilatordebiet

F

[x,x]

m3/min

Opgenomen vermogen

P

[x,x]

W

Bedrijfswaarde

SV

[x,x]

(m3/min)/W

Elektriciteitsverbruik in de stand-by-stand

PSB

[x,x]

W

Geluidsvermogensniveau van de ventilator

LWA

[x]

dB(A)

Maximale luchtsnelheid

C

[x,x]

Meter/s

Meetnorm voor bedrijfswaarde

(vermeld hier de referentie naar de gehanteerde meetnorm)

Contactgegevens voor nadere informatie

Naam en adres van de fabrikant of van zijn gemachtigde


(1)  IPCC Third Assessment Climate Change 2001. A Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change: http://www.ipcc.ch/publications_and_data/publications_and_data_reports.shtml

(2)  Climate Change, The IPCC Scientific Assessment, J.T Houghton, G.J.Jenkins, J.J. Ephraums (ed.) Cambridge University Press, Cambridge (UK) 1990.

(3)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 24.

(4)  Voor multisplit-apparaten dienen gegevens te worden verstrekt bij vermogensverhouding 1.

(5)  Voor eenheden met trapsgewijs vermogen moeten in elk vakje in het gedeelte „Opgegeven vermogen van de eenheid” en „Opgegeven EER/COP van de eenheid” twee waarden met een schuine streep („/”) ertussen worden opgegeven.

(6)  Indien standaardwaarde Cd = 0,25 wordt gekozen, zijn (resultaten van) cyclische-variatietests niet vereist. Anders is de waarde van de cyclische-variatietest voor verwarming of voor koeling vereist.


BIJLAGE II

Metingen en berekeningen

1.

Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen en berekeningen te worden verricht aan de hand van geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, of een andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methode, die beantwoordt aan de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied en waarvan de resultaten zeer betrouwbaar zijn. Deze methoden moeten aan de hierna vermelde technische parameters beantwoorden.

2.

Bij de vaststelling van seizoensgebonden energieverbruik en efficiëntie voor de seizoensgebonden energie-efficiëntieverhouding (SEER) en de seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt (SCOP) wordt rekening gehouden met:

a)

Europese koel- en verwarmingsseizoen(en), als omschreven in tabel 1;

b)

referentieontwerpvoorwaarden, als omschreven in onderstaande tabel 3;

c)

het elektriciteitsverbruik voor alle relevante werkingsstanden, aan de hand van tijdsperiodes als omschreven in onderstaande tabel 4;

d)

gevolgen van het energie-efficiëntieverlies als gevolg van cyclische variatie door in-/uitschakeling (indien van toepassing), afhankelijk van het soort vermogenscontrole voor koeling en/of verwarming;

e)

correcties van de seizoensgebonden prestatiecoëfficiënten in omstandigheden waarin het verwarmingsvermogen niet aan de verwarmingsbelasting tegemoet kan treden;

f)

het aandeel van een back-upverwarming (indien van toepassing) in de berekening van de seizoensgebonden efficiëntie van een eenheid in verwarmingsmodus.

3.

Wanneer de informatie met betrekking tot een specifiek model, dat een combinatie van binnen- en buiteneenheden is, verkregen is door berekening op grond van ontwerp en/of extrapolatie van andere combinaties, moet de documentatie nadere gegevens bevatten met betrekking tot deze berekeningen en/of extrapolaties en van tests die zijn uitgevoerd om de correctheid van de uitgevoerde berekeningen te verifiëren (inclusief nadere gegevens over het wiskundig model voor de berekening van de prestatie van dergelijke combinaties en over maatregelen die zijn genomen om dit model te verifiëren).

4.

De nominale energie-efficiëntieverhouding (EERrated) en, in voorkomend geval, de nominale prestatiecoëfficiënt (COPrated) voor éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners worden vastgesteld onder de nominale standaardomstandigheden als omschreven in onderstaande tabel 2.

5.

Bij de berekening van het seizoensgebonden elektriciteitsverbruik voor koeling (en/of verwarming) wordt rekening gehouden met het elektriciteitsverbruik voor alle relevante werkingsstanden, aan de hand van tijdsperiodes als gedefinieerd in onderstaande tabel 3, met gebruikmaking van de in onderstaande tabel 4 gegeven bedrijfsuren.

6.

De ventilatorefficiëntie wordt bepaald op grond van het nominaal luchtdebiet van de eenheid gedeeld door het nominaal elektrisch opgenomen vermogen van de eenheid.

Tabel 1

Bins voor het koel- en verwarmingsseizoen (j=bin-index, Tj=buitentemperatuur, hj=uren per jaar per bin), waarbij „db”=droge-boltemperatuur

KOELSEIZOEN

j

#

Tj

°C

db

hj

uren/annum

1

17

205

2

18

227

3

19

225

4

20

225

5

21

216

6

22

215

7

23

218

8

24

197

9

25

178

10

26

158

11

27

137

12

28

109

13

29

88

14

30

63

15

31

39

16

32

31

17

33

24

18

34

17

19

35

13

20

36

9

21

37

4

22

38

3

23

39

1

24

40

0

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal (uren)

2 602


VERWARMINGSSEIZOEN

j

#

Tj

°C

db

hj

uren/annum

Gemiddeld

Warmer

Kouder

1 t/m 8

– 30 t/m – 23

0

0

0

9

–22

0

0

1

10

–21

0

0

6

11

–20

0

0

13

12

–19

0

0

17

13

–18

0

0

19

14

–17

0

0

26

15

–16

0

0

39

16

–15

0

0

41

17

–14

0

0

35

18

–13

0

0

52

19

–12

0

0

37

20

–11

0

0

41

21

–10

1

0

43

22

–9

25

0

54

23

–8

23

0

90

24

–7

24

0

125

25

–6

27

0

169

26

–5

68

0

195

27

–4

91

0

278

28

–3

89

0

306

29

–2

165

0

454

30

–1

173

0

385

31

0

240

0

490

32

1

280

0

533

33

2

320

3

380

34

3

357

22

228

35

4

356

63

261

36

5

303

63

279

37

6

330

175

229

38

7

326

162

269

39

8

348

259

233

40

9

335

360

230

41

10

315

428

243

42

11

215

430

191

43

12

169

503

146

44

13

151

444

150

45

14

105

384

97

46

15

74

294

61

Totaal (uren)

4 910

3 590

6 446

Tabel 2

Nominale standaardomstandigheden, temperaturen in „droge-bol”-luchttemperatuur

(„natte bol” aangeduid tussen haakjes)

Apparaat

Functie

Binnenluchttemperatuur

(°C)

Buitenluchttemperatuur

(°C)

Airconditioners, uitgezonderd airconditioners met één luchtkanaal

koeling

27 (19)

35 (24)

verwarming

20 (max. 15)

7(6)

Airconditioners met één luchtkanaal

koeling

35 (24)

35 (24) (1)

verwarming

20 (12)

20 (12) (1)


Tabel 3

Referentieontwerpvoorwaarden, temperaturen in „droge-bol”-luchttemperatuur

(„natte bol” aangeduid tussen haakjes)

Functie/seizoen

Luchttemperatuur binnenshuis

(°C)

Buitenluchttemperatuur

(°C)

Bivalente temperatuur

(°C)

Uiterste bedrijfstemperatuur

(°C)

 

Tin

Tdesignc/Tdesignh

Tbiv

Tol

koeling

27 (19)

Tdesignc = 35 (24)

n.v.t.

n.v.t.

verwarming / Gemiddeld

20 (15)

Tdesignh = – 10 (– 11)

max. 2

max. – 7

verwarming / Warmer

Tdesignh = 2 (1)

max. 7

max. 2

verwarming / Kouder

Tdesignh = – 22 (– 23)

max. – 7

max. – 15


Tabel 4

Bedrijfsuren per type apparaat per werkingsmodus te gebruiken voor de berekening van het elektriciteitsverbruik

Type apparaat / functionaliteit

(indien van toepassing)

Eenheid

Verwarmingsseizoen

Aan-stand

Thermostaat-uit-stand

Stand-by-stand

Uit-stand

Carterverwarming-stand

 

 

 

koeling: HCE

verwarming: HHE

HTO

HSB

HOFF

HCK

Airconditioners, uitgezonderd éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners

Koelmodus, indien apparaat alleen koeling biedt

u/annum

 

350

221

2 142

5 088

7 760

Koel- en verwarmingsmodi, indien apparaat beide biedt

Koelmodus

u/annum

 

350

221

2 142

0

2 672

Verwarmingsmodus

u/annum

Gemiddeld

1 400

179

0

0

179

Warmer

1 400

755

0

0

755

Kouder

2 100

131

0

0

131

Verwarmingsmodus, indien apparaat alleen verwarming biedt

u/annum

Gemiddeld

1 400

179

0

3 672

3 851

Warmer

1 400

755

0

4 345

4 476

Kouder

2 100

131

0

2 189

2 944

Airconditioner met twee luchtkanalen

Koelmodus, indien apparaat alleen koeling biedt

u/60 min

 

1

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Koel- en verwarmingsmodi, indien apparaat beide biedt

Koelmodus

u/60 min

 

1

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Verwarmingsmodus

u/60 min

 

1

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Verwarmingsmodus, indien apparaat alleen verwarming biedt

u/60 min

 

1

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Airconditioner met één luchtkanaal

Koelmodus

u/60 min

 

1

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Verwarmingsmodus

u/60 min

 

1

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.


(1)  Bij airconditioners met één luchtkanaal wordt de condensor (verdamper) bij het koelen (verwarmen) niet met buitenlucht, maar met binnenlucht gevoed.


BIJLAGE III

Controleprocedure met het oog op markttoezicht

Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtscontroles gebruiken de autoriteiten van de lidstaten de hierna beschreven controleprocedure met betrekking tot de naleving van de in bijlage I beschreven eisen.

1.

De autoriteiten van de lidstaat testen één eenheid.

2.

Het airconditionermodel, uitgezonderd éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners, wordt geacht te voldoen aan de eisen van bijlage I, voor zover van toepassing, bij deze verordening, indien de seizoensgebonden energie-efficiëntieverhouding (SEER) of de seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt (SCOP), wanneer van toepassing, niet lager ligt dan de opgegeven waarde minus 8 % bij het opgegeven nominaal vermogen van de airconditioner. De SEER- en SCOP-waarden worden vastgesteld overeenkomstig bijlage II.

Het model van een éénkanaals- en tweekanaals-airconditioner wordt geacht te voldoen aan de eisen van bijlage I, voor zover van toepassing, bij deze verordening, indien de resultaten voor de uit-stand en stand-by-stand de grenswaarden met niet meer dan 10 % overschrijden en indien de energie-efficiëntieverhouding (EERrated) of de prestatiecoëfficiënt (COPrated), wanneer van toepassing, niet lager ligt dan de opgegeven waarde minus 10%. De EER- en COP-waarden worden vastgesteld overeenkomstig bijlage II.

Het airconditionermodel wordt geacht te voldoen aan de eisen van deze verordening, voor zover van toepassing, indien het maximale geluidsvermogensniveau de opgegeven waarde niet met meer dan 2 dB(A) overschrijdt.

3.

Indien het onder punt 2 bedoelde resultaat niet wordt behaald, selecteert de markttoezichtsautoriteit op willekeurige wijze drie extra te testen eenheden van hetzelfde model.

4.

Het airconditionermodel, uitgezonderd éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners, wordt geacht te voldoen aan de eisen van bijlage I, voor zover van toepassing, bij deze verordening, indien het gemiddelde van de drie eenheden voor de seizoensgebonden energie-efficiëntieverhouding (SEER) of voor de seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt (SCOP), wanneer van toepassing, niet lager ligt dan de opgegeven waarde minus 8 % bij het opgegeven nominaal vermogen van de airconditioner. De SEER- en SCOP-waarden worden vastgesteld overeenkomstig bijlage II.

Het model van een éénkanaals- en tweekanaals-airconditioner wordt geacht te voldoen aan de eisen van bijlage I, voor zover van toepassing, bij deze verordening, indien het gemiddelde van de resultaten voor de uit-stand en stand-by-stand de grenswaarden met niet meer dan 10 % overschrijdt en indien het gemiddelde van de drie eenheden voor de energie-efficiëntieverhouding (EERrated) of voor de prestatiecoëfficiënt (COPrated), wanneer van toepassing, niet lager ligt dan de opgegeven waarde minus 10 %. De EER- en COP-waarden worden vastgesteld overeenkomstig bijlage II.

Het airconditionermodel wordt geacht te voldoen aan de eisen van deze verordening, voor zover van toepassing, indien het gemiddelde van het maximale geluidsvermogensniveau de opgegeven waarde niet met meer dan 2 dB(A) overschrijdt.

5.

Indien de onder punt 4 bedoelde resultaten niet worden behaald, wordt het model geacht niet aan deze verordening te voldoen.

Met het oog op de controle van de overeenstemming met de eisen van deze verordening gebruiken de lidstaten de in bijlage II bedoelde procedures en geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, of andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare berekenings- en meetmethoden, die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied.


BIJLAGE IV

Benchmarks

Op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening beantwoordde de beste in de handel beschikbare technologie voor airconditioners, wat energieprestatie betreft, aan de volgende eisen:

Benchmarks voor airconditioners:

Airconditioners, uitgezonderd éénkanaals- en tweekanaals-airconditioners

Airconditioner met twee luchtkanalen

Airconditioner met één luchtkanaal

SEER

SCOP

EER

COP

EER

COP

8,50

5,10

3,00 (1)

3,15

3,15 (1)

2,60

De benchmark voor het GWP-niveau van het in de airconditioner gebruikte koelmiddel is ≤ 20.


(1)  Gebaseerd op de efficiëntie van met damp gekoelde airconditioners met één luchtkanaal.


10.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/28


VERORDENING (EU) Nr. 207/2012 VAN DE COMMISSIE

van 9 maart 2012

betreffende elektronische gebruiksaanwijzingen voor medische hulpmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (1), en met name artikel 9, lid 10,

Gezien Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (2), en met name artikel 11, lid 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor professionele gebruikers kan het nuttig zijn wanneer bij sommige medische hulpmiddelen de gebruiksaanwijzing in elektronische in plaats van papieren vorm wordt verstrekt. Hierdoor kan de belasting van het milieu worden verminderd en het concurrentievermogen van de sector medische hulpmiddelen worden verbeterd door kostenbesparing en kan tegelijkertijd het veiligheidsniveau worden gehandhaafd of verhoogd.

(2)

Een dergelijke mogelijkheid tot het aanbieden van een gebruiksaanwijzing in elektronische in plaats van papieren vorm moet beperkt blijven tot bepaalde medische hulpmiddelen en hulpstukken ervan die bedoeld zijn voor gebruik in specifieke omstandigheden. In elk geval zou gebruikers om redenen van veiligheid en efficiëntie altijd de gelegenheid moeten worden geboden om die gebruiksaanwijzing op verzoek in papieren vorm te verkrijgen.

(3)

Om mogelijke risico’s zoveel mogelijk te beperken, zou de producent aan de hand van een specifieke risicobeoordeling moeten nagaan of het aanbieden van de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm raadzaam is.

(4)

Met het oog op de toegang van de gebruikers tot de gebruiksaanwijzing moet er adequate informatie worden verstrekt over de beschikbaarheid van die gebruiksaanwijzing in elektronische vorm en over het recht om de gebruiksaanwijzing in papieren vorm te verlangen.

(5)

Om de onvoorwaardelijke toegang tot de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm te garanderen en de verspreiding van nieuwe versies en van productwaarschuwingen te vereenvoudigen, moet de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm ook via een website kunnen worden geraadpleegd.

(6)

Ongeacht de door de wetgeving van de lidstaten aan de producenten opgelegde taalverplichtingen moeten de producenten die een gebruiksaanwijzing in elektronische vorm aanbieden, op hun website vermelden in welke talen van de Unie die gebruiksaanwijzing beschikbaar is.

(7)

Met uitzondering van de medische hulpmiddelen van klasse I, zoals gedefinieerd in bijlage IX bij Richtlijn 93/24/EEG, moet een aangemelde instantie de naleving van de verplichtingen in deze verordening in het kader van de conformiteitsbeoordelingsprocedure aan de hand van een specifieke steekproefmethode beoordelen.

(8)

Aangezien het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens door zowel producenten als aangemelde instanties moet worden gegarandeerd, moet er zorg voor worden gedragen dat websites met een gebruiksaanwijzing voor een medisch hulpmiddel voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3).

(9)

Met het oog op de veiligheid en samenhang moet deze verordening ook gelden voor gebruiksaanwijzingen in elektronische vorm die naast de volledige gebruiksaanwijzing in papieren vorm worden verstrekt, voor zover het beperkte voorschriften in verband met de inhoud ervan en websites betreft.

(10)

Het is wenselijk om de toepassing van deze verordening uit te stellen om een probleemloze overgang naar het nieuwe systeem te vergemakkelijken en alle exploitanten en lidstaten voldoende tijd te geven om zich eraan aan te passen.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 6, lid 2, van Richtlijn 90/385/EEG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze verordening stelt de voorwaarden vast waaronder de in punt 15 van bijlage I bij Richtlijn 90/385/EEG en in punt 13 van bijlage I bij Richtlijn 93/42/EEG bedoelde gebruiksaanwijzing voor medische hulpmiddelen in elektronische in plaats van papieren vorm mag worden aangeboden.

Ook worden bij deze verordening bepaalde voorschriften vastgesteld inzake de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm, die naast de volledige gebruiksaanwijzing in papieren vorm wordt verstrekt, betreffende de inhoud ervan en websites.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „gebruiksaanwijzing”: door de producent verstrekte informatie om de gebruiker van het hulpmiddel in te lichten omtrent het veilige en correcte gebruik ervan, de beoogde mogelijkheden ervan en de te nemen voorzorgsmaatregelen overeenkomstig de desbetreffende passages van punt 15 van bijlage 1 bij Richtlijn 90/385/EEG en van punt 13 van bijlage I bij Richtlijn 93/42/EEG;

b)   „gebruiksaanwijzing in elektronische vorm”: een door het hulpmiddel in elektronische vorm weergegeven gebruiksaanwijzing, opgeslagen op tezamen met het hulpmiddel door de producent geleverde draagbare elektronische opslagmedia, of een via een website te raadplegen gebruiksaanwijzing;

c)   „professionele gebruikers”: personen die het medische hulpmiddel tijdens hun werk en in het kader van beroepsmatige zorg gebruiken;

d)   „vast geïnstalleerde medische hulpmiddelen”: hulpmiddelen en hulpstukken ervan die bestemd zijn om in een specifieke locatie in een zorgstructuur te worden geïnstalleerd, vastgezet of anderszins bevestigd, zodat zij niet van deze locatie kunnen worden verwijderd of losgemaakt zonder het gebruik van gereedschappen of apparatuur, en die niet specifiek bestemd zijn om de worden gebruikt in een mobiele zorgstructuur.

Artikel 3

1.   Onder de voorwaarden van lid 2 mogen de producenten een gebruiksaanwijzing in elektronische in plaats van papieren vorm aanbieden wanneer die gebruiksaanwijzing betrekking heeft op een van de volgende hulpmiddelen:

a)

actieve implanteerbare medische hulpmiddelen en de hulpstukken ervan overeenkomstig Richtlijn 90/385/EEG die uitsluitend bestemd zijn om te worden gebruikt voor het implanteren of programmeren van een welomschreven actief implanteerbaar medisch hulpmiddel;

b)

implanteerbare medische hulpmiddelen en de hulpstukken ervan overeenkomstig Richtlijn 93/42/EEG die uitsluitend bestemd zijn om te worden gebruikt voor het implanteren van een welomschreven implanteerbaar medisch hulpmiddel;

c)

vast geïnstalleerde medische hulpmiddelen overeenkomstig Richtlijn 93/42/EEG;

d)

medische hulpmiddelen en de hulpstukken ervan overeenkomstig de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG met een ingebouwd systeem dat de gebruiksaanwijzing visueel weergeeft;

e)

op zichzelf gebruikte software overeenkomstig Richtlijn 93/42/EEG.

2.   De producenten mogen onder de volgende voorwaarden een gebruiksaanwijzing voor de in lid 1 vermelde hulpmiddelen in elektronische in plaats van papieren vorm aanbieden:

a)

de hulpmiddelen en de hulpstukken ervan zijn uitsluitend bedoeld voor gebruik door professionele gebruikers;

b)

het gebruik door andere personen is niet redelijkerwijs voorzienbaar.

Artikel 4

1.   De producenten van de in artikel 3 genoemde hulpmiddelen die gebruiksaanwijzingen in elektronische in plaats van papieren vorm aanbieden, voeren een gedocumenteerde risicobeoordeling uit, die ten minste op de volgende aspecten betrekking heeft:

a)

de kennis en ervaring van de beoogde gebruikers, met name ten aanzien van het gebruik van het hulpmiddel en de behoeften van de gebruiker;

b)

kenmerken van de omgeving waarin het hulpmiddel zal worden gebruikt;

c)

de kennis en ervaring van de beoogde gebruiker van de hardware en software die benodigd is om de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm weer te geven;

d)

de toegang van de gebruiker tot de redelijkerwijs voorzienbare elektronische middelen die tijdens het gebruik benodigd zijn;

e)

de doeltreffendheid van de beveiligingen om te waarborgen dat de elektronische gegevens en inhoud beschermd zijn tegen manipulatie;

f)

veiligheids- en back-upmechanismen voor het geval van een storing van de hardware of software, in het bijzonder wanneer de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm in het hulpmiddel geïntegreerd is;

g)

voorzienbare medische noodsituaties waarvoor informatie in papieren vorm beschikbaar moet zijn;

h)

het effect van de tijdelijke onbeschikbaarheid van de specifieke website of van het internet in het algemeen, of van de toegang ertoe in de zorgfaciliteit alsook de veiligheidsmaatregelen om een dergelijke situatie het hoofd te bieden;

i)

de evaluatie van de termijn waarbinnen de gebruiksaanwijzing op verzoek van de gebruiker ter beschikking moet worden gesteld;

2.   De risicobeoordeling van het aanbieden van de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm wordt aangepast in het licht van de opgedane ervaring in het stadium na het in de handel brengen.

Artikel 5

De producenten van in artikel 3 genoemde hulpmiddelen mogen onder de volgende voorwaarden een gebruiksaanwijzing in elektronische in plaats van papieren vorm aanbieden:

1.

de risicobeoordeling overeenkomstig artikel 4 toont aan dat het veiligheidsniveau gelijk of beter is wanneer de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm in plaats van in papieren vorm wordt aangeboden;

2.

zij bieden een gebruiksaanwijzing in elektronische vorm aan in alle lidstaten waar het product ter beschikking wordt gesteld of in gebruik wordt genomen, tenzij hiertegen gegronde redenen zijn aangevoerd in de risicobeoordeling overeenkomstig artikel 4;

3.

zij beschikken over een systeem om de gebruiksaanwijzing in gedrukte papieren vorm zonder extra kosten aan de gebruiker te verstrekken binnen de in de risicobeoordeling overeenkomstig artikel 4 vastgestelde termijn, en uiterlijk binnen zeven kalenderdagen na ontvangst van een verzoek van de gebruiker of op het tijdstip van de levering van het hulpmiddel indien hier bij de bestelling om is verzocht;

4.

zij verstrekken, op het hulpmiddel of in een brochure, informatie over voorzienbare medische noodsituaties en, bij hulpmiddelen met een ingebouwd systeem dat de gebruiksaanwijzing visueel weergeeft, informatie over de wijze waarop het hulpmiddel in werking wordt gezet;

5.

zij dragen zorg voor het juiste ontwerp en functioneren van de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm en stellen documentatie betreffende de hiertoe uitgevoerde keuring en validatie ter beschikking;

6.

zij dragen er bij medische hulpmiddelen met een ingebouwd systeem dat de gebruiksaanwijzing visueel weergeeft, zorg voor dat de weergave van de gebruiksaanwijzing niet een veilig gebruik van het hulpmiddel belemmert, met name op het gebied van medische bewaking en de ondersteuning van levensfuncties.

7.

zij verstrekken in hun catalogus of in andere relevante productinformatie, gegevens over de software en hardware die benodigd zijn om de gebruiksaanwijzing weer te geven;

8.

zij beschikken over een systeem om duidelijk te kunnen aangeven dat de gebruiksaanwijzing is gewijzigd en iedere gebruiker van het hulpmiddel daarvan in kennis te stellen wanneer de wijziging noodzakelijk was om veiligheidsredenen;

9.

zij houden voor hulpmiddelen met een bepaalde houdbaarheidsdatum, met uitzondering van implanteerbare hulpmiddelen, de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm gedurende ten minste twee jaar na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum van het laatst geproduceerde hulpmiddel ter beschikking van de gebruikers;

10.

zij houden voor hulpmiddelen zonder een bepaalde houdbaarheidsdatum en voor implanteerbare hulpmiddelen de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm gedurende een periode van vijftien jaar nadat het laatste hulpmiddel is geproduceerd, ter beschikking van de gebruikers.

Artikel 6

1.   De producenten vermelden duidelijk dat de gebruiksaanwijzing van het hulpmiddel in elektronische in plaats van papieren vorm is geleverd.

Die informatie wordt vermeld op de verpakking per iedere eenheid of, in voorkomend geval, op de verkoopverpakking. Bij vast geïnstalleerde medische hulpmiddelen wordt die informatie ook op het hulpmiddel zelf aangebracht.

2.   De producenten verstrekken informatie over de wijze waarop de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm toegankelijk is.

Die informatie wordt aangeboden zoals vermeld in lid 1, tweede alinea, of, indien dit niet mogelijk is, in een bij ieder hulpmiddel geleverd papieren document.

3.   De informatie over de toegang tot de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm omvat het volgende:

a)

informatie die benodigd is om de gebruiksaanwijzing te raadplegen;

b)

een unieke referentiecode voor rechtstreekse toegang, en eventuele andere informatie die de gebruiker nodig heeft om de gebruiksaanwijzing te vinden en toegang ertoe te verkrijgen;

c)

de relevante contactgegevens van de producent;

d)

informatie over waar, hoe en binnen hoeveel tijd de gebruiksaanwijzing in papieren vorm kan worden aangevraagd en zonder aanvullende kosten moet worden verkregen overeenkomstig artikel 5.

4.   Wanneer het de bedoeling is dat een deel van de gebruiksaanwijzing aan de patiënt ter beschikking wordt gesteld, wordt dat deel niet in elektronische vorm verstrekt.

5.   De gebruiksaanwijzing in elektronische vorm is volledig beschikbaar als tekst met eventueel symbolen en grafieken en met ten minste dezelfde informatie als de gebruiksaanwijzing in papieren vorm. Naast de tekst kunnen video- en audiobestanden worden aangeboden.

Artikel 7

1.   Wanneer de producenten de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm tezamen met het hulpmiddel op een elektronisch opslagmedium ter beschikking stellen of wanneer het hulpmiddel zelf is voorzien van een ingebouwd systeem dat de gebruiksaanwijzing visueel weergeeft, wordt de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm ook via een website toegankelijk gemaakt voor de gebruikers.

2.   Een website met de gebruiksaanwijzing voor een hulpmiddel in elektronische in plaats van papieren vorm voldoet aan de volgende voorschriften:

a)

de gebruiksaanwijzing wordt aangeboden in een gangbaar formaat dat met gratis beschikbare software kan worden gelezen;

b)

de website wordt beschermd tegen computerinbraak (via hardware en software);

c)

de website wordt zodanig aangeboden dat serveruitval en weergavefouten zoveel mogelijk beperkt worden;

d)

op de website wordt vermeld in welke talen van de Unie de producent de gebruiksaanwijzing in elektronische vorm aanbiedt;

e)

de website voldoet aan Richtlijn 95/46/EG;

f)

het overeenkomstig artikel 6, lid 2, weergegeven internetadres is stabiel en rechtstreeks toegankelijk tijdens de in artikel 5, punten 9 en 10, vermelde termijnen;

g)

alle eerdere in elektronische vorm gepubliceerde versies van de gebruiksaanwijzingen en hun datum van publicatie zijn te vinden op de website.

Artikel 8

Met uitzondering van medische hulpmiddelen van klasse I, zoals gedefinieerd in bijlage IX bij Richtlijn 93/24/EEG, wordt de naleving van de verplichtingen overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 7 van deze verordening beoordeeld door een aangemelde instantie in het kader van de conformiteitsbeoordelingsprocedure overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 90/385/EEG van de Raad of artikel 11 van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad. De beoordeling is gebaseerd op een specifieke, op de klasse en de complexiteit van het product afgestemde steekproefmethode.

Artikel 9

Een gebruiksaanwijzing in elektronische vorm, die naast de volledige gebruiksaanwijzing in papieren vorm wordt verstrekt, stemt overeen met de inhoud van de gebruiksaanwijzing in papieren vorm.

Wanneer een dergelijke gebruiksaanwijzing wordt aangeboden via een website, voldoet deze aan de voorschriften van artikel 7, lid 2, onder b), e) en g).

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17.

(2)  PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.

(3)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.


10.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/32


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 208/2012 VAN DE COMMISSIE

van 9 maart 2012

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 562/2011 tot vaststelling van het programma voor de toewijzing aan de lidstaten van aan het begrotingsjaar 2012 toe te rekenen financiële middelen voor de levering van levensmiddelen uit de interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Europese Unie en tot afwijking van sommige bepalingen van Verordening (EU) nr. 807/2010

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 43, onder f) en g), juncto artikel 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (2), en met name artikel 3, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 121/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) is een regeling ingesteld waarbij aan de meest behoeftigen in de Unie levensmiddelen kunnen worden verstrekt. Daartoe kunnen producten uit interventievoorraden ter beschikking worden gesteld of, als er geen voor de regeling voor voedselverstrekking geschikte interventievoorraden voorhanden zijn, levensmiddelen op de markt worden aangekocht. Voor 2012 en 2013 is deze regeling met een jaarlijks maximum van 500 miljoen EUR opgenomen in de lijst van de voor financiering uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in aanmerking komende maatregelen, die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (4).

(2)

Overeenkomstig artikel 27, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 moet de Commissie jaarplannen vaststellen. Op 10 juni 2011 is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 562/2011 van de Commissie (5) het jaarlijkse distributieprogramma 2012 vastgesteld, dat alleen berust op producten uit de interventievoorraden. De extra middelen die met de wijziging van artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bij Verordening (EU) nr. 121/2012 voor de verstrekking van levensmiddelen aan de meest hulpbehoevenden in de Unie voor begrotingsjaar 2012 beschikbaar zijn gekomen, moeten aan de lidstaten worden toegewezen.

(3)

Om ervoor te zorgen dat het jaarlijkse begrotingsmaximum in acht wordt genomen, moeten de kosten voor overdrachten binnen de Europese Unie in voorkomend geval worden verrekend in de totale financiële toewijzing die elke lidstaat ter beschikking wordt gesteld voor de uitvoering van het distributieprogramma 2012. Bovendien moeten de termijnen die in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 807/2010 van de Commissie van 14 september 2010 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levering van levensmiddelen uit interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Unie (6) zijn vastgesteld voor het indienen van de betalingsaanvragen en het verrichten van de betalingen door de bevoegde autoriteiten, worden aangepast om ervoor te zorgen dat de middelen die in het kader van het distributieprogramma 2012 zijn toegewezen, slechts voor EU-steun in aanmerking komen indien de betrokken betalingen in de loop van het begrotingsjaar 2012 worden gedaan.

(4)

Aangezien de lidstaten als gevolg van de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 121/2012 minder tijd hebben om het distributieprogramma voor 2012 uit te voeren, moet worden voorzien in een verlenging van de termijn die in artikel 3, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 807/2010 is vastgesteld voor, respectievelijk, de uitvoering van het jaarprogramma en het afsluiten van de betalingstransacties voor op de markt aangekochte producten.

(5)

Aangezien het distributieprogramma 2012 wordt herzien nu de lidstaten bijna klaar moeten zijn met hun administratieve regelingen voor de uitvoering van het programma, mogen de in de interventievoorraden beschikbare producthoeveelheden die worden herverdeeld hetzij naar aanleiding van het besluit van Finland om af te zien van een deel van de aan dat land toegewezen hoeveelheid mageremelkpoeder hetzij naar aanleiding van een herbeoordeling van de exacte in interventie opgeslagen hoeveelheden, niet in aanmerking worden genomen wanneer wordt berekend of de lidstaten hebben voldaan aan de in artikel 3, lid 2, tweede en derde alinea, van Verordening (EU) nr. 807/2010 vastgestelde verplichting om binnen de in dat artikel bepaalde termijn 70 % van de hoeveelheid graan en mageremelkpoeder die uit de interventievoorraden mag worden genomen, uit te slaan.

(6)

Aangezien de periode voor de uitvoering van het distributieprogramma voor 2012 al een hele tijd loopt en de lidstaten zoveel mogelijk tijd moeten krijgen om de voor de uitvoering van het gewijzigde programma vereiste maatregelen te nemen, dient deze verordening op de dag van de bekendmaking ervan in werking te treden.

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 562/2011 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 562/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De artikelen 1 en 2 worden vervangen door:

„Artikel 1

1.   In 2012 worden ter uitvoering van artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 levensmiddelen aan de meest behoeftigen in de Europese Unie verstrekt overeenkomstig het in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgestelde jaarlijkse distributieprogramma.

Bij de benutting van de financiële middelen die voor de uitvoering van het programma 2012 beschikbaar zijn, nemen de lidstaten de in bijlage I, punt a), vastgestelde maxima in acht.

De naar product uitgesplitste hoeveelheden die uit de interventievoorraden mogen worden uitgeslagen, worden vastgesteld in punt b) van die bijlage.

De indicatieve bedragen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de aankoop van levensmiddelen op de EU-markt, worden vastgesteld in punt c) van die bijlage.

2.   Het gebruik van granen ter betaling van op de markt aangekochte producten op basis van rijst, als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 807/2010, is toegestaan.

Artikel 2

De overdracht binnen de Europese Unie van de in bijlage II bij deze verordening vermelde producten wordt toegestaan onder de in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 807/2010 vastgestelde voorwaarden. De indicatieve bedragen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de vergoeding van de kosten van overdrachten binnen de Unie die in het kader van de in artikel 1 bedoelde jaarlijkse distributieprogramma vereist zijn, worden vastgesteld in bijlage I, punt d).”.

2)

De volgende artikelen 2 bis tot en met 2 quinquies worden ingevoegd:

„Artikel 2 bis

In afwijking van artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) nr. 807/2010 eindigt de periode voor de uitvoering van het jaarlijkse distributieprogramma 2012 op 28 februari 2013.

Artikel 2 ter

In afwijking van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 807/2010 worden, wat het jaarlijkse distributieprogramma 2012 betreft, de transacties voor de betaling van de door de marktdeelnemer te leveren producten die op de markt worden aangekocht op grond van artikel 2, lid 3, onder a), iii) en iv), van Verordening (EU) nr. 807/2010, vóór 15 oktober 2012 afgesloten.

Artikel 2 quater

Wat het distributieprogramma 2012 betreft, is het bepaalde in artikel 3, lid 2, tweede alinea, eerste zin, en artikel 3, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 807/2010 in voorkomend geval niet van toepassing op de volgende in interventie opgeslagen hoeveelheden:

a)

5,46 ton granen die is opgeslagen in het Verenigd Koninkrijk en wordt toegewezen aan Bulgarije;

b)

0,651 ton granen die is opgeslagen in Finland en wordt toegewezen aan Bulgarije;

c)

249,04 ton granen die is opgeslagen in Frankrijk en wordt toegewezen aan Frankrijk;

d)

635,325 ton mageremelkpoeder die is opgeslagen in Estland en wordt toegewezen aan Estland.

Artikel 2 quinquies

In afwijking van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 807/2010 worden betalingsaanvragen voor het distributieprogramma 2012 uiterlijk op 30 september 2012 ingediend bij de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat. Behalve in geval van overmacht worden na die datum ingediende aanvragen niet aanvaard.

Er wordt slechts EU-steun verleend voor uitgaven die de in bijlage I, punt a), vastgestelde maxima niet overschrijden en die de begunstigde uiterlijk op 15 oktober 2012 vergoed heeft gekregen van de lidstaat.”.

3)

De bijlagen I en II worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.

(3)  PB L 44 van 16.2.2012, blz. 1.

(4)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(5)  PB L 152 van 11.6.2011, blz. 24.

(6)  PB L 242 van 15.9.2010, blz. 9.


BIJLAGE

BIJLAGE I

JAARLIJKS DISTRIBUTIEPROGRAMMA 2012

a)

Maximumbedrag van de per lidstaat beschikbaar gestelde financiële middelen:

(in EUR)

Lidstaat

Bedrag

België

11 710 463

Bulgarije

21 439 346

Tsjechië

135 972

Estland

2 359 486

Ierland

2 594 467

Griekenland

21 651 199

Spanje

80 401 345

Frankrijk

70 563 823

Italië

95 641 425

Letland

5 558 220

Litouwen

7 491 644

Luxemburg

171 704

Hongarije

13 715 022

Malta

721 992

Polen

75 296 812

Portugal

19 332 607

Roemenië

60 689 367

Slovenië

2 533 778

Slowakije

5 098 384

Finland

2 892 944

Totaal

500 000 000

b)

Naar product uitgesplitste hoeveelheid per lidstaat die voor distributie uit de interventievoorraden van de EU moet worden uitgeslagen binnen de grenzen van de in punt a) van deze bijlage vastgestelde maximumbedragen:

(in ton)

Lidstaat

Granen

Mageremelkpoeder

België

 

1 560,275

Bulgarije

39 150,874

 

Tsjechië

450,000

 

Estland

 

635,325

Ierland

 

727,900

Griekenland

 

2 682,575

Spanje

 

10 093,975

Frankrijk

249,040

8 858,925

Italië

 

12 337,975

Letland

 

870,050

Litouwen

 

1 032,575

Hongarije

 

1 807,425

Malta

1 230,373

 

Polen

 

9 662,825

Portugal

 

2 524,725

Roemenië

112 527,069

 

Slovenië

 

287,750

Slowakije

8 976,092

 

Finland

 

489,300

Totaal

162 583,448

53 571,600

c)

Indicatieve bedragen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de aankoop van levensmiddelen op de EU-markt binnen de grenzen van de in punt a) van deze bijlage vastgestelde maximumbedragen:

(in EUR)

Lidstaat

Bedrag

België

8 346 393

Bulgarije

14 004 438

Tsjechië

70 619

Estland

1 136 698

Ierland

1 200 145

Griekenland

15 656 380

Spanje

57 977 800

Frankrijk

51 172 604

Italië

68 479 620

Letland

3 736 468

Litouwen

5 281 095

Luxemburg

161 225

Hongarije

9 751 550

Malta

493 784

Polen

54 100 415

Portugal

13 763 634

Roemenië

39 979 504

Slovenië

1 883 893

Slowakije

3 590 632

Finland

1 871 094

Totaal

352 657 991

d)

Indicatieve bedragen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de vergoeding van de kosten van overdrachten binnen de Europese Unie binnen de grenzen van de in punt a) van deze bijlage vastgestelde maximumbedragen:

(in EUR)

Lidstaat

Bedrag

Bulgarije

2 300 431

Tsjechië

12 211

Griekenland

126 066

Spanje

401 345

Frankrijk

17 915

Italië

399 005

Letland

5 509

Hongarije

61 128

Malta

63 361

Polen

205 907

Portugal

108 700

Roemenië

5 970 071

Slovenië

7 073

Slowakije

305 884

Finland

15 394

Totaal

10 000 000

BIJLAGE II

a)

In het kader van het distributieprogramma voor het begrotingsjaar 2012 toegestane overdrachten van granen binnen de Europese Unie:

 

Hoeveelheid

(in ton)

Houder

Begunstigde

1

33 989,414

Agency for Rural Affairs, Finland

Държавен фонд ’Земеделие’ — Разплащателна агенция, Bulgarije

2

5 161,460

RPA, Verenigd Koninkrijk

Държавен фонд ‘Земеделие’ — Разплащателна агенция, Bulgarije

3

450,000

SJV, Zweden

SZIF, Tsjechië

4

1 230,373

SJV, Zweden

Ministry for Resources and Rural Affairs Paying Agency, Malta

5

16 856,043

BLE, Duitsland

Agenția de Plăți și Intervenție pentru Agricultură, Roemenië

6

41 360,295

Agency for Rural Affairs, Finland

Agenția de Plăți și Intervenție pentru Agricultură, Roemenië

7

54 310,731

SJV, Zweden

Agenția de Plăți și Intervenție pentru Agricultură, Roemenië

8

147,000

FranceAgriMer, Frankrijk

Pôdohospodárska platobná agentúra, Slowakije

9

8 829,092

SJV, Zweden

Pôdohospodárska platobná agentúra, Slowakije

b)

In het kader van het distributieprogramma voor het begrotingsjaar 2012 toegestane overdrachten van mageremelkpoeder binnen de Europese Unie:

 

Hoeveelheid

(in ton)

Houder

Begunstigde

1

2 682,575

BLE, Duitsland

OPEKEPE, Griekenland

2

330,350

SZIF, Tsjechië

FEGA, Spanje

3

6 308,425

OFI, Ierland

FEGA, Spanje

4

3 455,200

RPA, Verenigd Koninkrijk

FEGA, Spanje

5

2 118,875

RPA, Verenigd Koninkrijk

FranceAgriMer, Frankrijk

6

7 904,825

BIRB, België

AGEA, Italië

7

1 476,375

OFI, Ierland

AGEA, Italië

8

2 749,625

Dienst Regelingen Roermond, Nederland

AGEA, Italië

9

207,150

SJV, Zweden

AGEA, Italië

10

870,050

Lietuvos žemės ūkio ir maisto produktų rinkos reguliavimo agentūra, Litouwen

Rural Support Service, Letland

11

1 807,425

RPA, Verenigd Koninkrijk

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Hongarije

12

3 294,150

BLE, Duitsland

ARR, Polen

13

1 675,025

Lietuvos žemės ūkio ir maisto produktų rinkos reguliavimo agentūra, Litouwen

ARR, Polen

14

4 692,825

RPA, Verenigd Koninkrijk

ARR, Polen

15

2 524,275

RPA, Verenigd Koninkrijk

IFAP IP, Portugal

16

287,750

Dienst Regelingen Roermond, Nederland

Agencija Republike Slovenije za kmetijske trge in razvoj podeželja, Slovenië

17

489,300

Dienst Regelingen Roermond, Nederland

Agency for Rural Affairs, Finland


10.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/39


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 209/2012 VAN DE COMMISSIE

van 9 maart 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

103,0

JO

78,3

MA

68,2

SN

207,5

TN

80,7

TR

95,1

ZZ

105,5

0707 00 05

JO

183,3

TR

172,1

ZZ

177,7

0709 91 00

EG

85,9

ZZ

85,9

0709 93 10

MA

55,8

TR

134,6

ZZ

95,2

0805 10 20

EG

48,8

IL

68,4

MA

56,6

TN

58,6

TR

72,2

ZZ

60,9

0805 50 10

BR

43,7

EG

41,7

MA

69,1

TR

50,4

ZZ

51,2

0808 10 80

BR

83,3

CA

117,2

CL

103,0

CN

110,7

MK

31,8

US

159,7

ZZ

101,0

0808 30 90

AR

92,3

CL

106,5

CN

44,8

ZA

94,2

ZZ

84,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


10.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/41


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 210/2012 VAN DE COMMISSIE

van 9 maart 2012

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de invoercertificaataanvragen voor olijfolie die zijn ingediend op 5 en 6 maart 2012 in het kader van het tariefcontingent voor Tunesië en houdende schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor de maand maart 2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 3, leden 1 en 2, van Protocol nr. 1 (3) bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (4), is een tariefcontingent, tegen nulrecht, geopend voor de invoer van geheel in Tunesië verkregen en rechtstreeks van dit land naar de Europese Unie vervoerde ruwe olijfolie van de GN-codes 1509 10 10 en 1509 10 90, binnen een per jaar vastgestelde maximumhoeveelheid.

(2)

In artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie van 20 december 2006 inzake de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië (5) is voorzien in maandelijkse maximumhoeveelheden waarvoor invoercertificaten mogen worden afgegeven.

(3)

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 zijn bij de bevoegde autoriteiten invoercertificaataanvragen ingediend voor een hoeveelheid die het in artikel 2, lid 2, van die verordening voor de maand maart vastgestelde maximum overschrijdt.

(4)

De Commissie moet derhalve een toewijzingscoëfficiënt vaststellen voor de afgifte van de invoercertificaten naar rato van de beschikbare hoeveelheid.

(5)

Aangezien de voor de maand maart vastgestelde maximumhoeveelheid is bereikt, mogen voor de betrokken maand geen invoercertificaten meer worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op 5 en 6 maart 2012 zijn ingediend overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1918/2006, wordt een toewijzingscoëfficiënt van 57,099350 % toegepast.

De afgifte van invoercertificaten voor hoeveelheden die zijn gevraagd met ingang van 12 maart 2012 wordt geschorst voor de maand maart 2012.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 maart 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 57.

(4)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2.

(5)  PB L 365 van 21.12.2006, blz. 84.