ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.058.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 58

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
29 februari 2012


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 153/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA)

1

 

*

Verordening (EU) nr. 154/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)

3

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/1


VERORDENING (EU) Nr. 153/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 februari 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 212, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2) voorziet in steun voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten bij hun geleidelijke aanpassing aan de normen en het beleid van de Europese Unie, onder meer, waar van toepassing, het acquis, met het oog op lidmaatschap.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1085/2006 wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten.

(3)

De Europese Raad van 17 juni 2010 verheugde zich over het positieve advies van de Commissie over het toetredingsverzoek van IJsland, verklaarde dat IJsland voldoet aan de politieke criteria die in 1993 zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen, en besloot de toetredingsonderhandelingen met IJsland te openen. Daarmee werd IJsland een kandidaat-lidstaat.

(4)

De Europese Raad van 17 december 2010 bekrachtigde de conclusies van de Raad van 14 december 2010 inzake de uitbreiding en besloot om Montenegro de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen.

(5)

De Raad heeft de Commissie uitgenodigd een voorstel te doen voor de wijziging van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1085/2006 om de regels voor deelname aan de gunning van subsidiecontracten in het kader van de IPA-component voor grensoverschrijdende samenwerking te verduidelijken en de samenhang te waarborgen met de andere instrumenten voor externe hulp, met name het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument.

(6)

In Verordening (EG) nr. 389/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap (3) wordt het comité dat is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 3906/89 van de Raad van 18 december 1989 betreffende economische hulp aan bepaalde landen in Midden- en Oost-Europa (4) („het Phare-comité”) aangewezen om de Commissie bij te staan bij het beheer van de bijstand aan de Turks-Cypriotische gemeenschap. Overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1085/2006 is Verordening (EEG) nr. 3906/89 ingetrokken, maar blijft deze van toepassing voor rechtshandelingen en vastleggingen voor de begrotingsjaren voorafgaande aan 2007. Aangezien Verordening (EG) nr. 389/2006 ook daarna de rechtsgrondslag blijft voor de financiële steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap, moet het Phare-comité om die reden ook worden voortgezet.

(7)

Verordening (EG) nr. 1085/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1085/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 19 wordt het volgende lid toegevoegd:

„9.   De leden 1 tot en met 8 laten de deelneming onverlet van categorieën van organisaties die daarvoor, gezien de doelstellingen van de actie, door hun karakter of hun vestigingsplaats, in aanmerking komen.”.

2)

In artikel 25, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Die verordeningen, alsook Verordening (EG) nr. 2666/2000, blijven van toepassing voor rechtshandelingen en vastleggingen voor de begrotingsjaren voorafgaande aan 2007, voor de toepassing van artikel 31 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (*1), en voor de toepassing van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 389/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap (*2).

(*1)   PB L 157 van 21.6.2005, blz. 203."

(*2)   PB L 65 van 7.3.2006, blz. 5.”."

3)

In bijlage I wordt voor Kroatië de volgende vermelding ingevoegd:

„—

IJsland”

en wordt na Kroatië de volgende vermelding ingevoegd:

„—

Montenegro”.

4)

In bijlage II worden de volgende vermeldingen geschrapt:

„—

IJsland

Montenegro”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 februari 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. WAMMEN


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 december 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 januari 2012.

(2)   PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(3)   PB L 65 van 7.3.2006, blz. 5.

(4)   PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11.


29.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/3


VERORDENING (EU) Nr. 154/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 februari 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De regels inzake doorreis via internationale zones van luchthavens moeten worden verduidelijkt ten behoeve van de rechtszekerheid en de transparantie.

(2)

Onderdanen van derde landen die op grond van artikel 3, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (2) onderworpen zijn aan de transitvisumplicht voor luchthavens en die in het bezit zijn van een geldig visum dat is afgegeven door een lidstaat, Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika of die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel die is afgegeven door een lidstaat, Andorra, Canada, Japan, San Marino of de Verenigde Staten van Amerika, zijn vrijgesteld van de transitvisumplicht voor luchthavens. Het moet worden verduidelijkt dat deze vrijstelling ook geldt voor houders van geldige visa of verblijfstitels die zijn afgegeven door lidstaten die niet hebben deelgenomen aan de vaststelling van Verordening (EG) nr. 810/2009 en door de lidstaten die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepassen.

(3)

Voor onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldig visum moet de vrijstelling gelden wanneer zij reizen naar het land van afgifte of naar een ander derde land en wanneer zij op terugreis zijn van het land van afgifte, na gebruik te hebben gemaakt van het visum.

(4)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het verduidelijken van de regels inzake doorreis via internationale zones van luchthavens, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter op uniaal niveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(5)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (3), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (4).

(6)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (6).

(7)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (8).

(8)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van genoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(9)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (9). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat.

(10)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (10). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat.

(11)

Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003.

(12)

Wat Bulgarije en Roemenie betreft, vormt deze verordening een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 810/2009 komen de punten b) en c) als volgt te luiden:

„b)

onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel die is afgegeven door een lidstaat die niet deelneemt aan de vaststelling van deze verordening of door een lidstaat die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepast, of onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel zoals vermeld op de lijst in bijlage V, die is afgegeven door Andorra, Canada, Japan, San Marino of de Verenigde Staten van Amerika en de onvoorwaardelijke overname van de houder garandeert;

c)

onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldig visum voor een lidstaat die niet deelneemt aan de vaststelling van deze verordening, voor een lidstaat die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepast, of voor Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika, wanneer zij reizen naar het land van afgifte of naar een ander derde land, of wanneer zij op terugreis zijn van het land van afgifte, na gebruik te hebben gemaakt van het visum;”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 15 februari 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. WAMMEN


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 19 januari 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 10 februari 2012.

(2)   PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1.

(3)   PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(4)   PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(5)   PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(6)   PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(7)   PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(8)   PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.

(9)   PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(10)   PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.