ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.047.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 47

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
18 februari 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (Euratom) nr. 139/2012 van de Raad van 19 december 2011 tot vastlegging van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan werkzaamheden onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten (2012-2013)

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 140/2012 van de Commissie van 17 februari 2012 tot verlening van een vergunning voor monensin-natrium als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor opfokleghennen (vergunninghouder Huvepharma NV Belgium) ( 1 )

18

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 141/2012 van de Commissie van 17 februari 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

20

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 142/2012 van de Commissie van 17 februari 2012 tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012

22

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 143/2012 van de Commissie van 17 februari 2012 met betrekking tot invoercertificaten waarvoor de aanvragen in de eerste 7 dagen van februari 2012 zijn ingediend in het kader van het tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit, dat wordt beheerd bij Verordening (EG) nr. 620/2009

24

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/93/Euratom

 

*

Besluit van de Raad van 19 december 2011 betreffende het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

25

 

 

2012/94/Euratom

 

*

Besluit van de Raad van 19 december 2011 betreffende het door middel van werkzaamheden onder contract uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

33

 

 

2012/95/Euratom

 

*

Besluit van de Raad van 19 december 2011 betreffende het door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek door middel van eigen acties uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

40

 

 

2012/96/EU

 

*

Besluit van de Raad van 17 februari 2012 tot aanpassing en verlenging van de looptijd van de passende maatregelen, voor het eerst vastgesteld bij Besluit 2002/148/EG houdende afsluiting van het overleg met Zimbabwe krachtens artikel 96 van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst

47

 

*

Besluit 2012/97/GBVB van de Raad van 17 februari 2012 houdende wijziging van Besluit 2011/101/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe

50

 

*

Besluit 2012/98/GBVB van de Raad van 17 februari 2012 houdende wijziging van Besluit 2010/232/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar

64

 

 

2012/99/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 17 februari 2012 inzake de gedetailleerde regelingen voor de inning van bijdragen voor overtollige CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen op grond van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

69

 

 

2012/100/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 17 februari 2012 inzake een methode voor de inning van bijdragen voor overtollige CO2-emissies van nieuwe personenauto’s op grond van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

71

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/1


VERORDENING (EURATOM) Nr. 139/2012 VAN DE RAAD

van 19 december 2011

tot vastlegging van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan werkzaamheden onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten (2012-2013)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name de artikelen 7 en 10,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van de Rekenkamer,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) (hierna „het kaderprogramma”), is vastgesteld bij Besluit 2012/93/Euratom van de Raad (3). Het is de taak van de Commissie het kaderprogramma en de specifieke programma’s waaronder de desbetreffende financiële aspecten, ten uitvoer te leggen.

(2)

Het kaderprogramma moet ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) (hierna „het Financieel Reglement”) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5).

(3)

De uitvoering van het kaderprogramma moet tevens in overeenstemming zijn met de staatssteunregels, met name de regels inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling, momenteel de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (6).

(4)

Het kaderprogramma behoudt het algemene toepassingsgebied en de beginselen wat betreft het zevende kaderprogramma van de Gemeenschap dat is vastgesteld bij Besluit nr. 2006/970/Euratom van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011) (7).

(5)

De regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten moeten een coherent, volledig en transparant kader verschaffen om een zo efficiënt mogelijke uitvoering te verzekeren, ermee rekening houdend dat alle deelnemers via vereenvoudigde procedures gemakkelijk toegang moeten krijgen, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel.

(6)

Het kaderprogramma moet in aanmerking komen voor het initiatief van de Commissie om de uitvoering van de kaderprogramma’s voor onderzoek te vereenvoudigen die zijn opgenomen in Besluit C(2011) 174 van de Commissie van 24 januari 2011 inzake drie maatregelen ter vereenvoudiging van de uitvoering van Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad en Besluit nr. 2006/970/Euratom van de Raad. Dit besluit van de Commissie wijzigt de modelsubsidieovereenkomst die ingevolge Besluit nr. 2006/970/Euratom is aangenomen.

(7)

Deze regels moeten de exploitatie van door deelnemers ontwikkelde intellectuele eigendom verder vergemakkelijken, waarbij mede rekening wordt gehouden met de manier waarop de deelnemer eventueel internationaal georganiseerd is en waarbij tegelijkertijd de legitieme belangen van de andere deelnemers en van de Gemeenschap worden beschermd.

(8)

Het kaderprogramma moet de deelname bevorderen van de ultraperifere regio’s van de Unie alsmede van een brede scala van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten.

(9)

De in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 gegeven definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo’s) (8) moet worden toegepast om coherentie en transparantie te waarborgen.

(10)

Er moeten minimumvoorwaarden voor deelname worden vastgelegd, zowel als een algemene regel als voor specifieke werkzaamheden onder contract op grond van het kaderprogramma.

(11)

Elke juridische entiteit moet vrij kunnen deelnemen zodra de minimumvoorwaarden zijn vervuld. Deelname boven het minimum moet de efficiënte implementatie van de betrokken werkzaamheden onder contract verzekeren.

(12)

Internationale organisaties die als opdracht hebben de samenwerking op het gebied van onderzoek en opleiding inzake kernenergie in Europa te ontwikkelen, en grotendeels uit lidstaten of geassocieerde landen bestaan, moeten worden aangemoedigd om deel te nemen aan het kaderprogramma.

(13)

De deelname van in derde landen gevestigde juridische entiteiten en van internationale organisaties moet eveneens worden overwogen, zoals neergelegd in artikel 101 van het Verdrag. Een dergelijke deelname moet echter in termen van de versterkte bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van het kaderprogramma zijn gerechtvaardigd.

(14)

Overeenkomstig artikel 198 van het Verdrag kunnen juridische entiteiten uit de niet-Europese gebiedsdelen van de lidstaten die onder hun jurisdictie vallen, aan het kaderprogramma deelnemen.

(15)

Het is nodig de voorwaarden vast te stellen voor het verstrekken van communautaire financiering aan deelnemers aan werkzaamheden onder contract.

(16)

De Commissie moet nadere regels en procedures vaststellen, naast die waarin het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 evenals onderhavige verordening voorzien, betreffende de indiening, evaluatie en selectie van voorstellen en de toekenning van subsidies, alsmede beroepsprocedures voor deelnemers. Er moeten met name regels worden vastgesteld betreffende de inschakeling van onafhankelijke deskundigen.

(17)

De looptijd van het kaderprogramma is beperkt tot twee jaar, terwijl het zevende kaderprogramma van de Unie, vastgesteld bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (9), met soortgelijke regels als die van het zevende kaderprogramma van de Gemeenschap parallel van kracht blijft tot eind 2013. Het is aldus passend om regels toe te passen die vergelijkbaar zijn met die voor het zevende kaderprogramma van de Unie en grote wijzigingen voor deelnemers te voorkomen.

(18)

De Commissie moet uit hoofde van het kaderprogramma nadere regels en procedures vaststellen, naast die waarin het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 voorzien, betreffende de beoordeling van de juridische en financiële levensvatbaarheid van deelnemers aan werkzaamheden onder contract op grond van het kaderprogramma. In deze regels moet het juiste evenwicht worden gevonden tussen de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de vereenvoudiging en vergemakkelijking van de deelname van juridische entiteiten aan het kaderprogramma. Teneinde consistente verificatie van het bestaan en de rechtspositie van deelnemers aan werkzaamheden onder contract alsmede van hun operationele en financiële capaciteit, te waarborgen en grote wijzigingen voor de deelnemers te voorkomen, verdient het aanbeveling om op het kaderprogramma de Regels toe te passen ter waarborging van de consistente verificatie van het bestaan en de rechtspositie alsmede van de operationele en financiële capaciteit van deelnemers aan werkzaamheden onder contract die worden gesteund in de vorm van een subsidie op grond van het zevende kaderprogramma van de Unie en van het zevende kaderprogramma van de Gemeenschap, welke regels zijn vastgesteld bij Besluit C(2007) 2466 van de Commissie van 13 juni 2007.

(19)

In deze context worden in het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 alsook in Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (10), onder meer de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de strijd tegen fraude en onregelmatigheden, de procedures voor de terugvordering van tegoeden aan de Commissie verschuldigd, uitsluiting van contract- en subsidieprocedures en daarmee verband houdende sancties, en audits, controles en verificaties door de Commissie en de Rekenkamer geregeld.

(20)

De communautaire financiële bijdrage dient de deelnemers zonder nodeloze vertraging te bereiken.

(21)

De voor alle werkzaamheden gesloten overeenkomsten moeten voorzien in supervisie en financiële controle door de Commissie of een door de Commissie gemachtigd vertegenwoordiger alsmede audits door de Rekenkamer en controles ter plaatse door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld in Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (11).

(22)

De Commissie moet zowel de werkzaamheden onder contract die uitgevoerd worden op grond van het kaderprogramma als het kaderprogramma en de daarbij behorende specifieke programma’s monitoren. Met het oog op de efficiënte en samenhangende monitoring en evaluatie van de uitvoering van werkzaamheden onder contract, moet de Commissie een passend informatiesysteem instellen en in stand houden.

(23)

Het kaderprogramma moet de algemene beginselen weerspiegelen en bevorderen die zijn vervat in Aanbeveling 2005/251/EG van de Commissie van 11 maart 2005 betreffende het Europees Handvest voor onderzoekers en betreffende de gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers (12), onder eerbiediging van het vrijwillige karakter daarvan.

(24)

De regels die van toepassing zijn op de verspreiding van de onderzoeksresultaten moeten, voor zover dienstig, de bescherming door de deelnemers van tijdens werkzaamheden gegenereerde intellectuele eigendom en het gebruik en de verspreiding van deze resultaten garanderen.

(25)

Met inachtneming van de rechten van de houders van intellectuele-eigendomsrechten moeten deze regels zo worden ontworpen dat deelnemers en, in voorkomend geval, hun in een lidstaat of geassocieerd land gevestigde verbonden entiteiten in de mate dat dit nodig is om het onderzoekswerk te verrichten of de resulterende kennis te gebruiken, toegang hebben tot informatie die zij in het project inbrengen en tot de resulterende kennis.

(26)

Het „Garantiefonds voor de deelnemers” dat ingevolge het zevende kaderprogramma van de Gemeenschap is opgezet en door de Commissie wordt beheerd, moet blijven bestaan en de uit hoofde van het kaderprogramma verschuldigde bedragen die niet worden terugbetaald door in gebreke blijvende partners dekken. De oprichting van dat fonds heeft bijgedragen tot vereenvoudiging en tot vergemakkelijking van de deelname en tegelijkertijd de financiële belangen van de Unie gevrijwaard op een wijze die tevens past voor het kaderprogramma.

(27)

Communautaire bijdragen aan een krachtens de artikelen 45 tot en met 51 van het Verdrag opgerichte gemeenschappelijke onderneming vallen niet onder de werkingssfeer van deze verordening.

(28)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde beginselen in acht.

(29)

De Gemeenschap moet overeenkomstig het Financieel Reglement financiële steun verstrekken, onder meer door middel van overheidsopdrachten, in de vorm van een prijs voor goederen of diensten, vastgesteld bij contract en geselecteerd op basis van aanbestedingen, subsidies, steun aan een organisatie in de vorm van een contributie, en honoraria voor onafhankelijke deskundigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt de regels vast voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en andere juridische entiteiten aan werkzaamheden die door een of meer deelnemers worden ondernomen ingevolge financieringsregelingen die zijn vastgesteld in bijlage II bij Besluit 2012/93/Euratom (hierna „werkzaamheden onder contract”).

Zij stelt tevens regels vast betreffende de communautaire financiële bijdrage voor deelnemers aan werkzaamheden onder contract op grond van het kaderprogramma, in overeenstemming met de regels die vervat zijn in Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (hierna „het Financieel Reglement”) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

Ten aanzien van de resultaten van op grond van het kaderprogramma uitgevoerd onderzoek stelt deze verordening regels vast voor de openbaarmaking van voorgrondkennis op alle andere geschikte wijzen dan die welke voortvloeien uit de formaliteiten voor het beschermen ervan, inclusief de publicatie van voorgrondkennis in elk medium (hierna „verspreiding”).

Bovendien stelt zij regels vast voor het directe of indirecte gebruik van voorgrondkennis in andere onderzoeksactiviteiten dan die welke onder de betrokken werkzaamheden onder contract vallen, waaronder het ontwikkelen, creëren en op de markt brengen van een product of werkwijze, of het creëren en leveren van een dienst (hierna „gebruik”).

Met betrekking tot zowel voorgrondkennis als achtergrondkennis stelt deze verordening regels vast betreffende licenties en gebruikersrechten daarvoor (hierna „toegangsrechten”).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „juridische entiteit”: elke natuurlijke persoon, of elke rechtspersoon die is opgericht krachtens het nationale recht van zijn vestigingsplaats of krachtens het uniale recht dan wel het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en in eigen naam kan optreden, rechten uitoefenen en verplichtingen hebben;

2.   „verbonden entiteit”: een juridische entiteit die onder de directe of indirecte zeggenschap van een deelnemer staat, dan wel onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap als de deelnemer, waarbij zeggenschap een van de vormen bedoeld in artikel 7, lid 2, aanneemt;

3.   „eerlijke en redelijke voorwaarden”: passende voorwaarden, met inbegrip van eventuele financiële voorwaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van het verzoek om toegang, zoals de feitelijke of potentiële waarde van de voorgrond of achtergrondkennis waartoe om toegang is verzocht en/of de omvang, duur of andere kenmerken van het beoogde gebruik;

4.   „voorgrondkennis”: de resultaten, met name informatie, al of niet beschermbaar, die worden gegenereerd door de betreffende werkzaamheden onder contract, met inbegrip van aan het auteursrecht gerelateerde rechten, ontwerprechten, octrooirechten, kwekersrechten, of soortgelijke vormen van bescherming;

5.   „achtergrondkennis”: informatie die in het bezit is van de deelnemers vóór hun toetreding tot de subsidieovereenkomst, inclusief auteursrechten of andere intellectuele-eigendomsrechten betreffende dergelijke informatie waarvoor zij aanvragen hebben ingediend vóór hun toetreding tot de subsidieovereenkomst, en die nodig is voor het uitvoeren van de werkzaamheden onder contract of voor het gebruiken van de resultaten van de werkzaamheden onder contract;

6.   „deelnemer”: een juridische entiteit die bijdraagt tot werkzaamheden onder contract en rechten en verplichtingen ten aanzien van de Gemeenschap heeft;

7.   „onderzoeksorganisatie”: een juridische entiteit die als non-profitorganisatie is opgericht en die als een van haar hoofddoelen het verrichten van onderzoek of technologische ontwikkeling heeft;

8.   „derde land”: een land dat geen lidstaat is;

9.   „geassocieerd land”: een derde land dat partij is bij een internationale overeenkomst met de Gemeenschap, onder de voorwaarden of op basis waarvan het financieel bijdraagt in heel of een deel van het kaderprogramma;

10.   „internationale organisatie”: een intergouvernementele organisatie, met uitzondering van de Unie, die krachtens het internationaal publiekrecht rechtspersoonlijkheid bezit, alsmede elk door een dergelijke internationale organisatie opgericht gespecialiseerd agentschap;

11.   „internationale Europese belangenorganisatie”: een internationale organisatie waarvan de meeste leden lidstaten of geassocieerde landen zijn, en waarvan het hoofddoel is wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa te bevorderen;

12.   „overheidsinstantie”: elke juridische entiteit die als zodanig is opgericht krachtens nationaal recht, en internationale organisaties;

13.   „kmo”: een kleine, middelgrote of micro-onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG;

14.   „werkprogramma”: een door de Commissie aangenomen plan voor de uitvoering van een specifiek programma zoals vastgesteld in artikel 6 van Besluit 2012/94/Euratom van de Raad van 19 december 2011 betreffende het door middel van acties onder contract uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) (13);

15.   „financieringsregelingen”: de mechanismen voor de communautaire financiering van werkzaamheden onder contract zoals vastgesteld in bijlage II bij Besluit 2012/93/Euratom.

Voor de toepassing van punt 1 van de eerste alinea, en indien het gaat om natuurlijke personen, worden verwijzingen naar de vestiging geacht verwijzingen te zijn naar de gewone verblijfplaats.

Artikel 3

Vertrouwelijkheid

Onder voorbehoud van de voorwaarden die zijn vastgesteld in de modelsubsidieovereenkomst, de modelaanstellingsbrief of het modelcontract behandelen de Commissie en de deelnemers alle aan hen als vertrouwelijk medegedeelde gegevens, kennis en documenten vertrouwelijk.

HOOFDSTUK II

DEELNAME

Artikel 4

Specifieke regels voor onderzoek inzake fusie-energie

De regels in dit hoofdstuk gelden onverminderd specifieke regels voor activiteiten in het kader van het thematische gebied „onderzoek inzake fusie-energie” als bedoeld in hoofdstuk IV.

AFDELING 1

Minimumvoorwaarden

Artikel 5

Algemene beginselen

1.   Elke onderneming, universiteit of onderzoekscentrum of andere juridische entiteit, ongeacht of deze gevestigd is in een lidstaat, een geassocieerd land,of in een derde land, kan deelnemen aan werkzaamheden onder contract mits aan de in dit hoofdstuk neergelegde minimumvoorwaarden is voldaan, inclusief alle ingevolge artikel 11 gespecificeerde voorwaarden.

2.   Bij werkzaamheden onder contract als bedoeld in de artikelen 6 of 8, op grond waarvan aan de minimumvoorwaarden kan worden voldaan zonder de deelname van een in een lidstaat gevestigde juridische entiteit, moet de deelname echter aan de bijkomende voorwaarde voldoen dat de realisering van de in de artikelen 1 en 2 van het Verdrag neergelegde doelstellingen daardoor wordt bevorderd.

3.   Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (hierna het „JRC”) kan op dezelfde voet en met dezelfde rechten en verplichtingen aan werkzaamheden onder contract deelnemen als een in een lidstaat gevestigde juridische entiteit.

Artikel 6

Minimumvoorwaarden

1.   De minimumvoorwaarden voor werkzaamheden onder contract zijn als volgt:

a)

er moeten minstens drie juridische entiteiten deelnemen, die elk in een lidstaat of geassocieerd land zijn gevestigd, en waarvan er geen twee in dezelfde lidstaat of hetzelfde geassocieerd land zijn gevestigd;

b)

de drie juridische entiteiten moeten alle onafhankelijk zijn van elkaar overeenkomstig artikel 7.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt, voor zover een van de deelnemers het JRC, een internationale Europese belangenorganisatie of een ingevolge het recht van de Unie opgerichte entiteit is, deze geacht gevestigd te zijn in een andere lidstaat of geassocieerd land dan een lidstaat of geassocieerd land waarin een andere deelnemer aan dezelfde werkzaamheden gevestigd is.

Artikel 7

Onafhankelijkheid

1.   Twee juridische entiteiten worden geacht onafhankelijk van elkaar te zijn als geen van beide onder de directe of indirecte zeggenschap van de andere staat of onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staat als de andere.

2.   Voor de toepassing van lid 1 kan zeggenschap met name een van de twee volgende vormen aannemen:

a)

het direct of indirect bezitten van meer dan 50 % van de nominale waarde van het uitgegeven aandelenkapitaal in de betrokken juridische entiteit, of van een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van die entiteit;

b)

het direct of indirect rechtens of feitelijk bezitten van beslissingsbevoegdheden in de betrokken juridische entiteit.

3.   De volgende verhoudingen tussen juridische entiteiten worden evenwel niet geacht als zodanig een zeggenschapsverhouding te vormen:

a)

dezelfde publieke beleggingsmaatschappij, institutionele belegger of durfkapitaalonderneming bezit direct of indirect meer dan 50 % van de nominale waarde van het uitgegeven aandelenkapitaal of een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten;

b)

de betrokken juridische entiteiten zijn in het bezit van of staan onder toezicht van dezelfde overheidsinstantie.

Artikel 8

Coördinatie en ondersteuning, en opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers

Voor coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden, en werkzaamheden ten behoeve van de opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers is de minimumvoorwaarde de deelname van één juridische entiteit.

De eerste alinea is niet van toepassing op werkzaamheden die tot doel hebben onderzoeksactiviteiten te coördineren.

Artikel 9

Enige deelnemers

Voor zover de minimumvoorwaarden voor werkzaamheden onder contract worden vervuld door een aantal juridische entiteiten die samen één juridische entiteit vormen, kan deze laatste de enige deelnemer aan werkzaamheden onder contract zijn, mits zij in een lidstaat of een geassocieerd land is gevestigd.

Artikel 10

Internationale organisaties en juridische entiteiten die in derde landen zijn gevestigd

Deelname aan werkzaamheden onder contract staat open voor in derde landen gevestigde internationale organisaties en juridische entiteiten nadat is voldaan aan de minimumvoorwaarden van dit hoofdstuk en van de specifieke programma’s of relevante werkprogramma’s.

Artikel 11

Aanvullende voorwaarden

Naast de minimumvoorwaarden van dit hoofdstuk kunnen specifieke programma’s of werkprogramma’s voorwaarden vaststellen betreffende het minimumaantal deelnemers.

Zij kunnen ook, naar gelang van de aard en de doelstellingen van de werkzaamheden onder contract, aanvullende voorwaarden vaststellen ten aanzien van het type van deelnemer en, in voorkomend geval, de vestigingsplaats.

AFDELING 2

Procedures

Onderafdeling 1

Oproepen tot het indienen van voorstellen

Artikel 12

Oproepen tot het indienen van voorstellen

1.   De Commissie schrijft oproepen tot het indienen van voorstellen uit voor werkzaamheden onder contract overeenkomstig de eisen van de relevante specifieke programma’s en werkprogramma’s.

Naast de in Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 gespecificeerde bekendmaking, publiceert de Commissie oproepen tot het indienen van voorstellen op de website van de Europese Commissie voor het kaderprogramma, langs specifieke informatiekanalen en via de door de lidstaten en de geassocieerde landen opgezette nationale contactpunten.

2.   In voorkomend geval specificeert de Commissie in de oproep tot het indienen van voorstellen dat de deelnemers geen consortiumovereenkomst behoeven te sluiten.

3.   Oproepen tot het indienen van voorstellen bevatten duidelijke doelstellingen om ervoor te zorgen dat indieners niet nodeloos reageren.

Artikel 13

Uitzonderingen

De Commissie schrijft geen oproepen tot het indienen van voorstellen uit voor:

a)

coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden die moeten worden uitgevoerd door in de specifieke programma’s of in de werkprogramma’s vastgestelde juridische entiteiten wanneer het specifieke programma toestaat dat in de werkprogramma’s begunstigden worden vastgesteld, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002;

b)

coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden in de vorm van aankoop van goederen of diensten die onderworpen zijn aan de regels inzake overheidsopdrachten van het Financieel Reglement;

c)

coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden betreffende de aanstelling van onafhankelijke deskundigen;

d)

andere werkzaamheden voor zover daarin is voorzien door het Financieel Reglement of Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

Onderafdeling 2

Evaluatie en selectie van voorstellen en toekenning van subsidies

Artikel 14

Evaluatie, selectie en toekenning

1.   De Commissie evalueert alle ingevolge een oproep tot het indienen van voorstellen ingekomen voorstellen op basis van de evaluatiebeginselen en de selectie- en toekenningscriteria.

De criteria zijn excellentie, impact en uitvoering. Binnen dit kader worden in het werkprogramma de evaluatie- en selectiecriteria nader gespecificeerd en kunnen daarin aanvullende eisen, wegingen en drempels worden opgenomen of nadere details betreffende de toepassing van de criteria worden vastgesteld.

2.   Een voorstel dat indruist tegen fundamentele ethische beginselen of dat niet voldoet aan de in het specifieke programma, het werkprogramma of de oproep tot het indienen van voorstellen gestelde voorwaarden, wordt niet geselecteerd. Een dergelijk voorstel kan op elk moment van de evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures worden uitgesloten.

3.   Voorstellen worden gerangschikt volgens de evaluatieresultaten. Besluiten tot financiering worden genomen op basis van deze rangschikking.

Artikel 15

Indienings-, evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures

1.   Voor zover een oproep tot het indienen van voorstellen voorziet in een tweefasige evaluatieprocedure, worden enkel die voorstellen welke op basis van een toetsing aan een beperkt aantal criteria door de eerste fase komen, voor verdere evaluatie in aanmerking genomen.

2.   Voor zover een oproep tot het indienen van voorstellen voorziet in een tweefasige indieningsprocedure, wordt enkel aan indieners van wie de voorstellen voldoen aan de evaluatie in de eerste fase, gevraagd een volledig voorstel in te dienen in de tweede fase.

Alle indieners worden snel in kennis gesteld van de resultaten van de evaluatie van de eerste fase.

3.   De Commissie stelt regels vast voor de procedure voor de indiening van voorstellen, evenals de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures en maakt deze openbaar; zij publiceert tevens handleidingen voor indieners, met inbegrip van onder meer richtsnoeren voor de evaluatoren. Met name stelt de Commissie nadere regels vast voor de tweefasige indieningsprocedure (onder meer inzake de omvang en aard van het voorstel in de eerste fase en van het volledige voorstel in de tweede fase) en regels voor de tweefasige evaluatieprocedure.

De Commissie verstrekt informatie en voorziet in beroepsprocedures voor de indieners.

4.   De Regels ter waarborging van de consistente verificatie van het bestaan, de rechtspositie, de operationele en financiële capaciteit van deelnemers aan werkzaamheden onder contract die worden gesubsidieerd op grond van het zevende kaderprogramma van de Unie en van het zevende kaderprogramma van de Gemeenschap, aangenomen bij Besluit C(2007) 2466 van de Commissie van 13 juni 2007, zijn van toepassing op het kaderprogramma.

De Commissie doet deze verificatie niet opnieuw, tenzij de situatie van de betrokken deelnemer is veranderd.

Artikel 16

Aanstelling van onafhankelijke deskundigen

1.   De Commissie stelt onafhankelijke deskundigen aan om te helpen bij de evaluaties van de voorstellen.

Voor coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden als bedoeld in artikel 13 worden alleen onafhankelijke deskundigen aangesteld indien de Commissie dit aangewezen acht.

2.   Onafhankelijke deskundigen worden gekozen op basis van de vaardigheden en de kennis waarover zij moeten beschikken om de hun opgedragen taken te kunnen uitvoeren. Onafhankelijke deskundigen die gerubriceerde informatie zullen moeten behandelen, moeten over een passende veiligheidsmachtiging beschikken om te worden aangesteld.

Onafhankelijke deskundigen worden aangeduid en geselecteerd op basis van oproepen tot het indienen van individuele sollicitaties en oproepen aan daartoe in aanmerking komende organisaties, zoals nationale onderzoeksagentschappen, onderzoeksinstellingen of bedrijven met het oog op het opstellen van lijsten van geschikte kandidaten.

De Commissie kan, in voorkomend geval, personen met geschikte vaardigheden buiten de lijsten om selecteren.

De nodige maatregelen worden genomen om te zorgen voor een redelijk genderevenwicht bij de aanstelling van groepen van onafhankelijke deskundigen.

3.   Bij de aanstelling van een onafhankelijke deskundige doet de Commissie al het nodige om ervoor te zorgen dat de deskundige ten aanzien van de aangelegenheid waarover hij dient te adviseren niet met een belangenconflict wordt geconfronteerd.

4.   De Commissie ondertekent een aanstellingsbrief tussen de Gemeenschap en elke onafhankelijke deskundige die is gebaseerd op de modelaanstellingsbrief die de Commissie bij Besluit C(2008) 4617 van 21 augustus 2008 heeft vastgesteld.

5.   De Commissie publiceert eenmaal per jaar via een geschikt medium de lijst van onafhankelijke deskundigen die haar voor het kaderprogramma en elk specifiek programma hebben bijgestaan.

Onderafdeling 3

Uitvoering en subsidieovereenkomsten

Artikel 17

Algemeen

1.   De deelnemers voeren de werkzaamheden onder contract uit en nemen alle nodige en redelijke maatregelen daartoe. Deelnemers aan dezelfde werkzaamheden onder contract voeren het werk onder gezamenlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de Gemeenschap uit.

2.   De Commissie stelt, op basis van de modelsubsidieovereenkomst als bedoeld in artikel 18 en rekening houdend met de kenmerken van de betrokken financieringsregeling, een subsidieovereenkomst op tussen de Gemeenschap en de deelnemers.

3.   De deelnemers gaan geen verbintenissen aan die niet verenigbaar zijn met de subsidieovereenkomst.

4.   Wanneer een deelnemer zijn verplichtingen met betrekking tot de technische uitvoering van de werkzaamheden onder contract niet nakomt, moeten de andere deelnemers de subsidieovereenkomst zonder enige aanvullende communautaire bijdrage nakomen tenzij de Commissie hen uitdrukkelijk ontheft van die verplichting.

5.   Indien de uitvoering van werkzaamheden onmogelijk wordt of indien de deelnemers deze niet uitvoeren, maakt de Commissie een einde aan de werkzaamheden.

6.   De deelnemers zorgen ervoor dat de Commissie op de hoogte wordt gebracht van elke gebeurtenis die van invloed kan zijn op de uitvoering van de werkzaamheden onder contract of de belangen van de Gemeenschap.

7.   Indien de subsidieovereenkomst hierin voorziet, kunnen de deelnemers aan de werkzaamheden onder contract bepaalde onderdelen van het uit te voeren werk aan derden uitbesteden.

8.   De Commissie voorziet in beroepsprocedures voor de deelnemers.

Artikel 18

Algemene bepalingen van de subsidieovereenkomst

1.   De bij Besluit C(2007) 1509 van de Commissie van 10 april 2007 vastgestelde modelsubsidieovereenkomst is van toepassing op het kaderprogramma.

De subsidieovereenkomst stelt de rechten en verplichtingen van de deelnemers vast jegens de Gemeenschap, overeenkomstig Besluit nr. 2006/970/Euratom, deze verordening, het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, en overeenkomstig de algemene beginselen van het uniale recht.

De subsidieovereenkomst stelt ook, overeenkomstig dezelfde voorwaarden, de rechten en verplichtingen vast van juridische entiteiten die deelnemer worden in de loop van de werkzaamheden onder contract.

2.   In voorkomend geval bepaalt de subsidieovereenkomst welk deel van de communautaire financiële bijdrage gebaseerd wordt op de terugbetaling van subsidiabele kosten, en welk deel gebaseerd wordt op vaste tarieven (met name eenheidskostenschaal) of forfaitaire bedragen.

3.   De subsidieovereenkomst specificeert welke wijzigingen in de samenstelling van het consortium voorafgaande publicatie van een aanbestedingsbericht vereisen.

4.   De subsidieovereenkomst vereist indiening bij de Commissie van periodieke voortgangsverslagen betreffende de uitvoering van de betrokken werkzaamheden onder contract.

5.   In voorkomend geval bepaalt de subsidieovereenkomst dat de Commissie vooraf in kennis moet worden gesteld van elke voorgenomen overdracht van eigendom van voorgrondkennis aan een derde.

6.   Voor zover de subsidieovereenkomst vereist dat deelnemers activiteiten uitvoeren die derden ten goede komen, geven de deelnemers hieraan op grote schaal bekendheid en zoeken, evalueren en selecteren zij derden op een transparante, eerlijke en onpartijdige wijze. Indien het werkprogramma daarin voorziet, stelt de subsidieovereenkomst criteria vast voor de selectie van die derden. De Commissie behoudt zich het recht voor bezwaar te maken tegen de selectie van derden.

7.   Indien een belangrijke wijziging van de in lid 1 bedoelde modelsubsidieovereenkomst nodig blijkt, herziet de Commissie de overeenkomst waar nodig, in nauwe samenwerking met de lidstaten.

8.   De modelsubsidieovereenkomst weerspiegelt de algemene beginselen die zijn neergelegd in het Europese Handvest voor onderzoekers en de Gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers. Zij voorziet, al naar het geval, in synergieën met onderwijs op alle niveaus, paraatheid en capaciteit ter bevordering van dialoog en debat over wetenschappelijke kwesties en onderzoeksresultaten met een breed publiek buiten de onderzoeksgemeenschap, activiteiten om de deelname van vrouwen aan en de rol van vrouwen in onderzoek te vergroten, en activiteiten die betrekking hebben op sociaaleconomische aspecten van het onderzoek.

9.   De modelsubsidieovereenkomst voorziet in toezicht en financiële controle door de Commissie of een door haar gemachtigde vertegenwoordiger, en door de Rekenkamer.

10.   De subsidieovereenkomst bepaalt termijnen waarbinnen de deelnemers de verschillende in deze verordening bedoelde kennisgevingen moeten doen.

Artikel 19

Bepalingen inzake gebruik van toegangsrechten en de verspreiding

1.   De subsidieovereenkomst bepaalt de respectieve rechten en verplichtingen van de deelnemers met betrekking tot toegangsrechten, gebruik en verspreiding voor zover deze rechten en verplichtingen niet in deze verordening zijn vastgesteld.

Hiertoe vereist de subsidieovereenkomst de indiening bij de Commissie van een plan voor het gebruik en de verspreiding van voorgrondkennis.

2.   In de subsidieovereenkomst wordt gespecificeerd onder welke voorwaarden de deelnemers bezwaar kunnen maken tegen een technologische audit van het gebruik en de verspreiding van de voorgrondkennis door bepaalde gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie.

Artikel 20

Bepalingen betreffende beëindiging

De subsidieovereenkomst specificeert, de gronden voor gehele of gedeeltelijke beëindiging ervan, met name de niet-naleving van deze verordening, wanprestatie of contractbreuk, alsmede de gevolgen voor de deelnemers van elke niet-nakoming door een andere deelnemer.

Artikel 21

Specifieke bepalingen

1.   Bij werkzaamheden onder contract ter ondersteuning van bestaande onderzoeksinfrastructuren en, voor zover van toepassing, nieuwe onderzoeksinfrastructuren bevat de subsidieovereenkomst specifieke bepalingen betreffende vertrouwelijkheid, publiciteit en toegangsrechten en verbintenissen die van invloed kunnen zijn op gebruikers van de infrastructuur.

2.   Bij werkzaamheden onder contract ter ondersteuning van de opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers bevat de subsidieovereenkomst met betrekking tot de onderzoekers die begunstigden zijn van de werkzaamheden, specifieke bepalingen betreffende vertrouwelijkheid, toegangsrechten en verbintenissen.

3.   Voor de bescherming van de defensiebelangen van de lidstaten in de zin van artikel 24 van het Verdrag bevat de subsidieovereenkomst in voorkomend geval specifieke bepalingen inzake vertrouwelijkheid, rubricering van informatie, toegangsrechten, overdracht van eigendom van voorgrondkennis en het gebruik daarvan.

Artikel 22

Ondertekening en toetreding

De subsidieovereenkomst treedt in werking bij ondertekening door de coördinator en de Commissie.

Zij is van toepassing op elke deelnemer die er formeel toe is toegetreden.

Onderafdeling 4

Consortia

Artikel 23

Consortiumovereenkomsten

1.   Tenzij anders bepaald in de oproep tot het indienen van voorstellen, sluiten alle deelnemers aan de werkzaamheden onder contract een overeenkomst, hierna „de consortiumovereenkomst”, waarin onder meer worden geregeld:

a)

de interne organisatie van het consortium;

b)

de verdeling van de communautaire financiële bijdrage;

c)

aanvullende regels naast die van hoofdstuk III en de daarmee verband houdende bepalingen van de subsidieovereenkomst;

d)

de regeling van interne geschillen, waaronder gevallen van machtsmisbruik;

e)

afspraken inzake aansprakelijkheid, schadeloosstelling en vertrouwelijkheid tussen de deelnemers.

2.   De Commissie stelt richtsnoeren op over de belangrijkste zaken die de deelnemers in hun consortiumovereenkomst kunnen regelen en maakt deze bekend.

Artikel 24

Coördinator

1.   Juridische entiteiten die willen deelnemen aan werkzaamheden onder contract stellen een van hen als coördinator aan voor het uitvoeren van de volgende taken overeenkomstig deze verordening, het Financieel Reglement, Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, en de subsidieovereenkomst:

a)

erop toezien dat de deelnemers aan de werkzaamheden onder contract hun verplichtingen nakomen;

b)

nagaan of de in de subsidieovereenkomst genoemde juridische entiteiten de nodige formaliteiten vervullen voor toetreding tot de subsidieovereenkomst;

c)

ontvangen en verdelen van de communautaire financiële bijdrage overeenkomstig de consortium- en subsidieovereenkomst;

d)

bijhouden van de bescheiden en de financiële rekeningen met betrekking tot de financiële bijdrage van de Gemeenschap en op de hoogte brengen van de Commissie van de verdeling ervan in overeenstemming met artikel 23, lid 1, onder b) en artikel 35;

e)

als tussenpersoon optreden voor efficiënte en correcte communicatie tussen de deelnemers en regelmatig verslag uitbrengen aan de deelnemers en de Commissie over de vorderingen met het project.

2.   De coördinator wordt aangewezen in de subsidieovereenkomst.

De aanstelling van een nieuwe coördinator vereist de schriftelijke goedkeuring van de Commissie.

Artikel 25

Wijzigingen in het consortium

1.   De deelnemers aan de werkzaamheden onder contract kunnen overeenkomen een nieuwe deelnemer toe te voegen of een bestaande deelnemer te verwijderen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de consortiumovereenkomst.

2.   Elke juridische entiteit die zich aansluit bij een lopende actie moet tot de subsidieovereenkomst toetreden.

3.   In specifieke gevallen en mits daarin voorzien is in de subsidieovereenkomst, publiceert het consortium een aanbestedingsbericht en geeft het daaraan op ruime schaal bekendheid in specifieke informatiemedia, met name de internetsites voor het kaderprogramma, de vakpers en brochures en de door de lidstaten en de geassocieerde landen ter informatie en ondersteuning opgezette nationale contactpunten.

Het consortium toetst de inschrijvingen aan de criteria die van toepassing zijn op de oorspronkelijke actie met de hulp van onafhankelijke deskundigen die door het consortium zijn aangesteld, overeenkomstig de beginselen die zijn vastgesteld in de artikelen 14 en 16.

4.   Het consortium moet van elke voorgestelde wijziging van zijn samenstelling kennis geven aan de Commissie, die binnen 45 dagen na de kennisgeving bezwaar kan aantekenen.

Voor wijzigingen in de samenstelling van het consortium die gepaard gaan met voorstellen voor andere wijzigingen in de subsidieovereenkomst welke niet direct verband houden met de wijziging in samenstelling, is de schriftelijke goedkeuring door de Commissie vereist.

Onderafdeling 5

Monitoring en evaluatie van de programma’s en de werkzaamheden onder contract en mededeling van informatie

Artikel 26

Monitoring en evaluatie

1.   De Commissie monitort de uitvoering van de werkzaamheden onder contract aan de hand van de periodieke voortgangsverslagen die worden ingediend overeenkomstig de modelsubsidieovereenkomst als bedoeld in artikel 18.

Met name monitort de Commissie de uitvoering van het conform de tweede alinea van artikel 19, lid 1, ingediende plan voor het gebruik en de verspreiding van voorgrondkennis.

Met het oog daarop kan de Commissie worden bijgestaan door op grond van artikel 16 aangestelde onafhankelijke deskundigen.

2.   De Commissie creëert en beheert een informatiesysteem om de in lid 1 bedoelde monitoring in het hele kaderprogramma op efficiënte en samenhangende wijze te kunnen uitvoeren.

Met inachtneming van artikel 3 publiceert de Commissie op een geschikt medium informatie over de gefinancierde projecten.

3.   De in artikel 6 van Besluit 2012/93/Euratom bedoelde monitoring en evaluatie hebben ook betrekking op aspecten betreffende de toepassing van deze verordening en bespreken de budgettaire gevolgen van de wijzigingen van het kostenberekeningssysteem in vergelijking met het zevende kaderprogramma van de Gemeenschap en het effect ervan op de administratieve last voor de deelnemers.

4.   Overeenkomstig artikel 16 stelt de Commissie onafhankelijke deskundigen aan om te helpen bij de op grond van het kaderprogramma en de specifieke programma’s ervan vereiste evaluaties en, voor zover dit nodig wordt geacht, bij de evaluatie van eerdere kaderprogramma’s.

5.   De Commissie kan bovendien groepen van overeenkomstig artikel 16 aangestelde onafhankelijke deskundigen oprichten om haar te adviseren over de opstelling en uitvoering van het onderzoeksbeleid van de Gemeenschap.

Artikel 27

Beschikbaar te stellen informatie

1.   Onverminderd artikel 3 verstrekt de Commissie op verzoek aan elke lidstaat of geassocieerd land alle nuttige informatie in haar bezit over voorgrondkennis die voortkomt uit werkzaamheden die zijn uitgevoerd in de context van werkzaamheden onder contract, mits de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de betrokken informatie is relevant voor het overheidsbeleid;

b)

de deelnemers hebben geen deugdelijke en toereikende redenen opgegeven om de betrokken informatie niet te verstrekken.

2.   In geen geval wordt het verstrekken van informatie op grond van lid 1 geacht op de ontvanger rechten of verplichtingen van de Commissie of van de deelnemers te doen overgaan.

De ontvanger behandelt dergelijke informatie vertrouwelijk tenzij deze openbaar wordt of door de deelnemers openbaar wordt gemaakt, of tenzij deze aan de Commissie is medegedeeld zonder vertrouwelijkheidsbeperkingen.

AFDELING 3

Communautaire financiële bijdrage

Onderafdeling 1

Subsidiabiliteit en subsidievormen

Artikel 28

Subsidiabiliteit

1.   De hieronder bedoelde juridische entiteiten die deelnemen aan werkzaamheden onder contract kunnen een communautaire financiële bijdrage ontvangen:

a)

elke in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde of naar Unierecht opgerichte juridische entiteit;

b)

elke internationale Europese belangenorganisatie.

2.   Aan een deelnemende internationale organisatie die geen internationale Europese belangenorganisatie is, of een juridische entiteit die in een ander derde land dan een geassocieerd land is gevestigd, kan een communautaire financiële bijdrage worden verstrekt mits ten minste een van de volgende voorwaarden is vervuld:

a)

er is hierin voorzien in de specifieke programma’s of in het desbetreffende werkprogramma;

b)

de bijdrage is essentieel voor het uitvoeren van de werkzaamheden onder contract;

c)

er is in de bijdrage voorzien in een bilaterale wetenschappelijke en technologische overeenkomst of een andere regeling tussen de Gemeenschap en het land waarin de juridische entiteit is gevestigd.

Artikel 29

Vormen van subsidies

De communautaire financiële bijdrage voor subsidies als bedoeld in bijlage II bij Besluit 2012/93/Euratom is gebaseerd op de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van subsidiabele kosten.

De communautaire financiële bijdrage kan evenwel de vorm aannemen van financiering op basis van vaste tarieven, waaronder eenheidskostenschaal, of financiering op basis van forfaitaire bedragen, of kan een combinatie zijn van de terugbetaling van subsidiabele kosten, vaste tarieven en forfaitaire bedragen. De communautaire financiële bijdrage kan ook de vorm aannemen van beurzen of prijzen.

In de werkprogramma’s en de oproepen tot het indienen van voorstellen wordt vermeld welke vormen van subsidies in de betrokken acties zullen worden gebruikt.

Artikel 30

Terugbetaling van subsidiabele kosten

1.   Werkzaamheden onder contract die worden gefinancierd met subsidies worden medegefinancierd door de deelnemers.

De communautaire financiële bijdrage voor de terugbetaling van subsidiabele kosten mag niet leiden tot winst.

2.   Inkomsten worden aan het einde van de uitvoering van de werkzaamheden in aanmerking genomen voor de betaling van de subsidie.

3.   Om als subsidiabel te worden beschouwd, moeten kosten die voor de uitvoering van de werkzaamheden onder contract zijn gemaakt aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij moeten reëel zijn;

b)

zij moeten zijn gemaakt in de loop van de werkzaamheden, met uitzondering van kosten voor eindverslagen wanneer daarin is voorzien in de subsidieovereenkomst;

c)

zij moeten zijn bepaald overeenkomstig de gewone boekhoudings- en beheerbeginselen en -praktijken van de deelnemer en enkel zijn gemaakt om de doelstellingen en verwachte resultaten van de werkzaamheden onder contract te verwezenlijken op een wijze die in overeenstemming is met de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en effectiviteit;

d)

zij moeten geregistreerd staan in de boekhouding van de deelnemer en, in geval van een bijdrage van derden, geregistreerd staan in de boekhouding van de derden;

e)

zij mogen niet-subsidiabele kosten niet omvatten, met name aanwijsbare indirecte belastingen waaronder belasting over de toegevoegde waarde, heffingen, debetinteresten, voorzieningen voor mogelijke toekomstige verliezen of lasten, koersverliezen, kosten in verband met kapitaalopbrengsten, in verband met een ander Unieproject gedeclareerde, gemaakte of terugbetaalde kosten, schulden en schuldendienstlasten, buitensporige of ondoordachte kosten, en alle andere kosten die niet voldoen aan de onder a) tot en met d) genoemde voorwaarden.

Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea kunnen gemiddelde personeelskosten worden gebruikt indien deze in overeenstemming zijn met de beheerbeginselen en boekhoudwerkwijzen van de deelnemer en niet sterk van de reële kosten verschillen.

4.   Hoewel de communautaire financiële bijdrage berekend wordt op basis van de kosten van de werkzaamheden onder contract als geheel, wordt voor de terugbetaling uitgegaan van de gedeclareerde kosten van elke deelnemer.

Artikel 31

Directe subsidiabele kosten en indirecte subsidiabele kosten

1.   Subsidiabele kosten omvatten de kosten die direct aan de werkzaamheden kunnen worden toegerekend (hierna „directe subsidiabele kosten”) en, indien van toepassing, de kosten die niet direct aan de actie kunnen worden toegerekend, maar die direct in verband met de aan de actie toegerekende directe subsidiabele kosten zijn gemaakt (hierna „indirecte subsidiabele kosten”).

2.   De terugbetaling van de kosten van de deelnemers is gebaseerd op hun subsidiabele directe en indirecte kosten.

Overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder c), kan een deelnemer gebruikmaken van een vereenvoudigde methode voor de berekening van zijn indirecte subsidiabele kosten op het niveau van zijn juridische entiteit, indien deze methode in overeenstemming is met zijn gebruikelijke boekhoudings- en beheerbeginselen en -werkwijzen. De beginselen die in dat verband moeten worden gevolgd, worden opgenomen in de modelsubsidieovereenkomst.

3.   De subsidieovereenkomst kan erin voorzien dat de terugbetaling van indirecte subsidiabele kosten beperkt moet worden tot een maximumpercentage van de directe subsidiabele kosten, exclusief de directe subsidiabele kosten voor onderaanneming, met name bij coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden en, in voorkomend geval, werkzaamheden ten behoeve van de opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers.

4.   In afwijking van lid 2 kan een deelnemer ter dekking van de indirecte subsidiabele kosten kiezen voor een vast tarief van zijn totale directe subsidiabele kosten, exclusief de directe subsidiabele kosten voor onderaanneming en terugbetaling van de kosten van derden.

De Commissie stelt passende vaste tarieven vast op basis van een nauwkeurige raming van de betrokken reële indirecte kosten, overeenkomstig het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

5.   Non-profitoverheidsinstanties, instellingen voor middelbaar en hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties en kmo’s die niet in staat zijn hun reële indirecte kosten voor de betrokken werkzaamheden met zekerheid te bepalen, kunne, wanneer zij deelnemen aan financieringsregelingen die de in artikel 32 bedoelde activiteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling en demonstratie omvatten, kiezen voor een vast tarief gelijk aan 60 % van de totale directe subsidiabele kosten.

6.   Alle vaste tarieven worden in de modelsubsidieovereenkomst opgenomen.

Artikel 32

Financieringsplafonds

1.   Voor activiteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling kan de communautaire financiële bijdrage maximaal 50 % van de totale subsidiabele kosten bedragen.

Bij non-profitoverheidsinstanties, instellingen voor middelbaar en hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties en kmo’s kan deze echter maximaal 75 % van de totale subsidiabele kosten bedragen.

2.   Voor demonstratieactiviteiten kan de communautaire financiële bijdrage maximaal 50 % van de totale subsidiabele kosten bedragen.

3.   Voor activiteiten die worden ondersteund door middel van coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden en werkzaamheden ten behoeve van de opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers kan de communautaire financiële bijdrage maximaal 100 % van de totale subsidiabele kosten bedragen.

4.   Voor beheeractiviteiten, inclusief certificaten betreffende de financiële staten, en andere activiteiten die niet vallen onder de leden 1, 2 en 3 kan de communautaire financiële bijdrage maximaal 100 % van de totale subsidiabele kosten bedragen.

De in de eerste alinea bedoelde andere activiteiten omvatten onder meer opleiding in verband met werkzaamheden die niet vallen onder de financieringsregeling voor de opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers, coördinatie, networking en verspreiding.

5.   Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 worden bij de bepaling van de communautaire financiële bijdrage de subsidiabele kosten en de inkomsten in aanmerking genomen.

6.   De leden 1 tot en met 5 zijn, mutatis mutandis, van toepassing op werkzaamheden onder contract waarbij financiering op basis van vaste tarieven of financiering op basis van forfaitaire bedragen wordt gebruikt voor de werkzaamheden onder contract in hun geheel.

Artikel 33

Declaratie en audit van subsidiabele kosten

1.   Er worden periodieke verslagen bij de Commissie ingediend betreffende subsidiabele kosten, financiële rente die de voorfinanciering genereert en inkomsten in verband met de betrokken werkzaamheden onder contract, en in voorkomend geval, een certificaat betreffende de financiële staten, overeenkomstig het Financieel Reglement en de Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

Medefinanciering van de betrokken werkzaamheden wordt gedeclareerd en, in voorkomend geval, gecertificeerd aan het einde van de werkzaamheden.

2.   Niettegenstaande het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 is een certificaat betreffende de financiële staten alleen verplicht wanneer het gecumuleerde bedrag van de tussentijdse betalingen en saldobetalingen aan een deelnemer 375 000 EUR of meer beloopt voor de werkzaamheden onder contract.

Voor werkzaamheden onder contract met een looptijd van twee jaar of minder wordt van de deelnemer echter slechts één certificaat betreffende de financiële staten gevraagd, aan het eind van het project.

Certificaten betreffende de financiële staten zijn niet vereist voor werkzaamheden onder contract die volledig worden terugbetaald middels forfaitaire bedragen of vaste tarieven.

3.   Bij overheidsinstanties, onderzoeksorganisaties en instellingen voor hoger en middelbaar onderwijs kan een certificaat betreffende de financiële staten als vereist krachtens lid 1 worden opgesteld door een bevoegd overheidsfunctionaris.

Artikel 34

Netwerken van excellentie

1.   In het werkprogramma wordt geregeld welke vormen van subsidies voor de netwerken van excellentie zullen worden gebruikt.

2.   Indien de communautaire financiële bijdrage voor netwerken van excellentie de vorm aanneemt van een forfaitair bedrag, wordt deze berekend volgens het aantal in het netwerk van excellentie op te nemen onderzoekers en de duur van de actie. De eenheidswaarde voor betaalde forfaitaire bedragen bedraagt 23 500 EUR per jaar en per onderzoeker.

Dat bedrag wordt door de Commissie aangepast overeenkomstig het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

3.   Het werkprogramma bepaalt het maximumaantal deelnemers en, in voorkomend geval, het maximumaantal onderzoekers dat kan worden gebruikt als basis voor de berekening van het maximale forfaitaire bedrag. Deelnemers boven het maximumaantal voor de vaststelling van de financiële bijdrage kunnen echter al naar het geval deelnemen.

4.   De betaling van de financiële bijdrage gebeurt door middel van periodieke uitkeringen.

Die periodieke uitkeringen worden verricht overeenkomstig de beoordeling van de geleidelijke uitvoering van het gezamenlijke activiteitenprogramma door het meten van de integratie van de onderzoeksmiddelen en -capaciteiten op basis van met het consortium na onderhandeling afgesproken en in de subsidieovereenkomst gespecificeerde prestatie-indicatoren.

Onderafdeling 2

Betaling, verdeling, terugvordering en garanties

Artikel 35

Betaling en verdeling

1.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt zonder nodeloze vertraging aan de deelnemers betaald via de coördinator.

2.   De coördinator houdt een register bij waarmee op elk tijdstip kan worden bepaald welk deel van de communautaire middelen aan elke deelnemer is toegewezen.

De coördinator deelt die informatie op verzoek mee aan de Commissie.

Artikel 36

Terugvordering

De Commissie kan een terugvorderingsbesluit nemen overeenkomstig het Financieel Reglement.

Artikel 37

Mechanisme voor risicovermijding

1.   De financiële verantwoordelijkheid van elke deelnemer is beperkt tot zijn eigen schulden, behoudens de leden 2 tot en met 5.

2.   Met het oog op het beheer van het risico in verband met het niet terugkrijgen van aan de Gemeenschap verschuldigde bedragen, heeft de Commissie overeenkomstig de bijlage een „deelnemersgarantiefonds” (hierna „het fonds”) ingesteld, dat zij beheert.

De renteopbrengsten van het fonds worden aan het fonds toegevoegd en worden uitsluitend aangewend voor de in punt 3 van de bijlage vermelde doelen, onverminderd punt 4 daarvan.

3.   De bijdrage aan het fonds door een deelnemer aan werkzaamheden onder contract in de vorm van een subsidie bedraagt niet meer dan 5 % van de aan de deelnemer verschuldigde financiële bijdrage van de Gemeenschap. Aan het eind van de actie wordt het aan het fonds bijgedragen bedrag via de coördinator aan de deelnemer terugbetaald, behoudens lid 4.

4.   Indien de renteopbrengsten van het fonds ontoereikend zijn om aan de Gemeenschap verschuldigde bedragen te dekken, kan de Commissie op het aan een deelnemer terug te betalen bedrag maximaal één procent van de financiële bijdrage van de Gemeenschap inhouden.

5.   De in lid 4 bedoelde inhouding geldt niet voor overheidsinstanties, juridische entiteiten waarvan deelname aan de werkzaamheden onder contract wordt gegarandeerd door een lidstaat of een geassocieerd land, en instellingen voor hoger en middelbaar onderwijs.

6.   De Commissie verifieert vooraf alleen de financiële capaciteit van coördinatoren en andere dan de in lid 5 bedoelde deelnemers die een aanvraag indienen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap van meer dan 500 000 EUR voor werkzaamheden onder contract, tenzij er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen wanneer er, op basis van reeds beschikbare informatie, gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de financiële capaciteit van deze deelnemers.

7.   Het fonds wordt beschouwd als een toereikende garantie op grond van het Financieel Reglement. Een bijkomende garantie of zekerheid kan niet van de deelnemers worden verlangd, noch aan hen worden opgelegd.

HOOFDSTUK III

VERSPREIDING EN GEBRUIK, EN TOEGANGSRECHTEN

AFDELING 1

Voorgrondkennis

Artikel 38

Specifieke regels voor onderzoek inzake fusie-energie

De regels in dit hoofdstuk gelden onverminderd de specifieke regels voor activiteiten in het kader van het thematische gebied „onderzoek inzake fusie-energie” zoals bedoeld in hoofdstuk IV.

Onderafdeling 1

Eigendom

Artikel 39

Eigendom van voorgrondkennis

1.   Voorgrondkennis die voortkomt uit werk dat is uitgevoerd in het kader van andere werkzaamheden onder contract dan die bedoeld in lid 3 wordt eigendom van de deelnemer die het werk uitvoert dat die voorgrondkennis genereert.

2.   Indien werknemers of ander personeel dat werkzaam is voor een deelnemer, aanspraak kunnen maken op de voorgrondkennis, draagt de deelnemer er zorg voor dat deze rechten kunnen worden uitgeoefend op een wijze die verenigbaar is met zijn verplichtingen uit hoofde van de subsidieovereenkomst.

3.   Voorgrondkennis is de eigendom van de Gemeenschap bij:

a)

coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden in de vorm van aankoop van goederen of diensten die onderworpen zijn aan de regels inzake overheidsopdrachten van het Financieel Reglement;

b)

coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden betreffende onafhankelijke deskundigen.

Artikel 40

Gezamenlijke eigendom van voorgrondkennis

1.   Wanneer verschillende deelnemers gezamenlijk werkzaamheden hebben uitgevoerd die voorgrondkennis genereren en hun respectieve aandeel in de werkzaamheden niet kan worden vastgesteld, zijn zij gezamenlijk eigenaar van deze voorgrondkennis.

Zij stellen een overeenkomst betreffende de toewijzing en de voorwaarden voor de uitoefening van dit gezamenlijk eigendomsrecht op overeenkomstig de voorwaarden van de subsidieovereenkomst.

2.   Wanneer nog geen overeenkomst betreffende de gezamenlijke eigendom is gesloten, heeft ieder van de gezamenlijke eigenaren op de volgende voorwaarden het recht niet-exclusieve licenties toe te kennen aan derden, zonder enig recht om sublicenties toe te kennen:

a)

er moet vooraf kennisgeving worden gedaan aan de andere gezamenlijke eigenaren;

b)

de andere gezamenlijke eigenaren moeten eerlijk en redelijk worden gecompenseerd.

3.   De Commissie geeft op verzoek richtsnoeren over eventuele aspecten die in de overeenkomst betreffende de gezamenlijke eigendom moeten worden opgenomen.

Artikel 41

Overdracht van voorgrondkennis

1.   De eigenaar van de voorgrondkennis kan deze overdragen aan elke juridische entiteit, behoudens de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en artikel 42.

2.   Als een deelnemer de eigendom van voorgrondkennis overdraagt, doet hij, conform de subsidieovereenkomst, zijn verplichtingen betreffende die voorgrondkennis op de verkrijger overgaan, waaronder de verplichting om deze ook op elke volgende verkrijger te doen overgaan.

3.   Behoudens zijn vertrouwelijkheidsverplichtingen geeft de deelnemer, wanneer hij verplicht is toegangsrechten over te dragen, vooraf kennis aan de andere deelnemers aan dezelfde werkzaamheden en verstrekt hij voldoende informatie over de nieuwe eigenaar van de voorgrondkennis om hen in staat te stellen hun toegangsrechten uit te oefenen ingevolge de subsidieovereenkomst.

De andere deelnemers kunnen echter bij schriftelijke overeenkomst afstand doen van hun recht op individuele voorafgaande kennisgeving bij overdrachten van eigendom van één deelnemer aan één welbepaalde derde.

4.   Na kennisgeving overeenkomstig de eerste alinea van lid 3 kunnen de andere deelnemers bezwaar maken tegen elke overdracht van eigendom op grond van de overweging dat dit een negatief effect zou hebben op hun toegangsrechten.

Wanneer een van de andere deelnemers aantoont dat zijn rechten nadelig zouden worden beïnvloed, kan de voorgenomen overdracht pas plaatsvinden nadat tussen de betrokken deelnemers overeenstemming is bereikt.

5.   In voorkomend geval kan de subsidieovereenkomst bepalen dat de Commissie vooraf in kennis moet worden gesteld van elke voorgenomen overdracht van eigendom of van elke voorgenomen toekenning van een licentie aan een derde die gevestigd is in een derde land dat niet met het kaderprogramma geassocieerd is.

Artikel 42

Vrijwaring van Europees concurrentievermogen, defensiebelangen van de lidstaten en ethische beginselen

De Commissie kan bezwaar maken tegen de overdracht van eigendom van voorgrondkennis, of tegen de toekenning van een licentie betreffende voorgrondkennis, aan derden gevestigd in een derde land dat niet geassocieerd is met het kaderprogramma, indien zij van oordeel is dat dit niet in overeenstemming is met de belangen van de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Europese economie of met de defensiebelangen van de lidstaten in de zin van artikel 24 van het Verdrag, of onverenigbaar is met ethische beginselen.

In dergelijke gevallen kan de overdracht van eigendom of verlening van een licentie pas plaatsvinden wanneer de Commissie ervan overtuigd is dat de nodige vrijwaringsmaatregelen zijn genomen.

Onderafdeling 2

Bescherming, publicatie, verspreiding en gebruik

Artikel 43

Bescherming van voorgrondkennis

Als voorgrondkennis voor industriële of commerciële toepassing kan worden aangewend, zorgt de eigenaar ervoor dat deze op toereikende en doeltreffende wijze wordt beschermd, naar behoren rekening houdend met zijn legitieme belangen en de legitieme, met name commerciële, belangen van de overige deelnemers aan de betrokken werkzaamheden onder contract.

Wanneer een deelnemer die niet de eigenaar is van de voorgrondkennis, zich beroept op zijn legitieme belangen, moet hij telkens aantonen dat hij onevenredig grote schade zou lijden.

Als voorgrondkennis voor industriële of commerciële toepassing kan worden aangewend en door de eigenaar niet wordt beschermd en niet samen met de daaraan verbonden verplichtingen, overeenkomstig artikel 41, wordt overgedragen aan een andere deelnemer, een in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde verbonden entiteit of een andere in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde derde, kunnen geen verspreidingsactiviteiten plaatsvinden voordat de Commissie op de hoogte is gesteld.

In dergelijke gevallen kan de Commissie, met instemming van de betrokken deelnemer, deze voorgrondkennis in eigendom nemen en maatregelen nemen voor de adequate en effectieve bescherming ervan. De betrokken deelnemer kan dit enkel weigeren indien hij kan aantonen dat zijn legitieme belangen onevenredig ernstig zouden worden geschaad.

Artikel 44

Verklaring betreffende communautaire financiële steun

Alle publicaties, octrooiaanvragen die door of namens een deelnemer worden ingediend, of elke andere verspreiding betreffende voorgrondkennis moeten een verklaring bevatten, eventueel met gebruikmaking van visuele middelen, dat de betrokken voorgrondkennis is gegenereerd met financiële steun van de Gemeenschap.

De bewoordingen van die verklaring worden in de subsidieovereenkomst vastgesteld.

Artikel 45

Gebruik en verspreiding

1.   De deelnemers gebruiken de voorgrondkennis waarvan zij eigenaar zijn, of zorgen ervoor dat deze wordt gebruikt.

2.   Elke deelnemer draagt er zorg voor dat de voorgrondkennis waarvan hij eigenaar is, zo snel mogelijk wordt verspreid. Mocht hij verzuimen dit te doen, dan kan de Commissie die voorgrondkennis verspreiden krachtens artikel 12 van het Verdrag.

In de subsidieovereenkomst kunnen dienaangaande termijnen worden vastgesteld.

3.   Verspreidingsactiviteiten zijn verenigbaar met de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, de verplichtingen inzake vertrouwelijkheid en de legitieme belangen van de eigenaar van de voorgrondkennis en de defensiebelangen van de lidstaten in de zin van artikel 24 van het Verdrag.

4.   De andere betrokken deelnemers worden vooraf van elke verspreidingsactiviteit in kennis gesteld.

Na kennisgeving kan elk van deze deelnemers bezwaar maken indien hij van oordeel is dat zijn legitieme belangen met betrekking tot zijn voorgrondkennis of achtergrondkennis onevenredig grote schade zou kunnen lijden. In dergelijke gevallen kan de verspreidingsactiviteit enkel plaatsvinden indien de nodige maatregelen zijn genomen om deze legitieme belangen te vrijwaren.

AFDELING 2

Toegangsrechten voor achtergrondkennis en voorgrondkennis

Artikel 46

Relevante achtergrondkennis

De deelnemers kunnen in een schriftelijke overeenkomst vastleggen welke achtergrondkennis nodig is voor de werkzaamheden onder contract en kunnen, in voorkomend geval, specifieke achtergrondkennis uitsluiten.

Artikel 47

Beginselen

1.   Alle verzoeken voor toegangsrechten gebeuren schriftelijk.

2.   Tenzij de eigenaar van de voorgrondkennis of de achtergrondkennis daarmee instemt, houden toegangsrechten niet het recht in om sublicenties toe te kennen.

3.   Er kunnen exclusieve licenties voor voorgrondkennis of achtergrondkennis worden verleend mits alle andere deelnemers schriftelijk bevestigen dat zij afstand doen van hun desbetreffende toegangsrechten.

4.   Onverminderd lid 3 laat elke overeenkomst waarbij toegangsrechten voor voorgrondkennis of achtergrondkennis aan deelnemers of derden worden verleend, de potentiële toegangsrechten voor andere deelnemers onverlet.

5.   Onverminderd de artikelen 48 en 49 en de subsidieovereenkomst brengen de deelnemers aan dezelfde werkzaamheden elkaar zo spoedig mogelijk op de hoogte van alle beperkingen op de toekenning van toegangsrechten voor achtergrondkennis of van elke andere beperking die substantieel van invloed kan zijn op de toekenning van toegangsrechten.

6.   De beëindiging van zijn deelname aan werkzaamheden onder contract is op geen enkele wijze van invloed op de verplichting van de betrokken deelnemer om aan de overblijvende deelnemers aan dezelfde werkzaamheden toegangsrechten toe te kennen onder de voorwaarden van de subsidieovereenkomst.

Artikel 48

Toegangsrechten voor de uitvoering van werkzaamheden onder contract

1.   Er worden toegangsrechten voor voorgrondkennis aan de andere deelnemers aan dezelfde werkzaamheden onder contract toegekend indien dit nodig is om deze deelnemers in staat te stellen hun eigen werkzaamheden ingevolge die werkzaamheden onder contract uit te voeren.

Dergelijke toegangsrechten worden vrij van royalty’s verleend.

2.   Er worden toegangsrechten voor achtergrondkennis aan de andere deelnemers aan dezelfde werkzaamheden onder contract toegekend indien dit nodig is om deze deelnemers in staat te stellen hun eigen werkzaamheden in het kader van die werkzaamheden onder contract uit te voeren mits de betrokken deelnemer het recht heeft deze toe te kennen.

Dergelijke toegangsrechten worden vrij van royalty’s verleend, tenzij door alle deelnemers anders overeengekomen vóór hun toetreding tot de subsidieovereenkomst.

Artikel 49

Toegangsrechten voor gebruik

1.   De deelnemers aan dezelfde werkzaamheden onder contract genieten toegangsrechten voor voorgrondkennis indien dit nodig is om hun eigen voorgrondkennis te gebruiken.

Onder voorbehoud van overeenstemming, worden dergelijke toegangsrechten onder eerlijke en redelijke voorwaarden of vrij van royalty’s toegekend.

2.   De deelnemers aan dezelfde werkzaamheden onder contract genieten toegangsrechten voor achtergrondkennis indien dit nodig is om hun eigen voorgrondkennis te gebruiken mits de betrokken deelnemer het recht heeft deze toe te kennen.

Onder voorbehoud van overeenstemming, worden dergelijke toegangsrechten onder eerlijke en redelijke voorwaarden of vrij van royalty’s toegekend.

3.   Een in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde verbonden entiteit beschikt onder dezelfde voorwaarden als de deelnemer waarmee zij is verbonden, eveneens over de in de leden 1 en 2 bedoelde toegangsrechten voor voorgrondkennis of achtergrondkennis, tenzij anders is bepaald in de subsidieovereenkomst of de consortiumovereenkomst.

4.   Een verzoek voor toegangsrechten overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 kan worden ingediend tot één jaar na één van de volgende gebeurtenissen:

a)

het einde van de werkzaamheden onder contract;

b)

beëindiging van zijn deelname door de eigenaar van de betrokken achtergrondkennis of voorgrondkennis.

De betrokken deelnemers kunnen echter een andere termijn overeenkomen.

HOOFDSTUK IV

SPECIFIEKE REGELS VOOR DEELNAME AAN ACTIVITEITEN IN HET KADER VAN HET THEMATISCHE GEBIED „ONDERZOEK INZAKE FUSIE-ENERGIE”

Artikel 50

Toepassingsgebied

De regels in dit hoofdstuk gelden voor activiteiten in het kader van het thematische gebied „onderzoek inzake fusie-energie” zoals vastgesteld in het specifieke programma. Bij strijdigheid tussen de regels in dit hoofdstuk en de regels in de hoofdstukken II en III, zijn de regels van dit hoofdstuk van toepassing.

Artikel 51

Uitvoering van onderzoek inzake fusie-energie

Activiteiten in het kader van het thematische gebied „onderzoek inzake fusie-energie” kunnen worden uitgevoerd op basis van procedures en regels voor verspreiding en gebruik die zijn opgenomen in de volgende kaders:

a)

de associatiecontracten die zijn gesloten tussen de Gemeenschap en lidstaten of geassocieerde derde landen of juridische entiteiten in lidstaten of geassocieerde derde landen;

b)

de European Fusion Development Agreement (EFDA), gesloten tussen de Gemeenschap en organisaties in, of handelend voor, lidstaten en geassocieerde landen;

c)

de Europese gemeenschappelijke onderneming voor internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER), gebaseerd op de bepalingen van titel II, hoofdstuk 5, van het Verdrag;

d)

internationale overeenkomsten betreffende samenwerking met derde landen of met elke juridische entiteit die kan worden opgericht bij een dergelijke overeenkomst, in het bijzonder de ITER-overeenkomst en de overeenkomsten inzake bredere aanpak;

e)

elke andere multilaterale overeenkomst tussen de Gemeenschap en geassocieerde organisaties, in het bijzonder de overeenkomst inzake personeelsmobiliteit;

f)

kostendelende werkzaamheden om onderzoek inzake fusie-energie te bevorderen en ertoe bij te dragen met instanties in de lidstaten of met het kaderprogramma geassocieerde landen waarmee geen associatiecontract gesloten is.

Artikel 52

Financiële bijdrage van de Gemeenschap

1.   De in artikel 51, onder a), bedoelde associatiecontracten en in artikel 51, onder f), bedoelde kostendelende acties stellen de regels vast betreffende de communautaire financiële bijdrage voor de betrokken activiteiten.

De jaarlijkse financiële bijdrage van de Gemeenschap die is vastgesteld in de associatiecontracten mag tijdens de gehele duur van het zevende kaderprogramma van de Gemeenschap en dit kaderprogramma niet meer bedragen dan 20 % van de uitgaven van de associaties voor activiteiten die in hun jaarlijkse werkprogramma’s zijn gespecificeerd.

2.   Na raadpleging van het raadgevend comité voor het fusieprogramma, als bedoeld in artikel 7 van Besluit 2012/94/Euratom van de Raad, kan de Commissie in voorkomend geval financieren:

a)

in het kader van de associatiecontracten en voor niet meer dan 40 %: uitgaven van specifieke samenwerkingsprojecten tussen de geassocieerde entiteiten waaraan het raadgevend comité heeft aanbevolen prioritair steun te geven en die door de Commissie zijn goedgekeurd; de prioritaire steun is toegespitst op acties die relevant zijn voor ITER/DEMO, behalve bij projecten die al prioritaire status hebben verkregen tijdens eerdere kaderprogramma’s;

b)

werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van de European Fusion Development Agreement, inclusief aanbestedingen, of in het kader van de in artikel 51, onder c), bedoelde gemeenschappelijke onderneming;

c)

werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van de Overeenkomst inzake personeelsmobiliteit.

3.   Bij projecten en werkzaamheden die een financiële bijdrage ontvangen overeenkomstig lid 2, onder a) of b), hebben alle in artikel 51, onder a) en b), bedoelde juridische entiteiten het recht deel te nemen aan de experimenten die op de betrokken apparatuur plaatsvinden.

4.   De communautaire financiële bijdrage voor werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van een internationale samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 51, onder d), wordt bepaald volgens de voorwaarden van deze overeenkomst of door elke bij de overeenkomst opgerichte juridische entiteit. De Gemeenschap kan haar deelname en haar financiële bijdrage aan een dergelijke overeenkomst beheren door middel van een passende juridische entiteit.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 53

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. KOROLEC


(1)  Advies van 15 november 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(2)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 127. Advies uitgebracht ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(3)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(6)  PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 60.

(8)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(9)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(10)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(11)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(12)  PB L 75 van 22.3.2005, blz. 67.

(13)  Zie bladzijde 33 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

DEELNEMERSGARANTIEFONDS

1.

Het fonds wordt onder de in de modelsubsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden beheerd door de Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie die namens de deelnemers optreedt als uitvoerend agent.

De Commissie vertrouwt het financieel beheer van het fonds toe aan de Europese Investeringsbank of, overeenkomstig artikel 13, onder b), aan een passende financiële instelling (hierna de „depotbank”). De depotbank beheert het fonds overeenkomstig een door de Commissie verleend mandaat.

2.

De Commissie kan de bijdrage van de deelnemers aan het fonds inhouden op de eerste voorfinanciering die zij betaalt aan het consortium, en deze namens hen in het fonds storten.

3.

Als een deelnemer de Gemeenschap bedragen verschuldigd is, kan de Commissie onverminderd de boeten die aan de in gebreke blijvende deelnemer kunnen worden opgelegd overeenkomstig het Financieel Reglement:

a)

de depotbank opdracht geven het verschuldigde bedrag rechtstreeks over te maken van het fonds naar de coördinator van de werkzaamheden onder contract, indien deze werkzaamheden nog lopen en de overige deelnemers ermee instemmen om overeenkomstig artikel 17, lid 4 deze werkzaamheden geheel volgens de doelstellingen uit te voeren. Uit het fonds overgemaakte bedragen zullen worden beschouwd als een financiële bijdrage van de Gemeenschap, of

b)

het bedrag in kwestie daadwerkelijk van het fonds terugvorderen indien de werkzaamheden onder contract reeds zijn beëindigd of voltooid.

De Commissie zal ten voordele van het fonds een terugvorderingsorder tegen die deelnemer afgeven. De Commissie kan daartoe een terugvorderingsbesluit vaststellen conform het Financieel Reglement.

4.

De tijdens het kaderprogramma (2012-2013) van het fonds teruggevorderde bedragen vormen voor het kaderprogramma bestemde ontvangsten in de zin van artikel 18, lid 2, van het Financieel Reglement.

Zodra de uitbetaling van alle subsidies in het kader van het kaderprogramma (2012-2013) is voltooid, zullen eventuele uitstaande bedragen van het fonds door de Commissie worden teruggevorderd en worden opgenomen in de begroting van de Unie, onder voorbehoud van besluiten inzake het volgende kaderprogramma.


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 140/2012 VAN DE COMMISSIE

van 17 februari 2012

tot verlening van een vergunning voor monensin-natrium als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor opfokleghennen (vergunninghouder Huvepharma NV Belgium)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor monensin-natrium ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvraag gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor monensin-natrium als toevoegingsmiddel in diervoeding voor opfokleghennen in de categorie „coccidiostatica en histomonostatica”.

(4)

Voor monensin-natrium is bij Verordening (EG) nr. 109/2007 van de Commissie (2) voor tien jaar een vergunning verleend voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding bij mestkippen en kalkoenen tot 16 weken oud.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 15 november 2011 (3) geconcludeerd dat monensin-natrium onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu heeft en dat de toepassing ervan doeltreffend infecties met Eimeria kan bestrijden. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van monensin-natrium blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van dit preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „coccidiostatica en histomonostatica”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 31 van 6.2.2007, blz. 6.

(3)  EFSA Journal 2011; 9(12):2442.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

(handels-naam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunnings-periode

Voorlopig maximumgehalte aan residuen in de desbetreffende levensmiddelen van dierlijke oorsprong

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Coccidiostatica en histomonostatica

51701

Huvepharma NV Belgium

Monensin-natrium

(Coxidin)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

 

monensin-natrium, technische stof overeenkomend met een monensinactiviteit: 25 %

 

perliet: 15 % - 20 %

 

calciumcarbonaat q.s. 100 %

 

Werkzame stof

C36H61O11Na

Natriumzout van polyether-monocarbonzuur geproduceerd door Streptomyces cinnamonensis, 28682, LMG S-19095, in poedervorm.

Factorsamenstelling

 

Monensin A: minimaal 90 %

 

Monensin A + B: minimaal 95 %

 

Monensin C: 0,2-0,3 %

 

Analysemethode  (1)

Methode voor de bepaling van de werkzame stof: hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) met post-column derivatisering en uv-vis-detectie (methode van EN-ISO-norm 14183:2008)

Opfokleghennen

16 weken

100

125

1.

Toediening verboden vanaf ten minste één dag vóór het slachten.

2.

Het toevoegingsmiddel moet worden opgenomen in mengvoeder in de vorm van een voormengsel.

3.

Monensin-natrium mag niet worden gemengd met andere coccidiostatica.

4.

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Gevaarlijk voor paardachtigen. Dit voeder bevat een ionofoor: gelijktijdige toediening met tiamuline vermijden en toezien op eventuele bijwerkingen bij gelijktijdig gebruik met andere geneeskrachtige stoffen.”

5.

Dragen van geschikte beschermende kleding, hand-schoenen en een beschermings-middel voor de ogen/het gezicht. Dragen van geschikte ademhalingsapparatuur bij onvoldoende ventilatie in het gebouw.

6.

Door de vergunninghouder moet een programma voor monitoring na het in de handel brengen in verband met de resistentie tegen Eimeria spp. worden gepland en uitgevoerd.

9 maart 2022

25 μg monensin-natrium/kg natte huid + vet

8 μg monensin-natrium/kg natte lever, natte nieren en natte spier


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 141/2012 VAN DE COMMISSIE

van 17 februari 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

107,7

JO

78,3

MA

61,7

TN

94,1

TR

98,5

ZZ

88,1

0707 00 05

JO

124,9

MA

94,0

TR

168,6

ZZ

129,2

0709 93 10

MA

89,1

TR

151,1

ZZ

120,1

0805 10 20

EG

47,3

IL

61,7

MA

46,6

TN

49,8

TR

68,8

ZZ

54,8

0805 20 10

IL

131,8

MA

86,7

ZZ

109,3

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

114,9

MA

105,8

TR

72,1

ZZ

97,6

0805 50 10

EG

40,4

TR

54,2

ZZ

47,3

0808 10 80

CA

136,5

CL

98,4

CN

82,7

MK

31,8

US

162,6

ZZ

102,4

0808 30 90

AR

96,6

CL

141,4

CN

63,9

US

113,9

ZA

123,7

ZZ

107,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 142/2012 VAN DE COMMISSIE

van 17 februari 2012

tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2011/2012 zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 138/2012 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen te worden gewijzigd overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006.

(3)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 voor het verkoopseizoen 2011/2012 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 254 van 30.9.2011, blz. 12.

(4)  PB L 46 van 17.2.2012, blz. 38.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 18 februari 2012

(in EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 12 10 (1)

42,50

0,00

1701 12 90 (1)

42,50

1,86

1701 13 10 (1)

42,50

0,00

1701 13 90 (1)

42,50

2,15

1701 14 10 (1)

42,50

0,00

1701 14 90 (1)

42,50

2,15

1701 91 00 (2)

48,40

2,95

1701 99 10 (2)

48,40

0,00

1701 99 90 (2)

48,40

0,00

1702 90 95 (3)

0,48

0,23


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 143/2012 VAN DE COMMISSIE

van 17 februari 2012

met betrekking tot invoercertificaten waarvoor de aanvragen in de eerste 7 dagen van februari 2012 zijn ingediend in het kader van het tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit, dat wordt beheerd bij Verordening (EG) nr. 620/2009

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 620/2009 van de Commissie van 13 juli 2009 tot vaststelling van de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit (3) zijn voorschriften vastgesteld voor het indienen van invoercertificaataanvragen en het afgeven van invoercertificaten.

(2)

In artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 is bepaald dat, in het geval dat certificaataanvragen zijn ingediend voor een grotere hoeveelheid dan die welke beschikbaar is voor de invoertariefcontingentsperiode of de deelperiode daarvan, een toewijzingscoëfficiënt moet worden vastgesteld voor elk van de hoeveelheden waarvoor een certificaataanvraag is ingediend. De invoercertificaataanvragen die op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 620/2009 zijn ingediend tussen 1 en 7 februari 2012 hebben betrekking op een grotere dan de beschikbare hoeveelheid. Derhalve moet worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven en moet de toewijzingscoëfficiënt worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen voor het contingent met volgnummer 09.4449 die in de periode van 1 en 7 februari 2012 zijn ingediend overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 620/2009, wordt een toewijzingscoëfficiënt toegepast van 0,392215 %.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 182 van 15.7.2009, blz. 25.


BESLUITEN

18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/25


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 december 2011

betreffende het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

(2012/93/Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 7,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gezamenlijke nationale en Europese inspanningen op het gebied van onderzoek en opleiding zijn essentieel om de economische groei en het welzijn van de burgers in Europa te bevorderen en te verzekeren.

(2)

Het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) (hierna „het kaderprogramma”), moet een aanvulling vormen op andere acties van de Europese Unie op het gebied van onderzoeksbeleid die noodzakelijk zijn voor de implementatie van de Europa 2020-strategie die door de Europese Raad op 17 juni 2010 is vastgesteld, met name op de acties op het gebied van onderwijs, opleiding, concurrentievermogen en innovatie, industrie, werkgelegenheid en milieu.

(3)

Het kaderprogramma moet voortbouwen op de resultaten van het zevende kaderprogramma, vastgesteld bij Besluit 2006/970/Euratom van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011) (3), en moet het vereiste sterkere accent op nucleaire veiligheid krijgen en aldus bijdragen tot een heroriëntatie van het nucleaire onderzoek. Het moet ook bijdragen aan de totstandbrenging van de Europese Onderzoeksruimte en de ontwikkeling van een kenniseconomie en -maatschappij in Europa.

(4)

Het kaderprogramma moet bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de Innovatie-Unie, een van de vlaggenschipinitiatieven van Europa 2020 dat is vastgesteld in de conclusies van de vergadering van de Raad van 25 en 26 november 2010, door het verbeteren van de concurrentie op het gebied van wetenschappelijke excellentie en het versnellen van de toepassing van belangrijke innovaties op het gebied van nucleaire energie, vooral fusie en nucleaire veiligheid, en bijdragen aan het aanpakken van energie- en klimaatveranderingsproblemen.

(5)

In het kader van het energiebeleid voor Europa heeft de Europese Raad op zijn vergadering van 8 en 9 maart 2007 bevestigd dat elke lidstaat zelf moet beslissen of hij al dan niet een beroep doet op kernenergie en benadrukt dat daarbij de nucleaire veiligheid en het beheer van radioactief afval verder moeten worden verbeterd. Daarnaast werd erkend dat kernenergie in sommige lidstaten momenteel de rol van „overbruggingstechnologie” speelt.

(6)

Ondanks de potentiële invloed van kernenergie op energievoorziening en economische ontwikkeling kunnen ernstige nucleaire ongevallen de menselijke gezondheid in gevaar brengen. Daarom moeten de aspecten nucleaire veiligheid en, waar nodig, beveiliging in het kaderprogramma de grootst mogelijke aandacht krijgen. De beveiligingsaspecten van het kaderprogramma moeten beperkt blijven tot de eigen werkzaamheden van het JRC.

(7)

Het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan), dat wordt vastgelegd in de conclusies van de Raad van 28 februari 2008, versnelt de ontwikkeling van een breed gamma aan koolstofarme technologieën. De Europese Raad is tijdens de bijeenkomst op 4 februari 2011 overeengekomen dat de Unie en haar lidstaten investeringen in hernieuwbare energiebronnen en veilige en duurzame koolstofarme technologie zullen stimuleren, en zich zullen concentreren op het uitvoeren van de technologieprioriteiten volgens het SET-plan.

(8)

De Gemeenschap heeft één volledig geïntegreerd fusieonderzoeksprogramma opgezet dat internationaal een voortrekkersrol speelt bij de ontwikkeling van kernfusie als energiebron.

(9)

Ingevolge het Besluit van de Raad van 20 december 2005, is de Gemeenschap op 11 mei 2006 toegetreden tot de Framework Agreement for International Collaboration on Research and Development of the Generation-IV International Forum (GIF). De GIF coördineert multilaterale samenwerking voor preconceptueel ontwerponderzoek inzake een aantal geavanceerde kernenergiesystemen, en streeft er ook naar vraagstukken, inzake nucleaire veiligheid, kernafval, proliferatie en de publieke perceptie, die van belang zijn voor het kaderprogramma, op bevredigende wijze aan te pakken.

(10)

Volgens de conclusies van de Raad over de behoefte aan competenties op nucleair gebied, vastgesteld tijdens zijn zitting van 1 en 2 december 2008, is het van essentieel belang binnen de Gemeenschap een hoog opleidingsniveau op nucleair gebied te handhaven.

(11)

In 2010 heeft de Commissie de eindverslagen ontvangen over een externe evaluatie van de tenuitvoerlegging en de resultaten van de activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van nucleair onderzoek in de periode 2007-2009, betreffende zowel eigen werkzaamheden als werkzaamheden onder contract.

(12)

De bouw van de International Thermonuclear Experimental Reactor (ITER) in Europa, in overeenstemming met de Overeenkomst van 21 november 2006 tot oprichting van de Internationale ITER-organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project (4) moet het centrale onderwerp van fusieonderzoeksactiviteiten ingevolge het kaderprogramma vormen.

(13)

De activiteiten van de Gemeenschap ter realisatie van ITER — met name om ITER te bouwen in Cadarache en de O&O-activiteiten inzake ITER-technologie uit te voeren tijdens het kaderprogramma, moeten worden aangestuurd door de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (Fusion for Energy), in overeenstemming met Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan (5).

(14)

De uit hoofde van het kaderprogramma ondersteunde onderzoeksactiviteiten moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de ethische grondbeginselen, inclusief die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn opgenomen.

(15)

Dit besluit dient voor de gehele duur van het kaderprogramma de financiële middelen vast te stellen die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (6).

(16)

Het JRC dient bij te dragen tot het leveren van klantgerichte wetenschappelijke en technische ondersteuning voor het formuleren, ontwikkelen, uitvoeren en volgen van de beleidslijnen van de Unie, met extra nadruk op veiligheids- en beveiligingsonderzoek. In dit verband moet het JRC blijven fungeren als onafhankelijk referentiecentrum op het gebied van wetenschap en technologie in de Unie op de gebieden waarvoor het specifiek bevoegd is. Het JRC moet in het bijzonder beschikken over de vereiste capaciteit voor het leveren van onafhankelijke wetenschappelijke en technische deskundigheid inzake nucleaire incidenten en ongevallen.

(17)

De internationale en wereldwijde dimensie van de Europese onderzoeksactiviteiten is belangrijk met het oog op het verkrijgen van wederzijdse voordelen. Het kaderprogramma dient open te staan voor deelname door landen die hiertoe de nodige overeenkomsten hebben gesloten, en, op het niveau van projecten en op basis van wederzijds voordeel, door entiteiten van derde landen en door internationale organisaties voor wetenschappelijke samenwerking.

(18)

Het kaderprogramma moet bijdragen tot uitbreiding van de Unie door aan de kandidaat-lidstaten wetenschappelijke en technologische ondersteuning te geven met het oog op de tenuitvoerlegging van het acquis van de Unie en hun integratie in de Europese onderzoeksruimte.

(19)

De mededeling van de Commissie inzake nucleaire non-proliferatie van 26 maart 2009 erkent de rol van het JRC op het gebied van onderzoek en opleiding inzake nucleaire beveiliging.

(20)

Ingevolge Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (7), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (8) en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (9) dienen tevens passende maatregelen te worden genomen om onregelmatigheden en fraude tegen te gaan en om verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen terug te krijgen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Vaststelling van het kaderprogramma

Voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 wordt een meerjarig kaderprogramma voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (hierna „het kaderprogramma”) vastgesteld.

Artikel 2

Doelstellingen

1.   Het kaderprogramma draagt bij tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen die worden genoemd in artikel 1 en artikel 2, onder a), van het Verdrag, met bijzondere aandacht voor nucleaire veiligheid, beveiliging en stralingsbescherming en draagt, voortbouwend op de Europese Onderzoeksruimte, bij tot de realisatie van de Innovatie-Unie.

2.   Het kaderprogramma omvat het onderzoek, de technologische ontwikkeling, de internationale samenwerking, de verspreiding van technische informatie, de exploitatieactiviteiten en de opleiding van de Gemeenschap, die in twee specifieke programma’s moeten worden opgenomen.

3.   Het eerste specifieke programma heeft betrekking op de volgende werkzaamheden onder contract:

a)

onderzoek op het gebied van fusie-energie, met het oog op de ontwikkeling van de technologie voor een veilige, duurzame, milieuvriendelijke en economisch levensvatbare energiebron;

b)

kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming, ter verbetering van de veiligheid van kernsplijting en andere toepassingen van straling in de industrie, in de geneeskunde en bij het verbeteren van het beheer van radioactief afval.

4.   Het tweede specifieke programma heeft betrekking op de eigen onderzoeksactiviteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) op het gebied van beheer van radioactief afval, milieueffecten, veiligheid en beveiliging.

5.   De doelstellingen en de grote lijnen van de specifieke programma’s zijn opgenomen in bijlage I.

Artikel 3

Maximumbedrag en deelbedrag voor elk specifiek programma

Het maximumbedrag voor de tenuitvoerlegging van het kaderprogramma is 2 560 270 000 EUR. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld:

a)

voor het in artikel 2, lid 3, bedoelde specifieke programma dat wordt uitgevoerd door middel van werkzaamheden onder contract:

onderzoek op het gebied van fusie-energie

2 208 809 000 EUR (10);

kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming

118 245 000 EUR;

b)

voor het in artikel 2, lid 4, bedoelde specifieke programma dat wordt uitgevoerd door middel van eigen werkzaamheden:

nucleaire activiteiten van het JRC

233 216 000 EUR.

De nadere regels voor de financiële deelname van de Gemeenschap in het kaderprogramma zijn vastgelegd in bijlage II.

Artikel 4

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Ten aanzien van ingevolge dit besluit gefinancierde werkzaamheden van de Gemeenschap zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Unierecht, met inbegrip van de inbreuk op een contractuele verplichting in het kader van het kaderprogramma, die resulteert uit een handelen of nalaten door een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Unie of door de Europese Unie beheerde begrotingen worden of zouden worden benadeeld als gevolg van een ongerechtvaardigde uitgavenpost.

Artikel 5

Ethische grondbeginselen

Alle onderzoeksactiviteiten die worden verricht op grond van het kaderprogramma, worden uitgevoerd met eerbiediging van de ethische grondbeginselen.

Artikel 6

Voortgangscontrole en evaluatie

1.   De Commissie controleert voortdurend en systematisch de voortgang van de uitvoering van het kaderprogramma en de specifieke programma’s ervan en rapporteert en verspreidt regelmatig de resultaten van deze voortgangscontrole. Begin 2013 wordt aan de Raad een specifiek voortgangscontroleverslag voorgelegd over de uitvoering van activiteiten van het kaderprogramma die gericht zijn op nucleaire veiligheid en beveiliging.

2.   Na de voltooiing van het kaderprogramma laat de Commissie uiterlijk 31 december 2015 door onafhankelijke deskundigen een externe evaluatie uitvoeren van de motivering, uitvoering en resultaten ervan. De Commissie deelt de conclusies van die evaluatie samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. KOROLEC


(1)  Advies van 17 november 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(2)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 127. Advies uitgebracht ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(3)  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 60.

(4)  PB L 358 van 16.12.2006, blz. 62.

(5)  PB L 90 van 30.3.2007, blz. 58.

(6)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(7)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(8)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8.

(10)  Binnen dit totaalbedrag wordt voldoende financiering gereserveerd voor andere activiteiten dan de bouw van ITER, genoemd in bijlage I.


BIJLAGE I

WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN, THEMA’S EN ACTIVITEITEN

INLEIDING

Het kaderprogramma bestaat uit twee delen, een eerste met betrekking tot de werkzaamheden „onder contract” op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie en kernsplijting en stralingsbescherming, een tweede met betrekking tot de „eigen” onderzoeksactiviteiten van het JRC.

I.A.   ONDERZOEK INZAKE FUSIE-ENERGIE

Doelstelling

Ontwikkeling van de kennisbasis voor en bouw van ITER als een belangrijke stap op weg naar de ontwikkeling van prototypereactoren voor elektriciteitscentrales die veilig, duurzaam, milieuvriendelijk en economisch levensvatbaar zijn.

Motivering

De fusietechnologie heeft het potentieel om binnen een aantal decennia een belangrijke bijdrage te leveren tot de verwezenlijking van een duurzame en zekere energievoorziening voor de Unie. Een succesvolle ontwikkeling van bedoelde technologie zou zorgen voor energie die veilig, duurzaam en milieuvriendelijk is. Het langetermijndoel van het Europese fusieonderzoek, dat alle fusieactiviteiten binnen de lidstaten en de geassocieerde derde landen omvat, is de gezamenlijke ontwikkeling van prototypereactoren voor elektriciteitscentrales die aan deze eisen voldoen en die economisch levensvatbaar zijn.

De eerste prioriteit van de strategie om de langetermijndoelstelling te bereiken is de bouw van ITER (een grote experimentele faciliteit die de wetenschappelijke en technische haalbaarheid van fusie-energie zal aantonen), gevolgd door de bouw van een demonstratiefusiecentrale (DEMO). De bouw van ITER gaat gepaard met een begeleidend, gericht programma van ondersteunende O&O voor ITER en beperkte activiteiten voor de technologieën inclusief de fysica daarvan, ten behoeve van DEMO.

De wereldwijde dimensie van O&O op het gebied van fusie is vervat in de Overeenkomst van 21 november 2006 tot oprichting van de Internationale ITER-organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project en de overeenkomst tussen de regering van Japan en de Gemeenschap voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie (1).

Ook wordt internationale samenwerking nagestreefd binnen acht bilaterale samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van kernfusie die van kracht zijn tussen de Gemeenschap en derde landen.

Activiteiten

1.   De bouw van ITER

Dit omvat activiteiten voor de gemeenschappelijke totstandbrenging van ITER, met name met het oog op bestuur van de internationale ITER-organisatie en de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER, beheer en personeelszaken, algemene technische en administratieve ondersteuning, constructie van apparatuur en installaties en ondersteuning van het project tijdens de bouw ervan.

2.   O&O ter voorbereiding van de inwerkingstelling van ITER

Met een speciaal programma op het gebied van fysica en technologie worden de JET-faciliteit (Joint European Torus) en andere voor ITER relevante installaties voor magnetische opsluiting geëxploiteerd. Daarbij worden specifieke cruciale ITER-technologieën beoordeeld, ITER-projectkeuzen geconsolideerd en wordt de inwerkingstelling van ITER voorbereid.

3.   Beperkte technologieactiviteiten ter voorbereiding van DEMO

Fusiematerialen en sleuteltechnologieën voor fusie worden verder ontwikkeld en de werkzaamheden van het team dat werkt aan de voorbereiding van de bouw van de International Fusion Materials Irradiation Facility (IFMIF) worden voortgezet.

4.   O&O-activiteiten voor de lange termijn

Er zullen beperkte activiteiten plaatsvinden op het gebied van verbeteringen van de concepten voor systemen voor magnetische opsluiting (gericht op de voorbereiding van de inwerkingstelling van de W7-X-stellarator), en theoretische werkzaamheden en modellering met het oog op een algemeen begrip van fusieplasma’s.

5.   Personele middelen, onderwijs en opleiding

Met het oog op de korte- en middellangetermijnbehoeften van ITER, alsmede met het oog op de verdere ontwikkeling van de fusietechnologie, zullen initiatieven worden voortgezet die zijn gericht op het opleiden van de „ITER-generatie”, zowel qua aantallen als qua spreiding van de deskundigheid en opleiding en ervaring op hoog niveau.

6.   Infrastructuren

ITER wordt een nieuwe onderzoeksinfrastructuur met een sterke Europese dimensie.

7.   Bedrijfsleven en processen voor de overdracht van technologie

Er is behoefte aan nieuwe organisatiestructuren om innovaties die voortvloeien uit ITER snel over te dragen naar het Europese bedrijfsleven. Dit wordt een taak voor het Fusion Industry Innovation Forum dat een routekaart voor fusietechnologie en initiatieven voor de ontwikkeling van menselijk potentieel zal ontwikkelen, met nadruk op innovatie en potentieel voor het bieden van nieuwe producten en diensten.

I.B.   KERNSPLIJTING, VEILIGHEID EN STRALINGSBESCHERMING

Doelstelling

Totstandbrenging van een hechte wetenschappelijke en technische basis ter bespoediging van de praktische ontwikkelingen voor een veiliger beheer van radioactieve afvalstoffen met een lange levensduur, ter verbetering van met name de veiligheid (2), de grondstoffenefficiëntie en de kosteneffectiviteit van kernenergie en de verzekering van een robuust en maatschappelijk aanvaardbaar systeem voor de bescherming van mens en milieu tegen de effecten van ioniserende straling.

Motivering

Kernenergie speelt een rol in de discussie over de bestrijding van klimaatverandering en het minder afhankelijk maken van Europa van ingevoerde energie. In de ruimere context van het zoeken naar een duurzame energiemix voor de toekomst, zal het kaderprogramma tevens via zijn onderzoeksactiviteiten bijdragen tot het debat over de voordelen en beperkingen van kernsplijtingsenergie voor een koolstofarme economie. Door te zorgen voor nog hogere veiligheidsniveaus zouden meer geavanceerde nucleaire technologieën tevens het vooruitzicht kunnen bieden van aanzienlijke verbeteringen van de efficiëntie en van het gebruik van grondstoffen, en van de productie van minder afvalstoffen ten opzichte van de huidige ontwerpen. Aan aspecten van nucleaire veiligheid zal de grootst mogelijke aandacht worden besteed.

Opdat de Gemeenschap kan blijven bogen op een uitstekende staat van dienst op veiligheidsgebied zijn blijvende inspanningen nodig en het verbeteren van de stralingsbescherming blijft een prioriteit. De belangrijkste kwesties zijn die van de exploitatieveiligheid en het beheer van langlevende afvalstoffen, die allebei worden aangepakt door voortgezet onderzoek op technisch gebied, maar die ook een politiek en maatschappelijk antwoord moeten krijgen. Bij elk gebruik van straling, zowel in de industrie in haar totaliteit als in de medische sector, is het centrale beginsel steeds de bescherming van mens en milieu. Alle thematische gebieden die hierbij moeten worden behandeld, worden gekenmerkt door de allesoverheersende zorg om een hoog veiligheidsniveau te waarborgen.

Sinds het begin van het zevende kaderprogramma van Euratom zijn drie grote Europese samenwerkingsinitiatieven gestart op het gebied van nucleaire wetenschap en technologie: het Sustainable Nuclear Energy Technology Platform (SNETP), het Implementing Geological Disposal Technology Platform (IGDTP) en het Multidisciplinary European Low-Dose Initiative (MELODI). De activiteiten van zowel SNETP als IGDTP sluiten nauw aan bij de prioriteiten van het strategisch plan voor energietechnologie, en een kerngroep van SNETP-organisaties is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van het ESNII (European Sustainable Nuclear Industrial Initiative, Europees initiatief voor duurzame kernenergie). Ze omvatten activiteiten binnen het toepassingsgebied van het kaderprogramma, vooral waar het de nucleaire veiligheid betreft.

Er is steeds meer interactie tussen SNETP, IGDTP en MELODI en andere belanghebbendenforums op Unieniveau, zoals het Europees kernenergieforum (European Nuclear Energy Forum — ENEF) en de Europese regulators voor nucleaire veiligheid (European Nuclear Safety Regulators Group — ENSREG), en via activiteiten van het kaderprogramma zal waar passend worden gezocht naar verdere synergie, waarbij eraan wordt herinnerd dat de ontwikkeling van industriële producten en diensten door de industrie zelf moeten worden bekostigd.

Het kaderprogramma wordt gekenmerkt door de allesoverheersende zorg om hoge veiligheidsniveaus te stimuleren, waarbij de internationale context niet wordt veronachtzaamd. Het programma blijft tevens initiatieven steunen om ervoor te zorgen dat faciliteiten, opleiding en opleidingsmogelijkheden in Europa geschikt blijven gezien de huidige koers van de nationale programma’s en het belang van de Unie in haar geheel, vooral wat betreft nucleaire veiligheid en stralingsbescherming. Meer dan wat ook zal dit garanderen dat een adequate veiligheidscultuur wordt gehandhaafd.

Activiteiten

1.   Beheer van radioactief eindafval.

Toepassingsgericht onderzoek met betrekking tot resterende essentiële aspecten van geologische opberging van verbruikte splijtstof en langlevend radioactief afval op grote diepte en, in voorkomend geval, demonstratie van de gebruikte technologieën en van de veiligheid, alsmede onderzoek voor het onderbouwen van een gemeenschappelijk Europees standpunt inzake de hoofdaspecten van afvalbeheer, van lozing tot verwijdering.

2.   Reactorsystemen

Onderzoek om de veilige exploitatie te onderbouwen van alle relevante bestaande reactorsystemen (inclusief splijtstofkringloopfaciliteiten) in Europa of, voor zover nodig voor de instandhouding van een ruime deskundigheid inzake nucleaire veiligheid in Europa, van de reactortypes die in de toekomst wellicht zullen worden gebruikt, waarbij de aandacht uitsluitend uitgaat naar de veiligheidsaspecten, waaronder alle aspecten van de splijtstofcyclus, zoals partitionering en transmutatie. Begeleidende maatregelen ter ondersteuning van het debat over een duurzame energiemix in Europa.

3.   Stralingsbescherming

Onderzoek, met name inzake de risico’s van straling in lage doses, inzake medisch gebruik en het beheer van ongevallen, teneinde een wetenschappelijke basis te leveren voor een robuust, billijk en maatschappelijk aanvaardbaar beschermingssysteem waarin ook aandacht is voor de voordelen van het gebruik van straling in de medische wereld en de industrie.

4.   Infrastructuren

Steun voor het gebruik en de continue beschikbaarheid van, en samenwerking tussen, belangrijke onderzoeksinfrastructuren in de bovengenoemde prioritaire thematische gebieden.

5.   Personele middelen en opleiding

Steun voor het behoud en de verdere ontwikkeling van wetenschappelijke deskundigheid en menselijke capaciteit teneinde op langere termijn voldoende gekwalificeerde onderzoekers, ingenieurs en medewerkers in de nucleaire sector beschikbaar te hebben.

II.   NUCLEAIRE ACTIVITEITEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK CENTRUM VOOR ONDERZOEK (JRC)

Doelstelling

Het nucleaire specifieke programma van het JRC strekt ertoe te voldoen aan de O&O-verplichtingen van het Verdrag, met bijzondere nadruk op nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, en zowel de Commissie als de lidstaten te ondersteunen op het gebied van veiligheidscontrole en non-proliferatie, afvalbeheer, veiligheid van kerninstallaties en de splijtstofcyclus, radioactiviteit in het milieu en stralingsbescherming. Het JRC zal zijn rol als Europees referentiepunt voor de verspreiding van informatie, opleiding en onderwijs voor beroepsbeoefenaren en jonge wetenschappers verder versterken, vooral op de gebieden nucleaire veiligheid en beveiliging en stralingsbescherming.

Motivering

Er bestaat een duidelijke behoefte aan de ontwikkeling van kennis, vaardigheden en competenties teneinde de vereiste wetenschappelijke, onafhankelijke en betrouwbare geavanceerde expertise te bieden ter ondersteuning van het beleid van de Unie op de terreinen van veiligheid van kerninstallaties en de splijtstofcyclus, nucleaire veiligheidscontrole en beveiliging. De door de klant aangestuurde steun voor het beleid van de Unie zoals in de opdracht van het JRC opgenomen, wordt aangevuld met een proactieve rol binnen de Europese onderzoeksruimte bij het ondernemen van kwalitatief hoogwaardige onderzoeksactiviteiten in nauw contact met het bedrijfsleven en andere organen en het ontwikkelen van netwerken met openbare en particuliere instellingen in de lidstaten.

Activiteiten

1.

De activiteiten in verband met het beheer van nucleaire afvalstoffen en de milieu-effecten richten zich op het verminderen van onzekerheden en het oplossen van nog bestaande problemen op het gebied van de verwijdering van afvalstoffen, teneinde doeltreffende oplossingen te ontwikkelen voor het beheer van hoogactief nucleair afval, waarbij twee belangrijke opties worden onderzocht (directe verwijdering of partitionering en transmutatie). Ook worden er activiteiten ontwikkeld ter verbetering van het inzicht in en de modellering van de fysische, chemische en fundamentele eigenschappen van actinidematerialen, en ten behoeve van de databank met uiterst nauwkeurige nucleaire referentiegegevens, voor nucleaire en niet-nucleaire toepassingen (bijv. medisch). Om de inspanningen op het gebied van radiologische bescherming uit te breiden, worden de milieumodellen voor de dispersie van radio-isotopen, gekoppeld aan tests ten behoeve van de monitoring van radioactiviteit in het milieu ter ondersteuning van de harmonisatie van het nationale monitoringproces en de nationale monitoringsystemen, verder ontwikkeld.

2.

Nucleaire veiligheid draagt bij tot de uitvoering van onderzoek naar de veiligheid van splijtstofcycli, hoofdzakelijk gericht op de veiligheid van bestaande reactoren in de Unie. Het onderzoek richt zich ook op de reactorveiligheid van nieuwe innovatieve ontwerpen, de veiligheid en veiligheidscontroleaspecten van innovatieve splijtstofcycli, verhoogde burn-up of nieuwe soorten splijtstof. Voorts wordt de ontwikkeling van veiligheidsvereisten en geavanceerde evaluatiemethoden voor reactorsystemen met een belang voor nucleaire veiligheid in Europa nagestreefd. Voorts coördineert het JRC de Europese bijdrage tot het O&O-initiatief van het „Generation IV International Forum”, door zorg te dragen voor de integratie en verspreiding van het onderzoek op dit gebied. Voorts biedt het wetenschappelijke deskundigheid inzake nucleaire incidenten en ongevallen.

3.

Nucleaire beveiliging biedt verdere ondersteuning met het oog op het verwezenlijken van de verbintenissen van de Gemeenschap, met name de ontwikkeling van methoden voor het toezicht op de splijtstofkringloopfaciliteiten, de uitvoering van het aanvullende protocol inclusief milieubemonstering en geïntegreerde veiligheidscontrole en het voorkomen van onttrekking van nucleair en radioactief materiaal ten behoeve van de illegale handel in dergelijk materiaal, inbegrepen nucleair forensisch onderzoek.


(1)  PB L 246 van 21.9.2007, blz. 34.

(2)  Alle activiteiten inzake onderzoek naar nucleaire beveiliging vallen onder rubriek II „Nucleaire activiteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC)”.


BIJLAGE II

FINANCIERINGSREGELINGEN

Onder voorbehoud van de regels voor deelname die zijn vastgelegd voor de uitvoering van het kaderprogramma, ondersteunt de Gemeenschap activiteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, met inbegrip van demonstratieactiviteiten in de specifieke programma’s, via een reeks van financieringsregelingen. Deze regelingen worden, alleen of in combinatie, gebruikt ter financiering van verschillende categorieën van via het kaderprogramma uitgevoerde werkzaamheden.

1.   FINANCIERINGSREGELINGEN VOOR FUSIE-ENERGIE

Wat het onderzoek inzake fusie-energie betreft, vraagt de specificiteit van de activiteiten om specifieke regelingen. Er wordt financiële steun verleend aan activiteiten die worden uitgevoerd op basis van procedures die zijn vastgesteld in:

1.1.

de associatiecontracten tussen de Commissie en lidstaten of volledig geassocieerde derde landen of tussen de Commissie en entiteiten binnen de lidstaten of volledig geassocieerde derde landen die voorzien in de uitvoering van een deel van het fusie-energieonderzoeksprogramma van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 10 van het Verdrag;

1.2.

de „European Fusion Development Agreement”, een multilaterale overeenkomst die gesloten is tussen de Commissie en organisaties uit, of handelend voor, lidstaten en geassocieerde derde landen, die onder meer het kader levert voor verder onderzoek op het gebied van fusietechnologie in geassocieerde organisaties en de industrie, het gebruik van de JET-faciliteiten en de Europese bijdrage aan de internationale samenwerking;

1.3.

de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER, op basis van de artikelen 45 tot en met 51 van het Verdrag;

1.4.

internationale overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen met betrekking tot activiteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling inzake fusie-energie, in het bijzonder de ITER-overeenkomst en de overeenkomsten inzake de bredere aanpak;

1.5.

elke andere multilaterale overeenkomst tussen de Gemeenschap en geassocieerde organisaties, in het bijzonder de overeenkomst inzake de personeelsmobiliteit;

1.6.

kostendelende werkzaamheden om tezamen met instanties in de lidstaten of de met het kaderprogramma geassocieerde derde landen waarmee geen associatiecontract gesloten is, onderzoek inzake fusie-energie te bevorderen of hiertoe bij te dragen.

Afgezien van bovenstaande activiteiten kunnen werkzaamheden ter bevordering en ontwikkeling van personeel, beurzen, geïntegreerde infrastructuurinitiatieven en specifieke ondersteuningswerkzaamheden worden opgezet, met name voor de coördinatie van fusie-energieonderzoek, voor het opzetten van studies ter ondersteuning van deze activiteiten, en voor de ondersteuning van publicaties en de uitwisseling van informatie en voor opleidingsactiviteiten ter bevordering van de overdracht van technologie.

2.   FINANCIERINGSREGELINGEN VOOR ANDERE GEBIEDEN

De activiteiten in het raam van het kaderprogramma op andere gebieden dan fusie-energie worden gefinancierd via een reeks van financieringsregelingen. Deze regelingen worden, alleen of in combinatie, gebruikt ter financiering van verschillende categorieën van via het kaderprogramma uitgevoerde werkzaamheden.

De besluiten betreffende specifieke programma’s, werkprogramma’s en uitnodigingen tot het indienen van voorstellen vermelden waar en wanneer nodig:

de gebruikte typen van regelingen voor het financieren van de verschillende categorieën van werkzaamheden;

de categorieën van deelnemers (zoals onderzoeksorganisaties, universiteiten, industrie, overheden) die er van kunnen genieten;

de soorten activiteiten (onderzoek, ontwikkeling, demonstratie, opleiding, verspreiding, kennisoverdracht en andere aanverwante activiteiten) die kunnen worden gefinancierd.

Voor zover verschillende financieringsregelingen kunnen worden gebruikt, kunnen de werkprogramma’s de financieringsregeling specificeren die moet worden gebruikt voor het thema waarover voorstellen worden gevraagd.

De financieringsregelingen zijn als volgt:

a)

Ter ondersteuning van werkzaamheden die in de eerste plaats worden uitgevoerd op basis van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen:

1.

Projecten in samenwerkingsverband

Ondersteuning van onderzoeksprojecten die worden uitgevoerd door consortia met deelnemers uit verschillende landen, gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis, nieuwe technologie, producten of gemeenschappelijke middelen voor onderzoek. De omvang, het bereik en de interne organisatie van de projecten kunnen variëren per gebied en per onderwerp. De projecten kunnen uiteenlopen van gerichte onderzoekswerkzaamheden van kleine of middelgrote omvang tot grootschalige integrerende projecten waarbij voor het bereiken van een bepaalde doelstelling omvangrijke middelen worden ingezet. Ondersteuning van opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers wordt in de projectwerkplannen opgenomen.

2.

Netwerken van excellentie

Ondersteuning van gezamenlijke onderzoeksprogramma’s die worden geïmplementeerd door een aantal onderzoeksorganisaties die hun activiteiten op een bepaald gebied integreren en worden uitgevoerd door onderzoeksteams in het kader van samenwerking op langere termijn. De uitvoering van deze gezamenlijke onderzoeksprogramma’s vereist een formele verbintenis van dergelijke organisaties. Ondersteuning van opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers wordt in de projectwerkplannen opgenomen.

3.

Coördinatie- en ondersteuningswerkzaamheden

Steun voor activiteiten ten behoeve van de coördinatie van coördinerend of ondersteunend onderzoek (netwerken, uitwisselingen, transnationale toegang tot onderzoeksinfrastructuren, studies, conferenties, bijdragen tijdens het opzetten van een nieuwe infrastructuur, enz.) of ter bevordering van de ontwikkeling van personele middelen (bijv. netwerken en ontwikkelen van opleidingstrajecten). Deze werkzaamheden kunnen ook op een andere wijze dan via uitnodigingen tot het indienen van voorstellen worden uitgevoerd.

b)

Ter ondersteuning van werkzaamheden die worden uitgevoerd op basis van besluiten van de Raad, na een voorstel van de Commissie, verleent de Gemeenschap als volgt financiële steun voor uit verschillende bronnen gefinancierde grootschalige initiatieven:

een financiële bijdrage voor de implementatie van gemeenschappelijke ondernemingen op basis van de procedures en bepalingen van de artikelen 45 tot en met 51 van het Verdrag;

een financiële bijdrage ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe infrastructuren van Europees belang.

De Gemeenschap voert de financieringsregelingen uit in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (Euratom) nr. 139/2012 van de Raad van 19 december 2011 tot vastlegging van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan werkzaamheden onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten (2012-2013) (1), betreffende de regels inzake de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten, de toepasselijke staatssteuninstrumenten, met name het kader voor staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling, alsmede de internationale regels op dit gebied. In overeenstemming met dit internationale kader moeten de schaal en de vorm van de financiële deelname per geval kunnen worden bezien, met name indien financiering uit andere bronnen van de publieke sector beschikbaar is, inclusief andere bronnen van Uniefinanciering zoals de Europese Investeringsbank.

Bij deelnemers aan werkzaamheden onder contract die gevestigd zijn in een regio met een ontwikkelingsachterstand (convergentieregio’s zoals bepaald in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (2), waaronder regio’s die in aanmerking komen voor financiering uit de structuurfondsen krachtens de convergentiedoelstelling en regio’s die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds en ultraperifere regio’s) wordt aanvullende financiering uit de structuurfondsen gemobiliseerd telkens waar dat mogelijk en passend is.

3.   EIGEN WERKZAAMHEDEN — GEMEENSCHAPPELIJK CENTRUM VOOR ONDERZOEK

De Gemeenschap zal activiteiten laten uitvoeren door het JRC, die eigen werkzaamheden worden genoemd, overeenkomstig Besluit 2012/95/Euratom van de Raad van 19 december 2011 betreffende het door het JRC door middel van eigen werkzaamheden uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012 tot en met 2013) (3).


(1)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(3)  Zie bladzijde 40 van dit Publicatieblad.


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/33


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 december 2011

betreffende het door middel van werkzaamheden onder contract uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

(2012/94/Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 7,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gezamenlijke nationale en Europese inspanningen op het gebied van onderzoek en opleiding zijn essentieel om de economische groei en het welzijn van de burgers in Europa te bevorderen en te verzekeren.

(2)

Overeenkomstig Besluit 2012/93/Euratom van de Raad van 19 december 2011 betreffende het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) (3) (hierna „het kaderprogramma”), moet het kaderprogramma worden uitgevoerd door middel van specifieke programma's die de uitvoeringsvoorschriften ervan bepalen, de duur ervan vaststellen en in de noodzakelijk geachte middelen voorzien.

(3)

Het kaderprogramma omvat twee typen activiteiten: werkzaamheden onder contract voor onderzoek inzake fusie-energie en onderzoek inzake kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming, en eigen werkzaamheden voor activiteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) betreffende het beheer van nucleaire afvalstoffen, milieueffecten, veiligheid en beveiliging, in het bijzonder in verband met nucleaire gebeurtenissen en met inachtneming van de lessen die uit eerdere ervaring zijn getrokken. De werkzaamheden onder contract moeten bij dit specifieke programma worden uitgevoerd.

(4)

De regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en voor de verspreiding van de onderzoekresultaten ingevolge het kaderprogramma zijn op dit specifieke programma van toepassing.

(5)

De Gemeenschap heeft een aantal internationale overeenkomsten op het gebied van kernonderzoek gesloten overeenkomstig artikel 101 van het Verdrag en er moeten inspanningen worden geleverd om de internationale samenwerking inzake onderzoek te versterken met het oog op het verder integreren van de Gemeenschap in de wereldwijde onderzoeksgemeenschap. Bilaterale internationale samenwerking is gebaseerd op een solide juridisch kader van samenwerkingsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen. Het kaderprogramma is essentieel voor de uitvoering van die overeenkomsten. Daarom moet dit specifieke programma openstaan voor de deelname van landen die met het oog hierop overeenkomsten hebben gesloten en moet het, op basis van wederzijds voordeel, eveneens openstaan voor deelname op projectniveau van entiteiten uit derde landen en internationale organisaties voor wetenschappelijke samenwerking.

(6)

Dit specifieke programma moet bijdragen tot het bevorderen van duurzame ontwikkeling en moet garanderen dat een adequate veiligheidscultuur wordt gehandhaafd.

(7)

Voor dit specifieke programma en de uitvoering ervan dient op een zo effectief en gebruikersvriendelijk mogelijke wijze een goed financieel beheer te worden gevoerd, waarbij rechtszekerheid en toegankelijkheid tot dit programma voor alle deelnemers zijn gewaarborgd, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5).

(8)

Er moeten passende maatregelen worden genomen — in verhouding tot de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen — om de effectiviteit van de verleende financiële steun en van de benutting van deze middelen te controleren en zodoende onregelmatigheden en fraude te verhinderen. De nodige stappen dienen te worden genomen om verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede middelen terug te vorderen, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (6), Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (7) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (8).

(9)

Elk thematisch gebied van dit programma moet een eigen begrotingslijn in de algemene begroting van de Unie hebben.

(10)

De onderzoeksactiviteiten die in het kader van dit specifieke programma worden uitgevoerd moeten de fundamentele ethische beginselen respecteren, waaronder die van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het door middel van werkzaamheden onder contract uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) (hierna het „specifieke programma”) wordt vastgesteld voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013.

Artikel 2

Het specifieke programma ondersteunt activiteiten betreffende onderzoek en opleiding inzake kernenergie, dat wil zeggen alle onderzoekswerkzaamheden onder contract die worden uitgevoerd op de volgende thematische gebieden:

a)

onderzoek inzake kernfusie-energie (waaronder de International Thermonuclear Experimental Reactor (ITER));

b)

onderzoek inzake kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming.

De doelstellingen en grote lijnen van de in dit artikel bedoelde activiteiten zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 3

Overeenkomstig artikel 3 van Besluit 2012/93/Euratom is het maximumbedrag voor de uitvoering van het specifieke programma 2 327 054 000 EUR, waarvan maximaal 15 % bestemd is voor de administratieve uitgaven van de Commissie. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld:

a)

onderzoek inzake fusie-energie

2 208 809 000 EUR;

b)

kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming

118 245 000 EUR.

Artikel 4

Alle onderzoeksactiviteiten in het kader van het specifieke programma worden uitgevoerd met inachtneming van de fundamentele ethische beginselen.

Artikel 5

1.   Het specifieke programma wordt uitgevoerd door middel van de in bijlage II bij Besluit 2012/93/Euratom vastgestelde financieringsregelingen.

2.   De regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten met betrekking tot werkzaamheden onder contract, opgenomen in Verordening (Euratom) nr. 139/2012 van de Raad van 19 december 2011 tot vastlegging van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan werkzaamheden onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten (2012-2013) (9), zijn op dit specifieke programma van toepassing.

Artikel 6

1.   De Commissie stelt een jaarlijks werkprogramma op voor de uitvoering van het specifieke programma, waarin de in de bijlage opgenomen doelstellingen en wetenschappelijke en technologische prioriteiten, de financieringsregelingen die moeten worden gebruikt voor de onderwerpen waarvoor voorstellen worden ingewacht en het tijdschema voor de uitvoering nader zijn uitgewerkt.

2.   In het werkprogramma wordt rekening gehouden met de desbetreffende onderzoeksactiviteiten die door de lidstaten, geassocieerde staten en Europese en internationale organisaties worden uitgevoerd. Het werkprogramma wordt waar nodig geactualiseerd.

3.   Het werkprogramma specificeert de criteria voor de evaluatie van voorstellen voor werkzaamheden onder contract in het kader van de financieringsregelingen, en voor de selectie van projecten. De criteria zijn excellentie, impact en uitvoering. Aanvullende eisen, wegingen en drempels kunnen nader worden gespecificeerd of aangevuld in het werkprogramma.

4.   Het werkprogramma kan het volgende aanwijzen:

a)

organisaties die steun ontvangen in de vorm van een contributie;

b)

acties ter ondersteuning van de activiteiten van specifieke juridische entiteiten.

Artikel 7

1.   De Commissie is belast met de uitvoering van het specifieke programma.

2.   Voor de uitvoering van het specifieke programma wordt de Commissie bijgestaan door een raadgevend comité. De samenstelling van het comité kan variëren, afhankelijk van de onderwerpen die op de agenda van het comité staan. Wat de aspecten in verband met kernsplijting betreft, zijn de samenstelling van dit comité en de op dat comité van toepassing zijnde nadere operationele regels en procedures vastgelegd in Besluit 84/338/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 29 juni 1984 inzake structuren en procedures voor beheer en coördinatie van de communautaire onderzoek-, ontwikkelings- en demonstratiewerkzaamheden (10). Wat de kernfusieaspecten betreft zijn deze elementen vastgelegd in het Besluit van de Raad van 16 december 1980 inzake de oprichting van het Raadgevend Comité voor het fusieprogramma (11).

3.   De Commissie houdt het comité regelmatig op de hoogte van het algemene verloop van de uitvoering van het specifieke programma, en stelt het tijdig in kennis van alle op grond van dit specifieke programma voorgestelde of gefinancierde werkzaamheden.

Artikel 8

De Commissie zorgt ervoor dat de in artikel 6 van Besluit 2012/93/Euratom bedoelde onafhankelijke monitoring, evaluatie en toetsing plaatsvinden met betrekking tot de activiteiten die worden uitgevoerd op de onder het specifieke programma vallende gebieden.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. KOROLEC


(1)  Advies van 15 november 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(2)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 127. Advies uitgebracht ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(3)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(6)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(7)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(8)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(9)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(10)  PB L 177 van 4.7.1984, blz. 25.

(11)  Niet gepubliceerd.


BIJLAGE

WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN, GROTE LIJNEN VAN DE THEMA'S EN ACTIVITEITEN

I.   THEMATISCHE ONDERZOEKSGEBIEDEN

I.A   Onderzoek inzake fusie-energie

Algemene doelstelling

Ontwikkeling van de kennisbasis voor ITER en de bouw ervan als een belangrijke stap op weg naar de ontwikkeling van prototypereactoren voor elektriciteitscentrales die veilig, duurzaam, milieuvriendelijk en economisch levensvatbaar zijn.

Activiteiten

1.   Bouw van ITER

De Gemeenschap heeft als de gastheer van het project een speciale verantwoordelijkheid binnen de ITER-organisatie en speelt een leidende rol, met name voor wat betreft het bestuur van de internationale ITER-organisatie, beheer en personeel, alsook algemene technische en administratieve ondersteuning.

De deelname van de Gemeenschap als partij bij ITER zal onder andere bestaan uit verdere bijdragen aan de bouw van apparatuur en de aanleg van installaties die nodig zijn op het ITER-terrein, en steun aan het project tijdens de bouw.

De O&O-activiteiten ter ondersteuning van de bouw van ITER zullen worden uitgevoerd door de associaties op het gebied van kernfusie en het Europese bedrijfsleven. Zij omvatten onder meer de ontwikkeling en het testen van onderdelen en systemen.

2.   O&O ter voorbereiding van ITER

Om de in verband met het ITER-project gemaakte keuzes te stabiliseren en voorbereidingen te treffen voor een snelle start van ITER-activiteiten, komt er een speciaal fysisch en technologisch programma. Dit programma zal worden uitgevoerd door middel van gecoördineerde experimentele, theoretische en modelleringsactiviteiten, waarbij wordt gebruik gemaakt van de JET-faciliteiten en andere experimentele en computerapparatuur. Dit programma moet garanderen dat Europa de nodige invloed heeft op het ITER-project, en zal de basis leggen voor een belangrijke rol van Europa bij de exploitatie van ITER. Het programma omvat:

beoordeling van de belangrijkste specifieke technologieën voor de werking van ITER door de exploitatie van de verbeteringen van JET (eerste wand conform ITER, verwarmingssystemen, diagnostiek),

onderzoek naar de scenario's voor de werking van ITER door middel van gerichte experimenten op JET en andere faciliteiten, en gecoördineerde modelleringsactiviteiten.

3.   Beperkte technologieactiviteiten ter voorbereiding van DEMO

De belangrijkste technologieën en materialen die vereist zijn voor de vergunningen, de bouw en het gebruik van de DEMO-energiecentrale zullen verder worden ontwikkeld in associaties op het gebied van kernfusie en het bedrijfsleven, zodat zij in ITER getest kunnen worden en het Europese bedrijfsleven de mogelijkheden krijgt om DEMO te bouwen en toekomstige kernfusiecentrales te ontwikkelen. De volgende activiteiten zullen worden uitgevoerd:

verdere werkzaamheden door het specifieke projectteam voor EVEDA (Engineering Validation and Engineering Design Activities) ter voorbereiding op de bouw van IFMIF (International Fusion Materials Irradiation Facility), die zal worden gebruikt voor het testen van materialen voor een kernfusiecentrale,

ontwikkeling, stralingsbeproeving en modellering van materialen met een lage activering en stralingsbestendige materialen; ontwikkeling van de belangrijkste technologieën vereist voor de exploitatie van kernfusiecentrales, waaronder de mantels; activiteiten in verband met het conceptuele ontwerp van DEMO, met inbegrip van veiligheid en milieuaspecten.

4.   O&O-activiteiten voor de lange termijn

Voortbouwend op de activiteiten die specifiek op ITER en DEMO gericht zijn, zal het specifieke programma vaardigheden tot ontwikkeling brengen en de kennis verbreden op gebieden die van strategisch belang zijn voor toekomstige fusiecentrales. Deze onderzoeksactiviteiten zullen tot een grotere technische uitvoerbaarheid en economische haalbaarheid van fusie-energie leiden. Specifieke acties op grond van het kaderprogramma zullen de volgende beperkte activiteiten omvatten:

studie naar verbeterde concepten voor magnetische opsluiting, met inbegrip van stellaratoren. De werkzaamheden zullen zich vooral richten op de voorbereiding op het gebruik van de W7-X-stellarator, het gebruik van bestaande apparatuur voor de expansie van experimentele gegevensbanken, en de inschatting van de toekomstige vooruitzichten voor deze configuraties,

er zal worden gewerkt aan experimenten, theorie en verdere modelvorming met als uiteindelijke doel een volledig begrip van fusieplasma's op reactorschaal,

ook zullen studies naar de sociaal-wetenschappelijke en de economische aspecten van de opwekking van fusie-energie worden gedaan, en er zullen acties worden ondernomen om onder het grote publiek de bekendheid en het begrip van fusie te vergroten.

5.   Personele middelen, onderwijs en opleiding — bouwen aan de „ITER-generatie”

Om ervoor zorgen dat er voldoende personele middelen zijn en dat er binnen het thematische gebied van kernfusie intensief wordt samengewerkt, voor zowel de behoeften van ITER op korte en middellange termijn als de verdere ontwikkeling van fusie, zullen de volgende maatregelen worden genomen:

de mobiliteit van onderzoekers tussen aan het specifieke programma deelnemende organisaties zal worden gesteund, om de samenwerking en de integratie van de onderzoeksactiviteiten te verbeteren en internationale samenwerking te bevorderen,

voortgezette opleiding voor ingenieurs en onderzoekers op postgraduaat- en postdoctoraal niveau, waaronder het gebruik van faciliteiten als opleidingsplatforms en speciale seminars en workshops, en het bevorderen van samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs.

6.   Infrastructuur

Het feit dat ITER in Europa wordt gebouwd in het internationale kader van de ITER-organisatie, zal er mede voor zorgen dat de nieuwe onderzoeksinfrastructuur een sterke Europese dimensie krijgt.

7.   Overdracht van technologie, betrokkenheid van de industrie en innovatie

Voor ITER is er behoefte aan een nieuwe en soepelere organisatiestructuur, opdat de resulterende innovatie en technologische vooruitgang snel aan de industrie kan worden overgedragen teneinde de versterking van het concurrentievermogen van de Europese industrie te bewerkstelligen. Hiertoe worden de volgende maatregelen genomen:

bevorderen van innovatie en uitwisseling van knowhow met verwante universiteiten, onderzoeksinstituten en het bedrijfsleven, met inbegrip van een passende interactie met de ITER-organisatie en de Europese gemeenschappelijke onderneming „Fusion for Energy” (F4E) (waarbij partners uit het bedrijfsleven dezelfde kansen krijgen om aan het programma deel te nemen overeenkomstig de betrokken uniale voorschriften voor overheidsopdrachten),

stimuleren van octrooien,

bevorderen van het Fusion Industry Innovation Forum, dat een routekaart voor fusietechnologie en ontwikkelingsinitiatieven voor human resources zal ontwikkelen, waarbij de nadruk ligt op innovatie en potentieel voor het creëren van nieuwe producten en diensten.

I.B   Kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming

Algemene doelstelling

Het leggen van een stevige wetenschappelijke en technische basis om de praktische ontwikkelingen voor een veiliger beheer van langlevende radioactieve afvalstoffen te bespoedigen, in het bijzonder de veiligheid te bevorderen en tegelijk bij te dragen tot grondstoffenefficiëntie en kosteneffectiviteit van kernenergie, alsmede om een robuust en maatschappelijk aanvaardbaar systeem voor de bescherming van mens en milieu tegen de effecten van ioniserende straling te garanderen.

Activiteiten

Op vijf hieronder gespecificeerde gebieden zullen werkzaamheden onder contract voor kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming worden uitgevoerd. Door het sterkere accent op nucleaire veiligheid, dat mede leidt tot een heroriëntatie van het nucleaire onderzoek, krijgen de veiligheid van installaties, stralingsbescherming (inclusief bij medische toepassingen) en risicobeoordeling de grootst mogelijke aandacht. Er zijn belangrijke verbanden met onderzoek binnen het zevende kaderprogramma van de Unie dat is vastgesteld bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (1), in het bijzonder op het gebied van energie, Europese normen, onderwijs en opleiding, milieubescherming, gezondheid, materiaalwetenschap, governance, gemeenschappelijke infrastructuur, beveiliging en veiligheidscultuur. Internationale samenwerking zal voor vele onderzoeksgebieden, en in het bijzonder wat betreft de veiligheid van nucleaire installaties, worden aangemoedigd, met de medewerking van de betrokken fora van technici en belanghebbenden die worden vermeld in de motivering voor activiteiten inzake kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming in punt I.B van bijlage I bij Besluit 2012/93/Euratom

1.   Beheer van radioactief eindafval

Technische studies en demonstraties van plannen voor opslag in geologische formaties, teneinde de uitvoering voor te bereiden en tegelijk operationele veiligheid te waarborgen. Studies die een beter inzicht verschaffen in afvalstoffen en in hoe die zich in de tijd gedragen, ontwikkeling van krachtige methoden voor de beoordeling van de werking en de veiligheid, onderzoek naar bestuurlijke en maatschappelijke aangelegenheden in verband met acceptatie door het publiek, en andere activiteiten om de ontwikkeling te onderbouwen van een gemeenschappelijk Europees standpunt inzake de hoofdaspecten van het beheer van nucleair afval, van verwijdering tot opslag.

2.   Reactorsystemen

Met inachtneming van de algemene doelstelling, onderzoek om de veilige werking te onderbouwen van alle reactorsystemen (inclusief splijtstofkringloopfaciliteiten) die in Europa in bedrijf zijn of, voor zover zulks noodzakelijk is om een ruime deskundigheid inzake nucleaire veiligheid in Europa te behouden, van de reactortypes die misschien in de toekomst zullen worden gebruikt, waarbij uitsluitend veiligheidsaspecten worden bekeken. Dit omvat het beoordelen en beheren van de levensduur van centrales, veiligheidscultuur (het risico van menselijke en organisatorische fouten tot een minimum beperken), geavanceerde veiligheidsbeoordelingsmethoden, digitale simulatie-instrumenten, instrumenten en controle, en preventie en matiging van ernstige ongevallen, met daaraan gekoppelde activiteiten om het kennisbeheer te optimaliseren en de vaardigheden te behouden.

De activiteiten omvatten elementaire en belangrijke horizontale onderzoeksactiviteiten (bijvoorbeeld materiaalwetenschap) (2) en de studie, uitsluitend wat veiligheidsaspecten betreft, van toekomstige reactoren en van alle aspecten van de splijtstofcyclus zoals afscheiding en transmutatie.

3.   Stralingsbescherming

De activiteiten op dit gebied zullen de nadruk leggen op:

een betere kwantificering van de risico's voor de gezondheid van langdurige blootstelling aan lage doses radioactiviteit, met inbegrip van de individuele variatie, via epidemiologische studies en een verbeterd begrip van de achterliggende mechanismen op basis van cellulair en moleculair biologisch onderzoek,

verbetering van de veiligheid en efficiëntie van de medische toepassingen van straling via nieuwe technologische ontwikkelingen en het bereiken van een juiste balans tussen de voor- en nadelen van dit gebruik,

verbetering van de samenhang en integratie van het beheer in noodsituaties en na een ongeval in Europa via de ontwikkeling van gemeenschappelijke instrumenten en strategieën en demonstratie van hun doelmatigheid in operationele omgevingen,

op andere gebieden zullen de nationale onderzoeksactiviteiten doeltreffender worden geïntegreerd zo dit noodzakelijk wordt geacht.

4.   Infrastructuur

Waar er een duidelijke Europese meerwaarde is om met name de kritische massa te bereiken, ondersteuning voor het ontwerp, het opknappen, het bouwen en/of de exploitatie van belangrijke onderzoeksinfrastructuur die op elk van de bovenstaande thematische gebieden nodig is, waaronder het faciliteren van adequate toegang tot bestaande en toekomstige infrastructuur door individuele onderzoekers en onderzoeksteams.

5.   Personele middelen en opleiding (3)

Coördinatie van nationale programma's en voorziening in algemene opleidingsbehoeften op het gebied van nucleaire wetenschap en technologie via een reeks instrumenten, waaronder instrumenten die op korte termijn resultaten opleveren en instrumenten van concurrerende aard, als onderdeel van algemene ondersteuning van personeel op alle thematische gebieden. Dit omvat ondersteuning van opleidingscursussen en opleidingsnetwerken, alsmede maatregelen om de sector aantrekkelijker te maken voor jonge onderzoekers en ingenieurs en om de coördinatie tussen de opleidingsinstellingen binnen de Unie te verbeteren, zodat de kwalificaties in alle lidstaten gelijkwaardig zijn.

II.   ETHISCHE ASPECTEN

Tijdens de tenuitvoerlegging van dit specifieke programma en in de daaruit voortvloeiende onderzoeksactiviteiten moeten de ethische grondbeginselen in acht worden genomen. Deze omvatten onder meer de volgende beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: de bescherming van de menselijke waardigheid en het menselijk leven, de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van dieren en het milieu overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de meest recente versie van de desbetreffende internationale overeenkomsten, richtsnoeren en gedragscodes, zoals de Verklaring van Helsinki, het op 4 april 1997 in Oviedo ondertekende Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde van de Raad van Europa en de aanvullende protocollen, het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, de universele verklaring over het menselijk genoom en de mensenrechten van de Unesco, het VN-Verdrag inzake biologische en toxinewapens, het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw en de toepasselijke resoluties van de Wereldgezondheidsorganisatie.

Verder wordt rekening gehouden met de adviezen van de Europese Adviesgroep ethische implicaties van de biotechnologie (1991-1997) en met de adviezen van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën (sinds 1998).

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en gezien de verschillen in aanpak in Europa, moeten deelnemers aan onderzoeksprojecten zich houden aan de bestaande wetgeving, voorschriften en ethische normen van de landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd. In ieder geval zijn de nationale bepalingen van toepassing en wordt geen onderzoek dat in een bepaalde lidstaat of een ander land verboden is door communautaire financiering ondersteund om in die lidstaat of dat land te worden uitgevoerd.

In voorkomend geval moeten degenen die onderzoeksprojecten uitvoeren, voor de aanvang van de OTO-activiteiten, toestemming vragen aan de bevoegde nationale of plaatselijke ethische comités. De Commissie voert tevens systematisch een ethische toetsing uit van voorstellen die handelen over ethisch gevoelige kwesties of waarin ethische aspecten niet voldoende aan bod zijn gekomen. In bepaalde gevallen kan tijdens de uitvoering van een project een ethische toetsing plaatsvinden.

Krachtens artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten de Unie en de lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie op het gebied van onderzoek ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren. Krachtens Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (4) moet er bovendien op worden toegezien dat alle proeven zodanig worden opgezet dat de proefdieren ongemak, onnodige pijn en onnodig lijden wordt bespaard, dat gebruik wordt gemaakt van een zo gering mogelijk aantal dieren, dat dieren met de laagste graad van neurofysiologische gevoeligheid worden ingezet, en dat hun zo min mogelijk pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel wordt berokkend. Het veranderen van het genetisch materiaal van dieren en het klonen van dieren mag alleen worden overwogen als de doelstellingen ethisch gerechtvaardigd zijn en indien het gebeurt onder voorwaarden die het dierenwelzijn garanderen en de beginselen van de biodiversiteit worden gerespecteerd. Gedurende de uitvoering van dit programma monitort de Commissie regelmatig wetenschappelijke vorderingen en nationale en internationale bepalingen, teneinde rekening te houden met ontwikkelingen ter zake.


(1)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  De Europese Onderzoeksraad is verantwoordelijk voor de ondersteuning van grensverleggend onderzoek op alle gebieden van de wetenschap en technologie.

(3)  De verantwoordelijkheid voor de mobiliteit van onderzoekers tussen alle gebieden van de wetenschap en technologie ligt bij het programma „Mensen” binnen het kaderprogramma van de Unie.

(4)  PB L 358 van 18.12.1986, blz. 1.


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/40


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 december 2011

betreffende het door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek door middel van eigen acties uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

(2012/95/Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 7,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Besluit 2012/93/Euratom van de Raad van 19 december 2011 betreffende het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten (2012-2013) (3) (hierna „het kaderprogramma”), moet het kaderprogramma worden uitgevoerd door middel van specifieke programma’s die de uitvoeringsvoorschriften ervan bepalen, de duur ervan vaststellen en in de noodzakelijk geachte middelen voorzien.

(2)

Het kaderprogramma omvat twee typen activiteiten: werkzaamheden onder contract voor onderzoek inzake fusie-energie en onderzoek inzake kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming, en eigen werkzaamheden voor activiteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) betreffende het beheer van nucleaire afvalstoffen, milieueffecten, veiligheid en beveiliging, met name in verband met nucleaire gebeurtenissen en met inachtneming van de lessen die uit eerdere ervaring zijn getrokken. De eigen werkzaamheden moeten bij het huidige specifieke programma worden uitgevoerd.

(3)

Het JRC moet de onderzoeks- en opleidingsactiviteiten implementeren die door middel van eigen werkzaamheden worden uitgevoerd uit hoofde van dit specifiek programma.

(4)

Ingevolge zijn opdracht moet het JRC klantgestuurde wetenschappelijke en technische ondersteuning verlenen van het beleidsvormingsproces van de Unie, zorg dragen voor ondersteuning van de uitvoering en monitoring van bestaand beleid en inspelen op nieuwe beleidsbehoeften. Om zijn opdracht uit te voeren, dient het JRC onderzoek van de hoogste Europese kwaliteit te verrichten, onder andere door zijn eigen niveau van wetenschappelijke excellentie te handhaven.

(5)

Bij de uitvoering van dit specifieke programma moet het accent worden gelegd op de bevordering van de mobiliteit en opleiding van onderzoekers, en de bevordering van innovatie, in de Unie. Met name moet het JRC adequate opleiding op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging verschaffen.

(6)

Dit specifiek programma moet worden uitgevoerd op flexibele, efficiënte en transparante wijze en met inachtneming van de behoeften van de gebruikers van het JRC en het beleid van de Unie, en onder bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie. De op grond van dit specifieke programma verrichte onderzoeksactiviteiten moeten, waar nodig, aan deze behoeften en aan wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen worden aangepast en wetenschappelijke excellentie beogen.

(7)

Voor de uitvoering van dit specifieke programma kan samenwerking conform de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of conform een associatieovereenkomst worden aangevuld door internationale samenwerking met derde landen en internationale organisaties, in het bijzonder op basis van artikel 2, onder h), en de artikelen 101 en 102 van het Verdrag.

(8)

In de context van uitbreidings- en integratieactiviteiten streeft het JRC ernaar de organisaties en onderzoekers van de nieuwe lidstaten te betrekken bij zijn activiteiten, met name betreffende de implementatie van de wetenschaps- en technologie-componenten van het uniale acquis, en meer samen te werken met organisaties en onderzoekers uit toetredingslanden en kandidaat-lidstaten. Tevens dient, met name betreffende prioritaire thema’s van het Europees nabuurschapsbeleid, een geleidelijke openstelling van het programma voor de buurlanden te worden overwogen.

(9)

Het JRC moet extra middelen blijven genereren via concurrerende activiteiten. Deze omvatten onder meer deelname aan de werkzaamheden onder contract van het kaderprogramma, werk voor derden en in mindere mate de exploitatie van de intellectuele eigendom.

(10)

Voor dit specifieke programma en de uitvoering ervan dient op een effectieve en gebruikersvriendelijke wijze een goed financieel beheer te worden gevoerd, waarbij rechtszekerheid wordt geboden en de resultaten van het programma voor alle deelnemers toegankelijk zijn, in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5).

(11)

Er moeten eveneens passende maatregelen worden genomen — in verhouding tot de financiële belangen van de Unie — om de effectiviteit van de verleende financiële steun en van de benutting van deze middelen te controleren en zodoende onregelmatigheden en fraude te verhinderen. De nodige stappen dienen te worden genomen om verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede middelen terug te vorderen, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (6), Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (7) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (8).

(12)

De Commissie laat te gelegener tijd een onafhankelijke evaluatie uitvoeren van de verrichte activiteiten op de onder dit specifieke programma vallende gebieden.

(13)

De onderzoeksactiviteiten die in het kader van dit specifieke programma worden uitgevoerd moeten de fundamentele ethische beginselen respecteren, waaronder die van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het specifieke programma, dat door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) moet worden uitgevoerd door middel van eigen werkzaamheden, voor de tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012 tot en met 2013) (hierna het „specifieke programma”) wordt vastgesteld voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013.

Artikel 2

Het specifieke programma stelt de activiteiten betreffende de werkzaamheden op het gebied van kernenergie van het JRC vast en ondersteunt alle onderzoekswerkzaamheden die in transnationaal samenwerkingsverband worden uitgevoerd op de volgende thematische gebieden:

a)

beheer van nucleaire afvalstoffen, milieu-effect en basiskennis;

b)

nucleaire veiligheid van reactorsystemen die van belang zijn voor Europa;

c)

nucleaire beveiliging (waaronder nucleaire veiligheidscontrole, non-proliferatie, bestrijding van illegale handel en nucleaire forensische wetenschap).

De doelstellingen en grote lijnen van de in de eerste alinea bedoelde activiteiten zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 3

Overeenkomstig artikel 3 van Besluit 2012/93/Euratom is het maximumbedrag voor de uitvoering van het specifieke programma 233 216 000 EUR.

Artikel 4

Alle onderzoeksactiviteiten in het kader van het specifieke programma worden uitgevoerd met inachtneming van de ethische grondbeginselen.

Artikel 5

Het specifieke programma wordt uitgevoerd door middel van de in bijlage II bij Besluit 2012/93/Euratom vastgestelde eigen werkzaamheden.

Artikel 6

1.   De Commissie stelt een meerjarig werkprogramma op voor de uitvoering van het specifieke programma, waarin de in de bijlage genoemde doelstellingen en wetenschappelijke en technologische prioriteiten alsmede het tijdschema voor de uitvoering nader zijn omschreven.

2.   In het meerjarige werkprogramma wordt rekening gehouden met de desbetreffende onderzoeksactiviteiten die door de lidstaten, geassocieerde staten en Europese en internationale organisaties worden uitgevoerd. Het werkprogramma wordt waar nodig geactualiseerd.

Artikel 7

De Commissie zorgt ervoor dat de in artikel 6 van Besluit 2012/93/Euratom bedoelde onafhankelijke monitoring, evaluatie en toetsing plaatsvinden met betrekking tot de activiteiten die worden uitgevoerd op de onder het specifieke programma vallende gebieden.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. KOROLEC


(1)  Advies van 15 november 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(2)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 127. Advies uitgebracht ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(3)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(6)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(7)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(8)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.


BIJLAGE

SPECIFIEK PROGRAMMA VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK CENTRUM VOOR ONDERZOEK

1.   Doelstelling

De algemene doelstelling van het specifieke programma is het verlenen van klantgestuurde wetenschappelijke en technische ondersteuning van het beleid van de Unie in verband met kernenergie, en het voldoen aan de verplichtingen van het Verdrag. Om dit doel te bereiken, moeten kennis, vaardigheden en deskundigheid up-to-date worden gehouden om over de vereiste state-of-theart expertise te beschikken op het gebied van veiligheid van nucleaire reactoren en nucleaire veiligheidscontroles en beveiliging.

2.   Aanpak

De nucleaire activiteiten van het JRC strekken ertoe te voldoen aan de O&O-verplichtingen van het Verdrag en zowel de Commissie als de lidstaten te ondersteunen op het gebied van veiligheidscontrole en non-proliferatie, afvalbeheer, veiligheid van kerninstallaties en de splijtstofcyclus, radioactiviteit in het milieu en stralingsbescherming. Gezien het sterkere accent op nucleaire veiligheid, dat mede leidt tot een heroriëntatie van het nucleaire onderzoek, krijgt non-proliferatie de grootst mogelijke aandacht.

Voor het kaderprogramma zullen de onderzoeks- en ondersteuningsactiviteiten gericht blijven op:

a)

beheer van nucleaire afvalstoffen, milieueffecten en basiskennis;

b)

nucleaire veiligheid van reactorsystemen die van belang zijn voor Europa;

c)

nucleaire beveiliging (waaronder nucleaire veiligheidscontrole, non-proliferatie, bestrijding van illegale handel en nucleaire forensische wetenschap).

Het JRC zal bovendien zijn rol als Europese referentie voor voorlichting, opleiding en onderwijs voor jonge wetenschappers verder versterken.

3.   Activiteiten

3.1.   Beheer van nucleaire afvalstoffen, milieueffecten en basiskennis

3.1.1.   Karakterisering, opslag en berging van gebruikte splijtstof en hoogactief afval

Het beheer van gebruikte splijtstof en hoogactief kernafval omvat de verwerking, de conditionering, het vervoer, de tussentijdse opslag en de geologische berging ervan. Het uiteindelijke doel is voorkomen dat er binnen alle fasen van de zeer lange vervaltijd radionucliden terechtkomen in de biosfeer. Het ontwerp, de beoordeling en het functioneren van de kunstmatige en natuurlijke barrières op diverse tijdschalen zijn voor deze doelstellingen van essentieel belang en zijn onder andere afhankelijk van het gedrag van splijtstoffen en/of afval in de geologische omgeving. Dergelijke studies vallen onder dit specifieke programma.

3.1.2.   Afscheiding en transmutatie

De belangrijkste strategie die wordt overwogen voor kernenergiesystemen omvat het sluiten van de nucleaire splijtstofcyclus, met als doel de langdurende stralingstoxiciteit van kernafval te reduceren en het veilig en efficiënt gebruik van hulpbronnen te verbeteren. De belangrijkste uitdagingen van dit concept zijn nog steeds de optimalisering van de afscheidingstechnieken om geselecteerde langlevende radionucliden te scheiden van de gebruikte splijtstof, en de fabricage en kwalificatie van veilige en betrouwbare splijtstoffen voor transmutatie van actiniden. Experimenten op het gebied van afscheiding door het JRC omvatten onderzoek naar waterige oplossing en pyrometallurgische processen (in zoutmedia).

3.1.3.   Fundamenteel actinidenonderzoek

Om deskundigheid en een leidende positie op het gebied van civiele nucleaire technologie te behouden, is het essentieel om interdisciplinair fundamenteel onderzoek te bevorderen naar nucleaire materialen als hulpbronnen waaruit nieuwe technologische innovaties kunnen voortkomen. Dit vereist op zijn beurt echter kennis van de reactie van de zogenaamde „5f-elektronenlaagelementen” (d.w.z. de actiniden) en verbindingen op (gewoonlijk extreme) thermodynamische parameters. Vanwege de kleine experimentele database en de intrinsieke complexiteit van modellering, is onze huidige kennis van deze mechanismen beperkt. Fundamenteel onderzoek van deze problemen is essentieel om het gedrag van deze elementen te begrijpen en om de vooraanstaande positie op het gebied van de hedendaagse fysica van gecondenseerde materie te behouden. Ontwikkelingen op het gebied van geavanceerde modellering en simulatie zullen worden versterkt om de invloed van de experimentele programma’s te vergroten.

Het programma van het JRC betreffende fundamenteel actinidenonderzoek blijft vooroplopen op het gebied van actinidenfysica en -chemie, waarbij het belangrijkste doel is om experimentele voorzieningen van wereldklasse te bieden aan wetenschappers van universiteiten en onderzoekscentra. Hierdoor zullen deze de eigenschappen van actinidenmaterialen kunnen onderzoeken om hun opleiding af te ronden en om bij te dragen tot de vooruitgang in nucleaire wetenschappen.

3.1.4.   Nucleaire gegevens

Door de voorgestelde ontwerpen voor speciale kleinere actinidenverbranders en geavanceerde concepten voor de productie van kernenergie ontstaat een nieuwe vraag naar veel nauwkeuriger nucleaire gegevens. De kwaliteit van de experimentele gegevens is belangrijk voor betere veiligheidsnormen en kleinere foutmarges, en derhalve voor het rendement van het ontwerp en de constructie van nieuwe reactorsystemen. De gegevensbestanden die door de industrie en onderzoekslaboratoria worden gebruikt, ook die van het OESO-Agentschap voor Kernenergie, moeten volledig en accuraat zijn, en worden gevalideerd door middel van welomschreven kwaliteitsborgingsprocedures.

Het JRC zal internationaal vereiste gegevens genereren en bovendien de Van de Graaff- en GELINA-lineaire deeltjesversnellers veilig blijven gebruiken.

3.1.5.   Medische toepassingen van nucleair onderzoek

Nieuwe kankertherapieën genaamd „gerichte alfatherapie” (targeted alpha therapy — TAT) maken gebruik van de unieke fysische eigenschappen van de straling van alfadeeltjes (in het bijzonder van de hoge energie en de korte padlengte ervan in menselijk weefsel) om op selectieve wijze zieke cellen te bestralen en te vernietigen zonder het omringende gezonde weefsel te beschadigen. Deze technieken kunnen worden gebruikt voor de behandeling van kanker en infectieziekten.

Het JRC blijft in nauwe samenwerking met nationale organisaties de ontwikkeling van TAT ondersteunen, waarbij de nadruk met name zal liggen op alternatieve processen voor de productie van alfastralers en het radiobiologisch testen van radioactief gemerkte biomoleculen, waarbij hun efficiëntie en uitvoerbaarheid zullen worden beoordeeld en deze nieuwe toepassingen beschikbaar komen voor gebruik door ziekenhuizen en de farmaceutische industrie.

3.1.6.   Controle van de radioactiviteit in het milieu

In titel II, hoofdstuk 3, van het Verdrag is bepaald dat basisveiligheidsnormen moeten worden vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid van werknemers en de bevolking tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren. De artikelen 31 tot en met 38 van het Verdrag bevatten voorschriften betreffende de rol van de lidstaten en de Commissie met betrekking tot de bescherming van de gezondheid bij de mens, de controle van radioactiviteitsniveaus in het milieu, emissie naar het milieu en het beheer van nucleair afval. Dit behelst tevens belangrijke aspecten in verband met ongevallenbeheersing. Overeenkomstig artikel 39 van het Verdrag biedt het JRC hulp aan de Commissie bij de uitvoering van deze taak.

Voor de nieuwe grenswaarden voor radionucliden in drinkwater en voedselingrediënten zal het JRC analysetechnieken ontwikkelen en bijbehorende referentiematerialen aanmaken. In samenwerking met de controlelaboratoria van de lidstaten zullen vergelijkingen tussen laboratoria worden gemaakt om de vergelijkbaarheid van de meegedeelde controlegegevens te beoordelen overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van het Verdrag, en om de harmonisatie van de meetsystemen voor radioactiviteit met behulp van referentietestmaterialen te ondersteunen.

3.1.7.   Kennisbeheer, opleiding en onderwijs

Het is van belang om de nucleaire kennis van nieuwe generaties kernwetenschappers en -ingenieurs te consolideren en uit te breiden, via de verspreiding van bij onderzoek en toegepaste programma’s ontwikkelde experimenten, resultaten, inzichten en vaardigheden.

Het JRC zal meewerken aan het ter beschikking stellen, ordenen en documenteren van deze kennis en aan het ondersteunen van de activiteiten in het hoger onderwijs in Europa voor in bedrijf zijnde en innovatieve reactoren van de vierde generatie. Bovendien zal het JRC het „European Nuclear Human Resources Observatory” ontwikkelen om de trends in Europa te analyseren en om de beleidsvorming van de Unie wetenschappelijk te ondersteunen. Bovendien zal het JRC bijdragen tot betere communicatie over kernenergie, met name in verband met de acceptatie door het grote publiek, en meer in het algemeen aan de ontwikkeling van strategieën voor algemeen energiebewustzijn. De uitgebreide ervaring en de unieke voorzieningen voor het meten van nucleaire gegevens vormen tevens een uitstekende mogelijkheid voor het onderwijs en de opleiding van nucleaire wetenschappers en ingenieurs, waarbij de opleiding aan universiteiten wordt aangevuld met directe toegang tot nucleaire installaties.

3.2.   Nucleaire veiligheid

3.2.1.   Veiligheid kernreactoren

Om het veiligheidsniveau van kernreactoren te handhaven en te verhogen, moeten geavanceerde en verfijnde methoden voor veiligheidsbeoordeling en bijbehorende analyse-instrumenten worden ontwikkeld en gevalideerd. Bij het JRC wordt gericht experimenteel onderzoek uitgevoerd om het begrip van de onderliggende fysische verschijnselen en processen te verbeteren, teneinde de validering en verificatie van deterministische en probabilistische veiligheidsbeoordelingen mogelijk te maken op basis van geavanceerde modellering van installatieprocessen (reactiviteit en thermo-hydraulica), van componenten onder werkbelasting en veroudering van componenten, en van menselijke en organisatorische factoren. Het JRC zal tevens een centrale rol blijven spelen bij de oprichting en exploitatie van het „European Clearinghouse for Operational Experience Feedback” ten behoeve van alle lidstaten. Het zal themarapporten uitbrengen betreffende specifieke installatieproblemen en het efficiënt delen en implementeren van feedback over ervaringen met de exploitatie faciliteren, teneinde de veiligheid van kerncentrales te vergroten, zowel ten behoeve van alle Europese reguleerders als om de waarschijnlijkheid van kernongevallen tot een minimum te beperken. Het zal onderzoeksprogramma’s uitvoeren ter ondersteuning van de ontwikkeling van veiligheidsvereisten en geavanceerde evaluatiemethoden voor reactorsystemen die van belang zijn voor nucleaire veiligheid. Daarin zullen ook belangrijke aspecten van onderzoek inzake de ontmanteling van reactoren en reactorinfrastructuur aan bod komen (methode, opleiding, wetenschappelijke achtergrond).

3.2.2.   Veiligheid van splijtstoffen in operationele kerncentrales binnen de Unie

Lichtwaterreactoren van de tweede en derde generatie zullen wellicht gedurende de hele 21e eeuw in bedrijf zijn. Om ze zo veilig mogelijk te maken, moet worden gezorgd voor een beter begrip van het gedrag in de reactor van de splijtstofstaven (splijtstof en huls), met name voor langdurig gebruik, waarbij rekening wordt gehouden met normale omstandigheden, incidenten en ongevallen. De twee belangrijkste aspecten van dit onderzoek zijn de mechanische integriteit van de splijtstofstaven gedurende de levensloop van de reactor en de reactie van splijtstoffen op tijdelijke omstandigheden (waaronder ernstige ongevallen in de reactor, met inbegrip van een kernsmelting).

Uiteindelijk moeten experimenten en theorie betreffende welomschreven fysische en chemische mechanismen worden opgenomen in multischaalmodellen en uiteindelijk prestatiecodes voor splijtstoffen.

Onderzoek door het JRC zal tevens zijn gericht op de verbetering van de experimentele benchmark voor het gedrag van UO2- en MOX-splijtstoffen bij een hoge versplijtingsgraad.

3.2.3.   Veilige exploitatie van geavanceerde nucleaire energiesystemen

Wereldwijd worden nieuwe reactorconcepten voor meer veiligheid, veiligheidscontrole en duurzaamheid beschouwd als een nieuw onderzoeksthema, in het bijzonder binnen het „Generation IV International Forum” (GIF). Het JRC heeft van de lidstaten het mandaat gekregen om te fungeren als uitvoerend orgaan voor de deelname van de Gemeenschap aan GIF. Als zodanig zal het JRC de Europese bijdragen verder blijven coördineren (door middel van eigen werkzaamheden of werkzaamheden onder contract, of via de lidstaten) binnen de diverse GIF-projecten.

De studies die in JRC-laboratoria worden uitgevoerd, hebben hoofdzakelijk betrekking op de veiligheidsaspecten van nieuwe innovatieve ontwerpen en innovatieve splijtstofcycli, in het bijzonder de karakterisering, stralingsbeproeving en tests na bestraling van nieuwe typen splijtstof, alsmede de karakterisering en kwalificatie van innovatieve structurele materialen en bekledingsmaterialen. Bovendien worden er studies uitgevoerd met betrekking tot de veiligheidsvereisten voor de nieuwe generatie reactoren, en de geavanceerde evaluatie van de betrokken nucleaire systemen. Het doel is om de vorming van een gemeenschappelijke Europese benadering op het gebied van de veiligheidsevaluatie van nieuwe innovatieve ontwerpen te ondersteunen. In dit verband zal waar nodig worden gestreefd naar synergieën met het SNETP.

3.3.   Nucleaire beveiliging

3.3.1.   Nucleaire veiligheidscontrole

Door de steeds groter wordende rol van kernenergie bij de productie van elektriciteit in Europa en in de rest van de wereld, neemt de behandeling van nucleaire materialen binnen de splijtstofcyclus voortdurend toe. Om te voorkomen dat deze materialen worden gebruikt voor andere dan de beoogde doeleinden, is een krachtig en betrouwbaar systeem van nucleaire veiligheidscontrole en non-proliferatie essentieel. Technische innovaties en verbeteringen blijven vereist om het zich steeds verder ontwikkelende beleid ter zake te kunnen uitvoeren. Gestreefd wordt momenteel naar een betere automatisering en betere instrumenten voor de analyse van informatie, om zowel de werklast voor inspecteurs als de lasten voor de nucleaire sector te verminderen. Nieuwe en innovatieve benaderingen op het gebied van nucleaire veiligheidscontrole zullen ook toegepast worden op reactorsystemen die van belang zijn voor Europa, en op hun splijtstofcycli.

3.3.2.   Aanvullend protocol

Het aanvullend protocol is bedoeld om te voorkomen dat er niet-aangemelde nucleaire werkzaamheden plaatsvinden. De uitvoering daarvan vergt een aantal technieken die verschillen van (of geavanceerder zijn dan) de technieken die nodig zijn voor het controleren van de boekhouding van nucleair materiaal. Naar verwachting zal er meer werk nodig zijn om de volledigheid van de meldingen te controleren, hetgeen meer O&O zal vergen betreffende methoden om clandestiene programma’s te detecteren, in bepaalde gevallen met behulp van dezelfde technieken als bij de nucleaire forensische wetenschap. Er zijn grote inspanningen vereist om de methoden van sporendeeltjesanalyse te verbeteren ten behoeve van de verificatie van aangemelde activiteiten of voor de detectie van niet-aangemelde activiteiten.

3.3.3.   Gegevensverzameling uit open bronnen over nucleaire non-proliferatie

Om de diensten van de Commissie te ondersteunen en samen te werken met de autoriteiten van de IAEA en de lidstaten, blijft het JRC systematisch uit diverse bronnen (internet, gespecialiseerde literatuur, gegevensbanken) informatie over non-proliferatievraagstukken verzamelen en analyseren. Deze informatie zal worden gebruikt om verslagen op te stellen over specifieke landen, teneinde de ontwikkeling van nucleaire activiteiten en de in- en/of uitvoer van nucleaire apparatuur en technologie voor direct en tweeërlei gebruik in bepaalde landen nauwlettend te volgen. Verder volgt het JRC de technische ontwikkeling van uitvoercontroleregelingen en verleent het technische ondersteuning aan de betrokken diensten van de Commissie.

3.3.4.   Bestrijding van de illegale handel in nucleair materiaal, inclusief nucleaire forensische analyse

De problemen die ontstaan door de illegale handel in nucleair en ander radioactief materiaal, het gevaar van de verspreiding dat hiermee gepaard gaat, en de dreiging van nucleair terrorisme vergen een reeks maatregelen ten behoeve van preventie, detectie en respons. Nucleaire beveiliging krijgt steeds meer aandacht op alle niveaus, van internationale initiatieven (mondiaal initiatief betreffende de bestrijding van nucleair terrorisme, het veiligheidsinitiatief tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, Resolutie 1540 van de VN-veiligheidsraad en andere) tot multilaterale samenwerking en technische ontwikkelingen. Opleiding van personeel is van essentieel belang voor de implementatie van nucleaire beveiligingsmaatregelen. Het JRC deelt zijn ervaring en deskundigheid op het gebied van kernenergie in het algemeen en nucleaire beveiliging in het bijzonder met de lidstaten en met internationale organisaties.

Hiertoe moeten verschillende opleidingsprogramma’s worden ontwikkeld of verbeterd, en moeten bijbehorende opleidingsmodules worden opgesteld of bijgewerkt. Het JRC zal een Europees centrum voor beveiligingsopleiding oprichten, dat in eerste instantie gericht zal zijn op nucleaire en radiologische beveiliging.

4.   Ethische aspecten

Tijdens de tenuitvoerlegging van dit specifieke programma en in de daaruit voortvloeiende onderzoeksactiviteiten moeten de ethische grondbeginselen in acht worden genomen. Deze omvatten de beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en gezien de verschillen in aanpak in Europa, moeten deelnemers aan onderzoeksprojecten zich houden aan de bestaande wetgeving, voorschriften en ethische normen van de landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd. In ieder geval zijn de nationale bepalingen van toepassing en wordt geen onderzoek dat in een bepaalde lidstaat of een ander land verboden is, door Euratomfinanciering in die lidstaat of dat land ondersteund.

In voorkomend geval moeten degenen die onderzoeksprojecten uitvoeren voor de aanvang van de activiteiten toestemming vragen aan de bevoegde nationale of plaatselijke ethische comités. De Commissie voert tevens systematisch een ethische toetsing uit van voorstellen die handelen over ethisch gevoelige kwesties of waarin ethische aspecten niet voldoende aan bod zijn gekomen. In bepaalde gevallen kan tijdens de uitvoering van een project een ethische toetsing worden uitgevoerd.

Conform artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten de Unie en de lidstaten ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie, inclusief onderzoek.


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/47


BESLUIT VAN DE RAAD

van 17 februari 2012

tot aanpassing en verlenging van de looptijd van de passende maatregelen, voor het eerst vastgesteld bij Besluit 2002/148/EG houdende afsluiting van het overleg met Zimbabwe krachtens artikel 96 van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst

(2012/96/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217,

Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (1), voor de eerste maal gewijzigd in Luxemburg op 25 juni 2005 (2) en voor de tweede maal gewijzigd in Ouagadougou op 23 juni 2010 (3), hierna de „ACS-EU-partnerschapsovereenkomst” genoemd, en met name artikel 96,

Gezien het Intern Akkoord van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de te nemen maatregelen en te volgen procedures voor de tenuitvoerlegging van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst (4), en met name artikel 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2002/148/EG van de Raad (5) werd het overleg met de Republiek Zimbabwe krachtens artikel 96, lid 2, onder c), van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst afgesloten en werden de in de bijlage bij dit besluit omschreven passende maatregelen genomen. Deze maatregelen werden sindsdien elk jaar verlengd.

(2)

Bij Besluit 2011/106/EU van de Raad (6) werd de termijn voor de toepassing van de maatregelen met nogmaals twaalf maanden verlengd tot en met 20 februari 2012.

(3)

Ondertussen werd de installatie van een regering van nationale eenheid gezien als een kans om opnieuw een constructieve relatie tussen de Europese Unie en Zimbabwe tot stand te brengen en de uitvoering van het hervormingsprogramma te ondersteunen.

(4)

Hoewel de algemene situatie is verbeterd, blijft de tenuitvoerlegging van politieke hervormingen traag verlopen en dienen ettelijke essentiële elementen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, waartoe de regering van nationale eenheid zich in het algemene politieke akkoord heeft verbonden, nog te worden uitgevoerd.

(5)

De Europese Unie erkent de inspanningen van de ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika en van Zuid-Afrika om via het algemene politieke akkoord een klimaat te scheppen waarin geloofwaardige verkiezingen mogelijk zijn. De voltooiing van een vreedzaam referendum zal een belangrijk deel uitmaken van dit proces,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de brief in de bijlage van dit besluit bedoelde maatregelen worden gehandhaafd aangezien zij passende maatregelen zijn in de zin van artikel 96, lid 2, onder c), van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

Deze maatregelen gelden gedurende 6 maanden van 20 februari 2012 tot en met 20 augustus 2012. Deze maatregelen worden voortdurend getoetst en opnieuw geëvalueerd in het licht van de concrete vooruitgang van de uitvoering van het algemene politieke akkoord en de voorbereidingen van vreedzame en geloofwaardige verkiezingen.

De brief in de bijlage wordt gericht aan de president van Zimbabwe, de heer Mugabe, met een kopie aan premier Tsvangirai en Welshman Ncube.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SAREEN


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.

(3)  PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.

(4)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 376.

(5)  PB L 50 van 21.2.2002, blz. 64.

(6)  PB L 43 van 17.2.2011, blz. 31.


BIJLAGE

BRIEF AAN DE PRESIDENT VAN ZIMBABWE

De Europese Unie hecht het grootste belang aan de bepalingen van artikel 9 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. De eerbiediging van de mensenrechten, de democratische instellingen en de rechtsstaat zijn essentiële elementen van de partnerschapsovereenkomst en vormen als zodanig de basis van onze betrekkingen.

Bij brief van 19 februari 2002 heeft de Europese Unie u in kennis gesteld van haar besluit om het overleg krachtens artikel 96 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst af te sluiten en passende maatregelen te nemen in de zin van artikel 96, lid 2, onder c), van de overeenkomst. Bij jaarlijkse brieven, de laatste gedateerd van 23 februari 2011, heeft de Europese Unie u in kennis gesteld van haar besluit om de passende maatregelen niet in te trekken en de looptijd ervan te verlengen.

De Europese Unie verheugt zich over de vooruitgang die op basis van het algemene politieke akkoord is geboekt door de in 2009 aangetreden regering van nationale eenheid. De Europese Unie herhaalt dat zij groot belang hecht aan de in artikel 8 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst bedoelde politieke dialoog, die op verzoek van de regering van Zimbabwe in gang werd gezet tijdens de ministeriële trojka die op 18-19 juni 2009 in Brussel plaatsvond. Zoals overeengekomen door beide partijen, is het doel van deze politieke dialoog de betrekkingen tussen de EU en Zimbabwe geleidelijk aan te normaliseren naargelang van de tenuitvoerlegging van de hervormingen waarin het algemene politieke akkoord voorziet, om aldus de weg te effenen voor vreedame en geloofwaardige verkiezingen.

Als onderdeel van het algemene proces van de hervatting van de betrekkingen heeft de Europese Unie stappen gezet om de op Zimbabwe van toepassing zijnde maatregelen te verzachten. De passende maatregelen werden gewijzigd om steun te kunnen verlenen aan instellingen en processen die verband houden met de tenuitvoerlegging van het algemene politieke akkoord. De Europese Unie heeft als overgangsmaatregel voorlopige financiele steun verleend in de vorm van pakketmaatregelen op korte termijn.

Sindsdien heeft de Europese Unie de inspanningen van de regering om het algemene politieke akkoord uit te voeren verder gesteund en verheugt zij zich over de resultaten die zijn geboekt met betrekking tot het stabiliseren van de economie en het herstellen van sociale basisvoorzieningen. De Europese Unie verwacht echter nog steeds vooruitgang betreffende ettelijke politieke hervormingen waarin het algemene politieke akkoord voorziet, met inbegrip van het constitutionele proces en hervormingen die nodig zijn voor het scheppen van een klimaat waarin vreedzame en geloofwaardige verkiezingen kunnen worden gehouden, en voorutigang kan worden geboekt op het gebied van de naleving van de mensenrechten en de beginselen van de rechtsstaat. In deze context verwelkomt de Europese Unie de inspanningen onder leiding van Zuid-Afrika en de ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika, alsook de opstelling van een routekaart door alle partijen.

De Europese Unie verheugt zich over recente verklaringen van alle partijen in Zimbabwe tegen politiek geweld, en blijft hopen dat de recente sociale en economische vooruitgang zal worden gevolgd door politieke hervormingen die moeten leiden tot vreedzame en geloofwaardige verkiezingen.

Om het overgangsproces verder te ondersteunen heeft de Europese Unie besloten:

de passende maatregelen van Besluit 2002/148/EG en Besluit 2010/97/GBVB voor een beperkte periode van zes maanden te verlengen. Daarmee herhaalt de EU haar bereidheid om op elk ogenblik haar standpunt te herzien zodra concrete stappen met de tenuitvoerlegging van het algemene politieke akkoord en de voorbereiding van de verkiezingen zijn gezet;

een landenstrategiedocument voor te bereiden in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds, dat moet worden ondetekend en uitgevoerd zodra de omstandigheden dit toelaten.

Ondertussen zal de Europese Unie doorgaan met de verlening van overgangssteun voor het economische herstel, de sociale sector en de tenuitvoerlegging van het algemene politieke akkoord.

Alle andere maatregelen van de bijlage bij Besluit 2002/148/EG blijven ongewijzigd van kracht. Het besluit van de Raad kan tussen nu en 20 augustus 2012 op elk moment worden herzien.

In het licht van het bovenstaande wens de Europese Unie de regering van Zimbabwe uit te nodigen voor een geïntensifieerde politieke dialoog zoals bedoeld in artikel 8 van de ACS-EU-partnerchapsovereenkomst en verdere stappen vast te stellen naar de normalisering van de betrekkingen tussen de EU en Zimbabwe. In deze context kijkt de Europese Unie uit naar het bezoek van het comité voor de hervatting van de betrekkingen van Zimbabwe aan Brussel, dat hopelijk op korte termijn zal kunnen plaatsvinden.

Met de meeste hoogachting,

Voor de Commissie

Voor de Raad


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/50


BESLUIT 2012/97/GBVB VAN DE RAAD

van 17 februari 2012

houdende wijziging van Besluit 2011/101/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 15 februari 2011 Besluit 2011/101/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (1) vastgesteld.

(2)

Op basis van een toetsing van Besluit 2011/101/GBVB moeten de beperkende maatregelen tot en met 20 februari 2013 worden verlengd.

(3)

Er zijn evenwel niet langer redenen om bepaalde personen en entiteiten te handhaven op de lijst van personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van Besluit 2011/101/GBVB van toepassing zijn.

(4)

Ter facilitering van de dialoog tussen de EU en de regering van Zimbabwe dient het inreisverbod voor twee op de lijst van Besluit 2011/101/GBVB staande leden van het regeringsteam ter hervatting van de betrekkingen met de EU te worden opgeschort.

(5)

De informatie over bepaalde personen op de lijst in de bijlage bij Besluit 2011/101/GBVB dient te worden geactualiseerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2011/101/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

2.   Dit besluit is van toepassing tot en met 20 februari 2013.

3.   De maatregelen in artikel 4, lid 1, voor zover van toepassing op de personen in bijlage II, worden tot en met 20 februari 2013 opgeschort.

4.   Het besluit wordt voortdurend getoetst en het wordt zo nodig verlengd of gewijzigd indien de Raad oordeelt dat de doelstellingen ervan niet zijn bereikt.”.

2)

De bijlage bij Besluit 2011/101/GBVB wordt vervangen door de tekst in de bijlage I bij dit besluit, en het woord „bijlage” wordt in het gehele Besluit 2011/101/GBVB vervangen door „bijlage I”.

3)

Bijlage II bij dit besluit wordt als bijlage II bij Besluit 2011/101/GBVB gevoegd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SAREEN


(1)  PB L 42 van 16.2.2011, blz. 6.


BIJLAGE I

„BIJLAGE I

LIJST VAN DE IN DE ARTIKELEN 4 EN 5 BEDOELDE PERSONEN EN ENTITEITEN

I.   Personen

 

Naam (en eventuele aliassen)

Identificatiegegevens

Motivering

1.

Mugabe, Robert Gabriel

President, geboren op 21.2.1924,

paspoort AD001095.

Regeringsleider; verantwoordelijk voor activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

2.

Abu Basutu, Titus Mehliswa Johna

Luitenant-generaal (luchtmacht), geboren op 2.6.1956, Matebeleland South. Geboren op 2.6.1956.

Hoge militaire functionaris; rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen in het gebied van Gwanda. Plaatsvervanger van luitenant-generaal Perence Shiri (nr. 100 op de lijst).

3.

Bonyongwe, Happyton Mabhuya

Directeur-generaal Centrale Inlichtingendienst, geboren op 6.11.1960,

paspoort: AD002214;

ID: 63-374707A13.

Hoge veiligheidsfunctionaris; nauwe banden met de ZANU-PF-fractie (Zimbabwaanse Afrikaanse Nationale Unie — Patriotisch Front) van de regering en medeplichtig aan de totstandkoming van het repressieve staatsbeleid of het geven van leiding daaraan. Beschuldigd van het ontvoeren, folteren en vermoorden van MDC-activisten in juni 2008.

4.

Buka (ook wel Bhuka), Flora

Kabinet van de president (voormalig staatsminister voor Speciale Zaken, verantwoordelijk voor Land- en Relocatieprogramma’s, voormalig staatsminister in het kabinet van de vicepresident en voormalig staatsminister van Landhervorming in het kabinet van de president), geboren op 25.2.1968.

Staatsminister in het kabinet van vicepresident Nkomo, verantwoordelijk voor het organiseren van geweldplegingen tegen de MDC-leiding in de streek van Gokwe in 2008.

5.

Bvudzijena, Wayne

Adjunct-hoofd van de politie, politiewoordvoerder; geboren op 24.4.1958.

ID: 29-008792V71.

Hooggeplaatste politiefunctionaris. Politiewoordvoerder. Beschuldigde de MDC er in 2008 van de verantwoordelijken voor het verkiezingsgeweld onderdak te bieden in haar provinciale en nationale hoofdkantoren.

6.

Chapfika, David

Voormalig onderminister van Landbouw (voormalig onderminister van Financiën), geboren op 7.4.1957;

paspoort: ZL037165.

ID: 63-052161G48

Nationaal voorzitter van het fondsenwervingscomité van de ZANU-PF, financierde in 2008 milities via steun aan militiebases in het Hoyuyu-gebied in Mutoko.

7.

Charamba, George

Permanent secretaris Dienst Voorlichting en Openbaarheid, geboren op 4.4.1963,

paspoort AD002226;

paspoort AD001255.

ID: 07-003617B07.

Hoge ambtenaar die nauwe banden heeft met de ZANU-PF-fractie in de regering.

8.

Chidarikire, Faber Edmund

Gouverneur van de provincie West-Mashonaland, voormalig burgemeester van Chinhoyi, geboren op 6.6.1946;

ID: 70-056539L70.

Voormalig ZANU-PF-burgemeester van Chinoyi en provinciegouverneur; banden met de ZANU-PF-fractie in de regering.

9.

Chigudu, Tinaye Elisha Nzirasha

Voormalig gouverneur van de provincie Manicaland. Geboren op 13.8.42.

Paspoort AD000013.

ID 63-022247R42.

Voormalig permanent secretaris van het ministerie van Mijnbouw en Mijnontwikkeling van Zimbabwe en voormalig gouverneur van de provincie Manicaland; banden met de ZANU-PF-fractie in de regering. Gaf in 2008 het bevel tot repressie tegen MDC-aanhangers.

10.

Chigwedere, Aeneas Soko

Gouverneur van de provincie Mashonaland East, voormalig minister, geboren op 25.11.1939.

ID 25-15430J80.

Provinciegouverneur die banden heeft met de ZANU-PF-fractie in de regering.

11.

Chihota, Phineas

Onderminister van Industrie en Internationale Handel. Geboren op 23.11.1950.

ZANU-PF-regeringslid. Bedreigde MDC-aanhangers met de dood; betrokken bij ontvoeringen en folteringen in juni 2008.

12.

Chihuri, Augustine

Hoofd van de politie, geboren op 10.3.1953.

Paspoort AD000206.

ID 68-034196M68.

Hoge politiefunctionaris en lid van het gezamenlijke operationele commando; nauwe banden met het repressiebeleid van de ZANU-PF. Bekende publiekelijk in strijd met de politiewet de ZANU-PF te steunen. Gaf de politie in 2009 de opdracht de in de aanloop naar de presidentsverkiezingen van juni 2008 gepleegde moorden niet verder te onderzoeken.

13.

Chinamasa, Patrick Anthony

Minister van Justitie en Juridische en Parlementaire Zaken, geboren op 25.1.1947.

ID 63-005591M42.

ZANU-PF-regeringslid.

14.

Chindori-Chininga, Edward Takaruza

Voormalig minister van Mijnbouw en Mijnontwikkeling, geboren op 14.3.1955.

Paspoort AN388694.

ID 63-377216C71.

Voormalig regeringslid, heeft als ZANU-PF-parlementslid nog steeds banden met de ZANU-PF-fractie van de regering. Leider van de militiebases in Guruve in de aanloop naar de verkiezingen van 2008.

15.

Chinotimba, Joseph

Vicevoorzitter van de Zimbabwaanse nationale vereniging van veteranen van de bevrijdingsoorlog, leider van de milities van de ZANU-PF. Geboren op 6.6.1957.

ID 63-312672W11.

Tijdens de verkiezingen van 2008 voerde Chinotimba de groep aan die de woning van Admore Chibutu heeft verwoest; viel samen met militairen en ZANU-PF-aanhangers de woning van Tongeyi Jeremia aan in mei 2008.

16.

Chipanga, Tongesai Shadreck

Voormalig onderminister van Binnenlandse Zaken, geboren op 10.10.1940 of 10.10.1946.

Voormalig regeringslid en voormalig directeur van de geheime politie van Zimbabwe; betrokkenheid bij politieke moorden.

17.

Chipwere, Augustine

Brigadegeneraal, voormalig kolonel, Zuid-Bindura

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen van 2008. Verantwoordelijk voor politieke onrust in Bindura. Hoge militaire functionaris, door de president in 2011 bevorderd.

18.

Chiwenga, Constantine

Bevelhebber van de Zimbabwaanse Defensiemacht, Generaal (voormalig bevelhebber Landmacht, LTL Gen), geboren op 25.8.1956.

Paspoort AD000263.

ID 63-327568M80.

Lid van het gezamenlijke operationele commando; medeplichtig aan het vormen of aansturen van repressief overheidsbeleid. Zette het leger in om boerderijen over te nemen. Was tijdens de verkiezingen van 2008 de voornaamste aanstoker van het geweld tijdens de tweede ronde van de presidentsverkiezingen.

19.

Chombo, Ignatius Morgan Chiminya

Minister van Lokaal Bestuur en Stads- en Plattelandsontwikkeling, geboren op 1.8.1952.

Paspoort AD000500.

ID 70-086938D70.

ZANU-PF-regeringslid; verantwoordelijk voor het ondermijnen van de MDC in lokale besturen door het beperken van geldmiddelen en pesterijen.

20.

Dinha, Martin

Provinciegouverneur voor Centraal-Mashonaland

Provinciegouverneur; banden met de ZANU-PF-fractie in de regering. In 2009 betrokken bij het verstoren van de exploitatie van de boerderij in de concessie Rockwood.

21.

Goche, Nicholas Tasunungurwa

Minister van Vervoer, Communicatie en Infrastructuurontwikkeling (voormalig staatsminister van Nationale Veiligheid in het kabinet van de president), geboren op 1.8.1946.

ID 63-355978S68.

ZANU-PF-regeringslid. Dwong in juni 2008 alle ngo’s het werk op het terrein en de voedselverdeling stop te zetten. Verantwoordelijk voor de militiebasis in Shamva en betrokken bij geweldplegingen in die streek.

22.

Gono, Gideon

Gouverneur van de Centrale Bank van Zimbabwe, geboren op 29.11.59.

Paspoort AD000854.

ID 58-001824K07.

Banden met de ZANU-PF-fractie van de regering; medeplichtig aan de totstandkoming van het repressieve staatsbeleid of het geven van leiding daaraan. Sluisde middelen door naar de ZANU-PF in 2008.

23.

Gurira, Cephas T.

Brigadier; voormalig kolonel, Zimbabwaanse Defensiemacht. Geboren op 1.5.1963.

ID 29-061056D29.

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen van 2008. Spoorde aan tot geweld in Mhondoro.

24.

Gwekwerere, Stephen (ook wel Steven)

Kolonel, Chinhoyi.

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen. Lid van een groep die in 2008 mensen heeft aangevallen in Chinoyi.

25.

Kachepa, Newton

Parlementslid voor Mudzi North. Geboren op 10.2.1970.

ID 32-088209M48.

Parlementslid, betrokken bij de moord op Peter Tom Butao op 14 april 2008 en op Kingswell Mateta in juli 2008. Gaf leiding bij de foltering van talrijke MDC-aanhangers in zijn kiesdistrict.

26.

Karakadzai, Mike Tichafa

Luitenant-generaal (luchtmacht), Harare Metropolitan Province. Geboren op 7.3.57.

ID 63-632526N13.

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen; als leider bij ontvoeringen en geweldplegingen in Harare in 2008.

27.

Kasukuwere, Saviour

Onderminister van Jeugdontwikkeling, Inheems Bewustzijn en Empowerment; ondersecretaris van het ZANU-PF-Politbureau, belast met Jeugdzaken, geboren op 23.10.1970.

ID 45-046113Q45.

ZANU-PF-regeringslid. Organiseerde diegenen die betrokken waren bij gewelddadige onlusten in Harare in februari 2011.

28.

Kazangarare, Jawet

ZANU-PF-raadslid in Hurungwe North en oorlogsveteraan. Geboren op 12.4.1957.

ID 38-102814B58.

Rechtstreeks betrokken bij door de regering georkestreerde terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen in 2008. Stond aan het hoofd van de gewelddadige vervolging van MDC-aanhangers in Hurungwe, waaronder verkrachting, moord en verwoesting van woningen; was met name betrokken bij de moord op de verkiezingsagent van de MDC Tapiwa Mubwanda, in Hurungwe North in mei 2008.

29.

Khumalo, Sibangumuzi

Brigadegeneraal, Matebeleland North. Geboren op 16.8.1954.

ID 08-448357W73.

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen. Was in februari 2011 vermoedelijk betrokken bij de strategie om geweld en terreur te zaaien door hoge militairen in te zetten voor het coördineren van de campagne om Mugabe aan de macht te houden.

30.

Kunonga, Nolbert (ook bekend als Nobert)

Zelfbenoemde Anglicaanse bisschop

Luidruchtig voorstander van het regime. Zijn volgelingen kregen steun van de politie toen ze in 2011 gewelddaden tegen aanhangers van de Kerk begingen.

31.

Kwainona, Martin

Adjunct-hoofd van de politie, geboren op 19.1.1953,

paspoort AD001073.

ID 63-293627V45.

Hoge politiefunctionaris; gaf de lokale overheid het bevel geweld uit te lokken in Kanyuchi Village, Mount Darwin in april 2008.

32.

Kwenda, R.

Majoor, Oost-Zaka.

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen. Aan het hoofd van de geweldplegingen in Zaka in 2008.

33.

Langa, Andrew

Onderminister van Overheidsdiensten (voormalig onderminister van Vervoer en Communicatie). Geboren op 13.1.1965.

ID 21-017934E21.

ZANU-PF-regeringslid. Opende in 2005 het vuur op 11 leden van de MDC-Jeugdassemblee. Intimideerde kiezers op de verkiezingsdag in 2008.

34.

Mabunda, Musarashana,

Adjunct-hoofd van de politie. Geboren op 11.11.1958.

ID 22-026198T13.

Lid van de veiligheidsdiensten; grote verantwoordelijkheid voor ernstige schendingen van het recht van vreedzame vergadering. Leiding bij mishandelingen, folteringen en repressie op 11 maart 2007. Bedreigde Lovemore Madhuku met de dood in juni 2008.

35.

Machaya, Jason (ook bekend als Jaison) Max Kokerai

Gouverneur van de provincie Midlands. Voormalig onderminister van Mijnbouw en Mijnontwikkeling, geboren op 13.6.1952.

ID 26-003018Z26.

Gouverneur van de provincie Midlands. Banden met de ZANU-PF-fractie in de regering. Misbruikte zijn invloed om het onderzoek naar de politieke moord waarvan zijn zoon verdacht werd te belemmeren.

36.

Made, Joseph Mtakwese

Minister van Landbouwtechniek en Mechanisering (voormalig minister van Landbouw en Plattelandsontwikkeling), geboren op 21.11.1954.

Paspoort AN000144.

ID 29-128547N42.

ZANU-PF-regeringslid.

37.

Madzongwe, Edna (ook bekend als Edina)

ZANU(PF)-voorzitter van de senaat, geboren op 11.7.1943.

ID 63-748119H32.

Lid van het Politbureaucomité van ZANU-PF. Gebruikte haar invloed om politieke vervolgingen te ontketenen in februari 2008. Was betrokken bij het geweld in Chegutu, waaronder de overname van het landgoed Stockade Citrus Estate in 2008, waarbij zij rechtsreeks leiding gaf aan de leiders van de repressie.

38.

Mahofa, Shuvai Ben

Voormalig onderminister van Jeugdontwikkeling, Genderkwesties en Werkgelegenheidsgroei, geboren op 4.4.1941.

Paspoort AD000369.

ID 27-031942V27.

Steunde diegenen die in Masvingo martelcentra hadden opgericht. Personen die daarvandaan kwamen, hebben op 24 april 2008 Mapurisa Zvidzai en op 11 juni 2008 Tiziro Moyo gedood.

39.

Maluleke, Titus

Gouverneur van de provincie Masvingo (voormalig onderminister van Onderwijs, Sport en Cultuur)

Provinciegouverneur die banden heeft met ZANU-PF-leden van de regering. IJverde voor het bezetten van boerderijen in Masvingo in 2009.

40.

Mangwana, Paul Munyaradzi

Voorzitter van de parlementaire grondwetcommissie (COPAC) en voormalig staatsminister voor Inheems Bewustzijn en Empowerment, geboren op 10.8.1961.

Paspoort AD000459.

ID 22-017031E12.

ZANU-PF-regeringslid. Steunde en leidde de activiteiten van de ZANU-PF-terreurgroepen in Chivi Central in mei en juni 2008.

41.

Marumahoko, Reuben

Onderminister van Regionale Integratie en Internationale Samenwerking; voormalig onderminister van Buitenlandse Zaken (voormalig onderminister van Binnenlandse Zaken), geboren op 4.4.1948.

ID 63-311317Y71.

ZANU-PF-regeringslid. Militieleider van ZANU-PF in Hurungwe. Viel met een groep ZANU-PF-aanhangers en oorlogsveteranen MDC-aanhangers aan en verwoestte diverse huizen in het gebied van Hurungwe tussen april en juli 2008.

42.

Mashava, G.

Kolonel, Chiredzi Central

Leider van het politieke geweld in Chirendzi in 2008.

43.

Masuku, Angeline

Gouverneur van de provincie Zuid-Matabeleland en secretaris voor Gehandicapten en Kansarmen van het Politbureau van ZANU-PF, geboren op 14.10.1936.

ID 08-266228E19.

Provinciegouverneur die banden heeft met de ZANU-PF-fractie in de regering.

44.

Mathema, Cain Ginyilitshe Ndabazekhaya

Gouverneur van de provincie Bulawayo. Geboren op 28.1.1948.

ID 63-682168J73.

Provinciegouverneur die banden heeft met de ZANU-PF-fractie in de regering.

45.

Mathuthu, Thokozile (ook bekend als Sithokozile)

Gouverneur van de provincie Noord-Matabeleland en ondersecretaris van het ZANU-PF-Politbureau, belast met Vervoer en Welzijn

Provinciegouverneur die banden heeft met de ZANU-PF-fractie in de regering. Misbruikte in juni 2008 zijn positie om aan te zetten tot haat tegen MDC-aanhangers.

46.

Matibiri, Innocent Tonderai

Adjunct-hoofd van politie. Geboren op 9.10.1968.

ID 63-729730V70.

Hooggeplaatste veiligheidsfunctionaris; betrokken bij de moord op een landarbeider.

47.

Matiza, Joel Biggie

Voormalig onderminister van Plattelandshuisvesting en Sociale Voorzieningen, geboren op 17.8.1960.

Paspoort ZA557399.

Voormalig ZANU-PF-regeringslid. Organiseerde bases in Murehwa West en South van waaruit ZANU-PF-aanhangers die onder zijn bevel stonden op 17 juni 2008 Edward Pfuka en op 19 juni 2008 Moses Nyada vermoordden.

48.

Matonga, Brighton (ook bekend als Bright)

Voormalig onderminister van Voorlichting en Publiciteit, geboren in 1969.

Voormalig ZANU-PF-regeringslid. Partijwoordvoerder. Stond aan het hoofd van een groep ZANU-PF-aanhangers die de vrouw van Dadidrayi Chipiro heeft vermoord.

49.

Mhandu, Cairo (ook bekend als Kairo)

Majoor Zimbabwaans nationaal leger. Geboren op 23.11.1960.

ID 63-371574V15.

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en na de verkiezingen van 2008. Stond aan het hoofd van een groep aanhangers en oorlogsveteranen die op 30 juni 2008 Gibbs Tawenga en Hama Ngowani hebben vermoord.

50.

Mhonda, Fidellis

Kolonel, Rushinga. Geboren op 2.1.1958.

ID 75-139696G81.

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen van 2008. Leider van het politieke geweld in Rushinga.

51.

Midzi, Amos Bernard (Mugenva)

Voormalig minister van Mijnbouw en Mijnontwikkeling (voormalige minister van Energie en Energieontwikkeling), geboren op 4.7.1952.

Partijvoorzitter van ZANU-PF in Harare. Voormalig regeringslid, heeft banden met de ZANU-PF-fractie van de regering. Organiseerde de groep ZANU-PF-aanhangers en soldaten die in juni 2008 mensen aanvielen en hun woningen verwoestten. Betrokken bij geweldplegingen in Epworth; ondersteunde militiebases in 2008 en opnieuw in 2011.

52.

Mnangagwa, Emmerson Dambudzo

Minister van Defensie, geboren op 15.9.1946.

Paspoort AD00060.

ID 63-450183P67.

ZANU-PF-regeringslid; lid van het gezamenlijke operationele commando.

53.

Mohadi, Kembo Campbell Dugishi

Cominister van Binnenlandse Zaken (voormalig onderminister van Plaatselijk Bestuur, Openbare Werken en Nationale Huisvesting), geboren op 15.11.1949.

ID 02-012912X02.

ZANU-PF-regeringslid; lid van het gezamenlijke operationele commando.

54.

Moyo, Gilbert

„Oorlogsveteraan”, leider van de milities van de ZANU-PF

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen van 2008 in Mashonaland West (Chegutu); betrokken bij de gewelddadige overname van boerderijen.

55.

Moyo, Jonathan Nathaniel

Voormalig staatsminister van Voorlichting en Publiciteit in het kabinet van de president, geboren op 12.1.1957.

Paspoort AD000432.

ID 63-857281M73.

Voormalig lid van de ZANU-PF-regering. Heeft aangezet tot geweld en haat; opsteller van wetgeving die de vrije meningsuiting beperkt.

56.

Moyo, Sibusio Bussie

Brigadegeneraal Zimbabwaans nationaal leger

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en na de verkiezingen, met name moord op MDC-aanhangers.

57.

Moyo, Simon Khaya

Voorzitter van het ZANU-PF-Politbureau, adjunct-secretaris voor Juridische Zaken. Geboren op 1.10.1945.

Paspoort ZD001512.

ID 63-735452P56.

Lid van het ZANU-PF-Politbureau; heeft nog steeds banden met het repressiebeleid van deze instantie.

58.

Mpabanga, S.

Luitenant-kolonel, Mwenezi East

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen. Leider van politiek geweld in Mwenezi.

59.

Mpofu, Obert Moses

Minister van Mijnbouw en Mijnontwikkeling (voormalig minister van Industrie en Internationale Handel (voormalig gouverneur van de provincie Noord-Matabeleland (adjunct-secretaris voor Nationale Veiligheid van het Politbureau van ZANU-PF), geboren op 12.10.1951.

Paspoort ZD001549.

ID 08-186074F79.

ZANU-PF-regeringslid. Zette ZANU-PF-aanhangers er in maart 2008 toe aan om hun MDC-tegenstanders uit hun huizen te verjagen om hen te beletten te stemmen.

60.

Msipa, Cephas George

Voormalig gouverneur van de provincie Midlands, geboren op 7.7.1931.

Paspoort ZD001500.

ID 63-358147A67.

 

61.

Muchena, Henry

Luitenant-generaal (luchtmacht), Midlands. Hoofd van het ZANU-PF-commissariaat

Hoge militaire functionaris; banden met de ZANU-PF; rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen. Leidde geweldplegingen in Zhombe en Gokwe in 2008.

62.

Muchena, Olivia Nyembesi (ook bekend als Nyembezi)

Minister van Vrouwenzaken, Genderkwesties en Maatschappelijk Opbouwwerk, voormalig staatsminister van Wetenschap en Technologie in het kabinet van de president (voormalig staatsminister in het kabinet van vicepresident Msika), geboren op 18.8.1946.

Paspoort AD000086.

ID 63-337191X50.

ZANU-PF-regeringslid. Wordt genoemd in verband met politieke moorden en was persoonlijk betrokken bij de verwoesting van de woning van Revai Kativhu op 1 mei 2008.

63.

Muchinguri, Oppah Chamu Zvipange

Secretaris van het ZANU-PF-Politbureau, belast met Genderkwesties en Cultuur (voormalig minister van Vrouwenzaken, Genderkwesties en Maatschappelijk Opbouwwerk), geboren op 14.12.1958.

ID 63-741411R50.

Voormalig ZANU-PF-regeringslid. Nog steeds lid van het ZANU-PF-Politbureau. Speelde een hoofdrol in het geweld in de provincie Masvingo in 2008.

64.

Muchono, C.

Luitenant-kolonel, Mwenezi West

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen doordat hij de terreurcampagne in Mwenezi leidde in 2008.

65.

Mudede, Tobaiwa (ook bekend als Tonneth)

Griffier-generaal, geboren op 22.12.1942.

ID 36-452750E70.

Banden met de ZANU-PF-fractie van de regering; medeplichtig aan de totstandkoming van het staatsbeleid of het geven van leiding daaraan, met name op het gebied van verkiezingsvervalsing.

66.

Mudenge, Isack Stanislaus Gorerazvo

Minister van Hoger en Tertiair Onderwijs (voormalig minister van Buitenlandse Zaken), geboren op 17.12.1941 of 17.12.1948.

Paspoort AD000964.

ID 63-645385Q22.

ZANU-PF-regeringslid.

67.

Mudonhi, Columbus

Adjunct-inspecteur bij de Zimbabwaanse politie

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en na de verkiezingen doordat hij de geweldplegingen in Buhera leidde in 2008.

68.

Mugabe, Grace

Geboren op 23.7.1965,

Paspoort AD001159.

ID 63-646650Q70.

Banden met de ZANU-PF-fractie in de regering. Nam in 2002 het landgoed Iron Mask Estate over; wordt ervan verdacht grote illegale winst te maken met diamantontginning.

69.

Mugariri, Bothwell

Voormalig eerste adjunct-hoofd van de politie

Voormalig lid van de veiligheidsdiensten, draagt grote verantwoordelijkheid voor ernstige schendingen van het recht van vreedzame vergadering. Verantwoordelijk functionaris in Harare, wordt genoemd in verband met gewelddadig optreden in maart 2007.

70.

Mujuru, Joyce Teurai Ropa

Vicepresident (voormalig minister van Watervoorraden en Infrastructuurontwikkeling), geboren op 15.4.1955.

ID 63-445325J18.

ZANU-PF-regeringslid.

71.

Mumba, Isaac

Hoofdcommissaris

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en na de verkiezingen van 2008. Maakte deel uit van de commandostructuur die het geweld in Soka village in Muzarabani georganiseerd heeft.

72.

Mumbengegwi, Simbarashe Simbanenduku

Minister van Buitenlandse Zaken, geboren op 20.7.1945.

Paspoort: AD001086.

ID 63-677272A12.

ZANU-PF-regeringslid.

73.

Murerwa, Herbert Muchemwa

Minister van Land- en Relocatieprogramma’s, geboren op 31.7.1941.

Paspoort AD001167.

ID 25-021670R25.

ZANU-PF-regeringslid.

74.

Musariri, Munyaradzi

Adjunct-hoofd van de politie

Hooggeplaatst lid van de veiligheidsdiensten; grote verantwoordelijkheid voor ernstige schendingen van het recht van vreedzame vergadering, met name in Murambatsvina in juli 2005.

75.

Mushohwe, Christopher Chindoti

Gouverneur van de provincie Manicaland (voormalig minister van Vervoer en Communicatie, voormalig onderminister van Vervoer en Communicatie), geboren op 6.2.1954.

ID 63-101480P75.

Provinciegouverneur die banden heeft met de ZANU-PF. Vergezeld van soldaten bracht hij de inwoners van Chiadzwa er in februari 2009 van op de hoogte dat zij zonder compensatie elders moesten gaan wonen.

76.

Mutasa, Didymus Noel Edwin

Staatsminister van Presidentiële Zaken in het kabinet van de president, voormalig staatsminister van Nationale Veiligheid, Landhervorming en Relocatie in het kabinet van de president, secretaris administratie van het ZANU-PF-Politbureau, geboren op 27.7.1935.

ID 63-358184Q42.

ZANU-PF-lid van de regering. Betrokken bij moorden in Manicaland.

77.

Mutezo, Munacho Thomas Alvar

Voormalig minister van Watervoorraden en Infrastructuurontwikkeling. Geboren op 14.2.1954.

Paspoort AN187189.

ID 29-129727W44.

Voormalig regeringslid, heeft banden met de ZANU-PF. Zette samen met het Zimbabwaans nationaal leger in augustus 2010 een terreur- en intimidatiecampagne tegen MDC-aanhangers op in Chimanimani West.

78.

Mutinhiri, Ambros (ook bekend als Ambrose)

Voormalig minister van Jeugdontwikkeling, Genderkwesties en Werkgelegenheidsgroei, brigadegeneraal in ruste. Geboren op 22.2.1944.

Paspoort AD000969.

ID 63-285106H32.

Voormalig ZANU-PF-lid van de regering. Voerde in maart 2008 een groep ZANU-PF-aanhangers naar Landas en viel diverse MDC-aanhangers aan. Heeft in Chihota militaire bases opgezet en ondersteund waar vele MDC-aanhangers werden mishandeld en gefolterd.

79.

Mutsvunguma, S.

Kolonel, Headlands

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne in Mutare en de Highlands voor en tijdens de verkiezingen in 2008.

80.

Mzembi, Walter

Minister van Toerisme en Horeca, voormalig onderminister van Watervoorraden en Infrastructuurontwikkeling, geboren op 16.3.1964.

ID 22-050240B22.

ZANU-PF-lid van de regering. Verantwoordelijk voor het organiseren van groepen ZANU-PF-aanhangers om inwoners van Masvingo aan te vallen vóór de viering van de achtste verjaardag van de MDC.

81.

Mzilikazi, Morgan S.

Kolonel (MID), Buhera Central

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen. Betrokken bij verkiezingsgeweld in Makoni en Buhera in 2008. Ontvoerde in juli 2008 het MDC-parlementslid voor Buhera.

82.

Nguni, Sylvester Robert

Staatsminister in het kabinet van de president, voormalig minister van Economische Ontwikkeling (voormalig onderminister van Landbouw), geboren op 4.8.1955 of 4.5.1955.

Paspoort ZE215371.

ID 63-453707V32.

ZANU-PF-lid van de regering.

83.

Nhema, Francis Chenayimoyo Dunstan

Minister van Milieu en Beheer van Natuurlijke Hulpbronnen en voormalig minister van Milieu en Toerisme, geboren op 7.4.1959 of 17.4.1959.

Paspoort AD000966.

ID 63-117843A66.

ZANU-PF-lid van de regering. Dwong de organisatoren van safari’s er in september 2009 toe hun aandeel in veeboerderijen en parken af te staan.

84.

Nkomo, John Landa

Vicepresident. Voormalig Parlementsvoorzitter (voormalig minister voor Speciale Zaken in het kabinet van de president), nationaal voorzitter van de ZANU-PF, geboren op 22.8.1934.

Paspoort AD000477.

ID 63-358161Q73.

ZANU-PF-lid dat het langst deel uitmaakt van de regering.

85.

Nyambuya, Michael Reuben

Voormalig minister van Energie en Energieontwikkeling (voormalig luitenant-generaal, gouverneur van de provincie Manicaland), geboren op 23.7.1955.

Paspoort AN045019.

ID 50-013758E50.

Voormalig lid van de ZANU-PF-regering. Betrokken bij geweld in Manicaland; zette militair personeel in om landbouwbedrijven over te nemen.

86.

Nyanhongo, Magadzire Hubert

Onderminister van Energie en Energieontwikkeling, voormalig onderminister van Vervoer en Communicatie. Geboren op 26.11.1957.

ID 34-032890W34.

ZANU-PF-regeringslid; betrokken bij het organiseren van geweld tegen de MDC in Epworth en Nyanga in 2011. Betrokken bij een politieke moord in 2008.

87.

Nyikayaramba, Douglas

Brigadegeneraal, Mashonaland East. Bevelhebber van de 3e brigade

Hoge functionaris; rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen van 2008. Gaf militairen van lagere rang het bevel de MDC-aanhangers in Manicaland aan te pakken.

88.

Nyoni, Sithembiso Gile Glad

Minister van Ontwikkeling van Midden- en Kleinbedrijf en Werkgelegenheidsgroei, geboren op 20.9.1949.

Paspoort AD000223.

ID 08-434871M67.

ZANU-PF-lid van de regering.

89.

Parirenyatwa, David Pagwese

Voormalig minister van Volksgezondheid en Kinderwelzijn (voormalig onderminister), geboren op 2.8.1950.

Paspoort AD000899.

ID 63-320762P47.

Voormalig ZANU-PF-lid van de regering. Organiseerde in Murehwa North martelcentra en steunde de bendes die op 17 juni 2008 Edward Pfukwa en in november 2008 Alloys Chandisareva Sanyangore hebben vermoord.

90.

Rangwani, Dani

Inspecteur van de recherche. Geboren op 11.2.1962.

ID 70-006039V70.

Lid van de veiligheidsdiensten. Betrokken bij een groep van 50 rechtstreeks door de ZANU-PF betaalde leden voor het opsporen en folteren van MDC-aanhangers in april 2007.

91.

Rugeje, Engelbert Abel

Generaal-majoor, provincie Masvingo. Directeur Defensiestudies, Zimbabwaanse Defensiemacht. Geboren op 17.7.1959.

ID 63-539305L04.

Hoge militaire functionaris; rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen van 2008; coördineerde de meeste gewelddadige incidenten in Masvingo.

92.

Rungani, Victor Tapiwa Chashe

Kolonel, Chikomba. Geboren op 29.6.1949.

ID 22-025306Z04.

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen in Chikomba in 2008, met name mishandelingen en ontvoeringen.

93.

Ruwodo, Richard

Directeur Oorlogsveteranen bij het ministerie van Defensie. Brigadegeneraal, op 12 augustus 2008 bevorderd tot generaal-majoor (buiten dienst); voormalig waarnemend permanent staatssecretaris bij het ministerie van Defensie, geboren op 14.3.1954.

ID 63-327604B50.

Hoge militaire functionaris; rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en na de verkiezingen. Heeft de leiding over de oorlogsveteranen die en bloc zijn ingezet om het repressiebeleid van de ZANU-PF-fractie in de regering uit te voeren.

94.

Sakupwanya, Stanley Urayayi

Ondersecretaris van het ZANU-PF-Politbureau, belast met Volksgezondheid en Kinderwelzijn. Geboren op 14.5.1939.

ID 63-435281R50.

Lid van het ZANU-PF-Politbureau; heeft banden met de ZANU-PF-fractie van de regering. Wordt in verband gebracht met het verkiezingsgeweld in Makoni tijdens de presidentsverkiezingen van 2008. Bevelhebber van een basis in Makoni die wordt gebruikt voor ondervragingen.

95.

Savanhu, Tendai

Ondersecretaris van het ZANU-PF-Politbureau, belast met Vervoer en Welzijn, geboren op 21.3.1968.

Lid van het ZANU-PF-Politbureau; heeft banden met de ZANU-PF-fractie van de regering. Organiseerde milities om MDC-aanhangers aan te vallen in Mbare, wat in februari 2011 tot geweld en chaos heeft geleid. Betrokken bij de ontvoering van MDC-vrouwen in juni 2008.

96.

Sekeramayi, Sydney (ook wel Sidney) Tigere

Staatsminister van Nationale Veiligheid in het kabinet van de president. Voormalig minister van Defensie, geboren op 30.3.1944.

ID 63-358166W43.

ZANU-PF-regeringslid; lid van het gezamenlijke operationele commando van deze partij.

97.

Sekeramayi, Lovemore

Hoofdambtenaar voor de organisatie van de verkiezingen

Banden met de ZANU-PF-fractie van de regering; medeplichtig aan de totstandkoming van het repressieve staatsbeleid of het geven van leiding daaraan, met name door het vervalsen van de verkiezingen van 2008.

98.

Shamu, Webster Kotiwani

Minister van Media, Voorlichting en Publiciteit; voormalig staatsminister van Beleidsimplementatie (voormalig staatsminister voor Beleidsimplementatie in het kabinet van de president), geboren op 6.6.1945.

Paspoort AN203141.

ID 63-676065N32.

ZANU-PF-regeringslid; in 2009 betrokken bij activiteiten die de persvrijheid in het gedrang brengen.

99.

Shamuyarira, Nathan Marwirakuwa

Secretaris van het ZANU-PF-Politbureau, belast met Voorlichting en Publiciteit, geboren op 29.9.1928 of 29.9.1930.

Paspoort AD000468.

ID 63-327601Y32.

Lid van het ZANU-PF-Politbureau; heeft sterke banden met de ZANU-PF-fractie van de regering. Betrokken bij een gewelddadige poging tot overname van een landbouwbedrijf in september 2009, die uitliep op brandstichting.

100.

Shiri, Perence (ook bekend als Bigboy) Samson Chikerema

Luitenant-generaal (Luchtmacht), geboren op 1.11.1955.

ID 29-098876M18.

Hoge militaire functionaris en lid van het gezamenlijke operationele commando van de ZANU-PF; medeplichtig aan het formuleren of aansturen van repressief overheidsbeleid. Betrokken bij politiek geweld in Chiadzwa in oktober 2008.

101.

Shungu, Etherton

Brigadegeneraal, Mashonaland Central

Hoge militaire functionaris in het ZANU-PF-commissariaat; rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen in Bindura in 2008.

102.

Sibanda, Chris

Kolonel, provincie Bulawayo

Rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen in Byo in 2008.

103.

Sibanda, Jabulani

Voormalig voorzitter Nationale Vereniging van Oorlogsveteranen, geboren op 31.12.1970.

Banden met de ZANU-PF-fractie van de regering; medeplichtig aan de formulering of aansturing van het repressieve staatsbeleid. Betrokken bij geweld tegen MDC-aanhangers in Makoni, Bikita, Masvingo en Guto, in het bijzonder in verband met de uitvoering van een outreach-programma in 2010.

104.

Sibanda, Misheck Julius Mpande

Kabinetssecretaris (opvolger van Charles Utete), geboren op 3.5.1949.

ID 63-685365X67.

Banden met de ZANU-PF-fractie in de regering. Instrueerde de ministers en kabinetssecretarissen in maart 2010 om verslag te doen aan ZANU-PF-politici en niet aan premier Morgan Tsvangirai.

105.

Sibanda, Phillip Valerio (ook bekend als Valentine)

Bevelhebber Zimbabwaans nationaal leger, luitenant-generaal, geboren op 25.8.1956. of 24.12.1954.

ID 63-357671H26.

Hogere militaire functionaris die sterke banden heeft met de regering; medeplichtig aan de totstandkoming van het repressieve staatsbeleid of het geven van leiding daaraan, met name door de onlusten van september 2009 te wijten aan de ngo’s.

106.

Sigauke, David

Brigadegeneraal, Mash West Province

Hoge militaire functionaris; rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen, met name door geweldplegingen tegen en foltering van burgers in de diamantvelden en door het dreigen met een coup als de MDC de verkiezingen zou winnen. Wordt genoemd in verband met geweld in Chinhoyi in 2008.

107.

Sikosana (ook bekend als Sikhosana), Absolom

Secretaris van het ZANU-PF-Politbureau, belast met Jeugdzaken

Lid van het ZANU-PF-Politbureau; heeft banden met de ZANU-PF-fractie van de regering. Dreigde in 2011 met geweld als de sancties niet zouden worden ingetrokken.

108.

Tarumbwa, Nathaniel Charles

Brigadegeneraal, Manicaland and Mutare South. Geboren op 6.10.1960.

ID 63-849216W75.

Hoge militaire functionaris; rechtstreeks betrokken bij de terreurcampagne voor en tijdens de verkiezingen. Bevelvoerder van het martelcentrum in Makoni West, Mutasa Central in 2007/2008.

109.

Tomana, Johannes

Procureur-generaal. Geboren op 9.9.1967.

ID 50-036322F50.

ZANU-PF-lid van de regering.

110.

Veterai, Edmore

Adjunct-hoofd van de politie, politiecommandant Harare. Geboren op 20.11.1962.

ID 08-260467S04.

Hooggeplaatst lid van de veiligheidsdiensten; grote verantwoordelijkheid voor ernstige schendingen van het recht van vreedzame vergadering, en betrokkenheid bij de overval of Farm Thirty.

111.

Zhuwao, Patrick

Voormalig onderminister van Wetenschap en Technologie. Geboren op 23.5.1967.

ID 63-621736K70.

Voormalig ZANU-PF-lid van de regering. Verstoorde de constitutionele conferentie in juli 2009. Terroriseerde, samen met agenten van de Centrale Inlichtingendienst, MDC-aanhangers rond Norton.

112.

Zimondi, Paradzai Willings

Directeur van het gevangeniswezen, geboren op 4.3.1947.

ID 75-145185Z47.

Lid van het gezamenlijke operationele commando en medeplichtig aan de totstandkoming van het repressieve staatsbeleid of het geven van leiding daaraan. Verantwoordelijk voor het financieren en onderbrengen van milities in 2008. Gaf gevangenispersoneel de opdracht voor Mugabe te stemmen; is verantwoordelijk voor schendingen van de mensenrechten in de gevangenissen.


II.   Entiteiten

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

1.

Cold Comfort Farm Trust Cooperative

7 Cowie Road, Tynwald, Harare, Zimbabwe

Toebehorend aan Didymus Mutasa, Grace Mugabe eveneens betrokken.

2.

Comoil (PVT) Ltd

Block D, Emerald Hill Office, Emerald Park, Harare, Zimbabwe. 2nd Floor, Travel Plaza, 29 Mazoe Street, Box CY22344, Causeway, Harare, Zimbabwe

Eigenaar is Saviour Kasukuwere.

3.

Divine Homes (PVT) Ltd

6 Hillside Shopping Centre, Harare, Zimbabwe; 31 Kensington Highlands, Harare, Zimbabwe; 12 Meredith Drive, Eastlea, Harare, Zimbabwe

Voorzitter is David Chapfika.

4.

Famba Safaris

4 Wayhill Lane, Umwisdale, Harare, Zimbabwe; PO Box CH273, Chisipite, Harare, Zimbabwe

Hoofdaandeelhouder is Webster Shamu.

5.

Jongwe Printing and Publishing Company (PVT) Ltd (ook bekend als Jongwe Printing and Publishing Co., en als Jongwe Printing and Publishing Company)

14 Austin Road, Coventry Road, Workington, PO Box 5988, Harare, Zimbabwe

Uitgeverij die werkt voor de ZANU-PF-fractie in de regering.

6.

M & S Syndicate (PVT) Ltd

First Floor, Victory House, 88 Robert Mugabe Road, Harare, Zimbabwe; PO Box 1275, Harare, Zimbabwe

Investeringsmaatschappij die banden heeft met de ZANU-PF-fractie in de regering.

7.

OSLEG Ltd (ook bekend als Operation Sovereign Legitimacy)

Lonhoro House, Union Avenue, Harare, Zimbabwe

Wordt gecontroleerd door het Zimbabwaans leger. Banden met het ministerie van Defensie en de ZANU-PF-fractie in de regering.

8.

Swift Investments (PVT) Ltd

730 Cowie Road, Tynwald, Harare, Zimbabwe; PO Box 3928, Harare, Zimbabwe

Banden met de ZANU-PF-fractie in de regering.

9.

Zidco Holdings (ook bekend als Zidco Holdings (PVT) Ltd)

PO Box 1275, Harare, Zimbabwe

Financiële holding die banden heeft met de ZANU-PF-fractie van de regering.

10.

Zimbabwe Defence Industries

10th floor, Trustee House, 55 Samora Machel Avenue, PO Box 6597, Harare, Zimbabwe

Banden met het ministerie van Defensie en de ZANU-PF-fractie in de regering.

11.

Zimbabwe Mining Development Corporation

90 Mutare Road, PO Box 2628, Harare, Zimbabwe

Banden met de ZANU-PF-fractie in de regering. ZMDC valt onder de verantwoordelijkheid van de ZANU-PF-minister van Mijnbouw en Mijnontwikkeling.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE II

PERSONEN BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 3

 

Naam (en eventuele aliassen)

Identificatiegegevens

Motivering

1.

Chinamasa, Patrick Anthony

Minister van Justitie en Juridische en Parlementaire Zaken, geboren op 25.1.1947.

ZANU-PF-regeringslid.

2.

Mumbengegwi, Simbarashe Simbanenduku

Minister van Buitenlandse Zaken, geboren op 20.7.1945. Paspoort AD001086.

ZANU-PF-regeringslid.”


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/64


BESLUIT 2012/98/GBVB VAN DE RAAD

van 17 februari 2012

houdende wijziging van Besluit 2010/232/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 26 april 2010 Besluit 2010/232/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar vastgesteld (1).

(2)

Op 23 januari 2012 heeft de Raad zijn waardering uitgesproken voor het opmerkelijke programma van politieke hervormingen dat door de regering en het parlement in Birma/Myanmar is gepresenteerd, en dat een belofte van economische en maatschappelijke ontwikkeling inhoudt. De Raad heeft nota genomen van de vastbeslotenheid van de regering om deze hervormingen voort te zetten en te voltooien.

(3)

De Raad heeft als eerste stap besloten dat het visumverbod voor de president, de vice-presidenten, de kabinetsleden en de woordvoerders van beide Kamers van het Parlement moet worden opgeschort.

(4)

Besluit 2010/232/GBVB dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 15 van Besluit 2010/232/GBVB wordt vervangen door:

"Artikel 15

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

2.   Dit besluit is van toepassing tot en met 30 april 2012.

3.   De maatregelen in artikel 9, lid 1, en artikel 10, leden 1 en 2, voor zover van toepassing op de personen in bijlage IV, worden tot en met 30 april 2012 opgeschort.

4.   De maatregelen in artikel 9, lid 1, voor zover van toepassing op de personen in bijlage V, worden tot en met 30 april 2012 opgeschort.".

Artikel 2

De bijlage bij dit besluit wordt als bijlage V bij Besluit 2010/232/GBVB gevoegd.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SAREEN


(1)  PB L 105 van 27.4.2010, blz. 22.


BIJLAGE

"BIJLAGE V

Lijst van personen bedoeld in artikel 15, lid 4

VOORMALIGE NATIONALE RAAD VOOR VREDE EN ONTWIKKELING (SPDC)

#

Naam (en eventuele aliassen)

Nadere gegevens (functie/titel, geboortedatum en -plaats, nummer paspoort/identiteitsbewijs, echtgeno(o)t(e) of zoon/dochter van …)

Geslacht

(M/V)

1.

Thura Shwe Mann

Vicevoorzitter van de Partij voor de solidariteit en ontwikkeling van de Unie (USDP). Voormalig chef-staf van de SPDC, coördinator speciale operaties, geb. 11.7.1947. Parlementslid (Lagerhuis), voorzitter van het Lagerhuis

M

2.

Khin Lay Thet

Echtgenote van Thura Shwe Mann

V

3.

Aung Thet Mann, ook bekend als Shwe Mann Ko Ko

Zoon van Thura Shwe Mann, Ayeya Shwe War (Wah) Company, 5, Pyay Road, Hlaing Township, Yangon, en mede-eigenaar van RedLink Communications Co. Ltd., No. 20, Building B, Mya Yeik Nyo Royal Hotel, Pa-Le Road, Bahan Township, Yangon, geb. 19.6.1977

M

4.

Khin Hnin Thandar

Echtgenote van Aung Thet Mann

V

5.

Toe Naing Mann

Zoon van Thura Shwe Mann, geb. 29.6.1978. Eigenaar van Global Net en RedLinkCommunications Co. Ltd., No. 20, Building B, Mya Yeik Nyo Royal Hotel, Pa-Le Road, Bahan Township, Yangon, internet-serviceproviders

M

6.

Zay Zin Latt

Echtgenote van Toe Naing Mann, dochter van Khin Shwe, geb. 24.3.1981

V


REGERING

#

Naam (en eventuele aliassen)

Nadere gegevens (incl. ministerie)

Geslacht

(M/V)

1.

Thein Sein

President en Uitvoerend Hoofd van de Republiek van de Unie van Myanmar. Voormalig minister-president. Voormalig lid van de SPDC. Voormalig voorzitter van de Partij voor de solidariteit en ontwikkeling van de Unie (USDP), geb. 20.4.1945, Pathein

M

2.

Khin Khin Win

Echtgenote van Thein Sein

V

3.

Tin Aung Myint Oo

Vicepresident van de Republiek van de Unie van Myanmar. Voormalig SPDC-secretaris 1. Voormalig vicevoorzitter van de Partij voor de solidariteit en ontwikkeling van de Unie (USDP), geb. 29.5.1950

M

4.

Khin Saw Hnin

Echtgenote van Tin Aung Myint Oo

V

5.

Kapitein Naing Lin Oo

Zoon van Tin Aung Myint Oo

M

6.

Hnin Yee Mon

Echtgenote van Kapitein Naing Lin Oo

V

7.

Gen.-maj. Hla Min

Minister van Defensie. Voormalig Hoofd bureau speciale operaties 3. Voormalig regionaal commandant van het Zuiden (Bago-divisie), geb. 26.1.1958

M

8.

Lt.-gen. Ko Ko

Minister van Binnenlandse Zaken. Voormalig Hoofd Bureau speciale operaties 3 (Pegu, Irrawaddy, Arakan), gpl. Mandalay, geb. 10.3.1956

M

9.

Sao Nwan Khun Sum

Echtgenote van Lt.-gen. Ko Ko

V

10.

Thein Htaik, ook bekend als Hteik, ook bekend als Htike

Minister van Mijnbouw. Voormalig militair inspecteur-generaal, geb. 8.2.1952, gpl. Yangon

M

11.

Thein Htay

minister van Grensaangelegenheden en Industriële Ontwikkeling. Voormalig viceminister van Defensie, gpl. Taunggyi, geb. 7.9.1955

M

12.

Myint Myint Khine

Echtgenote van Thein Htay

V

13.

Soe Maung

Kabinet van de president. Voormalig rechter advocaat-generaal, geb. 20.12.1952, gpl. Yezagy

M

14.

Nang Phyu Phyu Aye

Echtgenote van Soe Maung

V

15.

Aye Myint

Minister van Wetenschap en Technologie. Voormalig viceminister van Defensie

M

16.

Soe Thein

Minister van Industrie 2, gpl. Yangon, geb. 7.9.1949

M

17.

Khin Aye Kyin, ook bekend als Aye Aye

Echtgenote van Soe Thein

V

18.

Yimon Aye

Dochter van Soe Thein, geb. 12.7.1980

V

19.

Aye Chan

Zoon van Soe Thein, geb. 23.9.1973

M

20.

Thida Aye

Dochter van Soe Thein, geb. 23.3.1979

V

21.

Aung Min

Minister van Spoorwegvervoer, gpl. Yangon, geb. 20.11.1949

M

22.

Wai Wai Thar, ook bekend als Wai Wai Tha

Echtgenote van Aung Min

V

23.

Aye Min Aung

Dochter van Aung Min

V

24.

Htoo Char Aung

Zoon van Aung Min

M

25.

Khin Yi

Minister van Immigratie en Bevolkingsaangelegenheden. Voormalig directeur-generaal Politie Myanmar, geb. 29.12.1952, gpl. Myaung Mya

M

26.

Khin May Soe

Echtgenote van Khin Yi

V

27.

Myint Hlaing

Minister van Landbouw en Irrigatie. Voormalig Chef-staf (luchtmacht); gpl. Mogok, geb. 13.8.1953

M

28.

Thura Myint Maung

Minister van Religieuze Zaken, gpl. Yesagyo, geb. 19.1.1941

M

29.

Aung Kyaw Soe

Zoon van Thura Myint Maung

M

30.

Su Su Sandi

Echtgenote van Aung Kyaw Soe

V

31.

Zin Myint Maung

Dochter van Thura Myint Maung

V

32.

Khin Maung Myint

Minister van Openbare Werken. Voormalig minister van Elektriciteitsvoorziening 2, gpl. Sagaing, geb. 24.5.1951

M

33.

Win Win Nu

Echtgenote van Khin Maung Myint

V

34.

Tin Naing Thein

Minister van Nationale Planning en Economische Ontwikkeling en minister van Veeteelt en Visserij. Voormalig minister van Handel, voormalig viceminister van Bosbouw

M

35.

Aye Aye

Echtgenote van Tin Naing Thein

V

36.

Kyaw Swa Khaing

Minister van Industrie 1. Voormalig viceminister van Industrie 2

M

37.

Khin Phyu Mar

Echtgenote van Kyaw Swa Khaing

V

38.

Than Htay

Minister van Energie. Voormalig viceminister van Energie, gpl. Myanaung, geb. 12.11.1954

M

39.

Soe Wut Yi

Echtgenote van Than Htay

V

40.

Zaw Min

Minister van Elektriciteitsvoorziening 1, gpl. Bago, geb. 30.10.1951

M

41.

Khin Mi Mi

Echtgenote van Zaw Min

V

42.

Khin Maung Soe

Minister van Elektriciteitsvoorziening 2

M

43.

Hla Tun

Minister van Financiën en Belastingen. Voormalig minister van Financiën en Belastingen, geb. 11.7.1951, gpl. Yangon

M

44.

Khin Than Win

Echtgenote van Hla Tun

V

45.

Thein Nyunt

Kabinet van de president. Voormalig minister van Vooruitgang in Grensgebieden, Etnische Groepen en Ontwikkeling, en burgemeester van Nay Pyi Taw, gpl. Maubin, geb. 8.10.1948

M

46.

Kyin Khaing, ook bekend onder de naam Kyin Khine

Echtgenote van Thein Nyunt

V

47.

(Wunna Kyaw Htin) Win Myint

Minister van Handel. Voorzitter van de Unie van de Kamers van Koophandel en Industrie van Myanmar (UMFCCI), eigenaar van Shwe Nagar Min Co. en eigenaar van Zeya Shwe Myay Football Club, gpl. Ye Oo, geb. 21.4.1954

M

48.

Kyaw Hsan

Minister van Informatie en minister van Cultuur. Voormalig lid van de Partij voor de solidariteit en ontwikkeling van de Unie (USDP), gpl. Monywa, geb. 20.5.1948

M

49.

Kyi Kyi Win

Echtgenote van Kyaw Hsan. Hoofd van de Dienst Voorlichting van de Federatie Vrouwenzaken van Myanmar

V

50.

Win Tun

Minister van Bosbouw

M

51.

Aung Kyi

Minister van Arbeid en minister van Sociale Zaken, Bijstand en Hervestiging. Voormalig minister van Werkgelegenheid/Arbeid (op 8.10.2007 benoemd tot minister van Betrekkingen, belast met de betrekkingen met Aung San Suu Kyi), gpl. Yangon, geb. 1.11.1946

M

52.

Thet Thet Swe

Echtgenote van Aung Kyi

V

53.

Ohn Myint

Minister van Coöperaties. Voormalig Hoofd Bureau speciale operaties 6

M

54.

Nu Nu Swe

Echtgenote van Ohn Myint

V

55.

Thein Tun, ook bekend als Thein Htun

Minister van Telecommunicatie, Post en Telegrafie

M

56.

Nyan Htun Aung

Minister van Vervoer

M


VICEMINISTERS

#

Naam (en eventuele aliassen)

Nadere gegevens (incl. ministerie)

Geslacht

(M/V)

1.

Gen.-maj. Kyaw Nyunt

Viceminister van Defensie

M

2.

Kol. Aung Thaw

Viceminister van Defensie

M

3.

Gen.-maj. Zaw Win

Viceminister van Grensaangelegenheden. Voormalig Commandant Bataljon Lon Htein, Basis 3, Shwemyayar

M

4.

Maung Myint

Viceminister van Buitenlandse Zaken, geb. 21.5.1958, gpl. Mandalay

M

5.

Dr. Khin Mya Win

Geb. 21.1.1956, echtgenote van Maung Myint

V

6.

Win Than

Viceminister van Financiën en Belastingen

M

7.

Tint Lwin

Viceminister van Telecommunicatie, Post en Telegrafie

M

8.

Phone Swe

Viceminister van Sociale Zaken, Bijstand en Hervestiging. Voormalig viceminister van Binnenlandse Zaken

M

9.

San San Wai

Echtgenote van brig.-gen. Phone Swe

V

10.

Than Tun

Viceminister van Coöperaties

M

11.

Myint Thein

Viceminister van Arbeid. Voormalig rechter in het Hooggerechtshof

M

12.

Win Shein

Viceminister van Vervoer. Voormalig Commandant, Hoofdkwartier Marineopleiding

M

13.

Htay Aung

Viceminister van Hotelwezen en Toerisme

M

14.

Thein Aung

Viceminister van Industrie 1

M

15.

Thura U Thaung Lwin

Viceminister van Spoorvervoer

M

16.

Thant Shin

Viceminister van Spoorvervoer

M

17.

Aye Kyu

Viceminister van Onderwijs

M

18.

Kyaw Kyaw Win

Viceminister van Immigratie en Bevolking

M

19.

Aye Myint Kyu

Viceminister van Sport

M

20.

Han Sein

Viceminister van Industriële Ontwikkeling van Myanmar

M

21.

Chan Maung

Viceminister van Industriële Ontwikkeling van Myanmar

M

22.

Khin Maung Aye

Viceminister van Veeteelt en Visserij

M

23.

Kyaw Zan Myint

Viceminister van Binnenlandse Zaken

M


PERSONEN DIE VAN HET ECONOMISCH BELEID VAN DE REGERING PROFITEREN EN ANDERE PERSONEN DIE BANDEN HEBBEN MET HET REGIME

#

Naam (en eventuele aliassen)

Nadere gegevens (incl. bedrijf)

Geslacht

(M/V)

1.

Khin Aung Myint

Voormalig minister van Cultuur. Parlementslid (Hogerhuis), voorzitter van het Hogerhuis. Voormalig lid van de Partij voor de solidariteit en ontwikkeling van de Unie (USDP)

M

2.

Khin Phyone

Echtgenote van Khin Aung Myint

V"


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/69


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 februari 2012

inzake de gedetailleerde regelingen voor de inning van bijdragen voor overtollige CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen op grond van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/99/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 9, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 6, van Verordening (EU) nr. 510/2011 bevestigt en overeenkomstig artikel 10, lid 2, van die verordening publiceert dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 510/2011, dient zij overeenkomstig artikel 9, lid 1, van die verordening bijdragen voor overtollige emissies op te leggen aan die fabrikant of, in voorkomend geval, aan de groepsbeheerder.

(2)

Er moeten gedetailleerde regelingen voor de inning van deze bijdragen voor overtollige emissies worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 510/2011 dienen de bijdragen voor overtollige emissies terug te vloeien naar de algemene begroting van de Europese Unie waar zij moeten worden geboekt onder titel 7. Als inningsmethode dienen de voorschriften voor de inning van schuldvorderingen te worden toegepast die zijn vastgesteld in Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2) en in Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3).

(4)

Met het oog op de vaststelling van de schuldvordering in de zin van artikel 71 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 moet de fabrikant overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) nr. 510/2011 door de Commissie in kennis worden gesteld van de voorlopige berekening van zijn gemiddelde specifieke CO2-emissies tijdens het voorafgaande kalenderjaar, zijn specifieke emissiedoelstelling in het voorafgaande kalenderjaar en het verschil tussen de gemiddelde specifieke CO2-emissies tijdens het voorafgaande kalenderjaar en de specifieke emissiedoelstelling voor dat jaar, en moet de fabrikant overeenkomstig artikel 8, lid 5, van die verordening de kans krijgen om deze berekeningen te verifiëren en om binnen drie maanden na in kennis te zijn gesteld van deze voorlopige berekening, eventuele fouten in de gegevens aan de Commissie mee te delen.

(5)

Gezien de gedachtewisseling tussen de Commissie en de fabrikant die voorafgaat aan de bevestiging van de prestatie van de fabrikant overeenkomstig artikel 8, lid 6, en artikel 10 van Verordening (EU) nr. 510/2011 en gezien de mogelijkheid voor de fabrikant om bezwaar tegen de berekening van zijn prestatie aan te tekenen, dient ervan te worden uitgegaan dat de Commissie met haar bevestiging van de prestatie heeft aangetoond dat de schuld bestaat en dat de schuldvordering zeker is in de zin van artikel 71 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

(6)

De bijdrage voor overtollige emissies moet worden berekend overeenkomstig de formules in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 510/2011 en moet op grond van artikel 10 van die verordening worden gepubliceerd. De schuldvordering moet derhalve worden beschouwd als een vaststaand en invorderbaar bedrag in de zin van artikel 71 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité Klimaatverandering,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie gaat over tot de inning van de overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 510/2011 berekende bijdrage voor overtollige emissies door een invorderingsopdracht vast te stellen en een debetnota aan de fabrikant te richten overeenkomstig de artikelen 71 tot en met 74 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en de artikelen 78 tot en met 89 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.


18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/71


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 februari 2012

inzake een methode voor de inning van bijdragen voor overtollige CO2-emissies van nieuwe personenauto’s op grond van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/100/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 9, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 443/2009 bevestigt en overeenkomstig artikel 10, lid 2, van die verordening publiceert dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 443/2009, dient zij overeenkomstig artikel 9, lid 1, van die verordening bijdragen voor overtollige emissies op te leggen aan die fabrikant of, in het geval van een groep, aan de beheerder van de groep.

(2)

De methoden voor de inning van deze bijdragen voor overtollige emissies moeten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 443/2009 dienen de bijdragen voor overtollige emissies terug te vloeien naar de algemene begroting van de Europese Unie waar zij moeten worden geboekt onder titel 7. Als inningsmethode dienen de voorschriften voor de inning van schuldvorderingen te worden toegepast die zijn vastgesteld in Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2) en in Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3).

(4)

Met het oog op de vaststelling van de schuldvordering in de zin van artikel 71 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 moet de fabrikant overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 443/2009 door de Commissie in kennis worden gesteld van de voorlopige berekening van zijn gemiddelde specifieke CO2-emissies tijdens het voorafgaande kalenderjaar, zijn specifieke emissiedoelstelling in het voorafgaande kalenderjaar en het verschil tussen de gemiddelde specifieke CO2-emissies tijdens het voorafgaande kalenderjaar en de specifieke emissiedoelstelling voor dat jaar, en moet de fabrikant overeenkomstig artikel 8, lid 5, van die verordening de kans krijgen om deze berekeningen te verifiëren en om binnen drie maanden na in kennis te zijn gesteld van deze voorlopige berekening, eventuele fouten in de gegevens aan de Commissie mee te delen.

(5)

Gezien de gedachtewisseling tussen de Commissie en de fabrikant die voorafgaat aan de bevestiging van de prestatie van de fabrikant overeenkomstig artikel 8, lid 5, tweede alinea, en artikel 10 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en gezien de mogelijkheid voor de fabrikant om bezwaar tegen de berekening van zijn prestatie aan te tekenen, dient ervan te worden uitgegaan dat de Commissie met haar bevestiging van de prestatie heeft aangetoond dat de schuld bestaat en dat de schuldvordering zeker is in de zin van artikel 71 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

(6)

De bijdrage voor overtollige emissies moet worden berekend overeenkomstig de formules in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 443/2009 en moet op grond van artikel 10 van die verordening worden gepubliceerd. De schuldvordering moet derhalve worden beschouwd als een vaststaand en invorderbaar bedrag in de zin van artikel 71 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité Klimaatverandering,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie gaat over tot de inning van de overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 443/2009 berekende bijdrage voor overtollige emissies door een invorderingsopdracht vast te stellen en een debetnota aan de fabrikant te richten overeenkomstig de artikelen 71 tot en met 74 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en de artikelen 78 tot en met 89 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.