ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.038.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 38

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
11 februari 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 113/2012 van de Raad van 10 februari 2012 houdende uitvoering van Verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust

1

 

*

Verordening (EU) nr. 114/2012 van de Raad van 10 februari 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus

3

 

*

Verordening (EU) nr. 115/2012 van de Commissie van 9 februari 2012 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit India

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 116/2012 van de Commissie van 9 februari 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia

29

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 117/2012 van de Commissie van 10 februari 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1295/2008 betreffende de invoer van hop uit derde landen

33

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2012 van de Commissie van 10 februari 2012 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2380/2001, (EG) nr. 1289/2004, (EG) nr. 1455/2004, (EG) nr. 1800/2004, (EG) nr. 600/2005, (EU) nr. 874/2010, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 388/2011, (EU) nr. 532/2011 en (EU) nr. 900/2011 wat betreft de naam van de houder van de vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen voor diervoeding en tot rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011 ( 1 )

36

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 119/2012 van de Commissie van 10 februari 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

40

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 120/2012 van de Commissie van 10 februari 2012 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de invoercertificaataanvragen voor olijfolie die zijn ingediend op 6 en 7 februari 2012 in het kader van het tariefcontingent voor Tunesië en houdende schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor de maand februari 2012

42

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit 2012/74/GBVB van de Raad van 10 februari 2012 tot uitvoering van Besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

43

 

 

2012/75/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 9 februari 2012 betreffende de erkenning van Ghana overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 616)  ( 1 )

45

 

 

2012/76/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 9 februari 2012 betreffende de erkenning van Uruguay overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 619)  ( 1 )

46

 

 

2012/77/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 februari 2012 betreffende de niet-opneming van flufenoxuron voor productsoort 18 in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 621)  ( 1 )

47

 

 

2012/78/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 februari 2012 betreffende de niet-opneming van bepaalde stoffen in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 645)  ( 1 )

48

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 44/2012 van de Raad van 17 januari 2012 tot vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde niet-EU-wateren, voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden (PB L 25 van 27.1.2012)

51

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 113/2012 VAN DE RAAD

van 10 februari 2012

houdende uitvoering van Verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Verordening (EG) nr. 560/2005 van de Raad van 12 april 2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (1), en met name artikel 11 bis, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 april 2005 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 560/2005 vastgesteld.

(2)

Gelet op de ontwikkelingen in Ivoorkust dient de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bijlage I bis bij Verordening (EG) nr. 560/2005 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening genoemde natuurlijke personen worden geschrapt uit de lijst in bijlage I bis bij Verordening (EG) nr. 560/2005.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2012.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ANTORINI


(1)  PB L 95 van 14.4.2005, blz. 1.


BIJLAGE

Natuurlijke personen bedoeld in artikel 1

1

De heer Frank Anderson Kouassi

2

De heer Yanon Yapo

3

De heer Benjamin Yapo Atsé

4

De heer Blaise N’Goua Abi

5

Mevrouw Anne Jacqueline Lohoués Oble

6

Mevrouw Angèle Gnonsoa

7

Mevrouw Danièle Boni Claverie

8

De heer Ettien Amoikon

9

De heer Kata Kéké Joseph

10

De heer Touré Amara

11

Mevrouw Anne Gnahouret Tatret

12

De heer Thomas N’Guessan Yao

13

Mevrouw Odette Lago Daléba Loan

14

De heer Georges Armand Alexis Ouégnin

15

De heer Rafaël Dogo Djéréké

16

Mevrouw Marie Odette Lorougnon Souhonon

17

De heer Felix Nanihio

18

De heer Lahoua Souanga Etienne

19

De heer Jean Baptiste Akrou

20

De heer Lambert Kessé Feh

21

Togba Norbert

22

Kone Doféré

23

Hanny Tchélé Brigitte

24

Jacques Zady

25

Ali Keita

26

Blon Siki Blaise

27

Moustapha Aziz

28

Gnamien Yao

29

Ghislain N’Gbechi

30

Deby Dally Balawourou


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/3


VERORDENING (EU) Nr. 114/2012 VAN DE RAAD

van 10 februari 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2012/36/GBVB van de Raad van 23 januari 2012 (1) tot wijziging van Besluit 2010/639/GBVB van de Raad (2) betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus,

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad (3) voorziet in de bevriezing van de tegoeden van president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus.

(2)

Bij Besluit 2012/36/GBVB heeft de Raad besloten om de bevriezing van tegoeden en economische middelen uit te breiden tot zowel personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen of de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie, en met name personen met een leidinggevende rol, als tot personen en entiteiten die profiteren van of steun verlenen aan het Loekasjenko-regime, en met name personen en entiteiten die het regime financieel of materieel steunen.

(3)

Deze maatregel valt onder het toepassingsgebied van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om te garanderen dat de maatregel in alle lidstaten uniform door de marktdeelnemers wordt toegepast.

(4)

Verordening (EG) nr. 765/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Om te verzekeren dat de maatregelen van deze verordening doeltreffend zijn, dient deze verordening in werking te treden op de dag na de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 765/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door het volgende artikel:

„Artikel 2

1.   Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van de natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen die in de bijlagen I, IA en IB zijn vermeld, worden bevroren.

2.   Aan of ten behoeve van de in de bijlagen I, IA en IB genoemde natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen mogen geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking worden gesteld.

3.   Het is verboden bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben dat de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen direct of indirect worden omzeild.

4.   In bijlage I is een lijst opgenomen met de natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder a), van Besluit 2010/639/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (4) verantwoordelijk zijn voor de schendingen van de internationale verkiezingsnormen bij de presidentsverkiezingen in Belarus op 19 maart 2006 en voor het hardhandig optreden tegen het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie, of die volgens de Raad daarmee geassocieerd zijn.

5.   In bijlage IA is een lijst opgenomen met de natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van Besluit 2010/639/GBVB verantwoordelijk zijn voor de schendingen van de internationale verkiezingsnormen bij de presidentsverkiezingen in Belarus op 19 december 2010 en voor het hardhandig optreden tegen het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie, of die volgens de Raad daarmee geassocieerd zijn.

6.   In bijlage IB is een lijst opgenomen met de natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder c) en d), van Besluit 2010/639/GBVB i) verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen of de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie, of ii) profiteren van of steun verlenen aan het Loekasjenko-regime.

2)

In artikel 2 ter, leden 1 en 2, in artikel 3, lid 1, onder a), in artikel 4 bis en in artikel 8 bis, leden 1 en 4, worden de verwijzingen naar „de bijlagen I en IA” vervangen door verwijzingen naar „de bijlagen I, IA en IB”.

Artikel 2

De bijlage bij deze verordening wordt als bijlage IB ingevoegd in Verordening (EG) nr. 765/2006.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2012.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ANTORINI


(1)  PB L 19 van 24.1.2012, blz. 31.

(2)  Besluit van 25 oktober 2010 (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 18).

(3)  PB L 134 van 20.5.2006, blz. 1.

(4)  PB L 280 van 26.10.2010, blz. 18.”.


BIJLAGE

„BIJLAGE IB

Deze bijlage is leeg.”.


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/6


VERORDENING (EU) Nr. 115/2012 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2012

tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit India

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 12,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 13 mei 2011 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antisubsidieprocedure („AS-procedure”) betreffende de invoer in de Unie van bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit India („India” of „het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

Diezelfde dag heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit India aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek geopend („AD-procedure”).

(3)

De AS-procedure werd ingeleid ingevolge een op 31 maart 2011 ingediende klacht door het European Industrial Fasteners Institute (EIFI) („de klager”) namens producenten die goed zijn voor meer dan 25 % van de totale productie van bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan in de Unie. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over subsidiëring van het product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

(4)

Vóór de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen waarin werd aangevoerd dat de gesubsidieerde invoer van bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte. De Indiase overheid werd voor overleg uitgenodigd om de situatie in verband met de inhoud van de klacht toe te lichten en tot overeenstemming te komen over een oplossing. Er kon geen overeenstemming worden bereikt.

1.2.   Bij de procedure betrokken partijen

(5)

De Commissie heeft de producenten in de Unie die de klacht hebben ingediend, andere haar bekende producenten in de Unie, de producenten-exporteurs, importeurs, de haar bekende betrokken gebruikers en de Indiase autoriteiten van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(6)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

1.2.1.   Steekproef van producenten-exporteurs in India

(7)

Gezien het grote aantal producenten-exporteurs in India werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening voor de vaststelling van subsidiëring gebruik te maken van een steekproef.

(8)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, werd de producenten-exporteurs in India verzocht uiterlijk 15 dagen na de datum van opening van het onderzoek contact met haar op te nemen en basisinformatie te verstrekken over hun uitvoer en binnenlandse verkoop, hun exacte activiteiten met betrekking tot de productie van het betrokken product, alsmede de namen en activiteiten te verschaffen van alle met hen verbonden ondernemingen die betrokken waren bij de productie en/of verkoop van het betrokken product tijdens de periode van 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011.

(9)

Ook de desbetreffende Indiase autoriteiten werden geraadpleegd over de samenstelling van een representatieve steekproef.

(10)

Binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hebben in totaal vijf producenten-exporteurs, waaronder een groep verbonden ondernemingen in India, de vereiste informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Deze medewerkende ondernemingen gaven aan het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie te hebben uitgevoerd. Uit een vergelijking tussen de invoergegevens van Eurostat en de voor het onderzoektijdvak door de vijf medewerkende ondernemingen aangegeven hoeveelheid van het naar de Unie uitgevoerde betrokken product bleek dat de medewerking van de Indiase producenten-exporteurs dicht bij de 100 % lag. De steekproef werd bijgevolg samengesteld op grond van de informatie die deze vijf producenten-exporteurs hadden verstrekt.

1.2.2.   Samenstelling van de steekproef van medewerkende ondernemingen in India

(11)

Overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening heeft de Commissie, voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie, een steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve hoeveelheid die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De samengestelde steekproef bestond uit drie ondernemingen die samen meer dan 98 % van de totale uitvoer van het betrokken product uit India naar de Unie vertegenwoordigden.

(12)

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening werden de betrokken partijen en de Indiase autoriteiten geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. De twee niet tot de steekproef behorende producenten-exporteurs drongen erop aan om ook in de steekproef te worden opgenomen. Met het oog op de representativiteit van de voorgestelde steekproef, als vermeld in overweging 11 hierboven, werd echter geconcludeerd dat het niet nodig was om de steekproef te wijzigen of uit te breiden.

1.2.3.   Individueel onderzoek van ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen

(13)

Er werd een verzoek om een individueel onderzoek, als bedoeld in artikel 27, lid 3, van de basisverordening, ontvangen van een niet in de steekproef opgenomen producent-exporteur. Het onderzoek van dit verzoek in de voorlopige fase zou te omslachtig zijn geweest. Daarom zal later worden beslist of aan deze onderneming een individueel onderzoek wordt toegekend.

1.2.4.   Steekproef van producenten in de Unie

(14)

Gezien het blijkbaar grote aantal producenten in de Unie werd in het bericht van inleiding voorzien in het gebruik van een steekproef om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening de schade vast te stellen.

(15)

In het bericht van inleiding deelde de Commissie mee dat zij voorlopig een steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Deze steekproef bestond uit vijf ondernemingen die uit de 15 producenten in de Unie die vóór de opening van het onderzoek bekend waren, werden gekozen op grond van hun verkochte hoeveelheden, omvang en geografische ligging in de Unie. Zij vertegenwoordigden 37 % van de totale geschatte productie in de Unie tijdens het OT. Belanghebbenden werd verzocht om binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van het bericht van inleiding het dossier te raadplegen en opmerkingen te maken over de geschiktheid van deze keuze. Geen belanghebbende heeft zich verzet tegen de voorgestelde steekproef die uit vijf ondernemingen bestond.

(16)

Later heeft een van de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn medewerking opgezegd. De resterende vier in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigden nog 32 % van de totale geschatte productie in de Unie tijdens het OT. Daarom werd de steekproef nog als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd. Er vonden controlebezoeken plaats in de gebouwen van drie van deze ondernemingen. Er werd in deze voorlopige fase van het onderzoek geoordeeld dat een grondig documentenonderzoek toereikend was om de door de vierde in de steekproef opgenomen onderneming verstrekte gegevens te controleren.

1.2.5.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

(17)

Gezien het potentieel grote aantal bij de procedure betrokken importeurs werd in het bericht van inleiding de mogelijkheid overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening voor de importeurs gebruik van een steekproef te maken. Binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hebben twee importeurs de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Aangezien slechts weinig importeurs zich kenbaar hebben gemaakt, is besloten om van een steekproef af te zien.

1.2.6.   Antwoorden op de vragenlijst en controles

(18)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn kenbaar hadden gemaakt. Bijgevolg zijn vragenlijsten toegestuurd aan de Indiase overheid, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in India, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de medewerkende importeurs in de Unie en alle gebruikers waarvan bekend was dat zij bij het onderzoek betrokken waren.

(19)

Er zijn antwoorden ontvangen van de Indiase overheid, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Geen van de importeurs of gebruikers met wie contact is opgenomen, heeft op de vragenlijst geantwoord.

(20)

De Commissie heeft alle gegevens van de belanghebbenden die zij voor de voorlopige vaststelling van subsidiëring, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Er vonden controlebezoeken plaats in de gebouwen van de Indiase overheid in Delhi en de volgende partijen:

 

Producenten in de Unie

Inox Viti di Cattinori Bruno & C.s.n.c., Grumello del Monte, Italië;

Bontempi Vibo S.p.A., Rodengo Saiano, Italië;

Ugivis S.A, Belley, Frankrijk.

 

Producenten-exporteurs in India

Viraj Profiles Limited, Boisar, Dist. Thane, Maharashtra,

Agarwal Fastners Pvt. Ltd., Vasai (East), Dist. Thane, Maharashtra,

Raajratna Ventures Ltd., Ahmedabad, Gujarat.

1.3.   Onderzoektijdvak

(21)

Het onderzoek naar de subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 2008 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(22)

Bij het betrokken product gaat het om roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan („SSF”) van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7318 12 10, 7318 14 10, 7318 15 30, 7318 15 51, 7318 15 61 en 7318 15 70.

2.2.   Soortgelijk product

(23)

Er werd geconstateerd dat het betrokken product, het product dat op de binnenlandse markt van India wordt geproduceerd en verkocht, en het product dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en verkocht op de markt van de Unie dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt. Deze producten worden daarom voorlopig als gelijke producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening beschouwd.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding

(24)

Op basis van de informatie in de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt:

a)

Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten);

b)

Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

d)

Export Oriented Units Scheme (regeling exportgerichte bedrijven);

e)

Focus Market Scheme (regeling focusmarkten);

f)

Export Credit Scheme (regeling exportkredieten);

g)

Electricity Duty Exemption (regeling vrijstelling elektriciteitsheffing).

(25)

De regelingen a) tot en met e) hierboven zijn gebaseerd op de Wet voor de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 (nr. 22 van 1992) die op 7 augustus 1992 in werking is getreden („Foreign Trade Act”). Op grond van deze wet publiceert de Indiase overheid mededelingen over het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid (Foreign Trade Policy documents), die elke vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Het document over het buitenlandse handelsbeleid dat relevant is voor het OT van dit onderzoek is FT-policy 09-14. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor haar in- en uitvoerbeleid in deze periode (FT-policy 09-14) vastgesteld in een „Handbook of Procedures, Volume I” („HOP I 09-14”). Ook het procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(26)

De onder f) genoemde regeling voor exportkredieten is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Banking Regulation Act (bankwet) van 1949, die de Reserve Bank of India („RBI”) machtigt handelsbanken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

(27)

De onder g) genoemde Electricity Duty Exemption is opgenomen in de Package Scheme of Incentives (pakketregeling stimuleringsmaatregelen) 2007 van de regering van Maharashtra, Resolutie nr. PSI-1707/(CR-50)/IND-8 van 30 maart 2007.

3.2.   Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten)

a)   Rechtsgrondslag

(28)

De kredietregeling voor invoerrechten (DEPBS) is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 4.3 van het document FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 4 van het handboek HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(29)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Praktische toepassing van de DEPBS

(30)

Een exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als een bepaald percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Deze percentages worden bepaald op basis van standaard-input-output-normen („SION's”), waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid ingevoerde inputs die in het exportproduct zouden zijn verwerkt, en van de op die inputs toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk zijn betaald.

(31)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag van het DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van een DEPBS-krediet.

(32)

Er werd geconstateerd dat overeenkomstig de Indiase normen voor jaarrekeningen DEPBS-kredieten op transactiebasis kunnen worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Dergelijke kredieten kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen - met uitzondering van kapitaalgoederen en goederen waarop een invoerbeperking rust. Goederen die met gebruikmaking van deze kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of anderszins worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

(33)

Aanvragen om DEPBS-kredieten worden elektronisch ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. In feite gelden geen strikte termijnen voor DEPBS-kredieten. Het elektronische systeem dat voor het beheer van de DEPBS wordt gebruikt, sluit niet automatisch uitvoertransacties uit die worden ingediend na afloop van de in hoofdstuk 4.47 van handboek HOP I 09-14 vermelde termijnen. Zoals in hoofdstuk 9.3 van het HOP I 04-09 duidelijk wordt bepaald, kunnen aanvragen die na afloop van de indieningstermijnen worden ontvangen, altijd tegen betaling van een kleine boete in aanmerking worden genomen.

(34)

Er is geconstateerd dat twee van de ondernemingen in de steekproef, Agarwal Fastners Pvt. Ltd. en Raajratna Ventures Ltd., in het OT van deze regeling gebruik hebben gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de DEPBS-regeling

(35)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een DEPBS-krediet is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien bevoordeelt het DEPBS-krediet de exporteur, omdat diens liquiditeit daardoor verbetert.

(36)

Voorts is de DEPBS-regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(37)

Deze regeling kan niet worden aangemerkt als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Een exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt in het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien wordt geen regeling of procedure toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook voor de DEPBS in aanmerking als hij geen inputs invoert. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS-regeling in aanmerking.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(38)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd het bedrag van de compenserende subsidies berekend op grond van het aan de ontvanger toegekende voordeel dat tijdens het OT bleek te bestaan. In dit verband werd geoordeeld dat het voordeel aan de ontvanger wordt toegekend op het ogenblik dat in het kader van deze regeling een uitvoertransactie wordt verricht. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag van het DEPBS-krediet is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al of niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het OT voor uitvoertransacties zijn verworven.

(39)

Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van de aldus vastgestelde kredieten om het als teller fungerende subsidiebedrag te bepalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(40)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het OT voor de betrokken ondernemingen een subsidiepercentage van 4,70 % tot 6,53 % vastgesteld.

3.3.   Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen)

a)   Rechtsgrondslag

(41)

Deze regeling is uitvoerig beschreven in de punten 4.1.3 tot en met 4.1.14 van FT-policy 09-14 en de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30A van het handboek HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(42)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 43 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en voor de subregeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de AAS voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FT-policy 09-14 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de subregeling voorafgaande vergunningen voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back to back inland letter of credit (documentair krediet).

c)   Praktische uitvoering

(43)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)   fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de vergunning vermeld;

ii)   jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan - tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden - elke soort input rechtenvrij invoeren die bij de vervaardiging van een tot deze groep behorend product wordt gebruikt. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

iii)   leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een AAS voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

iv)   met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2 van FT-policy 09-14. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

v)   Advance Release Order („ARO”): de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO's. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO's voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FT-policy 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

vi)   documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van het document FT-policy 09-14 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(44)

Een onderneming in de steekproef ontving tijdens het OT in het kader van de AAS-regeling concessies voor het betrokken product. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(45)

Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het verbruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstukken 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van Handboek I 09-14). Met andere woorden: hij moet een verbruiksregister bijhouden. Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(46)

Voor de subregeling waarvan in het OT door de betrokken onderneming gebruik is gemaakt, namelijk fysieke uitvoer, legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard-input-output-normen („SION's”) die voor de meeste producten en ook voor het betrokken product bestaan. Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

(47)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verificatievoorschriften van de Indiase autoriteiten ofwel niet in acht werden genomen, ofwel nog niet in de praktijk werden uitgetest.

(48)

De onderneming die gebruik maakte van de regeling hield een soort productie- en verbruiksregister bij. Aanhangsel 23 was niet naar behoren ingevuld en kon daarom niet als een feitelijk verbruiksregister worden beschouwd, zoals voorgeschreven door de hoofdstukken 4.26 en 4.30 van het handboek HOP I 09-14. Een feitelijk verbruiksregister voor het OT was niet beschikbaar, en het was dan ook niet mogelijk om onder meer de verbruiksgegevens te controleren om na te gaan welke inputs bij de productie van het uitgevoerde product werden verbruikt, en in welke hoeveelheden, zoals aangegeven in de kopie van aanhangsel 23. Wat de verificatievoorschriften betreft waarnaar in overweging 45 wordt verwezen, heeft de onderneming niet geregistreerd hoe deze certificatie heeft plaatsgevonden. Er was geen auditplan of ander bewijsmateriaal (zoals een auditverslag) voor de uitgevoerde audit beschikbaar en evenmin geregistreerde informatie over de gebruikte methode en de specifieke eisen die waren gesteld aan dit nauwgezette werk, waarvoor gedetailleerde technische kennis over productieprocessen nodig is. Eventuele teveel kwijtgescholden rechten, als vermeld in aanhangsel 23, leidden niet tot een actie of een controle door de betrokken autoriteiten. Kortom, er werd geconcludeerd dat de onderzochte exporteur niet kon aantonen dat aan de desbetreffende bepalingen van FT-policy 09-14 was voldaan.

d)   Conclusie betreffende de AAS

(49)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, aangezien die vrijstelling een financiële bijdrage van de Indiase overheid is waardoor de onderzochte exporteur een voordeel heeft verkregen.

(50)

Bovendien zijn de subsidies in verband met de AAS voor fysieke uitvoer rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

(51)

De subregeling waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie en voorschriften voor terugbetaling van inputs) en bijlage III (definitie en voorschriften voor terugbetaling van vervangende inputs) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft niet daadwerkelijk een controleregeling of procedure toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). Bovendien waren de SION's voor het betrokken product niet nauwkeurig genoeg en kunnen zij niet als controleregeling voor het werkelijke verbruik worden gebruikt omdat de Indiase overheid aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve controleregeling bestaat (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening).

(52)

De subregeling geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(53)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Volgens artikel 3, lid 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), van de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan terugbetaalde rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Dit betekent dat, indien geen adequaat controlesysteem is aangetoond, de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet van toepassing is en de normale regel geldt waarbij het bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het beweerde teveel aan kwijtgescholden rechten. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, van de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening dient de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequate verificatieregeling is.

(54)

De hoogte van de subsidie die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen (AAS) aan de onderneming is toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het OT werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, van het subsidiebedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer van het betrokken product in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(55)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de betrokken onderneming voor het OT een subsidiepercentage van 2,94 % vastgesteld.

3.4.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering)

a)   Rechtsgrondslag

(56)

De regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering (EPCGS) is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 5 van het handboek HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(57)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Praktische uitvoering

(58)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen) tegen een verlaagd douanerecht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning in het kader van deze regeling af. Deze regeling voorziet in een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van deze regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting, namelijk zes jaar in plaats van acht jaar vanaf de datum van afgifte van de vergunning. De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruik maakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(59)

Alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs bleken tijdens het OT van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusie betreffende de EPCGS-regeling

(60)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De rechtenverlaging vormt een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien deze daardoor inkomsten derft die haar normaliter zouden toekomen. Bovendien heeft de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen doordat zijn liquiditeit door het niet betalen van rechten is verbeterd.

(61)

Ook is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(62)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen zoals bepaald in bijlage I, punt i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt/verwerkt bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(63)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Overeenkomstig de vaste praktijk werd bij het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het onderzoektijdvak gold, werd daarvoor geschikt geacht. Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken.

(64)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de passende waarde van de uitvoer in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(65)

Met betrekking tot deze regeling werd in het OT voor de betrokken ondernemingen een subsidiepercentage van 0,11 %, 0,16 % en 0,19 % vastgesteld.

3.5.   Export Oriented Units Scheme („EOUS” - regeling exportgerichte bedrijven)

a)   Rechtsgrondslag

(66)

De regeling voor exportgerichte bedrijven (EOU) is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 6 van FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 6 van het handboek HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(67)

Met uitzondering van zuivere handelsondernemingen komen alle ondernemingen die er zich in principe toe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, voor de regeling exportgerichte bedrijven in aanmerking. Om voor die regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen in industriesectoren een minimumbedrag in vaste activa investeren.

c)   Praktische uitvoering

(68)

Exportgerichte bedrijven kunnen overal in India gevestigd zijn of worden opgericht.

(69)

In een aanvraag om als exportgericht bedrijf te worden erkend, moeten onder meer gegevens worden verstrekt over de geplande productie, de geraamde waarde van de uitvoer en de behoefte aan ingevoerde en binnenlandse inputs voor de volgende vijf jaar. Indien de aanvraag wordt aanvaard, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming meegedeeld. De erkenning als exportgericht bedrijf geldt voor vijf jaar. De overeenkomst kan worden verlengd.

(70)

Een belangrijke verplichting voor een onderneming die in aanmerking komt voor een regeling voor exportgerichte bedrijven, als vastgesteld in FT-policy 09-14, is dat haar deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, d.w.z. dat de totale waarde van haar uitvoer in een referentieperiode (vijf jaar) groter moet zijn dan de totale waarde van haar invoer.

(71)

Exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor de volgende voordelen:

i)

vrijstelling van invoerrechten voor alle soorten goederen (waaronder kapitaalgoederen, grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor de fabricage, productie of verwerking of die in verband daarmee worden gebruikt;

ii)

vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;

iii)

terugbetaling van de nationale omzetbelasting op ter plaatse aangekochte goederen;

iv)

de mogelijkheid een deel van de productie, ter waarde van maximaal 50 % van de fob-waarde van de uitvoer, op de binnenlandse markt te verkopen, mits hun deviezenrekening een positief saldo vertoont na betaling van de verlaagde rechten, namelijk accijnzen op eindproducten;

v)

gedeeltelijke terugbetaling van de rechten die zijn betaald op brandstof die bij binnenlandse oliemaatschappijen wordt betrokken;

vi)

vrijstelling van de normaliter verschuldigde vennootschapsbelasting op de exportwinsten overeenkomstig artikel 10 B van de wet op de vennootschapsbelasting gedurende een periode van tien jaar vanaf het begin van de activiteiten van het bedrijf.

(72)

Bedrijven die van deze regeling gebruikmaken, staan onder toezicht van douaneambtenaren.

(73)

Op deze bedrijven rust de wettelijke verplichting om een waarheidsgetrouwe boekhouding te voeren van alle ingevoerde goederen, van het verbruik en gebruik daarvan en van de uitgevoerde goederen, overeenkomstig de desbetreffende bepaling van het handboek HOP I 09-14. Deze documenten moeten periodiek aan de bevoegde autoriteiten in India worden overgelegd in de vorm van driemaandelijkse en jaarlijkse voortgangsverslagen.

(74)

Overeenkomstig het desbetreffende artikel van het handboek HOP I 09-14 wordt echter van een exportgericht bedrijf op geen enkel ogenblik verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met zijn uitvoer, overdracht naar andere bedrijven, verkoop in het binnenlandse tariefgebied of voorraden.

(75)

Bij verkopen in het binnenland zorgt de producent zelf voor de verzending en registratie. Bij uitvoer door een exportgericht bedrijf ziet een douane- of accijnsambtenaar toe op de verzending van de goederen.

(76)

In dit geval heeft één van de exporteurs in de steekproef gebruikgemaakt van de regeling exportgerichte bedrijven. Deze exporteur heeft van deze regeling gebruik gemaakt om grondstoffen, verbruiksgoederen en kapitaalgoederen vrij van rechten in te voeren, goederen op de binnenlandse markt vrij van accijnzen aan te kopen, omzetbelasting terugbetaald te krijgen en een deel van zijn productie op de binnenlandse markt te verkopen. De exporteur heeft daarbij geprofiteerd van alle voordelen die in overweging 71, onder i) tot en met vi), zijn beschreven. Uit het onderzoek is evenwel gebleken dat de onderneming vanaf 1 april 2010 niet meer in aanmerking komt voor de vrijstelling van vennootschapsbelasting overeenkomstig artikel 10 B van de wet op de vennootschapsbelasting. Bijgevolg zijn de bepalingen van de regeling exportgerichte bedrijven met betrekking tot de vrijstelling van vennootschapsbelasting in het kader van dit onderzoek verder buiten beschouwing gelaten.

(77)

In een zeer laat stadium diende de onderneming die als een exportgericht bedrijf bleek te werken gedetailleerde opmerkingen over de regeling in en voerde onder meer aan dat de verschillende maatregelen waarover een exportgericht bedrijf beschikt, geen compenserende subsidies vormen. De analyse van deze opmerkingen kon tot nu toe niet worden afgerond; er zal echter de nodige aandacht aan worden besteed in de volgende fase van dit onderzoek.

d)   Conclusies betreffende de EOUS-regeling

(78)

De voor een exportgericht bedrijf geldende vrijstellingen van drie soorten invoerrechten (het basisdouanerecht, de onderwijsbelasting op douanerecht en de belasting hoger secundair onderwijs) en de terugbetaling van de omzetbelasting zijn financiële bijdragen van de Indiase overheid in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten die zij anders wel had gekregen en kent het exportgerichte bedrijf aldus een voordeel toe in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening, daar het hierdoor over meer liquide middelen beschikt omdat het de normaal verschuldigde rechten niet hoeft te betalen en de omzetbelasting terugbetaald krijgt.

(79)

De EOU-regeling kan bovendien niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, punten h) en i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft niet daadwerkelijk een controleregeling of procedure toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). Er wordt alleen gecontroleerd of de deviezenrekening een positief saldo vertoont, niet of de ingevoerde goederen worden verbruikt voor de productie van uitgevoerde goederen.

(80)

Door de vrijstelling van accijnzen en het invoerrechtenequivalent derft de Indiase overheid evenwel geen inkomsten. Indien accijnzen en aanvullend douanerecht worden betaald, kunnen deze later weer van toekomstige betalingen worden afgetrokken (het zogenaamde „CENVAT-mechanisme”); deze regeling is vergelijkbaar met btw en biedt Indiase bedrijven de mogelijkheid om belastingen op aankopen af te trekken van te betalen omzetbelasting. Deze rechten zijn bijgevolg niet definitief. Door het „CENVAT”-mechanisme wordt alleen een definitief recht geheven op de toegevoegde waarde, maar niet op de inputs.

(81)

Bijgevolg zijn alleen de vrijstelling van het basisdouanerecht, van de onderwijsbelasting op douanerecht en van de belasting hoger secundair onderwijs, alsook de terugbetaling van de nationale omzetbelasting subsidies in de zin van artikel 3 van de basisverordening. Deze regelingen zijn rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Om voor deze prikkels in aanmerking te komen moet een exportgericht bedrijf zich tot export verplichten volgens punt 6.1 van FT-policy 09-14.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(82)

Het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel bestaat uit de kwijtschelding van invoerrechten (basisdouanerecht, onderwijsbelasting op douanerecht en belasting hoger secundair onderwijs) die normaliter bij invoer verschuldigd zijn, en uit de terugbetaalde nationale omzetbelasting, tijdens het OT.

i)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerecht, onderwijsbelasting op douanerecht, belasting hoger secundair onderwijs) en terugbetaling van nationale omzetbelasting op grondstoffen en verbruiksgoederen

(83)

De hoogte van de subsidies die zijn toegekend aan de exporteurs die exportgerichte bedrijven zijn, werd berekend op basis van de in het OT in totaal gederfde invoerrechten (basisdouanerecht, onderwijsbelasting op douanerecht, belasting hoger secundair onderwijs) op de voor het exportgerichte bedrijf ingevoerde materialen en van de omzetbelasting die in het OT is terugbetaald. De kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van dit bedrag afgetrokken, waarna het resulterende bedrag als teller diende. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge voor het betrokken bedrijf was 2,68 %.

ii)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerecht, onderwijsbelasting op douanerecht, belasting hoger secundair onderwijs) op kapitaalgoederen

(84)

Kapitaalgoederen worden niet fysiek verwerkt in het eindproduct. Het voordeel voor het betrokken bedrijf werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door het bedrag van de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in een van de onderzochte bedrijven. Het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag werd gecorrigeerd door de toevoeging van rente over dit tijdvak, teneinde de waarde van het voordeel in de loop van de tijd en zo het volledige voordeel voor de ontvanger vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het onderzoektijdvak gold, werd daarvoor geschikt geacht. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge voor het betrokken bedrijf was 0,05 %.

(85)

De totale subsidiemarge die in het kader van de regeling exportgerichte bedrijven voor de betrokken onderneming werd berekend, bedraagt 2,73 %.

3.6.   Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten)

a)   Rechtsgrondslag

(86)

Deze regeling is uitvoerig beschreven in de punten 3.15, 3.16 en 3.17 van FT-policy 09-14 en de hoofdstukken 3.9, 3.10 en 3.11 van het handboek HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(87)

Overeenkomstig punt 3.15.2 van FT-policy 09-14 komen exporteurs van in aanhangsel 37D van handboek HOP I 09-14 vermelde producten in aanmerking voor deze regeling.

c)   Praktische uitvoering

(88)

Een exporteur van in de lijst van aanhangsel 37D van handbook HOP I 09-14 opgenomen producten kan een aanvraag indienen voor een FPS-kredietpuntcertificaat dat gelijk is aan 2 % tot 5 % van de fob-waarde van de uitvoer. Speciale focusproducten/sectoren, die vallen onder tabel 2 en tabel 5 van vorenbedoeld aanhangsel 37D, geven echter recht op een kredietpuntcertificaat van 5 % van de fob-waarde van de uitvoer. Het onderzochte betrokken product maakt deel uit van deze speciale focusproducten.

(89)

FPS is een postexportregeling, dat wil zeggen dat een onderneming moet exporteren om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen. Als gevolg daarvan moet de onderneming een onlineaanvraag bij de betrokken autoriteit indienen tezamen met kopieën van de exportorder en rekening, het bankafschrift waaruit blijkt dat de aanvraagvergoeding is betaald, een kopie van de vrachtbrieven en een bankcertificaat als bewijs van ontvangst van de betaling of een aankoopcertificaat van vreemde valuta in geval van directe onderhandelingen over documenten. Wanneer het origineel van de vrachtbrieven en/of bankcertificaten is ingediend voor een aanvraag van voordelen in het kader van een andere regeling, kan de onderneming zelf waargemerkte kopieën indienen, met vermelding van de betrokken autoriteit waarbij de originele documenten zijn ingediend. De onlineaanvraag voor FPS-kredieten kan betrekking hebben op maximaal 50 vrachtbrieven.

(90)

Er werd geconstateerd dat overeenkomstig de Indiase normen voor jaarrekeningen FPS-kredieten op transactiebasis kunnen worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Dergelijke kredieten kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen - met uitzondering van kapitaalgoederen en goederen waarop een invoerbeperking rust. Goederen die met gebruikmaking van deze kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of anderszins worden gebruikt. FPS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

(91)

Twee van de in de steekproef opgenomen ondernemingen bleken in het OT van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusie betreffende de FPS

(92)

In het kader van de FPS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een FPS-krediet is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de FPS-kredieten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(93)

Bovendien is de FPS rechtens afhankelijk van exportprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(94)

Deze regeling kan niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening worden aangemerkt, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Een exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt in het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien wordt geen regeling of procedure toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de FPS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FPS-regeling in aanmerking.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(95)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd het bedrag van de compenserende subsidies berekend op grond van het aan de ontvanger toegekende voordeel dat tijdens het OT bleek te bestaan. In dit verband werd geoordeeld dat het voordeel aan de ontvanger wordt toegekend op het ogenblik dat in het kader van deze regeling een uitvoertransactie wordt verricht. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag van het FPS-krediet is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al of niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de FPS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het OT voor uitvoertransacties zijn verworven.

(96)

Wanneer verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van de aldus vastgestelde kredieten om het als teller fungerende subsidiebedrag te bepalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(97)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de twee betrokken ondernemingen tijdens het OT een subsidiepercentage van 4,80 % vastgesteld.

3.7.   Export Credit Scheme („ECS” - regeling exportkredieten)

a)   Rechtsgrondslag

(98)

Deze regeling is beschreven in Master Circular DBOD nr. DIR.(Exp).BC. 06/04.02.002/2010-10 (Rupee/Foreign Currency Export Credit) van de Reserve Bank of India („RBI”), die aan alle handelsbanken in India is gericht.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(99)

Voor deze regeling komen producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs in aanmerking.

c)   Praktische uitvoering

(100)

De ECS-regeling bestaat uit twee subregelingen: de subregeling voor exportkrediet vóór verzending (Pre-Shipment Export Credit Scheme), dat vóór de uitvoer aan exporteurs wordt verstrekt voor de financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen en de subregeling voor exportkrediet na verzending (Post-Shipment Export Credit Scheme), waarbij bedrijfsleningen worden gegeven voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. Sinds 1 juli 2010 passen handelsbanken een nieuw basistariefsysteem (Base Rate System) toe dat geldt voor alle houders van exportkredietvoorschotten in rupees. Wat de ECS in buitenlandse valuta betreft, stelt de Reserve Bank of India (RBI) de maximale rentepercentages voor exportkredieten vast die handelsbanken een exporteur kunnen aanrekenen. De RBI geeft de banken ook opdracht om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te stellen.

(101)

Dankzij deze Master Circular van de RBI kunnen de exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen preferentiële rentetarieven vergeleken met de tarieven voor gewone handelskredieten („kaskredieten”), waarvoor uitsluitend marktvoorwaarden gelden. Voor ondernemingen met een goede kredietwaardigheid kan het verschil tussen de rentetarieven kleiner zijn. Zij kunnen een dusdanig goede kredietwaardigheid hebben dat zij in feite onder dezelfde voorwaarden exportkredieten en kaskredieten kunnen verkrijgen.

(102)

Alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs bleken tijdens het OT van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusie betreffende de ECS

(103)

De preferentiële rentetarieven van een ECS-krediet die in de in overweging 98 vermelde Master Circular van de RBI worden vastgesteld, kunnen de rentekosten van de exporteur lager doen uitvallen dan de louter door marktvoorwaarden bepaalde kredietkosten, waardoor de exporteur een voordeel verkrijgt in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening.

(104)

Hoewel deze preferentiële ECS-kredieten door handelsbanken worden verleend, gaat het bij dit voordeel om een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), iv), van de basisverordening. Om tot de conclusie te komen dat het om een subsidie gaat, is het volgens artikel 3, punt 1, onder a), iv), van de basisverordening en artikel 1(a)(1)(iv) van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen niet vereist dat gebruik is gemaakt van overheidsmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een terugbetaling door de Indiase overheid aan de handelsbanken, maar is het voldoende dat de overheid opdracht geeft tot het vervullen van functies die zijn vermeld in artikel 3, punt 1, onder a), i), ii) of iii), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 2, onder b), van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het overheidsbeleid na, bijvoorbeeld monetair beleid, en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), iv), tweede streepje, van de basisverordening omdat de handelsbanken zich aan de instructies van de RBI moeten houden, onder meer de instructies in de Master Circular betreffende rentevoeten voor exportkredieten en de bepalingen van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Daardoor zijn handelsbanken verplicht functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening, in dit geval de verstrekking van leningen in de vorm van preferentiële exportkredieten. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen op bepaalde voorwaarden is een functie die de overheid normaliter zelf zou vervullen, en de praktijk wijkt in werkelijkheid niet af van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen, in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening. Deze subsidie wordt op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de preferentiële rentetarieven uitsluitend gelden voor de financiering van uitvoertransacties en dus van uitvoerprestaties afhankelijk zijn.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(105)

Het subsidiebedrag is berekend op basis van het verschil tussen de rente die voor in het OT gebruikt exportkrediet is betaald en het bedrag dat de betrokken onderneming voor een gewoon handelskrediet zou hebben moeten betalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (de teller) omgeslagen over het niveau van de totale uitvoer in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(106)

Met betrekking tot deze regeling werd in het OT voor de betrokken ondernemingen een subsidiepercentage van 0,25 %, 0,31 % en 0,44 % vastgesteld.

3.8.   Electricity Duty Exemption (regeling vrijstelling elektriciteitsheffing).

a)   Rechtsgrondslag

(107)

De regeling is opgenomen in de Package Scheme of Incentives (Pakketregeling stimuleringsmaatregelen) 2007 van de regering van Maharashtra, Resolutie nr. PSI-1707/(CR-50)/IND-8 van 30 maart 2007. Ingevolge de wijziging van de Pakketregeling stimuleringsmatregelen 2007, vastgesteld door de regering van Maharashtra op 30 juni 2011, is de termijn van de regeling verlengd tot en met 31 augustus 2011.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(108)

In bovengenoemde resolutie worden de categorieën industrieën en ondernemingen opgesomd die in aanmerking komen voor stimuleringsmaatregelen in het kader van de regeling van 2007.

c)   Praktische uitvoering

(109)

Om de verspreiding van de industrieën naar de minder ontwikkelde gebieden aan te moedigen, heeft de regering van Maharashtra een pakket stimuleringsmaatregelen vastgesteld voor nieuwe/in ontwikkeling zijnde bedrijfseenheden die zijn opgericht in de ontwikkelingsregio van de staat Maharashtra. Voor de uitvoering van de regeling wordt in bijlage I bij de resolutie het gebied van de staat dat in aanmerking komt voor stimuleringsmaatregelen aangeduid. Er kan echter geen aanvraag om in aanmerking te komen voor de stimuleringsmaatregelen uit hoofde van de regeling van 2007 worden ingediend, tenzij een stimuleringscertificaat in het kader van de regeling van 2007 door het uitvoeringsagentschap is afgegeven en de in aanmerking komende bedrijfseenheid heeft voldaan aan de bepalingen/voorwaarden van dat certificaat. Er wordt een stimuleringscertificaat door het uitvoeringsagentschap afgegeven vanaf de dag van het begin van de commerciële productie van de in aanmerking komende eenheid.

(110)

Er wordt gedurende een periode van 15 jaar een vrijstelling van de elektriciteitsheffing verleend aan daarvoor in aanmerking komende eenheden die in bepaalde gebieden zijn opgericht. In de andere delen van de staat zullen ook 100 % exportgerichte bedrijven (EOU's), informatietechnologiebedrijven en biotechnologiebedrijven gedurende een periode van 10 jaar worden vrijgesteld van de betaling van de elektriciteitsheffing.

(111)

Tijdens het onderzoek bleek een onderneming in de steekproef, namelijk een in Maharashtra gevestigd exportgericht bedrijf, tijdens het OT van deze regeling te hebben geprofiteerd.

d)   Conclusie betreffende de vrijstelling van de elektriciteitsheffing

(112)

De vrijstelling van de elektriciteitsheffing is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, aangezien die vrijstelling een financiële bijdrage van de Indiase overheid is waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

(113)

De subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot ondernemingen in een bepaalde geografische regio.

(114)

Deze subsidie wordt bijgevolg geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(115)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening wordt het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie berekend op basis van het aan de ontvanger verleende voordeel met betrekking tot het betrokken product, dat tijdens het OT bleek te bestaan. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van het betrokken product van de producent-exporteur tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

(116)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling tijdens het OT voor de betrokken onderneming is vastgesteld, bedraagt 0,09 %.

3.9.   Bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(117)

Op basis van de bevindingen, zoals samengevat in de onderstaande tabel, blijken de totale bedragen van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, uitgedrukt ad valorem, te variëren van 3,2 % tot 16,5 %:

Tabel 1

Regeling

EPCGS

DEPBS

AAS

EOUS

ECS

FPS

Vrijstel-ling elektrici-teitshef-fing

Totaal

Onder-neming

 

Viraj Profiles Vpl.

0,16 %

 

 

2,73 %

0,25 %

 

0,09 %

3,2 %

Raajratna Ventures Ltd.

0,19 %

4,70 %

2,94 %

 

0,44 %

4,80 %

 

13,0 %

Agarwal Fastners Pvt. Ltd.

0,11 %

6,53 %

 

 

0,31 %

4,80 %

 

11,7 %

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemin-gen

0,16 %

5,53 %

2,94 %

 

0,25 %

4,80 %

 

13,6 %

Andere ondernemin-gen

0,16 %

5,53 %

2,94 %

2,73 %

0,25 %

4,80 %

0,09 %

16,5 %

(118)

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening bedraagt de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen, berekend op basis van de gewogen gemiddelde subsidiemarge, vastgesteld voor elk van de programma's waarvan de in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen profiteren, 13,6 %. Voor de berekening van de gewogen gemiddelde subsidiemarge voor de steekproef zijn de geconstateerde subsidiebedragen voor EOU's en de vrijstelling van de elektriciteitsheffing in het kader van het pakket stimuleringsmaatregelen van de regering van Maharashtra (d.w.z. alleen van toepassing op EOU's) van de berekening uitgesloten, omdat de twee medewerkende, niet in de steekproef opgenomen ondernemingen niet onder deze subsidieregelingen bleken te vallen. Wat de EOU's betreft, was het met name niet mogelijk de EOU-gerelateerde voordelen samen te voegen met voordelen uit hoofde van de andere regelingen. Wat de vrijstelling van de elektriciteitsheffing betreft, geldt deze alleen voor EOU's of bedrijven die in bepaalde regio's van Maharashtra zijn gevestigd. Daarom is het aantal begunstigden in het kader van deze regeling te beperkt om ervan uit te gaan dat zij voor de niet in de steekproef opgenomen ondernemingen geldt.

(119)

Wat alle andere exporteurs in India betreft, stelde de Commissie eerst de mate van medewerking vast. Zoals vermeld in overweging 10 hierboven, blijkt uit de vergelijking van de invoergegevens van Eurostat met de gegevens die de medewerkende ondernemingen of groepen die het betrokken product tijdens het OT naar de Unie hebben uitgevoerd, hebben verstrekt over de hoeveelheden van het betrokken product die zij tijdens het OT naar de Unie hebben uitgevoerd, dat de medewerking van de Indiase producenten-exporteurs zeer hoog was, namelijk bijna 100 %. Gezien deze hoge mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld op het niveau van de gewogen gemiddelde subsidiemarge die is berekend voor elk van de programma's waarvan de medewerkende ondernemingen in de steekproef hebben geprofiteerd, namelijk 16,5 %.

4.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

4.1.   Productie in de Unie

(120)

Om de totale productie in de Unie vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de producenten in de Unie, waaronder de informatie in de klacht, de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek van de producenten in de Unie zijn verkregen en de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(121)

Op grond daarvan is de totale productie in de Unie geschat op circa 52 000 ton in het OT. Dit cijfer omvat de productie van alle producenten in de Unie die zich bekend hebben gemaakt en de geschatte hoeveelheid van de productie van de producenten die zich tijdens de procedure niet hebben gemeld.

(122)

Zoals vermeld in overweging 14 hierboven is een steekproef samengesteld voor het onderzoek van de producenten in de Unie. Uit de 15 producenten in de Unie die vóór de inleiding van de procedure gegevens hebben verstrekt, is een steekproef van vijf ondernemingen samengesteld. Zoals uiteengezet in overweging 16 hierboven, heeft een onderneming later besloten om niet aan het onderzoek mee te werken. De resterende medewerkende, in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigden circa 32 % van de totale geschatte productie in de Unie tijdens het OT en werden representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie. De in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn de voornaamste producenten en zijn gevestigd in Frankrijk en Italië waar de grootste hoeveelheid van het betrokken product wordt vervaardigd.

4.2.   Bedrijfstak van de Unie

(123)

Alle bekende producenten in de Unie, als bedoeld in overweging 120 hierboven, worden geacht de bedrijfstak van de Unie te vormen in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening en worden hierna de „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

5.   SCHADE

5.1.   Voorafgaande opmerkingen

(124)

De relevante invoerstatistieken van Eurostat zijn tezamen met de in de klacht verstrekte gegevens en de vóór en na de opening van het onderzoek bij de producenten in de Unie verzamelde gegevens, waaronder de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, ook gebruikt bij de evaluatie van de relevante schadefactoren.

(125)

De schadeanalyse in verband met macro-economische gegevens zoals productiecapaciteit, capaciteitsbenutting, verkochte hoeveelheid, marktaandeel, groei, werkgelegenheid en productiviteit, is gebaseerd op gegevens van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel.

(126)

De schadeanalyse in verband met micro-economische gegevens, zoals transactieprijzen, winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, voorraden en lonen, is gebaseerd op gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(127)

De vier tot de steekproef behorende producenten in de Unie werden ook opgenomen in de steekproef voor het huidige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen voor de invoer van SSF van oorsprong uit China en Taiwan, afgesloten op 7 januari 2012 (4). Voor dat onderzoek werd een andere onderneming, die niet deel uitmaakte van de steekproef voor dit onderzoek, in de steekproef opgenomen. Aangezien de beoordelingsperiode voor de schadeanalyse de periode van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overlapt, zijn de gegevens voor 2008 en 2009 identiek, behalve voor die van één onderneming. Door de mededeling van de cijfers voor 2008 en 2009 zou het mogelijk zijn om de cijfers af te leiden voor de onderneming die in dit geval niet in de steekproef werd opgenomen. Daarom zijn micro-indicatoren zoals voorraden, lonen, investeringen, kasstroom, rendement van investeringen en winstgevendheid geïndexeerd.

5.2.   Verbruik in de Unie

(128)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de in de Unie verkochte hoeveelheid van de bedrijfstak in de Unie, zoals verstrekt in de klacht en kruisgecontroleerd door de antwoorden op de vragenlijsten voor de samenstelling van de steekproef en de van de in de steekproef opgenomen producenten verkregen gecontroleerde gegevens. Bovendien werd voor de beoordelingsperiode ook rekening gehouden met de ingevoerde hoeveelheid op basis van de gegevens van Eurostat.

(129)

Het aldus berekende verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 2

 

2008

2009

2010

OT

Verbruik in de Unie (ton)

120 598

101 143

122 345

131 457

Index (2008 = 100)

100

84

101

109

Bron:

Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst.

(130)

Het totale verbruik op de EU-markt steeg in de beoordelingsperiode met 9 %. Tussen 2008 en 2009 was er een drastische daling met 16 %, die kennelijk te wijten was aan de globale negatieve effecten van de economische crisis op de markt, waarna het verbruik zich tussen 2009 en 2010 met 21 % en tussen 2010 en het einde van het OT met 7 % opnieuw herstelde.

5.3.   Invoer uit het betrokken land

(131)

De invoer uit India naar de Unie ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 3

 

2008

2009

2010

OT

Ingevoerde hoeveelheid uit India (ton)

14 546

18 883

21 914

24 072

Index (2008 = 100)

100

130

151

165

Marktaandeel

12,1 %

18,7 %

17,9 %

18,3 %

Index (2008 = 100)

100

155

149

152

Bron:

Eurostat en antwoorden op de vragenlijst van producenten-exporteurs

(132)

De invoer uit India nam in de beoordelingsperiode met 65 % aanzienlijk toe. Deze toename was het sterkst tussen 2008 en 2009 toen de invoer met 30 % omhoog en het verbruik met 16 % omlaag ging. Op jaarbasis bleef de invoer uit India tijdens 2010 (+ 16 %) en tijdens het OT (+ 10 %) stijgen.

5.3.1.   Invoerprijzen en prijsonderbieding

Tabel 4

Invoer uit India

2008

2009

2010

OT

Gemiddelde prijs in EUR/ton

3 531

2 774

2 994

3 216

Index (2008 = 100)

100

79

85

91

Bron:

Eurostat en antwoorden op de vragenlijst van in de steekproef opgenomen EU-producenten.

(133)

De gemiddelde invoerprijzen uit India daalden tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 9 %. Dit verklaart de toename van het marktaandeel van India van 12,1 % naar 18,3 % in dezelfde periode. De hoogste stijging vond plaats tussen 2008 en 2009, toen de Indiase exporteurs hun marktaandeel met meer dan 6 procentpunten vergrootten.

(134)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding tijdens het OT werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit India voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor bestaande douanerechten en kosten na invoer.

(135)

De prijsvergelijking vond plaats per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het OT, liet een prijsonderbieding zien, variërend tussen 3 % en 13 %.

5.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(136)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met subsidiëring uit India voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie van alle economische indicatoren die voor de bedrijfstak van de Unie voor de beoordelingsperiode werden vastgesteld.

5.4.1.   Productie, productiecapaciteit en capaciteitsbenutting

Tabel 5

 

2008

2009

2010

OT

Productiehoeveelheid (ton)

69 514

56 396

62 213

51 800

Index (2008 = 100)

100

81

89

75

Productiecapaciteit (ton)

140 743

127 200

128 796

111 455

Index (2008 = 100)

100

90

92

79

Capaciteitsbenutting

49 %

44 %

48 %

46 %

Index (2008 = 100)

100

90

98

94

Bron:

Totaal bedrijfstak van de Unie.

(137)

Bovenstaande tabel laat zien dat de productie tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen met 25 %. In lijn met een afname van de vraag daalde de productie in 2009 scherp met 19 %, waarna zij zich in 2010 met circa 10 % herstelde. Hoewel het verbruik in de Unie in het OT met 7 % is gestegen, nam de productie in de Unie opnieuw met circa 17 % af in vergelijking met het voorgaande jaar.

(138)

De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie daalde in de beoordelingsperiode met circa 21 %. De capaciteitsbenutting nam in de beoordelingsperiode ook af en bleef constant onder 50 %.

5.4.2.   Verkochte hoeveelheid en marktaandeel

Tabel 6

 

2008

2009

2010

OT

Verkochte hoeveelheid (ton)

56 042

44 627

45 976

48 129

Index (2008 = 100)

100

80

82

86

Marktaandeel

46,5 %

44,1 %

37,6 %

36,6 %

Index (2008 = 100)

100

95

81

79

Bron:

Totaal bedrijfstak van de Unie.

(139)

In de context van een toenemend verbruik (+ 9 %) nam de verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product, wanneer verkocht aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie, in de beoordelingsperiode af met 14 %. Dientengevolge daalde het marktaandeel van 46,5 % in 2008 tot 36,6 % in het OT. Na een scherpe daling van de verkochte hoeveelheid in 2009 (– 20 %) herstelde deze zich licht in 2010 en in het OT.

5.4.3.   Groei

(140)

Het verbruik in de Unie steeg met 9 % tussen 2008 en het einde van het OT. De verkochte hoeveelheid en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalden in dezelfde periode met 14 % respectievelijk 21 %. In dezelfde periode nam de invoer uit India met 65 % aanzienlijk toe.

5.4.4.   Werkgelegenheid

Tabel 7

 

2008

2009

2010

OT

Aantal werknemers

1 007

863

821

761

Index (2008 = 100)

100

86

82

76

Productiviteit (eenheid/werknemer)

Index (2008 = 100)

100

95

110

99

Bron:

Totaal bedrijfstak van de Unie.

(141)

Wegens de afnemende activiteiten van de bedrijfstak van de Unie daalde het aantal werknemers in de beoordelingsperiode dienovereenkomstig met 24 %. Tussen 2008 en het einde van het OT stegen de arbeidskosten per werknemer met 6 %.

(142)

De productiviteit van de arbeidskrachten van de bedrijfstak van de Unie, gemeten als productie per werknemer per jaar, daalde in de beoordelingsperiode licht met 1 %. Zij bereikte haar laagste niveau in 2009, waarna zij zich opnieuw tot het begin van het OT begon te herstellen.

5.4.5.   Gemiddelde prijzen per eenheid in de Unie

Tabel 8

 

2008

2009

2010

OT

Prijs per eenheid in de EU voor niet-verbonden afnemers

(EUR/ ton)

4 336

2 792

3 914

4 244

Index (2008 = 100)

100

64

90

98

Bron:

Antwoorden op vragenlijst van in de steekproef opgenomen producenten.

(143)

De gemiddelde verkoopprijzen namen in de beoordelingsperiode met 2 % af. In 2009 werd de bedrijfstak van de Unie gedwongen zijn verkoopprijzen met 36 % te verlagen in de context van de economische neergang en een scherpe daling van de invoerprijzen uit India (– 21 %). Tijdens 2010 en het OT herstelden de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie zich opnieuw.

(144)

Uit het onderzoek is gebleken dat de daling van de verkoopprijzen in 2009 een afspiegeling was van de daling van de kosten die met 18 % omlaag gingen in vergelijking met de niveaus van 2008. Deze daling van de kosten was hoofdzakelijk te wijten aan de daling van de grondstofprijzen, met name die van nikkel, wat een onstabiele prijsdynamiek heeft. De bedrijfstak van de Unie werd echter gedwongen zijn verkoopprijzen sterker te verlagen dan de verlaging van de kosten, met het oog op de uitbreiding van de invoer uit India tegen lage prijzen in 2009.

5.4.6.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 9

 

2008

2009

2010

OT

Winstgevendheid EU-verkoop (% van nettoverkoop)

Index (2008 = 100)

– 100

– 442

–74

–24

Kasstroom

Index (2008 = 100)

– 100

–1 827

–40

171

Investeringen (EUR)

Index (2008 = 100)

100

29

59

6

Rendement van investeringen

Index (2008 = 100)

– 100

– 284

–59

–28

Bron:

Antwoorden op vragenlijst van in de steekproef opgenomen EU-producenten.

(145)

Uit het onderzoek is gebleken dat, hoewel de daling van de verkoopprijzen de daling van de kosten deels weerspiegelde, de prijs van de bedrijfstak van de Unie onder druk stond door de invoer van SSF uit India. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie was negatief sinds het begin van de beoordelingsperiode. Met name in 2009 werd de bedrijfstak van de Unie gedwongen zijn verkoopprijzen sterker te verlagen dan de verlaging van de kosten, als gevolg van de uitbreiding van de invoer uit India tegen lage prijzen. Dit leidde tot een significante verslechtering van de winstgevendheid in dat jaar. De winstgevendheid verbeterde echter in 2010 en het OT, maar bleef nog negatief.

(146)

De kasstroom - dit is het vermogen van de bedrijfstak is om zijn activiteiten zelf te financieren - volgde een soortgelijke trend als de winstgevendheid. Zij bereikte haar laagste niveau in 2009, liet daarna een stijgende trend zien en werd opnieuw positief in het OT.

(147)

Na de investeringen in de productie van SSF in 2008 namen de investeringen in de beoordelingsperiode met circa 94 % af. Het rendement van de investeringen liet een soortgelijke negatieve ontwikkeling zien in lijn met de negatieve resultaten van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode en bleef altijd negatief.

(148)

De ontwikkeling van de winstgevendheid en de kasstroom en het lage niveau van de investeringen wijzen erop dat de in de steekproef opgenomen EU-producenten moeilijkheden hebben gehad om kapitaal aan te trekken.

5.4.7.   Voorraden

Tabel 10

 

2008

2009

2010

OT

Eindvoorraad van bedrijfstak van de Unie

Index (2008 = 100)

100

92

100

103

Bron:

Antwoord op de vragenlijst

(149)

De voorraad van de in de steekproef opgenomen bedrijfstak van de Unie steeg in de beoordelingsperiode met 3 %. In 2009 nam de eindvoorraad met 8 % af; daarna nam hij in 2010 en in het OT met respectievelijk 8 % en 3 % toe.

5.4.8.   Omvang van de subsidiemarge

(150)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met subsidiëring uit India kan het effect van de werkelijke subsidiemarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.5.   Conclusie inzake schade

(151)

Uit het onderzoek is gebleken dat de meeste schade-indicatoren zoals productie (– 25 %), capaciteitsbenutting (– 6 %), verkochte hoeveelheden (– 14 %), marktaandeel (– 21 %) en werkgelegenheid (– 24 %) tijdens de beoordelingsperiode verslechterden. In de context van het stijgende verbruik daalden zowel de verkochte hoeveelheid als het marktaandeel. De verkochte hoeveelheid herstelde zich licht in 2010 en het OT vergeleken met 2009; de bedrijfstak van de Unie was echter niet in staat om zijn verloren marktaandeel terug te winnen in het licht van de uitbreiding van de Indiase invoer die tijdens de beoordelingsperiode gestaag toenam tegen prijzen welke die van de bedrijfstak van de Unie constant onderboden.

(152)

Bovendien werden de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom en de winstgevendheid, sterk negatief beïnvloed. Dat betekent dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om kapitaal aan te trekken werd ondermijnd.

(153)

In het licht van het voorgaande werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Inleiding

(154)

Overeenkomstig artikel 8, leden 5 en 6, van de basisverordening werd onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring van oorsprong uit India heeft geleden als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook andere bekende factoren dan de invoer met subsidiëring waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon lijden, werden onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven.

6.2.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(155)

Uit het onderzoek is gebleken dat het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 9 % is gestegen, terwijl de verkochte hoeveelheid van de bedrijfstak van de Unie met 14 % en zijn marktaandeel met 21 % zijn gedaald. Tegelijkertijd nam de invoer met subsidiëring uit India aanzienlijk toe met 65 %, waardoor het marktaandeel met 52 % is gestegen.

(156)

In 2010 en het OT nam het verbruik in de Unie toe in lijn met het algemene economische herstel. De verkochte hoeveelheid van de bedrijfstak van de Unie nam echter slechts licht toe in 2010 (+ 3 %) en in het OT (+ 4,7 %). Uit het onderzoek bleek verder dat de invoer uit India in 2010 met 16 % en in het OT met 10 % is gestegen.

(157)

De invoer met subsidiëring uit India zette de bedrijfstak van de Unie met name in 2009 onder druk, toen hij steeg met 30 % in vergelijking met 2008 en 6,6 procentpunten aan marktaandeel won. In hetzelfde jaar daalde de verkoop van de bedrijfstak van de Unie met 20 %.

(158)

Wat de prijsdruk in 2009 betreft, namen de gemiddelde invoerprijzen uit India met 21 % af, wat de bedrijfstak van de Unie dwong om zijn verkoopprijzen met 36 % te verlagen. Deze verlaging was groter dan de daling van de kosten. Deze situatie leidde tot een aanzienlijke verslechtering van de winstgevendheid, die in 2009 drastisch afnam.

(159)

De prijzen van de invoer uit India namen in de beoordelingsperiode over het algemeen af met 9 %, wat nog altijd lager is dan de invoerprijzen uit de rest van de wereld en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie.

(160)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de massale toename van de invoer met subsidiëring uit India tegen prijzen welke die van de bedrijfstak van de Unie constant onderboden, een beslissende rol heeft gespeeld bij de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade, wat blijkt uit zijn slechte financiële situatie, de significante daling van de verkochte hoeveelheid en het marktaandeel, en de verslechtering van bijna alle schade-indicatoren.

6.3.   Gevolgen van andere factoren

6.3.1.   Invoer uit andere derde landen

Tabel 11

 

2008

2009

2010

OT

Ingevoerde hoeveelheid uit andere derde landen in ton

50 010

37 633

54 454

59 255

Index (2008 = 100)

100

75

109

118

Marktaandeel van de invoer uit andere derde landen

41,5 %

37,2 %

44,5 %

45,1 %

Index (2008 = 100)

100

90

107

109

Gemiddelde prijs van de invoer uit andere derde landen in EUR/ton

5 380

5 236

5 094

5 234

Index (2008 = 100)

100

97

95

97

Ingevoerde hoeveelheid uit Maleisië (ton)

13 712

9 810

9 611

9 966

Marktaandeel van de invoer uit Maleisië

11,4 %

9,7 %

7,9 %

7,6 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit Maleisië in EUR/ton

4 203

2 963

3 324

3 633

Ingevoerde hoeveelheid uit de Filipijnen (ton)

7 046

5 406

15 576

18 149

Marktaandeel van de invoer uit de Filipijnen

5,8 %

5,3 %

12,7 %

13,8 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit de Filipijnen in EUR/ton

4 645

3 474

3 714

3 912

Ingevoerde hoeveelheid uit de Volksrepubliek China (ton)

2 332

2 452

3 217

3 288

Marktaandeel van de invoer uit de Volksrepubliek China

1,9 %

2,4 %

2,6 %

2,5 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit de Volksrepubliek China in EUR/ton

4 004

4 561

5 272

5 648

Ingevoerde hoeveelheid uit Taiwan (ton)

4 304

3 703

6 451

6 640

Marktaandeel van de invoer uit Taiwan

3,6 %

3,7 %

5,3 %

5,1 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit Taiwan in EUR/ton

5 092

4 719

4 755

4 943

Bron:

Eurostat.

(161)

Volgens de gegevens van Eurostat nam de omvang van de invoer in de Unie van SSF van oorsprong uit andere derde landen tijdens de beoordelingsperiode met 18 % toe. Tegelijkertijd daalden de gemiddelde invoerprijzen tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 3 % en steeg hun marktaandeel met ongeveer 9 %.

(162)

Er zijn antidumpingmaatregelen van toepassing op de invoer van SSF uit de Volksrepubliek China en Taiwan vanaf 19 november 2005. Ondanks deze maatregelen is deze invoer in de beoordelingsperiode significant toegenomen, hoewel de marktaandelen eerder bescheiden bleven op een niveau van 2,5 % respectivelijk 5,1 % in het OT. Andere belangrijke bronnen van invoer zijn de Filipijnen en Maleisië. De invoer, met name uit de Filipijnen, steeg significant tijdens de beoordelingsperiode en het marktaandeel daarvan nam toe van 5,8 % in 2008 tot 13,8 % in het OT.

(163)

Wat Maleisië betreft, deed zich in de beoordelingsperiode weliswaar een dalende trend voor, maar de invoer had echter nog steeds een marktaandeel van 7,6 % in het OT. De ingevoerde hoeveelheid uit de Filipijnen nam tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toe. Zoals hieronder vermeld, was de gemiddelde invoerprijs echter veel hoger, namelijk circa 20 %, dan de gemiddelde prijs van de Indiase SSF.

(164)

Wat de invoerprijzen betreft, bleven de gemiddelde prijzen van de invoer uit andere derde landen tijdens de beoordelingsperiode vrij stabiel en bleven zij altijd boven de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie en de gemiddelde invoerprijzen uit India.

(165)

Op basis van het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat het oorzakelijke verband tussen het effect van de invoer met subsidiëring uit India en de aanmerkelijke schade die door de bedrijfstak van de Unie is geleden, niet werd verbroken door de invoer uit andere derde landen.

6.3.2.   Economische crisis

(166)

De economische crisis verklaart deels de inkrimping van het verbruik in de Unie in 2009. Er zij echter op gewezen dat ondanks de daling van het verbruik in 2009 met 16 %, de uit India ingevoerde hoeveelheid met 30 % steeg.

(167)

In 2010 en het OT nam het verbruik in de Unie toe in lijn met het algemene economische herstel. De verkochte hoeveelheid van de bedrijfstak van de Unie nam echter slechts licht toe, namelijk met 3 % in 2010 en met 4,7 % in het OT, terwijl de invoer uit India in die perioden is gestegen met 16 % respectievelijk 10 %.

(168)

Onder normale economische omstandigheden en zonder de sterke prijsdruk en de gestegen invoerniveaus als gevolg van de invoer met subsidiëring, zou de bedrijfstak van de Unie misschien wat problemen hebben gehad met de daling van het verbruik en de stijging van de vaste kosten per eenheid wegens de verminderde capaciteitsbenutting. De invoer met subsidiëring heeft echter het effect van de economische neergang versterkt en zelfs tijdens het algemene economische herstel kon de bedrijfstak van de Unie zich niet herstellen en het aan de Indiase invoer verloren marktaandeel terugwinnen.

(169)

Hoewel de economische crisis van 2008-2009 kan hebben bijgedragen aan de slechte prestaties van de bedrijfstak van de Unie, kan er niet van worden uitgegaan dat deze een dusdanig effect heeft gehad dat zij het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring en de schade voor de bedrijfstak van de Unie heeft verbroken.

6.3.3.   Uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen bedrijfstak van de Unie

Tabel 12

 

2008

2009

2010

OT

Uitvoer in ton

967

689

933

884

Index (2008 = 100)

100

71

97

91

Verkoopprijs per eenheid (EUR)

4 770

3 060

4 020

4 313

Index (2008 = 100)

100

64

84

90

(170)

Tijdens de beoordelingsperiode is de omvang van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen bedrijfstak van de Unie met 9 % gedaald en zijn de gemiddelde verkoopprijzen met 10 % omlaag gegaan. Terwijl niet kan worden uitgesloten dat de negatieve trend in verband met de uitvoerprestaties een verder negatief effect op de bedrijfstak van de Unie heeft gehad, wordt geoordeeld dat, gezien de lage omvang van de uitvoer in verhouding tot de verkoop op de markt van de Unie, het effect het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring en de geconstateerde schade niet verbreekt.

6.4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(171)

Bovenstaande analyse laat zien dat de hoeveelheid en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met subsidiëring van oorsprong uit India in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn toegenomen. Bovendien werd geconstateerd dat deze invoer de door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie in rekening gebrachte prijzen constant onderbood.

(172)

Deze toename van de hoeveelheid en het marktaandeel van de Indiase invoer met subsidiëring was continu, zelfs in 2009, toen het verbruik in de Unie met 16 % afnam en samenviel met de negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens dezelfde periode.

(173)

Vanaf 2008, in de context van de economische vertraging en een scherpe daling van het verbruik in de Unie, zijn de Indiase producenten-exporteurs erin geslaagd om hun marktaandeel aanzienlijk te vergroten. Dit viel samen met een negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en een scherpe daling van de winstgevendheid en andere financiële indicatoren. Tijdens de beoordelingsperiode had de stijging van de laaggeprijsde invoer met subsidiëring uit India, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie constant onderbood, een algemeen negatief effect op de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. Zelfs toen de situatie kort voor het OT licht verbeterde, was de bedrijfstak van de Unie niet in staat om zijn verloren marktaandeel terug te winnen en bleef de winstgevendheid negatief.

(174)

Uit de analyse van de andere bekende factoren, waaronder de economische crisis, die schade aan de bedrijfstak van de Unie hadden kunnen toebrengen, is gebleken dat deze factoren het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring uit India en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet hebben verbroken.

(175)

Op grond van het bovenstaande werd voorlopig geconcluderd dat de invoer met subsidiëring uit India de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft toegebracht in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

7.   BELANG VAN DE UNIE

7.1.   Voorafgaande opmerking

(176)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er ondanks de conclusie inzake schade veroorzakende subsidiëring dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval maatregelen in te stellen. De bepaling van het belang van de Unie was gebaseerd op een beoordeling van de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(177)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met subsidiëring uit India. Er zij aan herinnerd dat de meeste schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve trend lieten zien. Wanneer geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie onvermijdelijk.

(178)

Verwacht wordt dat door de instelling van voorlopige compenserende rechten een herstel van de effectieve handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zal optreden, waardoor de bedrijfstak van de Unie in staat zal zijn de prijzen van het onderzochte product aan te passen zodat zij de kosten van de verschillende componenten en de marktvoorwaarden weerspiegelen. Er wordt ook verwacht dat de instelling van voorlopige maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat zal stellen om ten minste een deel van zijn tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terug te winnen, wat ook een positief effect zal hebben op zijn winstgevendheid en algemene financiële situatie.

(179)

Als geen maatregelen worden ingesteld, zijn verdere verliezen van het marktaandeel te verwachten en blijft de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk verlieslijdend. Dit zou op middellange tot lange termijn onhoudbaar zijn. Gezien de geleden verliezen en de grote investeringen die aan het begin van de beoordelingsperiode in de productie zijn gedaan, kan worden verwacht dat de meeste producenten in de Unie niet in staat zijn hun investeringen terug te verdienen als er geen maatregelen worden ingesteld. Bovendien wordt verwacht dat de instelling van compenserende maatregelen zal bijdragen tot de instandhouding van de werkgelegenheid die tijdens de beoordelingsperiode constant is verslechterd.

(180)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van compenserende rechten in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

7.3.   Belang van de gebruikers en importeurs

(181)

Door de gebruikers is aan dit onderzoek niet meegewerkt. Er werd contact opgenomen met 20 gebruikers maar geen van hen heeft op de toegezonden vragenlijst geantwoord. Wat de importeurs betreft, zijn vragenlijsten toegezonden aan twee niet-verbonden importeurs die te kennen hadden gegeven dat zij bereid waren om mee te werken, maar er werd geen antwoord ontvangen.

(182)

Er zij aan herinnerd dat ook bij voorgaande onderzoeken betreffende hetzelfde product de medewerking van de gebruikers zeer beperkt is geweest. In het recente nieuwe onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen van toepassing op de invoer van SSF van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan werd contact opgenomen met dezelfde gebruikers, maar geen van hen heeft ook aan dat onderzoek meegewerkt (5).

(183)

Volgens de klacht zou het effect op de gebruikers verwaarloosbaar zijn, als maatregelen zouden worden ingesteld op de invoer van SSF uit India, aangezien SSF slechts een fractie van hun totale kosten uitmaken. In de klacht werd een schatting gegeven van het aandeel van de kosten van SSF bij de productie van een auto en een wasmachine/vaatwasmachine. In beide gevallen werd geconcludeerd dat het aandeel van SSF in de totale kosten voor de vervaardiging van deze producten verwaarloosbaar is.

(184)

Gezien de lage bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie (46 % in het IP) bestaat er waarschijnlijk geen risico van een leveringstekort op de markt, als maatregelen tegen invoer uit India zouden worden ingesteld. Verder bestaan er andere leveringsbronnen, zoals de invoer van SSF uit andere landen, die aan geen maatregelen zijn onderworpen.

(185)

Ten slotte is het niveau van de voorgestelde maatregelen beperkt en daarom wordt verwacht dat de invoer uit India naar de EU-markt zal aanhouden, zij het tegen eerlijke prijzen.

7.4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(186)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er op basis van de beschikbare informatie over het belang van de Unie geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit India pleiten.

8.   VOORLOPIGE COMPENSERENDE MAATREGELEN

8.1.   Schademarge

(187)

Gezien de conclusies inzake subsidiëring, schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie moeten voorlopige compenserende maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met subsidiëring.

(188)

Om het niveau van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde subsidiemarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen, zonder de vastgestelde subsidiemarge te overschrijden.

(189)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende subsidiëring op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen bij afwezigheid van invoer met subsidiëring, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak kan worden behaald. Er wordt geoordeeld dat de winst die kan worden behaald in afwezigheid van de invoer met subsidiëring moet worden gebaseerd op de gemiddelde winstmarge vóór belastingen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2007, dat wil zeggen vóór de beoordelingsperiode toen de bedrijfstak nog winstgevend was. Bijgevolg wordt geoordeeld dat een winstmarge van 7 % op de omzet kon worden beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Unie in afwezigheid van schade veroorzakende subsidiëring had kunnen verwachten.

(190)

Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. De geen schade veroorzakende prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie te corrigeren voor het werkelijke verlies of de werkelijke winst in het OT en bovengenoemde winstmarge daarbij op te tellen.

(191)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens bepaald op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs in India, als vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding met de geen schade veroorzakende prijs van producten die in het OT door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie werden verkocht. Uit deze vergelijking voortvloeiende verschillen werden vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde totale cif-invoerwaarde.

8.2.   Voorlopige maatregelen

(192)

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening, voorlopige compenserende maatregelen moeten worden ingesteld op de invoer van oorsprong uit India die overeen moeten stemmen met de subsidiemarge of met de schademarge indien deze lager is.

(193)

Op grond van het voorgaande zijn compenserende rechten vastgesteld door de schademarges en de subsidiemarges met elkaar te vergelijken. Daarom worden de volgende compenserende rechten voorgesteld:

Onderneming

Subsidiemarge

Schademarge

Voorlopig compenserend recht

Agarwal Fastners Pvt. Ltd.

11,7 %

20,9 %

11,7 %

Raajratna Ventures Ltd.

13,0 %

13,7 %

13,0 %

Viraj Profiles Limited

3,2 %

27,7 %

3,2 %

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen

13,6 %

17,3 %

13,6 %

Alle andere ondernemingen

16,5 %

20,9 %

16,5 %

(194)

De bij deze verordening vastgestelde individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten gelden dus (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) uitsluitend voor de invoer van producten van oorsprong uit India die vervaardigd zijn door de vermelde specifieke juridische entiteiten. Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(195)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende compenserende rechten (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht (6), onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

9.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(196)

Bovenstaande voorlopige bevindingen worden meegedeeld aan alle belanghebbenden, die de gelegenheid zullen krijgen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te vragen te worden gehoord. Hun opmerkingen worden geanalyseerd en, wanneer dat gerechtvaardigd is, in aanmerking genomen vooraleer tot een definitieve vaststelling wordt overgegaan. Voorts dient te worden vermeld dat alle bevindingen betreffende de instelling van compenserende rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van definitieve bevindingen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig compenserend recht ingesteld op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7318 12 10, 7318 14 10, 7318 15 30, 7318 15 51, 7318 15 61 en 7318 15 70.

2.   Het voorlopige compenserende recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric- code

Agarwal Fastners Pvt. Ltd., Vasai (East), Thane, Maharashtra

11,7

B266

Raajratna Ventures Ltd., Ahmedabad, Gujarat

13,0

B267

Viraj Profiles Limited, Boisar, Thane, Maharashtra

3,2

B268

In de bijlage opgenomen ondernemingen

13,6

B269

Alle andere ondernemingen

16,5

B999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 30 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 31, lid 4, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van vier maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB C 142 van 13.5.2011, blz. 36 en titel gerectificeerd in rectificatie (2011/C 199/08) in PB C 199 van 7.7.2011, blz. 13.

(3)  PB C 142 van 13.5.2011, blz. 30 en titel gerectificeerd in rectificatie (2011/C 199/09) in PB C 199 van 7.7.2011, blz. 13.

(4)  PB L 5 van 7.1.2012, blz. 1.

(5)  PB L 5 van 7.1.2012, blz. 1.

(6)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen Indiase medewerkende producenten/exporteurs

Aanvullende TARIC-code B269

Naam van de onderneming

Stad

Kundan Industries Ltd.

Mumbai

Lakshmi Precision Screws Ltd.

Rohtak


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 116/2012 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia (1), en met name artikel 11, onder a) en b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 872/2004 bevat een lijst van natuurlijke personen, rechtspersonen, lichamen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen overeenkomstig die verordening dienen te worden bevroren. In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 872/2004 worden de bevoegde autoriteiten vermeld die met bepaalde taken betreffende de tenuitvoerlegging van die verordening zijn belast.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-veiligheidsraad heeft op 23 december 2011 Besluit nr. SC/10510 vastgesteld tot wijziging van de lijst van personen, groepen en entiteiten wier tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. Bijlage I dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(3)

Ook moet bijlage II bij Verordening (EG) nr. 872/2004 worden geactualiseerd op basis van de meest recente informatie die door de lidstaten is verstrekt met betrekking tot hun bevoegde autoriteiten.

(4)

De bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 872/2004 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 872/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 872/2004 wordt vervangen door bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 162 van 30.4.2004, blz. 32.


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 872/2004 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

De vermelding "Cyril Allen. Geboortedatum: 26.7.1952. Overige informatie: voormalig voorzitter van de National Patriotic Party." wordt vervangen door:

"Cyril A. Allen. Geboortedatum: 26.7.1952. Overige informatie: voormalig voorzitter van de National Patriotic Party."

(2)

De vermelding "Myrtle Gibson. Geboortedatum: 3.11.1952. Overige informatie: voormalig senator, adviseur van de voormalige Liberiaanse president Charles Taylor." wordt vervangen door:

"Myrtle Francelle Gibson. Geboortedatum: 3.11.1952. Overige informatie: voormalig senator, adviseur van de voormalige Liberiaanse president Charles Taylor."

(3)

De vermelding "Mohamed Ahmad Salame (ook bekend als a) Mohamed Ahmad Salami, b) Ameri Al Jawad, c) Jawad Al Ameri, d) Moustapha Salami, e) Moustapha A Salami). Geboortedatum: a) 22.9.1961, b) 18.10.1963. Geboorteplaats: Abengourou, Ivoorkust. Nationaliteit: Libanees. Paspoortnummers: a) 1622263 (normaal Libanees paspoort, geldig van 24.4.2001 tot 23.4.2006), b) 004296/00409/00 (Togolees diplomatiek paspoort, geldig van 21.8.2002 tot 23.8.2007), c) 000275 (Liberiaans diplomatiek paspoort, geldig van 11.1.1998 tot 10.1.2000), d) 002414 (Liberiaans diplomatiek paspoort, geldig van 20.6.2001 tot 19.6.2003, naam: Ameri Al Jawad, geboortedatum: 18.10.1963, geboorteplaats: Ganta, Nimba County), e) D/001217 (Liberiaans diplomatiek paspoort), f) diplomatiek-2781 (Liberiaans diplomatiek paspoort). Overige informatie: a) Ivoriaans paspoort; geen verdere gegevens beschikbaar, b) Eigenaar van Mohamed and Company Logging Company. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 6, onder b): 23.6.2004." wordt vervangen door:

"Mohamed Ahmad Salame (ook bekend als a) Mohamed Ahmad Salami, b) Ameri Al Jawad, c) Jawad Al Ameri, d) Moustapha Salami, e) Moustapha A Salami). Geboortedatum: a) 22.9.1961, b) 18.10.1963. Geboorteplaats: a) Abengourou, Ivoorkust (b) Ganta, Nimba County, Liberia. Nationaliteit: Libanees. Paspoortnummer: a) 2210697 (Libanees paspoort, geldig van 14.12.2010 tot 14.12.2011), b) 1622263 (gewoon Libanees paspoort, geldig van 24.4.2001 tot 23.4.2006), c) 004296/00409/00 (Togolees diplomatiek paspoort, geldig van 21.8.2002 tot 23.8.2007), d) 000275 (Liberiaans diplomatiek paspoort, geldig van 11.1.1998 tot 10.1.2000), e) 002414 (Liberiaans diplomatiek paspoort, geldig van 20.6.2001 tot 19.6.2003), f) D/001217 (Liberiaans diplomatiek paspoort), g) Diplomatic-2781 (Liberiaans diplomatiek paspoort). Overige informatie: a) Ivoriaans paspoort; geen verdere gegevens beschikbaar, b) eigenaar van Mohamed and Company Logging Company. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 6, onder b): 23.6.2004."

(4)

De vermelding "Edwin M., Snowe jr. Adres: Elwa Road, Monrovia, Liberia. Geboortedatum: 11.2.1970. Geboorteplaats: Mano River, Grand Cape Mount, Liberia. Nationaliteit: Liberiaans. Paspoortnummer: geldig a) OR/0056672- 01, b) D/005072, c) D005640 (diplomatiek paspoort), d) D-00172 (ECOWAS-DPL paspoort, geldig van 7.8.2008 - 6.7.2010). Overige informatie: directeur van Liberian Petroleum and Refining Corporation (LPRC). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 6, onder b): 10.9.2004." wordt vervangen door:

"Edwin M., Snowe jr. Adres: Elwa Road, Monrovia, Liberia. Geboortedatum: 11.2.1970. Geboorteplaats: Mano River, Grand Cape Mount, Liberia. Nationaliteit: Liberiaans. Paspoortnummer: a) OR/0056672-01, b) D/005072, c) D005640 (diplomatiek paspoort), d) D-00172 (ECOWAS-DPL paspoort, geldig van 7.8.2008 tot 6.7.2010). Overige informatie: volksvertegenwoordiger, Liberiaans parlement. Directeur van Liberian Petroleum and Refining Corporation (LPRC). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 6, onder b): 10.9.2004."

(5)

De vermelding "Tupee Enid Taylor. Geboortedatum: a) 17.12.1960, b) 17.12.1962. Liberiaans diplomatiek paspoort: D/002216. Overige informatie: voormalige echtgenote van voormalig president Charles Taylor." wordt vervangen door:

"Tupee Enid Taylor. Geboortedatum: a) 17.12.1960, b) 17.12.1962. Paspoortnummer: a) L014670 (Liberiaans paspoort, geldig van 28.12.2009 tot 28.12.2014) b) D/002216 (Liberiaans diplomatiek paspoort, geldig van 17.10.2007 tot 17.10.2009). Overige informatie: voormalige echtgenote van voormalige president Charles Taylor."


BIJLAGE II

Websites voor informatie over de in artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, artikel 4, onder e), artikel 5, artikel 7, artikel 8, lid 1, onder a) en b), en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegde autoriteiten en adres voor kennisgevingen aan de Europese Commissie

BELGIË

http://www.diplomatie.be/eusanctions

BULGARIJE

http://www.mfa.government.bg

TSJECHIË

http://www.mfcr.cz/mezinarodnisankce

DENEMARKEN

http://www.um.dk/da/menu/Udenrigspolitik/FredSikkerhedOgInternationalRetsorden/Sanktioner/

DUITSLAND

http://www.bmwi.de/BMWi/Navigation/Aussenwirtschaft/Aussenwirtschaftsrecht/embargos.html

ESTLAND

http://www.vm.ee/est/kat_622/

IERLAND

http://www.dfa.ie/home/index.aspx?id=28519

GRIEKENLAND

http://www1.mfa.gr/en/foreign-policy/global-issues/international-sanctions.html

SPANJE

http://www.maec.es/es/MenuPpal/Asuntos/Sanciones%20Internacionales/Paginas/Sanciones_%20Internacionales.aspx

FRANKRIJK

http://www.diplomatie.gouv.fr/autorites-sanctions/

ITALIË

http://www.esteri.it/UE/deroghe.html

CYPRUS

http://www.mfa.gov.cy/sanctions

LETLAND

http://www.mfa.gov.lv/en/security/4539

LITOUWEN

http://www.urm.lt

LUXEMBURG

http://www.mae.lu/sanctions

HONGARIJE

http://www.kormany.hu/download/5/35/50000/ENSZBT-ET-szankcios-tajekoztato.pdf

MALTA

http://www.doi.gov.mt/EN/bodies/boards/sanctions_monitoring.asp

NEDERLAND

http://www.minbuza.nl/sancties

OOSTENRIJK

http://www.bmeia.gv.at/view.php3?f_id=12750&LNG=en&version=

POLEN

http://www.msz.gov.pl

PORTUGAL

http://www.min-nestrangeiros.pt

ROEMENIË

http://www.mae.ro/index.php?unde=doc&id=32311&idlnk=1&cat=3

SLOVENIË

http://www.mzz.gov.si/si/zunanja_politika/mednarodna_varnost/omejevalni_ukrepi/

SLOWAKIJE

http://www.foreign.gov.sk

FINLAND

http://formin.finland.fi/kvyhteistyo/pakotteet

ZWEDEN

http://www.ud.se/sanktioner

VERENIGD KONINKRIJK

www.fco.gov.uk/competentauthorities

Adres voor kennisgevingen aan de Europese Commissie:

Europese Commissie

Dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid (FPI)

Kantoor: EEAS/309

Wetstraat 242

B-1040 Brussel (België)

E-mail: relex-sanctions@ec.europa.eu


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/33


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 117/2012 VAN DE COMMISSIE

van 10 februari 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1295/2008 betreffende de invoer van hop uit derde landen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 192, lid 2, en artikel 195, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008 van de Commissie (2) bevat de lijst met instanties in derde landen die bevoegd zijn om de verklaringen af te geven waarvan uit die landen ingevoerde hopproducten vergezeld gaan. Die verklaringen worden erkend als gelijkwaardig met het in artikel 117 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde certificaat.

(2)

Het is aan de bevoegde diensten van de derde landen de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008 vermelde gegevens bij te houden en deze met het oog op nauwe samenwerking aan de diensten van de Commissie mee te delen.

(3)

Australië en Nieuw-Zeeland hebben een wijziging van de naam en/of het adres van hun voor de afgifte van gelijkwaardigheidsverklaringen bevoegde instantie meegedeeld. De lijst in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008 moet derhalve worden gewijzigd.

(4)

Verordening (EG) nr. 1295/2008 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008 wordt vervangen door de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 45.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

VOOR DE AFGIFTE VAN DE VERKLARING BEVOEGDE INSTANTIES

Hopbellen GN-code: ex 1210

Hopmeel GN-code: ex 1210

Sappen en extracten van hop GN-code: 1302 13 00

Land van oorsprong

Bevoegde instantie

Adres

Code

Telefoon

Fax

e-mail (facultatief)

Australië

Quarantine Tasmania

Quarantine Centre

163-169 Main Road,

Moonah, 7009

Tasmania,

Australia

(61-3)

62 33 33 52

62 34 67 85

 

Canada

Plant Protection Division, Animal and Plant Health Directorate, Food Production and Inspection Branch, Agriculture and Agri-food Canada

Floor 2, West Wing 59,

Camelot Drive

Napean, Ontario,

K1A OY9

(1-613)

952 80 00

991 56 12

 

China

Tianjin Airport Entry-Exit Inspection and Quarantine Bureau of the People's Republic of China

No. 33 Youyi Road,

Hexi District

Tianjin 300201

(86-22)

28 13 40 78

28 13 40 78

ciqtj2002@163.com

Tianjin Economic and Technical Development Zone Entry-Exit Inspection and Quarantine Bureau of the People's Republic of China

No. 8, Zhaofaxincun

2nd Avenue, TEDA

Tianjin 300457

(86-22)

66298-343

66298-245

zhujw@tjciq.gov.cn

Inner Mongolia Entry-Exit Inspection and Quarantine Bureau of the People's Republic of China

No. 12 Erdos Street,

Saihan District, Huhhot City

Inner Mongolia 010020

(86-471)

434-1943

434-2163

zhaoxb@nmciq.gov.cn

Xinjiang Entry-Exit Inspection and Quarantine Bureau of the People's Republic of China

No. 116 North Nanhu Road

Urumqi City

Xinjiang 830063

(86-991)

464-0057

464-0050

xjciq_jw@xjciq.gov.cn

Kroatië

Križevci College of Agriculture

Milislava Demerca 1,

HR-48260 Križevci

(385-48)

279 198

682 790

ssrecec@vguk.hr

Nieuw-Zeeland

Ministry of Agriculture and Forestry

PO Box 2526

Wellington 6140

(64-4)

894-0100

894 0720

 

Servië

Institut za ratarstvo i povrtarstvo/Institute of Field and Vegetable Crops

21000 Novi Sad

Maksima Gorkog 30.

(381-21)

780 365

Operator: 4898 100

780 198

institut@ifvcns.ns.ac.rs

Zuid-Afrika

CSIR Food Science and Technology

PO Box 395

0001 Pretoria

(27-12)

841 31 72

841 35 94

 

Zwitserland

Labor Veritas

Engimattstrasse 11

Postfach 353

CH-8027 Zürich

(41-44)

283 29 30

201 42 49

admin@laborveritas.ch

Oekraïne

Productional-Technical Centre (PTZ)

Ukrhmel

Hlebnaja 27

262028 Zhitomir

(380)

37 21 11

36 73 31

 

Verenigde Staten

Washington Department of Agriculture

State Chemical and Hop Lab

21 N. 1st Ave. Suite 106

Yakima, WA 98902

(1-509)

225 76 26

454 76 99

 

Idaho Department of Agriculture

Division of Plant Industries

Hop Inspection Lab

2270 Old Penitentiary Road

PO Box 790

Boise, ID 83701

(1-208)

332 86 20

334 22 83

 

Oregon Department of Agriculture

Commodity Inspection Division

635 Capital Street NE

Salem, OR 97310-2532

(1-503)

986 46 20

986 47 37

 

California Department of Food and Agriculture (CDFA-CAC)

Division of Inspection Services

Analytical Chemistry Laboratory

3292 Meadowview Road

Sacramento, CA 95832

(1-916)

445 00 29 of 262 14 34

262 15 72

 

USDA, GIPSA, FGIS

1100 NW Naito Parkway

Portland, OR 97209-2818

(1-503)

326 78 87

326 78 96

 

USDA, GIPSA, TSD, Tech Service Division, Technical Testing Laboratory

10383 Nth Ambassador Drive

Kansas City, MO 64153-1394

(1-816)

891 04 01

891 04 78

 

Zimbabwe

Standards Association of Zimbabwe (SAZ)

Northend Close,

Northridge Park

Borrowdale,

PO Box 2259 Harare

(263-4)

88 20 17, 88 20 21, 88 55 11

88 20 20

info@saz.org.zw saz.org.zw”


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/36


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 118/2012 VAN DE COMMISSIE

van 10 februari 2012

tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2380/2001, (EG) nr. 1289/2004, (EG) nr. 1455/2004, (EG) nr. 1800/2004, (EG) nr. 600/2005, (EU) nr. 874/2010, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 388/2011, (EU) nr. 532/2011 en (EU) nr. 900/2011 wat betreft de naam van de houder van de vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen voor diervoeding en tot rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Alpharma BVBA en Pfizer Ltd hebben krachtens artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 een aanvraag ingediend tot wijziging van de naam van de houder van de vergunningen wat betreft Verordening (EG) nr. 2380/2001 van de Commissie van 5 december 2001 tot verlening van een vergunning voor tien jaar voor een toevoegingsmiddel in de diervoeding (2), Verordening (EG) nr. 1289/2004 van de Commissie van 14 juli 2004 tot verlening van een vergunning voor tien jaar voor het toevoegingsmiddel Deccox® van de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” in diervoeders (3), Verordening (EG) nr. 1455/2004 van de Commissie van 16 augustus 2004 tot verlening van een vergunning voor tien jaar voor het toevoegingsmiddel Avatec 15 % van de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” in diervoeders (4), Verordening (EG) nr. 1800/2004 van de Commissie van 15 oktober 2004 tot verlening van een vergunning voor tien jaar voor het toevoegingsmiddel Cycostat 66G van de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” in diervoeders (5), Verordening (EG) nr. 600/2005 van de Commissie van 18 april 2005 tot verlening van een nieuwe vergunning voor tien jaar voor een coccidiostaticum als toevoegingsmiddel in diervoeding, een voorlopige vergunning voor een toevoegingsmiddel en een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding (6), Verordening (EU) nr. 874/2010 van de Commissie van 5 oktober 2010 tot verlening van een vergunning voor lasalocide A natrium als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor kalkoenen tot 16 weken oud (vergunninghouder Alpharma (België) BVBA) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2430/1999 (7), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 388/2011 van de Commissie van 19 april 2011 tot verlening van een vergunning voor maduramicineammonium alfa als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder Alpharma (Belgium) BVBA) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2430/1999 (8), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011 van de Commissie van 31 mei 2011 tot verlening van een vergunning voor robenidinehydrochloride als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor fokkonijnen en mestkonijnen (vergunninghouder Alpharma Belgium BVBA) en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2430/1999 en (EG) nr. 1800/2004 (9) en wat betreft Uitvoeringsverordening (EU) nr. 900/2011 van de Commissie van 7 september 2011 tot verlening van een vergunning voor lasalocide A natrium als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor fazanten, parelhoenders, kwartels en patrijzen, met uitzondering van legvogels (vergunninghouder Alpharma (Belgium) BVBA) (10).

(2)

De aanvragers voeren aan dat met ingang van 1 maart 2011 als gevolg van de overname van Alpharma BVBA door Pfizer Ltd laatstgenoemd bedrijf de rechten voor het in de handel brengen van de toevoegingsmiddelen decoquinaat, lasalocide A natrium, maduramicineammonium alfa, robenidinehydrochloride en salinomycine bezit.

(3)

De voorgestelde wijziging van de voorwaarden van de vergunningen is louter administratief en maakt geen nieuwe beoordeling van de desbetreffende toevoegingsmiddelen noodzakelijk. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag.

(4)

Om de aanvrager in staat te stellen gebruik te maken van zijn rechten voor het in de handel brengen van de toevoegingsmiddelen onder de naam Pfizer Ltd, moeten de voorwaarden van de vergunningen worden gewijzigd.

(5)

De Verordeningen (EG) nr. 2380/2001, (EG) nr. 1289/2004, (EG) nr. 1455/2004, (EG) nr. 1800/2004, (EG) nr. 600/2005, (EU) nr. 874/2010, en Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 388/2011, (EU) nr. 532/2011 en (EU) nr. 900/2011 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Aangezien de voorwaarden van de vergunningen niet om veiligheidsredenen worden gewijzigd, moet worden voorzien in een overgangsperiode tijdens welke bestaande voorraden kunnen worden opgebruikt.

(7)

De maxiumumresidugehalten (MRL’s) voor kalkoenen en mestkippen, bij Verordening (EG) nr. 101/2009 van de Commissie (11) ingevoerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1800/2004, en de handelsnaam „Robenz 66 G” voor kalkoenen en mestkippen, bij Verordening (EG) nr. 214/2009 van de Commissie (12) ingevoerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1800/2004, zijn bij vergissing weggelaten in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1800/2004, als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011. Daarom moeten deze MRL’s en de handelsnaam opnieuw worden ingevoerd.

(8)

Daarom moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2380/2001

In kolom 2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2380/2001 worden de woorden „Alpharma Belgium BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1289/2004

In kolom 2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1289/2004 worden de woorden „Alpharma (Belgium) BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 3

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1455/2004

In kolom 2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1455/2004 worden de woorden „Alpharma (Belgium) BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 4

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1800/2004

In kolom 2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1800/2004 worden de woorden „Alpharma (Belgium) BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 5

Wijziging van Verordening (EG) nr. 600/2005

In kolom 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 600/2005 worden de woorden „Alpharma (Belgium) BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 6

Wijziging van Verordening (EU) nr. 874/2010

In kolom 2 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 874/2010 worden de woorden „Alpharma (Belgium) BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 7

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 388/2011

In kolom 2 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 388/2011 worden de woorden „Alpharma (Belgium) BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 8

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011

In kolom 2 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011 worden de woorden „Alpharma Belgium BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 9

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 900/2011

In kolom 2 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 900/2011 worden de woorden „Alpharma (Belgium) BVBA” vervangen door „Pfizer Ltd”.

Artikel 10

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011

Bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 11

Overgangsmaatregelen

Bestaande voorraden die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt tot 2 september 2012.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10 en de bijlage zijn echter pas van toepassing met ingang van 21 juni 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 321 van 6.12.2001, blz. 18.

(3)  PB L 243 van 15.7.2004, blz. 15.

(4)  PB L 269 van 17.8.2004, blz. 14.

(5)  PB L 317 van 16.10.2004, blz. 37.

(6)  PB L 99 van 19.4.2005, blz. 5.

(7)  PB L 263 van 6.10.2010, blz. 1.

(8)  PB L 104 van 20.4.2011, blz. 3.

(9)  PB L 146 van 1.6.2011, blz. 7.

(10)  PB L 231 van 8.9.2011, blz. 15.

(11)  PB L 34 van 4.2.2009, blz. 5.

(12)  PB L 73 van 19.3.2009, blz. 12.


BIJLAGE

In bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011 wordt de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1800/2004, als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2011, als volgt gewijzigd:

1.

In kolom 3 worden de woorden „(Cycostat 66G)” vervangen door „(Robenz 66 G)”.

2.

Een nieuwe kolom wordt toegevoegd:

„Maximumresidugehalten (MRL’s) in de desbetreffende levensmiddelen van dierlijke oorsprong

800 μg robenidinehydrochloride/kg natte lever.

350 μg robenidinehydrochloride/kg natte nieren.

200 μg robenidinehydrochloride/kg natte spier.

1 300 μg robenidinehydrochloride/kg natte huid/vet.

400 μg robenidinehydrochloride/kg huid/vet.

400 μg robenidinehydrochloride/kg natte lever.

200 μg robenidinehydrochloride/kg natte nieren.

200 μg robenidinehydrochloride/kg natte spier.”


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/40


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 119/2012 VAN DE COMMISSIE

van 10 februari 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

55,6

TN

77,0

TR

129,1

ZZ

87,2

0707 00 05

EG

229,9

JO

137,5

TR

159,9

US

57,6

ZZ

146,2

0709 91 00

EG

330,9

ZZ

330,9

0709 93 10

MA

82,8

TR

183,3

ZZ

133,1

0805 10 20

EG

48,9

IL

72,0

MA

54,5

TN

54,0

TR

74,4

ZZ

60,8

0805 20 10

IL

163,3

MA

104,6

ZZ

134,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

60,1

EG

95,0

IL

118,1

JM

98,5

MA

80,9

TR

72,9

ZZ

87,6

0805 50 10

EG

61,9

TR

61,8

ZZ

61,9

0808 10 80

CA

123,2

CL

98,4

CN

111,0

MK

26,7

US

158,2

ZZ

103,5

0808 30 90

CL

48,2

CN

74,6

US

122,3

ZA

100,5

ZZ

86,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 120/2012 VAN DE COMMISSIE

van 10 februari 2012

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de invoercertificaataanvragen voor olijfolie die zijn ingediend op 6 en 7 februari 2012 in het kader van het tariefcontingent voor Tunesië en houdende schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor de maand februari 2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 3, leden 1 en 2, van Protocol nr. 1 (3) bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (4), is een tariefcontingent, tegen nulrecht, geopend voor de invoer van geheel in Tunesië verkregen en rechtstreeks van dit land naar de Europese Unie vervoerde ruwe olijfolie van de GN-codes 1509 10 10 en 1509 10 90, binnen een per jaar vastgestelde maximumhoeveelheid.

(2)

In artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie van 20 december 2006 inzake de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië (5) is voorzien in maandelijkse maximumhoeveelheden waarvoor invoercertificaten mogen worden afgegeven.

(3)

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 zijn bij de bevoegde autoriteiten invoercertificaataanvragen ingediend voor een hoeveelheid die het in artikel 2, lid 2, van die verordening voor de maand februari vastgestelde maximum overschrijdt.

(4)

De Commissie moet derhalve een toewijzingscoëfficiënt vaststellen voor de afgifte van de invoercertificaten naar rato van de beschikbare hoeveelheid.

(5)

Aangezien de voor de maand februari vastgestelde maximumhoeveelheid is bereikt, mogen voor de betrokken maand geen invoercertificaten meer worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op 6 en 7 februari 2012 zijn ingediend overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1918/2006, wordt een toewijzingscoëfficiënt van 12,493792 % toegepast.

De afgifte van invoercertificaten voor hoeveelheden die zijn gevraagd met ingang van 13 februari 2012 wordt geschorst voor de maand februari 2012.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 februari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 57.

(4)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2.

(5)  PB L 365 van 21.12.2006, blz. 84.


BESLUITEN

11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/43


UITVOERINGSBESLUIT 2012/74/GBVB VAN DE RAAD

van 10 februari 2012

tot uitvoering van Besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2010/656/GBVB van de Raad van 29 oktober 2010 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (1), en met name artikel 6, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 29 oktober 2010 Besluit 2010/656/GBVB vastgesteld.

(2)

In het licht van de ontwikkelingen in Ivoorkust dient de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen personen en entiteiten in bijlage II bij Besluit 2010/656/GBVB te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij dit besluit genoemde personen worden geschrapt uit de lijst in bijlage II bij Besluit 2010/656/GBVB.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2012.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ANTORINI


(1)  PB L 285 van 30.10.2010, blz. 28.


BIJLAGE

Personen bedoeld in artikel 1

1

De heer Frank Anderson Kouassi

2

De heer Yanon Yapo

3

De heer Benjamin Yapo Atsé

4

De heer Blaise N'Goua Abi

5

Mevrouw Anne Jacqueline Lohoués Oble

6

Mevrouw Angèle Gnonsoa

7

Mevrouw Danièle Boni Claverie

8

De heer Ettien Amoikon

9

De heer Kata Kéké Joseph

10

De heer Touré Amara

11

Mevrouw Anne Gnahouret Tatret

12

De heer Thomas N'Guessan Yao

13

Mevrouw Odette Lago Daléba Loan

14

De heer Georges Armand Alexis Ouégnin

15

De heer Rafaël Dogo Djéréké

16

Mevrouw Marie Odette Lorougnon Souhonon

17

De heer Felix Nanihio

18

De heer Lahoua Souanga Etienne

19

De heer Jean Baptiste Akrou

20

De heer Lambert Kessé Feh

21

Togba Norbert

22

Kone Doféré

23

MHanny Tchélé Brigitte

24

Jacques Zady

25

Ali Keita

26

Blon Siki Blaise

27

Moustapha Aziz

28

Gnamien Yao

29

Ghislain N'Gbechi

30

Deby Dally Balawourou


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/45


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2012

betreffende de erkenning van Ghana overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 616)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/75/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (1), en met name artikel 19, lid 3, eerste alinea,

Gezien het verzoek van Cyprus van 13 mei 2005,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Richtlijn 2008/106/EG kunnen lidstaten besluiten door derde landen afgegeven passende vaarbevoegdheidsbewijzen te erkennen wanneer de betrokken landen door de Commissie zijn erkend. De betrokken derde landen dienen te voldoen aan alle vereisten van het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (het STCW-verdrag) (2), als herzien in 1995.

(2)

Het verzoek tot erkenning van Ghana is per brief van 13 mei 2005 ingediend door Cyprus. Ingevolge dit verzoek heeft de Commissie het opleidings- en diplomeringssysteem voor zeevarenden in Ghana onderzocht om na te gaan of Ghana aan de vereisten van het STCW-verdrag voldoet en of gepaste maatregelen zijn getroffen om fraude met bewijzen te voorkomen. Deze beoordeling is gebaseerd op de resultaten van een inspectie door deskundigen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid in december 2009. Tijdens die inspectie zijn een aantal tekortkomingen van de opleidings- en diplomeringssystemen aan het licht gekomen.

(3)

De Commissie heeft de lidstaten een verslag bezorgd met de resultaten van haar beoordeling.

(4)

Bij brief van 20 december 2010 heeft de Commissie Ghana gevraagd aan te tonen dat de geconstateerde tekortkomingen waren weggewerkt.

(5)

Bij brief van 21 februari 2011 heeft Ghana de gevraagde informatie en het bewijsmateriaal verstrekt betreffende de tenuitvoerlegging van gepaste en voldoende corrigerende maatregelen om het merendeel van de tijdens de beoordeling geconstateerde tekortkomingen weg te werken.

(6)

Er is nog sprake van twee tekortkomingen. De eerste tekortkoming is dat Ghana niet volledig waarborgt dat bij de marine of op een loodsboot vervulde diensttijd relevant is voor de vereiste bekwaamheden voor diplomering. De andere tekortkoming heeft betrekking op de opleiding tot brandweerman en op de uitrusting van een nautische opleidingsinstelling. Ghana werd daarom verzocht hieromtrent verdere corrigerende maatregelen te nemen. Deze tekortkomingen rechtvaardigen echter niet dat het algemene niveau van naleving van de voorschriften van het STCW-verdrag inzake de opleiding en diplomering van zeevarenden door Ghana in vraag wordt gesteld.

(7)

Het resultaat van de beoordeling van de naleving en de evaluatie van de door de Ghanese autoriteiten verstrekte informatie tonen aan dat Ghana aan alle relevante eisen van het STCW-verdrag voldoet en dat het land passende maatregelen heeft getroffen om fraude met bewijzen te verhinderen.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 19 van Richtlijn 2008/106/EG wordt Ghana erkend wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2012.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33.

(2)  Aangenomen door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/46


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2012

betreffende de erkenning van Uruguay overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 619)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/76/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (1), en met name artikel 19, lid 3, eerste alinea,

Gezien het verzoek van Spanje van 14 februari 2006,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Richtlijn 2008/106/EG kunnen lidstaten besluiten door derde landen afgegeven passende vaarbevoegdheidsbewijzen te erkennen wanneer de betrokken landen door de Commissie zijn erkend. De betrokken derde landen dienen te voldoen aan alle vereisten van het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (het STCW-verdrag) (2), als herzien in 1995.

(2)

Het verzoek tot erkenning van Uruguay is per brief van 14 februari 2006 ingediend door Spanje. Ingevolge dit verzoek heeft de Commissie het opleidings- en diplomeringssysteem voor zeevarenden in Uruguay onderzocht om na te gaan of Uruguay voldoet aan de vereisten van het STCW-verdrag en of gepaste maatregelen zijn getroffen om fraude met bewijzen te voorkomen. Deze beoordeling is gebaseerd op de resultaten van een inspectie door deskundigen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid in juni 2007. Tijdens die inspectie zijn een aantal tekortkomingen van de opleidings- en diplomeringssystemen aan het licht gekomen.

(3)

De Commissie heeft de lidstaten een verslag bezorgd met de resultaten van haar beoordeling.

(4)

Bij brieven van 16 februari 2009 en 8 december 2010 heeft de Commissie Uruguay gevraagd aan te tonen dat de geconstateerde tekortkomingen waren weggewerkt.

(5)

Bij brieven van 30 april 2009 en 18 maart 2011 heeft Uruguay de gevraagde informatie en het bewijsmateriaal verstrekt betreffende de tenuitvoerlegging van gepaste en voldoende corrigerende maatregelen om het merendeel van de tijdens de beoordeling geconstateerde tekortkomingen weg te werken.

(6)

Er is nog sprake van twee tekortkomingen. De eerste tekortkoming is dat sommige beheersactiviteiten, zoals de goedkeuring van opleidingsprogramma’s, niet onder het kwaliteitsnormeringssysteem vallen. De andere tekortkoming betreft de vorm van bewijzen. Uruguay werd daarom verzocht hieromtrent verdere corrigerende maatregelen te nemen. Deze tekortkomingen rechtvaardigen echter niet dat het algemene niveau van naleving van de voorschriften van het STCW-verdrag inzake de opleiding en diplomering van zeevarenden door Uruguay in vraag wordt gesteld.

(7)

Het resultaat van de beoordeling van de naleving en de evaluatie van de door de Uruguayaanse autoriteiten verstrekte informatie tonen aan dat Uruguay aan alle relevante eisen van het STCW-verdrag voldoet en dat het land passende maatregelen heeft getroffen om fraude met bewijzen te verhinderen.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 19 van Richtlijn 2008/106/EG wordt Uruguay erkend wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2012.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33.

(2)  Aangenomen door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/47


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2012

betreffende de niet-opneming van flufenoxuron voor productsoort 18 in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 621)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/77/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (2) bedoelde tienjarige werkprogramma is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Flufenoxuron is in die lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is flufenoxuron (CAS-nr. 101463-69-8; EC-nr. 417-680-3) overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn.

(3)

Frankrijk is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 17 maart 2009 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 22 september 2011 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit de beoordeling van de risico’s voor de betrokken milieucompartimenten, die op realistische wijze is uitgevoerd, zijn onaanvaardbare gevolgen voor het aquatische compartiment gebleken. Bovendien kan flufenoxuron vanwege zijn kenmerken persistent, bioaccumulerend en toxische, of zeer persistent en sterk toxische zijn, overeenkomstig de criteria vastgesteld in bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3). Bijgevolg mag flufenoxuron voor gebruik in productsoort 18 niet in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG worden opgenomen.

(6)

De datum vanaf wanneer biociden van productsoort 18 die flufenoxuron bevatten niet meer op de markt mogen worden gebracht, moet redelijk zijn in verhouding tot het resultaat van de risicobeoordeling en de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Flufenoxuron (CAS-nr. 101463-69-8; EC-nr. 417-680-3) wordt voor productsoort 18 niet opgenomen in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG.

Artikel 2

Voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 mogen biociden van productsoort 18 die flufenoxuron bevatten met ingang van 1 augustus 2012 niet langer op de markt worden gebracht.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2012.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.

(3)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.


11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/48


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2012

betreffende de niet-opneming van bepaalde stoffen in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 645)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/78/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (2) bedoelde tienjarige werkprogramma is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld.

(2)

Voor een aantal van de op die lijst vermelde combinaties van stoffen/productsoorten hebben alle deelnemers zich uit het beoordelingsprogramma teruggetrokken of heeft de voor de beoordeling als rapporteur aangewezen lidstaat niet binnen de in artikel 9 en artikel 12, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 vastgestelde termijn een volledig dossier ontvangen.

(3)

De Commissie heeft dit derhalve overeenkomstig artikel 11, lid 2, artikel 12, lid 1, en artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 aan de lidstaten meegedeeld. Deze informatie is ook elektronisch openbaar gemaakt.

(4)

In de periode van drie maanden na die bekendmakingen hebben enkele bedrijven belangstelling getoond voor het overnemen van de taak van deelnemer voor een aantal van deze stoffen en productsoorten. Vervolgens hebben die bedrijven evenwel geen volledig dossier ingediend.

(5)

Krachtens artikel 12, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 mogen de betrokken stoffen en productsoorten derhalve niet in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG worden opgenomen.

(6)

Omwille van de rechtszekerheid moet worden bepaald vanaf welke datum biociden die de in de bijlage bij dit besluit genoemde productsoorten, die werkzame stoffen uit deze bijlagen bevatten, niet langer op de markt worden gebracht.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij dit besluit genoemde stoffen mogen voor de betrokken productsoorten niet in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG worden opgenomen.

Artikel 2

Voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 mogen biociden van de in de bijlage bij dit besluit genoemde productsoorten, die werkzame uit deze bijlage bevatten, met ingang van 1 februari 2013 niet langer op de markt worden gebracht.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2012.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.


BIJLAGE

Stoffen en productsoorten die niet in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG worden opgenomen

Naam

EC-nummer

CAS-nummer

Productsoort

Als rapporteur aangewezen lidstaat

Cyclohexylhydroxydiazen-1-oxide, kaliumzout

 

66603-10-9

6

AT

Cyclohexylhydroxydiazen-1-oxide, kaliumzout

 

66603-10-9

7

AT

Cyclohexylhydroxydiazen-1-oxide, kaliumzout

 

66603-10-9

9

AT

Cyclohexylhydroxydiazen-1-oxide, kaliumzout

 

66603-10-9

10

AT

Cyclohexylhydroxydiazen-1-oxide, kaliumzout

 

66603-10-9

12

AT

Cyclohexylhydroxydiazen-1-oxide, kaliumzout

 

66603-10-9

13

AT

Difeenoxarsine-10-yloxide

200-377-3

58-36-6

9

FR

Glyoxal

203-474-9

107-22-2

12

FR

1,3-Dichloor-5,5-dimethylhydantoïne

204-258-7

118-52-5

12

NL

Tosylchlooramide-natrium

204-854-7

127-65-1

11

ES

Dinatriumtetraboraat, watervrij

215-540-4

1330-43-4

11

NL

Koper

231-159-6

7440-50-8

2

FR

Koper

231-159-6

7440-50-8

4

FR

Koper

231-159-6

7440-50-8

5

FR

Koper

231-159-6

7440-50-8

11

FR

Kopersulfaat

231-847-6

7758-98-7

1

FR

Kopersulfaat

231-847-6

7758-98-7

4

FR

Calciumhypochloriet

231-908-7

7778-54-3

1

IT

Boorzuur

233-139-2

10043-35-3

22

NL

Trimagnesiumdifosfide

235-023-7

12057-74-8

20

DE

Chloralose

240-016-7

15879-93-3

15

PT

Chloralose

240-016-7

15879-93-3

23

PT

Aluminiumfosfide

244-088-0

20859-73-8

20

DE

1,3-Dichloor-5-ethyl-5-methylimidazolidine-2,4-dion

401-570-7

89415-87-2

12

NL

Methylneodecanamide

414-460-9

105726-67-8

19

ES

Tetrachloordecaoxidecomplex

420-970-2

92047-76-2

5

DE

3-benzo(b)thieen-2-yl-5,6-dihydro-1,4,2-oxathiazine,4-oxide

431-030-6

163269-30-5

9

PT

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

2

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

2

FR

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

3

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

3

FR

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

4

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

4

FR

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

7

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

7

FR

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

9

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

9

FR

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

10

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

10

FR

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

11

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

11

FR

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

12

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

12

FR

Oligo(2-(2-ethoxy)ethoxyethylguanidiniumchloride)

polymeer

374572-91-5

20

FR

Poly(hexamethyleendiamineguanidiniumchloride)

polymeer

57028-96-3

20

FR


Rectificaties

11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/51


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 44/2012 van de Raad van 17 januari 2012 tot vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde niet-EU-wateren, voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden

( Publicatieblad van de Europese Unie L 25 van 27 januari 2012 )

Bladzijde 105, bijlage IB, voor de TAC voor kabeljauw in I en IIb (COD/1/2B.), voetnoot 3:

in plaats van:

„(3)

Bijvangsten van schelvis mogen per trek tot 19 % van de aanvoer vertegenwoordigen. De totale hoeveelheid schelvis in bijvangst komt bovenop de quota voor kabeljauw.”;

te lezen:

„(3)

Bijvangsten van schelvis mogen per trek tot 19 % vertegenwoordigen. De totale hoeveelheid schelvis in bijvangst komt bovenop de quota voor kabeljauw.”.