ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.023.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 23

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
26 januari 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 66/2012 van de Commissie van 25 januari 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 318/2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Gemeenschap en de desbetreffende quarantainevoorschriften ( 1 )

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 67/2012 van de Commissie van 25 januari 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

3

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2012/39/GBVB van de Raad van 25 januari 2012 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo

5

 

 

2012/40/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 24 januari 2012 tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft de verzending naar andere lidstaten van bepaald vlees en bepaalde vleesproducten uit bedrijven die zijn gelegen in de gebieden die zijn vermeld in deel III van de bijlage bij die beschikking (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 181)  ( 1 )

9

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 176/11/COL van 1 juni 2011 tot beëindiging van de formele onderzoekprocedure met betrekking tot de financiering van het fitnesscenter in het vrijetijdscentrum Kippermoen (Noorwegen)

12

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 66/2012 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 318/2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Gemeenschap en de desbetreffende quarantainevoorschriften

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (1), en met name artikel 17, lid 3, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 318/2007 van de Commissie (2) stelt de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Unie vast. De verordening bepaalt dat de desbetreffende vogels slechts in de Unie mogen worden ingevoerd als zij afkomstig zijn uit derde landen of delen daarvan, als bedoeld in bijlage I daarbij.

(2)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 318/2007 verwijst naar de derde landen of delen daarvan die zijn opgenomen in de kolommen 1 en 3 van de tabel in deel 1 van bijlage I bij Beschikking 2006/696/EG van de Commissie (3) en waaruit de invoer van fok- of gebruikspluimvee met uitzondering van loopvogels is toegestaan.

(3)

Beschikking 2006/696/EG is ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (4). De verwijzingen naar die beschikking in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 318/2007 moeten daarom worden vervangen door verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 798/2008.

(4)

Bovendien heeft Argentinië de Commissie verzocht de invoer in de Unie van bepaalde in gevangenschap gefokte vogels krachtens Verordening (EG) nr. 318/2007 toe te staan. Uit een inspectie die door het Voedsel- en Veterinair Bureau van de Commissie in Argentinië is uitgevoerd alsook uit de door dat land uitgevoerde follow-upacties is gebleken dat Argentinië passende garanties biedt voor de naleving van de voorschriften van de Unie waaraan de invoer van dergelijke vogels in de Unie moet voldoen.

(5)

Argentinië is momenteel opgenomen in de tabel in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008. De invoer van fok- of gebruikspluimvee met uitzondering van loopvogels uit dat land is echter niet toegestaan. Argentinië moet daarom als afzonderlijke vermelding worden opgenomen in de lijst van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 318/2007.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 318/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

(2)  PB L 84 van 24.3.2007, blz. 7.

(3)  PB L 295 van 25.10.2006, blz. 1.

(4)  PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

LIJST VAN DERDE LANDEN WAARUIT DE INVOER VAN IN GEVANGENSCHAP GEFOKTE VOGELS IS TOEGESTAAN

1.

Derde landen of delen daarvan, als opgenomen in de kolommen 1 en 3 van de tabel in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie (1), waarbij kolom 4 van die tabel voorziet in een model van veterinair certificaat voor fok- of gebruikspluimvee met uitzondering van loopvogels (BPP);

2.

Argentinië.


(1)  PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1.”


26.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 67/2012 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

149,3

MA

53,3

TN

93,3

TR

114,5

ZZ

102,6

0707 00 05

EG

217,9

JO

229,9

MA

148,6

TR

160,8

ZZ

189,3

0709 91 00

EG

91,5

ZZ

91,5

0709 93 10

MA

123,8

TR

159,7

ZZ

141,8

0805 10 20

AR

41,5

EG

53,8

MA

55,8

TN

58,6

TR

62,7

ZA

41,5

ZZ

52,3

0805 20 10

MA

85,8

ZZ

85,8

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

61,5

EG

79,2

IL

98,8

KR

91,7

MA

124,7

TR

97,8

ZZ

92,3

0805 50 10

TR

61,6

ZZ

61,6

0808 10 80

CA

126,3

CL

58,2

CN

85,2

MK

30,8

US

144,3

ZZ

89,0

0808 30 90

CN

71,3

TR

116,3

US

120,1

ZA

87,1

ZZ

98,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

26.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/5


BESLUIT 2012/39/GBVB VAN DE RAAD

van 25 januari 2012

houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (1)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 5 december 2011 heeft de Raad herhaald dat hij zich ondubbelzinnig blijft inzetten voor het Europees perspectief van de westelijke Balkan, hetgeen van essentieel belang blijft voor de stabiliteit, de verzoening en de toekomst van de regio. Hij bevestigde tevens het beleid van de Unie ten aanzien van de westelijke Balkan, zoals uiteengezet in eerdere conclusies van de Raad.

(2)

De Raad heeft op 5 mei 2011 Besluit 2011/270/GBVB (2) vastgesteld, waarbij de heer Fernando GENTILINI is benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo; zijn mandaat verstrijkt op 31 januari 2012.

(3)

De heer Samuel ŽBOGAR moet worden benoemd tot SVEU in Kosovo voor de periode van 1 februari 2012 tot en met 30 juni 2013.

(4)

Het stabilisatie- en associatieproces is het strategisch kader voor het beleid van de Unie ten aanzien van de westelijke Balkan, en de instrumenten ervan, waaronder een Europees partnerschap, een politieke en technische dialoog in het kader van de dialoog binnen het stabilisatie- en associatieproces, en de bijbehorende bijstandsprogramma’s van de Unie, zijn van toepassing op Kosovo.

(5)

Het mandaat van de SVEU moet in coördinatie met de Commissie worden vervuld teneinde te zorgen voor samenhang met de andere activiteiten op dit terrein die onder de bevoegdheid van de Unie vallen.

(6)

De Raad gaat ervan uit dat de bevoegdheden en het gezag van de SVEU en de bevoegdheden en het gezag van het hoofd van het kantoor van de Europese Unie in Pristina bij een en dezelfde persoon berusten.

(7)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

De heer Samuel ŽBOGAR wordt benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo voor de periode van 1 februari 2012 tot en met 30 juni 2013. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie in Kosovo. Deze omvatten het vervullen van een leidinggevende rol bij de bevordering van een stabiel, levensvatbaar, vreedzaam, democratisch en multi-etnisch Kosovo, bij de versterking van de stabiliteit in de regio en bij de ondersteuning van regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen op de westelijke Balkan; het ondersteunen van een Kosovo dat zich inzet voor de rechtsstaat en voor de bescherming van minderheden en van het cultureel en religieus erfgoed; het ondersteunen van de toenadering van Kosovo tot de Unie conform het Europees perspectief van de regio, in overeenstemming met de Raadsconclusies ter zake.

Artikel 3

Mandaat

Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

advisering en ondersteuning door de Unie in het politieke proces aanbieden;

b)

de algehele politieke coördinatie van de Unie in Kosovo behartigen;

c)

de aanwezigheid van de EU in Kosovo versterken en zorgen voor de samenhang en de doeltreffendheid ervan;

d)

zorgen voor plaatselijke politieke aansturing voor het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO), ook betreffende de politieke aspecten van aangelegenheden in verband met uitvoeringsbevoegdheden;

e)

zorgen voor consistentie en samenhang in het optreden van de Unie in Kosovo;

f)

de toenadering van Kosovo tot de Unie conform het Europees perspectief van de regio ondersteunen via gerichte communicatie met het publiek en het propageren door de Unie van meer begrip en een groter draagvlak bij de bevolking van Kosovo voor kwesties die de Unie betreffen;

g)

de vooruitgang met betrekking tot de politieke, de economische en de Europese prioriteiten in het oog houden, ondersteunen en faciliteren, in overeenstemming met de respectieve institutionele bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

h)

overeenkomstig het EU-mensenrechtenbeleid en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten bijdragen tot de ontwikkeling en bestendiging van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Kosovo, mede ten aanzien van vrouwen en kinderen;

i)

de implementatie ondersteunen van de door de Unie gefaciliteerde dialoog tussen Belgrado en Pristina.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO).

Artikel 5

Financiering

1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 februari 2012 tot en met 30 juni 2013 bedraagt 2 410 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. Onderdanen van de landen van de westelijke Balkan mogen inschrijven bij aanbestedingen.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Samenstelling van het team

1.   Er wordt een speciale staf benoemd die de SVEU moet bijstaan bij de uitvoering van zijn mandaat en zal bijdragen tot de samenhang, de zichtbaarheid en de doeltreffendheid van het algehele optreden van de Unie in Kosovo. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, de instelling van de Unie of de EDEO en voert zijn taken uit en handelt in het belang van de missie van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn personeel

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn medewerkers, worden naargelang het geval met de ontvangende partij(en) overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

1.   De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (3).

2.   De HV is gemachtigd om gerubriceerde informatie en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” die ten behoeve van het optreden zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie vrij te geven aan de NAVO/KFOR.

3.   De HV is gemachtigd om, naargelang van de operationele behoeften van de SVEU, gerubriceerde informatie en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „RESTREINT UE/EU RESTRICTED”, die ten behoeve van het optreden zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie vrij te geven aan de Verenigde Naties (VN) en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Te dien einde worden plaatselijke regelingen opgesteld.

4.   De HV is gemachtigd om niet-gerubriceerde documenten van de Europese Unie betreffende de beraadslagingen van de Raad over het optreden die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 6, lid 1, van het reglement van orde van de Raad (4) vallen, vrij te geven aan derden die bij dit besluit betrokken zijn.

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:

a)

stelt hij op basis van aanwijzingen van de EDEO een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan van de missie behelst;

b)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het tussentijdse verslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de Unie. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere SVEU’s die actief zijn in de regio. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie in de regio en met de missiehoofden van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan bij de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU verzorgt plaatselijke politieke aansturing aan het hoofd van de rechtsstaatmissie van EULEX KOSOVO, ook betreffende de politieke aspecten van aangelegenheden in verband met uitvoeringsbevoegdheden. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen indien nodig overleg.

3.   De SVEU onderhoudt eveneens contacten met relevante plaatselijke instanties en andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

4.   De SVEU draagt samen met de andere actoren van de Unie die op het terrein aanwezig zijn, zorg voor de verspreiding en uitwisseling van informatie onder de actoren van de Unie ter plaatse, zodat een in hoge mate gemeenschappelijk situatiebewustzijn en een in hoge mate gemeenschappelijke situatiebeoordeling worden bewerkstelligd.

Artikel 13

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie eind november 2012 een voortgangsverslag, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat van de SVEU voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 1 februari 2012.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

N. WAMMEN


(1)  Ingevolge Resolutie 1244 (1999) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(2)  PB L 119 van 7.5.2011, blz. 12.

(3)  PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.

(4)  Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).


26.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/9


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 24 januari 2012

tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft de verzending naar andere lidstaten van bepaald vlees en bepaalde vleesproducten uit bedrijven die zijn gelegen in de gebieden die zijn vermeld in deel III van de bijlage bij die beschikking

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 181)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/40/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2008/855/EG van de Commissie van 3 november 2008 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (3) zijn bepaalde maatregelen vastgesteld ter bestrijding van klassieke varkenspest in de lidstaten of in de in de bijlage bij die beschikking vermelde regio’s van lidstaten.

(2)

Artikel 7, lid 1, van Beschikking 2008/855/EG bepaalt dat de betrokken lidstaten waarvan gebieden in deel III van de bijlage zijn vermeld, ervoor moeten zorgen dat er geen zendingen vers varkensvlees uit bedrijven die zijn gelegen in de in deel III van die bijlage opgenomen gebieden, en vleesbereidingen en vleesproducten van of met dergelijk vlees uit die gebieden naar andere lidstaten worden verzonden.

(3)

In deel III van die bijlage is momenteel het gehele grondgebied van Roemenië opgenomen.

(4)

Roemenië heeft de Commissie informatie verstrekt waaruit blijkt dat de situatie met betrekking tot klassieke varkenspest in die lidstaat sinds de vaststelling van Beschikking 2008/855/EG aanzienlijk is verbeterd.

(5)

Roemenië heeft gevraagd dat de verzending naar de andere lidstaten van vers varkensvlees en vleesbereidingen en vleesproducten van of met vers vlees van varkens die in die lidstaat worden gehouden, wordt toegestaan mits de veiligheid van die goederen door middel van een gekanaliseerd systeem wordt gegarandeerd.

(6)

Een dergelijk systeem zou bestaan uit bedrijven of een of meer epidemiologische eenheden die een gemeenschappelijk bioveiligheidsbeheerssysteem toepassen en uit een vaste leveringsketen om te zorgen voor een afzonderlijke gezondheidsstatus in verband met klassieke varkenspest voor de daarin gehouden subpopulatie varkens. Die bedrijven of epidemiologische eenheden zijn gelegen in gebieden waar surveillance-, bestrijdings- en bioveiligheidsmaatregelen worden toegepast.

(7)

De tot het gekanaliseerde systeem behorende bedrijven en de inrichtingen die vers varkensvlees en vleesbereidingen en vleesproducten van of met dergelijk vlees produceren, opslaan en verwerken moeten door de bevoegde autoriteit worden erkend en ter kennisgeving aan de Commissie worden meegedeeld, mits zij voldoen aan de aanvullende gezondheidsvoorwaarden van Beschikking 2008/855/EG.

(8)

De productie, opslag en verwerking van dergelijk vlees en vleesbereidingen en vleesproducten van of met dergelijk vlees moet gescheiden plaatsvinden van die van andere producten van of met vlees dat is afgeleid van varkens uit bedrijven buiten het kanaliseringssysteem die zijn gelegen in de gebieden, vermeld in deel III van de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG.

(9)

Om te zorgen voor de veiligheid van het (de) in het kader van het kanaliseringssysteem geproduceerde vlees, vleesproducten en vleesbereidingen moeten door de bevoegde autoriteit regelmatige inspecties worden uitgevoerd in de bedrijven die deel uitmaken van het gekanaliseerde systeem.

(10)

Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (4) bevat minimummaatregelen van de Unie om klassieke varkenspest te bestrijden. Die richtlijn bepaalt dat, zodra een primair geval van klassieke varkenspest bij wilde varkens is bevestigd, de bevoegde autoriteit onmiddellijk een aantal in die richtlijn beschreven maatregelen moet opleggen om de bestrijding van de ziekte tegen te gaan.

(11)

Bij de regelmatige inspecties die door de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd in de bedrijven die deel uitmaken van het gekanaliseerde systeem moet met name worden nagegaan of die maatregelen daadwerkelijk worden toegepast.

(12)

In Beschikking 2002/106/EG van de Commissie van 1 februari 2002 houdende goedkeuring van een diagnosehandboek tot vaststelling van diagnostische procedures, bemonsteringsprocedures en criteria voor de evaluatie van de resultaten van laboratoriumtests voor de bevestiging van klassieke varkenspest (5) worden de meest geschikte bemonsteringsprocedures en criteria voor de evaluatie van de resultaten van de laboratoriumtests voor een behoorlijke diagnose van deze ziekte in verschillende situaties aangegeven. Die procedures en criteria moeten daarom worden gebruikt tijdens de regelmatige inspecties die door de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd in de bedrijven die deel uitmaken van het kanaliseringssysteem.

(13)

Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (6) bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat officiële controles van vers vlees overeenkomstig bijlage I bij die verordening worden uitgevoerd. Die verordening bepaalt ook dat gezondheidsmerken moeten worden aangebracht wanneer de officiële controles geen gebreken aan het licht hebben gebracht die het vlees ongeschikt maken voor menselijke consumptie. Bijgevolg moet vers vlees dat in het kader van het kanaliseringssysteem wordt geproduceerd, om naar andere lidstaten te kunnen worden verzonden, worden gemerkt met het gezondheidsmerk dat is vastgesteld in hoofdstuk III van sectie I van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004.

(14)

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (7) bepaalt dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven geen product van dierlijke oorsprong in de handel mogen brengen, dat is gehanteerd in een inrichting die overeenkomstig die verordening moet worden erkend, tenzij er een gezondheidsmerk op is aangebracht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 of, wanneer die verordening niet in het aanbrengen van een gezondheidsmerk voorziet, er een identificatiemerk op is aangebracht overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004. De varkensvlees bevattende vleesbereidingen en vleesproducten die in het kader van het kanaliseringssysteem worden geproduceerd, moeten daarom met het in sectie I van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde identificatiemerk worden gemerkt om naar andere lidstaten te kunnen worden verzonden.

(15)

In juli 2011 heeft het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) een audit in Roemenië uitgevoerd. Er is een aantal significante gebreken geconstateerd wat betreft de uitvoering van het programma voor de bestrijding en monitoring van klassieke varkenspest en het door Roemenië voorgestelde gekanaliseerde systeem. De conclusie van het verslag was echter dat de uitvoering van een dergelijk system in die lidstaat effectief kan functioneren mits enkele vrij kleine wijzigingen worden aangebracht. In het verslag van het VVB zijn aan de Roemeense autoriteiten specifieke aanbevelingen gedaan om deze gebreken te verhelpen. Na de audit heeft Roemenië de Commissie ervan in kennis gesteld dat de tijdens de audit geconstateerde gebreken nu ingevolge de uitvoering van een actieplan zijn gecorrigeerd. De Commissie heeft deze correcties onderzocht en is van mening dat zij toereikend zijn om het gekanaliseerde systeem effectief te laten functioneren.

(16)

Bovendien is het door Roemenië ingediende programma voor de bestrijding en monitoring van klassieke varkenspest voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit 2011/807/EU van de Commissie van 30 november 2011 tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2012 en volgende jaren ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma's en van de financiële bijdrage van de Unie voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (8). In het kader van dat programma en in de context van bovengenoemd actieplan heeft Roemenië aanvullende surveillancemaatregelen in verband met klassieke varkenspest met gunstige resultaten uitgevoerd.

(17)

In het licht van de beschikbare gegevens moet de verzending naar andere lidstaten van vers varkensvlees en vleesbereidingen en vleesproducten van of met dergelijk vlees van in Roemenië gehouden varkens overeenkomstig de bepalingen van dit besluit worden toegestaan, mits het door die lidstaat voorgestelde gekanaliseerde systeem wordt uitgevoerd.

(18)

Beschikking 2008/855/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(19)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het volgende artikel 8 quater wordt ingevoegd in Beschikking 2008/855/EG:

„Artikel 8 quater

Verzending naar andere lidstaten van vers varkensvlees en vleesbereidingen en vleesproducten van of met dergelijk vlees uit de in deel III van de bijlage vermelde gebieden

1.   In afwijking van artikel 7, lid 1, mogen de betrokken lidstaten waarvan gebieden in deel III van de bijlage zijn vermeld, de verzending naar andere lidstaten van vers varkensvlees en vleesbereidingen en vleesproducten van of met dergelijk vlees naar andere lidstaten toestaan indien zij:

a)

afgeleid zijn van varkens die sinds hun geboorte zijn gehouden in bedrijven:

i)

die voor dat doel door de bevoegde autoriteit zijn erkend en waarvan die autoriteit aan de Commissie en de andere lidstaten kennisgeving heeft gedaan;

ii)

die een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd bioveiligheidsplan toepassen;

iii)

die alleen varkens hebben binnengebracht van bedrijven:

die overeenkomstig dit besluit zijn erkend, of

die zijn gelegen in niet in de bijlage vermelde gebieden en niet overeenkomstig de nationale of EU-wetgeving gedurende een periode van zes maanden vóór het binnenbrengen van de varkens onderworpen zijn geweest aan beperkingen in verband met klassieke varkenspest; de aan de datum van erkenning van het bedrijf overeenkomstig dit besluit voorafgaande periode is in die periode van zes maanden inbegrepen;

iv)

die regelmatig door de bevoegde autoriteit met tussenpozen van niet meer dan drie maanden worden geïnspecteerd; tijdens die inspecties moet de bevoegde autoriteit ten minste:

de richtsnoeren van hoofdstuk III van de bijlage bij Beschikking 2002/106/EG volgen;

een klinisch onderzoek overeenkomstig de controle- en bemonsteringsprocedures van deel A van hoofdstuk IV van de bijlage bij Beschikking 2002/106/EG uitvoeren;

nagaan of de bepalingen van artikel 15, lid 2, onder b), tweede streepje en vierde tot en met zevende streepje, van Richtlijn 2001/89/EG daadwerkelijk worden toegepast;

bij niet-naleving van de bepalingen de erkenning onmiddellijk schorsen of intrekken;

v)

waar de dieren zijn onderworpen aan laboratoriumtests op klassieke varkenspest die met negatieve resultaten zijn uitgevoerd op monsters die zijn genomen overeenkomstig de bemonsteringsprocedures die zijn vastgesteld in het surveillanceplan voor klassieke varkenspest dat door de bevoegde autoriteit is uitgevoerd gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór het vervoer naar het onder b) bedoelde slachthuis;

vi)

die zijn gelegen in het centrum van een gebied met een straal van ten minste 10 km waarin de dieren in de varkensbedrijven zijn onderworpen aan laboratoriumtests op klassieke varkenspest die met negatieve resultaten zijn uitgevoerd op monsters die zijn genomen overeenkomstig de bemonsteringsprocedures die zijn vastgesteld in het surveillanceplan voor klassieke varkenspest dat door de bevoegde autoriteiten is uitgevoerd gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór het vervoer naar het onder b) bedoelde slachthuis;

vii)

die zijn gelegen in een district waarin:

een door de Commissie goedgekeurd programma voor de bestrijding en monitoring van klassieke varkenspest wordt uitgevoerd;

de incidentie en prevalentie van klassieke varkenspest bij als landbouwhuisdier gehouden varkens en wilde varkens aanzienlijk is verminderd;

de laatste twaalf maanden geen bewijs van de circulatie van het virus van klassieke varkenspest is gevonden;

b)

zijn geproduceerd in slachthuizen, uitsnijderijen en vleesverwerkingsinrichtingen:

i)

die voor dat doel door de bevoegde autoriteit zijn erkend en waarvan die autoriteit aan de Commissie en de andere lidstaten kennisgeving heeft gedaan;

ii)

waarin de productie, opslag en verwerking van vers vlees en vleesbereidingen en vleesproducten van of met dergelijk vlees dat(die) in aanmerking komt(komen) voor verzending naar andere lidstaten gescheiden plaatsvindt van de productie, opslag en verwerking van andere producten van of met vers vlees en vleesbereidingen en vleesproducten van of met vlees afgeleid van varkens die afkomstig zijn van andere bedrijven dan die welke zijn erkend overeenkomstig punt a), i).

2.   Het in lid 1 bedoelde verse varkensvlees wordt gemerkt zoals voorgeschreven in hoofdstuk III van sectie I van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004.

De vleesbereidingen en vleesproducten van of met in lid 1 bedoeld vlees worden gemerkt zoals voorgeschreven in sectie I van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004.”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 januari 2012.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 302 van 13.11.2008, blz. 19.

(4)  PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5.

(5)  PB L 39 van 9.2.2002, blz. 71.

(6)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(7)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(8)  PB L 322 van 6.12.2011, blz. 11.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

26.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/12


BESCHIKKING VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 176/11/COL

van 1 juni 2011

tot beëindiging van de formele onderzoekprocedure met betrekking tot de financiering van het fitnesscenter in het vrijetijdscentrum Kippermoen (Noorwegen)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),

GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name de artikelen 61 en 62,

GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd), en met name artikel 24,

GEZIEN Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst (hierna „Protocol nr. 3” genoemd), en met name artikel 1, lid 2, van deel I en artikel 4, lid 4, artikel 6, artikel 7, lid 3, van deel II,

NA de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

1.   Procedure

Bij brief van 27 januari 2009 (event nr. 506341) hebben de Noorse autoriteiten, overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3, de financiering van het fitnesscenter in het vrijetijdscomplex Kippermoen aangemeld (Kippermoen Idrettssenter, hierna „het KIS” genoemd).

Na diverse correspondentie heeft de Autoriteit de Noorse autoriteiten bij schrijven van 16 december 2009 (event nr. 538177) in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3 in te leiden ten aanzien van de financiering van het fitnesscenter in het KIS.

Bij brief van 23 februari 2010 (event nr. 547864) hebben de Noorse autoriteiten opmerkingen met betrekking tot het besluit tot inleiding van de procedure verstrekt.

Besluit nr. 537/09/COL van de Autoriteit om de procedure in te leiden werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-supplement daarbij (2). De Autoriteit verzocht de belanghebbenden hun opmerkingen te maken.

De Autoriteit ontving opmerkingen van de Noorse fitnessfederatie (Treningsforbundet (3), hierna „TF” genoemd) en van de Europese gezondheids- en fitnessfederatie (hierna „EHFA” genoemd). Op 2 november 2010 hield de Autoriteit een bijeenkomst met de TF. Bij brieven van 20 september 2010 (event nr. 567099) en 9 november 2010 (event nr. 576711) heeft de Autoriteit de opmerkingen en de informatie doorgezonden die tijdens de bijeenkomst aan de Noorse autoriteiten werden verstrekt. Die laatsten hebben bij brief van 10 januari 2011 opmerkingen verstrekt (event nr. 582713).

De Noorse autoriteiten hebben bij brieven van 14 maart 2011 (event nr. 590193) en 22 maart 2011 (event nr. 591454) en bij e-mail van 28 maart 2011 (event nr. 592463) verdere opmerkingen ingediend.

2.   Het vrijetijdscomplex Kippermoen (het KIS) en het fitnesscenter

Zoals aangegeven in Besluit nr. 537/09/COL werd het KIS in de jaren 1970 opgericht. Het is gelegen in de gemeente Vefsn, in de provincie Nordland. Het complex is eigendom van de gemeente Vefsn en heeft geen afzonderlijke rechtspersoonlijkheid.

Oorspronkelijk bestond het KIS uit een binnenzwembad met een solarium en een sporthal, naast een eenvoudig uitgerust fitnesscenter. Tijdens de periode 1997-1999 en nadien in de periode 2006-2007 werden het KIS en het fitnesscenter uitgebreid.

2.1.   De financiering van het KIS en het fitnesscenter

Sinds het in de jaren 1970 werd opgericht, wordt het KIS gefinancierd door de gebruikers ervan en de gemeentebegroting. De gebruikers dragen bij tot de financiering door te betalen voor de toegang tot de faciliteiten. De gemeente heeft volledige controle over de tarieven, de soorten aangeboden tickets en de toewijzing van de inkomsten. Hoewel de ticketprijzen doorheen de jaren zijn aangepast, dekken de gebruikersvergoedingen niet de volledige exploitatiekosten van het KIS. Het tekort wordt gedekt door de gemeentebegroting in overeenstemming met de begrotingsbesluiten van de gemeenteraad.

2.2.   Nieuwe informatie van de Noorse autoriteiten

2.2.1.   Het aanrekenen van vergoedingen aan de gebruikers van het fitnesscenter

In Besluit nr. 537/09/COL heeft de Autoriteit doen opmerken dat het KIS, sinds de oprichting ervan in de jaren 1970, wordt gefinancierd door gebruikersvergoedingen en de gemeentebegroting (4). In het kader van de formele onderzoekprocedure hebben de Noorse autoriteiten verduidelijkt dat gebruikers enkel voor de toegang tot bepaalde faciliteiten van het KIS dienden te betalen (o.a. het zwembad), maar dat iedereen gratis toegang had tot het fitnesscenter tot 1996, toen de gemeente de gebruikers een vergoeding begon aan te rekenen (5).

2.2.2.   Uitbreidingen in 1997-1999

In Besluit nr. 537/09/COL liet de Autoriteit optekenen dat het KIS als geheel werd uitgebreid in 1997 en dat deze uitbreiding onder andere werd gefinancierd met een lening van 10 miljoen NOK. De Autoriteit had geen gedetailleerde informatie ontvangen over de lening en de mate waarin het fitnesscenter in het KIS door de lening werd bevoordeeld, indien dat al het geval was (6). Tijdens de formele onderzoekprocedure verduidelijkten de Noorse autoriteiten dat de lening 5,8 miljoen NOK bedroeg in plaats van de in het besluit tot inleiding van de procedure vermelde 10 miljoen NOK (7). Voorts verduidelijkten de Noorse autoriteiten dat de gemeente de lening niet had gekregen om de uitbreidingen van het fitnesscenter te financieren, maar o.a. om een nieuw voetbalstadion te bouwen (Mosjøhallen) voor het totale bedrag van 14 miljoen NOK (8).

In de periode 1997-1999 werd het fitnesscenter uitgebreid en kocht het KIS nieuw materiaal aan (toestellen voor krachttraining, hometrainers en diverse andere fitnesstoestellen) voor een totaal bedrag van ongeveer 870 000 EUR (ongeveer 109 000 EUR) (9).

2.2.3.   Uitbreidingen in de periode 2006-2007

De Noorse autoriteiten hebben voorts nieuwe informatie verstrekt over de uitbreiding van het KIS in de periode 2006-2007.

In 2005 besloot de gemeente het fitnesscenter uit te breiden door een nieuw verbindingsgebouw op te richten dat de bestaande gebouwen van het KIS met elkaar zou verbinden. De bedoeling was om het center gebruiksvriendelijker te maken wat de toegang betreft. De gemeente besloot voorts de bestaande faciliteiten tijdens de werken op te waarderen (10). De bestaande gebouwen zouden met elkaar worden verbonden en worden opgewaardeerd om te garanderen dat de standaard van de faciliteiten van het KIS met die van vergelijkbare centra overeen zou komen (11).

Tijdens de periode 2006-2007 werden het KIS en het fitnesscenter dan ook opgewaardeerd en uitgebreid tot een nieuw verbindingsgebouw (Mellombygningen). De totale kostprijs van de uitbreiding bedroeg ongeveer 14,2 miljoen NOK. Er werd een plan voor de kostentoerekening opgesteld om te garanderen dat het fitnesscenter zijn proportionele aandeel (ongeveer 80 % (12)) van de uitbreidingskosten zou dragen. Het resterende deel (ongeveer 20 %) diende door andere middelen te worden gedekt, aangezien deze kosten geen verband hielden met het fitnesscenter, maar met andere faciliteiten in het KIS. In het besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure liet de Autoriteit optekenen dat het fitnesscenter volgens het plan voor de kostentoerekening niet zijn volledige deel van de leningskosten voor 2008 had betaald De Noorse autoriteiten hebben vervolgens verduidelijkt dat het fitnesscenter wel degelijk zijn volledige deel van de leningskosten voor 2008 heeft betaald, met name door de jaarlijkse winst aan de gemeente toe te wijzen (13).

2.2.4.   Geen steun van de provincie Nordland

Op basis van de informatie die beschikbaar was ten tijde van het besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure, was de Autoriteit niet in staat uit te sluiten dat het fitnesscenter in het KIS steun van de provincie Nordland had ontvangen (14). De Noorse autoriteiten werd dan ook gevraagd inlichtingen hierover te verstrekken. De Noorse autoriteiten hebben verduidelijkt dat het fitnesscenter in het KIS geen steun van de provincie Nordland heeft ontvangen (15).

3.   Redenen voor het inleiden van de procedure

De Autoriteit heeft de formele onderzoekprocedure ingeleid, omdat zij betwijfelde of de financiering van het fitnesscenter in het KIS staatssteun vormde in de zin van artikel 61 van de EER-overeenkomst. Bovendien betwijfelde de Autoriteit of de financiering van het fitnesscenter, indien die als staatssteun zou worden beschouwd, verenigbaar met de EER-overeenkomst zou kunnen worden bevonden, op grond van artikel 59, lid 2, als steun voor een dienst van algemeen economisch belang, of subsidiair op grond van artikel 61, lid 3, onder c), als steun ter bevordering van culturele of regionale activiteiten.

De Noorse autoriteiten hadden de financiering van het fitnesscenter in januari 2009 aangemeld en geen informatie verstrekt om de voorlopige conclusie te rechtvaardigen dat de financiering van het fitnesscenter, indien die als staatssteun zou worden beschouwd, een stelsel van bestaande steun vormde in de zin van artikel 1, lid 1, van deel I van Protocol nr. 3. In het licht van de voornoemde twijfels heeft de Autoriteit dan ook de formele onderzoekprocedure van artikel 1, leden 3 en 2, ingeleid.

4.   Opmerkingen van belanghebbenden

De Autoriteit heeft opmerkingen van twee belanghebbenden ontvangen, namelijk de EHFA en de TF.

4.1.   Opmerkingen van de Europese gezondheids- en fitnessfederatie (EHFA)

De EHFA is een onafhankelijke non-profitorganisatie die de belangen van de Europese gezondheids- en fitnesssector vertegenwoordigt. Zij meent dat fitnesscentra gelijk moeten worden behandeld, ongeacht of zij in handen van particulieren of de overheid zijn, en dat fitnesscentra in handen van de overheid geen voordelen mogen worden verleend die strijdig zijn met artikel 59 van de EER-overeenkomst.

4.2.   Opmerkingen van de Noorse fitnessfederatie (TF)

De TF is een Noorse organisatie voor commerciële fitnesscentra. De TF meent dat staatsmiddelen die selectief ten goede komen aan fitnesscentra op de Noorse markt in het algemeen staatssteun vormen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst, omdat dergelijke financiering de mededinging belemmert en het handelsverkeer binnen de EER ongunstig beïnvloedt. Om dit te staven, verstrekte de TF de Autoriteit algemene informatie over de Noorse markt voor fitnesscentra (16).

De TF argumenteert voorts dat staatssteun voor fitnesscentra in handen van de overheid niet als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst kan worden beschouwd op grond van artikel 59, lid 2, als compensatie voor de openbare dienst, of op grond van artikel 61, lid 3, onder c), als steun voor culturele of regionale activiteiten, indien dezelfde steun niet onder gelijkwaardige voorwaarden aan particuliere fitnesscentra wordt verleend.

5.   Opmerkingen van de Noorse autoriteiten

De Noorse autoriteiten zijn van oordeel dat de financiering van het fitnesscenter in het KIS om de volgende redenen geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst vormt: i) het fitnesscenter verkrijgt geen selectief voordeel van de staatsmiddelen, ii) het center is geen onderneming, en iii) de financiering van het fitnesscenter heeft geen ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen van de EER-overeenkomst.

Bovendien beweren de Noorse autoriteiten dat alle aan het fitnesscenter toegewezen gemeentemiddelen aan de vereisten van de de-minimisverordening (17) voldoen en bijgevolg geen staatssteun vormen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst.

Indien de Autoriteit tot de bevinding zou komen dat de financiering staatssteun behelst, beschouwen de Noorse autoriteiten dergelijke steun als bestaande steun, aangezien het KIS sinds vóór de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst werd gefinancierd uit de gemeentebegroting en gebruikersvergoedingen en aangezien deze financieringsmethode sindsdien niet gewijzigd is.

Ongeacht het voorgaande beschouwen de Noorse autoriteiten alle potentiële steun als verenigbaar met de EER-overeenkomst, op grond van artikel 59, lid 2, als steun voor een dienst van algemeen economisch belang, of subsidiair op grond van artikel 61, lid 3, onder c), als steun ter bevordering van culturele activiteiten. De Noorse autoriteiten vinden ten slotte dat de financiering van de uitbreiding van het fitnesscenter tijdens de periode 2006-2007 een vorm van regionale steun vormt die verenigbaar is op grond van artikel 61, lid 3, onder c), en met verwijzing naar de richtsnoeren van de Autoriteit betreffende nationale regionale steun (2007-2013) (18).

II.   BEOORDELING

1.   De financiering door de gemeente Vefsn

De Noorse autoriteiten hebben de financiering van het fitnesscenter in januari 2009 bij de Autoriteit aangemeld. In de aanmelding hebben de Noorse autoriteiten geen argumenten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de financiering van het fitnesscenter bestaande steun vormde, ondanks het feit dat de aanmelding een kopie bevatte van de dagvaarding in de procedure voor de Noorse rechter waarin de verzoeker vrij uitvoerig betoogde dat de financiering van het fitnesscenter nieuwe steun vormde (19).

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure verwees de Autoriteit naar het feit dat de methode om het fitnesscenter te financieren (waarbij het gehele tekort van het KIS door de gemeentebegroting en toewijzing van inkomsten uit ticketverkoop wordt gedekt) reeds vóór de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst werd toegepast en op die basis bestaande steun kon lijken te vormen in de zin van artikel 1, onder b) en i), van deel II van Protocol nr. 3 (20). Wijzigingen van bestaande steun vormen, overeenkomstig artikel 1, onder c), van hetzelfde Protocol, evenwel nieuwe steun.

In haar besluit gaf de Autoriteit aan dat zij geen voldoende specifieke informatie had ontvangen over de twee uitbreidingen van het fitnesscenter en de veranderingen aan het stelsel van toewijzing van inkomsten uit de ticketverkoop, en nam zij er akte van dat deze factoren het bestaande steunstelsel in nieuwe steun hadden kunnen veranderen in de zin van artikel 1, onder c), van hetzelfde Protocol (21).

Conform de beginselen uit de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie (22) heeft de Autoriteit de maatregelen behandeld in het kader van de regels die betrekking hebben op nieuwe steun.

Alle beoordelingen die zijn gemaakt in een besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure ten aanzien van de vraag of een potentiële steunmaatregel nieuwe dan wel bestaande steun vormt, zijn noodzakelijkerwijs voorlopig van aard. Zelfs als de Autoriteit, op basis van de toentertijd verstrekte informatie, heeft besloten een formele onderzoekprocedure in te leiden op grond van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3, kan zij nog steeds, in het besluit waarmee die procedure wordt afgesloten, tot de bevinding komen dat de maatregel, indien er sprake is van steun, in feite bestaande steun vormt (23). Gaat het om bestaande steun, dan moet de Autoriteit de procedure voor bestaande steun volgen (24). In een dergelijk geval zou de Autoriteit bijgevolg de formele onderzoekprocedure moeten afsluiten en de andere procedure voor bestaande steun, zoals vastgelegd in de artikelen 17 tot en met 19 in deel II van Protocol nr. 3 (25), inleiden. Op basis van die laatste procedure, en alleen op basis daarvan, zou de Autoriteit beoordelen of een maatregel steun vormt en, indien dat het geval is, of hij verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst is.

Zoals hierboven in hoofdstuk I.2 van deze beschikking wordt uitgelegd, hebben de Noorse autoriteiten aanvullende feitelijke informatie verstrekt over de financiering en uitbreidingen van het fitnesscenter in het KIS.

Aangezien het fitnesscenter niet als een afzonderlijke activiteit is gefinancierd, kan de financiering niet los van de financiering van het KIS als dusdanig worden beoordeeld. Sinds het in de jaren 1970 werd opgericht, wordt het KIS gefinancierd door gebruikersvergoedingen en de gemeentebegroting. Hoewel de gemeente pas in 1996 gebruikersvergoedingen voor de toegang tot het fitnesscenter invoerde, rekende zij al sinds de jaren 1970 aan de gebruikers van bepaalde delen van het KIS, in het bijzonder het zwembad, een dergelijke vergoeding aan. Op basis daarvan doet de Autoriteit opmerken dat het systeem om het KIS te financieren als dusdanig niet is veranderd.

De uitbreiding van het fitnesscenter in de periode 1997-1999 was kleinschaliger dan wat de oorspronkelijk aan de Autoriteit verstrekte informatie aangaf. De Noorse autoriteiten hebben tijdens het formele onderzoek uitgelegd dat de gemeente een lening van 5,8 miljoen NOK is aangegaan (in plaats van 10 miljoen NOK) die niet werd gebruikt voor de renovatie van het fitnesscenter. Daarentegen werd een relatief bescheiden uitbreiding en herinrichting van het fitnesscenter voor een totaal bedrag van ongeveer 870 000 NOK die tijdens deze periode werd uitgevoerd, gefinancierd met de inkomsten uit gebruikersvergoedingen.

Hoewel de uitbreiding van 2006-2007 ingrijpender van aard was, zorgde zij er enkel voor dat de aangeboden dienst met die van vergelijkbare fitnesscentra zou overeenkomen. Bijgevolg blijft de vóór en na de uitbreidingen door het fitnesscenter uitgevoerde soort activiteit dezelfde en is zij aangepast om tegemoet te komen aan de evolutie in de sector en de eisen van de gebruikers. Met het fitnesscenter in het KIS is de gemeente zowel vóór als na de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst actief geweest op de markt voor fitnesscentra. Zij heeft de fitnessruimte van tijd tot tijd uitgebreid, enkel en alleen om de inwoners een dienst te kunnen aanbieden die voldoet aan wat men van een fitnesscenter mag verwachten. Het financieringssysteem (gebruikersvergoedingen en toewijzingen uit de gemeentebegroting) en het beoogde doel (het aanbieden van fitnesscenterfaciliteiten aan de inwoners) zijn niet veranderd (26). Bovendien hebben deze uitbreidingen het de gemeente niet mogelijk gemaakt nieuwe markten te betreden. In dat opzicht verschilt de zaak in kwestie van het besluit van de Commissie in de zaak-BBC Digital Curriculum (27). Die zaak betrof wijzigingen van het bestaande steunstelsel ten voordele van de Britse openbare omroep, de BBC. In die zaak was de Commissie van mening dat wijzigingen van de bestaande steunregeling nieuwe steun behelsden, aangezien ze het de omroep mogelijk maakten activiteiten uit te voeren die geen „nauw verband” hadden met de bestaande regeling en ontwikkelde markten te betreden waar de commerciële spelers nauwelijks of niet blootgesteld waren aan de BBC als concurrent (28).

Op basis van het voorgaande komt de Autoriteit tot de conclusie dat de financiering van het fitnesscenter in het vrijetijdscentrum Kippermoen met middelen van de gemeente Vefsn, voor zover zij staatssteun behelst, een bestaand steunstelsel vormt. Een afzonderlijke procedure voor bestaande steun is vastgelegd in artikel 1, lid 1, in deel I van Protocol nr. 3. Overeenkomstig die bepaling houdt de Autoriteit in samenwerking met de EVA-staten voortdurend toezicht op alle in die staten bestaande stelsels van steun. Zij stelt deze staten de passende maatregelen voor die nodig zijn voor de geleidelijke ontwikkeling of het functioneren van de EER-overeenkomst..

2.   De financiering door de provincie Nordland

Zoals hierboven vermeld, hebben de Noorse autoriteiten verduidelijkt dat het fitnesscenter in het KIS geen steun van de provincie Nordland heeft ontvangen. Dienovereenkomstig was er geen overdracht van staatsmiddelen van de provincie Nordland, wat het eerste van vier cumulatieve criteria vormt waaraan moet zijn voldaan om een maatregel als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst te kunnen aanmerken. Op basis van de recentelijk door de Noorse autoriteiten verstrekte informatie komt de Autoriteit tot de conclusie dat het fitnesscenter in het KIS, in dit kader, geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst heeft ontvangen in de vorm van voordelen afkomstig van staatsmiddelen (de provincie Nordland).

3.   Conclusie

Volgens de nieuwe informatie die de Noorse autoriteiten hebben verstrekt, heeft de provincie Nordland geen economische voordelen aan het fitnesscenter in het KIS verleend in de periode waarop de huidige formele onderzoekprocedure ziet. Op basis daarvan komt de Autoriteit tot de conclusie dat het fitnesscenter in het KIS tijdens de relevante periode geen staatssteun van de provincie Nordland heeft ontvangen.

De Autoriteit is voorts tot de conclusie gekomen dat, voor zover middelen van de gemeente Vefsn bijgedragen hebben tot de financiering van het fitnesscenter in het KIS en die middelen staatssteun vormen, dergelijke steun onder een stelsel voor bestaande steun is verleend. Op basis van de hier gemaakte beoordeling heeft de Autoriteit besloten de formele onderzoekprocedure af te sluiten en de procedure van artikel 1, leden 1) en 2), van deel I van Protocol nr. 3 voor het onderzoek van bestaande steun in te leiden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De formele onderzoekprocedure ten aanzien van de financiering van het fitnesscenter in het vrijetijdscentrum Kippermoen met middelen van de provincie Nordland tijdens de beoordeelde periode is zonder voorwerp en wordt bijgevolg afgesloten.

Artikel 2

De formele onderzoekprocedure ten aanzien van de financiering van het fitnesscenter in het vrijetijdscentrum Kippermoen met middelen van de gemeente Vefsn wordt afgesloten.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

Artikel 4

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2011.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

De voorzitter

Sabine MONAUNI-TÖMÖRDY

Lid van het College


(1)  PB C 184 van 8.7.2010, blz. 5 en EER-supplement nr. 35 van 8.7.2010, blz. 1.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Voorheen de Noorse fitnesscenterfederatie (Norsk Treningssenterforbund).

(4)  Hoofdstuk I.2.2 van het besluit.

(5)  Zie e-mail van de Noorse autoriteiten van 28.3.2011 (event nr. 592463).

(6)  Hoofdstuk I.2.2 en II.1.3 van Besluit nr. 537/09/COL.

(7)  Zie brief van de Noorse autoriteiten van 23.2.2010 (event nr. 547864), blz. 6.

(8)  Ibid. blz. 2, 6 en 8.

(9)  Ibid. blz. 7-9.

(10)  Zie Besluiten 10/05 en 152/05 van de plaatselijke raad van de gemeente Vefsn, bijlage 2 bij event nr. 547864.

(11)  Zie brief van de Noorse autoriteiten van 23.2.2010 (event nr. 547864), blz. 10.

(12)  Zie brief van de Noorse autoriteiten van 9.9.2009 (event nr. 529846), blz. 2-4.

(13)  Zie brief van de Noorse autoriteiten van 23.2.2010 (event nr. 547864), blz. 12.

(14)  Hoofdstuk II.1.1 van Besluit nr. 537/09/COL.

(15)  Zie brief van de Noorse autoriteiten van 23.2.2010 (event nr. 547864), blz. 19-20.

(16)  Zie brief van de Autoriteit van 9.11.2010 (event nr. 576711).

(17)  Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5), opgenomen in de EER-overeenkomst in lid 1ea van bijlage XV bij de overeenkomst.

(18)  De richtsnoeren zijn beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/?1=1&showLinkID=15125&1=1

(19)  Zie brief van de Noorse autoriteiten van 27.1.2009 (event nr. 506341), blz. 40.

(20)  Overeenkomstig artikel 1, onder b) en i), van deel II van Protocol nr. 3, is bestaande steun: „alle steun die vóór de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst in de respectieve EER-staat bestond, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die vóór de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst tot uitvoering zijn gebracht en die na de inwerkingtreding nog steeds van toepassing zijn.”.

(21)  Hoofdstuk II.1.3 van Besluit nr. 537/09/COL.

(22)  Zie arrest van 21 maart 2005, zaak C-400/99, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-3657.

(23)  Ibid., punten 47 en 54-55.

(24)  Zie arrest van 27 november 2003, zaak T-190/00, Regione Siciliana/Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-5015, punt 48.

(25)  Zie arrest van 30 juni 1992, zaak C-312/90, Spanje/Commissie, Jurispr. 1992, blz. I-4117, punten 14-17, en arrest van 30 juni 1992, zaak C-47/91, Italië/Commissie, Jurispr. 1992, blz. I-4145, punten 22-25.

(26)  Zie het advies van advocaat-generaal Trabucchi in zaak 51/74, Hulst, Jurispr. 1975, blz. 79.

(27)  Steunmaatregel N 37/2003 (Verenigd Koninkrijk), online beschikbaar: http://ec.europa.eu/eu_law/state_aids/comp-2003/n037-03.pdf

(28)  Ibid., punt 36.