ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2011.332.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 332

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
15 december 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1306/2011 van de Raad van 12 december 2011 tot verduidelijking van het toepassingsgebied van de bij Verordening (EG) nr. 261/2008 ingestelde definitieve antidumpingrechten op bepaalde compressoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1307/2011 van de Commissie van 14 december 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

6

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1308/2011 van de Commissie van 14 december 2011 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt, tot afwijzing van verdere aanvragen en tot sluiting van de periode voor de indiening van aanvragen voor beschikbare hoeveelheden buiten het quotum geproduceerde suiker die tijdens het verkoopseizoen 2011/2012 tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie moeten worden verkocht

8

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1309/2011 van de Commissie van 14 december 2011 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt, tot afwijzing van verdere aanvragen en tot sluiting van de periode voor de indiening van aanvragen voor beschikbare hoeveelheden buiten het quotum geproduceerde isoglucose die tijdens het verkoopseizoen 2011/2012 tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie moeten worden verkocht

9

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/836/GBVB

 

*

Besluit BiH/18/2011 van het Politiek en Veiligheidscomité van 2 december 2011 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

10

 

 

2011/837/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 12 december 2011 tot rectificatie van Besluit 2010/399/EU houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9130)

11

 

 

2011/838/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 13 december 2011 tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft de toepassingsperiode van de maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9128)  ( 1 )

13

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 532/09/COL van 16 december 2009 houdende de zesenzeventigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door invoeging van een nieuw hoofdstuk over criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers

14

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 57/11/COL van 2 maart 2011 houdende de tweeëntachtigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door invoeging van een nieuw hoofdstuk betreffende de toepassing vanaf 1 januari 2011 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis

20

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010 van de Raad van 26 april 2010 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 ingestelde definitieve antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China tot stalen kabels verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, en tot beëindiging van het onderzoek betreffende de invoer van stalen kabels verzonden vanuit Maleisië (PB L 117 van 11.5.2010)

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1306/2011 VAN DE RAAD

van 12 december 2011

tot verduidelijking van het toepassingsgebied van de bij Verordening (EG) nr. 261/2008 ingestelde definitieve antidumpingrechten op bepaalde compressoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9 en artikel 14, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Oorspronkelijk onderzoek en antidumpingrecht

(1)

Op 21 december 2006 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde compressoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het oorspronkelijke onderzoek”).

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 261/2008 (3) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde compressoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de betrokken maatregel” en „de definitieve verordening”). Deze maatregel verviel op 21 maart 2010 (4).

2.   Heropening van het oorspronkelijke onderzoek

(3)

Het oorspronkelijke onderzoek werd door de Commissie op eigen initiatief heropend nadat enkele importeurs van compressoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) hun bezorgdheid hadden geuit over de antidumpingrechten op zogenaamde minicompressoren, d.w.z. compressoren zonder tank die kunnen worden aangesloten op een 12V-voeding („minicompressoren”).

(4)

Hoewel minicompressoren letterlijk gesproken binnen de definitie van het betrokken product zoals gespecificeerd in artikel 1 van de definitieve verordening vallen, duidde de informatie waarover de Commissie beschikte erop dat minicompressoren verschillen van de andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft („andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft”).

(5)

Daarom werd het juist geacht het onderzoek gedeeltelijk te heropenen teneinde de productomschrijving te verduidelijken, terwijl de conclusie eventueel terugwerkende kracht moet krijgen tot de datum waarop de betrokken maatregel werd ingesteld.

3.   Onderhavig onderzoek

(6)

Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie in een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) de gedeeltelijke heropening van het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van bepaalde compressoren van oorsprong uit de VRC op grond van artikel 5 van de van de basisverordening aangekondigd.

(7)

De Commissie lichtte alle partijen die bij het oorspronkelijke onderzoek hadden meegewerkt alsmede de autoriteiten van de VRC in over de inleiding van de procedure. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(8)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(9)

Er werd gereageerd door vijftien belanghebbenden: elf importeurs van minicompressoren, een EU-producent, een Chinese exporteur van minicompressoren en een EU-producent van compressoren (een van de klagers in het oorspronkelijke onderzoek) en de met hem verbonden exporteur van compressoren uit de VRC.

(10)

Omdat deze heropening van het onderzoek beperkt is tot de verduidelijking van de productomschrijving in de definitieve verordening, werd voor de gedeeltelijke heropening geen onderzoektijdvak vastgesteld.

(11)

Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en over-wegingen die aan deze conclusies ten grondslag liggen. Overeenkomstig artikel 20, lid 5, van de basisverordening konden de partijen opmerkingen maken binnen een vastgestelde termijn na de mededeling. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de bevindingen op grond daarvan gewijzigd.

B.   ONDERZOCHT PRODUCT

(12)

Het onderzochte product is gelijk aan het product dat is gedefinieerd in artikel 1 van de definitieve verordening, namelijk zuigercompressoren (met uitzondering van de bijbehorende pompen) met een debiet van maximaal 2 kubieke meter per minuut.

(13)

Het product valt thans onder de GN-codes ex 8414 40 10, ex 8414 80 22, ex 8414 80 28 en ex 8414 80 51.

(14)

Het onderzoek is heropend om vast te stellen of zogenaamde minicompressoren d.w.z. compressoren zonder tank die kunnen worden aangesloten op een 12V-voeding, onder de productomschrijving van artikel 1 van de definitieve verordening vallen.

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   Methode

(15)

Om te beoordelen of minicompressoren onder de productomschrijving van artikel 1 van de definitieve verordening vallen, werd onderzocht of minicompressoren en andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft dezelfde fysische en/of technische basiskenmerken en gebruiksdoeleinden hebben. In verband hiermee werd ere ook naar gekeken of er in de Unie sprake is van onderlinge uitwisselbaarheid van minicompressoren en andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft. Bovendien werd onderzocht of het oorspronkelijke onderzoek en de daarbij uitgevoerde analyses ook betrekking hadden op minicompressoren.

2.   Fysieke en technische basiskenmerken

(16)

In het huidige heropende onderzoek werd vastgesteld dat minicompressoren bestaan uit een elektrische motor die een pomp aandrijft die continu, maar met wisselende druk, lucht blaast door de ermee verbonden luchtslang. Minicompressoren zijn niet voorzien van een tank, hebben doorgaans geen drukregelaar en zijn werkzaam bij een gelijkstroomvoeding van 12 V. Zij zijn vrij klein en wegen gewoonlijk niet meer dan 2-3 kg, want zij moeten gemakkelijk kunnen worden vervoerd. Minicompressoren hebben een maximale bedrijfstijd (normaliter niet meer dan 20 minuten), terwijl de luchtstroom gewoonlijk 50 l/min niet overschrijdt.

(17)

Anderzijds bevat de definitieve verordening naast de definitie in artikel 1, die hierboven in overweging 12 is herhaald, uitvoerige informatie over andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft. Met name wordt in overweging 17 van de definitieve verordening gespecificeerd: „Een compressor bestaat gewoonlijk uit een pomp, die ofwel rechtstreeks ofwel via een riem door een elektrische motor wordt aangedreven. In de meeste gevallen wordt de perslucht in een vat gepompt, dat hij via een drukregelaar en een rubberslang verlaat. Compressoren, in het bijzonder de grotere modellen, kunnen met wielen zijn uitgerust, zodat zij mobiel zijn.”. De tank en de drukregelaar in dergelijke compressoren zorgen voor een gestage luchtstroom. Gewoonlijk zijn dergelijke compressoren vrij groot; zij wegen minstens 25 kg en vaak zelfs meer. Zij zijn ontworpen om te functioneren met wisselstroom van 120 V of meer, hebben een onbeperkte bedrijfstijd en zorgen voor een luchtstroom van maximaal 2 000 l/min.

(18)

Derhalve luidt de conclusie dat minicompressoren niet dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben als andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft.

3.   Gebruiksdoeleinden en uitwisselbaarheid

(19)

In dit heropende onderzoek werd vastgesteld dat minicompressoren hoofdzakelijk worden gebruikt in de automobielsector voor het oppompen van banden en dat zij vaak als deel van een bandenreparatieset worden verkocht samen met een reparatievloeistof die in een lekke band kan worden gepompt. Minicompressoren worden soms ook gebruikt voor het oppompen van speelgoed, ballen, luchtbedden of andere opblaasbare voorwerpen.

(20)

Anderzijds zegt de definitieve verordening in overweging 19: „Het betrokken product wordt gebruikt om instrumenten die op perslucht werken aan te drijven, om te spuiten, schoon te maken, dan wel om banden of andere voorwerpen op te blazen.”. Dergelijke compressoren kunnen worden gebruikt bij bepaalde semiprofessionele of doe-het-zelfactiviteiten voor het aandrijven van op perslucht werkende gereedschappen of om te spuiten, te verven of te reinigen. Die toepassingen zijn mogelijk dankzij een gestage luchtstroom die kan worden geregeld. Dit is niet mogelijk bij minicompressoren.

(21)

Uit de informatie die werd verzameld, bleek dat minicompressoren doorgaans veel goedkoper zijn dan andere compressoren. Minicompressoren zijn bestemd voor andere klanten en worden verspreid via andere kanalen dan de andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft. Terwijl minicompressoren gewoonlijk als deel van een bandenreparatieset worden verkocht (en in de plaats komen van een reservewiel), hetzij samen met een auto hetzij in gespecialiseerde winkels voor autobenodigdheden of in supermarkten (voor het oppompen van speelgoed en dergelijk alternatief gebruik), worden de andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft normaliter alleen verkocht in gespecialiseerde doe-het-zelfzaken.

(22)

Gezien bovenstaande overwegingen luidt de conclusie dat minicompressoren en andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft, verschillende gebruiksdoeleinden en verschillende markten hebben en in beginsel niet uitwisselbaar zijn.

4.   Tijdens het oorspronkelijke onderzoek onderzochte product

(23)

Geen van de partijen die aan het oorspronkelijke onderzoek meewerkten (drie producenten in de EU, veertien producenten-exporteurs in de VRC en een niet-verbonden importeur in de EU) was betrokken bij de vervaardiging van en/of handel in minicompressoren. Het is duidelijk dat de informatie ter zake bij het oorspronkelijke onderzoek niet werd verzameld voor minicompressoren.

(24)

Het lijkt er dus op dat minicompressoren weliswaar niet uitdrukkelijk waren uitgesloten, maar dat het destijds niet de bedoeling was dat het onderzoek betrekking had op minicompressoren.

(25)

Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van een van de klagers in het oorspronkelijke onderzoek. Naar aanleiding van een verzoek van de Commissie verklaarde deze dat het zijns inziens niet de bedoeling was dat de klacht en de hieruit voortvloeiende antidumpingprocedure zich ook uitstrekten tot minicompressoren.

(26)

Gezien bovenstaande overwegingen luidt de conclusie dat minicompressoren in het oorspronkelijke onderzoek niet werden onderzocht.

D.   CONCLUSIE INZAKE DE PRODUCTOMSCHRIJVING

(27)

Bovenstaande bevindingen tonen aan dat minicompressoren niet dezelfde fysieke en technische basiskenmerken en gebruiksdoeleinden hebben als andere compressoren waarop de maatregel betrekking heeft. De gebruiksdoeleinden van beide soorten compressoren zijn verschillend, zij zijn bestemd voor verschillende markten en in beginsel zijn zij niet uitwisselbaar. Bovendien werden minicompressoren bij het oorspronkelijke onderzoek niet onderzocht. Op grond daarvan luidt de conclusie dat minicompressoren en andere compressoren twee verschillende producten zijn.

(28)

Bijna alle partijen die zich in dit heropende onderzoek meldden, vroegen minicompressoren van de productomschrijving van de oorspronkelijke maatregel uit te sluiten.

(29)

Anderzijds voerde de meewerkende EU-producent van minicompressoren aan dat de oorspronkelijke maatregel ook betrekking had op zijn producten en zijn belangen rechtmatig bescherming bood. Bijgevolg vroeg hij om met terugwerkende kracht en ook in de toekomst antidumpingrechten op minicompressoren te innen daar er nog steeds sprake is van schade veroorzakende dumping van minicompressoren.

(30)

Opgemerkt zij in dit verband dat noch deze producent noch andere producenten van minicompressoren aan het oorspronkelijke onderzoek hebben meegewerkt. Bovendien strekte, zoals in overweging 26 is geconcludeerd, het oorspronkelijke onderzoek zich niet uit tot minicompressoren. Bij dit heropende onderzoek is voorts vastgesteld dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen minicompressoren en de in het oorspronkelijke onderzoek onderzochte compressoren. Bijgevolg is het standpunt van de bedoelde EU-producent van minicompressoren niet van invloed op de bevindingen in dit heropende onderzoek.

(31)

Wat de klacht over voortdurende schade veroorzakende dumping van minicompressoren en de mogelijke instelling van antidumpingmaatregelen betreft, moet worden opgemerkt dat, zoals in de overwegingen 23 tot en met 26 is uiteengezet, minicompressoren in het oorspronkelijke onderzoek niet werden onderzocht en dat in dit heropende onderzoek niet kan worden vastgesteld of er sprake was of is van schade veroorzakende dumping, omdat dit onderzoek beperkt is tot de productomschrijving van de oorspronkelijke maatregel.

(32)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde de EU-producent van minicompressoren zijn standpunt en voerde hij aan dat het feit dat minicompressoren met terugwerkende kracht van de maatregelen worden uitgesloten, ertoe leidt dat zijn concurrenten in de VRC met terugwerkende kracht worden versterkt zodat de mededinging wordt verstoord.

(33)

In dit verband wordt herhaald dat in het heropende onderzoek geen analyse werd gemaakt van de marktsituatie voor minicompressoren en dat dit ook niet de bedoeling was. Het ging er alleen om te verduidelijken of minicompressoren al dan niet verschillen van de in het oorspronkelijke onderzoek onderzochte compressoren. Het resultaat zou ook niet tot marktverstoringen mogen leiden, maar duidelijkheid moeten bieden ten aanzien van toepasselijke rechten.

(34)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde een meewerkende importeur aan dat een minicompressor in feite slechts een pomp is en dat rechten op compressoren per definitie niet van toepassing zijn op pompen, die expliciet van de productomschrijving van de oorspronkelijke maatregel waren uitgesloten.

(35)

In dit verband moet worden opgemerkt dat dit heropende onderzoek geen steun biedt voor een dergelijke interpretatie en dat minicompressoren, technisch gezien, duidelijk compressoren zijn omdat zij, evenals pompen, lucht verplaatsen, maar de lucht tevens samenpersen in het object waarop zij zijn aangesloten.

(36)

Gezien bovenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat minicompressoren (d.w.z. compressoren zonder tank die kunnen worden aangesloten op een 12 V-voeding) niet gelijk zijn aan de in het oorspronkelijke onderzoek onderzochte compressoren.

(37)

Aangezien minicompressoren niet onder het toepassingsgebied van het oorspronkelijke onderzoek vallen, had het antidumpingrecht niet op minicompressoren mogen worden toegepast. Bijgevolg moet het toepassingsgebied van de betrokken maatregel met terugwerkende kracht worden verduidelijkt door de definitieve verordening te wijzigen.

E.   TOEPASSING MET TERUGWERKENDE KRACHT

(38)

Aangezien dit heropende onderzoek beperkt is tot de verduidelijking van de productomschrijving en minicompressoren niet onder het oorspronkelijke onderzoek en de daaruit voortvloeiende antidumpingmaatregel vielen, moeten de bevindingen worden toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding van de definitieve verordening.

(39)

Daarom moeten alle definitieve antidumpingrechten die naar aanleiding van Verordening (EG) nr. 261/2008 op minicompressoren van oorsprong uit de VRC werden betaald of geboekt, worden terugbetaald of kwijtgescholden. De terugbetaling of kwijtschelding moet overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten worden aangevraagd. Om te vermijden dat de betrokken importeurs geen terugbetaling kunnen vorderen wegens de in die wetgeving genoemde termijnen, in gevallen waarin die termijnen voor of op de datum van bekendmaking van deze verordening zijn afgelopen of aflopen, of indien de termijnen binnen zes maanden na die datum aflopen, worden die termijnen verlengd tot zes maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 261/2008 wordt vervangen door:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op zuigercompressoren (met uitzondering van de bijbehorende pompen) met een debiet van maximaal 2 kubieke meter per minuut, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, ingedeeld onder de GN-codes ex 8414 40 10, ex 8414 80 22, ex 8414 80 28 en ex 8414 80 51 (Taric-codes 8414401010, 8414802219, 8414802299, 8414802811, 8414802891, 8414805119 en 8414805199). Het definitieve antidumpingrecht is niet van toepassing op zogenaamde minicompressoren, d.w.z. compressoren zonder tank die kunnen worden aangesloten op een 12 V-voeding en die onder bovengenoemde GN-codes vallen.”.

Artikel 2

Het ingevolge artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 261/2008 in de oorspronkelijke versie betaalde of geboekte definitieve antidumpingrecht voor goederen die niet onder artikel 1, lid 1, van de bij deze verordening gewijzigde Verordening (EG) nr. 261/2008 vallen, worden terugbetaald of kwijtgescholden.

De terugbetaling of kwijtschelding wordt overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten aangevraagd. In gevallen waarin de in artikel 236, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6) bedoelde termijnen voor of op de datum van bekendmaking van deze verordening afgelopen zijn of aflopen, of indien de termijnen binnen zes maanden na die datum aflopen, worden die termijnen verlengd tot zes maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en is met terugwerkende kracht vanaf 21 maart 2008 van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

S. NOWAK


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 314 van 21.12.2006, blz. 2.

(3)  PB L 81 van 20.3.2008, blz. 1.

(4)  PB C 73 van 23.3.2010, blz. 39.

(5)  PB C 98 van 30.3.2011, blz. 22.

(6)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1307/2011 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 15 december 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

58,0

MA

66,8

TN

79,2

TR

95,8

ZZ

75,0

0707 00 05

EG

170,1

TR

157,0

ZZ

163,6

0709 90 70

MA

41,9

TR

147,3

ZZ

94,6

0805 10 20

AR

27,1

BR

41,5

CL

30,5

MA

56,3

TR

61,0

ZA

56,4

ZZ

45,5

0805 20 10

MA

65,2

TR

79,7

ZZ

72,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

87,9

TR

83,9

ZZ

85,9

0805 50 10

TR

49,9

ZZ

49,9

0808 10 80

CA

109,9

CL

90,0

US

117,1

ZA

80,2

ZZ

99,3

0808 20 50

CN

70,9

ZZ

70,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1308/2011 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2011

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt, tot afwijzing van verdere aanvragen en tot sluiting van de periode voor de indiening van aanvragen voor beschikbare hoeveelheden buiten het quotum geproduceerde suiker die tijdens het verkoopseizoen 2011/2012 tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie moeten worden verkocht

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2011 van de Commissie van 30 november 2011 tot vaststelling van buitengewone maatregelen inzake het tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie brengen van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose in het verkoopseizoen 2011/2012 (2), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheden waarvoor certificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker zijn ingediend in de periode van 4 december 2011 tot en met 7 december 2011 en aan de Commissie zijn meegedeeld, overschrijden het in artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2011 vastgestelde maximum.

(2)

Overeenkomstig artikel 5 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2011 is het derhalve noodzakelijk een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen die de lidstaten toepassen op de door elke meegedeelde certificaataanvraag gedekte hoeveelheden, nog niet meegedeelde aanvragen af te wijzen en de perioden voor het indienen van de aanvragen te sluiten].

(3)

Om te kunnen ingrijpen voordat aangevraagde certificaten worden afgegeven, dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2011 certificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker zijn ingediend in de periode van 4 december 2011 tot en met 7 december 2011 en aan de Commissie zijn meegedeeld, worden vermenigvuldigd met een toewijzingscoëfficiënt van 21,680216 %.

In de periode van 8 december 2011 tot en met 15 december 2011 ingediende certificaataanvragen worden afgewezen.

De perioden voor de indiening van certificaataanvragen worden gesloten vanaf 15 december 2011.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 318 van 1.12.2011, blz. 9.


15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1309/2011 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2011

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt, tot afwijzing van verdere aanvragen en tot sluiting van de periode voor de indiening van aanvragen voor beschikbare hoeveelheden buiten het quotum geproduceerde isoglucose die tijdens het verkoopseizoen 2011/2012 tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie moeten worden verkocht

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2011 van de Commissie van 30 november 2011 tot vaststelling van buitengewone maatregelen inzake het tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie brengen van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose in het verkoopseizoen 2011/2012 (2), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheden waarvoor certificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde isoglucose zijn ingediend in de periode van 4 december 2011 tot en met 7 december 2011 en aan de Commissie zijn meegedeeld, overschrijden het in artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2011 vastgestelde maximum.

(2)

Overeenkomstig artikel 5 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2011 is het derhalve noodzakelijk een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen die de lidstaten toepassen op de door elke meegedeelde certificaataanvraag gedekte hoeveelheden, en de perioden voor het indienen van de aanvragen te sluiten.

(3)

Om te kunnen ingrijpen voordat aangevraagde certificaten worden afgegeven, dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2011 certificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde isoglucose zijn ingediend in de periode van 4 december 2011 tot en met 7 december 2011 en aan de Commissie zijn meegedeeld, worden vermenigvuldigd met een toewijzingscoëfficiënt van 99,290780 %.

In de periode van 8 december 2011 tot en met 15 december 2011 ingediende certificaataanvragen worden afgewezen.

De perioden voor de indiening van certificaataanvragen worden gesloten vanaf 15 december 2011.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 318 van 1.12.2011, blz. 9.


BESLUITEN

15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/10


BESLUIT BiH/18/2011 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 2 december 2011

tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

(2011/836/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2004/570/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 inzake de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 6, lid 1, van Gemeenschappelijk Optreden 2004/570/GBVB heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd verdere besluiten te nemen inzake de benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten.

(2)

Bij Besluit 2009/836/GBVB (2) heeft het PVC generaal-majoor Bernhard BAIR benoemd tot commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina.

(3)

De operationeel commandant van de Europese Unie heeft aanbevolen brigadegeneraal Robert BRIEGER te benoemen tot de nieuwe commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina.

(4)

Het Militair Comité van de EU heeft zijn steun voor deze aanbeveling uitgesproken.

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van het Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied.

(6)

De Europese Raad van Kopenhagen van 12 en 13 december 2002 heeft een verklaring aangenomen volgens welke de Berlijn-Plusregeling en de uitvoering daarvan slechts van toepassing zijn op de lidstaten van de Europese Unie die ook ofwel NAVO-lid zijn ofwel partij bij het partnerschap voor de vrede, en die derhalve bilaterale veiligheidsovereenkomsten met de NAVO hebben gesloten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Brigadegeneraal Robert BRIEGER wordt benoemd tot commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op 6 december 2011.

Gedaan te Brussel, 2 december 2011.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

O. SKOOG


(1)  PB L 252 van 28.7.2004, blz. 10.

(2)  PB L 299 van 14.11.2009, blz. 17.


15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/11


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2011

tot rectificatie van Besluit 2010/399/EU houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9130)

(Slechts de tekst in de Sloveense taal is authentiek)

(2011/837/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name artikel 7, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), en met name artikel 31,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft bij Besluit 2010/399/EU (3) een bedrag van 2 280 860 EUR voor Slovenië in verband met plattelandsontwikkelingsmaatregelen, agromilieumaatregelen en probleemgebieden aan EU-financiering onttrokken, wat betreft bedragen die op 23 juni 2009 nog niet van de begunstigden waren teruggevorderd. Het bovenstaande cijfer kwam voort uit gegevens die Slovenië aan de Commissie had geleverd. Slovenië was ervan op de hoogte gebracht dat na 23 juni 2009 geïnde bedragen niet meer bij de Commissie moeten worden aangegeven, noch aan de Commissie moeten worden terugbetaald.

(2)

Bij de indiening van de definitieve uitgavenaangifte en de laatste betalingsaanvraag bij de Europese Commissie vóór de afsluiting van de overgangsprogramma’s voor plattelandsontwikkeling heeft Slovenië ten onrechte bedragen die waren teruggevorderd en die reeds waren verrekend in de bovengenoemde financiële correctie, opgenomen in de betalingsaanvraag. Op basis van de door Slovenië verstrekte bedragen is Besluit 2009/984/EU van de Commissie (4) houdende vaststelling van het door Tsjechië, Hongarije en Slovenië te betalen of terug te vorderen eindsaldo bij de afsluiting van het programma op het gebied van door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) gefinancierde overgangsprogramma’s voor plattelandsontwikkeling goedgekeurd.

(3)

Nadat Slovenië de opdracht tot terugbetaling voor de correctie op grond van Besluit 2010/399/EU had ontvangen, heeft dat land de Commissie geïnformeerd dat een deel van de correctie reeds in Besluit 2009/984/EU in mindering was gebracht. Na een grondige analyse door de certificerende instantie van het Sloveense betaalorgaan is bevestigd dat er sprake is van een overlapping van 2 170 331,88 EUR.

(4)

Daarom is Slovenië de Commissie slechts het verschil verschuldigd tussen het bedrag van de oorspronkelijke correctie van 2 280 860 EUR die is opgenomen in Besluit 2010/399/EU en het bedrag van 2 170 331,88 EUR dat overeenkomt met de in Besluit 2009/984/EU aangegeven geïnde terugvorderingen. Dat verschil bedraagt 110 528,12 EUR. De oorspronkelijke terugvordering wordt vervangen door een nieuwe, ten bedrage van 110 528,12 EUR.

(5)

Besluit 2010/399/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gerectificeerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Alle gegevens in de bijlage bij Besluit 2010/399/EU die betrekking hebben op Slovenië, worden vervangen door de gegevens in de bijlage bij het onderhavige besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Slovenië.

Gedaan te Brussel, 12 december 2011.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(3)  PB L 184 van 17.7.2010, blz. 6.

(4)  PB L 338 van 19.12.2009, blz. 95.


BIJLAGE

BEGROTINGSPOST 6500

LS

Maatregel

BJ

Reden

Aard

%

Valuta

Bedrag

Inhoudingen

Financiële gevolgen

SI

Overgangsinstrument voor plattelandsontwikkeling

2005

Laattijdige toepassing van de verificatie- en terugvorderingsprocedures

eenmalig

 

EUR

–1 354 253,00

–1 263 363,80

–90 889,20

SI

Overgangsinstrument voor plattelandsontwikkeling

2006

Laattijdige toepassing van de verificatie- en terugvorderingsprocedures

eenmalig

 

EUR

– 926 607,00

– 906 968,08

–19 638,92

Totaal SI

–2 280 860,00

–2 170 331,88

– 110 528,12


15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/13


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2011

tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft de toepassingsperiode van de maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9128)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/838/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2008/855/EG van de Commissie van 3 november 2008 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (3) stelt bepaalde maatregelen vast ter bestrijding van klassieke varkenspest in de lidstaten of gebieden daarvan als vermeld in de bijlage bij die beschikking.

(2)

Beschikking 2008/855/EG is van toepassing tot en met 31 december 2011. In het licht van de ziektesituatie, met name ten aanzien van wilde varkens, in bepaalde gebieden in Bulgarije, Duitsland, Hongarije en Roemenië moet de toepassingsperiode van die beschikking worden verlengd tot en met 31 december 2013.

(3)

Beschikking 2008/855/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 15 van Beschikking 2008/855/EG wordt de datum „31 december 2011” vervangen door „31 december 2013”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 302 van 13.11.2008, blz. 19.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/14


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 532/09/COL

van 16 december 2009

houdende de zesenzeventigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door invoeging van een nieuw hoofdstuk over criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (1),

GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2), en met name de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol nr. 26,

GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (3), en met name artikel 24 en artikel 5, lid 2, onder b),

WIJZEND op de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun, die op 19 januari 1994 door de Autoriteit zijn vastgesteld (4),

Overwegende hetgeen volgt:

De Autoriteit geeft, overeenkomstig artikel 24 van de Toezichtovereenkomst, uitvoering aan de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst.

De Autoriteit maakt, overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van de toezichtovereenkomst, mededelingen en richtsnoeren bekend over aangelegenheden waarop de EER-overeenkomst betrekking heeft, indien die overeenkomst of de toezichtovereenkomst daarin uitdrukkelijk voorziet of indien de Autoriteit zulks nodig acht.

De Europese Commissie publiceerde op 11 augustus 2009 een mededeling over de criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers (5).

Deze mededeling is tevens relevant voor de Europese Economische Ruimte.

Een uniforme toepassing van de EER-regels inzake staatssteun dient in de gehele Europese Economische Ruimte te worden gewaarborgd.

De Autoriteit dient ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” aan het einde van bijlage XV bij de EER-overeenkomst, na overleg met de Europese Commissie, besluiten vast te stellen die met de besluiten van de Europese Commissie overeenstemmen.

De Autoriteit raadpleegde in dat verband de Europese Commissie bij schrijven van 27 november 2009 (Event nr. 538332) en de EVA-staten bij schrijven van 16 oktober 2009 (Event nrs. 533819, 533835 en 533836),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De richtsnoeren staatssteun worden gewijzigd door de invoeging van een nieuw hoofdstuk over criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers. Het nieuwe hoofdstuk is in de bijlage bij dit besluit opgenomen.

Artikel 2

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 16 december 2009.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

De voorzitter

Kristján Andri STEFÁNSSON

Lid van het College


(1)  Hierna „de Autoriteit” genoemd.

(2)  Hierna „de EER-overeenkomst” genoemd.

(3)  Hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd.

(4)  Richtsnoeren voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-overeenkomst en artikel 1 van Protocol nr. 3 bij de toezichtovereenkomst, aangenomen en uitgevaardigd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 19 januari 1994, bekendgemaakt in PB L 231 van 3.9.1994, blz. 1, en in het EER-supplement nr. 32 van 3.9.1994, blz. 1. Hierna „de richtsnoeren staatssteun” genoemd. Een geactualiseerde versie van de richtsnoeren staatssteun is beschikbaar op de website van de Autoriteit onder: http://www.eftasurv.int/state-aid/legal-framework/state-aid-guidelines/

(5)  PB C 188 van 11.8.2009, blz. 6.


BIJLAGE

CRITERIA VOOR DE BEOORDELING VAN DE VERENIGBAARHEID VAN INDIVIDUEEL AAN TE MELDEN STAATSSTEUN VOOR DE INDIENSTNEMING VAN KWETSBARE EN GEHANDICAPTE WERKNEMERS  (1)

1.   Inleiding

1.

De bevordering van de werkgelegenheid en een sociaal beleid vormen een van de doelstellingen van de EER-overeenkomst en de EVA-staten (2). Werkloosheid, en in het bijzonder structurele werkloosheid in bepaalde categorieën werknemers, blijft een probleem in sommige delen van de EVA-staten. Staatssteun in de vorm van subsidies voor loonkosten, waarbij onder loonkosten moet worden verstaan het totale bedrag dat daadwerkelijk door de begunstigde van de steun ten aanzien van de betrokken indienstneming moet worden betaald, en dat omvat: a) het brutoloon, vóór belastingen, b) de verplichte bijdragen, zoals socialezekerheidsbijdragen, en c) de kosten voor kinder- en ouderenzorg („loonsubsidies”), kan voor ondernemingen een aanvullende stimulans betekenen om meer kwetsbare en gehandicapte werknemers in dienst te nemen. Deze steun heeft dus als doel het aanmoedigen van de indienstneming van de betrokken categorieën werknemers.

2.

Dit hoofdstuk geeft richtsnoeren betreffende de criteria die de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) zal toepassen bij de beoordeling van staatssteun in de vorm van loonsubsidies die individueel moet worden aangemeld overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder h) en i), van het in punt 1j van bijlage XV bij de EER-overeenkomst genoemde besluit (Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”)) (3), zoals die is aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol nr. 1 bij die overeenkomst (4) (hierna „de algemene groepsvrijstellingsverordening” genoemd). Deze richtsnoeren moeten de redenering van de Autoriteit transparanter maken en voor voorspelbaarheid en rechtszekerheid zorgen.

3.

Deze richtsnoeren gelden voor staatssteun in de vorm van loonsubsidies voor kwetsbare werknemers, uiterst kwetsbare werknemers en gehandicapte werknemers zoals bedoeld in artikel 2, punten 18, 19 en 20, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze richtsnoeren gelden voor alle individuele maatregelen, ongeacht of zij ad hoc of krachtens een steunregeling worden verleend, waarvan het subsidie-equivalent hoger is dan 5 miljoen EUR per onderneming per jaar voor de indienstneming van kwetsbare en uiterst kwetsbare werknemers (hierna tezamen „kwetsbare werknemers” genoemd) en hoger is dan 10 miljoen EUR per onderneming per jaar voor de indienstneming van gehandicapte werknemers (5).

4.

De in deze richtsnoeren uiteengezette criteria zullen niet automatisch worden toegepast. Het beoordelingsniveau van de Autoriteit en de soort informatie die zij kan opvragen zullen in verhouding staan tot de mate waarin de concurrentie wordt verstoord. De omvang van het onderzoek zal afhangen van de aard van de zaak.

2.   Positieve effecten van de steun

2.1.   Doelstelling van gemeenschappelijk belang

5.

Bepaalde werknemerscategorieën hebben het zeer moeilijk om werk te vinden omdat de werkgevers hen als minder productief beschouwen of vooroordelen hebben ten opzichte van hen. Deze vermeende of werkelijk lagere productiviteit kan het gevolg zijn van een gebrek aan recente werkervaring (bijvoorbeeld bij jonge werknemers of langdurig werklozen) of van een permanente handicap. Door hun vermeende of werkelijk lagere productiviteit worden deze werknemers waarschijnlijk van de arbeidsmarkt uitgesloten, tenzij de werkgevers compensatie voor hun indienstneming wordt geboden.

6.

Uit sociaal oogpunt is het wenselijk dat alle werknemerscategorieën geïntegreerd worden op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat een deel van het nationale inkomen mag worden herverdeeld over de categorieën werknemers waarop de maatregelen betrekking hebben. Staatssteun kan kwetsbare en gehandicapte werknemers helpen toe te treden tot de arbeidsmarkt of daar te blijven, door de extra kosten als gevolg van hun vermeende of werkelijk lagere productiviteit te dekken.

7.

De EVA-staten dienen aan te tonen dat de steun erop gericht is de doelstelling van gemeenschappelijk belang te bereiken. De Autoriteit zal bij haar onderzoek onder meer de volgende elementen in aanmerking nemen:

a)

het aantal en de categorieën werknemers waarop de maatregel betrekking heeft;

b)

het werkgelegenheidspercentage van de categorieën werknemers waarop de maatregel betrekking heeft op nationaal en/of regionaal niveau en in de betrokken onderneming of ondernemingen;

c)

het werkloosheidspercentage voor de categorieën werknemers waarop de maatregel betrekking heeft op nationaal en/of regionaal niveau;

d)

de bijzonder gemarginaliseerde subgroepen binnen de bredere categorie gehandicapte en kwetsbare werknemers.

2.2.   Staatssteun als een passend beleidsinstrument

8.

Staatssteun in de vorm van loonsubsidies is niet het enige beleidsinstrument waarover de EVA-staten beschikken om de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers te stimuleren. De EVA-staten kunnen ook een beroep doen op algemene maatregelen, zoals een vermindering van de belasting op de arbeidskosten en sociale kosten, de bevordering van investeringen in onderwijs en opleiding, maatregelen voor het verstrekken van hulp en advies, bijstand en opleiding voor werklozen en een verbetering van het arbeidsrecht.

9.

Als de EVA-staat andere beleidsopties heeft overwogen en de voordelen van een selectief instrument als staatssteun voor een specifieke onderneming zijn aangetoond, worden de betrokken maatregelen beschouwd als een passend instrument. De Autoriteit zal in het bijzonder rekening houden met de eventuele effectbeoordelingen door de EVA-staat verricht voor de voorgestelde maatregel.

2.3.   Stimulerend effect en noodzaak van de steun

10.

Staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers moet ertoe leiden dat de begunstigde van de steun zijn gedrag zodanig wijzigt dat zich een nettotoename voordoet van het aantal kwetsbare of gehandicapte werknemers in de betrokken onderneming. Nieuw in dienst genomen kwetsbare of gehandicapte werknemers mogen alleen nieuwe vacatures vervullen of vacatures die ontstaan zijn ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, handicap, ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen. Arbeidsplaatsen die vrijkomen als gevolg van afvloeiing mogen niet worden ingenomen door gesubsidieerde kwetsbare of gehandicapte werknemers. Staatssteun kan derhalve niet worden gebruikt ter vervanging van gesubsidieerde werknemers voor wie de onderneming niet langer subsidies ontvangt en die daarom zijn ontslagen.

11.

De EVA-staten moeten tegenover de Autoriteit het stimulerende effect en de noodzaak van de steun bewijzen. Ten eerste moet de begunstigde bij de betrokken EVA-staat een steunaanvraag hebben ingediend alvorens de categorieën werknemers waarop de maatregelen betrekking hebben in dienst werden genomen. Ten tweede dient de EVA-staat aan te tonen dat de loonsubsidie wordt betaald voor een kwetsbare of gehandicapte werknemer in een onderneming waar hij zonder de steun niet zou zijn in dienst genomen.

12.

De Autoriteit zal bij haar onderzoek onder meer de volgende elementen in aanmerking nemen:

a)

de interne documenten van de begunstigde van de steun inzake de arbeidskosten in verband met de categorieën werknemers waarop de maatregel betrekking heeft voor twee scenario’s: met steun en zonder steun;

b)

de bestaande of eerder verleende loonsubsidies in de betrokken onderneming: de categorieën en het aantal werknemers waarvoor subsidies zijn verleend;

c)

de jaaromzet behaald door de categorieën werknemers op wie de maatregelen betrekking hebben.

2.4.   Evenredigheid van de steun

13.

De EVA-staat moet aantonen dat de steun noodzakelijk is en dat het bedrag beperkt is tot het minimum om de steundoelstelling te bereiken.

EVA-staten moeten het bewijs leveren dat het steunbedrag niet hoger is dan de netto extra kosten voor de indienstneming van de categorieën werknemers waarop de maatregel betrekking heeft, vergeleken met de kosten van de indienstneming van werknemers die niet kwetsbaar of gehandicapt zijn (6).

In ieder geval mogen de steunintensiteiten nooit hoger zijn dan die welke zijn vastgesteld in de artikelen 40 (7) en 41 (8) van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De in aanmerking komende kosten waarop de steunintensiteiten moeten worden toegepast, moeten worden berekend overeenkomstig de artikelen 40 (9) en 41 (10) van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

3.   Negatieve effecten van de steun

14.

Indien de steun evenredig is aan de te bereiken steundoelstelling, zijn de negatieve effecten van de steun waarschijnlijk beperkt en is een onderzoek van de negatieve effecten niet nodig. In bepaalde gevallen kan de steun echter, zelfs indien noodzakelijk en evenredig voor een specifieke onderneming om de werkgelegenheid van de categorieën werknemers waarop de maatregel betrekking heeft te verhogen, leiden tot een gedragswijziging van de begunstigde, waardoor de mededinging aanzienlijk wordt vervalst. In die gevallen zal de Autoriteit de vervalsing van de mededinging onderzoeken. De mate van de door de steun veroorzaakte mededingingsvervalsing kan variëren afhankelijk van de kenmerken van de steun en de getroffen markten (11).

15.

De kenmerken van de steun die van invloed kunnen zijn op de waarschijnlijkheid en de mate van de mededingingvervalsing zijn:

a)

de selectiviteit;

b)

de omvang van de steun;

c)

de herhaling en de duur van de steunverlening;

d)

de gevolgen van de steun voor de kosten van de onderneming.

16.

Zo zal bijvoorbeeld een steunregeling die bedoeld is om ondernemingen in het algemeen in een EVA-staat aan te moedigen meer kwetsbare of gehandicapte werknemers in dienst te nemen, waarschijnlijk een ander effect op de markt hebben dan een groot steunbedrag dat ad hoc wordt verleend aan één enkele onderneming om deze in staat te stellen meer personen uit een bepaalde werknemerscategorie in dienst te hebben. Deze laatste steun zal de mededinging waarschijnlijk in grotere mate vervalsen, omdat de concurrenten van de begunstigde hierdoor minder in staat zijn te concurreren. De vervalsing zal zelfs nog groter zijn wanneer in de begunstigde onderneming de arbeidskosten een hoog percentage van de totale kosten vertegenwoordigen.

17.

De Autoriteit zal bij de beoordeling van de marktkenmerken, die een veel nauwkeuriger beeld kunnen geven van de waarschijnlijke gevolgen van de steunverlening, onder meer de volgende factoren in aanmerking nemen:

a)

de marktstructuur;

b)

de kenmerken van de sector of de bedrijfstak;

c)

de situatie op de nationale of regionale arbeidsmarkt.

18.

De marktstructuur zal worden beoordeeld op grond van de marktconcentratie, de grootte van de ondernemingen (12), het belang van productdifferentiatie (13) en de toegangs- en uittredingsbelemmeringen. De marktaandelen en de mate van concentratie zullen worden berekend zodra de relevante markt is bepaald. In het algemeen geldt dat hoe minder ondernemingen er zijn, hoe groter hun marktaandeel is en hoe minder concurrentie kan worden verwacht (14). Indien het om een geconcentreerde markt gaat met hoge toegangsbelemmeringen (15) waarop de steunontvanger een belangrijke marktdeelnemer is, dan is het waarschijnlijker dat de concurrenten hun gedrag in antwoord op de steun zullen moeten wijzigen, bijvoorbeeld door uitstel of afstel van het op de markt brengen van een nieuw product of een nieuwe technologie, of door de markt helemaal te verlaten.

19.

De Autoriteit zal ook de kenmerken van de sector in beschouwing nemen, zoals het bestaan van overcapaciteit, en nagaan of het om groeiende (16), rijpe of afnemende sectormarkten gaat. Wanneer er bijvoorbeeld in de sector overcapaciteit of een rijpe markt is, kan de steunverlening leiden tot inefficiëntie of een verschuiving van de productie ten nadele van de ondernemingen die geen gesubsidieerde werknemers in dienst hebben.

20.

Ten slotte zal de maatregel worden geplaatst in de context van de situatie op de arbeidsmarkt, dus de werkloosheids- en werkgelegenheidspercentages, loonniveaus en arbeidsrecht.

21.

Loonsubsidies kunnen in bepaalde gevallen tot de in de punten 22 tot en met 27 besproken mededingingvervalsingen leiden.

Substitutie- en verplaatsingseffect

22.

Het substitutie-effect betekent dat de arbeidsplaatsen die bestemd zijn voor een bepaalde werknemerscategorie, eenvoudigweg arbeidsplaatsen voor andere categorieën vervangen. Een loonsubsidie die gericht is op een specifieke subgroep van werknemers deelt de werknemers op in gesubsidieerde werknemers en niet-gesubsidieerde werknemers en kan ondernemingen ertoe brengen niet-gesubsidieerde werknemers te vervangen door gesubsidieerde werknemers. Dit komt doordat de betrokken loonkosten voor gesubsidieerde en ongesubsidieerde werknemers gewijzigd worden (17).

23.

Daar ondernemingen die gesubsidieerde werknemers in dienst hebben op dezelfde markten voor goederen of diensten concurreren als ondernemingen die geen gesubsidieerde werknemers in dienst hebben, kunnen loonsubsidies leiden tot de vermindering van arbeidsplaatsen elders in de economie. Deze situatie kan zich voordoen wanneer een onderneming die gesubsidieerde werknemers in dienst heeft haar productie verhoogt ten nadele van ondernemingen die geen gesubsidieerde werknemers in dienst hebben, waardoor de steun uiteindelijk de niet-gesubsidieerde werkgelegenheid verdringt.

Markttoetreding en -uittreding

24.

De arbeidskosten maken deel uit van de normale exploitatiekosten van een onderneming. Het is daarom bijzonder belangrijk dat de steun een gunstige invloed heeft op de werkgelegenheid en niet alleen de ondernemingen in staat stelt kosten te verminderen die zij anders zouden moeten dragen. Loonsubsidies verminderen bijvoorbeeld de lopende productiekosten en zouden aldus de toetreding tot de markt interessanter maken en zouden ondernemingen met slechte commerciële vooruitzichten in staat stellen tot een markt toe te treden of nieuwe producten in de handel te brengen, ten nadele van efficiëntere concurrenten.

25.

De beschikbaarheid van staatssteun kan ook invloed hebben op de beslissing van een onderneming om een markt waarop zij reeds aanwezig is, te verlaten. Loonsubsidies kunnen de omvang van de verliezen doen verminderen en een onderneming in staat stellen langer op de markt te blijven, hetgeen kan betekenen dat andere, efficiëntere ondernemingen die geen steun ontvangen dan gedwongen worden de markt te verlaten.

Investeringsprikkels

26.

Op de markten waar loonsubsidies worden verleend, wordt de concurrentie ontmoedigd en zullen ondernemingen mogelijkerwijs hun investeringen terugbrengen en minder ondernemen om de efficiëntie te verhogen en meer te innoveren. De begunstigde van de steun kan de introductie van nieuwe, minder arbeidsintensieve technologieën uitstellen als gevolg van een wijziging in de betrokken kosten voor arbeidsintensieve en technologie-intensieve productiemethoden. De producenten van concurrerende of complementaire producten kunnen ook hun investeringen verminderen of uitstellen. Als gevolg daarvan zal het totale investeringsniveau in de betrokken sector dalen.

Gevolgen voor de handelsstromen

27.

Loonsubsidies in een bepaald gebied kunnen ertoe leiden dat de productievoorwaarden in bepaalde gebieden gunstiger worden dan in andere. Dit kan leiden tot de verplaatsing van de handelsstromen ten gunste van de gebieden waar deze steun wordt verleend.

4.   Afweging en beslissing

28.

Als laatste stap bij het onderzoek wordt beoordeeld in welke mate de positieve effecten van de steun zwaarder wegen dan de negatieve effecten ervan. Dit zal voor alle individuele steunmaatregelen per geval gebeuren. Om de positieve en de negatieve effecten af te wegen, zal de Autoriteit deze beoordelen en een globale afweging maken van de gevolgen voor de producenten en de consumenten op elk van de betrokken markten. De Autoriteit zal voor de beoordeling kwalitatieve gegevens gebruiken, tenzij kwantitatieve gegevens gemakkelijk beschikbaar zijn.

29.

De Autoriteit zal waarschijnlijk een gunstiger standpunt innemen en daarom een hogere mate van mededingingvervalsing aanvaarden wanneer de steun noodzakelijk is, zorgvuldig is toegespitst op het bereiken van het doel van de steun en beperkt is tot de netto extra kosten om de lagere productiviteit te compenseren van de categorieën werknemers waarop de betrokken steunmaatregel betrekking heeft.


(1)  Dit hoofdstuk is gebaseerd op de mededeling van de Commissie „Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers”, PB C 188 van 11.8.2009, blz. 6.

(2)  Artikel 66 e.v. van de EER-overeenkomst en artikel 5 van Protocol nr. 31 betreffende het sociale beleid bij de EER-overeenkomst.

(3)  PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3.

(4)  Besluit nr. 120/2008 van het Gemengd Comité van de EER van 7 november 2008 (PB L 339 van 18.12.2008, blz. 111, en EER-supplement nr. 79 van 18.12.2008, blz. 20), in werking getreden per 8.11.2008.

(5)  Individuele maatregelen ter compensatie van de bijkomende kosten voor de indienstneming van gehandicapte werknemers en de extra kosten van sociale ondernemingen waarvan het subsidie-equivalent hoger is dan 10 miljoen EUR per onderneming per jaar zullen wegens hun specifieke aard beoordeeld worden op basis van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst. Ten aanzien van ad-hocsteun van minder dan 5 miljoen EUR voor de indienstneming van kwetsbare werknemers en ad-hocsteun voor grote ondernemingen van minder dan 10 miljoen EUR voor de indienstneming van gehandicapte werknemers zal de Autoriteit de in deze richtsnoeren uiteengezette beginselen overeenkomstig toepassen, zij het op minder gedetailleerde wijze.

(6)  De netto extra kosten houden rekening met de kosten voor de indienstneming van de doelgroepen, namelijk kwetsbare of gehandicapte werknemers (bijvoorbeeld wegens hun lagere productiviteit) en de voordelen die voor de steunontvanger ontstaan uit deze indienstneming (bijvoorbeeld een verbetering van het imago van de onderneming).

(7)  De steunintensiteit voor kwetsbare werknemers mag niet meer bedragen dan 50 % van de in aanmerking komende kosten.

(8)  De steunintensiteit voor gehandicapte werknemers mag niet meer bedragen dan 75 % van de in aanmerking komende kosten.

(9)  Voor de indienstneming van kwetsbare werknemers zijn de in aanmerking komende kosten de loonkosten gedurende een maximumperiode van twaalf maanden vanaf de indienstneming. Wanneer de betrokken werknemer echter een uiterst kwetsbare werknemer is, zijn de in aanmerking komende kosten de loonkosten gedurende een maximumperiode van 24 maanden vanaf de indienstneming.

(10)  Voor de indienstneming van gehandicapte werknemers zijn de in aanmerking komende kosten de loonkosten gedurende de gehele periode waarin de gehandicapte werknemer in dienst is.

(11)  De steun kan meerdere markten beïnvloeden, omdat het effect van de steun niet alleen beperkt is tot de markten waarop de begunstigde actief is, maar zich ook kan uitstrekken naar andere markten, bijvoorbeeld de inputmarkten.

(12)  De grootte van de onderneming kan worden uitgedrukt in marktaandelen en in omzet en/of arbeidsplaatsen.

(13)  Hoe lager de mate van productdifferentiatie, hoe groter het effect van de steun zal zijn op de winsten van de concurrenten.

(14)  Sommige markten zijn echter concurrerend, ondanks dat er slechts weinig ondernemingen aanwezig zijn.

(15)  Steunverlening helpt echter soms om toegangsbelemmeringen weg te nemen en nieuwe ondernemingen de mogelijkheid te geven tot de markt toe te treden.

(16)  Op groeiende markten zal het effect van de steun op de concurrenten gewoonlijk minder uitgesproken zijn.

(17)  Een dergelijk substitutie-effect hangt af van de elasticiteit van de vraag naar zowel gesubsidieerde als niet-gesubsidieerde werknemers.


15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/20


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 57/11/COL

van 2 maart 2011

houdende de tweeëntachtigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door invoeging van een nieuw hoofdstuk betreffende de toepassing vanaf 1 januari 2011 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),

GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 61,

GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd), en met name artikel 24 en artikel 5, lid 2, onder b),

OVERWEGENDE dat de Autoriteit, overeenkomstig artikel 24 van de Toezichtovereenkomst, uitvoering geeft aan de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst,

OVERWEGENDE dat de Autoriteit, overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst, mededelingen en richtsnoeren bekendmaakt over aangelegenheden waarop de EER-overeenkomst betrekking heeft, indien die Overeenkomst of de Toezichtovereenkomst daarin uitdrukkelijk voorziet of indien de Autoriteit zulks nodig acht,

OVERWEGENDE dat de Europese Commissie op 1 december 2010 een mededeling betreffende de toepassing vanaf 1 januari 2011 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (1) heeft goedgekeurd,

OVERWEGENDE dat deze mededeling tevens voor de Europese Economische Ruimte relevant is,

OVERWEGENDE dat een eenvormige toepassing van de EER-staatssteunregels in de hele Europese Economische Ruimte dient te worden verzekerd overeenkomstig de homogeniteitsdoelstelling die in artikel 1 van de EER-overeenkomst is vastgesteld,

OVERWEGENDE dat de Autoriteit, ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” op bladzijde 11 van bijlage XV bij de EER-overeenkomst, na overleg met de Europese Commissie, besluiten dient vast te stellen die met de besluiten van de Europese Commissie overeenstemmen,

NA overleg met de Europese Commissie,

NA raadpleging van de EVA-Staten over dit onderwerp bij brieven van 10 februari 2011,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De richtsnoeren staatssteun worden gewijzigd door de invoeging van een nieuw hoofdstuk betreffende de toepassing vanaf 1 januari 2011 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis.

Het nieuwe hoofdstuk is in de bijlage bij dit besluit opgenomen.

Artikel 2

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2011.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

De voorzitter

Sabine MONAUNI-TÖMÖRDY

Lid van het College


(1)  PB C 329 van 7.12.2010, blz. 7.


BIJLAGE

DE TOEPASSING VANAF 1 JANUARI 2011 VAN DE STAATSSTEUNREGELS OP MAATREGELEN TER ONDERSTEUNING VAN BANKEN IN HET KADER VAN DE FINANCIËLE CRISIS

1.   Inleiding

1.

Sinds het uitbreken van de wereldwijde financiële crisis in het najaar 2008 heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) in vier richtsnoeren (1) nader aangegeven wat de criteria zijn om overheidsondersteuning voor financiële instellingen (2) met de voorwaarden van artikel 61, lid 3, onder b), van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd) verenigbaar te verklaren. De betrokken hoofdstukken van de richtsnoeren handelen over: de toepassing van de staatssteunregels op maatregelen genomen met betrekking tot financiële instellingen (3) (hierna „de bancaire richtsnoeren” genoemd); de herkapitalisatie van financiële instellingen in de huidige financiële crisis (4) (hierna „de herkapitalisatierichtsnoeren” genoemd); de behandeling van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa in de EER-banksector (5) (hierna „de richtsnoeren besmette activa” genoemd), en het herstel van de levensvatbaarheid en de beoordeling van de herstructureringsmaatregelen in de financiële sector in de huidige crisis met inachtneming van de staatssteunregels (6) (hierna „de herstructureringsrichtsnoeren” genoemd). In drie van die vier richtsnoeren (de bancaire richtsnoeren, de herkapitalisatierichtsnoeren en de richtsnoeren besmette activa) wordt uiteengezet op welke voorwaarden de belangrijkste vormen van door de EVA-Staten verleende steun (garanties voor verplichtingen, herkapitalisaties en maatregelen voor activaondersteuning) verenigbaar zijn, terwijl in de herstructureringsrichtsnoeren nader wordt beschreven welke specifieke elementen een herstructureringsplan (of een plan voor het herstel van de levensvatbaarheid) dient te bevatten in de bijzondere context van crisissteun die op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst aan financiële instellingen wordt verleend.

2.

In elk van deze vier hoofdstukken van de richtsnoeren staatssteun wordt beklemtoond dat dit soort steunmaatregelen slechts tijdelijk kan worden geaccepteerd; telkens wordt ook verklaard dat dit soort steunmaatregelen alleen te verdedigen valt als een noodmaatregel tegen de ongeziene spanning op de financiële markten en alleen zolang die buitengewone omstandigheden aanhouden. De herstructureringsrichtsnoeren gelden voor herstructureringssteun die vóór 31 december 2010 is aangemeld, maar voor de overige richtsnoeren is er geen einddatum vastgesteld.

3.

In de onderhavige richtsnoeren wordt uiteengezet wat de criteria zijn om crisissteun aan banken nà 1 januari 2011 tijdelijk te kunnen accepteren.

2.   De verlengde toepasselijkheid van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst en de verlenging van de herstructureringsrichtsnoeren

4.

De richtsnoeren van de Autoriteit over crisissteun aan banken, maar ook alle individuele beschikkingen en besluiten met betrekking tot steunmaatregelen en steunregelingen die onder die richtsnoeren vallen, zijn vastgesteld met artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst als rechtsgrondslag; die bepaling staat bij wijze van uitzondering steun toe om een ernstige verstoring in de economie van een EVA-staat op te heffen. Op het hoogtepunt van de crisis was, gezien de buitengewone druk op de financiële markten — waarbij nadien nog een uitzonderlijk sterke krimp in de reële economie kwam —, de voorwaarde van „een ernstige verstoring” zonder enige twijfel overal in de EER vervuld.

5.

Het economische herstel dat sinds het begin van 2010 langzaam is ingezet, verloopt in een enigszins hoger tempo dan eerder in 2010 werd verwacht. Hoewel het herstel nog broos is en niet in de hele EER gelijkmatig verloopt, vertonen sommige staten bescheiden of zelfs flinke groeipercentages. Bovendien is de bankensector, ondanks bepaalde kwetsbaarheden hier en daar, over het algemeen gezonder dan een jaar geleden. Het is dan ook niet langer even vanzelfsprekend als in de beginfasen van de crisis dat er in de economie van de EVA-staten sprake is van een ernstige verstoring. De Autoriteit is zich weliswaar bewust van deze ontwikkelingen, maar blijft van oordeel dat de voorwaarden vervuld zijn om staatssteun op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst goed te keuren, gezien de onlangs opnieuw opgetreden spanning op de financiële markten en het gevaar van ruimere negatieve overloopeffecten, en wel om de in deze richtsnoeren uiteen te zetten redenen.

6.

De nieuwe spanningen op de staatsschuldmarkten maken de aanhoudende volatiliteit op de financiële markten pijnlijk duidelijk. De nauwe onderlinge verwevenheid en de sterke onderlinge afhankelijkheid binnen de financiële sector in de EER hebben op de markten aanleiding gegeven tot zorgen over besmetting. De hoge volatiliteit van de financiële markten en de onzekerheid over de economische vooruitzichten rechtvaardigen dat de EVA-Staten, bij wijze van vangnet, de mogelijkheid moeten blijven houden om aan te voeren dat zij crisissteun op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst moeten kunnen inzetten.

7.

Daarom moeten de bancaire richtsnoeren, de herkapitalisatierichtsnoeren en de richtsnoeren besmette activa, die de nodige aanwijzingen geven met betrekking tot de criteria voor de verenigbaarheid van crisissteun aan banken op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst (met name in de vorm van overheidsgaranties, herkapitalisaties en maatregelen voor activaondersteuning), ook na 31 december 2010 van kracht blijven. In diezelfde lijn dienen ook de herstructureringsrichtsnoeren, die over de follow-up voor dat soort ondersteuningsmaatregelen gaan, na die datum van kracht te blijven. De looptijd van de herstructureringsrichtsnoeren - die als enige van de vier richtsnoeren een vastgestelde einddatum hebben (31 december 2010) - dient daarom te worden verlengd ten aanzien van herstructureringssteun die vóór 31 december 2011 wordt aangemeld.

8.

Die richtsnoeren dienen echter te worden aangepast om de overgang naar een regeling voor de periode na de crisis voor te bereiden. Daarnaast dienen nieuwe, permanente staatssteunregels te worden uitgewerkt voor het redden en herstructureren van banken onder normale marktomstandigheden die, voor zover de marktomstandigheden het toelaten, dienen te gelden vanaf 1 januari 2012. Of de buitengewone crisissteun van de staten voor de financiële sector nodig blijft, dient met die doelstelling voor ogen te worden bezien. Daarbij komt het erop aan om de verenigbaarheidsvoorwaarden voor dit soort steun vast te stellen op een wijze die de beste voorbereiding vormt op de nieuwe, op artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst gebaseerde regeling voor het redden en herstructureren van banken.

3.   Geleidelijke terugtrekking stimuleren

9.

Dat wegens de uitzonderlijke marktomstandigheden steunmaatregelen op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst beschikbaar blijven, mag geen belemmering vormen voor het proces van terugtrekking uit de tijdelijke, buitengewone ondersteuningsmaatregelen voor banken. De Raad Economische en Financiële Zaken van 2 december 2009 heeft in zijn conclusies verklaard dat voor de uitfasering van steunmaatregelen een strategie moet worden uitgewerkt die transparant moet zijn en die naar behoren wordt gecoördineerd tussen de EU-lidstaten om negatieve overloopeffecten te voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met de speciale omstandigheden in elke EU-lidstaat (7). In die conclusies wordt voorts verklaard dat de eerste stap in de uitfasering van de diverse vormen van steun aan banken in beginsel de beëindiging van regelingen voor overheidsgaranties moet zijn, zodat gezonde banken ertoe worden aangezet uit deze regelingen te stappen en andere banken worden gestimuleerd iets aan hun zwakke punten te doen.

10.

In de volgende punten zal de Autoriteit uiteenzetten hoe een geleidelijke uitfasering van de herkapitalisatiemaatregelen en maatregelen ten behoeve van besmette activa dient te verlopen.

3.1.   Strengere voorwaarden om overheidsgaranties op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst verenigbaar te verklaren

11.

Sinds 1 januari 2011 hanteert de Autoriteit strengere voorwaarden om overheidsgaranties op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst verenigbaar te verklaren; zij heeft namelijk de garantiepremie verhoogd en de nieuwe eis ingevoerd dat begunstigde ondernemingen die een beroep doen op nieuwe garanties en die voor hun totale uitstaande gegarandeerde verplichtingen, zowel in absolute termen als ten opzichte van hun totale verplichtingen, een bepaald plafond overschrijden, een plan voor het herstel van hun levensvatbaarheid moeten indienen (8). Gezien de huidige toestand op de markt lijken deze voorwaarden momenteel noodzakelijk te zijn. Regelingen voor overheidsgaranties kunnen derhalve worden goedgekeurd tot 30 juni 2011, op grond van de hierna uiteen te zetten voorwaarden die vanaf 1 januari 2011 zijn ingevoerd. De Autoriteit zal de voorwaarden voor de verenigbaarheid van overheidsgaranties voor de periode na 30 juni 2011 in de eerste helft van 2011 opnieuw bezien.

3.1.1.   Tariferingsvoorwaarden

12.

Voor toegang tot overheidsgaranties werd een vergoeding geëist, die is bepaald in overeenstemming met de aanbevelingen van de Europese Centrale Bank (ECB). In het geval van een obligatie met een looptijd van meer dan één jaar, bestaat de premie uit een vaste premie van 50 basispunten, te vermeerderen met de mediaan van de vijfjaars cds-spread voor senior schuldpapier van de betrokken bank in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 augustus 2008 (9).

13.

In het huidige tariferingsmodel is het aspect kredietrisico gebaseerd op gegevens uit de periode vóór de meest acute fase van de crisis in 2008. De verschillen in cds-spreads tussen de banken liggen thans aanzienlijk hoger dan in de periode vóór de crisis en de verwachting is dat dit ook zo zal blijven. Tot dusver werd dit noodzakelijk geacht om de banken makkelijker toegang te geven tot externe funding — en zodoende de financiële stabiliteit veilig te stellen. Hierdoor wordt echter geen rekening gehouden met de ontwikkelingen op de financiële markten in de twee jaar sinds 31 augustus 2008, daaronder begrepen verschuivingen in de kredietwaardigheid van banken. Hoewel toegang tot financiering via de markt dus over het algemeen is verbeterd, kunnen banken die hun rating verlaagd zagen, nog steeds profiteren van de rating en kredietwaardigheidsreputatie die zij vóór de crisis hadden. Dit verhoogt het risico op concurrentieverstoringen. Uit bewijsmateriaal blijkt dat banken met een lage rating onevenredig meer profiteren van garanties dan banken met een hogere rating, omdat zij als gevolg van hun lage rating normaal gesproken een hoger markttarief zouden betalen.

14.

Om een oplossing te bieden voor deze verstoringen dient de tarifering van overheidsondersteuning nauwer in overeenstemming te worden gebracht met de huidige marktvoorwaarden, zodat de huidige kredietwaardigheid van individuele banken beter tot uiting kan worden gebracht. Dit vereist de facto dat de garantiepremie die begunstigde instellingen moeten betalen, wordt opgetrokken.

15.

Een gecoördineerde aanpak tussen de EVA-Staten dient bij te dragen tot een geleidelijke uitfasering van garantieregelingen, terwijl toch een zekere mate van flexibiliteit wordt behouden om rekening te houden met de verschillende situaties van EVA-Staten en hun banken. Met het oog hierop acht de Autoriteit het passend om voor garantiepremies een minimumverhoging te introduceren die dan kan worden gedifferentieerd afhankelijk van de kredietwaardigheid van de begunstigde bank. Deze differentiatie op basis van kredietwaardigheid versterkt het prijssignaal voor zwakkere banken, maakt het mogelijk het tarief van garanties beter af te stemmen op het risicoprofiel van de begunstigde instelling, hetgeen de concurrentieverstoringen tussen instellingen helpt te verminderen en bijdraagt tot het instandhouden van een gelijk speelveld voor alle banken op de eengemaakte markt.

16.

Om goedkeuring te kunnen krijgen voor de verlenging van een garantieregeling (10) tot na 1 januari 2011, zou de premie voor een overheidsgarantie (11) dus hoger moeten liggen dan de in oktober 2008 door de ECB aanbevolen tariferingsformule, en wel ten minste:

20 basispunten voor banken met een rating A+ of A (12);

30 basispunten voor banken met een rating A– (13), en

40 basispunten voor banken met een rating lager dan A–. Banken zonder rating gelden als banken die behoren tot de categorie van banken met een rating BBB (14).

17.

EVA-staten zouden de mogelijkheid krijgen om verder te gaan dan deze minimumvoorwaarden door opslagen op de garantiepremie vast te stellen. Als een verder element van flexibiliteit waarmee de EVA-staten de voorwaarden kunnen aanpassen aan de specifieke omstandigheden in hun financiële sector, kan de Autoriteit instemmen met een ander model om de premieverhoging te berekenen, mits ondubbelzinnig kan worden aangetoond dat deze formule voor de betrokken banken ten minste resulteert in de hier uiteengezette minimum premieverhoging (15).

3.1.2.   Levensvatbaarheidsonderzoek van banken die voor hun schulden nog steeds van overheidsgaranties afhankelijk zijn

18.

Zoals de marktomstandigheden zich thans ontwikkelen, zijn er voor banken — anders dan tijdens het dieptepunt van de crisis — doorgaans geen ernstige hinderpalen meer om op de markt toegang te krijgen tot liquiditeit. Het lijkt dan ook gerechtvaardigd om voor de voorwaarden verbonden aan het gebruik van overheidsgaranties een differentiatie in te voeren, afhankelijk van de mate waarin banken verplicht zijn op die garanties een beroep te doen. Ook al kan een beperkt beroep op garanties worden toegestaan zonder verder onderzoek, toch moet een ruimer gebruik — zowel in absolute termen als met betrekking tot het totale volume verplichtingen van de bank — tot de eis leiden dat een levensvatbaarheidsonderzoek een noodzakelijke voorwaarde is om na te gaan of een verdere verlenging van garantieregelingen in overeenstemming is met artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst. Wanneer het telkens opnieuw onmogelijk blijkt om een aanzienlijk gedeelte van de vereiste funding aan te trekken zonder overheidsgaranties, kan dat een aanwijzing zijn van een gebrek aan vertrouwen in de levensvatbaarheid van het bedrijfsmodel van een bank. Vermeden moet worden dat een bank sterk afhankelijk blijft van garantieregelingen die werden opgezet om een oplossing te bieden voor de nooit geziene problemen om toegang tot financiering te krijgen, zelfs wanneer deze uitzonderlijke omstandigheden zijn weggeëbd. Anders biedt dit de bank de mogelijkheid om noodzakelijke structurele ingrepen uit te stellen.

19.

Daarom acht de Autoriteit het passend dat garantieregelingen die tot nà 1 januari 2011 worden verlengd, een plafond bevatten zowel wat betreft de verhouding van de totale gegarandeerde uitstaande verplichtingen ten opzichte van de totale verplichtingen van een bank, als wat betreft het absolute bedrag van gegarandeerde verplichtingen waarboven een levensvatbaarheidsonderzoek moet worden geëist. Voor een bank die overheidsgaranties vraagt in het kader van een regeling ten behoeve van de emissie van nieuw of de verlenging van bestaand schuldpapier vanaf 1 januari 2011 waarbij het totale bedrag aan uitstaande gegarandeerde verplichtingen voor deze beide elementen (absolute en relatieve omvang) (16) dat plafond overschrijdt, dient de betrokken EVA-staat binnen drie maanden na de toekenning van de garanties bij de Autoriteit een onderzoek in te dienen waaruit de levensvatbaarheid van de bank op lange termijn blijkt.

20.

Dit mechanisme geldt niet voor banken die al worden geherstructureerd of die een herstructureringsplan moeten indienen of waarvoor op het betrokken tijdstip al een levensvatbaarheidsonderzoek loopt. In die gevallen dient de toekenning van aanvullende staatssteun mee in rekening te worden genomen bij de lopende herstructurering of het lopende levensvatbaarheidsonderzoek (17).

21.

Het plafond wordt vastgesteld op een ratio van 5 % gegarandeerde uitstaande verplichtingen ten opzichte van totale verplichtingen en op een totaal bedrag aan gegarandeerde schulden van 500 miljoen EUR. Dit plafond waarboven er een levensvatbaarheidsonderzoek moet komen, is gebaseerd op een vergelijkende analyse waaruit is gebleken dat de overgrote meerderheid van de banken die van garanties gebruikmaken en waarvoor momenteel geen herstructureringsverplichtingen gelden — en zelfs voor een aanzienlijk deel van de banken waarvoor wèl dit soort verplichtingen gelden — ver onder dit niveau blijven. Voor de kleine, maar niet onbelangrijke groep banken die dit plafond overschrijdt, is het raadzaam na te gaan of het feit dat zij voor hun funding sterk afhankelijk zijn van garanties, een aanwijzing is van meer structureel zwakke punten in hun bedrijfsmodellen. Dit plafond geeft gezonde banken een prikkel om snel een aanvang te maken met het herstel van funding die in hoofdzaak of uitsluitend verloopt op onverstoorde marktvoorwaarden. Voor alle banken waarop een grondig levensvatbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd, wordt hun levensvatbaarheid op lange termijn bevestigd of zal de twijfel op dat punt een aanwijzing zijn dat het moment gekomen is om een ingrijpendere herstructurering te overwegen.

22.

Voor de vraag wat een levensvatbaarheidsonderzoek dient te omvatten, kan worden verwezen naar de herstructureringsrichtsnoeren waarin wordt aangegeven dat de beginselen voor het beoordelen van de situatie van een bank met het oog op het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn in een herstructureringsplan per analogiam gelden voor gevallen waarin de begunstigde van de steun niet formeel verplicht is een herstructureringsplan in te dienen, maar niettemin zijn levensvatbaarheid op lange termijn dient aan te tonen. Met name dient de bank de soliditeit van haar fundingcapaciteit aan te tonen en, zo nodig, een stresstest te ondergaan waarbij de liquiditeit wordt getoetst (18). Een levensvatbaarheidsonderzoek dient ook rekening te houden met factoren die specifiek zijn voor de begunstigde financiële instellingen (19) of voor de betrokken EVA-staat (20) en de situatie van zijn financiële markten en die een impact hebben op de beoordeling van de levensvatbaarheid en de indicatieve waarde van de verhouding gegarandeerde ten opzichte van totale verplichtingen. Als algemene regel geldt dat hoe meer een beroep moet worden gedaan op overheidsgaranties en hoe meer dat gepaard gaat met het gebruik van andere vormen van overheidsondersteuning en/of een geringe kredietwaardigheid (21), des te sterker is dit een aanwijzing dat in het bedrijfsmodel moet worden ingegrepen om de levensvatbaarheid op lange termijn te garanderen.

23.

Het mechanisme waardoor er een levensvatbaarheidsonderzoek moet komen, geeft een signaal af dat banken zich moeten voorbereiden op een terugkeer naar normale marktmechanismen zonder staatssteun, nu de financiële sector geleidelijk opkrabbelt na de crisis, en is een prikkel voor individuele instellingen om hun afhankelijkheid van overheidsgaranties af te bouwen of gewoonweg af te zien van het gebruik daarvan. Tegelijk biedt het voldoende soepelheid om afdoende rekening te houden met potentieel verschillende omstandigheden die de situatie van verschillende banken of nationale financiële markten beïnvloeden, en biedt het ook een oplossing voor het geval van een algemene verslechtering van de financiële stabiliteit die in dit stadium niet valt uit te sluiten, gezien het fragiele karakter van het herstel op de financiële markten.

4.   Geen onderscheid meer tussen gezonde en noodlijdende banken wat betreft de verplichting een herstructureringsplan in te dienen

24.

Bij het uitbreken van de crisis had de Autoriteit een onderscheid gemaakt tussen ongezonde/noodlijdende financiële instellingen en fundamenteel gezonde financiële instellingen, een onderscheid dus tussen financiële instellingen die te kampen hadden met endogene structurele problemen die bijvoorbeeld verband houden met hun specifieke bedrijfsmodel of investeringsstrategie, en financiële instellingen waarvan de problemen uitsluitend en in ruime mate te maken hadden met de buitengewone omstandigheden van de financiële crisis, en niet zozeer met de vraag of hun bedrijfsmodel gezond was, hun gebrek aan doelmatigheid of de buitensporige risico’s die zij hadden genomen. Dit onderscheid berust met name op een aantal parameters dat in de herkapitalisatierichtsnoeren is uiteengezet: kapitaaltoereikendheid, huidige cds-spreads, huidige rating van de bank en haar outlook, en onder meer ook de relatieve omvang van de herkapitalisatie. Wat dit laatste punt betreft, beschouwt de Autoriteit het feit dat een bank voor meer dan 2 % van haar risicogewogen activa steun ontvangt in de vorm van maatregelen voor herkapitalisatie en activaondersteuning, als een criterium om een onderscheid te maken tussen fundamenteel gezonde banken en noodlijdende banken. Bij de herkapitalisatie van een noodlijdende bank moet een herstructureringsplan bij de Autoriteit worden ingediend, terwijl bij de herkapitalisatie van een gezonde bank een plan voor het herstel van de levensvatbaarheid moet worden ingediend.

25.

Aanvankelijk was de achterliggende reden om dat onderscheid te maken en om een reeks parameters te bepalen (waaronder een drempel van 2 % van de risicogewogen activa van een bank), de vrees dat ten gevolge van bijzondere waardeverminderingen ontstane kapitaalbehoeften, hogere verwachtingen van de markten ten aanzien van het kapitaalniveau van banken en tijdelijke moeilijkheden om kapitaal op de markt aan te trekken, anders ertoe zouden leiden dat gezonde banken hun kredietverschaffing aan de reële economie zouden inkrimpen om te vermijden dat zij een herstructureringsplan moesten indienen wanneer zij op staatsmiddelen een beroep zouden doen. Momenteel heeft de bankensector het in het algemeen echter minder moeilijk om kapitaal aan te trekken op de markten of onder meer via ingehouden winsten (22), zodat zij in hun kapitaalbehoeften kunnen voorzien zonder een beroep te moeten doen op staatssteun (23). Het bedrag aan kapitaal dat financiële instellingen op de markten hebben opgehaald, is in de loop van 2009 en 2010 aanzienlijk toegenomen, hetgeen aantoont dat financiële instellingen opnieuw toegang krijgen tot de kapitaalmarkten en dat zij op nieuwe prudentiële eisen anticiperen (24).

26.

Het onderscheid tussen gezonde en noodlijdende banken lijkt dus niet langer relevant te zijn om te bepalen of banken over hun herstructurering met de Autoriteit in overleg moeten treden. Bijgevolg dient van banken die in 2011 voor het aantrekken van kapitaal of ten behoeve van maatregelen voor aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa nog steeds een beroep doen op de staat, te worden geëist dat zij bij de Autoriteit een herstructureringsplan indienen waaruit de vaste wil van de bank blijkt om de noodzakelijke herstructureringsinspanningen te leveren en zonder verdere vertraging opnieuw levensvatbaar te worden. Vanaf 1 januari 2011 zal dan ook een herstructureringsplan worden geëist van iedere begunstigde van een nieuwe herkapitalisatiemaatregel of maatregel ten behoeve van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa (25).

27.

Bij de beoordeling van de herstructureringsbehoeften van banken houdt de Autoriteit rekening met de specifieke situatie van iedere instelling, de mate waarin een dergelijke herstructurering noodzakelijk is om de levensvatbaarheid te herstellen zonder verdere overheidsondersteuning, alsmede de vraag of al eerder op staatssteun een beroep moest worden gedaan. Als algemene regel geldt dat hoe meer een beroep op staatssteun moet worden gedaan, des te sterker dit een aanwijzing is dat de bank een ingrijpende herstructurering moet ondergaan om haar levensvatbaarheid op lange termijn veilig te stellen. Bij deze individuele beoordeling wordt voorts rekening gehouden met eventuele specifieke situaties op de markten en wordt het herstructureringskader voldoende soepel toegepast in het geval van een zware schok die de financiële stabiliteit in een of meer EVA-Staten in gevaar brengt.

28.

Met de eis dat een herstructureringsplan moet worden ingediend door banken die structurele steun krijgen (herkapitalisatiemaatregelen en/of maatregelen ten behoeve van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa), — ofschoon een beroep op herfinancieringsgaranties op zichzelf nog niet met zich brengt dat een herstructureringsplan moet worden ingediend — krijgen banken een signaal dat zij zich, nu de financiële sector geleidelijk de crisissituatie te boven komt, moeten voorbereiden op een terugkeer naar normale marktmechanismen zonder overheidsondersteuning. Met deze eis worden individuele instellingen die nog steun nodig hebben, geprikkeld om de noodzakelijke herstructurering te versnellen. Tegelijkertijd biedt een en ander voldoende flexibiliteit om afdoende rekening te houden met potentieel verschillende omstandigheden waarin de verschillende banken of nationale financiële markten zich bevinden. Ook wordt hiermee een oplossing geboden voor een mogelijke algehele of één land treffende verslechtering met betrekking tot de financiële stabiliteit, hetgeen momenteel, gezien de nog broze toestand van de financiële markten, niet kan worden uitgesloten.

5.   Geldigheidsduur, algemene verwachtingen

29.

De verlengde toepasselijkheid van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst en de verlenging van de herstructureringsrichtsnoeren gelden voor een periode van één jaar, tot en met 31 december 2011 (26). Deze verlenging, op aangepaste voorwaarden, dient ook te worden gezien in het kader van een geleidelijke overgang naar een duurzame regeling met richtsnoeren voor staatssteun ten behoeve van de redding en herstructurering van banken op grond van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst, die, voor zover de marktomstandigheden het toelaten, vanaf 1 januari 2012 moet gaan gelden.


(1)  Richtsnoeren voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-overeenkomst en artikel 1 van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, aangenomen en uitgevaardigd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 19.1.1994, bekendgemaakt in PB L 231 van 3.9.1994, blz. 1, en EER-supplement nr. 32 van 3.9.1994, blz. 1. Deze richtsnoeren werden laatstelijk gewijzigd op 17 december 2008 (hierna „de richtsnoeren staatssteun” genoemd). Een geactualiseerde versie van de richtsnoeren staatssteun is beschikbaar op de website van de Autoriteit onder:

http://www.eftasurv.int/state-aid/legal-framework/state-aid-guidelines/

(2)  Eenvoudigheidshalve worden financiële instellingen in dit document kortweg „banken” genoemd.

(3)  Besluit 28/09/COL van 29.1.2009.

(4)  Besluit 28/09/COL van 29.1.2009.

(5)  Besluit 191/09/COL van 22.4.2009.

(6)  Besluit 472/09/COL van 25.11.2009.

(7)  De Europese Raad heeft zich tijdens zijn bijeenkomst van 11 december 2009 achter deze conclusies geschaard. In diezelfde lijn heeft het Europees Parlement in zijn resolutie van 9 maart 2010 over het verslag over het mededingingsbeleid 2008

(http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&language=NL&reference=P7-TA-2010-0050) beklemtoond dat staatsinterventie niet buitensporig verlengd mag worden en dat exitstrategieën zo snel mogelijk gedetailleerd moeten worden uitgewerkt.

(8)  Met een flexibiliteitsclausule die de mogelijkheid biedt een nieuwe beoordeling van de situatie te maken en passende oplossingen uit te werken in het geval van een nieuwe zware schok op de financiële markten in de hele EER of in één of meer EVA-Staten.

(9)  Zie http://www.ecb.int/pub/pdf/other/recommendations_on_guaranteesen.pdf

(10)  Bij individuele aanmeldingen van overheidsgaranties buiten een regeling om zal de garantiepremie doorgaans volgens dezelfde lijnen moeten lopen. Gelden herstructureringsverplichtingen voor de begunstigde en kan een lagere premie worden gerechtvaardigd op grond van de specifieke omstandigheden, dan dient deze afwijking te worden meegewogen bij de algemene beoordeling van de herstructurering en de maatregelen die nodig zijn om de concurrentieverstoringen tot een minimum te beperken.

(11)  Dit geldt ook voor garanties ten behoeve van verplichtingen op één jaar of minder.

(12)  Of A1 en A2, afhankelijk van het gehanteerde ratingsysteem.

(13)  Of A3, afhankelijk van het gehanteerde ratingsysteem.

(14)  In het geval van uiteenlopende beoordelingen door verschillende ratingbureaus is de voor de berekening van de premieverhoging relevante rating de hoogste van deze ratings. Het voor het bepalen van de garantiepremie beslissende tijdstip van de rating is de dag waarop de garantie is afgegeven ten aanzien van een specifieke obligatie-uitgifte door de begunstigde.

(15)  Bv. een actualisering van de in de ECB-aanbevelingen van oktober 2008 vastgestelde referentieperiode voor cds die aantoonbaar resulteert in een verhoging met ten minste 20 basispunten voor banken met een rating A+ en A, 30 basispunten voor banken met een rating A–, en 40 basispunten voor banken met een rating lager dan A–.

(16)  De beoordeling vindt plaats wanneer een EVA-staat het verzoek ontvangt om garanties goed te keuren voor de uitgifte van nieuw of de verlenging van bestaand schuldpapier vanaf 1 januari 2011; deze omvat het bedrag van het door de gevraagde garanties af te dekken schuldpapier en de verhouding van alle gegarandeerde uitstaande verplichtingen ten opzichte van alle verplichtingen/balanstotaal op het betrokken tijdstip. Bij uitstaande verplichtingen die boven dat plafond uitkomen als gevolg van uitgiften vóór 1 januari 2011, moet er geen levensvatbaarheidsonderzoek komen, tenzij de bank gebruikmaakt van de uitgifte van nieuwe schuldpapier, waardoor de gegarandeerde verplichtingen boven dat plafond uitkomen.

(17)  Wanneer voor een bank bijvoorbeeld al een levensvatbaarheidsonderzoek loopt wegens een herkapitalisatie en het plafond voor de garanties wordt overschreden, dient het onderzoek te worden verruimd zodat ook wordt gekeken naar de redenen waarom de bank nog steeds een beroep op staatsgaranties moet doen, waarbij ook een liquiditeitstoets plaatsvindt en wordt nagegaan of en in hoeverre een verder beroep op de staatsgaranties gepland is.

(18)  Herstructureringsrichtsnoeren, punt 8 en deel 2, waarbij ook wordt verwezen naar de verwante onderdelen in punt 40 van de herkapitalisatierichtsnoeren en bijlage V van de richtsnoeren besmette activa.

(19)  Daaronder begrepen bijvoorbeeld een hoger aandeel gegarandeerde schulden dat te verklaren valt door een bijzondere inspanning om de kredietverlening aan de reële economie gaande te houden of te verruimen in het algemeen belang en met de steun van de betrokken EVA-staat, mits deze handelwijze verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(20)  Waarbij afdoende rekening wordt gehouden met de macro-economische situatie van die EVA-staat in het algemeen en met name die elementen zoals het landenrisico die een directe invloed kunnen hebben op de voorwaarden waarop banken in de betrokken EVA-staat toegang tot funding hebben.

(21)  Zoals die tot uiting komt in de rating of cds-spread van de begunstigde.

(22)  Om de kapitaalbuffers te versterken, hebben banken besloten niet-strategische activa zoals industriële participaties van de hand te doen, of zich op specifieke geografische sectoren toe te spitsen. Zie in dat verband Europese Centrale Bank, EU Banking Sector Stability, september 2010.

(23)  Volgens de ECB is in alle EU-lidstaten de totale solvabiliteitsratio van banken in de loop van 2009 aanzienlijk toegenomen. Bovendien blijkt uit gegevens over een steekproef van grote banken in de Unie dat de verbetering van kapitaalratio’s in de eerste helft van 2010 aanhield, geflankeerd door een toename van de ingehouden winst, het aantrekken van extra particulier kapitaal en kapitaalinjecties met overheidsmiddelen voor bepaalde banken. Zie in dat verband Europese Centrale Bank, EU Banking Sector Stability, september 2010.

(24)  Het toekomstige toezichtskader dat door het Bazelse Comité voor het bankentoezicht (BCBS) is uitgewerkt („Bazel III”), zet een route uit voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe kapitaalregels, zodat banken op termijn aan de nieuwe kapitaaleisen kunnen voldoen. In dit verband is het interessant op te merken dat, ten eerste, de meeste van de grote banken in de Europese Unie hun kapitaalbuffers de voorbije twee jaar hebben versterkt om hun verliesabsorptiecapaciteit te verbeteren, en dat, ten tweede, de andere banken in de Europese Unie over voldoende tijd zouden moeten beschikken (tot 2019) om hun kapitaalbuffer op te bouwen, onder meer door winst in te houden. Voorts zij vermeld dat in de „overgangsregelingen” die in het nieuwe toezichtskader zijn vastgelegd, voor bestaande kapitaalinjecties door de overheidssector een grandfathering-periode is bepaald die tot 1 januari 2018 loopt. Daarnaast duidt een door het BCBS uitgevoerde kwantitatieve effectbeoordeling, die is bevestigd door berekeningen van de Europese Commissie, op een tamelijk gering effect op bankleningen. Daarom zullen nieuwe kapitaaleisen naar verwachting geen gevolgen hebben voor het in deze richtsnoeren uitgewerkte voorstel.

(25)  Dit zal gelden voor alle herkapitalisatiemaatregelen of maatregelen ten behoeve van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa, ongeacht of deze als individuele maatregelen worden aangemerkt, dan wel in het kader van een regeling worden verleend.

(26)  Bestaande of nieuwe steunregelingen voor banken (ongeacht de steuninstrumenten die deze bevatten, zoals garanties, herkapitalisatie, liquiditeit, activaondersteuning) worden slechts verlengd of goedgekeurd voor een periode van zes maanden, om medio 2011 zo nodig verdere aanpassingen mogelijk te maken.


Rectificaties

15.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/26


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010 van de Raad van 26 april 2010 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 ingestelde definitieve antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China tot stalen kabels verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, en tot beëindiging van het onderzoek betreffende de invoer van stalen kabels verzonden vanuit Maleisië

( Publicatieblad van de Europese Unie L 117 van 11 mei 2010 )

Bladzijde 11, artikel 1, tabel, tweede kolom „Onderneming”, vierde rij:

in plaats van:

„Cosmo Wire Ltd, 447-1, Koyeon-Ri, Woong Chon-Myon Ulju-Kun, Ulsan”,

te lezen:

„Cosmo Wire Ltd, 4-10, Koyeon-Ri, Woong Chon-Myon Ulju-Kun, Ulsan”.