ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2011.330.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 330

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
14 december 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1295/2011 van de Raad van 13 december 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1284/2009 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1296/2011 van de Commissie van 9 december 2011 houdende goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Riso di Baraggia Biellese e Vercellese (BOB)]

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1297/2011 van de Commissie van 9 december 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Seggiano (BOB)]

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1298/2011 van de Commissie van 9 december 2011 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier betreffende een in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingeschreven benaming [Pélardon (BOB)]

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1299/2011 van de Commissie van 9 december 2011 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier betreffende een in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingeschreven benaming [Azeites do Ribatejo (BOB)]

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1300/2011 van de Commissie van 9 december 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Magyar szürkemarha hús (BGA)]

11

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1301/2011 van de Commissie van 9 december 2011 houdende goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Vitellone bianco dell'Appennino centrale (BGA)]

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1302/2011 van de Commissie van 9 december 2011 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1303/2011 van de Commissie van 9 december 2011 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1304/2011 van de Commissie van 13 december 2011 tot intrekking, voor 2012, van de tijdelijke schorsing van de vrijstellingsregeling met betrekking tot de invoer in de Europese Unie van bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad bedoelde landbouwproducten

19

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1305/2011 van de Commissie van 13 december 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

21

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/831/EU

 

*

Besluit van de Raad van 1 december 2011 betreffende de praktische en procedurele regelingen inzake de benoeming door de Raad van vier leden van de Europese jury voor de actie van de Europese Unie voor het Europees erfgoedlabel

23

 

 

2011/832/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 7 december 2011 betreffende een gids voor collectieve EU-registratie, registratie voor derde landen en overkoepelende registratie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 8896)  ( 1 )

25

 

 

2011/833/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 12 december 2011 betreffende het hergebruik van documenten van de Commissie

39

 

 

2011/834/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 13 december 2011 tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië

43

 

 

2011/835/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 13 december 2011 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië

45

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/1


VERORDENING (EU) Nr. 1295/2011 VAN DE RAAD

van 13 december 2011

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1284/2009 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215, lid 1,

Gezien Besluit 2011/706/GBVB van de Raad van 27 oktober 2011 tot wijziging van Besluit 2010/638/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1284/2009 van de Raad (2) zijn specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee vastgesteld, overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2009/788/GBVB van de Raad (3) (later vervangen door Besluit 2010/638/GBVB van de Raad (4)) in reactie op het gewelddadige optreden van de veiligheidstroepen tegen politieke demonstranten in Conakry op 28 september 2009.

(2)

Besluit 2010/638/GBVB werd gewijzigd bij Besluit 2011/706/GBVB teneinde onder andere de werkingssfeer van de maatregelen betreffende militaire uitrusting en uitrusting die kan worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking, te wijzigen.

(3)

Bepaalde aspecten van die maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om te garanderen dat zij in alle lidstaten uniform door de marktdeelnemers worden toegepast.

(4)

Verordening (EU) nr. 1284/2009 van de Raad dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1284/2009 wordt vervangen door:

„1.   In afwijking van de artikelen 2 en 3 kunnen de op de in bijlage III vermelde websites genoemde bevoegde autoriteiten van de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen toestemming verlenen voor:

a)

de verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, mits die uitsluitend bedoeld is voor humanitair of beschermend gebruik, of voor programma’s voor institutionele opbouw van de Verenigde Naties (VN) en de Europese Unie, of voor crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie en de VN;

b)

de verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van niet-dodelijke uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, mits die uitsluitend bedoeld is om de politie en gendarmerie van de Republiek Guinee in staat te stellen slechts passend en proportioneel geweld te gebruiken voor de handhaving van de openbare orde;

c)

het verstrekken van financiering, financiële bijstand, technische bijstand, tussenhandeldiensten en andere diensten in verband met uitrusting of programma’s en operaties als bedoeld onder a) en b);

d)

het verstrekken van financiering, financiële bijstand, technische bijstand, tussenhandeldiensten en andere diensten in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, voor programma’s voor institutionele opbouw van de VN en de Europese Unie, of voor crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie en de VN;

e)

het verstrekken van financiering, financiële bijstand, technische bijstand, tussenhandeldiensten en andere diensten in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld om de politie en gendarmerie van de Republiek Guinee in staat te stellen slechts passend en proportioneel geweld te gebruiken voor de handhaving van de openbare orde;

f)

het verstrekken van financiering, financiële bijstand, technische bijstand, tussenhandeldiensten en andere diensten in verband met andere voertuigen dan gevechtsvoertuigen, die zijn vervaardigd van of uitgerust met materiaal dat bescherming biedt tegen kogels en die uitsluitend bestemd zijn voor de bescherming van personeel van de Europese Unie en haar lidstaten in de Republiek Guinee.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. CICHOCKI


(1)  PB L 281 van 28.10.2011, blz. 28.

(2)  PB L 346 van 23.12.2009, blz. 26.

(3)  PB L 281 van 28.10.2009, blz. 7.

(4)  PB L 280 van 26.10.2010, blz. 10.


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1296/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2011

houdende goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Riso di Baraggia Biellese e Vercellese (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de door Italië ingediende aanvraag beoordeeld tot goedkeuring van een wijziging van onderdelen van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Riso di Baraggia Biellese e Vercellese”, die bij Verordening (EG) nr. 982/2007 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijzigingen niet minimaal zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 is meegedeeld, moeten de wijzigingen worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 217 van 22.8.2007, blz. 22.

(3)  PB C 56 van 22.2.2011, blz. 18.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

ITALIË

Riso di Baraggia Biellese e Vercellese (BOB)


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1297/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2011

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Seggiano (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 5, derde en vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De aanvraag van Italië tot registratie van de benaming „Seggiano” is op grond van artikel 6, lid 2, en overeenkomstig artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Het Verenigd Koninkrijk heeft overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bezwaar tegen de registratie aangetekend. Dit bezwaar werd ontvankelijk geacht op grond van artikel 7, lid 3, van die verordening.

(3)

In het bezwaar heeft het Verenigd Koninkrijk aangegeven dat de registratie van de desbetreffende naam strijdig is met artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 510/2006 en schade toebrengt aan de op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk geregistreerde handelsmerken.

(4)

Bij schrijven van 18 november 2010 heeft de Commissie de betrokken lidstaten verzocht om in overeenstemming met hun interne procedures met elkaar tot een akkoord te komen.

(5)

Aangezien Italië en het Verenigd Koninkrijk binnen de vastgestelde termijn een akkoord hebben bereikt, met minimale wijzigingen van het productdossier en geen wijziging van het enig document dat overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is bekendgemaakt, moet de naam „Seggiano” worden opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 77 van 26.3.2010, blz. 6.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.5.   Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie, enz.)

ITALIË

Seggiano (BOB)


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1298/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2011

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier betreffende een in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingeschreven benaming [Pélardon (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Frankrijk onderzocht voor de goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming "Pélardon" die bij Verordening (EG) nr. 2400/1996 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2372/2001 (3), is geregistreerd.

(2)

Omdat de betrokken wijzigingen niet minimaal zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, heeft de Commissie het wijzigingsverzoek overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft ontvangen, moet de wijziging worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 327 van 18.12.1996, blz. 11.

(3)  PB L 320 van 5.12.2001, blz. 9.

(4)  PB C 35 van 4.2.2011, blz. 13.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.3.   Kaas

FRANKRIJK

Pélardon (BOB)


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1299/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2011

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier betreffende een in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingeschreven benaming [Azeites do Ribatejo (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Portugal onderzocht voor de goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Azeites do Ribatejo”, die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijzigingen niet minimaal zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 is meegedeeld, moeten de wijzigingen worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(3)  PB C 56 van 22.2.2010, blz. 13.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.5.   Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie, enz.)

PORTUGAL

Azeites do Ribatejo (BOB)


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1300/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2011

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Magyar szürkemarha hús (BGA)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door Hongarije ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Magyar szürkemarha hús” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 83 van 17.3.2011, blz. 14.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.1.   Vers vlees (en verse slachtafvallen)

HONGARIJE

Magyar szürkemarha hús (BGA)


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1301/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2011

houdende goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Vitellone bianco dell'Appennino centrale (BGA)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Italië onderzocht voor de goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Vitellone bianco dell'Appennino centrale” die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 134/98 (3), is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijzigingen niet minimaal zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 is meegedeeld, moeten de wijzigingen worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 15 van 21.1.1998, blz. 6.

(4)  PB C 82 van 16.3.2011, blz. 7.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.1.   Vers vlees (en verse slachtafvallen)

ITALIË

Vitellone bianco dell'Appennino centrale (BGA)


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1302/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2011

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog drie maanden mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 kan een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting die in strijd is met onderhavige verordening, nog voor een periode van drie maanden worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Kunststof fles van polyethyleen met stop en een ronde basisvorm.

Het product heeft een hoogte van ongeveer 20 cm en een inhoud van 0,5 liter.

Het product is bestemd om in de fleshouder op fietsen te worden geplaatst en wordt gebruikt voor het vervoer van dranken.

(Zie foto) (1)

3923 30 10

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 3923, 3923 30 en 3923 30 10.

Omdat het product een kunststof fles met een stop is die geen andere elementen bevat zoals bij voorbeeld afneembare drinkbekers en omdat het gebruikt wordt voor het vervoer van dranken ter verfrissing, kan het niet worden aangemerkt als tafelgerei, keukengerei of een ander huishoudelijk artikel van post 3924. Indeling onder post 3924 is bijgevolg uitgesloten.

Omdat het product een artikel is voor vervoer of voor verpakking van goederen, moet het worden ingedeeld onder post 3923 (zie de toelichting op het geharmoniseerde systeem op post 3923, punt a) van de eerste alinea).

Image


(1)  De foto is louter ter informatie.


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1303/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2011

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er moet worden bepaald dat de houder van een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, deze inlichting nog drie maanden mag blijven gebruiken overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 kan een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting die in strijd is met onderhavige verordening, nog voor een periode van drie maanden worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Gel, opgemaakt voor de verlichting van pijn, die de volgende bestanddelen bevat:

isopropylalcohol

water

kruidenextract (Ilex paraguariensis)

acrylzuurpolymeren (carbomeer)

tri-ethanolamine

menthol

kamfer

siliciumdioxide

methylparabeen

glycerine

propyleenglycol

tartrazine (E102)

briljantblauw FCF (E133)

De hoeveelheden van de bestanddelen zijn niet vermeld op de verpakking van het product.

Op de verpakking wordt geadviseerd het product te gebruiken voor de tijdelijke verlichting van lichte pijnen en spier- en gewrichtspijn die samenhangt met artritispijn, rugpijn, verrekkingen en verstuikingen.

3824 90 97

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aanvullende aantekening 1 (GN) op hoofdstuk 30, en de tekst van de GN-codes 3824, 3824 90 en 3824 90 97.

Het product is niet bestemd voor therapeutisch gebruik, omdat het geen ziekte of aandoening behandelt of geneest, noch voor profylactisch gebruik, omdat het geen ziekte of aandoening voorkomt of ertegen beschermt. Voorts voldoet het product niet aan de vereisten van aanvullende aantekening 1 (GN) op hoofdstuk 30. Indeling als geneesmiddel onder post 3004 is daarom uitgesloten.

Het product mag niet worden aangemerkt als een schoonheids- of opmaakpreparaat omdat het niet gebruikt wordt voor huidverzorging. Hoewel het product een verkoelend effect heeft op de huid waarop het wordt aangebracht, behandelt het de huid op geen enkele manier. Indeling onder post 3304 is daarom uitgesloten.

Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 3824 90 97 als een ander chemisch product of preparaat van de chemische of van aanverwante industrieën, elders genoemd noch elders onder begrepen.


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1304/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2011

tot intrekking, voor 2012, van de tijdelijke schorsing van de vrijstellingsregeling met betrekking tot de invoer in de Europese Unie van bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad bedoelde landbouwproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (1), en met name artikel 7, lid 2,

Gezien Besluit 2004/859/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de sluiting van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen over Protocol nr. 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (2), en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol nr. 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (3) en Protocol nr. 3 bij de EER-overeenkomst (4) bevatten de handelsregelingen tussen de overeenkomstsluitende partijen voor bepaalde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten.

(2)

Protocol nr. 3 bij de EER-overeenkomst, zoals gewijzigd bij Besluit nr. 138/2004 van het Gemengd Comité van de EER (5), voorziet in een nultarief voor bepaald water met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, ingedeeld onder GN-code 2202 10 00, en bepaalde andere alcoholvrije suikerhoudende dranken, ingedeeld onder GN-code ex 2202 90 10.

(3)

Het nultarief voor dat water en die andere dranken is voor Noorwegen tijdelijk geschorst bij de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen over Protocol nr. 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (6), hierna „de overeenkomst” genoemd, die is goedgekeurd bij Besluit 2004/859/EG. Ingevolge punt IV van het goedgekeurde proces-verbaal van de overeenkomst is de rechtenvrije invoer van de bij de GN-codes 2202 10 00 en ex 2202 90 10 bedoelde goederen van oorsprong uit Noorwegen alleen toegestaan binnen de grenzen van een rechtenvrij tariefcontingent, terwijl voor invoer buiten dat tariefcontingent een invoerrecht moet worden betaald.

(4)

Ingevolge punt IV, derde streepje, laatste volzin, van het goedgekeurde proces-verbaal van de overeenkomst moet de producten in kwestie onbeperkt en rechtenvrij toegang tot de Europese Unie worden verleend als het tariefcontingent op 31 oktober van het voorgaande jaar nog niet is uitgeput. Volgens de aan de Commissie verstrekte gegevens was het bij Verordening (EU) nr. 1248/2010 van de Commissie (7) geopende contingent voor het water en de dranken in kwestie voor het jaar 2011 op 31 oktober 2011 nog niet uitgeput. Daarom moet de producten in kwestie van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 onbeperkt en rechtenvrij toegang tot de Europese Unie worden verleend.

(5)

Derhalve moet de tijdelijke schorsing van de vrijstelling van rechten overeenkomstig Protocol nr. 2 worden ingetrokken.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in niet onder bijlage I vallende verwerkte landbouwproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2012 wordt de tijdelijke schorsing van de vrijstellingsregeling die krachtens Protocol nr. 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen van toepassing is op goederen met de GN-codes 2202 10 00 (water, mineraal water en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd) en ex 2202 90 10 (andere niet-alcoholische dranken die suiker (sacharose of invertsuiker) bevatten) ingetrokken.

2.   Voor de in lid 1 genoemde goederen gelden de wederzijds toepasselijke oorsprongsregels, die zijn opgenomen in Protocol nr. 3 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 328 van 15.12.2009, blz. 10.

(2)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 70.

(3)  PB L 171 van 27.6.1973, blz. 2.

(4)  PB L 22 van 24.1.2002, blz. 37.

(5)  PB L 342 van 18.11.2004, blz. 30.

(6)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 72.

(7)  PB L 341 van 23.12.2010, blz. 1.


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1305/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 december 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

58,0

MA

72,2

TN

80,5

TR

94,4

ZZ

76,3

0707 00 05

EG

170,1

TR

111,9

ZZ

141,0

0709 90 70

MA

41,1

TR

146,0

ZZ

93,6

0805 10 20

AR

40,2

BR

41,5

CL

30,5

MA

56,3

TR

58,8

ZA

54,0

ZZ

46,9

0805 20 10

MA

65,1

ZZ

65,1

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

84,5

TR

80,1

ZZ

82,3

0805 50 10

TR

55,7

ZZ

55,7

0808 10 80

CA

109,9

CL

90,0

US

118,0

ZA

80,2

ZZ

99,5

0808 20 50

CN

60,4

ZZ

60,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/23


BESLUIT VAN DE RAAD

van 1 december 2011

betreffende de praktische en procedurele regelingen inzake de benoeming door de Raad van vier leden van de Europese jury voor de actie van de Europese Unie voor het Europees erfgoedlabel

(2011/831/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit nr. 1194/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees erfgoedlabel (1), en met name artikel 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 8 van Besluit nr. 1194/2011/EU is bepaald dat er een Europese jury van onafhankelijke deskundigen („de Europese jury”) wordt ingesteld, die uit dertien door de Europese instellingen en organen te benoemen leden zal bestaan, van wie er vier door de Raad worden benoemd voor een termijn van drie jaar.

(2)

Iedere instelling en elk orgaan moet er zorg voor dragen dat de competenties van de leden van de Europese jury die door hen worden benoemd, zoveel mogelijk complementair zijn.

(3)

Bij de kandidaatstelling van leden van de Europese jury worden lidstaten die al een of meer experts in die jury hebben die door een andere instelling of orgaan dan de Raad zijn benoemd, aangemoedigd om bij de besluitvorming over hun deelname aan het proces het streven naar een geografisch en genderevenwicht in de Europese jury in aanmerking te nemen.

(4)

De Raad dient de praktische en procedurele regelingen vast te stellen voor de benoeming van de vier leden van de Europese jury die hij benoemt.

(5)

Deze regelingen dienen eerlijk, gemakkelijk uitvoerbaar, niet-discriminerend en transparant te zijn en moeten ervoor zorgen dat de in de Europese jury benoemde leden naar behoren hun verplichtingen nakomen.

(6)

Deze regelingen moeten zo nodig worden aangepast in het licht van de resultaten van de bij artikel 18 van Besluit nr. 1194/2011/EU voorgeschreven evaluaties van de actie voor het Europees erfgoedlabel,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Raad neemt een besluit over de benoeming van vier leden in de Europese jury volgens de in artikel 2 vastgestelde praktische en procedurele regelingen.

Artikel 2

1.   De lidstaten worden uitgenodigd om kandidaten voor te dragen als leden van de Europese jury. Het staat de lidstaten vrij al dan niet aan dit proces deel te nemen. Elke lidstaat mag slechts één kandidaat voordragen. Met het oog op een evenwichtige geografische vertegenwoordiging worden de lidstaten waarvan deskundigen voor de vorige termijn door de Raad werden benoemd, van deelname uitgesloten.

2.   De voordrachten worden schriftelijk gedaan en tonen duidelijk aan dat de betrokken kandidaat een onafhankelijk deskundige is die beschikt over aanzienlijke ervaring en deskundigheid op de gebieden die relevant zijn voor de doelstellingen van de actie, en zich committeert aan de werkzaamheden van de Europese jury, overeenkomstig de in deel 1 van de bijlage vermelde vereisten. De voordrachten bevatten tevens een naar behoren ondertekende verklaring, waarvan de tekst in deel 2 van de bijlage is opgenomen.

3.   In de voordrachten wordt voor elke kandidaat één hoofdcategorie van deskundigheid uit onderstaande lijst vermeld:

Europese geschiedenis en culturen;

onderwijs en jeugdzaken;

cultuurbeheer, inclusief de erfgoeddimensie;

communicatie en toerisme.

4.   Uit de door de bevoegde voorbereidende instantie van de Raad in aanmerking genomen voordrachten wordt bij loting één kandidaat geselecteerd voor elk van de vier categorieën die in lid 3 zijn vermeld. De eerst gelote kandidaat voor elke categorie wordt geacht te zijn geselecteerd. Die selectie wordt vervolgens door de Raad goedgekeurd.

5.   Indien er in een of meer categorieën geen kandidaten zijn, worden bij loting een of meer extra kandidaten geselecteerd uit de categorieën waarin er de meeste kandidaten zijn. Indien er in een bepaalde categorie slechts één kandidaat is, wordt die kandidaat zonder loting geacht te zijn geselecteerd.

6.   Ingeval een lid van de Europese jury niet in staat is zijn mandaat te vervullen, benoemt de lidstaat die het betrokken lid heeft benoemd, zo spoedig mogelijk een vervanger. Die benoeming beantwoordt aan de in de bijlage, delen 1 en 2, vermelde vereisten en geldt voor resterende duur van de ambtstermijn van het lid.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

W. KOSINIAK-KAMYSZ


(1)  PB L 303 van 22.11.2011, blz. 1.


BIJLAGE

LIJST VAN VEREISTEN WAARAAN DE KANDIDATEN MOETEN VOLDOEN

DEEL 1

ELKE SCHRIFTELIJKE KANDIDAATSTELLING BEVAT:

een beschrijving van de opleiding en de werkervaring van de kandidaat, alsmede van diens meest opvallende prestaties die relevant zijn voor de doelstellingen van de actie en de door de sites te vervullen criteria,

een keuze van een welbepaalde categorie van deskundigheid, vergezeld van een toelichting bij die keuze.

DEEL 2

ELKE KANDIDAATSTELLING BEVAT ONDERSTAANDE SCHRIFTELIJKE VERKLARING:

„Ik verklaar:

kennis te hebben van de taken die het ambt met zich meebrengt, en in staat te zijn een passend aantal werkdagen per jaar aan de werkzaamheden van de Europese jury te wijden;

te weten dat het lidmaatschap van de Europese jury geen erefunctie is en dat ik van de Commissie een vergoeding voor dit werk, alsmede voor reis- en verblijfskosten zal ontvangen;

te beseffen dat de taken onafhankelijkheid vereisen en dat ik elk jaar een verklaring zal moeten ondertekenen waarin ik bevestig geen bestaand of potentieel belangenconflict te hebben, overeenkomstig artikel 8, lid 5, van Besluit nr. 1194/2011/EU.”.


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/25


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2011

betreffende een gids voor collectieve EU-registratie, registratie voor derde landen en overkoepelende registratie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 8896)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/832/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (1), en met name artikel 3 en artikel 46, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1221/2009 voorziet in de mogelijkheid van EMAS-registratie voor organisaties met meerdere vestigingen in één of meer lidstaten of in derde landen.

(2)

Ondernemingen en andere organisaties met vestigingen in verschillende lidstaten of in derde landen moeten aanvullende informatie en richtsnoeren ontvangen over de mogelijkheden om een EMAS-registratie te verkrijgen.

(3)

De maatregelen in deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In de zin van artikel 46, lid 4, en teneinde artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 nader toe te lichten, hecht de Commissie goedkeuring aan deze gids voor collectieve EU-registratie, registratie voor derde landen en overkoepelende EMAS-registratie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 december 2011.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Gids voor collectieve EU-registratie, registratie voor derde landen en overkoepelende EMAS-registratie (Verordening (EG) nr. 1221/2009)

1.   INLEIDING

Dit document is bedoeld als toelichting op de wijze waarop het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) werkt voor organisaties met dochterondernemingen en vestigingen in verschillende EU-lidstaten en/of derde landen, en als specifiek richtsnoer voor lidstaten, verificateurs en organisaties, die het voor registratiedoeleinden kunnen gebruiken. Deze gids is gebaseerd op artikel 46, lid 4, van de EMAS-verordening (1), waarin is bepaald dat de Commissie „in samenwerking met het forum van bevoegde instanties … een gids op[stelt] over de registratie van organisaties buiten de Gemeenschap” en op artikel 16, lid 3, waarin is bepaald dat „het forum van bevoegde instanties ... richtsnoeren uit[werkt] om ervoor te zorgen dat de procedures betreffende de registratie van organisaties overeenkomstig deze verordening, inclusief de vernieuwing van de registratie en de schorsing en schrapping van organisaties in en buiten de Gemeenschap uit het register, coherent worden toegepast”.

Bij de invoering in 1993 was EMAS opgezet voor afzonderlijke vestigingen van organisaties in de industriële sector en de productiesector. Na de eerste herziening in 2001, ontstond EMAS II, waaraan alle organisaties met meerdere vestigingen (net als in het oorspronkelijke systeem gevestigd in de EU-lidstaten en in de EER) konden deelnemen. EMAS III gaat nog een stap verder want het systeem is nu van toepassing op organisaties binnen en buiten de EU.

Nu EMAS ook openstaat voor derde landen, hebben organisaties uit alle sectoren de beschikking over een hulpmiddel om een hoog milieuprestatieniveau te bereiken dat algemeen erkend kan worden door belanghebbenden in de Europese Gemeenschap.

De lidstaten kunnen zelf besluiten of hun nationale bevoegde instanties voorzien in de registratie van organisaties in derde landen overeenkomstig artikel 11, lid 1, van de EMAS-verordening.

Registratie

Vanwege het onderlinge verband tussen de registratie van organisaties met meerdere vestigingen binnen de EU en de registratie van organisaties buiten de EU, kunnen zich in de praktijk verschillende situaties voordoen. Dit document bevat algemene richtsnoeren voor gevallen waarmee bevoegde instanties, milieuverificateurs en organisaties die EMAS-registratie aanvragen, geconfronteerd worden. Er wordt ingegaan op de volgende drie specifieke situaties:

Situatie 1: Registratie van organisaties met vestigingen in meer dan één EU-lidstaat (collectieve EU-registratie);

Situatie 2: Registratie van enkele of collectieve organisaties met vestigingen in derde landen (registratie voor derde landen), en

Situatie 3: Registratie van organisaties met vestigingen in zowel EU-lidstaten als derde landen (overkoepelende registratie).

In elk van de drie procedures kan de organisatie een collectieve registratie aanvragen voor alle of sommige van die vestigingen. De aanvragende organisatie bepaalt zelf welke vestigingen ze wil laten registreren.

Opmerking:

De standaardprocedure voor een nationale collectieve EU-registratie wordt niet behandeld in dit document.

Dit richtsnoer gaat in op kwesties zoals:

de vaststelling van de bevoegde instantie;

de accreditatie of vergunningverlening voor milieuverificateurs die hun werkzaamheden verrichten buiten de EU;

de onderlinge afstemming van deze procedures door de lidstaten;

de naleving van de wettelijke eisen in derde landen;

de vernieuwing, schrapping en schorsing van collectieve registraties.

Hoewel de eisen voor deze drie situaties vaak verregaand gelijk zijn, is omwille van de leesbaarheid van de tekst het gebruik van kruisverwijzingen tussen de hoofdstukken tot een minimum beperkt gehouden. Daarom kan het voorkomen dat bepaalde passages herhaald worden.

Voor de geloofwaardigheid van EMAS is het belangrijk dat de verordening binnen en buiten de EU op dezelfde manier wordt toegepast. Er dient daarom rekening te worden gehouden met verschillen en problemen bij de uitvoering van sommige onderdelen van EMAS, zoals de naleving van de wettelijke eisen. Bevoegde instanties in lidstaten die registratie voor derde landen toestaan, moeten specifieke procedures vaststellen om te waarborgen dat EMAS binnen en buiten de EU resulteert in gelijkwaardige systemen. De historische, economische en culturele betrekkingen tussen de EU-lidstaten en derde landen kunnen een positieve invloed hebben op de uitvoering van EMAS voor derde landen en overkoepelende registratie, en kunnen dus bevorderlijk zijn voor de wereldwijde uitbreiding van EMAS.

2.   TERMINOLOGIE

In deze gids worden de volgende begrippen gebruikt:

Hoofdzetel: een bestuurlijke entiteit bovenaan een organisatie met meerdere vestigingen die verantwoordelijk is voor de beheersing en coördinatie van de hoofdfuncties van de organisatie, zoals strategische planning, communicatie, belastingen, juridische zaken, marketing en financiën.

Beheercentrum: een vestiging, anders dan de hoofdzetel van de organisatie met meerdere vestigingen, die specifiek is aangewezen voor de registratie volgens de EMAS-verordening en die verantwoordelijk is voor de beheersing en coördinatie van het milieubeheersysteem.

Leidende bevoegde instantie: de bevoegde instantie belast met de procedure voor collectieve EU-registratie, registratie voor derde landen en overkoepelende registratie.

Opmerking:

Artikel 3, lid 3, van de EMAS-verordening beschrijft de vaststelling van de (leidende) bevoegde instantie.

De vaststelling van de leidende bevoegde instantie kan als volgt verschillen voor elk van de hierboven beschreven situaties:

In situatie 1 (collectieve EU-registratie) is de leidende bevoegde instantie de bevoegde instantie uit de lidstaat waarin de hoofdzetel of het beheercentrum van de aanvragende organisatie zich bevindt.

Bij registratie voor derde landen of overkoepelende registratie is dat de bevoegde instantie uit de lidstaat die voorziet in de registratie van organisaties van buiten de Gemeenschap en waar de verificateur is geaccrediteerd. Dit houdt in dat de lidstaat moet voorzien in de mogelijkheid van registratie voor derde landen en er bovendien verificateurs moeten zijn met een accreditatie of vergunning voor verificatie in de derde landen waar zich de vestigingen bevinden die zich willen laten registreren.

3.   COLLECTIEVE EU-REGISTRATIE — REGISTRATIE VAN ORGANISATIES MET MEERDERE VESTIGINGEN IN VERSCHILLENDE LIDSTATEN (SITUATIE 1)

3.1.   Toepasselijke wetgeving en naleving van de wettelijke eisen in EU-lidstaten

3.1.1.

De organisaties moeten te allen tijde voldoen aan de communautaire en nationale wettelijke eisen die van toepassing zijn op de vestigingen waarop de EMAS-registratie betrekking heeft.

3.1.2.

Volgens bijlage IV, onder B, punt g), bij de EMAS-verordening moet de milieuverklaring van een organisatie verwijzen naar de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften.

3.1.3.

De organisatie kan de in artikel 4, lid 4, van de EMAS-verordening bedoelde materiële of schriftelijke bewijsstukken overleggen in de vorm van verklaringen van de bevoegde handhavingsautoriteiten waaruit blijkt dat er geen bewijs is dat zij niet aan de wettelijke voorschriften voldoet en/of het voorwerp is van een handhavingsprocedure, rechtsgeding of klachtenprocedure. De verificateurs moeten in het kader van de verificatieprocedure alle milieuvergunningen controleren die op de organisatie van toepassing zijn, dan wel iedere andere vorm van bewijs overeenkomstig het rechtsstelsel dat van kracht is in de lidstaat waar de vestiging zich bevindt.

3.2.   Taken van de bevoegde instanties

3.2.1.

Bij collectieve EU-registratie is de plaats van de hoofdzetel of het beheercentrum (in die volgorde) van de organisatie bepalend voor de vaststelling van de leidende bevoegde instantie.

3.2.2.

Bij collectieve EU-registratie werkt de leidende bevoegde instantie uitsluitend samen met alle bevoegde instanties in de lidstaten waar zich vestigingen bevinden waarop de collectieve registratie betrekking heeft.

3.2.3.

De leidende bevoegde instantie is verantwoordelijk voor de registratie en coördineert de procedure met andere relevante bevoegde instanties.

De leidende bevoegde instantie gaat niet over tot registratie, schorsing, schrapping of vernieuwing van de registratie van een organisatie als de bevoegde instantie uit een andere lidstaat waar zich de vestigingen bevinden waarop de registratie betrekking heeft, niet instemt met de registratie, schorsing, schrapping of vernieuwing (zie de punten 3.4. en 3.6 van dit document). Bovendien kan de leidende bevoegde instantie overeenkomstig punt 3.4.6 ook besluiten tot een procedure voor een meer beperkte collectieve registratie (bv. zonder de betwiste vestiging).

3.2.4.

Bevoegde instanties moeten hun activiteiten coördineren met de accreditatie- en vergunningsinstanties in hun lidstaat, teneinde te waarborgen dat zowel de bevoegde instantie als de accreditatie- en vergunningsinstantie hun respectieve taken op gecoördineerde wijze kunnen uitvoeren.

3.2.5.

Binnen zes maanden na aanneming van deze gids dienen er algemene beginselen en specifieke procedures voor coördinatie tussen de bevoegde instanties te worden geformuleerd en goedgekeurd door het forum van bevoegde instanties. Vervolgens worden zij ter goedkeuring voorgelegd overeenkomstig de in artikel 48, lid 2, en artikel 49, lid 3, van de EMAS-verordening bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.2.6.

Het forum van bevoegde instanties stelt standaardformulieren op in alle officiële talen van de Europese Unie voor de uitvoering van bovengenoemde coördinatieprocedures. Om doelmatige communicatie mogelijk te maken en de kans op misverstanden wegens taalproblemen tot een minimum te beperken, zullen de standaardformulieren overwegend aankruisvakjes bevatten en slechts in heel beperkte mate ruimte bieden voor het maken van opmerkingen in de vorm van vrije tekst. Schriftelijke bewijzen van deze communicatie, per post, e-mail of fax, dienen te worden bewaard met het oog op eventuele geschillen tussen bevoegde instanties.

Voornoemde formulieren dienen vergezeld te gaan van een als bijwerkbare bijlage opgenomen lijst van de toepasselijke vergoedingen in alle lidstaten.

3.3.   Taken van de verificateurs met een accreditatie of vergunning

3.3.1.

De hoofdstukken V en VI van de EMAS-verordening bevatten algemene regels voor EMAS-milieuverificateurs, voor hun accreditatie of vergunning, en voor het verificatieproces.

3.3.2.

De verificatie van het milieubeheersysteem en de validering van de EMAS-milieuverklaring moeten worden uitgevoerd door een EMAS-milieuverificateur die voor de desbetreffende reikwijdte is geaccrediteerd of een vergunning heeft overeenkomstig de NACE-codes (2).

3.3.3.

Bij registratie van een organisatie met meerdere vestigingen en activiteiten dient de accreditatie van de verificateur(s) alle NACE-codes van de vestigingen en activiteiten van de organisatie te bestrijken. Als een verificateur geen accreditatie of vergunning heeft voor alle desbetreffende NACE-codes, moet in voorkomend geval worden samengewerkt met andere geaccrediteerde milieuverificateurs. De organisatie die zich wil laten registreren, bepaalt zelf of zij diverse geaccrediteerde verificateurs wil inzetten overeenkomstig artikel 4 van de EMAS-verordening. Naast een tekort aan geaccrediteerde verificateurs voor de desbetreffende NACE-codes kan een organisatie nog andere redenen hebben om diverse verificateurs in te zetten (bv. plaatselijke ervaring, talenkennis of de wens om de EMAS-verificatie te combineren met certificering volgens andere normen). Alle samenwerkende verificateurs moeten de verklaring van artikel 25, lid 9, van de EMAS-verordening en de EMAS-milieuverklaring ondertekenen. Elke ingezette verificateur is verantwoordelijk voor de uitkomst van het deel van de verificatie dat betrekking heeft op zijn deskundigheidsgebied (meestal gerelateerd aan bepaalde NACE-codes). Het feit dat alle ingezette verificateurs dezelfde verklaring moeten ondertekenen, stelt de leidende bevoegde instantie in staat elk van hen te identificeren. Dat betekent dat de leidende bevoegde instantie via de samenwerkende bevoegde instanties (die op hun beurt hun werkzaamheden moeten coördineren met de accreditatie- en vergunningsinstanties) kan controleren of alle ingezette verificateurs hebben voldaan aan de verplichting van voorafgaande kennisgeving als bedoeld in artikel 23, lid 2, van de EMAS-verordening. Verder kan de leidende bevoegde instantie controleren of de NACE-codes van de ingezette verificateurs die van de desbetreffende organisatie bestrijken.

3.3.4.

Verificateurs die in een lidstaat een accreditatie of vergunning hebben, mogen ook in andere lidstaten werkzaamheden verrichten. Verificateurs die voornemens zijn in een andere lidstaat werkzaamheden te gaan verrichten, dienen daarvan ten minste vier weken vooraf kennis te geven aan de accreditatie- of vergunningsinstantie in die lidstaat.

3.3.5.

De accreditatie- of vergunningsinstantie die toeziet op de verificateurs die werkzaam zijn in de lidstaat waarin zij zich bevindt, zendt bij problemen en/of negatieve resultaten een toezichtrapport naar de bevoegde instantie in die lidstaat. Vervolgens zendt deze bevoegde instantie het toezichtrapport door naar de leidende bevoegde instantie die belast is met de collectieve EU-registratie.

3.3.6.

Indien een verificateur een geval van niet-naleving constateert bij verificatie voor de eerste registratie, mag hij de verklaring van artikel 25, lid 9, van de EMAS-verordening en de EMAS-milieuverklaring niet ondertekenen.

3.3.7.

Indien een verificateur een geval van niet-naleving constateert in de geldigheidsperiode van de registratie of bij vernieuwing, kan hij aan de (leidende) bevoegde instantie melden dat de betrokken organisatie niet meer aan de EMAS-eisen voldoet. Bij vernieuwing van de EMAS-registratie mag hij de verklaring van artikel 25, lid 9, en de bijgewerkte EMAS-milieuverklaring alleen ondertekenen als de organisatie aantoont maatregelen te hebben genomen (in overleg met de handhavingsautoriteiten) om te waarborgen dat zij weer aan de wettelijke eisen voldoet. Als de organisatie onvoldoende maatregelen treft om het nalevingsprobleem op te lossen, mag de verificateur de bijgewerkte verklaring niet valideren en de verklaring en de EMAS-milieuverklaring niet ondertekenen. De EMAS-milieuverificateur mag dus alleen bij volledige naleving de verklaring ondertekenen en de EMAS-milieuverklaring valideren.

3.4.   Registratieprocedure

3.4.1.

De hoofdstukken II, III en IV van de EMAS-verordening bevatten algemene regels voor de registratie.

3.4.2.

De organisatie moet in een vroeg stadium in contact treden met de verificateur(s) en de leidende bevoegde instantie om alle taalkwesties op te helderen in verband met de documenten die nodig zijn voor registratie, met inachtneming van de eisen van artikel 5, lid 3, en bijlage IV, onder D, van de EMAS-verordening.

3.4.3.

De leidende bevoegde instantie controleert de informatie in de aanvraag en neemt daarvoor contact op met de andere betrokken bevoegde instanties. Daarbij informeren de betrokken bevoegde instanties de leidende bevoegde instantie over de geldigheid van de informatie van de desbetreffende nationale vestigingen.

3.4.4.

Via hun accreditatie- en vergunningsinstanties controleren de betrokken bevoegde instanties voor hun respectieve lidstaten of de voor de registratieprocedure ingezette verificateur(s) een accreditatie of vergunning heeft (hebben) voor alle voor de registratie relevante NACE-codes. Dat houdt in dat de bevoegde instantie controleert of de verificateur(s) heeft (hebben) voldaan aan de voorschriften van artikel 24, lid 1, van de EMAS-verordening inzake tijdige kennisgeving (ten minste vier weken vóór elke verificatie in een lidstaat). De bevoegde instantie laat daartoe in elk geval met een eenvoudig bericht aan de accreditatie- en vergunningsinstantie in de eigen lidstaat weten dat er vestigingen moeten worden geregistreerd op basis van verificatie-/valideringswerkzaamheden van verificateurs uit andere lidstaten. Indien de accreditatie- en vergunningsinstantie de verificateur onvoldoende bekwaam acht, kan zij de verificateur verplichten te voldoen aan de desbetreffende eisen of de bevoegde instantie informeren over de kwestie. Zonder deze minimale vorm van communicatie tussen de bevoegde instanties en de accreditatie- en vergunningsinstanties, evenals tussen de bevoegde instanties en de leidende bevoegde instantie, zou het toezicht ondermijnd kunnen worden.

3.4.5.

Alle bij de registratieprocedure betrokken bevoegde instanties controleren aan de hand van hun nationale procedures of de vestigingen in de eigen lidstaat aan de EMAS-verordening voldoen. Zij informeren de leidende bevoegde instantie over hun besluit (kan wel/niet worden geregistreerd). Bij een negatief besluit informeert de bevoegde instantie de leidende bevoegde instantie over de motivering daarvan in de vorm van een verklaring. Aangezien die verklaring bindend is, kan de leidende bevoegde instantie ofwel besluiten de procedure voor collectieve registratie te staken tot voldaan is aan de voorschriften van de verordening (in welk geval geen van de vestigingen wordt geregistreerd volgens EMAS) ofwel de organisatie informeren dat zij een procedure voor collectieve registratie zonder de betwiste vestiging kan starten.

3.4.6.

Na het besluit over registratie informeert de leidende bevoegde instantie alle betrokken nationale bevoegde instanties, die op hun beurt hun respectieve handhavingsautoriteiten informeren.

Opmerking:

De Europese Commissie moedigt de betrokken bevoegde instanties aan elkaar de contactgegevens van hun handhavingsautoriteiten door te geven voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde instanties en de handhavingsautoriteiten wanneer aan laatstgenoemden geen gevallen van niet-naleving bekend zijn.

3.4.7.

Het toezicht op de naleving van de wettelijke eisen op nationaal niveau wordt gewaarborgd door de nationale handhavingsautoriteiten en door verificateurs tijdens het verificatieproces. Bij constatering van niet-naleving informeren deze autoriteiten de nationale bevoegde instantie, die op haar beurt de leidende bevoegde instantie informeert.

3.4.8.

Als een bevoegde instantie in de lidstaat waarin zich een vestiging bevindt van de organisatie die de aanvraag van de collectieve registratie in kwestie doet, bewijs van inbreuk op de toepasselijke wettelijke eisen, klachten of enige andere relevante informatie aantreft voor naleving van de eisen inzake registratie, vernieuwing, schorsing en schrapping, zendt zij onverwijld een toezichtrapport over het probleem aan de leidende bevoegde instantie.

3.4.9.

Sommige lidstaten zijn verplicht een vergoeding in rekening te brengen volgens hun nationale wetgeving. Het is niet aan de leidende bevoegde instantie te besluiten over vergoedingen die zijn vastgelegd in de wetgeving van andere lidstaten. De rol van de leidende bevoegde instantie is in dit verband beperkt tot het informeren van de organisatie over het totaalbedrag en de afzonderlijke vergoedingen verschuldigd aan de nationale bevoegde instanties die betrokken zijn bij de registratieprocedure. Tevens laat de leidende bevoegde instantie de organisatie weten dat alle betrokken bevoegde instanties de vergoedingen in verband met de registratie van de nationale vestigingen waarop een procedure voor de collectieve registratie betrekking heeft, rechtstreeks aan de respectieve nationale vestigingen van de aanvragende organisatie in rekening brengen.

Alle betrokken bevoegde instanties informeren de leidende bevoegde instantie dat de vergoedingen daadwerkelijk zijn betaald vóór registratie, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, onder d) van de EMAS-verordening.

Opmerking:

De Europese Commissie moedigt alle lidstaten ten zeerste aan mogelijkheden te onderzoeken om de vergoedingen die van toepassing zijn op organisaties die collectieve registratie aanvragen, te verlagen. Bij collectieve registratie maakt alleen de leidende bevoegde instantie administratieve kosten die vergelijkbaar zijn met die van een reguliere registratie, terwijl de betrokken bevoegde instanties er minder bemoeienis mee hebben en hun kosten dus lager zijn. Lagere kosten maken EMAS en collectieve registratie aantrekkelijker.

3.4.10.

De bevoegde instanties moeten de vergoedingen voor de registratie van de bij een collectieve registratie betrokken nationale vestigingen rechtstreeks in rekening brengen bij de respectieve nationale vestigingen van de aanvragende organisatie.

3.5.   Reeds registreerde organisaties

3.5.1.

Indien een reeds geregistreerde organisatie besluit collectieve EU-registratie aan te vragen, kan de leidende bevoegde instantie op verzoek van de organisatie de reikwijdte van de bestaande registratie uitbreiden, met behoud van het bestaande nummer in het nationale register. De inschrijving moet ook met het nieuwe registratienummer worden opgenomen in het nationale register. In dergelijke gevallen dienen alle overige betrokken bevoegde instanties in lidstaten waar de organisatie al geregistreerde vestigingen heeft, ervoor te zorgen dat de bestaande registraties onder de nieuwe registratienummers in de respectieve registers worden opgenomen.

3.6.   Schrapping en schorsing van registraties

3.6.1.

Op deze specifieke procedure zijn de algemene regels voor schorsing en schrapping volgens artikel 15 van de EMAS-verordening van toepassing.

3.6.2.

Eventuele klachten over de geregistreerde organisatie moeten aan de leidende bevoegde instantie worden bekendgemaakt.

3.6.3.

Iedere bevoegde instantie is belast met de procedures inzake de vestigingen van de organisatie in de eigen lidstaat. Indien een organisatie moet worden geschorst of geschrapt uit het EMAS-register, stelt de samenwerkende bevoegde instantie de leidende bevoegde instantie door middel van een verklaring in kennis van haar standpunt. Dat betekent dat de nationale bevoegde instanties alleen verklaringen over de nationale vestigingen in hun eigen lidstaat afgeven. Indien uit een van die verklaringen blijkt dat een nationale vestiging niet kan worden geregistreerd, start de leidende bevoegde instantie de in artikel 15 van de EMAS-verordening bedoelde procedure voor schrapping of schorsing. Alvorens een definitief besluit te nemen over schrapping of schorsing van de organisatie, stelt de leidende bevoegde instantie de andere samenwerkende bevoegde instanties in kennis van de redenen voor schorsing of schrapping door één of meer bevoegde instanties. De leidende bevoegde instantie dient tevens de hoofdzetel of het beheercentrum van de organisatie te informeren over de genomen beslissing en de redenen voor de voorgestelde schrapping of schorsing. Vervolgens biedt de leidende bevoegde instantie de organisatie de mogelijkheid de gehele organisatie te laten schrappen uit het EMAS-register of de betwiste vestigingen niet meer onder de collectieve registratie te laten vallen.

3.6.4.

Onderlinge geschillen tussen nationale bevoegde instanties die betrokken zijn bij de collectieve registratie, worden beslecht binnen het forum van bevoegde instanties. Geschillen tussen de leidende bevoegde instantie en de organisatie worden beslecht volgens het nationale recht van het land waarin de leidende bevoegde instantie zich bevindt. Geschillen tussen de organisatie en afzonderlijke bevoegde instanties, bijvoorbeeld over de naleving van de wettelijke eisen door afzonderlijke nationale vestigingen in het kader van de collectieve registratie, worden beslecht volgens het toepasselijke nationale recht van de desbetreffende lidstaat. Geschillen worden beslecht overeenkomstig artikel 15 van de EMAS-verordening.

3.6.5.

Als er binnen het forum van bevoegde instanties geen schikking kan worden getroffen tussen de betrokken bevoegde instanties, kan de registratieprocedure zonder de betwiste vestigingen worden voortgezet.

3.7.   Taalkwesties

3.7.1.

De EMAS-milieuverklaring en andere relevante documenten moeten worden ingediend in de officiële taal of talen van de lidstaat waarin de leidende bevoegde instantie zich bevindt (artikel 5, lid 3). Als een organisatie een collectieve milieuverklaring met informatie over afzonderlijke vestigingen indient, moet die informatie tevens zijn opgesteld in de officiële taal of talen van die lidstaten waarin die vestigingen zich bevinden.

4.   REGISTRATIE VOOR DERDE LANDEN — REGISTRATIE VAN ORGANISATIES MET ÉÉN OF MEER VESTIGINGEN IN DERDE LANDEN (SITUATIE 2)

Een EMAS-registratie voor derde landen is een EMAS-registratie van een organisatie die actief is in één of meer derde landen. Volgens de EMAS-verordening kunnen de lidstaten zelf bepalen of hun nationale bevoegde instanties voorzien in de registratie van organisaties in derde landen overeenkomstig artikel 11, lid 1, van de EMAS-verordening.

4.1.   Toepasselijke wetgeving en naleving van de wettelijke eisen in derde landen

4.1.1.

De organisaties moeten te allen tijde voldoen aan de desbetreffende nationale wettelijke eisen van de derde landen waar zich de vestigingen bevinden waarop de EMAS-registratie betrekking heeft.

4.1.2.

Om te waarborgen dat EMAS te allen tijde beantwoordt aan de ambitieuze doelstelling van het systeem en geloofwaardig blijft, moeten de milieuprestaties van een organisatie in een derde land zo dicht mogelijk in de buurt komen van het niveau waaraan EU-organisaties moeten voldoen volgens de toepasselijke Europese en nationale wetgeving. Het is daarom wenselijk dat organisaties van buiten de Gemeenschap niet alleen naar de toepasselijke nationale milieuvoorschriften verwijzen, maar in de milieuverklaring ook refereren aan de wettelijke milieuvoorschriften die van toepassing zijn op soortgelijke organisaties in de lidstaat waar zij hun registratieaanvraag willen indienen (artikel 4, lid 4, van de EMAS-verordening). Bij het stellen van aanvullende, ambitieuzere doelen moeten de milieueisen in dat overzicht als referentie dienen, maar in dat geval zijn zij niet bindend voor de beoordeling van de naleving van de wettelijke eisen door de organisatie.

4.1.3.

Volgens bijlage IV, onder B, punt g), bij de EMAS-verordening moet de milieuverklaring van een organisatie een verwijzing naar de toepasselijke milieuvoorschriften uit de nationale wetgeving bevatten.

4.1.4.

Voor vestigingen in derde landen dient het schriftelijke bewijs als bedoeld in artikel 4, lid 4, van de EMAS-verordening bij voorkeur te bestaan uit:

verklaringen van handhavingsautoriteiten van het derde land met informatie over de milieuvergunningen die van toepassing zijn op de organisatie waaruit blijkt dat er geen bewijs is dat zij niet aan de wettelijke voorschriften voldoet en/of het voorwerp is van een handhavingsprocedure, rechtsgeding of klachtenprocedure;

daarnaast bevat de milieuverklaring bij voorkeur tabellen met kruisverwijzingen tussen de nationale wetgeving van het derde land en de wetgeving van het land waar de organisatie geregistreerd wenst te worden (zie punt 4.1.2).

4.2.   EMAS-accreditatie en -vergunning voor derde landen

4.2.1.

De lidstaten besluiten aan de hand van hun middelen en operationele procedures of zij voorzien in de registratie voor derde landen. lidstaten die daartoe besluiten, dienen ervoor te zorgen dat hun nationale accreditatie- of vergunningsinstanties voorzien in de mogelijkheid van accreditatie van, of verlening van een vergunning aan milieuverificateurs voor EMAS-registratie voor derde landen. Alleen lidstaten die het beginsel van „registratie voor derde landen” aanvaarden, zijn gerechtigd tot registratie van organisaties die actief zijn in derde landen.

4.2.2.

Als een lidstaat besluit overeenkomstig artikel 3, lid 3, van de EMAS-verordening te voorzien in de mogelijkheid van registratie voor derde landen, zal het in de praktijk afhangen van de beschikbaarheid van geaccrediteerde verificateurs of het mogelijk is een registratie te verkrijgen van die lidstaat. De potentiële verificateur moet in de lidstaat die de mogelijkheid van registratie voor derde landen biedt, geaccrediteerd zijn voor het derde land en voor de economische sector(en) waarop de registratieprocedure betrekking heeft (volgens de NACE-codes).

Toelichting:

Dat betekent dat de verificateur die de verificatie in een bepaald derde land gaat uitvoeren, voor dat derde land geaccrediteerd moet zijn door de accreditatie- en vergunningsinstantie van de lidstaat die voorziet in de mogelijkheid van registratie voor derde landen en waar de organisatie registratie wil aanvragen.

4.2.3.

De accreditatie of vergunning die verificateurs kunnen verkrijgen voor derde landen, moet vermelden op welke derde landen zij betrekking heeft, zodat de registratiebevoegdheden voldoen aan de eisen van artikel 22, lid 2, van de EMAS-verordening. De lidstaten bepalen zelf of zij voor elk derde land een afzonderlijke certificering afgeven dan wel een algemene accreditatie verkiezen met als bijlage een geografisch overzicht van de landen waarin de verificatie-instanties hun werkzaamheden mogen verrichten.

Toelichting:

Uit artikel 22, „Aanvullende eisen met betrekking tot milieuverificateurs die werkzaamheden ontplooien in derde landen”, blijkt duidelijk dat de accreditatie en vergunningverlening voor derde landen slechts een aanvulling vormen op een basisaccreditatie/basisvergunningverlening voor Europa. Dat houdt in dat de accreditatie/vergunningverlening voor derde landen een aanvulling vormt op de algemene accreditatie/vergunningverlening binnen een bepaalde sector en de daarbij behorende eisen. Accreditatie/vergunningverlening voor derde landen moet daarom de accreditatie/vergunningverlening voor een van de lidstaten en binnen een bepaalde sector omvatten.

Beschikt een verificateur eenmaal over een accreditatie of vergunning in een bepaalde lidstaat, dan kan hij volgens artikel 24 van de verordening verificatiewerkzaamheden uitvoeren in andere lidstaten.

4.3.   Taken van de bevoegde instantie

4.3.1.

Een lidstaat met meer dan één bevoegde instantie moet bepalen bij welke bevoegde instantie registratie voor derde landen kan worden aangevraagd. Dat dient dezelfde instantie te zijn als die welke is aangewezen volgens punt 5.3.1.

4.3.2.

Organisaties die uitsluitend vestigingen in derde landen hebben, moeten hun aanvraag indienen bij een daartoe aangewezen bevoegde instantie in een lidstaat die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de lidstaat voorziet in de mogelijkheid van registratie van organisaties uit derde landen;

b)

de lidstaat heeft verificateurs met een accreditatie of vergunning voor verificaties in de derde landen waar zich de vestigingen bevinden waarop de registratie betrekking heeft, en deze verificateurs beantwoorden aan de desbetreffende NACE-codes (met andere woorden, het besluit om een verificateur te kiezen bepaalt de lidstaat van registratie en vice versa).

4.3.3.

De bevoegde instanties moeten hun activiteiten coördineren met de accreditatie- en vergunningsinstanties in hun lidstaten, teneinde te waarborgen dat, wanneer de lidstaten voorzien in de mogelijkheid van registratie van organisaties uit derde landen, zowel de bevoegde instantie als de accreditatie- en vergunningsinstantie hun respectieve taken op gecoördineerde wijze kunnen uitvoeren.

4.4.   Taken van de verificateurs met een accreditatie of vergunning

4.4.1.

De hoofdstukken V en VI van de EMAS-verordening bevatten algemene regels voor EMAS-milieuverificateurs, voor hun accreditatie of vergunning, en voor het verificatieproces.

4.4.2.

Lidstaten waarin registratie voor derde landen mogelijk is, moeten een systeem opzetten voor de accreditatie van, en vergunningverlening aan verificateurs voor derde landen. Verificateurs ontvangen hun accreditatie of vergunning per land als aanvulling op een algemene accreditatie of vergunning, overeenkomstig de specificaties in dit onderdeel.

4.4.3.

De verificateur(s) moet(en) een accreditatie of vergunning hebben voor alle NACE-codes van de activiteiten die de organisatie uitvoert via de vestigingen waarop de registratieprocedure betrekking heeft. Gezien de mogelijk brede reikwijdte van activiteiten kunnen organisaties naar eigen inzicht diverse geaccrediteerde verificateurs inzetten. Het kan in feite moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn een enkele verificateur aan te wijzen voor alle activiteiten van grote organisaties. Als de verificateur zelf geen accreditatie of vergunning heeft voor de desbetreffende NACE-codes, moet in voorkomend geval worden samengewerkt met andere milieuverificateurs. De organisatie die zich wil laten registreren, bepaalt zelf of zij diverse verificateurs met een accreditatie of vergunning wil inschakelen overeenkomstig artikel 4 van de EMAS-verordening. Naast een tekort aan geaccrediteerde verificateurs voor de desbetreffende NACE-codes kan een organisatie nog andere redenen hebben om diverse verificateurs in te zetten (bv. plaatselijke ervaring, talenkennis of de wens om de EMAS-verificatie te combineren met certificering volgens andere normen).

4.4.4.

Alle samenwerkende verificateurs moeten de verklaring van artikel 25, lid 9, en de EMAS-milieuverklaring ondertekenen. Elke ingezette verificateur is verantwoordelijk voor de uitkomst van het deel van de verificatie dat betrekking heeft op zijn deskundigheidsgebied (meestal gerelateerd aan bepaalde NACE-codes). Het feit dat alle ingezette verificateurs dezelfde verklaring moeten ondertekenen, stelt de bevoegde instantie in staat elk van hen te identificeren. Dat betekent dat de bevoegde instantie via de accreditatie- en vergunningsinstanties kan controleren of alle ingezette verificateurs hebben voldaan aan de verplichting van voorafgaande kennisgeving als bedoeld in artikel 23, lid 2, van de EMAS-verordening. Verder kan de bevoegde instantie controleren of de NACE-codes van de ingezette verificateurs die van de desbetreffende organisatie bestrijken.

4.4.5.

Verificateurs die werkzaamheden willen verrichten in derde landen, moeten een specifieke accreditatie of vergunning voor het land in kwestie verkrijgen als aanvulling op een algemene accreditatie of licentie, overeenkomstig de specificaties van de EMAS-verordening. Dat betekent dat zij moeten beschikken over:

a)

een specifieke accreditatie of vergunning voor de NACE-codes die van toepassing zijn op de organisatie;

b)

kennis en begrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke milieuvoorschriften in het derde land waarvoor de accreditatie of vergunning wordt aangevraagd;

c)

kennis en begrip van de officiële taal van het derde land waarvoor de accreditatie of vergunning wordt aangevraagd.

4.4.6.

De verificateurs moeten in het kader van de verificatieprocedure alle milieuvergunningen controleren die van toepassing zijn op de organisatie, of iedere andere vorm van bewijs overeenkomstig het rechtsstelsel dat van kracht is in de landen waarop de aanvraag betrekking heeft.

4.4.7.

In derde landen moet de verificateur naast het uitvoeren van zijn reguliere taken met name grondig controleren op naleving van de wettelijke eisen door een organisatie en de vestigingen waarop de registratieprocedure betrekking heeft. Daarbij dient hij, met bijzondere inachtneming van artikel 13, lid 2, onder c), van de EMAS-verordening, te controleren of er geen bewijs is van niet-naleving op milieugebied. De verificateur moet de bevindingen van de handhavingsautoriteiten benutten en die autoriteiten derhalve verzoeken om gedetailleerde informatie over de naleving van de wettelijke eisen. De verificateur moet controleren of de ontvangen materiële bewijsstukken, bijvoorbeeld een schriftelijk verslag van de bevoegde handhavingsautoriteit, de naleving van de wettelijke eisen afdoende aantonen. Als milieuverificateurs geen bewijs van niet-naleving aantreffen, vermelden zij dat in hun verklaring over de verificatie- en valideringswerkzaamheden (bijlage VII bij de EMAS-verordening). Deze verklaring moet door de verificateur worden ondertekend. De verificateur heeft als taak de naleving van de eisen van de EMAS-verordening te controleren aan de hand van gebruikelijke audittechnieken, die moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de EMAS-verordening. De verificateur kan eventueel een risicobeoordeling uitvoeren om te waarborgen dat de registratie van de vestigingen in het derde land eenzelfde kwaliteitsniveau heeft als die van vergelijkbare vestigingen in de EU.

4.4.8.

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, onder d), van de EMAS-verordening moet de verificateur controleren of er geen ter zake dienende klachten zijn van belanghebbenden of dat klachten adequaat zijn opgelost.

4.4.9.

Lidstaten die de mogelijkheid van registratie voor derde landen bieden, moeten maatregelen treffen om het accreditatieproces zodanig te versterken dat de voor bepaalde derde landen geaccrediteerde verificateurs over afdoende deskundigheid beschikken om te controleren of de organisatie beantwoordt aan de toepasselijke nationale wetgeving in het derde land.

4.4.10.

Lidstaten die de mogelijkheid van registratie voor derde landen bieden, kunnen op vrijwillige basis specifieke bepalingen invoeren om de controle op de naleving van de wettelijke eisen te versterken en om te waarborgen dat de registratieprocedure vergelijkbaar is met die in de EU. In het bijzonder kunnen lidstaten de mogelijkheid overwegen om overeenkomsten te sluiten (bilaterale overeenkomst, memorandum van overeenstemming enz.). Dergelijke overeenkomsten zouden een procedure kunnen bevatten voor de communicatie over de naleving van wettelijke eisen tussen de handhavingsautoriteit in het derde land en de lidstaat, evenals voor de wijze waarop niet-naleving van de toepasselijke wettelijke eisen wordt gemeld bij de bevoegde instantie van de lidstaat in de periode tussen de eerste registratie en een vernieuwing respectievelijk de daaropvolgende vernieuwing.

4.4.11.

De milieuverificateur moet ten minste zes weken vóór de verificatie of validering in een derde land zijn accreditatie- of vergunningsgegevens en de tijd en plaats van verificatie of validering doorgeven aan de accreditatie- of vergunningsinstantie van de lidstaat waarin de desbetreffende organisatie registratie wil aanvragen of geregistreerd is. Het is ook mogelijk kennis te geven aan de bevoegde instantie van de lidstaat waarvoor de registratie van de vestigingen wordt aangevraagd.

4.4.12.

Indien een verificateur tijdens de registratieprocedure een geval van niet-naleving constateert, mag hij de EMAS-milieuverklaring en de verklaring van artikel 25, lid 9, van de EMAS-verordening niet ondertekenen.

4.4.13.

Indien een verificateur een geval van niet-naleving constateert in de geldigheidsperiode van de registratie of bij vernieuwing, kan hij aan de bevoegde instantie melden dat de betrokken organisatie niet meer voldoet aan de EMAS-eisen. Bij vernieuwing van de EMAS-registratie mag hij de verklaring van artikel 25, lid 9, en de bijgewerkte EMAS-milieuverklaring alleen ondertekenen als de organisatie aantoont afdoende maatregelen te hebben genomen (in overleg met de handhavingsautoriteiten) om te waarborgen dat zij weer aan de wettelijke eisen voldoet. Als de organisatie tegenover de verificateur niet kan aantonen voldoende maatregelen te hebben getroffen om het nalevingsprobleem op te lossen, mag de verificateur de bijgewerkte verklaring niet valideren en de verklaring en de EMAS-milieuverklaring niet ondertekenen.

4.5.   Registratieprocedure

4.5.1.

De organisatie moet in een vroeg stadium in contact treden met de verificateur(s) en de bevoegde instantie om alle taalkwesties op te helderen in verband met de documenten die voor registratie nodig zijn, met inachtneming van de eisen van artikel 5, lid 3, en bijlage IV, onder D, van de EMAS-verordening.

4.5.2.

Alvorens registratie aan te vragen bij de bevoegde instantie, moet de organisatie aan de verificateur materiële of schriftelijke bewijsstukken verstrekken waaruit blijkt dat er geen sprake is van niet-naleving van de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften als beschreven in punt 4.1.4 van dit document.

4.5.3.

Na te hebben voldaan aan de EMAS-eisen, met name de eisen inzake de registratieprocedure beschreven in bijlage II bij de verordening, en na de EMAS-milieuverklaring te hebben laten valideren door een verificateur met een accreditatie of vergunning, zendt de organisatie het aanvraagformulier en de desbetreffende documenten, met inbegrip van de bijlagen VI en VII, voor registratie naar de bevoegde instantie.

4.5.4.

De bevoegde instantie controleert de informatie in de aanvraag en neemt daartoe contact op met de nationale accreditatie- of vergunningsinstantie.

4.5.5.

De accreditatie- en vergunningsinstantie beoordeelt de deskundigheid van de milieuverificateur aan de hand van de elementen beschreven in de artikelen 20, 21 en 22 van de EMAS-verordening. Indien de accreditatie- en vergunningsinstantie de verificateur onvoldoende bekwaam acht, kan zij de verificateur verplichten te voldoen aan de desbetreffende eisen en de bevoegde instantie informeren over de kwestie. Van haar kant moet de bevoegde instantie aan de accreditatie- of vergunningsinstantie in elk geval een eenvoudig bericht zenden dat er een registratieaanvraag is ontvangen en dat er vestigingen in derde landen moeten worden geregistreerd. Na ontvangst van dit bericht stelt de accreditatie- en vergunningsinstantie de bevoegde instantie in kennis van haar bevindingen inzake de desbetreffende verificateur(s). Op basis daarvan kan de bevoegde instantie definitief vaststellen of de voor de registratieprocedure ingezette verificateur(s) een accreditatie of vergunning heeft (hebben) voor alle voor de registratie relevante NACE-codes. Zonder deze minimale vorm van communicatie tussen de bevoegde instantie en de accreditatie- en vergunningsinstantie zou het toezicht ondermijnd kunnen worden.

4.5.6.

De bevoegde instantie die met de registratie belast is, coördineert de controle op de naleving van de wettelijke eisen op basis van de informatie die de organisatie aan de verificateur heeft verstrekt. Alleen als een lidstaat bijzondere overeenkomsten met derde landen heeft gesloten waarin is bepaald dat de lidstaat de handhavingsautoriteiten in derde landen kan benaderen, kan de lidstaat de naleving van de wettelijke eisen rechtstreeks bij de handhavingsautoriteiten in derde landen controleren. Zo niet, dan is de bevoegde instantie aangewezen op de verificateur en/of de organisatie voor het verkrijgen van materiële of schriftelijke bewijsstukken waaruit de naleving van de toepasselijke wettelijke eisen blijkt.

4.6.   Schrapping en schorsing van registraties

4.6.1.

De bevoegde instantie is gebonden aan de algemene regels van de EMAS-verordening betreffende schrapping en schorsing.

4.6.2.

Eventuele klachten over de geregistreerde organisatie moeten aan de bevoegde instantie worden bekendgemaakt.

4.6.3.

Een organisatie die voor haar vestigingen in een derde land EMAS-registratie wil aanvragen en die bereid is een registratieprocedure te starten, moet accepteren dat de bevoegde instantie, alvorens een besluit te nemen, de verificateur kan vragen na te gaan welke situaties in het derde land aanleiding zouden kunnen zijn voor schrapping of schorsing. De organisatie dient de verificateur of de bevoegde instantie haar medewerking te verlenen en alle vragen te beantwoorden over eventuele aanleidingen voor schorsing of schrapping. Verder moet de organisatie bereid zijn de kosten te dragen van de werkzaamheden die de verificateur verricht om de situatie toe te lichten.

4.6.4.

Overeenkomsten tussen de met de registratie belaste lidstaat en het derde land zouden specifieke bepalingen kunnen bevatten om toe te zien op de naleving van de wettelijke eisen en om te waarborgen dat de handhavingsautoriteiten in het derde land gevallen van inbreuk doorgeven aan de bevoegde instantie.

4.6.5.

De verificateur is echter te allen tijde verantwoordelijk voor het controleren op de naleving van de wettelijke eisen, ook als er dergelijke overeenkomsten bestaan. In de nalevingscontroles moet worden ingegaan op mogelijke klachten en gevallen van niet-conformiteit die kunnen leiden tot schrapping of schorsing van de registratie.

4.6.6.

Ngo’s die in het derde land actief zijn, kunnen worden geraadpleegd en als informatiebron worden gebruikt. In elk geval moet de verificateur de bevoegde instantie in kennis stellen van alle relevante informatie die hij tijdens het verificatieproces vergaart.

4.7.   Taalkwesties

4.7.1.

De EMAS-milieuverklaring en andere relevante documenten moeten voor registratie worden ingediend in de officiële taal of talen van de lidstaat waarin de bevoegde instantie zich bevindt (artikel 5, lid 3). Als een organisatie een collectieve milieuverklaring met informatie over afzonderlijke vestigingen in verschillende derde landen indient, moet die informatie tevens zijn opgesteld in de officiële taal of talen van de derde landen waarin die vestigingen zich bevinden.

5.   OVERKOEPELENDE REGISTRATIE — ORGANISATIE MET MEERDERE VESTIGINGEN IN LIDSTATEN EN IN DERDE LANDEN (SITUATIE 3)

Overkoepelende EMAS-registratie is de registratie van een organisatie met meerdere vestigingen binnen en buiten de EU die in een lidstaat waar registratie voor derde landen mogelijk is een gecombineerde registratie aanvraagt voor alle of een deel van haar vestigingen.

Het registreren van meerdere vestigingen in lidstaten en in derde landen is een complexe procedure die een combinatie vormt van de beide hiervoor beschreven procedures: collectieve EU-registratie en registratie voor derde landen. Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de aspecten die verschillen van de beschrijving in de hoofdstukken 3 en 4 van deze gids.

5.1.   Toepasselijke wetgeving en naleving van de wettelijke eisen in lidstaten en in derde landen

5.1.1.

De organisatie moet te allen tijde voldoen aan de communautaire en nationale wettelijke eisen die van toepassing zijn op de vestigingen waarop de EMAS-registratie betrekking heeft.

5.1.2.

Om te waarborgen dat EMAS te allen tijde beantwoordt aan de ambitieuze doelstelling van het systeem en geloofwaardig blijft, moeten de milieuprestaties van een organisatie in een derde land zo dicht mogelijk in de buurt komen van het niveau waaraan EU-organisaties moeten voldoen volgens de toepasselijke Europese en nationale wetgeving. Het is daarom wenselijk dat organisaties met vestigingen buiten de Gemeenschap niet alleen naar de toepasselijke nationale milieuvoorschriften verwijzen, maar in de milieuverklaring ook refereren aan de wettelijke milieuvoorschriften die van toepassing zijn op soortgelijke organisaties in de lidstaat waar zij hun registratieaanvraag willen indienen (artikel 4, lid 4, van de EMAS-verordening). Bij het stellen van aanvullende, ambitieuzere doelen moeten de milieueisen in dat overzicht als referentie dienen, maar in dat geval zijn zij niet bindend voor de beoordeling van de naleving van de wettelijke eisen door de organisatie.

5.1.3.

Voor vestigingen in derde landen dient het schriftelijke bewijs als bedoeld in artikel 4, lid 4, van de verordening te bestaan uit:

verklaringen van handhavingsautoriteiten van het derde land met informatie over de milieuvergunningen die van toepassing zijn op de organisatie waaruit blijkt dat er geen bewijs is dat zij niet aan de wettelijke voorschriften voldoet en/of het voorwerp is van een handhavingsprocedure, rechtsgeding of klachtenprocedure;

daarnaast bevat de milieuverklaring bij voorkeur tabellen met kruisverwijzingen tussen de nationale wetgeving van het derde land en de wetgeving van het land waar de organisatie geregistreerd wenst te worden (zie punt 5.1.2).

5.2.   Accreditatie en vergunningverlening

5.2.1.

De bepalingen van punt 4.2 inzake EMAS-accreditatie en -vergunningverlening voor derde landen zijn van toepassing.

5.3.   Taken van de bevoegde instanties

5.3.1.

Een lidstaat met meer dan één bevoegde instantie moet bepalen bij welke bevoegde instantie overkoepelende registratie kan worden aangevraagd. Dat dient dezelfde instantie te zijn als die welke is aangewezen volgens punt 4.3.1.

5.3.2.

Aanvragen voor overkoepelende registratie, dat wil zeggen, aanvragen van organisaties met vestigingen in EU-lidstaten en in derde landen, moeten worden ingediend bij een daartoe aangewezen bevoegde instantie in een lidstaat die voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

de lidstaat voorziet in de mogelijkheid van registratie van organisaties van buiten de EU;

b)

de lidstaat heeft verificateurs met een accreditatie of vergunning voor verificaties in de derde landen waar zich de vestigingen bevinden waarop de registratie betrekking heeft, en de accreditatie of vergunning van deze verificateurs beantwoordt aan de desbetreffende NACE-codes.

5.3.3.

De lidstaat waarin de met deze procedure belaste bevoegde instantie zich bevindt, wordt bepaald volgens onderstaande voorwaarden, in volgorde van voorkeur:

1.

als de hoofdzetel van de organisatie zich bevindt in een lidstaat waar registratie voor derde landen mogelijk is, moet de aanvraag worden ingediend bij de bevoegde instantie in die lidstaat;

2.

als de hoofdzetel van de organisatie zich niet bevindt in een lidstaat waar registratie voor derde landen mogelijk is, maar er wel een beheercentrum heeft, moet de aanvraag worden ingediend bij de bevoegde instantie in die lidstaat;

3.

als de organisatie die overkoepelende registratie aanvraagt noch haar hoofdzetel, noch een beheercentrum heeft in een lidstaat waar registratie voor derde landen mogelijk is, moet de organisatie een ad-hocbeheercentrum opzetten in een lidstaat waar registratie voor derde landen mogelijk is, en haar aanvraag indienen bij de bevoegde instantie in die lidstaat.

5.3.4.

Als de aanvraag meer dan één lidstaat betreft, moet de in punt 3.2 beschreven procedure voor coördinatie tussen de betrokken bevoegde instanties worden gevolgd. De desbetreffende bevoegde instantie fungeert vervolgens als leidende bevoegde instantie volgens de aspecten die van toepassing zijn op de procedure voor collectieve EU-registratie.

5.4.   Taken van de verificateurs met een accreditatie of vergunning

5.4.1.

De hoofdstukken V en VI van de EMAS-verordening bevatten algemene regels voor EMAS-milieuverificateurs, voor hun accreditatie of vergunning, en voor het verificatieproces.

5.4.2.

Lidstaten waarin registratie voor derde landen mogelijk is, moeten een systeem opzetten voor de accreditatie van, en vergunningverlening aan verificateurs voor derde landen. Verificateurs ontvangen hun accreditatie of vergunning per land als aanvulling op een algemene accreditatie of vergunning, overeenkomstig de specificaties in dit onderdeel.

5.4.3.

Bij overkoepelende registratie van een organisatie met meerdere vestigingen en activiteiten dient de accreditatie van de verificateur(s) alle NACE-codes van de vestigingen en activiteiten van de organisatie te bestrijken. Voor vestigingen in derde landen moet(en) de verificateur(s) voor alle derde landen en alle NACE-codes van alle vestigingen waarop de aanvraag van overkoepelende registratie betrekking heeft, een accreditatie of vergunning hebben in de lidstaat waar de organisatie de registratie wil aanvragen. Gezien de mogelijk brede reikwijdte van activiteiten kunnen organisaties naar eigen inzicht diverse geaccrediteerde verificateurs inzetten. Het kan in feite moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn één enkele verificateur aan te wijzen voor alle activiteiten van grote organisaties. Als de verificateur zelf geen accreditatie of vergunning heeft voor de desbetreffende NACE-codes of landen, moet in voorkomend geval worden samengewerkt met andere geaccrediteerde milieuverificateurs. De organisatie die zich wil laten registreren, bepaalt zelf of zij diverse verificateurs met een accreditatie of vergunning wil inschakelen overeenkomstig artikel 4 van de EMAS-verordening. Naast een tekort aan geaccrediteerde verificateurs voor de desbetreffende NACE-codes kan een organisatie nog andere redenen hebben om diverse verificateurs in te zetten (bv. plaatselijke ervaring, talenkennis of de wens om de EMAS-verificatie te combineren met certificering volgens andere normen).

5.4.4.

Alle samenwerkende verificateurs moeten de verklaring van artikel 25, lid 9, van de EMAS-verordening en de EMAS-milieuverklaring ondertekenen. Elke ingezette verificateur is verantwoordelijk voor de uitkomst van het deel van de verificatie dat betrekking heeft op zijn deskundigheidsgebied (meestal gerelateerd aan bepaalde NACE-codes). Het feit dat alle ingezette verificateurs dezelfde verklaring moeten ondertekenen, stelt de leidende bevoegde instantie in staat elk van hen te identificeren. Dat betekent dat de leidende bevoegde instantie via de samenwerkende bevoegde instanties (die op hun beurt hun werkzaamheden moeten coördineren met de accreditatie- en vergunningsinstanties) kan controleren of alle ingezette verificateurs hebben voldaan aan de verplichting van voorafgaande kennisgeving als bedoeld in artikel 23, lid 2, van de EMAS-verordening. Verder kan de leidende bevoegde instantie controleren of de NACE-codes van de ingezette verificateurs die van de desbetreffende organisatie bestrijken.

5.4.5.

Verificateurs die werkzaamheden willen verrichten in derde landen, moeten een specifieke accreditatie of vergunning voor het land in kwestie verkrijgen als aanvulling op een algemene accreditatie of licentie, overeenkomstig de specificaties van de EMAS-verordening. Dat betekent dat zij moeten beschikken over:

a)

een specifieke accreditatie of vergunning voor de NACE-codes die van toepassing zijn op de betrokken organisatie;

b)

kennis en begrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke milieuvoorschriften in het derde land waarvoor de accreditatie of vergunning wordt aangevraagd;

c)

kennis en begrip van de officiële taal van het derde land waarvoor de accreditatie of vergunning wordt aangevraagd.

5.4.6.

De verificateurs moeten in het kader van de verificatieprocedure alle milieuvergunningen controleren die van toepassing zijn op de organisatie, dan wel iedere andere vorm van bewijs overeenkomstig het rechtsstelsel dat van kracht is in de landen waarop de aanvraag betrekking heeft.

5.4.7.

In derde landen moet de verificateur naast het uitvoeren van zijn reguliere taken met name grondig controleren op naleving van de wettelijke eisen door de organisatie en de vestigingen waarop de registratieprocedure betrekking heeft. Daarbij dient hij, met bijzondere inachtneming van artikel 13, lid 2, onder c), van de EMAS-verordening, na te gaan of er geen bewijs is van niet-naleving op milieugebied. De verificateur moet de bevindingen van de handhavingsautoriteiten benutten en die autoriteiten derhalve verzoeken om gedetailleerde informatie over naleving van de wettelijke eisen. De verificateur moet controleren of de ontvangen materiële bewijsstukken, bijvoorbeeld een schriftelijk verslag van de bevoegde handhavingsautoriteit, naleving van de wettelijke eisen afdoende aantonen. Als milieuverificateurs geen bewijs van niet-naleving aantreffen, vermelden zij dat in hun verklaring over de verificatie- en valideringswerkzaamheden (bijlage VII bij de EMAS-verordening). Deze verklaring moet worden ondertekend door de verificateur. De verificateur heeft als taak naleving van de eisen van de EMAS-verordening te controleren aan de hand van gebruikelijke audittechnieken. De verificateur kan eventueel een risicobeoordeling uitvoeren om eenzelfde kwaliteitsniveau te waarborgen voor de vestigingen in de derde landen en die in de EU waarop de registratie betrekking heeft.

5.4.8.

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, onder d), van de EMAS-verordening, moet de verificateur controleren of er geen ter zake dienende klachten zijn van belanghebbenden of dat klachten adequaat zijn opgelost.

5.4.9.

Lidstaten die de mogelijkheid van registratie voor derde landen bieden (en dus ook voor overkoepelende registratie), moeten maatregelen treffen om het accreditatieproces zodanig te versterken dat de voor bepaalde derde landen geaccrediteerde verificateurs over afdoende deskundigheid beschikken om te controleren of de organisatie beantwoordt aan de toepasselijke nationale wetgeving in het derde land.

5.4.10.

Lidstaten die de mogelijkheid van overkoepelende registratie bieden, kunnen op vrijwillige basis specifieke bepalingen invoeren om de controle op de naleving van de wettelijke eisen te versterken en om te waarborgen dat de registratieprocedure vergelijkbaar is met die in de EU. In het bijzonder kunnen lidstaten de mogelijkheid overwegen om overeenkomsten te sluiten (bilaterale overeenkomst, memorandum van overeenstemming enz.). Dergelijke overeenkomsten zouden een procedure kunnen bevatten voor de communicatie over de naleving van wettelijke eisen tussen de handhavingsautoriteit in het derde land en de lidstaat, evenals voor de wijze waarop niet-naleving van de toepasselijke wettelijke eisen wordt gemeld bij de bevoegde instantie van de lidstaat in de periode tussen de eerste registratie en een vernieuwing respectievelijk de daaropvolgende vernieuwing.

5.4.11.

De milieuverificateur moet ten minste zes weken vóór de verificatie of validering in een derde land zijn accreditatie- of vergunningsgegevens en de tijd en plaats van verificatie of validering doorgeven aan de accreditatie- of vergunningsinstantie van de lidstaat waarin de desbetreffende organisatie registratie wil aanvragen of geregistreerd is. Daarnaast moet de verificateur zijn accreditatie- of vergunningsgegevens doorgeven aan alle accreditatie- of vergunningsinstanties in de lidstaten waar de betrokken vestigingen zich bevinden.

5.4.12.

Indien een verificateur tijdens de registratieprocedure een geval van niet-naleving constateert, mag hij de EMAS-milieuverklaring en de verklaring van artikel 25, lid 9, van de EMAS-verordening niet ondertekenen.

5.4.13.

Indien een verificateur een geval van niet-naleving constateert in de geldigheidsperiode van de registratie of bij vernieuwing, kan hij aan de bevoegde instantie melden dat de betrokken organisatie niet meer aan de EMAS-eisen voldoet. Bij vernieuwing van de EMAS-registratie mag hij de verklaring van artikel 25, lid 9, en de bijgewerkte EMAS-milieuverklaring alleen ondertekenen als de organisatie aantoont afdoende maatregelen te hebben genomen (in overleg met de handhavingsautoriteiten) om te waarborgen dat zij weer aan de wettelijke eisen voldoet. Als de organisatie tegenover de verificateur niet kan aantonen voldoende maatregelen te hebben getroffen om het nalevingsprobleem op te lossen, mag de verificateur de bijgewerkte verklaring niet valideren en de verklaring en de EMAS-milieuverklaring niet ondertekenen.

5.5.   Registratieprocedure

5.5.1.

De organisatie moet in een vroeg stadium in contact treden met de verificateur(s) en de bevoegde instantie om alle taalkwesties op te helderen in verband met de documenten die nodig zijn voor registratie, met inachtneming van de eisen van artikel 5, lid 3, en bijlage IV, onder D, van de EMAS-verordening.

5.5.2.

De organisatie moet materieel bewijs verstrekken waaruit blijkt dat zij voldoet aan de wettelijke eisen, zoals is beschreven in punt 5.1.3.

5.5.3.

Na te hebben voldaan aan de EMAS-eisen, met name de eisen inzake de registratieprocedure beschreven in bijlage II bij de verordening, en na de EMAS-milieuverklaring te hebben laten valideren door een verificateur met een accreditatie of vergunning, zendt de organisatie het aanvraagformulier en de desbetreffende documenten, met inbegrip van de bijlagen VI en VII, voor registratie naar de (leidende) bevoegde instantie.

5.5.4.

De met de registratie belaste bevoegde instantie controleert de informatie in de aanvraag en neemt daartoe contact op met de nationale accreditatie- of vergunningsinstantie en, indien van toepassing, met de andere betrokken bevoegde instanties. Zo nodig kan zij ook contact opnemen met de verificateur die verantwoordelijk is voor de verificatie. Mogelijke opties hiervoor zijn post, e-mail of fax, maar in elk geval moeten er schriftelijke bewijzen van deze communicatie worden bewaard.

5.5.5.

De accreditatie- en vergunningsinstanties in alle betrokken lidstaten beoordelen de deskundigheid van de milieuverificateur aan de hand van de elementen beschreven in de artikelen 20, 21 en 22 van de EMAS-verordening. Indien de verificateur onvoldoende bekwaam wordt geacht, kan de accreditatie- en vergunningsinstantie de verificateur verplichten te voldoen aan de desbetreffende eisen en de nationale bevoegde instantie informeren over de kwestie. Van haar kant moet de bevoegde instantie aan de accreditatie- of vergunningsinstantie in elk geval een eenvoudig bericht zenden dat er een registratieaanvraag is ontvangen en dat er vestigingen moeten worden geregistreerd. Na ontvangst van dit bericht stelt de accreditatie- en vergunningsinstantie de nationale bevoegde instantie in kennis van haar bevindingen inzake de desbetreffende verificateur(s). Alle betrokken nationale bevoegde instanties geven dit op hun beurt door aan de leidende bevoegde instantie. Op basis daarvan kunnen de betrokken bevoegde instanties en de leidende bevoegde instantie definitief vaststellen of de voor de registratieprocedure ingezette verificateur(s) erkend is (zijn) of een vergunning heeft (hebben) voor alle voor de registratie relevante NACE-codes. Zonder deze minimale vorm van communicatie tussen de bevoegde instanties en de accreditatie- en vergunningsinstanties zou het toezicht ondermijnd kunnen worden.

5.5.6.

De bevoegde instantie die met de registratie belast is, coördineert de controle op de naleving van de wettelijke eisen op basis van de informatie die de organisatie aan de verificateur heeft verstrekt. Alleen als een lidstaat bijzondere overeenkomsten met derde landen heeft gesloten waarin is bepaald dat de lidstaat handhavingsautoriteiten in derde landen kan benaderen, kan de lidstaat de naleving van de wettelijke eisen rechtstreeks bij de handhavingsautoriteiten in derde landen controleren. Zo niet, dan is de bevoegde instantie aangewezen op de verificateur en/of de organisatie voor het verkrijgen van materiële of schriftelijke bewijsstukken waaruit de naleving van de toepasselijke wettelijke eisen blijkt.

5.5.7.

Indien van toepassing informeert de leidende bevoegde instantie na het besluit over registratie alle betrokken nationale bevoegde instanties, die op hun beurt hun respectieve handhavingsautoriteiten informeren.

5.5.8.

Indien er diverse bevoegde instanties betrokken zijn bij een registratieprocedure, zijn de in punt 3.4 beschreven voorwaarden inzake vergoedingen van toepassing.

5.6.   Schrapping en schorsing van registraties

5.6.1.

De bevoegde instantie is gebonden aan de algemene regels van de EMAS-verordening betreffende schrapping en schorsing.

5.6.2.

Eventuele klachten over de geregistreerde organisatie moeten aan de bevoegde instantie worden bekendgemaakt.

5.6.3.

Een organisatie die voor haar vestigingen in een derde land EMAS-registratie wil aanvragen en die bereid is een registratieprocedure te starten, moet accepteren dat de bevoegde instantie, alvorens een besluit te nemen, de verificateur kan vragen na te gaan welke situaties in het derde land aanleiding zouden kunnen zijn voor schrapping of schorsing. De organisatie dient de verificateur of de bevoegde instantie haar medewerking te verlenen en alle vragen te beantwoorden over eventuele aanleidingen voor schorsing of schrapping. Verder moet de organisatie bereid zijn de kosten te dragen van de werkzaamheden die de verificateur verricht om de situatie toe te lichten.

5.6.4.

De verificateur is echter te allen tijde verantwoordelijk voor het controleren op naleving van de wettelijke eisen, ook als er dergelijke overeenkomsten bestaan. In de nalevingscontroles moet worden ingegaan op mogelijke klachten en gevallen van niet-conformiteit die kunnen leiden tot schrapping of schorsing van de registratie.

5.6.5.

Ngo’s die in het derde land actief zijn, kunnen worden geraadpleegd en als informatiebron worden gebruikt. In elk geval moet de verificateur de bevoegde instantie in kennis stellen van alle relevante informatie die hij tijdens het verificatieproces vergaart.

5.7.   Taalkwesties

5.7.1.

De EMAS-milieuverklaring en andere relevante documenten moeten worden ingediend in de officiële taal of talen van de lidstaat waarin de leidende bevoegde instantie zich bevindt (artikel 5, lid 3). Als een organisatie een collectieve milieuverklaring met informatie over afzonderlijke vestigingen indient, moet de informatie over EU-vestigingen zijn opgesteld in de officiële taal of talen van de lidstaten waarin die vestigingen zich bevinden, terwijl de informatie over vestigingen in derde landen bij voorkeur moet zijn opgesteld in de officiële taal of talen van die derde landen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1221/2009.

(2)  Zoals is bepaald in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/39


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2011

betreffende het hergebruik van documenten van de Commissie

(2011/833/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 249,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Europa 2020 verschaft een visie voor de Europese sociale markteconomie van de 21e eeuw. Een van de prioritaire thema’s in dat verband is „Slimme groei: voor een op kennis en innovatie gebaseerde economie”.

(2)

De nieuwe informatie- en communicatietechnologieën hebben ongekende mogelijkheden gecreëerd om inhoud uit verschillende bronnen bijeen te voegen en te combineren.

(3)

Overheidsinformatie is een belangrijke bron van potentiële groei van innovatieve onlinediensten door middel van producten en diensten met toegevoegde waarde. Overheden kunnen de inhoudsmarkten bijvoorbeeld stimuleren door overheidsinformatie tegen transparante, efficiënte en niet-discriminerende voorwaarden ter beschikking te stellen. Daarom wordt in de Digitale agenda voor Europa (1) hergebruik van overheidsinformatie aangewezen als een van de belangrijkste gebieden waar actie moet worden ondernomen.

(4)

De Commissie en de andere instellingen hebben zelf veel uiteenlopende documenten in bezit die te hergebruiken zijn in producten en diensten met toegevoegde waarde en die een nuttige bron van inhoud kunnen vormen voor zowel bedrijven als burgers.

(5)

Het recht op toegang tot documenten van de Commissie is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (2).

(6)

Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) stelt minimumregels vast voor het hergebruik van overheidsinformatie in de Europese Unie. In de overwegingen van de richtlijn worden de lidstaten aangemoedigd verder te gaan dan deze minimumregels en een open gegevensbeleid te voeren waardoor gebruik op grote schaal mogelijk wordt van documenten die in het bezit zijn van openbare lichamen.

(7)

De Commissie heeft overheidsadministraties het goede voorbeeld gegeven door statistieken en het volledige corpus van de wetgeving van de Unie gratis online beschikbaar te stellen. Dit is een goede basis om verdere vooruitgang te boeken wat betreft het beschikbaar stellen en de herbruikbaarheid van gegevens in het bezit van deze instelling.

(8)

In Besluit 2006/291/EG, Euratom van de Commissie van 7 april 2006 betreffende het hergebruik van informatie van de Commissie (4) worden de voorwaarden vastgelegd voor hergebruik van documenten van de Commissie.

(9)

Om de doeltreffendheid van de regeling inzake hergebruik van documenten van de Commissie te verhogen dienen de voorschriften inzake hergebruik van deze documenten te worden aangepast om hergebruik op grotere schaal mogelijk te maken.

(10)

Er moet een dataportaal worden opgezet dat als centraal toegangspunt fungeert voor documenten die in aanmerking komen voor hergebruik. Daarnaast moet in documenten die beschikbaar worden gesteld voor hergebruik ook onderzoeksinformatie afkomstig van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek worden opgenomen. Er moet een bepaling worden opgenomen die rekening houdt met de tendens naar machinaal leesbare formaten. Documenten van de Commissie meer algemeen beschikbaar stellen voor hergebruik zonder dat hiervoor een individueel verzoek moet worden ingediend, door open vergunningen voor hergebruik of eenvoudige disclaimers houdt een belangrijke verbetering in ten opzichte van Besluit 2006/291/EG, Euratom.

(11)

Besluit 2006/291/EG moet bijgevolg door dit besluit worden vervangen.

(12)

Een open beleid van de Commissie ten aanzien van hergebruik zal nieuwe economische activiteiten ondersteunen, leiden tot gebruik en verspreiding op grotere schaal van informatie van de Commissie, het imago van openheid en transparantie van de instellingen bevorderen en nodeloze administratieve belasting van de gebruikers en Commissiediensten voorkomen. De Commissie is voornemens in 2012 samen met andere instellingen van de Unie en de voornaamste agentschappen na te gaan in welke mate zij hun eigen voorschriften inzake hergebruik kunnen goedkeuren.

(13)

Dit besluit dient te worden uitgevoerd en toegepast met inachtneming van de beginselen inzake de bescherming van persoonsgegevens conform Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5).

(14)

Dit besluit is niet van toepassing op documenten waarvoor de Commissie, bijvoorbeeld met het oog op intellectuele-eigendomsrechten van derden of het feit dat de documenten van andere instellingen zijn ontvangen, geen toestemming kan geven tot hergebruik,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp van de verordening

Dit besluit bepaalt de voorwaarden voor het hergebruik van documenten die in bezit zijn van de Commissie of namens haar van het Bureau voor officiële publicaties van de Europese Unie (Bureau voor publicaties) om hergebruik van informatie op grotere schaal te vergemakkelijken, het imago van openheid van de Commissie te bevorderen en nodeloze administratieve belasting van zowel de gebruikers als de Commissiediensten te voorkomen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Dit besluit is van toepassing op publieke documenten waarvan de Commissie of publieke en private entiteiten namens haar auteur zijn:

a)

en die door de Commissie of door het Bureau voor publicaties namens haar zijn bekendgemaakt via publicaties, websites of andere verspreidingsinstrumenten, of

b)

die om economische of andere praktische redenen niet bekendgemaakt zijn, zoals studies, rapporten en andere gegevens.

2.   Dit besluit is niet van toepassing op:

a)

software of documenten waarop industriële eigendomsrechten rusten zoals octrooien, merken, ingeschreven modellen, logo’s en benamingen;

b)

documenten waarvoor de Commissie met het oog op intellectuele-eigendomsrechten van derden geen toestemming kan geven tot hergebruik;

c)

documenten die op grond van de in Verordening (EG) nr. 1049/2001 vastgestelde de regelgeving zijn uitgesloten van toegang of waarvoor bevoorrechte toegang voor derden geldt;

d)

vertrouwelijke gegevens zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en van de Raad (6);

e)

documenten die het resultaat zijn van lopende onderzoeksprojecten die worden uitgevoerd door personeel van de Commissie die niet gepubliceerd zijn of beschikbaar zijn in een toegankelijke databank, en waarvan het hergebruik gevolgen zou hebben voor de validering van voorlopige onderzoeksresultaten of waarvan hergebruik een reden zou kunnen vormen om registratie van industriële eigendomsrechten ten gunste van de Commissie te weigeren.

3.   Dit besluit laat Verordening (EG) nr. 1049/2001 onverlet en heeft er geen enkele invloed op.

4.   Hergebruik van documenten is op grond van dit besluit niet toegestaan wanneer dit gebeurt met misleidende of bedrieglijke opzet. De Commissie neemt de nodige matregelen om de belangen en het publieke imago van de EU te beschermen in overeenstemming met de regels die van toepassing zijn.

Artikel 3

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „document”:

a)

eender welke inhoud, ongeacht het medium (op papier of opgeslagen in elektronische vorm of als geluids-, beeld- of audiovisuele opname);

b)

eender welk deel van een dergelijke inhoud;

2.   „hergebruik”: het gebruik van documenten door natuurlijke personen of rechtspersonen voor andere commerciële of niet-commerciële doeleinden dan het oorspronkelijke doel waarvoor de documenten zijn geproduceerd. De uitwisseling van documenten tussen de Commissie en andere openbare lichamen die deze documenten uitsluitend gebruiken met het oog op de vervulling van hun openbare taken is geen hergebruik;

3.   „persoonsgegevens”: gegevens als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 45/2001;

4.   „licentie”: het verlenen van toestemming voor hergebruik van documenten onder gespecificeerde voorwaarden. „Open licentie(s)”: het verlenen van toestemming voor hergebruik van documenten voor alle in een unilaterale verklaring van de rechtenhouder gespecificeerde gebruiken;

5.   „machinaal leesbaar”: eigenschap van digitale documenten die voldoende gestructureerd zijn zodat softwaretoepassingen op betrouwbare wijze afzonderlijke feitelijke mededelingen en de interne structuur ervan kunnen vaststellen;

6.   „gestructureerde gegevens”: gegevens die zodanig zijn georganiseerd dat afzonderlijke feitelijke mededelingen en alle onderdelen ervan op betrouwbare wijze kunnen worden vastgesteld, zoals (bijvoorbeeld) in databanken en spreadsheets;

7.   „portaal”: een centraal toegangspunt tot gegevens uit uiteenlopende webbronnen. De bron genereert zowel data als de overeenkomstige metadata. De metadata die nodig zijn voor indexering worden automatisch door het portaal verzameld en geïntegreerd voor zover dat nodig is voor de ondersteuning van gemeenschappelijke functies zoals zoekfunctie en koppeling. Het portaal kan ook gegevens die de bronnen bijdragen opslaan in een geheugen om de prestaties te verbeteren of aanvullende functies aan te bieden.

Artikel 4

Algemeen principe

Alle documenten staan ter beschikking voor hergebruik:

a)

voor commerciële en niet-commerciële doeleinden onder de in artikel 6 vastgestelde voorwaarden;

b)

kosteloos, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9;

c)

en zonder de noodzaak van een individuele aanvraag, tenzij anders bepaald in artikel 7.

Dit besluit wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de regels inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, en met name Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 5

Dataportaal

De Commissie richt een dataportaal op als centraal toegangspunt tot haar gestructureerde data zodat het koppelen van gegevens en het hergebruik voor commerciële en niet-commerciële doeleinden wordt vergemakkelijkt.

De diensten van de Commissie maken een inventaris op van de geschikte beschikbare gegevens in hun bezit en stellen deze geleidelijk ter beschikking. Het dataportaal kan op hun verzoek toegang verlenen tot gegevens van andere instellingen, organen, kantoren en agentschappen.

Artikel 6

Voorwaarden voor hergebruik van documenten

1.   Documenten voor hergebruik worden ter beschikking gesteld zonder dat hiervoor een verzoek moet worden ingediend, tenzij anders is bepaald en zonder beperkingen of, indien van toepassing met een open vergunning of disclaimer waarin de voorwaarden en rechten van de gebruikers worden uiteengezet.

2.   Deze voorwaarden, die de mogelijkheden voor hergebruik niet nodeloos mogen beperken kunnen de volgende punten omvatten:

a)

de verplichting voor de hergebruiker om de bron van de documenten te vermelden;

b)

de verplichting de oorspronkelijke betekenis of boodschap van de documenten niet te wijzigen;

c)

niet-aansprakelijkheid van de Commissie voor alle gevolgen die voortvloeien uit hergebruik.

Wanneer andere voorwaarden noodzakelijk zijn voor een specifieke categorie van documenten, wordt de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten samengestelde groep van artikel 12 geraadpleegd.

Artikel 7

Individuele aanvragen voor hergebruik van documenten

1.   Wanneer een individuele aanvraag voor hergebruik is vereist, vermelden de diensten van de Commissie dit uitdrukkelijk in het desbetreffende document of bericht dat hiernaar verwijst met vermelding van het adres waar het verzoek moet worden ingediend.

2.   Individuele verzoeken tot hergebruik moeten onmiddellijk worden verwerkt door de desbetreffende dienst van de Commissie. Aan de aanvrager wordt een ontvangstbevestiging gestuurd. Binnen 15 werkdagen na registratie van de aanvraag staat de Commissiedienst of het Bureau voor publicaties ofwel hergebruik van het document toe en verstrekt voor zover relevant een kopie van het document, of geeft deze in een schriftelijk gemotiveerd antwoord te kennen dat de aanvraag geheel of gedeeltelijk is afgewezen.

3.   Wanneer een verzoek tot hergebruik van een document betrekking heeft op een zeer lang document, een zeer groot aantal documenten of wanneer het verzoek moet worden vertaald, kan de in lid 2 vermelde termijn worden verlengd met 15 werkdagen mits de verzoeker hiervan vooraf in kennis wordt gesteld met uitvoerige motivering van de redenen voor de verlenging.

4.   Wanneer een verzoek tot hergebruik van een document wordt afgewezen, stelt de dienst van de Commissie of het Bureau voor publicaties de aanvrager in kennis van zijn recht om de zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te brengen of een klacht in te dienen bij de Europese Ombudsman, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in respectievelijk de artikelen 263 en 228, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

5.   Voor zover een afwijzing gebaseerd is op artikel 2, lid 2, onder b, van dit besluit vermeldt het antwoord aan de aanvrager de rechthebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon, voor zover deze bekend is, of anders de licentiegever waarvan de Commissie het relevante materiaal heeft verkregen, voor zover deze bekend is.

Artikel 8

Formaten voor documenten die beschikbar zijn voor hergebruik

1.   Documenten worden voor zover mogelijk en nodig langs elektronische weg beschikbaar gesteld in eender welk reeds bestaand formaat of eender welke taalversie.

2.   Dit behelst, voor zover dat een onevenredig grote inspanning zou vereisen die verder gaat dan een eenvoudige handeling, geen verplichting om, teneinde aan een aanvraag te voldoen, documenten te creëren, aan te passen of te actualiseren of om uittreksels van documenten te verstrekken.

3.   Dit besluit schept evenmin voor de Commissie een verplichting om van de gevraagde documenten een andere versie in een officiële taal te maken dan die welke op het moment van de aanvraag reeds voorhanden zijn.

4.   De Commissie of het Bureau voor publicaties kunnen op basis van dit besluit niet worden verplicht bepaalde typen documenten te blijven produceren of in een gegeven formaat te bewaren met het oog op het hergebruik van deze documenten door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon.

Artikel 9

Voorschriften inzake tarifering

1.   Het hergebruik van documenten is in principe gratis.

2.   In uitzonderlijke gevallen kunnen marginale kosten voor de reproductie en verspreiding van documenten worden doorberekend.

3.   In gevallen dat de Commissie besluit een document aan te passen om aan een bepaalde aanvraag te voldoen, kunnen de kosten van de aanpassing aan de aanvrager worden doorberekend. Bij het beoordelen van de noodzaak om dergelijke kosten door te berekenen wordt rekening gehouden met de voor de aanpassing nodige inspanning alsmede de potentiële voordelen van het hergebruik voor de Unie, bijvoorbeeld in termen van verspreiding van informatie over de werking van de Gemeenschappen of in termen van het imago van de instelling voor de buitenwereld.

Artikel 10

Transparantie

1.   Eventuele voorwaarden en standaardvergoedingen voor het hergebruik van documenten worden, voor zover mogelijk en nodig langs elektronische weg, vooraf vastgesteld en bekendgemaakt.

2.   Het zoeken naar documenten wordt vergemakkelijkt door praktische voorzieningen, zoals overzichtslijsten van voor hergebruik beschikbare belangrijke documenten.

Artikel 11

Niet-discriminatie en exclusieve rechten

1.   De voorwaarden voor het hergebruik van documenten mogen niet discriminerend zijn voor vergelijkbare categorieën van hergebruik.

2.   Het hergebruik van documenten staat open voor alle potentiële actoren in de markt. Er worden geen exclusieve rechten verleend.

3.   Voor zover een exclusief recht echter noodzakelijk is voor het verlenen van een dienst van algemeen belang, wordt periodiek, maar in ieder geval na drie jaar, nagegaan of de redenen daarvoor nog steeds geldig zijn. Exclusieve regelingen zijn transparant zijn en worden openbaar gemaakt.

4.   Aan uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften kunnen gedurende een beperkte periode exclusieve rechten voor artikelen die gebaseerd zijn op werk van ambtenaren van de Commissie worden verleend.

Artikel 12

Uit vertegenwoordigers van de diensten samengestelde groep

1.   Er wordt een uit vertegenwoordigers van de diensten samengestelde groep opgericht, onder voorzitterschap van de voor dit besluit verantwoordelijke directeur-generaal. Deze groep wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de directoraten-generaal en de diensten. De groep bespreekt kwesties van gemeenschappelijk belang en stelt om de twaalf maanden een verslag op over de tenuitvoerlegging van het besluit.

2.   Een stuurgroep onder voorzitterschap van het Bureau voor publicaties, samengesteld uit het secretariaat-generaal, het directoraat-generaal Communicatie, het directoraat-generaal Informatiemaatschappij en Media, het directoraat-generaal Informatica en verschillende directoraten-generaal die de leveranciers van gegevens vertegenwoordigen, houdt toezicht op het project dat leidt tot de tenuitvoerlegging van het dataportaal. In een later stadium kunnen andere instellingen worden uitgenodigd toe te treden tot de stuurgroep.

3.   De voorwaarden van de open licentie als vermeld in artikel 6 worden vastgesteld in overeenstemming met de directeuren-generaal die voor dit besluit verantwoordelijk zijn en voor de administratieve uitvoering van besluiten die verband houden met intellectuele-eigendomsrechten bij de Commissie, na raadpleging van de in lid 1 bedoelde uit vertegenwoordigers van verschillende diensten samengestelde groep.

Artikel 13

Evaluatie

Dit besluit wordt geëvalueerd drie jaar na de inwerkingtreding ervan.

Artikel 14

Intrekking

Besluit 2006/291/EG, Euratom wordt ingetrokken.

Gedaan te Brussel, 12 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  COM(2010) 245.

(2)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(3)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90.

(4)  PB L 107 van 20.4.2006, blz. 38.

(5)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(6)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/43


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2011

tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië

(2011/834/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 14,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

(1)

Op 3 januari 2011 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een klacht ontvangen betreffende de vermoede subsidiëring van bepaald polyethyleentereftalaat („PET”) van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië („de betrokken landen”) die schade toebrengt aan de bedrijfstak van de Unie.

(2)

De klacht is overeenkomstig artikel 10 van de basisverordening ingediend door het Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers in Europe (CPME) („de klager”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaald PET in de Unie.

(3)

De klacht bevatte voorlopig bewijsmateriaal over het bestaan van de subsidiëring en de daardoor ontstane aanmerkelijke schade, dat toereikend werd geacht om de inleiding van een antisubsidieprocedure te rechtvaardigen.

(4)

Vóór de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de regeringen van Oman en Saudi-Arabië ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen dat bepaald PET van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië met subsidiëring werd ingevoerd en de bedrijfstak van de Unie hierdoor aanmerkelijke schade leed. De regeringen van Oman en Saudi-Arabië werden afzonderlijk voor overleg uitgenodigd om de situatie ten aanzien van de inhoud van de klacht te verduidelijken en om overeenstemming te bereiken over een oplossing. Tijdens dat overleg kon geen overeenstemming worden bereikt.

(5)

Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) op 16 februari 2011 een antisubsidieprocedure ingeleid met betrekking tot de invoer in de Europese Unie van bepaald PET van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië.

(6)

Op dezelfde dag heeft de Commissie een antidumpingprocedure ingeleid betreffende de invoer in de Unie van bepaald PET van oorsprong uit de betrokken landen (3).

(7)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar de bedrijfstak van de Unie, de producenten-exporteurs in de betrokken landen, de importeurs, de haar bekende verenigingen en de autoriteiten van de betrokken landen. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en een verzoek om te worden gehoord in te dienen.

(8)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden gevraagd, werden gehoord.

B.   INTREKKING VAN DE KLACHT EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(9)

Het CPME heeft bij brief van 12 oktober 2011 aan de Commissie de klacht officieel ingetrokken.

(10)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de basisverordening kan de procedure worden beëindigd wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij dit strijdig is met het belang van de Unie.

(11)

In dit verband wordt opgemerkt dat de Commissie geen redenen heeft gevonden die erop duiden dat beëindiging niet in het belang van de Unie is, terwijl de belanghebbenden evenmin redenen hebben aangevoerd. Derhalve was de Commissie van oordeel dat deze procedure moet worden beëindigd. De belanghebbenden werden hiervan in kennis gesteld en zij kregen de gelegenheid opmerkingen te maken.

(12)

Sommige belanghebbenden spraken hun steun uit voor beëindiging van de procedure. Andere belanghebbenden verzochten om mededeling van de bevindingen van het onderzoek, hoewel zij de beëindiging van de procedure steunden.

(13)

Er zij in dit verband op gewezen dat de Commissie niet tot een conclusie over haar bevindingen is gekomen en daarom niet in de positie is om de vóór de intrekking van de klacht verzamelde gegevens mee te delen.

(14)

Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen bestaan om deze procedure niet te beëindigen.

(15)

De Commissie concludeert daarom dat de antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald polyethyleentereftalaat (PET) van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië moet worden beëindigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De antisubsidieprocedure betreffende de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens de ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië en ingedeeld onder de GN-code 3907 60 20, wordt beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB C 49 van 16.2.2011, blz. 21.

(3)  PB C 49 van 16.2.2011, blz. 16.


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/45


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2011

tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië

(2011/835/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

(1)

Op 3 januari 2011 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een klacht ontvangen betreffende de vermoede dumping van bepaald polyethyleentereftalaat („PET”) van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië („de betrokken landen”) die schade toebrengt aan de bedrijfstak van de Unie.

(2)

De klacht is overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening ingediend door het Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers in Europe (CPME) („de klager”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaald PET in de Unie.

(3)

De klacht bevatte voorlopig bewijsmateriaal over het bestaan van de dumping en de daardoor ontstane aanmerkelijke schade dat toereikend werd geacht om de inleiding van een antidumpingprocedure te rechtvaardigen.

(4)

Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) op 16 februari 2011 een antidumpingprocedure ingeleid met betrekking tot de invoer in de Europese Unie van bepaald PET van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië.

(5)

Op dezelfde dag heeft de Commissie een antisubsidieprocedure ingeleid betreffende de invoer in de Unie van bepaald PET van oorsprong uit de betrokken landen (3).

(6)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar de bedrijfstak van de Unie, de producenten-exporteurs in de betrokken landen, de importeurs, de haar bekende verenigingen en de autoriteiten van de betrokken landen. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en een verzoek om te worden gehoord in te dienen.

(7)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden gevraagd, werden gehoord.

B.   INTREKKING VAN DE KLACHT EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(8)

Het CPME heeft bij brief van 12 oktober 2011 aan de Commissie de klacht officieel ingetrokken.

(9)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de basisverordening kan de procedure worden beëindigd wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij dit strijdig is met het belang van de Unie.

(10)

In dit verband wordt opgemerkt dat de Commissie geen redenen heeft gevonden die erop duiden dat beëindiging niet in het belang van de Unie is, terwijl de belanghebbenden evenmin redenen hebben aangevoerd. Derhalve was de Commissie van oordeel dat deze procedure moet worden beëindigd. De belanghebbenden werden hiervan in kennis gesteld en zij kregen de gelegenheid opmerkingen te maken.

(11)

Sommige belanghebbenden spraken hun steun uit voor beëindiging van de procedure. Andere belanghebbenden verzochten om mededeling van de bevindingen van het onderzoek, hoewel zij de beëindiging van de procedure steunden.

(12)

Er zij in dit verband op gewezen dat de Commissie niet tot een conclusie over haar bevindingen is gekomen en daarom niet in de positie is om de vóór de intrekking van de klacht verzamelde gegevens mee te delen.

(13)

Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen bestaan om deze procedure niet te beëindigen.

(14)

De Commissie concludeert daarom dat de antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald polyethyleentereftalaat (PET) van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië moet worden beëindigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De antidumpingprocedure betreffende de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens de ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië en ingedeeld onder de GN-code 3907 60 20, wordt beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 49 van 16.2.2011, blz. 16.

(3)  PB C 49 van 16.2.2011, blz. 21.