ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2011.294.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 294

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
12 november 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2011/731/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 november 2011 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006

1

 

 

2011/732/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 november 2011 inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

3

 

 

2011/733/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 november 2011 inzake de sluiting van de Overeenkomst betreffende de deelname van de Republiek Bulgarije en Roemenië aan de Europese Economische Ruimte en vier daarmee verband houdende overeenkomsten

4

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1146/2011 van de Commissie van 9 november 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in gebied NAFO 3M door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1147/2011 van de Commissie van 11 november 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart wat betreft het gebruik van beveiligingsscanners op EU-luchthavens ( 1 )

7

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1148/2011 van de Commissie van 11 november 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

12

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

12.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 november 2011

betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006

(2011/731/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 192 en 207, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 27 januari 2006 heeft de conferentie onder auspiciën van de conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (Unctad) de tekst van de internationale overeenkomst inzake tropisch hout van 2006 („de overeenkomst van 2006”) goedgekeurd.

(2)

De overeenkomst van 2006 zal in de plaats treden van de internationale overeenkomst inzake tropisch hout van 1994 („de overeenkomst van 1994”), zoals verlengd, die tot de inwerkingtreding van de overeenkomst van 2006 van kracht zal blijven.

(3)

De overeenkomst van 2006 is vanaf 3 april 2006 tot een maand na de definitieve inwerkingtreding opengesteld voor ondertekening. De partijen brengen tot uiting dat zij door die overeenkomst gebonden zijn middels definitieve ondertekening of door de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring ervan.

(4)

De doelstellingen van de overeenkomst van 2006 sluiten aan bij het gemeenschappelijke handels- en milieubeleid.

(5)

De Europese Gemeenschap was partij bij de overeenkomst van 1994. De overeenkomst van 2006 zal blijven bijdragen aan de doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van duurzame ontwikkeling.

(6)

De Gemeenschap heeft de overeenkomst van 2006 op 2 november 2007 ondertekend. Alle lidstaten zijn voornemens deze overeenkomst te bekrachtigen.

(7)

Aangezien de verplichte bijdragen van de leden van de internationale organisatie voor tropisch hout vooral worden vastgesteld op grond van de omvang van de invoer van tropisch hout, zal de Unie zodra de overeenkomst van 2006 in werking treedt financieel bijdragen aan de administratieve rekening van de internationale organisatie voor tropisch hout, terwijl zowel de lidstaten als de Unie op vrijwillige basis financieel kunnen bijdragen aan de maatregelen via de rekeningen voor vrijwillige bijdragen van de organisatie.

(8)

De overeenkomst van 2006 moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De internationale overeenkomst inzake tropisch hout van 2006 (1) („de overeenkomst van 2006”) wordt namens de Unie goedgekeurd.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is of zijn de akte van goedkeuring namens de Unie overeenkomstig artikel 36, lid 2, van de overeenkomst van 2006 bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties neer te leggen.

Gedaan te Brussel, 8 november 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  De tekst van de overeenkomst is bekendgemaakt in PB L 262 van 9.10.2007, blz. 8, samen met het besluit betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing.


12.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/3


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 november 2011

inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

(2011/732/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In zijn besluit van 5 juni 2003 heeft de Raad de Commissie gemachtigd met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een overeenkomst op het niveau van de Unie.

(2)

De Commissie heeft namens de Unie met de Republiek Kaapverdië onderhandeld over een Overeenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten („de Overeenkomst”), volgens de mechanismen en richtsnoeren in de bijlage bij het besluit van de Raad van 5 juni 2003.

(3)

De Overeenkomst is op 23 maart 2011 namens de Unie ondertekend, onder voorbehoud van de mogelijke sluiting ervan op een latere datum, overeenkomstig Besluit 2011/228/EU van de Raad (1).

(4)

De Overeenkomst moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (de Overeenkomst) wordt namens de Unie goedgekeurd (2).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd om de persoon aan te duiden die bevoegd is om de in artikel 8, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 november 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  PB L 96 van 9.4.2011, blz. 1.

(2)  De Overeenkomst is samen met het besluit tot ondertekening bekendgemaakt in PB L 96 van 9.4.2011, blz. 2.


12.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/4


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 november 2011

inzake de sluiting van de Overeenkomst betreffende de deelname van de Republiek Bulgarije en Roemenië aan de Europese Economische Ruimte en vier daarmee verband houdende overeenkomsten

(2011/733/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), punt i), en artikel 218, lid 8, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst betreffende de deelname van de Republiek Bulgarije en Roemenië aan de Europese Economische Ruimte en vier daarmee verband houdende overeenkomsten werden, onder voorbehoud van de sluiting ervan, op 25 juli 2007 namens de Europese Gemeenschap ondertekend in overeenstemming met Besluit 2007/566/EG van de Raad (2).

(2)

Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap waarvan zij de opvolgster is.

(3)

Deze overeenkomsten dienen te worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende overeenkomsten (3) worden namens de Europese Unie goedgekeurd:

Overeenkomst betreffende de deelname van de Republiek Bulgarije en Roemenië aan de Europese Economische Ruimte,

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een samenwerkingsprogramma voor economische groei en duurzame ontwikkeling in Bulgarije,

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een samenwerkingsprogramma voor economische groei en duurzame ontwikkeling in Roemenië,

Aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, en

Aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om namens de Europese Unie de in de overeenkomsten bedoelde akte van goedkeuring neer te leggen, waarmee de instemming van de Unie om door de overeenkomsten gebonden te zijn tot uiting wordt gebracht (4).

Artikel 3

Namens de Unie doet de voorzitter van de Raad de volgende kennisgeving:

„Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap waarvan zij de opvolgster is en met ingang van deze datum oefent zij alle rechten van de Europese Gemeenschap uit en neemt zij alle verplichtingen van de Europese Gemeenschap over. Derhalve worden verwijzingen naar de „Europese Gemeenschap” in de tekst van de regeling waar nodig gelezen als verwijzingen naar de „Europese Unie”.”.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 8 november 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  Het Europees Parlement heeft op 13 november 2007 ingestemd met de sluiting van de overeenkomst (PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 92) en zijn standpunt bevestigd in zijn „omnibus”-resolutie van 5 mei 2010 over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 1).

(2)  PB L 221 van 25.8.2007, blz. 1.

(3)  De overeenkomsten zijn bekendgemaakt in PB L 221 van 25.8.2007, samen met het ondertekeningsbesluit.

(4)  De datum van inwerkingtreding van de overeenkomsten wordt door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


VERORDENINGEN

12.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/5


VERORDENING (EU) Nr. 1146/2011 VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in gebied NAFO 3M door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 november 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

68/T&Q

Lidstaat

Spanje

Bestand

COD/N3M.

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Gebied

NAFO 3M

Datum

8.10.2011


12.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1147/2011 VAN DE COMMISSIE

van 11 november 2011

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart wat betreft het gebruik van beveiligingsscanners op EU-luchthavens

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name artikel 4, leden 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 300/2008 moet de Commissie algemene maatregelen vaststellen die beogen niet-essentiële onderdelen van de in de bijlage bij de verordening bedoelde gemeenschappelijke basisnormen te wijzigen door deze aan te vullen.

(2)

In artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 300/2008 is voorts bepaald dat de Commissie, ter aanvulling van de algemene maatregelen die zij overeenkomstig artikel 4, lid 2, heeft vastgesteld, gedetailleerde maatregelen moet vaststellen voor de toepassing van de in de bijlage bij die verordening vastgestelde gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.

(3)

In Verordening (EG) nr. 272/2009 van de Commissie (2) ter aanvulling van de gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, met name deel A van de bijlage, zijn algemene maatregelen vastgesteld inzake de toegestane methoden voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken van passagiers.

(4)

Om het gebruik van beveiligingsscanners toe te staan als methode voor beveiligingsonderzoeken van passagiers moeten bepalingen inzake het gebruik daarvan, de minimumnormen inzake detectieprestaties en operationele minimumvoorwaarden worden vastgesteld.

(5)

Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie (3) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Beveiligingsscanners zullen worden ingevoerd en gebruikt overeenkomstig Aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van 12 juli 1999 betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden (van 0 Hz - 300 GHz) (4), Richtlijn 2004/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (elektromagnetische velden) (18e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid l, van Richtlijn 89/391/EEG (5)).

(7)

Door specifieke operationele voorwaarden vast te stellen voor het gebruik van beveiligingsscanners en door passagiers de mogelijkheid te bieden voor een alternatieve methode van beveiligingsonderzoek te kiezen, eerbiedigt deze verordening de grondrechten en is zij in overeenstemming met de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van de eerbiediging van de menselijke waardigheid, het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de rechten van het kind, het recht op godsdienstvrijheid en het verbod op discriminatie. Deze verordening moet worden toegepast met inachtneming van deze rechten en beginselen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 november 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(2)  PB L 91 van 3.4.2009, blz. 7.

(3)  PB L 55 van 5.3.2010, blz. 1.

(4)  PB L 199 van 30.7.1999, blz. 59.

(5)  PB L 159 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In hoofdstuk 4 wordt punt 4.1.1.1 vervangen door:

„4.1.1.1.

Jassen en colberts moeten voor het beveiligingsonderzoek worden uitgetrokken en als handbagage aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen. De screener kan de passagier waar nodig verzoeken meer kledingsstukken uit te trekken.”.

2)

In hoofdstuk 4 wordt punt 4.1.1.2 vervangen door:

„4.1.1.2.

Het beveiligingsonderzoek van passagiers gebeurt door middel van:

a)

fouillering, of

b)

metaaldetectiepoorten (WTMD), of

c)

explosievenspeurhonden in combinatie met punt a), of

d)

beveiligingsscanners die geen ioniserende straling gebruiken.

Wanneer de screener niet kan bepalen of de passagier al dan niet verboden voorwerpen bij zich heeft, krijgt de passagier geen toegang tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of wordt hij opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.”.

3)

Aan hoofdstuk 4 wordt het volgende punt toegevoegd:

„4.1.1.10.

Wanneer voor de uitvoering van beveiligingsonderzoeken van passagiers een beveiligingsscanner met een menselijke operator wordt gebruikt, als gedefinieerd in punt 12.11.1, tweede alinea, moet aan de volgende minimumvoorwaarden worden voldaan:

a)

beveiligingsscanners mogen geen beelden opslaan, bewaren, kopiëren, afdrukken of opzoeken. Elk tijdens het beveiligingsonderzoek gegenereerd beeld blijft beschikbaar gedurende de tijd die de operator nodig heeft om het te analyseren en wordt gewist zodra de controle van de passagier afgelopen is. Elke onrechtmatige toegang of ongeoorloofd gebruik van de beelden is verboden en wordt verhinderd;

b)

de operator die de beelden analyseert, dient zich in een gescheiden ruimte te bevinden zodat hij/zij de onderzochte passagier niet kan zien;

c)

in de gescheiden ruimte waar de beelden worden geanalyseerd, mag zich geen technische apparatuur bevinden waarmee beelden kunnen worden opgeslagen, gekopieerd, gefotografeerd of op een andere wijzen worden geregistreerd;

d)

het beeld mag niet worden gekoppeld aan gegevens betreffende de onderzochte persoon en zijn of haar identiteit dient anoniem te blijven;

e)

een passagier mag eisen dat het beeld van zijn/haar lichaam wordt geanalyseerd door een screener van een door hem/haar gekozen geslacht;

f)

het beeld wordt vervaagd of verduisterd om te voorkomen dat het gezicht van de passagier herkenbaar is.

De punten a) en d) gelden eveneens voor beveiligingsscanners met automatische dreigingsdetectie.

Passagiers hebben het recht een onderzoek met een beveiligingsscanner te weigeren. In dat geval zal de passagier worden onderzocht middels een alternatieve methode voor beveiligingsonderzoek, met inbegrip van minstens een fouillering overeenkomstig aanhangsel 4-A van Besluit (2010)774 van de Commissie. Wanneer het alarm van de beveiligingsscanner wordt geactiveerd, wordt nagegaan wat de oorzaak daarvan is.

Voor het beveiligingsonderzoek met een beveiligingsscanner wordt de passagier ingelicht over de gebruikte technologie, de daaraan verbonden voorwaarden en de mogelijkheid om een onderzoek met een beveiligingsscanner te weigeren.”.

4)

In hoofdstuk 11, wordt punt 11.3 vervangen door:

„11.3.   CERTIFICERING OF GOEDKEURING

11.3.1.

Personen die de in de punten 11.2.3.1 tot en met 11.2.3.5 vermelde taken uitvoeren, moeten:

a)

een eerste certificerings- of goedkeuringsprocedure doorlopen, en

b)

voor personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen of beelden van beveiligingsscanners analyseren, minstens om de drie jaar opnieuw worden gecertificeerd, en

c)

voor alle andere personen: minstens om de vijf jaar opnieuw worden gecertificeerd of goedgekeurd.

11.3.2.

Personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen of personen die beelden van beveiligingsscanners analyseren, moeten, in het kader van de procedure voor initiële certificering of goedkeuring, slagen in een gestandaardiseerde beeldinterpretatietest.

11.3.3.

De procedure voor vernieuwde certificering of goedkeuring van personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen of personen die beelden van beveiligingsscanners analyseren, omvat zowel de gestandaardiseerde beeldinterpretatietest als een beoordeling van hun operationele prestaties.

11.3.4.

Wanneer de vernieuwde certificering of goedkeuring niet binnen een redelijke termijn van normaliter hoogstens drie maanden met succes wordt voltooid, worden de bijbehorende beveiligingsrechten ingetrokken.

11.3.5.

Voor alle gecertificeerde of goedgekeurde personen wordt minstens tijdens de duur van hun contract een certificerings- of goedkeuringsdossier bijgehouden.”.

5)

Aan hoofdstuk 11 wordt het volgende punt toegevoegd:

„11.4.1.1.

Personen die de beelden van beveiligingsscanners analyseren, moeten een periodieke opleiding volgen die uit een beeldherkenningstraining en uit beeldherkenningstesten bestaat. In elke periode van zes maanden wordt minstens zes uur opleiding gegeven in een leslokaal en/of via computerondersteunend onderwijs.

De testresultaten worden aan de betrokken persoon meegedeeld; ze worden ook geregistreerd en kunnen in overweging worden genomen als onderdeel van de procedure voor vernieuwde certificering of goedkeuring.”.

6)

Aan hoofdstuk 12 worden de volgende punten toegevoegd:

„12.11.   BEVEILIGINGSSCANNERS

12.11.1.   Algemene beginselen

Een beveiligingsscanner is een systeem voor het beveiligingsonderzoek van personen waarmee, afzonderlijk van de menselijke huid, metalen en niet-metalen voorwerpen kunnen worden gedetecteerd die op het lichaam of in de kleding worden gedragen.

Een beveiligingsscanner waarbij de beelden door een menselijke operator worden geanalyseerd, kan bestaan uit een detectiesysteem dat een beeld van het menselijk lichaam creëert dat door die persoon wordt geanalyseerd om na te gaan of de onderzochte persoon, afzonderlijk van de menselijke huid, geen metalen of niet-metalen voorwerpen op zijn lichaam draagt. Wanneer de operator die de beelden analyseert een dergelijk voorwerp waarneemt, deelt hij de locatie daarvan mee aan de screener met het oog op verder onderzoek. In dit geval moet de operator die de beelden analyseert, worden beschouwd als een integraal onderdeel van het detectiesysteem.

Een beveiligingsscanner met automatische dreigingsdetectie kan een systeem zijn waarmee, afzonderlijk van de menselijke huid, metalen en niet-metalen voorwerpen die op het lichaam of in de kleding worden gedragen, automatisch worden gedetecteerd. Wanneer het systeem een dergelijke voorwerp waarneemt, wordt de locatie daarvan op een schematische weergave aan de screener getoond

Voor beveiligingsonderzoeken van passagiers dienen beveiligingsscanners aan de volgende normen te voldoen:

a)

beveiligingsscanners detecteren en waarschuwen middels een alarm voor de aanwezigheid van minstens individuele of een combinatie van gespecificeerde metalen en niet-metalen voorwerpen, met inbegrip van explosieven;

b)

de detectie wordt niet beïnvloed door de positie en richting van het voorwerp;

c)

het systeem moet zijn uitgerust met een visuele indicator die aangeeft of de apparatuur in werking is;

d)

beveiligingsscanners moeten zodanig geplaatst zijn dat hun prestaties niet worden beïnvloed door interferentiebronnen;

e)

de correcte werking van beveiligingsscanners moet dagelijks worden getest;

f)

de beveiligingsscanner wordt gebruikt overeenkomstig de door de fabrikant meegedeelde bedieningsinstructies.

Beveiligingsscanners voor beveiligingsonderzoeken van passagiers worden ingevoerd en gebruikt overeenkomstig Aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van 12 juli 1999 betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden (van 0 Hz - 300 GHz) (1) en Richtlijn 2004/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (elektromagnetische velden) (18e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid l, van Richtlijn 89/391/EEG (2)).

12.11.2.   Normen voor beveiligingsscanners

De prestatievereisten voor beveiligingsscanners zijn vastgelegd in aanhangsel 12-K, dat als „CONFIDENTIEL EU” is gerubriceerd en dient te worden behandeld overeenkomstig Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom.

Alle beveiligingsscanners moeten met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening voldoen aan de norm die is gedefinieerd in aanhangsel 12-K.

12.11.2.1.

Alle beveiligingsscanners dienen te voldoen aan norm 1.

Norm 1 verstrijkt op 1 januari 2022.

12.11.2.2.

Norm 2 geldt voor beveiligingsscanners die vanaf 1 januari 2019 worden geïnstalleerd.

7)

Aan hoofdstuk 12 wordt aanhangsel 12-K toegevoegd:

AANHANGSEL 12-K

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake veiligheidsprestatievereisten voor beveiligingsscanners vastgesteld.”.


(1)  PB L 199 van 30.7.1999, blz. 59.

(2)  PB L 159 van 30.4.2004, blz. 1.”.


12.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1148/2011 VAN DE COMMISSIE

van 11 november 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 12 november 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 november 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

61,2

AR

40,4

MA

77,7

TR

78,3

ZZ

64,4

0707 00 05

AL

64,0

EG

161,4

TR

139,7

ZZ

121,7

0709 90 70

AR

61,1

MA

74,1

TR

108,3

ZZ

81,2

0805 20 10

MA

69,1

ZA

103,8

ZZ

86,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

29,1

IL

76,9

MA

79,7

TR

83,3

UY

54,6

ZZ

64,7

0805 50 10

TR

63,2

ZA

52,3

ZZ

57,8

0806 10 10

BR

241,7

EC

65,7

LB

271,1

TR

145,0

US

258,2

ZA

77,5

ZZ

176,5

0808 10 80

CL

90,0

CN

67,2

NZ

169,0

US

143,8

ZA

156,2

ZZ

125,2

0808 20 50

CL

73,3

CN

69,6

TR

133,1

ZA

73,2

ZZ

87,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.