|
ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2011.287.nld |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
54e jaargang |
|
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
* |
||
|
|
* |
|
|
|
Rectificaties |
|
|
|
* |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
BESLUITEN
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/1 |
BESLUIT Nr. 1104/2011/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 25 oktober 2011
betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma’s voor navigatie per satelliet (EGNOS en Galileo) (3) is bepaald dat de specifieke doelstellingen van het Galileo-programma erin bestaan het mogelijk te maken dat de signalen die door het bij dat programma opgestelde systeem worden uitgezonden, met name kunnen worden gebruikt voor het aanbieden van een overheidsdienst (de zogenaamde „Public Regulated Service” of „PRS”), die gereserveerd is voor gebruikers die daarvoor de toestemming van de overheid hebben, voor gevoelige toepassingen die een doeltreffende toegangscontrole en een grote dienstcontinuïteit vereisen. |
|
(2) |
Hoewel de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 683/2008 van toepassing zijn op de in de bijlage daarbij vermelde diensten, waaronder de PRS, is het passend, gezien de onderlinge verwevenheid tussen het bij het Galileo-programma opgestelde systeem en de PRS in juridisch, technisch, operationeel, financieel en eigendomsopzicht, om de relevante bepalingen aangaande de toepassing van veiligheidsvoorschriften in het kader van dit besluit over te nemen. |
|
(3) |
Het Europees Parlement en de Raad hebben herhaaldelijk eraan gememoreerd dat het bij het Galileo-programma opgestelde systeem een civiel systeem is dat onder civiele leiding staat, dat wil zeggen dat het is opgezet volgens civiele normen op grond van civiele behoeften en onder het toezicht van de instellingen van de Unie. |
|
(4) |
Het Galileo-programma is van strategisch belang voor de onafhankelijkheid van de Unie op het gebied van navigatie per satelliet en positie- en tijdsbepalingsdiensten, en levert een belangrijke bijdrage aan de tenuitvoerlegging van de „Europa 2020”-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. |
|
(5) |
Van de verschillende diensten die door de Europese satellietnavigatiesystemen worden aangeboden, is de PRS tegelijkertijd de meest beveiligde en de meest gevoelige dienst en daarom is de PRS geschikt voor diensten waar robuustheid en volledige betrouwbaarheid moeten worden gegarandeerd. De dienst moet zijn gebruikers zelfs in de meest ernstige crisissituaties dienstcontinuïteit bieden. De gevolgen van een inbreuk op de veiligheidsvoorschriften bij het gebruik van deze dienst raken niet alleen de betrokken gebruiker maar treffen mogelijk ook andere gebruikers. Het gebruik en het beheer van de PRS is derhalve een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de lidstaten ten einde de veiligheid van de Unie en hun eigen veiligheid te beschermen. Bijgevolg moet de toegang tot de PRS strikt worden beperkt tot bepaalde categorieën gebruikers die worden onderworpen aan onder permanent toezicht. |
|
(6) |
Het is daarom noodzakelijk om de voorwaarden voor toegang tot de PRS en de regels voor het beheer ervan te definiëren, in het bijzonder door de algemene beginselen die op die toegang betrekking hebben, de taken van de verschillende beheers- en controle-entiteiten, de voorwaarden voor de vervaardiging en voor de beveiliging van ontvangers, en de regels voor de uitvoercontrole te specificeren. |
|
(7) |
Wat de algemene beginselen voor toegang tot de PRS betreft, moet het gebruik ervan, gezien het feitelijke doel van de dienst en de kenmerken ervan, strikt worden beperkt, waarbij aan de lidstaten, de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) wereldwijde discretionaire, onbeperkte en ononderbroken toegang wordt verleend. Bovendien moet elke lidstaat soeverein kunnen beslissen welke secundaire gebruikers toestemming voor de PRS krijgen en welk gebruik van de PRS, met inbegrip van gebruik in verband met beveiliging, kan worden gemaakt in overeenstemming met gemeenschappelijke minimumnormen. |
|
(8) |
Teneinde het wereldwijde gebruik van Europese technologie te bevorderen, zou het voor bepaalde derde landen en internationale organisaties mogelijk moeten zijn om primaire PRS-gebruikers te worden op grond van afzonderlijk met hen te sluiten overeenkomsten. Voor beveiligde satellietnavigatietoepassingen voor de overheid moet in internationale overeenkomsten de voorwaarden worden vastgelegd, waaronder derde landen en internationale organisaties van de PRS gebruik kunnen maken, met dien verstande dat naleving van de veiligheidsvoorschriften in alle gevallen verplicht is. In het kader van dergelijke overeenkomsten zou de vervaardiging van PRS-ontvangers kunnen worden toegestaan, met inachtneming van specifieke voorwaarden en vereisten die ten minste gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden en vereisten die voor lidstaten gelden. Dergelijke overeenkomsten dienen echter geen betrekking te hebben op bijzonder beveiligingsgevoelige aangelegenheden zoals de vervaardiging van beveiligingsmodules. |
|
(9) |
Bij de onderhandelingen over overeenkomsten met derde landen of internationale organisaties dient ten volle rekening te worden gehouden met het belang van de eerbiediging van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, alsmede de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationale recht. |
|
(10) |
De veiligheidsvoorschriften van het Europees Ruimteagentschap dienen een beschermingsniveau te garanderen dat ten minste gelijk is aan het niveau dat wordt gegarandeerd door de veiligheidsvoorschriften zoals vastgesteld in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (4) en in Besluit 2011/292/EG van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (5). |
|
(11) |
De Unie en de lidstaten moeten alles in het werk stellen om de veiligheid en de beveiliging van het bij het Galileo-programma opgestelde systeem alsmede van de PRS-technologie en de PRS-apparatuur te waarborgen, ten einde te voorkomen dat de door de PRS uitgezonden signalen door niet daartoe bevoegde natuurlijke personen of rechtspersonen worden gebruikt en te verhinderen dat de PRS vijandig jegens hen wordt gebruikt. |
|
(12) |
Het is in dit verband van belang dat de lidstaten sancties vaststellen voor het geval dat de uit dit besluit voortvloeiende verplichtingen niet worden nageleefd, en dat zij erop toezien dat deze sancties worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. |
|
(13) |
Wat betreft de organen voor beheer en toezicht, lijkt de organisatie, waarbij primaire PRS-gebruikers een voor de PRS verantwoordelijke autoriteit voor het beheer en de controle van de daaronder vallende secundaire gebruikers aanwijzen, de meest geëigende wijze om een efficiënt PRS-beheer te waarborgen omdat daarmee de betrekkingen tussen de verschillende met de beveiliging belaste actoren worden vereenvoudigd en een permanente controle van de secundaire gebruikers, met name van de nationale secundaire gebruikers, in overeenstemming met de gemeenschappelijke minimumnormen wordt gewaarborgd. Er dient evenwel flexibiliteit te worden ingebouwd zodat de lidstaten de verantwoordelijkheden efficiënt kunnen organiseren. |
|
(14) |
Bij de uitvoering van onderhavig besluit moet elke verwerking van persoonsgegevens worden uitgevoerd in overeenstemming met het recht van de Unie, zoals met name vervat in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) en in Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (7). |
|
(15) |
Bovendien moet één van de taken van het in artikel 16, punt a), onder ii), van Verordening (EG) nr. 683/2008 genoemde Galileo-beveiligingscentrum („the Galileo Security Monitoring Centra”, GSMC) erin bestaan te voorzien in een operationele interface tussen de verschillende actoren die met de beveiliging van de PRS zijn belast. |
|
(16) |
De Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid moeten een rol krijgen in het beheer van de PRS middels de toepassing van Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 ten aanzien van aspecten van de exploitatie van het Europees systeem voor radionavigatie per satelliet die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie (8). De Raad dient zijn goedkeuring te hechten aan de internationale overeenkomsten waarbij aan een derde land of een internationale organisatie toestemming wordt verleend voor het gebruik van de PRS. |
|
(17) |
Wat betreft de vervaardiging en de beveiliging van de ontvangers, vergen de beveiligingsvereisten dat deze taak slechts kan worden toevertrouwd aan een lidstaat die een voor de PRS verantwoordelijke autoriteit heeft aangewezen of aan ondernemingen die zijn gevestigd op het grondgebied van een lidstaat die een voor de PRS verantwoordelijke autoriteit heeft aangewezen. Voorts moet de producent van ontvangers naar behoren door de Raad voor de veiligheidsaccreditatie voor Europese GNSS-systemen, opgericht bij Verordening (EU) nr. 912/2010 (9) van het Europees Parlement en de Raad, („de Raad voor de veiligheidsaccreditatie”) geaccrediteerd zijn en moet zijn besluiten naleven. Het is de verantwoordelijkheid van de voor de PRS bevoegde autoriteiten om voortdurend de naleving te controleren van zowel de vereisten van die accreditatie en die besluiten als van de bijzondere technische vereisten die uit de gemeenschappelijke minimumnormen voortvloeien. |
|
(18) |
Een lidstaat die geen voor de PRS verantwoordelijke autoriteit heeft aangewezen, moet in elk geval een contactpunt aanwijzen voor het beheer van eventuele geconstateerde schadelijke elektromagnetische interferenties die de PRS beïnvloeden. Dit contactpunt is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die de rol van rapportagepunt vervult, of een aanspreekpunt, waarmee de Commissie contact kan opnemen in geval van potentieel schadelijke elektromagnetische interferenties, teneinde dergelijke interferenties te verhelpen. |
|
(19) |
Wat betreft uitvoerbeperkingen, moet de uitvoer van apparatuur, technologie of software met betrekking tot het gebruik van de PRS en tot de ontwikkeling en vervaardiging voor de PRS uit de Unie, ongeacht of deze apparatuur, programmatuur of technologie voorkomt op de lijst van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (10), worden beperkt tot enkel die derde landen waaraan krachtens een met de Unie gesloten internationale overeenkomst toestemming voor toegang tot de PRS is verleend. Het enkele feit dat op het grondgebied van een derde land een referentiestation is geïnstalleerd dat PRS-apparatuur bevat en deel uitmaakt van een bij het Galileo-programma opgesteld systeem, brengt niet mee dat dit land als een primaire PRS-gebruiker wordt aangemerkt. |
|
(20) |
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de gemeenschappelijke minimumnormen op de in de bijlage genoemde terreinen en, indien nodig, om deze te updaten en te amenderen met als doel rekening te houden met de ontwikkelingen in het Galileo programma. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten op een tijdige en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. |
|
(21) |
Het is van essentieel belang dat gemeenschappelijke voorschriften betreffende de toegang tot PRS en de vervaardiging van PRS-ontvangers en beveiligingsmodules in iedere lidstaat op uniforme wijze worden toegepast, gezien de mogelijke gevolgen van die voorschriften voor de veiligheid van het bij het Galileo-programma opgestelde systeem, van de Europese Unie en van haar lidstaten, zowel individueel als collectief. Aan de Commissie moet derhalve de bevoegdheid worden verleend om gedetailleerde vereisten, richtsnoeren en andere maatregelen vast te stellen om uitvoering te geven aan de gemeenschappelijke minimumnormen. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit besluit te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (11). |
|
(22) |
De door de Commissie met medewerking van de lidstaten uit te voeren audits en inspecties moeten in voorkomend geval worden uitgevoerd op de wijze als omschreven in bijlage III, deel VII van Besluit 2011/292/EU. |
|
(23) |
Om de PRS te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk voorwaarden vast te stellen voor toegang tot de PRS die wordt aangeboden door het bij het Galileo-programma opgestelde systeem. De Commissie moet onderzoeken of een heffingenbeleid voor PRS zou moeten worden ingevoerd, onder meer ten aanzien van derde landen en internationale organisaties, en brengt van dit onderzoek verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. |
|
(24) |
Aangezien de doelstelling van dit besluit, namelijk het bepalen van de voorwaarden waaronder de lidstaten, de Raad, de Commissie, de EDEO, de agentschappen van de Unie, derde landen en internationale organisaties toegang tot de PRS kunnen hebben, niet afdoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang van het voorgestelde optreden, beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het beginsel van evenredigheid als bedoeld in dat artikel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken. |
|
(25) |
Zodra de PRS operationeel wordt verklaard, dient een mechanisme voor toetsing en verslaglegging te worden ingevoerd, |
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Het onderhavige besluit bepaalt de voorwaarden waaronder de lidstaten, de Raad, de Commissie, de EDEO, de agentschappen van de Unie, derde landen en internationale organisaties toegang kunnen hebben tot de PRS, die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat door het Galileo-programma is ingevoerd.
Artikel 2
Definities
In dit besluit wordt verstaan onder:
a) „primaire PRS-gebruiker”: de lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO, alsook agentschappen van de Unie, derde landen en internationale organisaties, voor zover die agentschappen, derde landen en organisaties daarvoor toestemming hebben gekregen;
b) „secundaire PRS-gebruiker”: natuurlijk persoon of rechtspersoon die van een primaire PRS-gebruiker toestemming heeft gekregen om een PRS-ontvanger in eigendom te hebben of te gebruiken.
Artikel 3
Algemene beginselen betreffende de toegang tot de PRS
1. De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO hebben het recht op onbeperkte en ononderbroken toegang tot de PRS overal ter wereld.
2. Het is aan elke lidstaat, de Raad, de Commissie en de EDEO te besluiten om van de PRS gebruik te maken, binnen hun respectieve bevoegdheden.
3. Elke lidstaat die gebruik maakt van de PRS, beslist onafhankelijk welke categorieën van natuurlijke personen die op zijn grondgebied verblijven of die namens die lidstaat in het buitenland officiële taken vervullen, en van op zijn grondgebied gevestigde rechtspersonen toestemming krijgen om een secundaire PRS-gebruiker te zijn, alsmede welk gebruik daarvan mag worden gemaakt, in overeenstemming met artikel 8 en punt 1, onder i) en ii), van de bijlage. Dergelijk gebruik kan met de beveiliging verband houdend gebruik omvatten.
De Raad, de Commissie en de EDEO besluiten welke categorieën van hun functionarissen toestemming krijgen om secundaire PRS-gebruikers te zijn, in overeenstemming met de gemeenschappelijke minimumnormen van artikel 8 en punt 1, onder i) en ii), van de bijlage.
4. Een agentschap van de Unie kan een primaire PRS-gebruiker worden, enkel voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van zijn taken en volgens de voorwaarden van een tussen de Commissie en dat agentschap gesloten administratieve overeenkomst.
5. Een derde land of een internationale organisatie kan een primaire PRS-gebruiker worden enkel indien zij, volgens de procedure van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de beide volgende overeenkomsten tussen de Unie en het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie sluiten:
|
a) |
een overeenkomst inzake gegevensbeveiliging, waarin het kader voor de uitwisseling en de bescherming van gerubriceerde gegevens is vastgelegd en die een mate van bescherming biedt die ten minste gelijkwaardig is aan die van de lidstaten; |
|
b) |
een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de toegang tot de PRS van dat derde land of die internationale organisatie zijn vastgelegd; een dergelijke overeenkomst kan betrekking hebben op de vervaardiging, onder specifieke voorwaarden, van PRS-ontvangers, met uitsluiting van beveiligingsmodules. |
Artikel 4
Toepassing van beveiligingsvoorschriften
1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale beveiligingsvoorschriften ten minste eenzelfde mate van bescherming van gerubriceerde gegevens waarborgen als de veiligheidsvoorschriften die zijn vastgelegd in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom en in Besluit 2011/292/EG, en dat deze nationale beveiligingsvoorschriften van toepassing zijn op alle op hun grondgebied verblijvende secundaire gebruikers van de PRS, op alle aldaar verblijvende natuurlijke personen en op alle aldaar gevestigde rechtspersonen die werken met gerubriceerde gegevens van de EU met betrekking tot de PRS.
2. De lidstaten brengen de Commissie onverwijld op de hoogte van de vaststelling van de in lid 1 bedoelde nationale beveiligingsvoorschriften.
3. Indien er reden is om aan te nemen dat gerubriceerde gegevens van de EU die betrekking hebben op de PRS zijn bekendgemaakt aan derden die geen toestemming hebben om van deze gegevens kennis te nemen, zal de Commissie in nauw overleg met de betrokken lidstaat:
|
a) |
de opsteller van de gerubriceerde gegevens die betrekking hebben op de PRS daarvan op de hoogte stellen; |
|
b) |
de eventuele schade beoordelen die aan de belangen van de Unie of aan de lidstaten is berokkend; |
|
c) |
de uitkomsten van deze beoordeling aan de betrokken autoriteiten meedelen met een aanbeveling om de stand van zaken te corrigeren; in dit geval stellen de autoriteiten de Commissie onverwijld in kennis van de maatregelen die zij voornemens zijn te nemen of reeds hebben genomen, waaronder maatregelen om herhaling te voorkomen, alsmede van de resultaten van deze maatregelen; en |
|
d) |
het Europees Parlement en de Raad in voorkomend geval over deze resultaten informeren. |
Artikel 5
Voor de PRS verantwoordelijke autoriteit
1. Een voor de PRS verantwoordelijke autoriteit wordt aangewezen door:
|
a) |
iedere lidstaat die van de PRS gebruik maakt en iedere lidstaat op wiens grondgebied een van de in artikel 7, lid 1, genoemde entiteit is gevestigd; de voor de PRS verantwoordelijke autoriteit wordt in dat geval gevestigd op het grondgebied van de betreffende lidstaat, die de Commissie onverwijld van de aanwijzing in kennis stelt; |
|
b) |
de Raad, de Commissie en de EDEO, indien zij gebruik maken van de PRS. In dat geval kan het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap (het „Europees GNSS Agentschap”) als voor de PRS verantwoordelijke autoriteit worden aangewezen in overeenstemming met de toepasselijke regelingen; |
|
c) |
agentschappen van de Unie, alsook internationale organisaties, in overeenstemming het bepaalde in de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde overeenkomsten; in dat geval kan het Europees GNSS-Agentschap worden aangewezen als voor de PRS verantwoordelijke autoriteit; |
|
d) |
niet-lidstaten, overeenkomstig het bepaalde in de in artikel 3, lid 5, bedoelde overeenkomsten. |
2. De operationele kosten van een voor de PRS verantwoordelijke autoriteit worden gedragen door de primaire gebruiker van de PRS die de autoriteit heeft aangewezen.
3. Een lidstaat die niet overeenkomstig lid 1, onder a), een voor de PRS verantwoordelijke autoriteit heeft aangewezen, wijst in elk geval een contactpunt aan dat zo nodig helpt bij het melden van vastgestelde, potentieel schadelijke elektromagnetische interferentie die de PRS beïnvloedt. De betrokken lidstaat stelt de Commissie onverwijld van de aanwijzing in kennis.
4. De voor de PRS verantwoordelijke autoriteit zorgt ervoor dat het gebruik van de PRS in overeenstemming is met artikel 8 en punt 1 van de bijlage, en dat:
|
a) |
de secundaire PRS-gebruikers worden gegroepeerd ten behoeve van het beheer van de PRS met het GSMC; |
|
b) |
de rechten betreffende de toegang tot de PRS voor elke groep of secundaire gebruiker worden vastgesteld en beheerd; |
|
c) |
de PRS-sleutels en andere daarmee verband houdende gerubriceerde gegevens bij het GSMC worden verkregen; |
|
d) |
de PRS-sleutels en andere daarmee verband houdende gerubriceerde gegevens onder de secundaire gebruikers worden verspreid; |
|
e) |
de beveiliging van de ontvangers en de bijbehorende gerubriceerde technologie en gegevens worden beheerd en de risico's worden beoordeeld; |
|
f) |
er een contactpunt wordt ingesteld dat zo nodig helpt bij het melden van vastgestelde, potentieel schadelijke elektromagnetische interferentie die de PRS beïnvloedt. |
5. De voor de PRS verantwoordelijke autoriteit van een lidstaat zorgt ervoor dat een op het grondgebied van die lidstaat gevestigde entiteit slechts PRS-ontvangers of beveiligingsmodules kan ontwikkelen of vervaardigen indien het:
|
a) |
in overeenstemming met artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 912/2010 van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie een vergunning heeft gekregen; en |
|
b) |
voldoet aan zowel de besluiten van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie, alsook aan artikel 8 en punt 2 van de bijlage aangaande de ontwikkeling en vervaardiging van PRS-ontvangers of beveiligingsmodules die betrekking hebben op haar werkzaamheden. |
Elke op grond van dit lid verleende vergunning voor het vervaardigen van apparatuur wordt ten minste om de vijf jaar getoetst.
6. In geval van ontwikkeling of vervaardiging als bedoeld in lid 5 van dit artikel, of in geval van uitvoer uit de Unie, fungeert de voor de PRS verantwoordelijke autoriteit van de betrokken lidstaat als interface tussen de instanties die bevoegd zijn tot uitvoerbeperkingen van de relevante apparatuur, technologie en programmatuur die verband houdt met het gebruik en de ontwikkeling van, en de vervaardiging voor, de PRS, ten einde ervoor te zorgen dat het bepaalde in artikel 9 wordt toegepast.
7. De voor de PRS verantwoordelijke autoriteit staat in verbinding met het GSMC, in overeenstemming met artikel 8 en punt 4 van de bijlage.
8. De leden 4 en 7 laten onverlet de bevoegdheid van de lidstaten om bepaalde specifieke taken van hun respectievelijke voor de PRS verantwoordelijke autoriteiten in onderlinge overeenstemming aan een andere lidstaat te delegeren, met uitzondering van taken die verband houden met het uitoefenen van hun soevereiniteit over hun respectieve grondgebied. De in de leden 4 en 7 bedoelde taken, alsook de taken als bedoeld in lid 5 kunnen door de lidstaten gezamenlijk worden uitgeoefend. De betrokken lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die maatregelen in kennis.
9. De voor de PRS verantwoordelijke autoriteit kan het Europees GNSS-Agentschap op grond van een specifieke regeling om technische bijstand verzoeken bij het uitoefenen van haar taken. De betrokken lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die regeling in kennis.
10. De voor de PRS verantwoordelijke autoriteiten brengen elke drie jaar verslag uit aan de Commissie en het Europees GNSS-agentschap over de naleving van de gemeenschappelijke minimumnormen.
11. De Commissie brengt, met medewerking van het Europees GNSS-agentschap, elke drie jaar verslag uit aan het Parlement en de Raad over de naleving van de gemeenschappelijke minimumnormen door de voor de PRS bevoegde autoriteiten, alsook bij elke ernstige schending van deze minimumnormen.
12. Wanneer een voor de PRS verantwoordelijke autoriteit niet aan de gemeenschappelijke minimumnormen van artikel 8 voldoet, kan de Commissie, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en na overleg met de betrokken lidstaat en, indien nodig, na het inwinnen van aanvullende informatie, een aanbeveling laten uitgaan. De betrokken voor de PRS verantwoordelijke autoriteit voert een dergelijke aanbeveling van de Commissie binnen drie maanden nadat deze is uitgevaardigd uit, of verzoekt om of dient een voorstel in voor andere wijzigingen, teneinde ervoor te zorgen dat de gemeenschappelijke minimumnormen worden nageleefd, en voert deze in overleg met de Commissie uit.
Als de betrokken bevoegde voor de PRS verantwoordelijke autoriteit er na deze periode van drie maanden nog steeds niet voor heeft gezorgd dat de gemeenschappelijke minimumnormen worden nageleefd, stelt de Commissie de Raad en het Europees Parlement hiervan in kennis en doet een voorstel voor passende maatregelen.
Artikel 6
Rol van het GSMC
Het GSMC voorziet in de operationele interface tussen de voor de PRS verantwoordelijke autoriteiten, de Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid handelend krachtens Gemeenschappelijk Optreden 2004/589/GBVB, en de controlecentra. Het stelt de Commissie in kennis van elke gebeurtenis die de vlotte werking van de PRS kan beïnvloeden.
Artikel 7
Vervaardiging en beveiliging van de ontvangers en de beveiligingsmodules
1. Een lidstaat kan op grond van de voorschriften van artikel 5, lid 5, de vervaardiging van PRS-ontvangers of van de bijbehorende beveiligingsmodules toevertrouwen aan entiteiten die op zijn grondgebied of het grondgebied van een andere lidstaat zijn gevestigd. De Raad, de Commissie of de EDEO kunnen de vervaardiging van PRS-ontvangers of de bijbehorende beveiligingsmodules voor eigen gebruik toevertrouwen aan entiteiten die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd.
2. De Raad voor de veiligheidsaccreditatie kan te allen tijde de vergunning die hij aan een in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteit heeft verleend voor de vervaardiging van PRS-ontvangers of de bijbehorende beveiligingsmodules intrekken indien niet is voldaan aan de in artikel 5, lid 5, onder b), bedoelde besluiten.
Artikel 8
Gemeenschappelijke minimumnormen
1. De gemeenschappelijke minimumnormen waaraan de in artikel 5 bedoelde voor de PRS verantwoordelijke autoriteit moet voldoen, bestrijken de in de bijlage bepaalde gebieden.
2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen op de gebieden als bedoeld in de bijlage, alsmede, zo nodig, amendementen ter actualisering van de bijlage, om rekening te houden met ontwikkelingen in het Galileo-programma, met name wat technologie en veranderingen in de beveiligingsbehoeften betreft.
3. De Commissie kan op basis van de gemeenschappelijke minimumnormen als bedoeld in lid 2 van dit artikel de nodige technische vereisten, richtsnoeren en andere maatregelen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
4. De Commissie zorgt ervoor dat het nodige wordt gedaan om de in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen te doen naleven en dat aan de eisen in verband met de beveiliging van de PRS en zijn gebruikers en van verwante technologie wordt voldaan; zij houdt daarbij ten volle rekening met het advies van de deskundigen.
5. Om bij te dragen tot de naleving van dit artikel zorgt de Commissie ervoor dat ten minste een keer per jaar een vergadering van alle voor de PRS verantwoordelijke autoriteiten plaatsvindt.
6. De Commissie draagt, met medewerking van de lidstaten en het Europees GNSS-agentschap van, ervoor zorg dat de gemeenschappelijke minimumnormen door de voor de PRS verantwoordelijke autoriteiten worden nageleefd, met name door het verrichten van audits of inspecties.
Artikel 9
Uitvoerbeperkingen
Voor de uitvoer uit de Unie van apparatuur, technologie of programmatuur die verband houdt met het gebruik en de ontwikkeling van, en de vervaardiging voor, de PRS wordt slechts toestemming verleend in overeenstemming met artikel 8 en punt 3 van de bijlage, alsook krachtens de in artikel 3, lid 5, bedoelde overeenkomsten of de overeenkomsten inzake de modaliteiten voor accommodatie en werking van referentiestations.
Artikel 10
Toepassing van Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB
Dit besluit is van toepassing onverminderd de maatregelen waartoe overeenkomstig Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB wordt besloten.
Artikel 11
Uitoefening van de delegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van dit artikel.
2. De in artikel 8, lid 2 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf 5 november 2011. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in het dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 8, lid 2 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.
Artikel 12
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 683/2008 ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 13
Toetsing en rapportering
Uiterlijk twee jaar nadat de PRS operationeel is verklaard, brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toereikende werking en de geschiktheid van de regels die voor toegang tot de PRS zijn vastgesteld, en doet de Commissie, indien nodig, naar aanleiding daarvan voorstellen voor wijzigingen van dit besluit.
Artikel 14
Specifieke regels voor de uitvoering van het Galileo-programma
Onverminderd de andere bepalingen van dit besluit, en om de goede werking van het bij het Galileo-programma opgestelde systeem te waarborgen, wordt, mits de beginselen neergelegd in artikel 8 en de bijlage in acht worden genomen, toestemming tot toegang tot de PRS-technologie en tot het houden of gebruiken van PRS-ontvangers verleend aan:
|
a) |
de Commissie, handelend in haar hoedanigheid van beheerder van het Galileo-programma; |
|
b) |
de operatoren van het bij het bij het Galileo-programma opgestelde systeem, enkel ter inachtneming van het bestek waaraan zij zich moeten houden, zoals vastgelegd in een specifieke regeling met de Commissie; |
|
c) |
het Europees GNSS-Agentschap, om het in staat te stellen zijn taken uit te voeren, zoals vastgelegd in een specifieke regeling met de Commissie; |
|
d) |
het Europees Ruimteagentschap, enkel met het oog op onderzoek, ontwikkeling en installatie van infrastructuur, zoals vastgelegd in een specifieke regeling met de Commissie. |
Artikel 15
Sancties
De lidstaten stellen de sancties vast voor inbreuken op de krachtens dit besluit vastgestelde nationale voorschriften. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Artikel 16
Inwerkingtreding en toepassing
1. Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Lidstaten passen artikel 5 uiterlijk op 6 november 2013 toe.
Artikel 17
Adressaten
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 25 oktober 2011.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BUZEK
Voor de Raad
De voorzitter
M. DOWGIELEWICZ
(1) PB C 54 van 19.2.2011, blz. 36.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 13 september 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 10 oktober 2011.
(3) PB L 196 van 24.7.2008, blz. 1.
(4) PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.
(5) PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.
(6) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(7) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
(8) PB L 246 van 20.7.2004, blz. 30.
(9) PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11.
BIJLAGE
Gemeenschappelijke minimumnormen
|
1. |
Wat artikel 5, lid 4, betreft, hebben de gemeenschappelijke minimumnormen voor het gebruik van de PRS betrekking op de volgende gebieden:
|
|
2. |
Wat artikel 5, lid 5, betreft hebben de gemeenschappelijke minimumnormen voor de ontwikkeling en vervaardiging van PRS-ontvangers of beveiligingsmodules betrekking op de volgende gebieden:
|
|
3. |
Wat artikel 5, lid 6, en artikel 9 betreft, hebben de gemeenschappelijke minimumnormen voor uitvoerbeperkingen betrekking op de volgende gebieden:
|
|
4. |
Wat artikel 5, lid 7, betreft, hebben de gemeenschappelijke minimumnormen voor de links tussen het GSMC en de voor de PRS verantwoordelijke autoriteit betrekking op datalinks en voicelinks. |
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/9 |
BESLUIT Nr. 1105/2011/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 25 oktober 2011
betreffende de lijst van reisdocumenten waarmee de houder de buitengrenzen kan overschrijden en waarin een visum kan worden aangebracht en betreffende de invoering van een mechanisme voor het opstellen van deze lijst
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Op grond van artikel 17, lid 3, onder a), van de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 gesloten Akkoord van Schengen (2) werd in de besluiten SCH/Com-ex (98) 56 (3) en SCH/Com-ex (99) 14 (4) het handboek vastgesteld met reisdocumenten welke recht geven op overschrijding der buitengrenzen en waarin een visum kan worden aangebracht. Deze besluiten moeten aan het institutionele en juridische kader van de Unie worden aangepast. |
|
(2) |
De lijsten van door derde landen afgegeven reisdocumenten moeten systematisch worden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat de autoriteiten van de lidstaten die visumaanvragen verwerken en grenscontroles uitvoeren, over correcte informatie beschikken over de door onderdanen van derde landen overgelegde reisdocumenten. De uitwisseling van informatie tussen lidstaten over afgegeven reisdocumenten en over de erkenning van deze reisdocumenten door lidstaten en de openbare beschikbaarstelling van de hele verzameling moeten worden gemoderniseerd en efficiënter worden gemaakt. |
|
(3) |
Het doel van de lijst van reisdocumenten is tweeledig: enerzijds kunnen grenstoezichtinstanties aan de hand ervan nagaan of een bepaald reisdocument erkend is voor het overschrijden van de buitengrenzen, zoals bepaald in artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (5); anderzijds kan consulair personeel aan de hand ervan nagaan of lidstaten een bepaald reisdocument erkennen voor het aanbrengen van een visumsticker. |
|
(4) |
Op grond van artikel 48, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (6) moet in het kader van de plaatselijke Schengensamenwerking een volledige lijst van door het gastland afgegeven reisdocumenten worden opgesteld. |
|
(5) |
Er moet een mechanisme worden ingesteld dat ervoor zorgt dat de lijst van reisdocumenten voortdurend wordt bijgewerkt. |
|
(6) |
Gelet op het belang van de veiligheid van de reisdocumenten met betrekking tot hun mogelijke erkenning, moet de Commissie waar nodig, bijgestaan door deskundigen van de lidstaten, voorzien in een technische beoordeling. |
|
(7) |
De lidstaten zijn en moeten bevoegd blijven tot de erkenning van reisdocumenten waarmee de houder de buitengrenzen kan overschrijden en waarin een visumsticker kan worden aangebracht. |
|
(8) |
De lidstaten moeten over alle reisdocumenten hun standpunt te kennen geven en ernaar streven hun standpunten over de verschillende soorten reisdocumenten te harmoniseren. Aangezien het verzuim van een lidstaat om zijn standpunt met betrekking tot een reisdocument kenbaar te maken voor problemen kan zorgen voor de houders van dit reisdocument, moet een mechanisme worden ingesteld dat de lidstaten verplicht hun standpunt te kennen te geven over de erkenning of niet-erkenning van deze documenten. Dit mechanisme moet niet beletten dat lidstaten op ieder moment een wijziging van hun standpunt kenbaar kunnen maken. |
|
(9) |
Er moet op lange termijn een online databank worden gecreëerd waarin modellen van alle reisdocumenten zijn opgenomen, om zo het onderzoeken van reisdocumenten door grenstoezichtinstanties en consulair personeel te vergemakkelijken. Deze databank moet worden bijgewerkt als zich wijzigingen voordoen betreffende een vroeger gemelde erkenning of niet-erkenning van een bepaald reisdocument door lidstaten. |
|
(10) |
De Commissie moet ter informatie een niet-limitatieve lijst opstellen met bekende fantasie- en camouflagepaspoorten waarop ze door de lidstaten is gewezen. De erkenning of niet-erkenning zou niet van toepassing mogen zijn op de fantasie- en camouflagepaspoorten die opgenomen zijn in deze lijst. Ze zouden de houder ervan niet het recht mogen geven de buitengrenzen te overschrijden en mogen niet met een visum worden bekrachtigd. |
|
(11) |
Om uniforme voorwaarden voor het samenstellen en bijwerken van de lijst van reisdocumenten te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (7). |
|
(12) |
Voor het opstellen en bijwerken van de lijst van reisdocumenten moet de raadgevingsprocedure gelden, omdat het hierbij slechts gaat om het verzamelen van reeds afgegeven reisdocumenten. |
|
(13) |
Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, B en C, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (9). |
|
(14) |
Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (11). |
|
(15) |
Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (12). |
|
(16) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op Denemarken. Aangezien dit besluit voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad dit besluit heeft vastgesteld of het dit besluit in zijn nationale wetgeving zal omzetten. |
|
(17) |
Dit besluit houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis niet deelneemt (13). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van dit besluit, en deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. |
|
(18) |
Dit besluit houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (14); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. |
|
(19) |
Wat Cyprus betreft, vormt dit besluit een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003. |
|
(20) |
Dit besluit vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005, |
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij dit besluit wordt de lijst van reisdocumenten vastgesteld die de houder recht geven op overschrijding van de buitengrenzen en waarin een visum kan worden aangebracht („de lijst van reisdocumenten”) alsook een mechanisme om deze lijst samen te stellen.
2. Dit besluit is van toepassing op reisdocumenten, zoals een nationaal paspoort (gewoon paspoort, diplomatiek paspoort, dienstpaspoort/officieel paspoort of speciaal paspoort), een noodreisdocument, een reisdocument voor vluchtelingen of staatlozen, een door internationale organisaties afgegeven reisdocument of een laissez-passer.
3. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de bevoegdheid van de lidstaten om reisdocumenten te erkennen.
Artikel 2
Samenstelling van de lijst van reisdocumenten
1. De Commissie stelt, daarin bijgestaan door de lidstaten, de lijst van reisdocumenten samen op grond van de in de plaatselijke Schengensamenwerking verzamelde informatie, zoals bedoeld in artikel 48, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 810/2009.
2. De lijst van reisdocumenten wordt vastgesteld volgens de in artikel 8, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 3
Structuur van de lijst van reisdocumenten
1. De lijst van reisdocumenten bestaat uit drie delen.
2. Deel I bestaat uit reisdocumenten die zijn afgegeven door de derde landen en de territoriale entiteiten die zijn opgesomd in de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (15).
3. Deel II bestaat uit de volgende door de lidstaten afgegeven reisdocumenten, met inbegrip van documenten die werden afgegeven door de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan de vaststelling van dit besluit en door de lidstaten van de Europese Unie die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepassen:
|
a) |
aan onderdanen van derde landen afgegeven reisdocumenten; |
|
b) |
reisdocumenten afgegeven aan vluchtelingen in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951; |
|
c) |
reisdocumenten afgegeven aan staatlozen in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties betreffende de status van staatlozen van 28 september 1954; |
|
d) |
reisdocumenten afgegeven aan personen die van geen enkel land de nationaliteit bezitten en die wonen in een lidstaat; |
|
e) |
reisdocumenten afgegeven door het Verenigd Koninkrijk aan Britse burgers die geen onderdanen van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn in de zin van het recht van de Unie. |
4. Deel III bestaat uit door internationale organisaties afgegeven reisdocumenten.
5. Als algemene regel geldt dat de opname van een bepaald reisdocument in de lijst van toepassing is op alle reeksen van dat reisdocument die nog geldig zijn.
6. Als een derde land een bepaald soort reisdocument niet afgeeft, wordt dat in de lijst van reisdocumenten aangegeven met de vermelding „niet afgegeven”.
Artikel 4
Kennisgeving van erkenning of niet-erkenning van in de lijst opgenomen reisdocumenten
1. Binnen drie maanden nadat de lijst van reisdocumenten is meegedeeld, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun standpunt inzake de erkenning of niet-erkenning van de in de lijst opgenomen reisdocumenten.
2. Indien een lidstaat verzuimt zijn standpunt kenbaar te maken binnen de in lid 1 genoemde termijn, wordt het betreffende reisdocument als erkend beschouwd tot de eventuele kennisgeving van de lidstaat over de niet-erkenning ervan.
3. In het kader van het in artikel 8, lid 1, bedoelde comité wisselen de lidstaten informatie uit over de gronden voor de erkenning of niet-erkenning van specifieke reisdocumenten teneinde tot een geharmoniseerd standpunt te komen.
4. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle wijzigingen betreffende een vroeger gemelde erkenning of niet-erkenning van een bepaald reisdocument.
Artikel 5
Nieuwe afgegeven reisdocumenten
1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van nieuwe reisdocumenten zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, onder a) tot en met d).
2. De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van nieuwe, door derde landen, lidstaten en internationale organisaties afgegeven reisdocumenten zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, artikel 3, lid 3, onder e), en artikel 3, lid 4. De Commissie streeft er in samenwerking met de lidstaten naar modellen van nieuwe reisdocumenten te verzamelen om deze te kunnen delen.
3. De Commissie werkt de lijst van reisdocumenten bij op basis van de ontvangen kennisgevingen en informatie en verzoekt de lidstaten om kennis te geven van hun standpunt inzake de erkenning of niet-erkenning overeenkomstig artikel 4.
4. De bijgewerkte lijst van reisdocumenten wordt vastgesteld volgens de in artikel 8, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 6
Informatie betreffende bekende fantasie- en camouflagepaspoorten
De Commissie stelt eveneens een niet-limitatieve lijst op met bekende fantasie- en camouflagepaspoorten op basis van door de lidstaten verstrekte informatie, en werkt deze bij.
Artikel 7
Beoordeling van reisdocumenten
1. Om de lidstaten bij te staan bij hun technische beoordeling van reisdocumenten, kan de Commissie, bijgestaan door deskundigen van de lidstaten, een technisch onderzoek van de reisdocumenten uitvoeren, met name rekening houdend met de relevante normen en aanbevelingen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie.
2. In voorkomend geval kunnen de voorwaarden en procedures voor de afgifte van reisdocumenten eveneens worden geanalyseerd in dit kader.
3. De resultaten van de in lid 1 en lid 2 bedoelde beoordelingen worden aan de lidstaten meegedeeld.
Artikel 8
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité (het reisdocumentcomité). Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 9
Bekendmaking van de lijsten
De Commissie stelt de lijst van reisdocumenten, met inbegrip van de kennisgevingen op grond van artikel 4, en de in artikel 6 bedoelde lijst ter beschikking van de lidstaten en het publiek door middel van een voortdurend bijgewerkte elektronische publicatie.
Artikel 10
Intrekkingen
Besluiten SCH/Com-ex (98) 56 en SCH/Com-ex (99) 14 worden ingetrokken.
Artikel 11
Inwerkingtreding
1. Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Dit besluit is van toepassing vanaf de dag waarop het in werking treedt, behalve artikel 10, dat van toepassing is vanaf de dag waarop de Commissie voor het eerst de lijst van reisdocumenten bekendmaakt.
Artikel 12
Adressaten
Dit besluit is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Straatsburg, 25 oktober 2011.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BUZEK
Voor de Raad
De voorzitter
M. DOWGIELEWICZ
(1) Standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 september 2011.
(2) PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.
(3) PB L 239 van 22.9.2000, blz. 207.
(4) PB L 239 van 22.9.2000, blz. 298.
(5) PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.
(6) PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1.
(7) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(8) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.
(9) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.
(10) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
(11) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.
(12) PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.
(13) PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/13 |
VERORDENING (EU) Nr. 1106/2011 VAN DE RAAD
van 20 oktober 2011
tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 57/2011 en (EG) nr. 754/2009 wat betreft de bescherming van de soort „haringhaai”, bepaalde TAC's en bepaalde visserijinspanningsbeperkingen voor Duitsland en Ierland
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 (1) van de Raad zijn voor 2011 de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn. |
|
(2) |
Een discrepantie tussen de formulering van Verordening (EU) nr. 57/2011 en het opschrift van de tabel voor kever in bijlage IA daarbij moet worden gecorrigeerd. |
|
(3) |
Op grond van Verordening (EU) nr. 57/2011 is het verboden in internationale wateren op haringhaai te vissen, met een verplichting om bijvangsten onverwijld terug te zetten. Bijlage IA bij die verordening voorziet in nul ton aan totaal toegestane vangsten voor haringhaai in bepaalde ICES-zones, zonder bepalingen inzake bijvangsten. Als gevolg hiervan zijn er in sommige gebieden in de EU-wateren geen vangstbeperkingen voor haringhaai, terwijl in andere wateren (de Atlantische oceaan) sommige zones (ICES-zones) beheerd worden door middel van totaal toegestane vangsten (TAC) en andere zones niet (CECAF-zones). Gelet op de status van deze soort en de lopende besprekingen over het mogelijk opnemen ervan in de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) (aanhangsel III) is het dienstig de haringhaai in alle gebieden beter te beschermen, zowel wat EU-vaartuigen als vaartuigen van derde landen die in EU-wateren vissen betreft. |
|
(4) |
De wetenschappelijke evaluatie van kabeljauw in de Keltische Zee is verbeterd en heeft bevestigd dat in het advies waarop de huidige TAC is gebaseerd, onvoldoende rekening is gehouden met de sterke jaarklasse 2009 en dus ook met de dynamische aangroei van de biomassa van dit bestand. Als gevolg van de nieuwe selectiviteitsmaatregelen van de Regionale Adviesraad voor de noordwestelijke wateren, waardoor het risico van teruggooi van schelvis en wijting in het kader van deze visserij op kabeljauw wordt verkleind, moet de TAC voor kabeljauw in de Keltische Zee voor de rest van 2011 worden aangepast aan het nieuwe wetenschappelijke advies. |
|
(5) |
Op 29 juli 2011 heeft de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) alle partijen bij het verdrag in kennis gesteld van de aanneming van een herziening, met onmiddellijke ingang, van de NAFO-TAC voor 2011 voor roodbaarzen in deelgebied 2, sectoren 1F en 3K. De Commissie heeft deze informatie op 1 augustus 2011 toegezonden aan alle lidstaten die een belang hebben in deze visserijtak. Deze herziening moet in het recht van de Unie worden geïmplementeerd en met ingang van 2 augustus 2011 op alle EU-vaartuigen van toepassing zijn. |
|
(6) |
In het kader van de vaststelling van de vangstmogelijkheden kan de Raad, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1342/2008 van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden (2), handelend op basis van een voorstel van de Commissie en op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens en het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), bepaalde groepen vaartuigen uitsluiten van de visserijinspanningsregeling, op voorwaarde dat passende gegevens over de kabeljauwvangsten en -teruggooi door de betrokken vaartuigen beschikbaar zijn, dat het percentage kabeljauwvangsten niet meer bedraagt dan 1,5 % van de totale vangsten van de groep vaartuigen en dat de opneming van deze groep in de visserijinspanningsregeling een administratieve belasting zou teweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globale effect op de kabeljauwbestanden. |
|
(7) |
Op basis van Verordening (EG) nr. 1342/2008 zijn bij Verordening (EG) nr. 754/2009 van de Raad (3) bepaalde groepen vaartuigen uitgesloten van de in Verordening (EG) nr. 1342/2008 vastgestelde visserijinspanningsregeling. |
|
(8) |
Ierland heeft gegevens verstrekt over de kabeljauwvangsten van een groep vaartuigen die vissen in het gebied ten westen van Schotland en gebruik maken van bodemtrawls met een maaswijdte van 120 mm of meer en panelen met vierkante mazen in het gebied dat vermeld wordt in punt 6.1 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (4), en met een maaswijdte van 100 mm elders in het gebied ten westen van Schotland. Op basis van deze door het WTECV beoordeelde gegevens kan worden geconstateerd dat de kabeljauwvangsten, inclusief teruggooi, van deze groep vaartuigen niet meer dan 1,5 % van hun totale vangsten bedragen. Bovendien garanderen de geldende controle- en toezichtmaatregelen het toezicht op en de controle van de visserijactiviteiten van die groep vaartuigen. Tot slot is de opneming van die groep vaartuigen in de visserijinspanningsregeling een administratieve belasting die niet in verhouding staat tot het globale effect ervan op de kabeljauwbestanden. Derhalve is het dienstig Verordening (EG) nr. 754/2009 te wijzigen om deze groep vaartuigen uit te sluiten van de in Verordening (EG) nr. 1342/2008 vastgestelde visserijinspanningsregeling. De bij Verordening (EU) nr. 57/2011 voor Ierland vastgestelde vangstbeperkingen moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(9) |
Een groep vaartuigen uit Duitsland is momenteel uitgesloten van de toepassing van de in Verordening (EG) nr. 1342/2008 vastgestelde visserijinspanningsregeling. Op basis van de door Duitsland in 2011 verstrekte gegevens kon het WTECV niet beoordelen of de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1342/2008 in de beheersperiode 2010 nog steeds waren vervuld. Het is derhalve dienstig deze groep Duitse vaartuigen weer op te nemen in die visserijinspanningsregeling. Verordening (EG) nr. 754/2009 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(10) |
Verordening (EU) nr. 57/2011 is in het algemeen sinds 1 januari 2011 van toepassing. De bij Verordening (EU) nr. 57/2011 vastgestelde visserijinspanningsbeperkingen gelden echter voor een periode van één jaar te rekenen vanaf 1 februari 2011. De bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op de vangstbeperkingen en toewijzingen dienen derhalve van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2011, met uitzondering van de nieuwe bepalingen voor roodbaarzen in deelgebied 2, sectoren 1F en 3K, die met ingang van 2 augustus 2011 moeten gelden. De bepalingen van deze verordening betreffende de visserijinspanningsbeperkingen moeten van toepassing zijn met ingang van 1 februari 2011. Een dergelijke retroactieve toepassing doet geen afbreuk aan het beginsel van rechtszekerheid aangezien de betrokken vangstmogelijkheden nog niet zijn opgebruikt. Aangezien wijzigingen van inspanningsregelingen rechtstreeks van invloed zijn op de economische activiteiten van de betrokken vloten, dient deze verordening onmiddellijk bij de bekendmaking ervan in werking te treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EU) nr. 57/2011
Verordening (EU) nr. 57/2011 wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
Artikel 5, lid 4, punt b), wordt als volgt gewijzigd:
|
|
2) |
Artikel 8, lid 1, onder e) wordt vervangen door:
|
|
3) |
Artikel 37, lid 1, wordt vervangen door: „1. Het is vaartuigen van derde landen verboden de onderstaande soorten te vangen, aan boord te houden, over te laden en aan te landen:
|
|
4) |
In bijlage IA wordt de tabel betreffende kabeljauw in gebied VIIb, VIIc, VIIe-k, VIII, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 vervangen door:
|
||||||||||||||||||||||||
|
5) |
In bijlage IA wordt de tabel voor haringhaai in gebied EU-wateren en internationale wateren van III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X en XII vervangen door:
|
||||||||||||||||||||||||||||
|
6) |
In bijlage IA wordt de tabel voor langoustine in gebied VII vervangen door:
|
||||||||||||||||||||||
|
7) |
In bijlage IC wordt de tabel voor roodbaarzen voor NAFO-deelgebied 2, sectoren IF en 3K, vervangen door:
|
||||||||||||||||
|
8) |
Aanhangsel 1 van bijlage IIA wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Wijziging van Verordening (EG) nr. 754/2009
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 754/2009 wordt als volgt gewijzigd:
|
a) |
punt f) wordt geschrapt; |
|
b) |
het volgende punt wordt toegevoegd:
|
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1, punten 1 tot en met 6, is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.
Artikel 1, punt 7, is van toepassing met ingang van 2 augustus 2011.
Artikel 1, punt 8, en artikel 2 zijn van toepassing met ingang van 1 februari 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Luxemburg, 20 oktober 2011.
Voor de Raad
De voorzitter
M. SAWICKI
(1) PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.
(2) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.
(3) PB L 214 van 19.8.2009, blz. 16.
(4) PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.
(5) Vangsten van deze soorten moeten onmiddellijk en voor zover mogelijk ongedeerd worden teruggezet.”.
(6) Waarvan niet meer dan de onderstaande quota mag worden gevangen in VII (Porcupine Bank — Eenheid 16) (NEP/*07U16):
|
Spanje |
377 |
|
Frankrijk |
241 |
|
Ierland |
454 |
|
Verenigd Koninkrijk |
188 |
|
EU |
1 260 ” |
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/17 |
VERORDENING (EU) Nr. 1107/2011 VAN DE COMMISSIE
van 28 oktober 2011
tot vaststelling van een verbod op de visserij op noordse garnaal in gebied NAFO 3L door vaartuigen die de vlag van Letland voeren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld. |
|
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt. |
|
(3) |
Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbodsbepalingen
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 oktober 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Lowri EVANS
Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij
BIJLAGE
|
Nr. |
60/T&Q |
|
Lidstaat |
Letland |
|
Bestand |
PRA/N3L. |
|
Soort |
Noordse garnaal (Pandalus borealis) |
|
Gebied |
NAFO 3L |
|
Datum |
28.9.2011 |
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/19 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1108/2011 VAN DE COMMISSIE
van 28 oktober 2011
houdende afwijking van de Verordeningen (EG) nr. 2058/96, (EG) nr. 2305/2003, (EG) nr. 969/2006, (EG) nr. 1918/2006, (EG) nr. 1964/2006, (EG) nr. 1067/2008 en (EG) nr. 828/2009 ten aanzien van de data voor de indiening van aanvragen voor en de afgifte van invoercertificaten in 2012 in het kader van tariefcontingenten voor granen, rijst, suiker en olijfolie en houdende afwijking van de Verordeningen (EG) nr. 382/2008, (EG) nr. 1518/2003, (EU) nr. 1178/2010, (EU) nr. 90/2011 en (EG) nr. 951/2006 ten aanzien van de data voor de afgifte van uitvoercertificaten in 2012 in de sectoren rundvlees, varkensvlees, eieren, slachtpluimvee en buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (1), en met name artikel 1,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (2), en met name artikel 61, artikel 144, lid 1, artikel 148, artikel 156 en artikel 161, lid 3, in samenhang met artikel 4,
Gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (3), en met name artikel 9, lid 5,
Gezien Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode vanaf 1 januari 2009 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 552/97 en (EG) nr. 1933/2006 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1100/2006 en (EG) nr. 964/2007 van de Commissie (4), en met name artikel 11, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Verordeningen (EG) nr. 1067/2008 van de Commissie van 30 oktober 2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit uit derde landen en tot afwijking van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (5), (EG) nr. 2305/2003 van de Commissie van 29 december 2003 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van gerst uit derde landen (6) en (EG) nr. 969/2006 van de Commissie van 29 juni 2006 betreffende de opening en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor de invoer van maïs uit derde landen (7) bevatten bijzondere bepalingen inzake de indiening van aanvragen voor en de afgifte van invoercertificaten voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit in het kader van de contingenten 09.4123, 09.4124 en 09.4125, voor gerst in het kader van contingent 09.4126 en voor maïs in het kader van contingent 09.4131. |
|
(2) |
De Verordeningen (EG) nr. 2058/96 van de Commissie van 28 oktober 1996 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een tariefcontingent voor breukrijst van GN-code 1006 40 00 , voor de productie van voor voeding bestemde bereidingen van GN-code 1901 10 (8) en (EG) nr. 1964/2006 van de Commissie van 22 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de opening en de wijze van beheer van een contingent voor de invoer van rijst van oorsprong uit Bangladesh overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3491/90 van de Raad (9) bevatten bijzondere bepalingen inzake de indiening van aanvragen voor en de afgifte van invoercertificaten voor breukrijst in het kader van contingent 09.4079 en voor rijst van oorsprong uit Bangladesh in het kader van contingent 09.4517. |
|
(3) |
Verordening (EG) nr. 828/2009 van de Commissie van 10 september 2009 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2009/2010 tot en met 2014/2015, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van suikerproducten van tariefpost 1701 in het kader van preferentiële overeenkomsten (10) bevat bijzondere bepalingen inzake de indiening van aanvragen voor en de afgifte van invoercertificaten in het kader van de contingenten 09.4221, 09.4231 en 09.4241 tot en met 09.4247. |
|
(4) |
Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie van 20 december 2006 inzake de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië (11) bevat bijzondere bepalingen inzake de indiening van aanvragen voor en de afgifte van invoercertificaten voor olijfolie in het kader van contingent 09.4032. |
|
(5) |
In verband met de officiële feestdagen in 2012 moet voor bepaalde perioden worden afgeweken van de Verordeningen (EG) nr. 2058/96, (EG) nr. 2305/2003, (EG) nr. 969/2006, (EG) nr. 1918/2006, (EG) nr. 1964/2006, (EG) nr. 1067/2008 en (EG) nr. 828/2009 met betrekking tot de data voor de indiening van de aanvragen voor invoercertificaten en de afgifte van de invoercertificaten, teneinde de inachtneming van de betrokken contingentvolumes te kunnen garanderen. |
|
(6) |
In artikel 12, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie van 21 april 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees (12), artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 van de Commissie van 28 augustus 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector varkensvlees (13), artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1178/2010 van de Commissie van 13 december 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector eieren (14) en artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 90/2011 van de Commissie van 3 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector slachtpluimvee (15) is bepaald dat de uitvoercertificaten worden afgegeven op de woensdag die volgt op de week waarin de certificaataanvragen zijn ingediend, voor zover de Commissie intussen geen bijzondere maatregel heeft genomen. |
|
(7) |
In artikel 7 quinquies, lid 1, van Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (16), is bepaald dat de uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose worden afgegeven vanaf de vrijdag die volgt op de week waarin de certificaataanvragen zijn ingediend, voor zover de Commissie intussen geen bijzondere maatregel heeft genomen. |
|
(8) |
Gezien de officiële feestdagen in het jaar 2012 en de gevolgen daarvan voor de verschijning van het Publicatieblad van de Europese Unie, zal in bepaalde gevallen de periode tussen de indiening van de aanvragen en de dag waarop de certificaten moeten worden afgegeven, te kort zijn om voor een goed marktbeheer te kunnen zorgen. In die gevallen dient die periode derhalve te worden verlengd. |
|
(9) |
Verordening (EU) nr. 1000/2010 van de Commissie (17), waarbij van bepaalde verordeningen wordt afgeweken ten aanzien van de data voor de indiening van aanvragen voor en de afgifte van invoercertificaten in 2011, moet bijgevolg worden ingetrokken. |
|
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Granen
1. In afwijking van artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1067/2008 kunnen voor 2012 geen aanvragen voor invoercertificaten voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit in het kader van de contingenten 09.4123, 09.4124 en 09.4125 meer worden ingediend na vrijdag 14 december 2012, om 13 uur Brusselse tijd.
2. In afwijking van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2305/2003 kunnen voor 2012 geen aanvragen voor invoercertificaten voor gerst in het kader van contingent 09.4126 meer worden ingediend na vrijdag 14 december 2012, om 13 uur Brusselse tijd.
3. In afwijking van artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 969/2006 kunnen voor 2012 geen aanvragen voor invoercertificaten voor maïs in het kader van contingent 09.4131 meer worden ingediend na vrijdag 14 december 2012, om 13 uur Brusselse tijd.
Artikel 2
Rijst
1. In afwijking van artikel 2, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 2058/96 kunnen voor 2012 geen aanvragen voor invoercertificaten voor breukrijst in het kader van contingent 09.4079 meer worden ingediend na 7 december 2012, om 13 uur Brusselse tijd.
2. In afwijking van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1964/2006 kunnen voor 2012 geen aanvragen voor invoercertificaten voor rijst van oorsprong uit Bangladesh in het kader van contingent 09.4517 meer worden ingediend na 7 december 2012, om 13 uur Brusselse tijd.
Artikel 3
Suiker
In afwijking van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 828/2009 kunnen geen aanvragen voor invoercertificaten voor producten van de sector suiker in het kader van de contingenten 09.4221, 09.4231 en 09.4241 tot en met 09.4247 meer worden ingediend van vrijdag 14 december 2012 om 13 uur Brusselse tijd tot en met vrijdag 28 december 2012 om 13 uur Brusselse tijd.
Artikel 4
Olijfolie
In afwijking van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 worden de invoercertificaten voor olijfolie die in de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde perioden zijn aangevraagd, afgegeven op de eveneens in die bijlage vermelde bijbehorende datum, onder voorbehoud van overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 genomen maatregelen.
Artikel 5
Certificaten voor uitvoer met restitutie in de sectoren rundvlees, varkensvlees, eieren en slachtpluimvee
In afwijking van artikel 12, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 382/2008, artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1518/2003, artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1178/2010 en artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 90/2011 worden de uitvoercertificaten waarvoor de aanvragen zijn ingediend in de perioden zoals aangegeven in bijlage II bij de onderhavige verordening, afgegeven op de overeenkomstige data zoals in die bijlage vermeld, in voorkomend geval rekening houdend met de in artikel 12, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 382/2008, artikel 3, leden 4 en 4 bis, van Verordening (EG) nr. 1518/2003, artikel 3, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 1178/2010 en artikel 3, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 90/2011 bedoelde bijzondere maatregelen die vóór de genoemde data van afgifte zijn genomen.
Artikel 6
Buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose
In afwijking van artikel 7 quinquies, lid 1, van Verordening (EG) nr. 951/2006 worden de uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose die in de in bijlage III bij de onderhavige verordening vermelde perioden zijn aangevraagd, afgegeven op de eveneens in die bijlage vermelde bijbehorende datum, in voorkomend geval rekening houdend met de in artikel 9, leden 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde bijzondere maatregelen die vóór de genoemde data van afgifte zijn genomen.
Artikel 7
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij vervalt op 31 december 2012.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 oktober 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.
(2) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(3) PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.
(4) PB L 211 van 6.8.2008, blz. 1.
(5) PB L 290 van 31.10.2008, blz. 3.
(6) PB L 342 van 30.12.2003, blz. 7.
(7) PB L 176 van 30.6.2006, blz. 44.
(8) PB L 276 van 29.10.1996, blz. 7.
(9) PB L 408 van 30.12.2006, blz. 19.
(10) PB L 240 van 11.9.2009, blz. 14.
(11) PB L 365 van 21.12.2006, blz. 84.
(12) PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.
(13) PB L 217 van 29.8.2003, blz. 35.
(14) PB L 328 van 14.12.2010, blz. 1.
(15) PB L 30 van 4.2.2011, blz. 1.
BIJLAGE I
|
Periode voor de indiening van aanvragen voor invoercertificaten voor olijfolie |
Datum van afgifte |
|
maandag 2 of dinsdag 3 april 2012 |
vrijdag 13 april 2012 |
|
maandag 14 of 15 mei 2012 |
woensdag 23 mei 2012 |
|
maandag 21 of 22 mei 2012 |
woensdag 30 mei 2012 |
|
maandag 29 of 30 oktober 2012 |
donderdag 8 november 2012 |
BIJLAGE II
|
Periode voor de indiening van aanvragen voor uitvoercertificaten in de sectoren rundvlees, varkensvlees, eieren en slachtpluimvee |
Datum van afgifte |
|
van 2 tot en met 6 april 2012 |
12 april 2012 |
|
van 23 tot en met 27 april 2012 |
3 mei 2012 |
|
van 21 tot en met 25 mei 2012 |
31 mei 2012 |
|
van 17 tot en met 28 december 2012 |
7 januari 2013 |
BIJLAGE III
|
Periode voor de indiening van aanvragen voor uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose |
Datum van afgifte |
|
van 23 tot en met 27 april 2012 |
7 mei 2012 |
|
van 6 tot en met 10 augustus 2012 |
20 augustus 2012 |
|
van 17 tot en met 28 december 2012 |
7 januari 2013 |
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/23 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1109/2011 VAN DE COMMISSIE
van 3 november 2011
tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2075/2005 wat de gelijkwaardige methoden voor controles op Trichinella betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name op het eerste deel van de inleiding van artikel 18 en de punten 8, 9 en 10 van dat artikel,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (2) voorziet in methoden voor de detectie van Trichinella in karkasmonsters. De referentiemethode is vastgelegd in hoofdstuk I van bijlage I bij die verordening. In hoofdstuk II van bijlage I bij die verordening worden drie detectiemethoden aangegeven die gelijkwaardig zijn aan de referentiemethode. |
|
(2) |
Verordening (EG) nr. 2075/2005, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1245/2007 (3) staat het gebruik van vloeibare pepsine voor de detectie van Trichinella in vlees toe en stelt voorschriften vast voor het gebruik daarvan als reagens bij detectiemethoden. Het is derhalve zinvol identieke voorschriften vast te stellen voor de gelijkwaardige detectiemethoden, voor zover relevant. Deel C van hoofdstuk II van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2075/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(3) |
Bovendien zijn particuliere ondernemingen begonnen nieuwe apparatuur te produceren voor controles op Trichinella met gebruikmaking van de aan de referentiemethode gelijkwaardige digestiemethode. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid op zijn vergadering van 16 december 2008 unaniem richtsnoeren goedgekeurd voor de validering van nieuwe apparatuur voor controles op Trichinella met gebruikmaking van de digestiemethode. |
|
(4) |
In 2010 werd een nieuwe methode en desbetreffende apparatuur voor controle op Trichinella bij gedomesticeerde varkens door het EU-referentielaboratorium voor parasieten overeenkomstig die richtsnoeren gevalideerd. |
|
(5) |
Uit de resultaten van de validering blijkt dat de nieuwe methode en bijbehorende apparatuur voor detectie van Trichinella, gevalideerd onder code nr. EURLP_D_001/2011 van het EU-referentielaboratorium (4), gelijkwaardig is aan de referentiemethode vastgelegd in hoofdstuk I van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2075/2005. Derhalve dient deze methode opgenomen te worden in de lijst van gelijkwaardige detectiemethoden in hoofdstuk II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2075/2005. |
|
(6) |
Hoofdstuk II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2075/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2075/2005 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 november 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.
(2) PB L 338 van 22.12.2005, blz. 60.
(3) PB L 281 van 25.10.2007, blz. 19.
(4) http://www.iss.it/crlp/index.php
BIJLAGE
Hoofdstuk II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2075/2005 wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
In deel C komt punt 1, onder f), als volgt te luiden:
|
|
2) |
Het volgende deel D wordt toegevoegd: „D. Magneetroerdermethode voor verzameldigestie/„isolatie op filter” en detectie van larven door een latexagglutinatietest Deze methode wordt alleen als gelijkwaardig beschouwd voor de controle van vlees van gedomesticeerde varkens. 1. Apparatuur en reagentia
2. Monsterneming Zie hoofdstuk I, punt 2. 3. Werkwijze I. Voor complete pools (100 g monster tegelijk) dient de werkwijze zoals aangegeven onder a) tot en met i) van hoofdstuk I, punt 3, onder I, te worden gevolgd. Daarnaast wordt de volgende procedure toegepast:
II. Pools van minder dan 100 g zoals bedoeld in hoofdstuk I, punt 3, onder II Voor pools van minder dan 100 g dient de procedure als aangegeven in hoofdstuk I, punt 3, onder II, gevolgd te worden. III. Positieve of twijfelachtige uitslagen Bij een positieve of twijfelachtige latexagglutinatie-uitslag van een verzamelmonster wordt van elk varken nogmaals een monster van 20 g genomen zoals beschreven in hoofdstuk I, punt 2, onder a). De 20 g monsters van vijf varkens worden gepoold en onderzocht volgens de in punt I beschreven methode. Monsters van 20 groepen van vijf varkens dienen te worden onderzocht. Wanneer een positieve latexagglutinatie wordt verkregen van een groep van vijf varkens, worden van alle varkens in de groep nogmaals monsters van 20 g genomen, die elk afzonderlijk volgens een van de in hoofdstuk I beschreven methoden worden onderzocht. Parasietmonsters worden in ethanol 90 % geconserveerd voor de identificatie van de soort in het EU- of nationale referentielaboratorium. Na verzameling van de parasieten moeten positieve vloeistoffen gedecontamineerd worden door ze tot minimaal 60 °C te verhitten.”. |
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/27 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1110/2011 VAN DE COMMISSIE
van 3 november 2011
tot verlening van een vergunning voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel voor diervoeder voor legkippen, kleine pluimveesoorten en mestvarkens (vergunninghouder Roal Oy)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
|
(2) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het enzympreparaat endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044). Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd. |
|
(3) |
De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het enzympreparaat endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor diervoeder voor legkippen, kleine pluimveesoorten en mestvarkens. |
|
(4) |
Bij Verordening (EG) nr. 902/2009 van de Commissie (2) is het gebruik van dat preparaat gedurende tien jaar toegestaan voor mestkippen, opfokleghennen, mestkalkoenen, opfokkalkoenen en gespeende biggen. |
|
(5) |
Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van de aanvraag om een vergunning voor het enzympreparaat endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), voor legkippen, kleine pluimveesoorten en mestvarkens. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 14 juni 2011 (3) geconcludeerd dat endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft en dat het gebruik van dat preparaat de legcapaciteit van kippen en de groei van andere kleine pluimveesoorten en mestvarkens kan bevorderen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeder geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
|
(6) |
Uit de beoordeling van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dit preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan. |
|
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeder verleend.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 november 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) PB L 256 van 29.9.2009, blz. 23.
(3) EFSA Journal 2011;9(6):2277.
BIJLAGE
|
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||||
|
Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12% |
|||||||||||||||||||||||
|
Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars |
|||||||||||||||||||||||
|
4a8 |
Roal Oy |
Endo-1,4-bèta-xylanase EC 3.2.1.8 |
|
Kleine pluimveesoorten behalve legvogels van deze soorten |
— |
8 000 BXU |
— |
|
24 november 2021 |
||||||||||||||
|
Legkippen en legvogels van kleine pluimveesoorten |
24 000 BXU |
||||||||||||||||||||||
|
Mestvarkens |
24 000 BXU |
||||||||||||||||||||||
(1) 1 BXU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C 1 nmol reducerende suikers (xylose-equivalent) per seconde vrijmaakt uit berkenxylaan.
(2) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/30 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1111/2011 VAN DE COMMISSIE
van 3 november 2011
tot verlening van een vergunning voor Lactobacillus plantarum (NCIMB 30236) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
|
(2) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een vergunningaanvraag voor Lactobacillus plantarum (NCIMB 30236) ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij die aanvraag verstrekt. |
|
(3) |
De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor Lactobacillus plantarum (NCIMB 30236) als toevoegingsmiddel in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” voor alle diersoorten. |
|
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 14 juni 2011 (2) geconcludeerd dat Lactobacillus plantarum (NCIMB 30236), onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden, geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft en dat dit preparaat de productie van kuilvoer van alle voedergewassen kan verbeteren door de pH te verlagen en de bewaring van droge stof en eiwit te verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
|
(5) |
Uit de beoordeling van Lactobacillus plantarum (NCIMB 30236) blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan. |
|
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „toevoegingmiddelen voor kuilvoer”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 november 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) EFSA Journal 2011; 9(6):2275.
BIJLAGE
|
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||||||
|
CFU/kg vers materiaal |
|||||||||||||||||||||||||
|
Categorie: technologische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: toevoegingsmiddelen voor kuilvoer |
|||||||||||||||||||||||||
|
1k2073 |
— |
Lactobacillus plantarum (NCIMB 30236) |
|
Alle diersoorten |
— |
— |
— |
|
24 november 2021 |
||||||||||||||||
(1) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/32 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1112/2011 VAN DE COMMISSIE
van 3 november 2011
tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 wat betreft de gegevens voor Paraguay in de lijst van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaald vers vlees in de Unie mag worden binnengebracht
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin en punt 1, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (2) bevat de voorschriften inzake veterinaire certificering voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde zendingen voor menselijke consumptie bestemd vers vlees van hoefdieren en paardachtigen. Zij bepaalt dat dergelijke zendingen alleen mogen worden binnengebracht als zij afkomstig zijn uit derde landen, grondgebieden of delen daarvan die zijn opgenomen in deel 1 van bijlage II bij die verordening. |
|
(2) |
Op 19 september 2011 heeft Paraguay aan de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) kennisgeving gedaan van een uitbraak van mond-en-klauwzeer. Die uitbraak heeft plaatsgevonden in het district San Padro en is op 18 september 2011 door laboratoriumanalyse (ELISA en EITB) bevestigd. |
|
(3) |
In deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 wordt bepaald dat de invoer van vers vlees van als landbouwhuisdier gehouden runderen uit Paraguay is toegestaan. |
|
(4) |
Wegens het risico van het binnenbrengen van mond-en-klauwzeer in de Unie als gevolg van de invoer van vers rundvlees uit Paraguay en bij ontstentenis van garanties die de regionalisering van Paraguay mogelijk maken, mag deze invoer niet langer worden toegestaan. De gegevens voor Paraguay in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(5) |
Verordening (EU) nr. 206/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In deel 1 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 206/2010 worden de gegevens voor Paraguay vervangen door:
|
„PY — Paraguay |
PY-0 |
Het hele land |
EQU |
|
|
|
|
|
PY-1 |
Het hele land met uitzondering van de speciale toezichtszone van 15 km vanaf de buitengrenzen |
BOV |
A |
1 |
18 september 2011 |
1 augustus 2008” |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 november 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/34 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1113/2011 VAN DE COMMISSIE
van 3 november 2011
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 4 november 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 november 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
|
(EUR/100 kg) |
||
|
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
|
0702 00 00 |
AL |
69,9 |
|
MA |
44,1 |
|
|
MK |
61,4 |
|
|
TR |
88,3 |
|
|
ZZ |
65,9 |
|
|
0707 00 05 |
AL |
73,2 |
|
TR |
140,5 |
|
|
ZZ |
106,9 |
|
|
0709 90 70 |
MA |
107,9 |
|
TR |
105,2 |
|
|
ZZ |
106,6 |
|
|
0805 20 10 |
MA |
155,4 |
|
ZZ |
155,4 |
|
|
0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90 |
AR |
54,5 |
|
HR |
61,5 |
|
|
MA |
62,4 |
|
|
TR |
66,7 |
|
|
UY |
66,3 |
|
|
ZZ |
62,3 |
|
|
0805 50 10 |
AR |
79,2 |
|
CL |
76,1 |
|
|
TR |
61,5 |
|
|
ZA |
72,1 |
|
|
ZZ |
72,2 |
|
|
0806 10 10 |
BR |
246,3 |
|
LB |
291,0 |
|
|
TR |
135,7 |
|
|
US |
252,5 |
|
|
ZA |
80,8 |
|
|
ZZ |
201,3 |
|
|
0808 10 80 |
CA |
92,8 |
|
NZ |
127,6 |
|
|
US |
86,2 |
|
|
ZA |
127,4 |
|
|
ZZ |
108,5 |
|
|
0808 20 50 |
CN |
51,8 |
|
TR |
130,3 |
|
|
ZZ |
91,1 |
|
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/36 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 3 november 2011
tot verlening van een door Italië met betrekking tot de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 7770)
(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)
(2011/721/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Indien een lidstaat van plan is per hectare jaarlijks een andere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem te brengen dan is bepaald in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG, moet die hoeveelheid zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan de verwezenlijking van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet de vaststelling van die hoeveelheid worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals, in het onderhavige geval, lange groeiperioden en gewassen met een hoge stikstofopname. |
|
(2) |
Italië heeft bij de Commissie een verzoek tot afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG ingediend met betrekking tot de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto. |
|
(3) |
De gevraagde afwijking heeft betrekking op het voornemen van Italië om toe te staan dat in de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto tot 250 kg stikstof per hectare per jaar uit rundveemest en verwerkte varkensmest op of in de bodem wordt gebracht op landbouwbedrijven met ten minste 70 % gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen. Ongeveer 10 313 rundveehouderijen en 1 241 varkenshouderijen in de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto, d.w.z. respectievelijk 15,9 % en 9,7 % van het totale aantal rundveehouderijen en varkenshouderijen in die regio’s, 10,7 % van de oppervlakte cultuurgrond en 29,1 % van de totale melkveestapel en 49,3 % van het totale aantal varkens in die regio’s zouden naar schatting onder de afwijking kunnen vallen. Bovendien kunnen ook akkerbouwbedrijven de afwijking aanvragen. |
|
(4) |
De wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG en tot instelling van de actieprogramma’s in Emilia-Romagna (Besluit nr. 1273/2011 van 5.9.2011), Lombardije (Besluit nr. IX/2208 van 14.9.2011), Piëmont (Besluit 18-2612 van 19.9.2011) en Veneto (Besluit nr. 1150 van 26.7.2011) is vastgesteld en is van toepassing in combinatie met dit besluit voor de periode 2012 tot en met 2015. |
|
(5) |
De aangewezen kwetsbare zones waarop de actieprogramma’s betrekking hebben, bestrijken ongeveer 63 % van de oppervlakte cultuurgrond (OCG) van Emilia-Romagna, 82 % van de OCG van Lombardije, 38 % van de OCG van Piëmont en 87 % van de OCG van Veneto. |
|
(6) |
Uit ingediende waterkwaliteitsgegevens blijkt dat voor grondwater in de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto 89 % van de grondwaterlichamen gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l en 63 % gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l hebben. Voor oppervlaktewateren geeft meer dan 98 % van de monitoringlocaties een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l te zien en er zijn geen punten met een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l. |
|
(7) |
De regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto zijn goed voor meer dan 70 % van de veestapel in Italië, meer bepaald 67,1 % van het melkrundvee, 60,6 % van het overige rundvee, 81 % van de varkens en 79,4 % van het pluimvee. De veestapel vertoonde een neerwaartse trend in de periode 1982-2007 (gemiddeld 20 % voor de vier regio’s). |
|
(8) |
In de periode 1979-2008 daalde het gebruik van stikstofhoudende kunstmest, alsook het gebruik van minerale fosfaatmeststoffen, dat met 70 % afnam. |
|
(9) |
Grasland, korrelmaïs, kuilmaïs en wintergranen beslaan ongeveer 53 % van de totale oppervlakte landbouwgrond in Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto. |
|
(10) |
Uit de samen met het afwijkingsverzoek ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit rundveemest en verwerkte varkensmest gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals een hoge nettoneerslag, lange groeiperioden en een hoge opbrengst van gewassen met een hoge stikstofopname. |
|
(11) |
De Commissie is na bestudering van het verzoek van mening dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg rundveemest en verwerkte varkensmest per hectare geen afbreuk doet aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan. |
|
(12) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De door Italië bij brieven van 10 maart 2011 en 28 juli 2011 met betrekking tot de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan bepaald in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG, wordt toegestaan onder de in dit besluit neergelegde voorwaarden.
Artikel 2
Definities
In dit besluit wordt verstaan onder:
a) „landbouwbedrijven”: agrarische bedrijven met of zonder veeteelt;
b) „perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;
c) „grasland”: blijvend of tijdelijk grasland („tijdelijk” betekent dat de betrokken grond doorgaans gedurende minder dan vier jaar grasland is);
d) „laatrijpe maïs”: maïs van FAO-klasse 600-700, geplant van midden maart tot begin april, met een groeicyclus van ten minste 145-150 dagen;
e) „maïs of sorghum gevolgd door wintergewassen”: halflate of vroege maïs of sorghum gevolgd door wintergewassen zoals Italiaans raaigras, gerst, triticale of winterrogge;
f) „wintergraan gevolgd door zomergewassen”: wintertarwe, wintergerst of triticale, gevolgd door zomergewassen zoals maïs, sorghum, Setaria of Panicum sp.;
g) „gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen”: grasland, laatrijpe maïs, maïs of sorghum gevolgd door wintergewassen en wintergraan gevolgd door zomergewassen;
h) „rundveemest”: door rundvee uitgescheiden dierlijke mest, met inbegrip van tijdens het grazen uitgescheiden mest en mest in verwerkte vorm;
i) „mestverwerking”: de scheiding van varkensmest in twee fracties, een vaste fractie en een vloeibare fractie, met als doel het op of in de bodem brengen te verbeteren en de terugwinning van stikstof en fosfor te bevorderen;
j) „verwerkte mest”: het uit de verwerking van varkensmest voortkomende vloeibare gedeelte, met een minimale stikstof/fosfaatverhouding (N/P2O5) van 2,5;
k) „verwerkte mest waaruit stikstof is verwijderd”: verwerkte mest met een stikstofgehalte van minder dan 30 % ten opzichte van het stikstofgehalte van de ruwe varkensmest;
l) „bodems met een laag gehalte aan organische stoffen”: bodems met een gehalte aan organische stoffen van minder dan 2 % in de bovenste 30 cm van de bodem;
m) „niet-zouthoudende bodems en bodems met een laag zoutgehalte”: bodems met een elektrischegeleidingsvermogen op basis van een verzadigd bodempasta-extract van ECe < 4 mS/cm of een elektrischegeleidingsvermogen op basis van een waterig extract met een bodem/waterverhouding van 1:2 van EC 1:2 < 1 mS/cm, of gebieden die zijn aangemerkt als gebieden zonder verziltingsrisico, zoals aangegeven in de op regionaal niveau vastgestelde bodemkaart;
n) „efficiëntie van het stikstofgebruik”: het percentage van de totale stikstof in de vorm van dierlijke mest die de gewassen in het jaar van het op of in de bodem brengen ter beschikking hebben.
Artikel 3
Toepassingsgebied
Dit besluit is op individuele basis van toepassing op landbouwbedrijven waarvan op 70 % of meer van het areaal gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen worden verbouwd, met inachtneming van de in de artikelen 4 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden.
Artikel 4
Jaarlijkse aanvraag en verbintenis
1. Landbouwers die van een afwijking uit hoofde van dit besluit gebruik willen maken, dienen jaarlijks tegen 15 februari bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in.
2. De in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring waarin zij zich ertoe verbinden de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden in acht te nemen.
Artikel 5
Mestverwerking
1. Landbouwers die gebruikmaken van een afwijking voor het op of in de bodem brengen van verwerkte varkensmest stellen de bevoegde autoriteiten elk jaar in kennis van de volgende informatie:
|
a) |
het type mestverwerking; |
|
b) |
de capaciteit en de belangrijkste kenmerken van de verwerkingsinstallatie, met inbegrip van de efficiëntie ervan; |
|
c) |
de hoeveelheid voor verwerking verzonden mest; |
|
d) |
de hoeveelheid, de samenstelling, met inbegrip van een gedetailleerde beschrijving van het stikstof- en fosforgehalte, en de bestemming van de vaste fractie; |
|
e) |
de hoeveelheid, de samenstelling, met inbegrip van een gedetailleerde beschrijving van het stikstof- en fosforgehalte, en de bestemming van de verwerkte mest; |
|
f) |
de raming van de gasvormige verliezen tijdens de verwerking. |
2. De uit de mestverwerking voortkomende vaste fractie wordt gestabiliseerd om geuren en andere emissies te beperken, de agronomische en hygiënische eigenschappen te verbeteren, de hantering te vergemakkelijken en de beschikbaarheid van stikstof en fosfaat voor gewassen te verhogen. Het daarbij verkregen product wordt niet op of in de bodem gebracht in landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend. De bevoegde autoriteiten stellen maatregelen vast ter bevordering van het gebruik van de gestabiliseerde vaste fractie op bodems met een laag gehalte aan organische stoffen. Die bodems zijn aangeven op kaarten die op regionaal niveau zijn opgesteld en ter beschikking van de landbouwers zijn gesteld.
3. De bevoegde autoriteiten stellen methoden vast voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan.
4. Ammoniak- en andere emissies uit mestverwerking worden door de bevoegde autoriteiten voor elke verwerkingstechniek op representatieve locaties gemonitord. Op basis van de monitoringresultaten stellen de bevoegde autoriteiten een emissie-inventaris op.
Artikel 6
Op- of inbrengen van dierlijke en andere meststoffen
1. De hoeveelheid rundveemest en verwerkte mest die elk jaar op landbouwbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, bevat niet meer dan 250 kg stikstof per hectare, met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 12 vastgestelde voorwaarden.
2. De totale stikstofgift is niet groter dan de te voorziene nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas. Hierbij wordt rekening gehouden met de levering van nutriënten vanuit de bodem en de verhoogde beschikbaarheid van stikstof als gevolg van de mestverwerking. De totale stikstofgift overschrijdt niet de maximale toepassingsnormen welke zijn vastgesteld in de actieprogramma’s die van toepassing zijn op het landbouwbedrijf in kwestie.
3. De totale fosforgift is niet groter dan de te voorziene nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas, rekening houdend met de levering van fosfor vanuit de bodem. Op landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend, worden geen fosforhoudende kunstmeststoffen op of in de bodem gebracht.
4. Voor elk bedrijf wordt uiterlijk op 15 februari een bemestingsplan opgesteld, waarin de vruchtwisseling voor de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke en minerale meststoffen worden beschreven.
Het bemestingsplan bevat de volgende gegevens:
|
a) |
de omvang van de veestapel, een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van de inhoud en het type van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest; |
|
b) |
een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest; |
|
c) |
een beschrijving van de mestverwerking en de kenmerken van de verwerkte mest (indien van toepassing); |
|
d) |
de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het landbouwbedrijf aan anderen of door anderen aan het landbouwbedrijf wordt geleverd; |
|
e) |
de vruchtwisseling en de oppervlakte aan percelen met gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen en percelen met andere gewassen; |
|
f) |
de verwachte opbrengsten voor elk verbouwd gewas, afhankelijk van de beschikbaarheid van nutriënten en water, alsook lokale omstandigheden, zoals klimaat, bodemtype enz.; |
|
g) |
de verwachte stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel; |
|
h) |
een berekening van de op elk perceel op of in te brengen stikstof en fosfor uit dierlijke mest; |
|
i) |
een berekening van de op elk perceel op of in te brengen stikstof uit chemische meststoffen; |
|
j) |
de geraamde hoeveelheid water die nodig is voor irrigatie en een nauwkeurige aanduiding van de waterbron; de toestemming voor waterwinning of het watergebruikscontract met het betrokken „waterconsortium” of de kaart waarop is aangegeven dat het landbouwbedrijf zich bevindt in een gebied waar het ondiepe grondwater in contact staat met de wortelzone, worden in het plan opgenomen. |
Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast om te waarborgen dat het plan in overeenstemming is met de feitelijke landbouwpraktijken.
5. Elk bedrijf stelt een mestboekhouding op perceelbasis op. Daarin wordt onder meer vermeld hoeveel mest en chemische meststoffen op of in de bodem zijn gebracht en wanneer het op- of inbrengen plaatsvond.
6. De toestemming voor waterwinning of het watergebruikscontract met het betrokken „waterconsortium” of de kaart waarop is aangegeven dat het landbouwbedrijf zich bevindt in een gebied waar het ondiepe grondwater in contact staat met de wortelzone, zijn beschikbaar op het landbouwbedrijf. In voorkomend geval is de hoeveelheid water waarvoor toestemming wordt verleend of de hoeveelheid water waarvoor een contract is afgesloten voldoende om oogsten voort te brengen die worden gehaald in omstandigheden zonder beperkingen.
7. Voor elk bedrijf waaraan een afwijking is toegestaan, dienen de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar te zijn. Ten minste om de vier jaar wordt vóór 1 juni een fosfor- en stikstofbemonstering en -analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is. Er wordt minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond vereist.
8. De efficiëntie van het stikstofgebruik van dierlijke mest die op of in de bodem wordt gebracht op landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend, bedraagt ten minste 65 % voor gier en 50 % voor vaste mest.
9. Dierlijke mest en chemische meststoffen die op of in de bodem worden gebracht op landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend, worden niet verspreid na 1 november.
10. Ten minste tweederde van de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, met uitzondering van stikstof uit mest van graasvee, moet vóór 30 juni van elk jaar worden op- of ingebracht. Hiertoe beschikken landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend over voldoende capaciteit om dierlijke mest op te slaan in perioden waarin het gebruik van mest niet is toegestaan.
11. Vloeibare mest, met inbegrip van verwerkte mest en gier, wordt op of in de bodem gebracht middels bemestingstechnieken met lage emissies. Vaste mest wordt binnen 24 uur ingewerkt.
12. Om bodems te beschermen tegen het risico op verzilting wordt verwerkte mest waaruit stikstof is verwijderd uitsluitend toegestaan op niet-zouthoudende bodems en bodems met een laag zoutgehalte. Daartoe meten landbouwers die voornemens zijn verwerkte mest waaruit stikstof is verwijderd op of in te brengen, ten minste om de vier jaar het elektrischegeleidingsvermogen van de te bemesten percelen en nemen zij de resultaten op in de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvraag. De bevoegde autoriteiten stellen een protocol op dat landbouwers dienen te gebruiken om het elektrischegeleidingsvermogen te meten. De bevoegde autoriteiten stellen kaarten op waarop de gebieden met een risico op verzilting zijn aangegeven.
Artikel 7
Landbeheer
Landbouwers aan wie een afwijking is verleend, zien erop toe dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
|
a) |
op 70 % of meer van het areaal van het landbouwbedrijf worden gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen verbouwd; |
|
b) |
tijdelijk grasland wordt in het voorjaar geploegd; |
|
c) |
tijdelijk of blijvend grasland bevat niet meer dan 50 % vlinderbloemigen of andere planten die stikstof uit de lucht binden; |
|
d) |
laatrijpe maïs wordt geoogst (de volledige plant); |
|
e) |
wintergewassen zoals Italiaans raaigras, gerst, triticale of winterrogge worden binnen twee weken na het oogsten van maïs/sorghum gezaaid en worden ten vroegste twee weken vóór het zaaien van maïs/sorghum geoogst; |
|
f) |
zomergewassen zoals maïs, sorghum, Setaria of Panicum sp. worden binnen twee weken na het oogsten van maïs/sorghum gezaaid en worden ten vroegste twee weken voor het zaaien van maïs/sorghum geoogst; |
|
g) |
binnen twee weken na het onderploegen van gras wordt een gewas met een hoge stikstofbehoefte ingezaaid en er worden geen meststoffen op of in de bodem gebracht in het jaar waarin blijvend grasland wordt geploegd. |
Artikel 8
Andere maatregelen
1. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat afwijkingen die zijn verleend voor het op- of inbrengen van verwerkte mest in overeenstemming zijn met de capaciteit van mestverwerkingsinstallaties.
2. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat elke verleende afwijking in overeenstemming is met het toegestane watergebruik op het landbouwbedrijf waaraan de afwijking is verleend.
Artikel 9
Maatregelen inzake mestvervoer
1. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat het vervoer van dierlijke mest van en naar landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend, wordt geregistreerd aan de hand van plaatsbepalingssystemen of wordt geregistreerd in begeleidende documenten, waarin de plaats van oorsprong en de bestemming worden aangegeven. De registratie aan de hand van plaatsbepalingssystemen is verplicht voor vervoer over een afstand van meer dan 30 km.
2. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat tijdens het vervoer een document beschikbaar is waarin de hoeveelheid vervoerde mest en het stikstof- en fosfaatgehalte ervan worden aangegeven.
3. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat het stikstof- en fosforgehalte van de uit mestverwerking voortkomende verwerkte mest en vaste fracties worden geanalyseerd. De analyse wordt verricht door erkende laboratoria. De resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten en aan de afnemer. Bij elk vervoer is een certificaat van de analyse beschikbaar.
Artikel 10
Monitoring
1. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat voor elke gemeente kaarten van de percentages onder een individuele afwijking vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond en kaarten van het lokale bodemgebruik worden opgesteld en jaarlijks worden bijgewerkt. Er worden gegevens verzameld over de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken op landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend en deze gegevens worden jaarlijks bijgewerkt.
2. Er wordt een monitoringnetwerk voor de bemonstering van oppervlaktewater en ondiep grondwater opgezet en onderhouden om het effect van de afwijking op de waterkwaliteit te beoordelen. Het ontwerp van het monitoringnetwerk wordt ingediend bij de Commissie. Het aanvankelijke aantal meetpunten mag niet worden afgebouwd en de locatie van de meetpunten mag niet worden gewijzigd gedurende de toepassingstermijn van dit besluit.
3. Er wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd voor landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de door de bevoegde autoriteiten aan te wijzen kwetsbaarste waterlichamen zijn gelegen.
4. Er worden monitoringlocaties opgezet om in situaties zowel met als zonder toegestane afwijking gegevens te verkrijgen over de stikstof- en fosforconcentratie in het bodemwater, de minerale stikstof in het bodemprofiel en de daar optredende stikstof- en fosforverliezen via de wortelzone naar het grondwater, alsmede de stikstof- en fosforverliezen door afspoeling via het oppervlak en uitspoeling via de ondergrond. De monitoringslocaties bestrijken de voornaamste bodemtypes, bemestingspraktijken en gewassen. Het ontwerp van het monitoringnetwerk wordt ingediend bij de Commissie. Het aanvankelijke aantal meetpunten mag niet worden afgebouwd en de locatie van de meetpunten mag niet worden gewijzigd gedurende de toepassingstermijn van dit besluit.
Artikel 11
Verificatie
1. De bevoegde instanties zorgen ervoor dat alle aanvragen voor afwijkingen aan administratieve controle worden onderworpen. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.
2. Op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG wordt een programma van inspecties ter plaatse opgesteld. Bij ten minste 5 % van de bedrijven waaraan een afwijking is toegestaan, wordt een inspectie ter plaatse uitgevoerd met betrekking tot de in de artikelen 5, 6 en 7 van dit besluit vastgestelde voorwaarden.
3. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat op ten minste 1 % van alle mestvervoer controles ter plaatse wordt uitgevoerd, op basis van een risicobeoordeling en de resultaten van de in lid 1 bedoelde administratieve controles. De controles omvatten ten minste een beoordeling van de begeleidende documenten, een controle van de oorsprong en de bestemming van de mest, en een bemonstering van de vervoerde mest.
4. Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om de naleving van dit besluit te verifiëren. Wanneer uit de verificatie blijkt dat dit besluit niet wordt nageleefd, nemen de bevoegde autoriteiten de nodige corrigerende maatregelen. Met name komen landbouwers die de artikelen 5, 6 en 7 niet naleven, het volgende jaar niet in aanmerking voor een afwijking.
Artikel 12
Verslaglegging
De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar bij de Commissie tegen december, en voor 2015 tegen september, een verslag in met de volgende informatie:
|
a) |
een evaluatie van de uitvoering van de afwijking, op basis van controles op bedrijfsniveau, alsook controles van mestvervoer, en informatie over bedrijven die zich niet aan de voorschriften hebben gehouden, op basis van de resultaten van de administratieve controles en inspecties ter plaatse; |
|
b) |
informatie over de mestverwerking, met inbegrip van de verdere verwerking en het gebruik van de vaste fracties, alsook gedetailleerde gegevens over de kenmerken van de verwerkingssystemen en de efficiëntie daarvan, en over de samenstelling van de verwerkte mest, alsook over de eindbestemming van de vaste fracties; |
|
c) |
kaarten waarop gebieden met een laag gehalte aan organische stoffen zijn aangegeven, alsook de maatregelen die zijn genomen ter bevordering van het gebruik van de gestabiliseerde vaste fractie op bodems met een laag gehalte aan organische stoffen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 2; |
|
d) |
de in artikel 5, lid 3, bedoelde methoden voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan; |
|
e) |
de in artikel 5, lid 4, bedoelde inventaris van ammoniak- en andere emissies uit mestverwerking; |
|
f) |
het protocol dat is vastgesteld om het elektrischegeleidingsvermogen te meten en kaarten waarop gebieden waar verzilting optreedt zijn aangegeven, als bedoeld in artikel 6, lid 12; |
|
g) |
de methoden ter verificatie van de overeenstemming van verleende afwijkingen met de capaciteit van de mestverwerkingsinstallaties, als bedoeld in artikel 8, lid 1; |
|
h) |
de methoden ter verificatie van de overeenstemming tussen elke verleende afwijking en het toegestane watergebruik op het landbouwbedrijf waaraan de afwijking is verleend, als bedoeld in artikel 8, lid 2; |
|
i) |
kaarten waarop de percentages onder een individuele afwijking vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond zijn aangegeven en kaarten met het lokale bodemgebruik, alsook met gegevens over de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken in bedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, als bedoeld in artikel 10, lid 1; |
|
j) |
de resultaten van de monitoring van de waterkwaliteit, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends voor grond- en oppervlaktewateren alsook het in artikel 10, lid 2, bedoelde effect van de afwijking op de waterkwaliteit; |
|
k) |
de lijst van de meest kwetsbare waterlichamen, als bedoeld in artikel 10, lid 3; |
|
l) |
een overzicht en evaluatie van de op de in artikel 10, lid 4, bedoelde meetpunten verkregen data. |
Artikel 13
Toepassing
Dit besluit is van toepassing in samenhang met de besluiten ter uitvoering van het actieprogramma in Emilia-Romagna (Besluit nr. 1273/2011 van 5.9.2011), Lombardije (Besluit nr. IX/2208 van 14.9.2011), Piëmont (Besluit 18-2612 van 19.9.2011) en Veneto (Besluit nr. 1150 van 26.7.2011).
Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.
Het verstrijkt op 31 december 2015.
Artikel 14
Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.
Gedaan te Brussel, 3 november 2011.
Voor de Commissie
Janez POTOČNIK
Lid van de Commissie
Rectificaties
|
4.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/42 |
Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 799/2011 van de Commissie van 9 augustus 2011 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong
( Publicatieblad van de Europese Unie L 205 van 10 augustus 2011 )
Bladzijde 15, overweging 7:
in plaats van:
„Wat de vermelding voor ingevoerde verse paprika's uit Thailand betreft, is voor de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie betreffende de GN-codes een verduidelijking nodig.”,
te lezen:
„Wat de vermelding voor ingevoerde verse pepers uit Thailand betreft, is voor de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie een verduidelijking nodig betreffende de GN-codes.”.
Bladzijde 18, bijlage, kolom „Diervoeders en levensmiddelen (beoogd gebruik)”, vermelding voor Dominicaanse Republiek, vierde streepje:
in plaats van:
„Paprika's (Capsicum spp.)”,
te lezen:
„Pepers (Capsicum spp.)”.
Bladzijde 18, bijlage, kolom „Diervoeders en levensmiddelen (beoogd gebruik)”, tweede vermelding voor Egypte, eerste regel:
in plaats van:
„Paprika's (Capsicum spp.)”,
te lezen:
„Pepers (Capsicum spp.)”.
Bladzijde 19, bijlage, kolom „Diervoeders en levensmiddelen (beoogd gebruik)”, vermelding voor Thailand, eerste streepje:
in plaats van:
„Verse paprika's (Capsicum spp.)”,
te lezen:
„Verse scherpsmakende pepers (Capsicum spp.)”.
Bladzijde 20, bijlage, kolom „Diervoeders en levensmiddelen (beoogd gebruik)”, vermelding voor Turkije, eerste streepje:
in plaats van:
„Zoete paprika's (Capsicum annuum)”,
te lezen:
„Niet-scherpsmakende pepers (Capsicum annuum)”.