ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2011.275.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 275 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
54e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
20.10.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 275/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 1043/2011 VAN DE COMMISSIE
van 19 oktober 2011
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van oxaalzuur van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Inleiding van de procedure
(1) |
Op 26 januari 2011 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) („het bericht van inleiding”) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van oxaalzuur van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China („de VRC”) (of „de betrokken landen”) in de Unie aangekondigd. |
(2) |
De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 13 december 2010 was ingediend door de European Chemical Industry Council (CEFIC) („de klager”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van oxaalzuur in de Unie. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden. |
1.2. Bij de procedure betrokken partijen
(3) |
De Commissie heeft de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, producenten-exporteurs en vertegenwoordigers van de betrokken landen, importeurs en gebruikers en verenigingen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord. |
(4) |
Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in de betrokken landen werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van dumping en schade gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten-exporteurs in de betrokken landen gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. Vier Indiase bedrijven, waarvan één geen verkoop aan de Unie meldde, en drie groepen van ondernemingen in de VRC hebben bij de steekproefprocedure gereageerd. Gezien dit beperkte aantal medewerkende ondernemingen of groepen van ondernemingen werd een steekproef niet nodig geacht voor India of de VRC, en alle partijen werden ervan op de hoogte gebracht dat er geen steekproeven zouden worden samengesteld. |
(5) |
Vervolgens zette een groep van ondernemingen uit de VRC haar medewerking aan het onderzoek in een vroeg stadium stop. Bovendien weigerde een Indiase onderneming de Commissie de toegang tot haar productie-installatie voor een controlebezoek. De onderneming werd dan ook geacht niet aan het onderzoek mee te werken overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, lid 1, van de basisverordening en werd in kennis gesteld van de mogelijke gevolgen daarvan. |
(6) |
Om de producenten-exporteurs in de VRC in staat te stellen een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) of een individuele behandeling („IB”) in te dienen, heeft de Commissie de medewerkende Chinese producenten-exporteurs en de autoriteiten van de VRC binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn de desbetreffende formulieren toegezonden. Eén Chinese groep ondernemingen verzocht om een BMO overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening, dan wel, bij niet-toekenning daarvan, om een IB, terwijl een andere groep van ondernemingen alleen een IB aanvroeg. |
(7) |
De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen. Er werden antwoorden ontvangen van drie ondernemingen in India en van twee groepen ondernemingen in de VRC en van de klager. De andere producent in de Unie heeft niet meegewerkt. Er werden ook antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van drie gebruikers en acht importeurs, waarvan alle gebruikers en vier importeurs werden bezocht. |
(8) |
De Commissie heeft alle gegevens die voor een voorlopige vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd, en heeft bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:
|
1.3. Onderzoektijdvak
(9) |
Het onderzoek naar de dumping en schade heeft betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”). |
2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Betrokken product
(10) |
Het betrokken product is oxaalzuur, zij het als dihydraat (CUS-nummer 0028635-1 en CAS-nummer 6153-56-6), zij het in watervrije vorm (CUS-nummer 0021238-4 en CAS-nummer 144-62-7), en al dan niet in waterige oplossing, momenteel ingedeeld in GN-code ex 2917 11 00, van oorsprong uit India en de VRC. Er zijn twee soorten oxaalzuur: ongeraffineerd oxaalzuur en geraffineerd oxaalzuur. Geraffineerd oxaalzuur, dat wel in de VRC maar niet in India wordt geproduceerd, wordt vervaardigd door zuivering van ongeraffineerd oxaalzuur, teneinde ijzer, chloriden, metaalsporen en andere verontreinigingen te verwijderen. |
(11) |
Oxaalzuur wordt gebruikt voor velerlei toepassingen, bijvoorbeeld als reductie- en bleekmiddel, bij farmaceutische synthese en bij de vervaardiging van chemische producten. |
2.2. Soortgelijk product
(12) |
Uit het onderzoek is gebleken dat oxaalzuur dat in de Unie wordt vervaardigd en verkocht door de bedrijfstak van de Unie, oxaalzuur dat wordt vervaardigd en verkocht op de binnenlandse markt van India en de VRC en oxaalzuur van oorsprong uit India en China dat wordt ingevoerd in de Unie, in wezen dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen bezitten en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. |
(13) |
Daarom worden deze producten voorlopig beschouwd als soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
3. DUMPING
3.1. India
3.1.1. Opmerking vooraf
(14) |
Tijdens het controlebezoek in India verstrekte één bedrijf de gevraagde informatie niet tijdig of het in gevraagde formaat. Hierdoor kon de Commissie de in antwoord op de antidumpingvragenlijst verstrekte informatie niet controleren. De onderneming werd schriftelijk meegedeeld dat zij wellicht niet als een medewerkende partij zou worden beschouwd en dat de bevindingen wellicht op de beschikbare gegevens zouden worden gebaseerd. In haar antwoord riep de onderneming verzachtende omstandigheden in, die echter niet tot een andere conclusie konden leiden. Bijgevolg is artikel 18 toegepast op deze onderneming en op de bevindingen die op de beschikbare gegevens waren gebaseerd. Bijgevolg wordt slechts één producent-exporteur uit India geacht met de Commissie te hebben meegewerkt in het kader van dit onderzoek. |
3.1.2. Normale waarde
(15) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening onderzocht de Commissie eerst of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers door de producent-exporteur representatief was. Aangezien deze verkoop meer dan 5 % van de uitvoer van het betrokken product naar de Unie vormde, wordt geconcludeerd dat de totale verkoop van het soortgelijke product representatief was. |
(16) |
De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de verkoop op de binnenlandse markt door de producent-exporteur kon worden geacht in het kader van normale handelstransacties, als bedoeld in artikel 2, lid 4, van de basisverordening, te hebben plaatsgevonden. Dit geschiedde door het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in de totale verkoop van het soortgelijke product te bepalen. |
(17) |
Wanneer de winstgevende verkoop ten minste 80 % van de totale verkoop bedraagt, wordt de normale waarde berekend op basis van alle transacties, met inbegrip van de verlieslatende. Indien de winstgevende verkoop minder dan 80 % maar meer dan 20 % van de totale verkoop bedraagt, en als de gewogen gemiddelde totale kostprijs hoger is dan de gewogen gemiddelde prijs, wordt de normale waarde uitsluitend berekend op basis van de prijzen van de winstgevende verkoop. Een verkoop wordt als winstgevend beschouwd wanneer de prijs per eenheid gelijk is aan of hoger dan de productiekosten. |
(18) |
Uit de door de Commissie verrichte analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat 41 % van de totale verkoop van het betrokken product winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde totale kostprijs hoger is dan de gewogen gemiddelde prijs. De normale waarde wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van uitsluitend de winstgevende verkoop. |
3.1.3. Uitvoerprijs
(19) |
De producent-exporteur in India voerde het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening worden uitvoerprijzen vastgesteld op basis van de door deze onafhankelijke afnemers werkelijk betaalde of te betalen prijzen van het betrokken product bij uitvoer naar de Unie. |
3.1.4. Vergelijking
(20) |
De normale waarde en de uitvoerprijs worden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken, wordt overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening een correctie toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. |
(21) |
Bijgevolg zijn er zijn correcties gemaakt voor de kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag, verpakking, krediet en commissie. |
3.1.5. Dumpingmarge
(22) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de medewerkende Indiase producent-exporteur vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. |
(23) |
Op grond hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, 22,8 % voor Punjab Chemicals and Crop Protection Limited (PCCPL). |
(24) |
Voor de berekening van de voor heel India geldende dumpingmarge die van toepassing is op alle andere producenten-exporteurs in India, werd de mate van medewerking vastgesteld door de omvang van de uitvoer naar de Unie, als gerapporteerd door de medewerkende producenten-exporteurs, te vergelijken met de statistieken van Eurostat. Omdat de medewerking in India laag was, namelijk 38 %, wordt het passend geacht dat de voor het gehele land geldende dumpingmarge voor alle andere exporteurs in India wordt vastgesteld aan de hand van de transactie met de hoogste dumping van de medewerkende producent. |
(25) |
Zodoende werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 43,6 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring. |
3.2. Volksrepubliek China
3.2.1. Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) — Individuele behandeling („IB”)
(26) |
Op grond van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde voor producenten die aan de criteria van lid 7, onder c), van dat artikel voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel vastgesteld. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:
|
(27) |
Eén groep van ondernemingen in de VRC verzocht om behandeling als marktgerichte onderneming en diende een BMO-aanvraagformulier in voor de drie ondernemingen die betrokken zijn bij de productie en verkoop van het betrokken product. De verstrekte informatie werd door de Commissie ter plaatse bij de betrokken ondernemingen gecontroleerd. |
(28) |
Bij het onderzoek bleek dat één onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor de criteria 1, 2 en 3. In de eerste plaats kon zij niet aantonen dat haar kosten de marktwaarden weerspiegelen, als gevolg van de aanzienlijke staatssteun die de kostenstructuur van de onderneming wijzigde, bijvoorbeeld in de vorm van fiscale vrijstellingen en renteloze leningen. In de tweede plaats bleek bij het BMO-onderzoek dat de boekhouding van de onderneming een aantal ernstige tekortkomingen en fouten vertoonde en dat er geen controle door een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale normen voor de boekhouding (international accounting standards — IAS) was verricht. In de derde plaats was er, wat de grondgebruiksrechten betreft, sprake van verstoringen die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie. De onderneming had namelijk een certificaat van haar landgebruiksrechten ontvangen zonder aan de contractuele voorwaarden te voldoen of het volledig te betalen. |
(29) |
Verder kon een andere onderneming in de groep niet aantonen dat zij aan criterium 2 voldeed, aangezien zij niet over door onafhankelijke accountants gecontroleerde rekeningen beschikte. |
(30) |
De Commissie maakte de resultaten van de BMO-bevindingen bekend aan de groep van betrokken ondernemingen en aan de klager en stelde hen in de gelegenheid om opmerkingen te maken. De conclusies werden ook meegedeeld aan de autoriteiten van de VRC. Er werden geen opmerkingen ingediend bij de Commissie. |
(31) |
Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat twee van de ondernemingen in de groep niet aan de BMO-criteria voldeden. In overeenstemming met de vaste praktijk van de Unie om te onderzoeken of een groep verbonden ondernemingen in haar geheel aan de voorwaarden voor een BMO voldoet, werd de groep als geheel de status van marktgericht bedrijf geweigerd. |
(32) |
Zoals reeds vermeld in overweging 6, vroegen beide medewerkende Chinese groepen van ondernemingen IB aan. Omdat werd vastgesteld dat beide groepen voldeden aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening, werd voorlopig besloten dat hun IB wordt toegekend. |
3.2.2. Referentieland
(33) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland. |
(34) |
In het bericht van inleiding vermeldde de Commissie haar voornemen om India te gebruiken als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde, en nodigde zij de belanghebbenden uit om opmerkingen te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen. In elk geval beschouwt de Commissie India als geschikt referentieland, omdat het enige andere producerende land buiten de Unie, Japan, een monopolistische markt heeft die voor concurrentie gesloten is, en oxaalzuur produceert volgens een unieke methode die niet vergelijkbaar is met die van de VRC. Indiase producenten gebruiken daarentegen een methode die vergelijkbaar is met die van de VRC en ondervinden concurrentie op de binnenlandse markt. |
3.2.3. Normale waarde
(35) |
De Chinese ondernemingen vervaardigen en exporteren twee soorten oxaalzuur naar de Unie: ongeraffineerd oxaalzuur en geraffineerd oxaalzuur. Geraffineerd oxaalzuur, dat niet in het referentieland worden geproduceerd, wordt vervaardigd door zuivering van ongeraffineerd oxaalzuur, teneinde ijzer, chloriden, metaalsporen en andere verontreinigingen te verwijderen. De extra kosten voor de productie van geraffineerd oxaalzuur worden geraamd op 12 % ten opzichte van de productie van ongeraffineerd oxaalzuur. Daarom achtte de Commissie het passend om de normale waarde vast te stellen voor beide soorten oxaalzuur. |
(36) |
Van het ongeraffineerde oxaalzuur werd de normale waarde bepaald op basis van de normale waarde die voor India was vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. De normale waarde werd, zoals vermeld in overweging 18, vastgesteld op basis van uitsluitend de winstgevende verkoop. Van het geraffineerde oxaalzuur, dat in het referentieland niet wordt vervaardigd, is de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening berekend aan de hand van de productiekosten van ongeraffineerd oxaalzuur in het referentieland. De productiekosten worden aangepast met een verhoging van 12 % om rekening te houden met extra productiekosten (zie overweging 35), vermeerderd met verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten („VAA-kosten”) en winst. |
(37) |
De VAA-kosten en de winst werden overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening vastgesteld door optelling van de VAA-kosten en de winst voor binnenlandse verkoop van ongeraffineerd oxaalzuur door de medewerkende producent-exporteur in het referentieland. |
3.2.4. Uitvoerprijs
(38) |
Aangezien beide groepen een IB hadden verkregen, werd de uitvoerprijs gebaseerd op de werkelijk door de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening. |
(39) |
Beide producenten-exporteurs in de VRC voerden oxaalzuur uit naar de Unie via verbonden handelaren, waardoor een marge werd toegevoegd aan de prijs die aan de producenten was betaald. Met deze verhoging wordt rekening gehouden bij de vergelijking van de uitvoerprijs met de vastgestelde normale waarde (zie overweging 42). |
3.2.5. Vergelijking
(40) |
Met betrekking tot ongeraffineerd oxaalzuur werd de uitvoerprijs af fabriek vergeleken met de normale waarde die was vastgesteld voor het referentieland. |
(41) |
De uitvoerprijs voor geraffineerd oxaalzuur af fabriek werd vergeleken met de berekende normale waarde (zie overweging 36). |
(42) |
Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde of de berekende normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden correcties toegepast overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Met name werd een correctie aangebracht overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), voor provisies die worden ontvangen door verbonden tussenhandelaren. |
(43) |
In dit verband zij erop gewezen dat de Commissie heeft vastgesteld dat de verbonden handelaren via wie de producenten/exporteurs in de VRC oxaalzuur naar de EU uitvoerden, niet kunnen worden beschouwd als interne verkoopafdelingen aangezien zij ook handel drijven in oxaalzuur en andere chemische producten die afkomstig zijn van niet verbonden leveranciers voor uitvoer en/of voor de binnenlandse verkoop. Derhalve wordt geconcludeerd dat de functies van deze handelaars vergelijkbaar zijn met die van een agent die op commissiebasis werkt. Daarom is de verhoging van de prijs van de gevestigde bedrijven geschrapt om te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de uitvoerprijs en de normale waarde. De aanpassing is berekend op basis van de winst van een niet-verbonden handelaar in de EU en de verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten van de betrokken Chinese handelsmaatschappij. |
(44) |
Daarnaast zijn in voorkomend geval verdere correcties aangebracht ten aanzien van de indirecte belastingen, vervoer, verzekering, op- en overslag en aanverwante kosten, verpakkings- en kredietkosten, wanneer zij redelijk en nauwkeurig bleken te zijn en met bewijsmateriaal waren gestaafd. |
3.2.6. Dumpingmarges
(45) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per producttype met de gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer van het betrokken product naar de Unie van elke onderneming, zoals hierboven aangegeven. |
(46) |
Op grond hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:
|
(47) |
Voor de berekening van de voor de hele VRC geldende dumpingmarge die van toepassing is op alle andere producenten-exporteurs in de VRC, werd de mate van medewerking vastgesteld door de omvang van de uitvoer naar de Unie, als gerapporteerd door de medewerkende producenten-exporteurs, te vergelijken met de statistieken van Eurostat. |
(48) |
Aangezien de medewerking in de VRC laag was, namelijk circa 46 %, wordt het passend geacht dat de voor het gehele land geldende dumpingmarge voor alle andere exporteurs in de VRC moet worden gebaseerd op de transactie met de hoogste dumping van de medewerkende exporteurs. |
(49) |
Zodoende werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 52,2 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring. |
4. SCHADE
4.1. Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie
(50) |
De klacht werd ingediend door de European Chemical Industry Council (CEFIC) namens Oxaquim SA („de klager”), een producent van oxaalzuur in de Unie, die goed is voor een groot deel van de totale productie in de Unie tijdens het OT. Een tweede producent in de Unie, Clariant, had geen bezwaar tegen de opening van het onderzoek, maar besloot niet mee te werken. Er zijn momenteel geen andere producenten van het betrokken product in de Unie. Daarom vormen de twee producenten Oxaquim SA en Clariant de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening, wat goed is voor 100 % van de productie in de Unie. Zij worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd. |
(51) |
Alle beschikbare informatie over de twee producenten Oxaquim SA en Clariant — waaronder de informatie in de klacht en de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek — werd gebruikt om de totale productie in de Unie vast te stellen. Op basis hiervan varieerde de totale productie in de Unie in de beoordelingsperiode tussen 11 000 tot 15 000 t. |
4.2. Bepaling van de relevante markt van de Unie
(52) |
Vastgesteld werd dat een van de producenten in de Unie een deel van zijn oxaalzuurproductie gebruikte als tussenproduct voor de productie van oxalaat (tetra-oxalaat, acetosella en kaliumbioxalaat). Dit oxaalzuur werd eenvoudigweg (zonder factuur) overgedragen binnen dezelfde onderneming. Dit oxaalzuur voor eigen gebruik kwam niet op de vrije markt en was daarom niet onderhevig aan rechtstreekse concurrentie met het ingevoerde product. Daarentegen bleek de productie voor de verkoop op de vrije markt rechtstreeks te concurreren met het ingevoerde product. |
(53) |
Om een zo volledig mogelijk beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, werden voor de gehele oxaalzuuractiviteit gegevens verzameld en geanalyseerd en werd naderhand bepaald of de productie bestemd was voor intern gebruik dan wel voor de vrije markt. |
(54) |
Voor de volgende economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie is vastgesteld dat de analyse en de evaluatie zich moesten concentreren op de situatie op de vrije markt: omvang van de verkoop en prijzen op de markt van de Unie, marktaandeel, groei, uitgevoerde hoeveelheden, prijzen, winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom. |
(55) |
Tijdens het onderzoek werd echter vastgesteld dat de andere economische indicatoren redelijkerwijze slechts konden worden onderzocht door naar de hele activiteit te verwijzen. Productie (zowel voor intern gebruik als voor de vrije markt), productiecapaciteit, bezettingsgraad, investeringen, voorraden, werkgelegenheid, productiviteit, lonen en vermogen om kapitaal aan te trekken hangen immers van de gehele activiteit af, ongeacht of de productie bestemd is voor intern gebruik of wordt verkocht op de vrije markt. |
4.3. Verbruik in de Unie
(56) |
Aangezien oxaalzuur deel uitmaakt van een GN-code die ook andere producten omvat, was het niet mogelijk de omvang van de invoer vast te stellen aan de hand van de gegevens van Eurostat. Bijgevolg werd het verbruik vastgesteld aan de hand van de door de klager verstrekte gegevens over de omvang van de invoer, gecontroleerd aan de hand van de geverifieerde gegevens van de producenten-exporteurs uit de betrokken landen en de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie. |
(57) |
Gezien het geringe aantal leveranciers en de noodzaak tot bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie de zin van artikel 19 van de basisverordening, is de ontwikkeling van het verbruik in de beoordelingsperiode geïndexeerd. Tabel 1 Verbruik in de Unie
|
(58) |
In 2008 is het totale verbruik in de Unie fors gestegen, namelijk met 24 %, terwijl het verbruik in de loop van het volgende jaar daalde met 50 %, om vervolgens in het onderzoektijdvak weer te stijgen. Over het geheel genomen daalde het verbruik in de EU in de beoordelingsperiode met 5 %. |
5. INVOER UIT DE BETROKKEN LANDEN
5.1. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer
(59) |
De Commissie heeft onderzocht of de invoer van oxaalzuur uit de VRC en India cumulatief moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening. |
(60) |
Wat de invoer van oorsprong uit de VRC en India betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de dumpingmarges boven de in artikel 9, lid 3, van de basisverordening aangegeven de minimis-drempel lagen en de uit elk van beide betrokken landen met dumping ingevoerde hoeveelheden niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening waren. |
(61) |
Wat betreft de concurrentievoorwaarden tussen enerzijds de invoer met dumping uit de VRC en India, en anderzijds de invoer met dumping uit de VRC en India en het soortgelijke product, bleek uit het onderzoek dat zij vergelijkbaar waren. Meer in het bijzonder worden de ingevoerde producten verkocht via dezelfde verkoopkanalen en aan dezelfde categorieën van afnemers, en concurreren zij dus met elkaar en met het in de Unie vervaardigde oxaalzuur. |
(62) |
Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening wordt voldaan en dat de invoer uit de VRC en India cumulatief moet worden beoordeeld. |
5.2. Omvang en marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen
(63) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer van oxaalzuur uit de VRC en India zich als volgt ontwikkelt: Tabel 2 Invoer uit de VRC en India
|
(64) |
De invoer uit de betrokken landen nam in omvang toe met 4 % in de beoordelingsperiode, en het totale verbruik in de EU daalde met 5 % in dezelfde periode (zie tabel 1). Zoals weergegeven in de bovenstaande tabel was er ook een aanzienlijke toename van het marktaandeel met 25 % tussen 2007 en 2008 en met 10 % in de beoordelingsperiode. |
5.3. Prijs van de invoer met dumping en prijsonderbieding
(65) |
De gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen ontwikkelden zich als volgt: Tabel 3 Prijs van de invoer uit de VRC en India
|
(66) |
De invoerprijzen stegen met 36 % tussen 2007 en 2008, en daalden in 2009 tot prijzen die vergelijkbaar waren met die in 2007. De prijzen stegen nogmaals met bijna 15 % in het OT. In de beoordelingsperiode zijn de prijzen met 16 % gestegen. Het is echter opmerkelijk dat de invoerprijzen daalden met 20 % tussen 2008 en het eind van het OT, ondanks de stijging van de prijzen van de belangrijkste input (koolstofbronnen en energie) in deze periode. |
(67) |
Om te onderzoeken of er sprake was van prijsonderbieding, werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd naar het niveau af fabriek, d.w.z. exclusief vervoerskosten in de Unie en na aftrek van kortingen en rabatten, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de medewerkende exporteurs in de VRC en India naar de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, dat wil zeggen na aftrek van kortingen en zo nodig gecorrigeerd tot de cif-prijs, grens Unie, naar behoren gecorrigeerd voor de inklaringskosten en de kosten na invoer. |
(68) |
Uit de vergelijking is gebleken dat tijdens het OT het met dumping ingevoerde product van oorsprong uit de VRC en India bij verkoop in de Unie de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood met 16,9 % tot 34,6 %. Dit niveau van prijsonderbieding ging gepaard met een negatieve prijsontwikkeling op de markt, die tot een aanzienlijke prijsdaling leidde. |
6. ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE
6.1. Opmerkingen vooraf
(69) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie van alle economische factoren en indicatoren in verband met de staat van de bedrijfstak van de Unie van 2007 tot het einde van het OT. |
(70) |
De macro-economische indicatoren (productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid, productiviteit, lonen, en hoogte van de dumpingmarges) werden beoordeeld op het niveau van de bedrijfstak van de Unie, terwijl de micro-economische indicatoren (voorraden, verkoopprijzen, winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken en productiekosten) werden gebaseerd op de informatie die voortvloeit uit de geverifieerde vragenlijsten van de enige medewerkende producent in de Unie. |
(71) |
Aangezien de gegevens voor de schadeanalyse hoofdzakelijk afkomstig zijn uit één bron, moesten de gegevens betreffende de bedrijfstak van de Unie in indexvorm worden weergegeven met het oog op de vertrouwelijkheid overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening. |
6.2. Gegevens betreffende de bedrijfstak van de Unie (macro-economische indicatoren)
6.2.1. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
Tabel 4
Totale productie, productiecapaciteit en capaciteitsbenutting in de Unie
Index (2007 = 100) |
2007 |
2008 |
2009 |
OT |
Totale productie |
100 |
101 |
89 |
106 |
Totale productiecapaciteit |
100 |
100 |
77 |
77 |
Totale bezettinggraad |
100 |
101 |
116 |
138 |
(72) |
Bovenstaande tabel bevat de gegevens betreffende de productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie evenals, voor 2007 en 2008, die van één andere producent in de Unie die in 2008 de productie van oxaalzuur stopzette. |
(73) |
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, was de productie van de bedrijfstak van de Unie betrekkelijk stabiel in 2007 en 2008, en liep vervolgens scherp terug in 2009. Tijdens het OT is de productie toegenomen. Over het geheel genomen steeg de productie in de beoordelingsperiode met 6 %. |
(74) |
Als gevolg van de sluiting van de productiefaciliteiten van één andere producent in de Unie in 2008 daalde de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie in 2008 scherp met 23 %. |
(75) |
De combinatie van deze twee factoren, namelijk een stijging van de productie en een daling van de productiecapaciteit als gevolg van de sluiting van een productie-eenheid door de derde producent in de Unie in 2008, leidde tot een aanzienlijke stijging van de bezettingsgraad met 38 % in de beoordelingsperiode. |
6.2.2. Omvang van de verkoop en marktaandeel
Tabel 5
Omvang van de verkoop en marktaandeel
Index (2007 = 100) |
2007 |
2008 |
2009 |
OT |
Totale verkoop |
100 |
97 |
61 |
86 |
Marktaandeel (%) |
100 |
79 |
99 |
91 |
(76) |
Het omvang van de verkoop voor 2007 en 2008 omvat de verkoop van de producent in de Unie die zijn productie in 2008 stopzette. |
(77) |
Terwijl het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode daalde met 5 % (zie overweging 58), daalde de omvang van de verkoop van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie in dezelfde periode met 14 %, hetgeen zich vertaalde in een verlies aan marktaandeel met 9 procentpunten. |
(78) |
Over de gehele beoordelingsperiode gezien is de daling met 14 % van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie veel groter dan de daling met 5 % van het verbruik in de Unie. Bijgevolg daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in die periode met 9 procentpunten. |
6.2.3. Werkgelegenheid, productiviteit en lonen
Tabel 6
Werkgelegenheid, productiviteit en lonen
Index (2007 = 100) |
2007 |
2008 |
2009 |
OT |
Totaal aantal werknemers |
100 |
119 |
108 |
96 |
Totale productiviteit (eenheid/werknemer) |
100 |
85 |
83 |
111 |
Totale jaarlijkse lonen |
100 |
121 |
110 |
99 |
Gemiddelde arbeidskosten per werknemer |
100 |
119 |
118 |
104 |
(79) |
Het aantal werknemers daalde in de beoordelingsperiode met 4 %. Er zij op gewezen dat de productie van oxaalzuur niet arbeidsintensief is. |
(80) |
Tijdens de beoordelingsperiode steeg de totale productiviteit per werknemer met 11 %, aangezien de productie steeg terwijl het aantal werknemers daalde. |
(81) |
Tijdens de beoordelingsperiode daalden de lonen met 1 %. Na een aanvankelijke stijging van de lonen met 21 % in 2007 en 2008, daalden zij doorlopend tot aan het OT. |
6.2.4. Hoogte van de werkelijke dumpingmarge
(82) |
De dumpingmarges zijn aangegeven in het onderdeel over dumping hierboven. Alle vastgestelde marges liggen aanzienlijk boven de de minimisdrempel. Verder kunnen, gezien de omvang en de prijzen van de invoer met dumping, de gevolgen van de bestaande dumpingmarges niet als te verwaarlozen worden beschouwd. |
6.3. Gegevens over de medewerkende producent in de Unie (micro-economische indicatoren)
6.3.1. Algemene opmerking
(83) |
De micro-economische indicatoren (de verkoopprijzen en de productiekosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken), die werden slechts op het niveau van de klager geanalyseerd aangezien geen gegevens werden verkregen van de andere producent in de Unie, zoals beschreven in overweging 70. |
6.3.2. Gemiddelde prijzen per eenheid van de medewerkende producent in de Unie en productiekosten
Tabel 7
Verkoopprijzen
Index (2007 = 100) |
2007 |
2008 |
2009 |
OT |
Gemiddelde verkoopprijs per eenheid |
100 |
143 |
136 |
131 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(84) |
De gemiddelde verkoopprijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 31 %. Tabel 8 Productiekosten
|
(85) |
Bij het onderzoek bleek dat de gemiddelde productiekosten van de medewerkende producent in de Unie in de loop van de jaren relatief stabiel waren dankzij een constante verbetering van het productieprocédé, hetgeen slechts mogelijk was door forse investeringen (zie de tabellen 9 en 11). |
6.3.3. Voorraden
(86) |
Gezien de aard van het betrokken product worden geen voorraden aangehouden. Het betrokken product droogt snel en stolt dan. Daarom produceren de fabrikanten het product alleen voor onmiddellijke verzending. |
6.3.4. Winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal en investeringen aan te trekken
Tabel 9
Winstgevendheid
Index (2007 = – 100) |
2007 |
2008 |
2009 |
OT |
Winstgevendheid (in de EU) |
– 100 |
4 |
–2 |
3 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(87) |
De winstgevendheid voor het soortgelijke product werd vastgesteld als de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product door de klager, uitgedrukt als percentage van de omzet. |
(88) |
Na zware verliezen in 2007 had de klager een kleine winst in 2008, om vervolgens in 2009 weer verlies te maken. De klager boekte in het OT een kleine winst dankzij een daling van sommige onderdelen van het COP, zoals aangegeven in tabel 8. Tabel 10 Kasstroom
|
(89) |
De tendens van de kasstroom, zijnde het vermogen van de bedrijfstak om zijn activiteiten zelf te financieren, weerspiegelt in grote mate de ontwikkeling van de winstgevendheid. De kasstroom viel in 2007 negatief uit en daalde ondanks enige verbetering in 2008, tussen 2008 en het eind van het OT, waardoor de financiële situatie van de medewerkende producent in de Unie verzwakte. Tabel 11 Investeringen
|
(90) |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de klager zijn investeringen in het betrokken product heeft verhoogd, zelfs al werd hij geconfronteerd met een lage winstgevendheid. De investeringen werden hoofdzakelijk gedaan in de invoering van nieuwe productiemiddelen en nieuwe productieprocédés om de efficiëntie te verbeteren. De toename van de investeringen laat zien dat de sector geen problemen had om kapitaal aan te trekken, waaruit blijkt dat de sector levensvatbaar blijft. |
(91) |
De investeringen namen tijdens de beoordelingsperiode toe met 177 %. |
(92) |
Uit de kapitaalverhogingen om de productieprocédés te verbeteren, bleek dat de bedrijfstak, die kapitaalintensief is, nog in staat was om kapitaal aan te trekken; dit vermogen wordt echter aangetast door de inzakkende verkoop en de toenemende moeilijkheden om kasstroom te genereren. Tabel 12 Rendement van investeringen
|
(93) |
Ondanks de toename van de investeringen voldeed het rendement van investeringen van het betrokken product niet aan de verwachtingen. Hoewel er sprake is van enige verbetering in 2008, bleef het rendement van investeringen in de beoordelingsperiode negatief. |
(94) |
Derhalve is de groei van de bedrijfstak beperkt en duidelijk niet in verhouding tot de investeringen die de laatste jaren zijn gedaan. |
7. CONCLUSIE INZAKE SCHADE
(95) |
Uit het onderzoek bleek dat enkele schade-indicatoren een positieve trend vertonen: het productievolume steeg met 6 %, de bezettingsgraad nam toe met 38 % en de investeringen met 177 %, waardoor de onderneming een relatieve winst kon boeken (van een aanzienlijk verlies in 2007 tot een kleine winst tijdens het OT). Zoals hierboven reeds is vermeld, is een aantal indicatoren voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode echter aanzienlijk verslechterd. |
(96) |
Na de sluiting van de productiefaciliteiten van een producent in de Unie is de omvang van de verkoop gedaald met 14 %. Het aantal banen moest worden ingekrompen met 4 % en de productiecapaciteit daalde met 23 %. Terwijl het verbruik afnam met slechts 5 %, daalde het marktaandeel met bijna 9 %. De winstgevendheid was dus laag, wat een negatieve invloed had op het rendement van investeringen en de kasstroom, in het bijzonder tussen 2008 en het eind van het OT. De winstgevendheid verbeterde in de beoordelingsperiode, maar bleef zeer gering tijdens het OT en is onvoldoende om de productie op de middellange termijn te handhaven. |
(97) |
Hoewel de totale productie toenam, heeft de bedrijfstak van de Unie een groot deel van zijn marktaandeel verloren. Tegelijkertijd nam de invoer met dumping uit de betrokken landen aanzienlijk toe. |
(98) |
Rekening houdend met het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening. |
8. OORZAKELIJK VERBAND
8.1. Inleiding
(99) |
Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie het gevolg was van de invoer met dumping uit de betrokken landen. Ook werden andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie schade kon hebben geleden, onderzocht om te voorkomen dat schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven. |
8.2. Gevolgen van de invoer met dumping
(100) |
Het verbruik van oxaalzuur in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode gedaald met 5 %, terwijl de invoer met dumping uit de betrokken landen in deze periode steeg met meer dan 4 %. De grootste stijging van de invoer met dumping vond plaats tussen 2007 en 2008, namelijk met 54 %. Het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen nam tussen 2007 en 2008 toe met 25 %, hetgeen samenviel met een daling met 21 % van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in die periode. |
(101) |
Terwijl de gemiddelde invoerprijzen in de beoordelingsperiode met 16 % stegen, lagen de prijzen bij invoer in het OT gemiddeld 21,9 % lager dan die van de medewerkende producent in de Unie, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden gedrukt en de medewerkende producent in de Unie zijn prijzen niet kon verhogen tot een winstgevender niveau. |
(102) |
Er wordt aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie te kampen had met een daling van de verkochte hoeveelheden (– 14 %). Deze daling van de verkoop was veel groter dan de daling van de vraag en leidde tot een verlies van marktaandeel van 9 %. Terzelfder tijd daalde het marktaandeel van de betrokken landen met 10 %. Daaruit blijkt dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie grotendeels is overgenomen door de invoer met dumping vanuit de betrokken landen. |
(103) |
Daarom wordt geoordeeld dat het voor de Unie — door de voortdurende druk van de goedkope invoer met dumping uit de betrokken landen op haar markt — onmogelijk was de verkoopprijzen aan te passen aan de gestegen kosten van grondstoffen en energie. Dit leidde tot een verlies van marktaandeel en een permanent slechte winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. |
(104) |
Gezien bovenstaande overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat de plotselinge toename van de goedkope invoer met dumping uit de betrokken landen een sterk negatief effect had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
8.3. Gevolgen van andere factoren
(105) |
De andere factoren die zijn onderzocht in het kader van de het oorzakelijk verband, zijn de ontwikkeling van de vraag op de markt van de Unie, de prijzen van grondstoffen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, de invoer uit andere landen van het betrokken product en de productie door de bedrijfstak van oxaalzuur voor intern gebruik, alsook de economische crisis. |
8.3.1. Ontwikkeling van de vraag op de markt van de Unie
(106) |
Zoals vermeld in tabel 1, steeg het verbruik in de Unie van oxaalzuur met 24 % in 2008, is het gedaald met 39 % in het volgende jaar om opnieuw te stijgen tijdens het OT. Over het geheel genomen daalde het verbruik in de markt van de Unie in de beoordelingsperiode met 5 %. Gedurende die periode nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie af. |
(107) |
Hoewel uit het onderzoek is gebleken dat de invoer uit de betrokken landen ook werd beïnvloed door de daling van de vraag op de markt van de Unie in 2009, is het opmerkelijk dat de exporteurs in de betrokken landen er tijdens de beoordelingsperiode in slaagden hun verkoop en hun marktaandeel te verhogen door de prijsdruk die door de invoer met dumping op de markt werd uitgeoefend. |
(108) |
Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie hoofdzakelijk het gevolg is van de sterke toename van de invoer met dumping vanuit de betrokken landen en de prijsonderbieding door de exporteurs in de betrokken landen, en niet door het afnemend verbruik. Hoewel de inkrimping van de vraag bijdroeg tot de schade, verbreekt dit niet het oorzakelijk verband tussen de geleden aanmerkelijke schade en de toename van de invoer met dumping. |
8.3.2. Prijzen van de belangrijkste grondstof
(109) |
Zoals aangegeven in tabel 8 zijn de gemiddelde productiekosten relatief stabiel gebleven, ondanks een sterke stijging van de prijs van de belangrijkste grondstof (suiker). Uit het onderzoek bleek dat de productiekosten van de medewerkende producent in de Unie niet dezelfde trend vertoonde als de prijzen van een van de belangrijkste grondstoffen voor de productie van oxaalzuur. De sterke stijging van de gemiddelde suikerprijzen met 50 % in de beoordelingsperiode is verminderd door de investeringen van de medewerkende producent in de Unie om zijn productieprocédés te kunnen verbeteren. Kortom, het netto-effect is een daling van 12 % in de productiekosten. Toch zijn, zoals blijkt uit tabel 7, de verkoopprijzen per eenheid in de beoordelingsperiode toegenomen met 31 %. Gebleken is dat de exporteurs in de betrokken landen onderworpen waren aan dezelfde economische omstandigheden met betrekking tot de ontwikkeling van de prijzen van grondstoffen, aangezien de invoerprijzen per eenheid dezelfde tendens volgden als die van de verkoopprijzen per eenheid van de medewerkende producent in de Unie, zij het op een lager niveau. |
(110) |
Bij afwezigheid van schade veroorzakende dumping zou het te verwachten zijn dat de prijzen regelmatig zouden zijn aangepast om gelijke tred te houden met de ontwikkeling van de verschillende componenten van de productiekosten. Dat is echter niet gebeurd. De medewerkende producent in de Unie was niet in staat om de vaste winstmarges te bereiken die nodig zijn voor deze kapitaalintensieve producent, en ook de kasstroom daalde. |
(111) |
Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de betrokken landen, waarmee de prijzen van de medewerkende producenten in de Unie werden onderboden, de prijzen op de markt van de Unie drukte en de medewerkende producenten in de Unie belette hun verkoopprijzen voldoende te verhogen om de kosten te dekken of een redelijke mate van winstgevendheid te bereiken. |
(112) |
Aangezien de grondstofprijzen ook een weerslag op de exporteurs in de betrokken landen hadden, werd voorlopig geconcludeerd dat de stijging van de grondstofprijzen geen invloed kon hebben gehad op de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode leed. |
8.3.3. Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie
Tabel 13
Omvang van de uitvoer en prijzen per eenheid
Index (2007 = 100) |
2007 |
2008 |
2009 |
OT |
Uitvoer in ton |
100 |
80 |
140 |
152 |
Gemiddelde uitvoerprijs |
100 |
104 |
103 |
91 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(113) |
De uitvoerprestaties werden ook onderzocht als een van de bekende factoren, afgezien van de invoer met dumping, waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven. |
(114) |
Uit de analyse bleek dat de uitvoer naar niet-verbonden afnemers door de medewerkende producent in de Unie een belangrijk deel van de totale verkoop uitmaakte (ongeveer 30 %). Tijdens de beoordelingsperiode is de omvang van de uitvoer van de medewerkende producent in de Unie toegenomen met 52 %, terwijl de uitvoerprijs per eenheid aanzienlijk daalde, in tegenstelling tot de verkoopprijs binnen de Unie van de medewerkende producent in de Unie, die aanzienlijk is toegenomen. Uit het onderzoek bleek dat de uitvoer een belangrijke rol heeft gespeeld om de bezettingsgraad hoog te houden en zo de vaste kosten en de kosten van investeringen in machines te dekken. Hoewel de export plaatsvond tegen prijzen die lager liggen dan die op de markt van de Unie, waren deze lage prijzen het gevolg van concurrentie met goedkoop oxaalzuur op de exportmarkten van de exporteurs in de betrokken landen. Uit het onderzoek is gebleken dat de medewerkende producent in de Unie dankzij deze uitvoer de schade op de EU-markt kon beperken en dat deze uitvoer niet van dien aard was dat hierdoor het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade wordt verbroken. |
8.3.4. Invoer uit andere derde landen
(115) |
Aangezien er geen invoer uit andere landen dan de betrokken landen was, had dit element geen invloed op de EU-markt. |
8.3.5. Intern gebruik
(116) |
Zoals vermeld in de overwegingen 52 tot en met 55 wordt het eigen gebruik beperkt tot interne overdrachten binnen een van de producenten in de Unie, waar oxaalzuur binnen de onderneming wordt omgevormd tot oxalaat. De winsten uit de verkoop van oxalaat zijn aanzienlijk en hierdoor kon de producent, ondanks de verliezen op oxaalzuur, zijn activiteiten voortzetten. Daarom draagt dit onderdeel niet bij aan de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie. |
8.3.6. De economische crisis
(117) |
In 2009 is het verbruik van oxaalzuur in de Unie als gevolg van de economische crisis gehalveerd ten opzichte van 2008, hetgeen heeft bijgedragen tot een daling van de omvang (– 40 %) en de waarde (– 45 %) van de verkoop voor de bedrijfstak van de Unie. Door een prijsverlaging in deze periode met ongeveer 5 % kon de bedrijfstak zijn marktaandeel echter verhogen (11 %) en zo de negatieve gevolgen van de crisis tot een minimum beperken. De bedrijfstak was haast kostendekkend in 2009. |
(118) |
Hoewel de economische crisis van 2008-2009 wellicht heeft bijgedragen aan de slechte prestaties van de bedrijfstak van de Unie, kon deze niet worden geacht een impact te hebben van dien aard dat hierdoor het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade voor de bedrijfstak van de Unie wordt verbroken. |
8.4. Conclusie inzake de oorzaak van de schade
(119) |
Bovenstaande analyse heeft aangetoond dat er sprake was van een stijging van de verkochte hoeveelheden en het marktaandeel van de betrokken landen in de beoordelingsperiode. Bovendien werd vastgesteld dat deze invoer plaatsvond tegen dumpingprijzen die aanzienlijk — bijna 22 % — lager waren dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie voor het betrokken product in het OT. |
(120) |
Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de goedkope invoer met dumping uit de betrokken landen vond plaats ondanks een algemene daling van de vraag op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode. Het groeiende marktaandeel van de invoer viel samen met de negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode. Zoals hierboven wordt aangegeven, kon tegelijkertijd een negatieve tendens in de voornaamste indicatoren van de economische en financiële positie van de bedrijfstak van de Unie worden geconstateerd. |
(121) |
De daling van het verbruik op de markt van de Unie in 2009 had negatieve gevolgen voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie. Maar deze en andere factoren konden evenmin worden geacht gevolgen te hebben van dien aard dat hierdoor het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade voor de bedrijfstak van de Unie werd verbroken. |
(122) |
Gezien bovenstaande analyse — waarin de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren zijn onderscheiden en gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping — wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping vanuit de betrokken landen aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. |
9. BELANG VAN DE UNIE
9.1. Opmerking vooraf
(123) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er, ondanks de voorlopige conclusie inzake schade veroorzakende dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval voorlopige antidumpingmaatregelen vast te stellen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, dit wil zeggen de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product. |
9.2. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(124) |
De bedrijfstak van de Unie bestaat uit twee producenten met fabrieken in verschillende lidstaten van de Unie, die 30-50 personeelsleden rechtstreeks voor de productie en de verkoop van het soortgelijk product in dienst hebben. |
(125) |
Een van de twee producenten in de Unie maakte geen bezwaar tegen de opening van het onderzoek, maar heeft geen aanvullende informatie verstrekt en heeft niet aan het onderzoek meegewerkt. |
(126) |
De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met dumping vanuit de betrokken landen. Er zij aan herinnerd dat de meest relevante schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve tendens lieten zien. Met name de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals winstgevendheid, kasstroom en rendement van investeringen, liepen sterk terug. Indien geen maatregelen worden genomen, zal het herstel van de oxaalzuursector niet volstaan om een herstel van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie mogelijk te maken en kan deze zelfs verslechteren. |
(127) |
Verwacht wordt dat antidumpingmaatregelen tot een herstel van doeltreffende en eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zullen leiden, zodat de bedrijfstak van de Unie de prijzen van oxaalzuur in overeenstemming kan brengen met de productiekosten. Door de instelling van maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ten minste een deel van haar tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat ook een positief effect zal hebben op haar economische situatie en winstgevendheid. |
(128) |
De conclusie luidt derhalve dat de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen op de invoer van oxaalzuur van oorsprong uit de VRC en India in het belang van de bedrijfstak van de Unie is. |
9.3. Belang van de importeurs
(129) |
Antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van acht niet-verbonden importeurs. Drie van deze importeurs voerden slechts kleine hoeveelheden van het betrokken product in en konden de prijsstijging aan hun klanten doorberekenen. Enkelen van hen wezen erop dat zij het product wellicht uit hun assortiment zouden verwijderen indien antidumpingmaatregelen zouden worden ingesteld. |
(130) |
De vierde importeur voerde aan dat zijn klanten de regeling actieve veredeling zouden kunnen gebruiken voor al hun eindproducten die met oxaalzuur worden vervaardigd en die weer worden uitgevoerd buiten de EU. De gevolgen van de instelling van antidumpingrechten op deze importeur zouden dan ook niet significant zijn. |
(131) |
Op basis van het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen over het geheel genomen geen aanzienlijke gevolgen voor de importeurs zal hebben. In het algemeen zijn de winstmarges op oxaalzuur voor de importeurs aanzienlijk en verwachten zij de prijsverhogingen aan hun klanten te kunnen doorberekenen. |
9.4. Belang van de gebruikers
(132) |
De medewerkende gebruikers waren goed voor 22 % van het verbruik van oxaalzuur in de Unie tijdens het OT. Uit het onderzoek is gebleken dat het onderscheid tussen het gebruik van ongeraffineerd oxaalzuur en geraffineerd oxaalzuur relevant is voor de beoordeling van het algemeen belang van de EU ten aanzien van de gebruikers. De medewerkende producent in de Unie produceert ongeraffineerd oxaalzuur, terwijl de andere, niet-medewerkende, producent in de EU geraffineerd oxaalzuur produceert, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt in de farmaceutische sector, in de levensmiddelensector en voor de extractie van fijn metaalpoeder. |
(133) |
De gebruikers van ongeraffineerd oxaalzuur voerden aan dat de instelling van maatregelen zou leiden tot een prijsverhoging door de medewerkende producent in de Unie, die de enige leverancier in de EU is. Anderzijds betoogden de gebruikers ook dat het niet wenselijk zou zijn om volledig afhankelijk te zijn van invoer uit het buitenland. |
(134) |
Voor gebruikers die reinigings- en bleekproducten produceren, is oxaalzuur slechts een klein deel van de input en zij zouden de prijsstijging als gevolg van de antidumpingrechten waarschijnlijk aan hun klanten kunnen doorberekenen of de formule van hun producten zo mogelijk kunnen wijzigen om in plaats van oxaalzuur vervangingsproducten te gebruiken. |
(135) |
Voor de gebruikers die polijstproducten vervaardigen, maakt oxaalzuur een groot deel van de productiekosten uit en is deze grondstof niet vervangbaar. Gezien de concurrentie van niet-EU-producenten is het onwaarschijnlijk dat de gebruikers de prijsverhogingen volledig aan hun klanten kunnen doorberekenen. Zij voeren echter 95 % van hun productie uit naar landen buiten de EU, en zij zouden de rechten kunnen terugvorderen in het kader van de regeling actieve veredeling. |
(136) |
Voor gebruikers die zich bedienen van oxaalzuur voor andere toepassingen, zoals het recycleren van metalen uit afval, maakt oxaalzuur een belangrijk deel uit van de totale productiekosten van het eindproduct waarvoor oxaalzuur wordt gebruikt. De markt van het eindproduct is zeer volatiel. Oxaalzuur is niet vervangbaar in het productieprocédé. Het belangrijkste afvalrecyclingbedrijf in de Unie koopt momenteel al zijn oxaalzuur van de producenten in de Unie. Met de instelling van antidumpingrechten is de bedrijfstak in een positie om te kiezen in welke mate het de prijzen eventueel zal verhogen, om te profiteren van de instelling van de rechten. Daarom is het effect van de instelling van maatregelen op deze gebruiker onduidelijk. Aangezien deze gebruiker momenteel echter nauwelijks winst maakt op zijn verkoop van het eindproduct, zullen prijsstijgingen een negatief effect sorteren indien de onderneming de prijsstijging niet kan doorberekenen. |
(137) |
„Geraffineerd” oxaalzuur wordt onder meer gebruikt voor de productie van poeder van bepaalde metalen. Oxaalzuur maakt een belangrijk deel uit van de totale productiekosten. In dit procedé is oxaalzuur niet vervangbaar. De winsten in deze sector kunnen echter aanzienlijk zijn. Aangezien in deze sector jaarcontracten gebruikelijk zijn, zal het niet eenvoudig zijn om prijsverhogingen op korte termijn door te berekenen. Aangezien het laagste voorgestelde recht 14,6 % bedraagt en hoge winsten worden verwezenlijkt, zou het mogelijk zijn om prijsstijgingen op korte termijn te absorberen. |
(138) |
Een gebruiker voerde aan dat de productie van geraffineerd oxaalzuur onvoldoende was om aan de vraag te voldoen. In dit verband werd vastgesteld dat het tekort van de productie ten opzichte van het verbruik in de Unie ongeveer 1 000-2 000 t per jaar bedroeg. Aangezien het merendeel van de eindproducten waarvoor in het productieprocédé geraffineerd oxaalzuur wordt gebruikt, wordt uitgevoerd, kunnen de gebruikers in elk geval desgewenst gebruikmaken van de regeling actieve veredeling. |
9.5. Conclusie inzake het belang van de Unie
(139) |
Gezien deze overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat er, gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie, over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen betreffende de invoer van oxaalzuur van oorsprong uit de VRC en India pleiten. |
10. VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
10.1. Schademarge
(140) |
Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie, moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping. |
(141) |
Om het niveau van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen. |
(142) |
Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak kan worden behaald. Er wordt van uitgegaan dat de winst die in afwezigheid van invoer met dumping behaald kan worden, 8 % van de omzet bedraagt en dat deze winstmarge kan worden beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de EU kan bereiken in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping. |
(143) |
Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. Deze geen schadeveroorzakende prijs is berekend door de bovengenoemde winstmarge van 8 % op te tellen bij de productiekosten. |
(144) |
De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking, per productsoort, van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC en India, naar behoren gecorrigeerd voor de kosten na invoer en de douanerechten, met de geen schade veroorzakende prijs van de productsoorten die de producenten in de Unie gedurende het OT op de markt van de Unie hebben verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde cif-waarde bij invoer van de vergeleken productsoorten. |
10.2. Voorlopige maatregelen
(145) |
In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de VRC en India voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is. |
(146) |
De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten gelden dus (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) uitsluitend voor de invoer van producten van oorsprong uit de VRC en India die vervaardigd zijn door de vermelde specifieke juridische entiteiten. Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”. |
(147) |
Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (3) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, vooral indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen. |
(148) |
Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd. |
(149) |
De vastgestelde dumping- en schademarges zijn als volgt:
|
11. SLOTBEPALINGEN
(150) |
Ieder producent van oxaalzuur in de VRC die zich nog niet bekend heeft gemaakt, omdat hij meende niet te voldoen aan de criteria om als marktgericht bedrijf te worden behandeld of om een individuele behandeling te verkrijgen, maar die van oordeel is dat een afzonderlijk recht moet worden ingesteld, wordt verzocht zich te melden bij de Europese Commissie binnen tien dagen te rekenen vanaf de dag volgende op die van de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie (4). |
(151) |
Gelet op de beginselen van goed bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich hebben aangemeld binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. |
(152) |
Alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening zijn voorlopig en moeten eventueel opnieuw worden onderzocht met het oog op de definitieve bevindingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van oxaalzuur, zij het als dihydraat (CUS-nummer 0028635-1 en CAS-nummer 6153-56-6), zij het in watervrije vorm (CUS-nummer 0021238-4 en CAS-nummer 144-62-7), en al dan niet in waterige oplossing, momenteel ingedeeld in GN-code ex 2917 11 00 (Taric-code 2917110091), van oorsprong uit de VRC en India.
2. Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, is als volgt:
Land |
Onderneming |
Voorlopig recht % |
Aanvullende Taric-code |
India |
Punjab Chemicals and Crop Protection Limited |
22,8 |
B230 |
Alle andere ondernemingen |
43,6 |
B999 |
|
VRC |
Shandong Fengyuan Chemicals Stock Co., Ltd; Shandong Fengyuan Uranus Advanced Material Co., Ltd |
37,7 |
B231 |
Yuanping Changyuan Chemicals Co., Ltd |
14,6 |
B232 |
|
Alle andere ondernemingen |
52,2 |
B999 |
3. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.
4. Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
1. Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.
2. Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 oktober 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB C 24 van 26.1.2011, blz. 8.
(3) Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.
(4) In dergelijke situaties zal de Commissie informatie verzamelen in het licht van de overwegingen die de Beroepsinstantie van de Wereldhandelsorganisatie in haar verslag in DS 397 (EC-Fasteners), met name in de punten 371-384, heeft geformuleerd (zie www.wto.org). Het feit dat de Commissie deze informatie verzamelt, laat evenwel onverlet of de Europese Unie in dit onderzoek gevolgen aan die uitspraak zal verbinden en wat die gevolgen zullen zijn.
20.10.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 275/16 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1044/2011 VAN DE COMMISSIE
van 19 oktober 2011
houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Kabanosy (GTS))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 9, lid 5, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006 is de op 22 januari 2007 ontvangen aanvraag van Polen tot registratie van de benaming „Kabanosy” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Tsjechië, Duitsland en Oostenrijk hebben overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 509/2006 bezwaar tegen de registratie aangetekend. Deze bezwaarschriften werden ontvankelijk verklaard op basis van artikel 9, lid 3, eerste alinea, onder a), van vorengenoemde verordening. |
(3) |
Bij brieven van 26 januari 2010 heeft de Commissie de betrokken lidstaten verzocht op gepaste wijze overleg te plegen. |
(4) |
Terwijl binnen de vastgestelde termijn een overeenkomst is bereikt tussen Oostenrijk en Polen en tussen Tsjechië en Polen, is geen overeenkomst bereikt tussen Duitsland en Polen. De Commissie moet bijgevolg een besluit nemen volgens de in artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006 bedoelde procedure. |
(5) |
De bezwaarschriften hadden betrekking op de niet-naleving van de in de artikelen 2 en 4 van Verordening (EG) nr. 509/2006 vastgestelde voorwaarden. |
(6) |
Met betrekking tot de zogezegde niet-naleving van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 509/2006 ten aanzien van de specificiteit van „Kabanosy” is geen manifeste fout geconstateerd. Op grond van de in het productdossier omschreven kenmerken (kenmerken van het vlees, de smaak en de unieke vorm) onderscheidt „Kabanosy” zich duidelijk van andere soortgelijke producten van dezelfde categorie en is derhalve voldaan aan de in artikel 2, lid 1, onder a), van die verordening vastgestelde definitie van specificiteit. In het productdossier wordt „Kabanosy” omschreven als lange, dunne droge worsten die aan één kant zijn gedraaid en waarvan het vel gelijkmatig gerimpeld is, terwijl de worsten gebogen zijn, wat moet worden beschouwd als een intrinsiek fysiek kenmerk van het product en dus niet als een aspect van de aanbiedingsvorm. Ten slotte staat de normalisering van „Kabanosy” op nationaal niveau niet in de weg aan de registratie van de naam aangezien de normalisering ten doel had de specificiteit van het product te omschrijven en dus onder de in artikel 2, lid 2, derde alinea, genoemde uitzondering valt. |
(7) |
Met betrekking tot de bezwaren op grond van de niet-naleving van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 509/2006 is evenmin een manifeste fout geconstateerd. De naam „Kabanosy” verwijst niet alleen maar naar algemene claims die voor een aantal landbouwproducten of levensmiddelen gelden en is evenmin misleidend. Artikel 4, lid 3, tweede alinea, van die verordening is bijgevolg niet van toepassing. Voorts berust de specificiteit van het product niet op de herkomst of de geografische oorsprong. In het productdossier is sprake van een kwaliteitscriterium van de betrokken varkens dat van invloed is op de kwaliteit van het eindproduct en dus ook op de specificiteit van „Kabanosy”. Het traditionele karakter van „Kabanosy” berust in hoofdzaak zowel op het gebruik van traditionele grondstoffen als op een traditionele productie- en/of verwerkingsmethode, en dus zijn die elementen in overeenstemming met artikel 4, lid 1, van die verordening. |
(8) |
Met betrekking tot het bestaan van varianten van de naam in andere talen of met een andere schrijfwijze, is de situatie zo dat alleen voor de naam „Kabanosy” een registratie wordt gevraagd overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 509/2006. |
(9) |
Bovendien is niet om de in artikel 13, lid 2, van die verordening bedoelde reservering verzocht. In geval van een registratie zonder reservering van de benaming, mag een geregistreerde benaming nog wel worden gebruikt op de etikettering van producten die niet met het geregistreerde productdossier overeenstemmen, maar dan wel zonder de vermelding „gegarandeerde traditionele specialiteit”, de afkorting „GTS” of het bijbehorende EU-logo. Na de registratie van „Kabanosy” mogen op „Kabanosy” lijkende producten nog wel worden geproduceerd en afgezet met de benaming „Kabanosy”, maar zonder verwijzing naar de EU-registratie. De registratie van „Kabanosy” als gegarandeerde traditionele specialiteit doet dus niets af aan het recht van andere producenten om voor hun producten een soortgelijke of zelfs een identieke benaming te gebruiken. |
(10) |
Met het oog op de inachtneming van een billijk en traditioneel gebruik van de benaming en om de reële kans op verwarring te voorkomen, moet in de etikettering van „Kabanosy” een vermelding in de taal van het land waar het product wordt afgezet, worden opgenomen waaruit de consument kan opmaken dat het product volgens de Poolse traditie is vervaardigd. |
(11) |
In het licht van deze elementen moet de benaming „Kabanosy” derhalve worden ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten en moet het productdossier dienovereenkomstig worden bijgewerkt. |
(12) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor gegarandeerde traditionele specialiteiten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten.
Artikel 2
Het geconsolideerde productdossier wordt opgenomen in bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 oktober 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.
(2) PB C 156 van 9.9.2009, blz. 27.
BIJLAGE I
In bijlage I bij het Verdrag genoemde producten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.2. Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)
POLEN
Kabanosy (GTS)
BIJLAGE II
AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS
VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD
„KABANOSY”
EG-nummer: PL-GTS-0007-0050, 22.01.2007
1. Naam en adres van de aanvragende groepering
Naam: |
Związek „Polskie Mięso” (Vereniging van Poolse vleesproductenten) |
Adres: |
ul. Chałubińskiego 8, 00-613 Warszawa |
Tel. |
+48 228302657 |
Fax |
+48 228301648 |
E-mailadres: |
info@polskie-mieso.pl |
2. Lidstaat of derde land
Polen
3. Productdossier
3.1. Benaming(en) waarvoor de registratie wordt aangevraagd (artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)
„Kabanosy”
In de etikettering wordt de vermelding „Geproduceerd volgens de Poolse traditie” opgenomen in de taal van het land waar het product wordt afgezet.
3.2. De benaming
|
is zelf specifiek |
|
brengt de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking |
De benaming „kabanosy” brengt de specificiteit van het product tot uitdrukking. In het negentiende-eeuwse Polen en Litouwen werden de benaming „kabana” en het verkleinwoord „kabanek” gebruikt voor jonge varkens die op extensieve wijze werden gehoed en hoofdzakelijk met aardappelen werden gemest. Het vlees van dergelijke varkens werd doorgaans „kabanina” genoemd. De naam kabanos is afgeleid van de benaming van dit type varken.
3.3. Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006
|
Registratie met reservering van de benaming |
|
Registratie zonder reservering van de benaming |
3.4. Productcategorie
Categorie 1.2. |
Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.). |
3.5. Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt (artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1216/2007)
Kabanosy zijn lange, dunne droge worsten die aan één kant zijn gedraaid. Het vel is gelijkmatig gerimpeld. De worsten zijn gebogen en in de plooi is de afdruk van de vleeshaak te zien.
De buitenkant van kabanosy is donkerrood met kerskleurige tinten. Als de worst schuin wordt doorgesneden, zijn er donkerrode stukjes vlees en licht-crèmekleurige stukjes vet te zien.
De buitenkant voelt glad, droog en gelijkmatig gerimpeld aan.
Kabanosy kenmerken zich door hun uitgesproken smaak van gebakken en gezouten varkensvlees, maar ook door de lichte rookachtige nasmaak van komijn en peper.
Chemische samenstelling:
— |
eiwitgehalte — niet minder dan 15 % |
— |
vochtgehalte — niet meer dan 60 % |
— |
vetgehalte — niet meer dan 35 % |
— |
zoutgehalte — niet meer dan 3,5 % |
— |
gehalte aan nitraten (III) en (V) in de vorm van NaNO2 — niet meer dan 0,0125 %. |
Deze uitgebalanceerde chemische samenstelling is een garantie voor de traditionele kwaliteit van het product. De hoeveelheid eindproduct mag niet meer dan 68 % van de verwerkte grondstof (vlees) bedragen.
3.6. Beschrijving van de methode waarmee het landbouwproduct of het levensmiddel met de in punt 3.1 vermelde benaming wordt geproduceerd (artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2007)
|
Vlees (100 kg grondstof):
|
|
Kruiden (op 100 kg vlees):
|
|
Overige toevoegingen:
|
Het voer moet ervoor zorgen dat de gemeste varkens vet en vlees aanzetten. Het doel is het produceren van varkens met een lichaamsgewicht van maximaal 120 kg en meer dan 3 % intramusculair vet.
— |
Het mesten gebeurt met langzaam groeiende rassen, zodat, mits er op de juiste manier wordt gemest, het gewenste gehalte intramusculair vet wordt verkregen. Deze rassen hebben niet het RN-gen, terwijl 20 % van de populatie drager is van het RYR 1T-gen. |
— |
Het mesten dient in drie fasen te gebeuren: fase I tot ca. 60 kg, fase II tot ca. 90 kg en fase III tot 120 kg. |
— |
Het mesten van dieren tot een lichaamsgewicht van 90 kg gebeurt met twee typen voedermengsels. Deze mengsels (doseringen) bestaan uit:
|
— |
De mengsels (doseringen) voor dieren van 90 tot 120 kg bestaan uit:
|
— |
Tijdens het mesten is het in geen geval toegestaan om plantaardige olie of voedingsstoffen van dierlijke herkomst (melkpoeder, gedroogde wei, vismeel) aan de mengsels en doseringen toe te voegen. |
— |
Tijdens het hele mesttraject zorgen de mengsels voor een metabole energie van 12 tot 13 MJ ME/kg mengsel. Het eiwitgehalte van de mengsels is in fase I ongeveer 16-18 %, in fase II 15-16 % en in fase III ongeveer 14 %. |
— |
De voor de mestvarkens bestemde doseringen kunnen bestaan uit louter geconcentreerde mengsels of uit geconcentreerde mengsels en bulkvoer (aardappelen en groenvoer). |
Stap 1
Al het vlees wordt eerst fijngehakt. De stukken worden op gelijke grootte gebracht (ca. 5 cm doorsnede).
Stap 2
Het vlees wordt op traditionele wijze (volgens de droge methode) met een zoutoplossing gedurende ca. 48 uur gepekeld.
Stap 3
Het vlees van categorie I wordt fijngehakt tot stukken van ca. 10 mm, dat van categorie IIA en IIB tot stukken van ca. 8 mm.
Stap 4
Al het vlees wordt samen de kruiden (peper, nootmuskaat, komijn en suiker) gemengd.
Stap 5
Het vlees wordt afgevuld in een dunne schapendarm met een diameter van 20-22 mm, waarna de worsten aan één kant worden gedraaid tot een lengte van ongeveer 25 cm.
Stap 6
De worsten worden gedurende twee uur bij een temperatuur van maximaal 30 °C te rusten gehangen. De buitenkant droogt aan en de bestanddelen binnenin komen „op hun plaats”.
Stap 7
De buitenkant droogt verder aan en de worsten worden op traditionele wijze in warme rook gerookt (gedurende ca. 150 minuten) en vervolgens gebakken, totdat er binnenin een temperatuur van minimaal 70 °C is bereikt.
Stap 8
De worsten hangen gedurende ca. één uur in de gedoofde rookkast. Daarna koelen ze aan de lucht af en worden ze verder gekoeld tot een temperatuur van minder dan 10 °C.
Stap 9
De worsten worden gedurende drie tot vijf dagen te drogen gehangen bij een temperatuur van 14 tot 18 °C en een luchtvochtigheid van 80 %, totdat het gewenste resultaat (niet meer dan 68 % van de totale hoeveelheid verwerkt vlees) is bereikt.
3.7. Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel (artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1216/2007)
De specificiteit van kabanosy hangt samen met een aantal karakteristieke kenmerken van dit product, namelijk:
— |
het malse, sappige en bijzondere karakter van het vlees, |
— |
de uitzonderlijke smaak en het bijzondere aroma, |
— |
de unieke en karakteristieke vorm. |
Het ingrediënt dat bepalend is voor de specificiteit van kabanosy, is het vlees van langzaam groeiende varkensrassen die tot een lichaamsgewicht van ca. 120 kg worden gemest en die over de in punt 3.6 beschreven genetische eigenschappen beschikken. Dankzij de naleving van deze eisen ontstaat er een intramusculair vetgehalte van meer dan 3 %, waarmee de juiste smaak en technologische eigenschappen kunnen worden verkregen die noodzakelijk zijn voor de productie van kabanosy. Het is aan het gebruik van deze grondstof en de toepassing van de traditionele productiemethode — vooral met betrekking tot het hakken, pekelen en roken — dat de uitzonderlijke malsheid en sappigheid van kabanosy moeten worden toegeschreven. Een andere karakteristieke eigenschap van kabanosy is het knappende geluid dat te horen is als de worst in tweeën wordt gebroken. Dit zogeheten „schot” is een gevolg van de malsheid van het vlees en dus ook van de bereiding van kabanosy, met name het drogen en roken.
Kabanosy onderscheiden zich van andere worsten door hun smaak en aroma, die ontstaan dankzij de toevoeging van een afgewogen hoeveelheid zorgvuldig geselecteerde kruiden (peper, nootmuskaat, komijn en suiker) tijdens het productieproces en dankzij het rookproces, dat de smaak van het product nog eens extra versterkt.
Wat kabanosy zo uniek maakt, is hun vorm. Kabanosy zijn lange, dunne droge worsten die aan één kant zijn gedraaid. Het vel is gelijkmatig gerimpeld.
3.8. Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel (artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1216/2007)
Kabanosy — dunne gedroogde en gerookte varkensworsten in schapendarmen — werden al in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw in heel Polen gegeten. Ze werden in kleine varkensslagerijen en vleesfabrieken voor de lokale markt geproduceerd. Hoewel overal dezelfde naam werd gehanteerd, bestonden er regionale verschillen. Deze hingen vooral samen met de kruiden die werden gebruikt, maar ook met de kwaliteit van de worsten zelf. Kookboeken en boeken over dieet en voeding uit die tijd, zoals „Wyrób wędlin i innych przetworów mięsnych sposobem domowym” („Huisgemaakte vleeswaren en andere vleesproducten”) van M. Karczewska (Warschau, 1937), hebben het recept en de gestandaardiseerde productiemethode onder een breed publiek verspreid, met als gevolg dat het merk kabanosy op de kaart werd gezet en de kwaliteit toenam. De kracht van dit product school in de smaak en de lange houdbaarheid, die het resultaat was van conserveringsmethoden als roken en drogen.
Om de kwaliteit van het product te ontwikkelen zijn er na 1945 normen opgesteld. Bij het besluit van de ministers van Bevoorrading en Handel, en Industrie van 15 september 1948 (Poolse staatscourant nr. 44, pos. 334, 1948) werd de verkoop van kabanosy officieel toegestaan. Een aantal jaren later werden de productie en de daarbij gehanteerde technieken overeenkomstig de norm RN-54/MPMIM1-Mięs-56 van 30 december 1954 gestandaardiseerd, en in 1964 werd op basis van de aloude traditionele productiemethode een uniek recept opgesteld voor deze worst, waarmee uitvoering werd gegeven aan de in Warschau gepubliceerde norm van het hoofdkantoor voor de vleesindustrie (Interne voorschriften nr. 21 — Kabanosy — Recept).
Ten tijde van de Poolse Volksrepubliek (1945-1989) werden de kabanosy zeer populair. Ze werden door iedereen gekocht. Ze prijkten niet alleen op elegant gedekte feesttafels, maar deden ook perfect dienst als proviand voor op reis, als cadeau of als hapje bij een glas wodka. Ook werden ze, net als ham en bacon, als een typisch Poolse specialiteit geëxporteerd.
Kabanosy worden gemaakt van het vlees van speciale mestvarkens. Zo’n varken werd vroeger „kaban” genoemd. Het begrip „kaban” komt ook voor in het epische gedicht „Pan Tadeusz” („Heer Tadeusz”) uit 1834 van de beroemde Poolse dichter Adam Mickiewicz. De oorspronkelijke betekenis was wild zwijn of varken, maar ook paard. Uit de in 1863 in Warschau uitgegeven „Algemene encyclopedie” (deel 13) blijkt echter dat „kaban” in de 19e eeuw al de gangbare benaming was voor een jong en goed vetgemest varken. Dergelijke varkens werden speciaal gemest om een fijn en delicaat soort vlees te verkrijgen met een hoog gehalte aan intramusculair vet waarmee een sappig en mals product met een geheel eigen, uitgesproken smaak kon worden vervaardigd. Het van „kaban” afgeleide begrip „kabanina”, waarmee volgens het „Woordenboek van de Poolse taal” (Vilnius, 1861) in de regel varkensvlees wordt aangeduid, is eveneens in het dagelijks taalgebruik doorgedrongen.
Het vlees van varkens die speciaal voor kabanosy worden gehouden, moet meer dan 3 % intramusculair vet bevatten. Deze zogeheten marmering geeft het product de gewenste malsheid en sappigheid en zijn voortreffelijke smaak. Het gebruik van dit soort vlees is bepalend voor de kwaliteit en specificiteit van het eindproduct en stemt overeen met de traditionele productiemethode.
3.9. Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit (artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1216/2007)
Gezien de specificiteit van kabanosy moet er bij de controles worden gelet op:
1. |
de kwaliteit van de gebruikte grondstoffen (varkensvlees, kruiden) en meer in het bijzonder:
|
2. |
het rookproces van kabanosy: Tijdens de controle moet worden gelet op:
|
3. |
de kwaliteit van het eindproduct:
|
4. |
de vorm van het product. |
Frequentie van de controles
Bovengenoemde stappen dienen één keer in de twee maanden te worden gecontroleerd. Indien alle stappen volgens de regels zijn uitgevoerd, kan de frequentie worden teruggebracht tot twee controles per jaar.
Indien er in een bepaalde stap onregelmatigheden worden geconstateerd, dient de controle daarvan te worden opgevoerd (tot één keer in de twee maanden). Voor de andere stappen kan in dat geval nog steeds worden volstaan met een halfjaarlijkse controle.
4. Autoriteiten of organen die de naleving van het productdossier controleren
4.1. Naam en adres
Naam: |
Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno-Spożywczych (Algemene inspectie van de handelskwaliteit van landbouwproducten en levensmiddelen) |
Adres: |
ul. Wspólna 30, 00-930 Warszawa, Polen |
Tel. |
+48 226232901 |
Fax |
+48 226232099 |
E-mailadres: |
— |
Publiek |
privaat |
4.2. Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan
Bovengenoemde controleautoriteit is belast met de controle van het volledige productdossier.
20.10.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 275/23 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1045/2011 VAN DE COMMISSIE
van 19 oktober 2011
tot niet-goedkeuring van de werkzame stof asulam overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2) van toepassing — wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft — op werkzame stoffen waarvan de volledigheid is vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie van 17 januari 2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen (3). Asulam is een werkzame stof waarvan de volledigheid is vastgesteld overeenkomstig die verordening. |
(2) |
Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (4) en (EG) nr. 1490/2002 (5) van de Commissie zijn bepalingen voor de uitvoering van de tweede en derde fase van het in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG bedoelde werkprogramma vastgesteld en de lijsten opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht voor eventuele opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Asulam was in deze lijsten opgenomen. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1095/2007 van de Commissie van 20 september 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1490/2002 houdende bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en Verordening (EG) nr. 2229/2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (6) heeft de kennisgever zijn steun voor de opneming van die werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG ingetrokken binnen twee maanden na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1095/2007. Bijgevolg werd Beschikking 2008/934/EG van de Commissie van 5 december 2008 betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten (7) goedgekeurd met betrekking tot de niet-opneming van asulam. |
(4) |
Krachtens artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft de oorspronkelijke kennisgever („de aanvrager”) een nieuwe aanvraag ingediend met het verzoek de versnelde procedure toe te passen overeenkomstig de artikelen 14 tot en met 19 van Verordening (EG) nr. 33/2008. |
(5) |
De aanvraag is ingediend bij het Verenigd Koninkrijk, dat bij Verordening (EG) nr. 1490/2002 als rapporteur-lidstaat was aangewezen. De termijn voor de versnelde procedure is nageleefd. De specificatie van de werkzame stof en de ondersteunde toepassingen zijn dezelfde als voor Beschikking 2008/934/EG. Die aanvraag voldoet ook aan de overige materiële en procedurele voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 33/2008. |
(6) |
Het Verenigd Koninkrijk heeft de door de aanvrager verstrekte aanvullende gegevens onderzocht en een aanvullend verslag opgesteld. Het heeft dat verslag op 6 november 2009 aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie toegezonden. De EFSA heeft het aanvullende verslag aan de andere lidstaten en de aanvrager toegezonden en de naar aanleiding daarvan ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 33/2008 en op verzoek van de Commissie heeft de EFSA haar conclusie over de risicobeoordeling van asulam op 23 september 2010 aan de Commissie overgelegd (8). Het ontwerpbeoordelingsverslag, het aanvullende verslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 14 juli 2011 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor asulam. |
(7) |
Tijdens de beoordeling van deze werkzame stof zijn problemen vastgesteld. De problemen houden met name verband met het feit dat het niet mogelijk was een betrouwbare beoordeling van de blootstelling van de consumenten uit te voeren bij gebrek aan gegevens over de aanwezigheid en de toxiciteit van de metaboliet sulfanilamide en over de aanwezigheid van andere potentieel significante metabolieten die bij de beschikbare residuproeven en verwerkingsstudies niet zijn geanalyseerd. Bovendien ontbrak het in de technische specificaties van de werkzame stof aan gegevens over de toxicologische relevantie van de onzuiverheden. Voorts werd een hoog risico voor vogels vastgesteld. |
(8) |
De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen over de conclusie van de EFSA in te dienen. Bovendien heeft de Commissie de aanvrager overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 33/2008 verzocht zijn opmerkingen over het ontwerpevaluatieverslag in te dienen. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht. |
(9) |
Ondanks de argumenten van de aanvrager blijven de in overweging 7 vermelde problemen echter bestaan. Bijgevolg is niet aangetoond dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die asulam bevatten, onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden in het algemeen aan de eisen van artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG voldoen. |
(10) |
Asulam mag daarom niet worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009. |
(11) |
Als de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode toekennen voor gewasbeschermingsmiddelen die asulam bevatten, moet deze periode uiterlijk op 31 december 2012 verstrijken overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van Beschikking 2008/934/EG. |
(12) |
Deze verordening laat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor asulam in te dienen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 onverlet. |
(13) |
Voor de duidelijkheid moet in de bijlage bij Beschikking 2008/934/EG de vermelding betreffende asulam worden geschrapt. |
(14) |
Beschikking 2008/934/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(15) |
Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft geen advies uitgebracht. Een uitvoeringshandeling is nodig geacht en de voorzitter heeft de ontwerpuitvoeringshandeling voor verder beraad aan het comité van beroep voorgelegd. Het comité van beroep heeft geen advies uitgebracht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Niet-goedkeuring van een werkzame stof
De werkzame stof asulam wordt niet goedgekeurd.
Artikel 2
Overgangsmaatregelen
De lidstaten zorgen ervoor dat vergunningen voor gewasbeschermingsmiddelen die asulam bevatten, uiterlijk op 31 december 2011 worden ingetrokken.
Artikel 3
Respijtperiode
Een door de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegekende respijtperiode moet zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 31 december 2012 aflopen.
Artikel 4
Wijziging van Beschikking 2008/934/EG
In de bijlage bij Beschikking 2008/934/EG wordt de vermelding betreffende „asulam” geschrapt.
Artikel 5
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 oktober 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.
(3) PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5.
(4) PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.
(5) PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.
(6) PB L 246 van 21.9.2007, blz. 19.
(7) PB L 333 van 11.12.2008, blz. 11.
(8) Europese Autoriteit voor voedselveiligheid: Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance asulam. EFSA Journal 2010; 8(12):1822. [71 blz.]. doi:10.2903/j.efsa.2010.1822. Online te vinden op: www.efsa.europa.eu/efsajournal.htm.
20.10.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 275/25 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1046/2011 VAN DE COMMISSIE
van 19 oktober 2011
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 oktober 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 oktober 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
EC |
31,1 |
MA |
43,8 |
|
MK |
53,3 |
|
ZA |
35,6 |
|
ZZ |
41,0 |
|
0707 00 05 |
TR |
142,5 |
ZZ |
142,5 |
|
0709 90 70 |
EC |
33,4 |
TR |
133,8 |
|
ZZ |
83,6 |
|
0805 50 10 |
AR |
54,2 |
CL |
60,5 |
|
TR |
65,3 |
|
UY |
56,8 |
|
ZA |
75,9 |
|
ZZ |
62,5 |
|
0806 10 10 |
BR |
217,2 |
CL |
71,4 |
|
MK |
110,6 |
|
TR |
122,0 |
|
ZA |
64,2 |
|
ZZ |
117,1 |
|
0808 10 80 |
AR |
61,9 |
BR |
62,6 |
|
CA |
105,4 |
|
CL |
99,9 |
|
CN |
58,0 |
|
NZ |
119,3 |
|
US |
82,9 |
|
ZA |
94,8 |
|
ZZ |
85,6 |
|
0808 20 50 |
AR |
50,6 |
CN |
63,2 |
|
TR |
129,3 |
|
ZZ |
81,0 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
20.10.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 275/27 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1047/2011 VAN DE COMMISSIE
van 19 oktober 2011
betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor de deelperiode van 1 december 2011 tot en met 29 februari 2012
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),
Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie (3) is voorzien in de opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en de instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten. |
(2) |
De hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 door traditionele importeurs en door nieuwe importeurs A-certificaten zijn aangevraagd gedurende de eerste zeven dagen van oktober 2011, overtreffen de beschikbare hoeveelheden voor producten van oorsprong uit China, en alle andere derde landen dan China en Argentinië. |
(3) |
Derhalve moet, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006, worden vastgesteld in welke mate de uiterlijk op 14 oktober 2011 aan de Commissie toegezonden aanvragen van A-certificaten kunnen worden ingewilligd overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 341/2007, |
(4) |
Met het oog op een efficiënt beheer van de procedure voor afgifte van de invoercertificaten dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Aanvragen voor A-invoercertificaten die op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 zijn ingediend gedurende de eerste zeven dagen van oktober 2011 en die aan de Commissie zijn toegezonden uiterlijk op 14 oktober 2011, worden ingewilligd tot de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde percentages van de gevraagde hoeveelheden.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 oktober 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.
(3) PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12.
BIJLAGE
Oorsprong |
Volgnummer |
Toewijzingscoëfficiënt |
||
Argentinië |
||||
|
09.4104 |
84,959795 % |
||
|
09.4099 |
1,064155 % |
||
China |
||||
|
09.4105 |
43,180341 % |
||
|
09.4100 |
0,381865 % |
||
Andere derde landen |
||||
|
09.4106 |
100 % |
||
|
09.4102 |
1,910605 % |
BESLUITEN
20.10.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 275/29 |
BESLUIT VAN DE VOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE
van 13 oktober 2011
betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures
(Voor de EER relevante tekst)
(2011/695/EU)
DE VOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,
Gezien het Reglement van orde van de Commissie (1), en met name artikel 22,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In het stelsel voor de handhaving van het mededingingsrecht dat is ingesteld bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „het Verdrag” genoemd) onderzoekt de Commissie zaken en neemt zij beslissingen door middel van administratieve besluiten, welke zijn onderworpen aan rechterlijke toetsing door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna „het Hof van Justitie” genoemd). |
(2) |
De Commissie dient haar mededingingsprocedures eerlijk, onpartijdig en objectief te voeren en dient de inachtneming van de procedurele rechten van de betrokken partijen te garanderen, zoals die zijn uiteengezet in Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (2), Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de EG-concentratieverordening) (3), Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (4) en Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie van 7 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (5), alsmede in de betreffende rechtspraak van het Hof van Justitie. Met name is het recht van de betrokken partijen om te worden gehoord voordat een voor hen ongunstig individueel besluit wordt vastgesteld, een grondrecht van het recht van de Europese Unie dat wordt erkend in het Handvest van de grondrechten, met name artikel 41 (6). |
(3) |
Om een daadwerkelijke uitoefening te garanderen van de procedurele rechten van de betrokken partijen, van andere betrokkenen in de zin van artikel 11, onder b), van Verordening (EG) nr. 802/2004 (hierna „andere betrokkenen” genoemd), van klagers in de zin van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 (hierna „klagers” genoemd) en van andere personen dan de in de artikelen 5 en 11 van Verordening (EG) nr. 773/2004 bedoelde personen en derden in de zin van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 802/2004 (hierna „derden” genoemd) die bij mededingingsprocedures zijn betrokken, dient de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de inachtneming van die rechten te worden toevertrouwd aan een onafhankelijke persoon met ervaring in mededingingsaangelegenheden, die de noodzakelijke integriteit bezit om bij te dragen tot de objectiviteit, transparantie en doeltreffendheid van die procedures. |
(4) |
Met het oog hierop heeft de Commissie in 1982 de functie van raadadviseur-auditeur in het leven geroepen en deze functie herzien bij Besluit 94/810/EGKS, EG van de Commissie van 12 december 1994 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in mededingingsprocedures voor de Commissie (7) en Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (8). Thans dient de rol van de raadadviseur-auditeur te worden verduidelijkt en verder versterkt en dient het mandaat van de raadadviseur-auditeur te worden aangepast in het licht van de ontwikkelingen in het mededingingsrecht van de Unie. |
(5) |
De functie van raadadviseur-auditeur wordt over het algemeen gezien als een belangrijke bijdrage tot de mededingingsprocedures voor de Commissie dankzij de onafhankelijkheid en deskundigheid van de raadadviseur-auditeurs in deze procedures. Om de onafhankelijkheid van de raadadviseur-auditeur ten opzichte van het directoraat-generaal Concurrentie te blijven waarborgen, dient de raadadviseur-auditeur administratief rechtstreeks te ressorteren onder het lid van de Commissie dat in het bijzonder met het mededingingsbeleid is belast. |
(6) |
De raadadviseur-auditeur dient te worden aangesteld overeenkomstig de regels van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. Volgens deze regels kunnen ook kandidaten die geen ambtenaar van de Commissie zijn, in aanmerking worden genomen. De transparantie met betrekking tot de aanstelling, beëindiging van het mandaat of overplaatsing van de raadadviseur-auditeur dient te worden verzekerd. |
(7) |
De Commissie kan één of meer raadadviseur-auditeurs aanstellen en dient hun ondersteunende medewerkers ter beschikking te stellen. Wanneer de raadadviseur-auditeur meent dat zich bij de uitoefening van zijn functie een belangenconflict aandient, dient hij zijn bemoeienis met de zaak te staken. Indien de raadadviseur-auditeur verhinderd is, dienen zijn taken door een andere raadadviseur-auditeur te worden overgenomen. |
(8) |
De raadadviseur-auditeur dient te handelen als een onafhankelijke arbiter die kwesties tracht op te lossen die van invloed zijn op de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten van de betrokken partijen, andere betrokkenen, klagers of belanghebbende derden in gevallen waarin die kwesties niet konden worden opgelost via voorafgaande contacten met de met het voeren van mededingingprocedures belaste diensten van de Commissie, die deze procedurele rechten in acht moeten nemen. |
(9) |
Het mandaat van de raadadviseur-auditeur in mededingingsprocedures dient in mededingingsprocedures op zodanige wijze te worden geregeld dat de daadwerkelijke uitoefening van procedurele rechten gedurende de gehele procedure voor de Commissie op grond van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 gewaarborgd blijft, met name wat betreft het recht te worden gehoord. |
(10) |
Om deze rol te versterken, dient de raadadviseur-auditeur te worden belast met de bescherming van de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten van ondernemingen en ondernemersverenigingen in het kader van de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie op grond van hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 1/2003 en op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 139/2004, waarbij de Commissie de bevoegdheid wordt verleend om ondernemingen en ondernemersverenigingen geldboeten op te leggen. De raadadviseur-auditeur dient ook specifieke taken te krijgen tijdens de onderzoekfase ten aanzien van een beroep op de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt, het recht om zichzelf niet te belasten, termijnen voor het beantwoorden van besluiten waarbij op grond van artikel 18, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1/2003 inlichtingen worden verlangd, alsmede met betrekking tot het recht van ondernemingen en ondernemersverenigingen die het voorwerp uitmaken van een onderzoeksmaatregel van de Commissie op grond van hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 1/2003, om over hun procedurele positie te worden geïnformeerd, meer bepaald of ten aanzien van hen een onderzoek loopt en, zo ja, wat het voorwerp en het doel van dat onderzoek is. Bij het beoordelen van een beroep op het recht zichzelf niet te belasten, kan de raadadviseur-auditeur nagaan of ondernemingen kennelijk ongegrond een beroep op bescherming doen, zulks louter als vertragingsmanoeuvre. |
(11) |
De raadadviseur-auditeur dient in staat te zijn een geschil beslechtende rol te vervullen bij een beroep op de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt met betrekking tot een document. Daartoe zal de raadadviseur-auditeur, indien de onderneming of ondernemersvereniging die zich hierop beroept, daarmee instemt, de mogelijkheid krijgen het betrokken document te onderzoeken en een passende aanbeveling te doen, onder verwijzing naar de toepasselijke rechtspraak van het Hof van Justitie. |
(12) |
De raadadviseur-auditeur dient tot taak te krijgen een besluit te nemen over de vraag of een derde heeft aangetoond voldoende belang te hebben om te worden gehoord. Consumentenverenigingen die verzoeken te worden gehoord, dienen over het algemeen te worden geacht voldoende belang te hebben wanneer de procedure betrekking heeft op producten of diensten voor eindgebruikers dan wel op producten of diensten die een rechtstreeks onderdeel vormen van dergelijke producten of diensten. |
(13) |
De raadadviseur-auditeur dient te beslissen of klagers en belanghebbende derden tot de zitting worden toegelaten, rekening houdende met de bijdrage die dezen kunnen leveren tot het verduidelijken van de relevante feiten van de zaak. |
(14) |
Het recht van de betrokken partijen om te worden gehoord voordat een eindbesluit wordt genomen dat hun belangen ongunstig beïnvloedt, wordt gegarandeerd via hun recht om schriftelijk te antwoorden op het voorlopige standpunt van de Commissie, zoals dat is uiteengezet in de mededeling van punten van bezwaar, en hun recht om, indien zij daarom verzoeken, hun argumenten nader toe te lichten tijdens de hoorzitting. Om deze rechten daadwerkelijk te kunnen uitoefenen, hebben partijen tot wie een mededeling van punten van bezwaar is gericht, recht op toegang tot het onderzoeksdossier van de Commissie. |
(15) |
Ter waarborging van de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van verdediging van partijen tot wie een mededeling van punten van bezwaar is gericht, dient de raadadviseur-auditeur tot taak te hebben ervoor te zorgen dat geschillen tussen de partijen en het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie over de toegang tot het dossier of over de bescherming van zakengeheimen en anderszins vertrouwelijke informatie worden beslecht. In uitzonderlijke omstandigheden kan de raadadviseur-auditeur de termijn waarbinnen een adressaat van een mededeling van punten van bezwaar op die mededeling dient te reageren, opschorten totdat een geschil over de toegang tot het dossier is beslecht, indien de adressaat niet in staat zou zijn om binnen de toegestane termijn te antwoorden en indien een verlenging van de antwoordtermijn op dat tijdstip geen geschikte oplossing is. |
(16) |
Om de daadwerkelijke uitoefening van procedurele rechten te waarborgen, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid, dient de raadadviseur-auditeur, in voorkomend geval, de mogelijkheid te hebben om specifieke maatregelen te gelasten met betrekking tot de toegang tot het dossier van de Commissie. Met name dient de raadadviseur-auditeur de bevoegdheid te hebben te besluiten dat de partij die om toegang tot het dossier verzoekt, beperkte toegang krijgt tot delen van het dossier, door bijvoorbeeld het aantal of de categorie personen die toegang krijgen, te beperken of door het gebruik van de gegevens waartoe toegang wordt verleend, te beperken. |
(17) |
De raadadviseur-auditeur dient tot taak te hebben een besluit te nemen over verzoeken om verlenging van de termijnen die zijn vastgesteld voor het beantwoorden van een mededeling van punten van bezwaar, van een aanvullende mededeling van punten van bezwaar of een „letter of facts”, dan wel van termijnen waarbinnen andere betrokkenen, klagers of belanghebbende derden opmerkingen kunnen maken, ingeval hierover geen overeenstemming tussen die persoon en het directoraat-generaal Concurrentie wordt bereikt. |
(18) |
De raadadviseur-auditeur dient bij te dragen tot het doelmatige verloop van hoorzittingen, door met name alle passende voorbereidende maatregelen te nemen, onder meer door tijdig vóór de hoorzitting een voorlopige lijst van deelnemers en een voorlopige agenda te verzenden. |
(19) |
De hoorzitting biedt de partijen tot wie de Commissie een mededeling van punten van bezwaar heeft gericht, en andere betrokkenen, de mogelijkheid hun recht om te worden gehoord, verder uit te oefenen doordat zij hun standpunt mondeling nader kunnen uiteenzetten voor de Commissie, die dient te worden vertegenwoordigd door het directoraat-generaal Concurrentie en door andere diensten die bijdragen aan de verdere uitwerking van een door de Commissie te nemen besluit. De hoorzitting dient een extra mogelijkheid te bieden om te verzekeren dat alle relevante feiten - ongeacht of die gunstig of ongunstig zijn voor de betrokken partijen, daaronder begrepen de feitelijke gegevens met betrekking tot de zwaarte (ernst) en de duur van de eventuele inbreuk - zo veel mogelijk worden opgehelderd. Ook dient de hoorzitting de partijen de mogelijkheid te bieden argumenten aan te voeren ten aanzien van omstandigheden die van belang kunnen zijn bij de eventuele oplegging van geldboeten. |
(20) |
Met het oog op een doelmatig verloop van hoorzittingen kan de raadadviseur-auditeur de partijen tot wie een mededeling van punten van bezwaar is gericht, andere betrokkenen, klagers, andere voor de hoorzitting uitgenodigde personen, de diensten van de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten toestaan vragen te stellen tijdens de hoorzitting. De hoorzitting dient niet openbaar te zijn, zodat wordt verzekerd dat alle deelnemers zich vrij kunnen uitdrukken. Daarom dient de tijdens de hoorzitting vrijgegeven informatie niet te worden gebruikt voor andere doeleinden dan de gerechtelijke en/of administratieve procedures met het oog op de toepassing van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag. Wanneer zulks gerechtvaardigd is om zakengeheimen en anderszins vertrouwelijke informatie te beschermen, dient de raadadviseur-auditeur de mogelijkheid te hebben om personen tijdens een zitting met gesloten deuren te horen. |
(21) |
Partijen bij de procedure die toezeggingen (verbintenissen) aanbieden overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003, alsmede partijen die bereid zijn, overeenkomstig artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 773/2004, een schikkingsprocedure in kartelzaken te voeren, dienen de mogelijkheid te hebben om op de raadadviseur-auditeur een beroep te doen met betrekking tot de daadwerkelijke uitoefening van hun procedurele rechten. |
(22) |
De raadadviseur-auditeur dient verslag uit te brengen over de eerbiediging van de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten gedurende de gehele mededingingsprocedure. Bovendien dient de raadadviseur-auditeur, naast zijn taak om verslag te doen, ook opmerkingen te kunnen maken over het verdere verloop en de objectiviteit van de procedure, en aldus ertoe bij te dragen dat mededingingsprocedures worden afgesloten op basis van een gedegen beoordeling van alle relevante feiten. |
(23) |
Wanneer informatie over natuurlijke personen wordt vrijgegeven, dient de raadadviseur-auditeur met name rekening te houden met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9). |
(24) |
Besluit 2001/462/EG, EGKS dient te worden ingetrokken, |
BESLUIT:
HOOFDSTUK 1
ROL, AANSTELLING EN TAKEN VAN DE RAADADVISEUR-AUDITEUR
Artikel 1
De raadadviseur-auditeur
1. Er zijn één of meer raadadviseur-auditeurs voor mededingingsprocedures, van wie de bevoegdheden en taken in het onderhavige besluit zijn vastgelegd.
2. De raadadviseur-auditeur waarborgt de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten tijdens de gehele duur van de mededingingsprocedures voor de Commissie voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en Verordening (EG) nr. 139/2004 (hierna „mededingingsprocedures” genoemd).
Artikel 2
Aanstelling, beëindiging van het mandaat en plaatsvervanging
1. De Commissie stelt de raadadviseur-auditeur aan. Het aanstellingsbesluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Onderbreking of beëindiging van het mandaat of overplaatsing van de raadadviseur-auditeur geschiedt bij een met redenen omkleed besluit van de Commissie. Dat besluit wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
2. De raadadviseur-auditeur ressorteert administratief rechtstreeks onder het lid van de Commissie dat in het bijzonder met het mededingingsbeleid is belast (hierna „het bevoegde lid van de Commissie” genoemd).
3. Wanneer de raadadviseur-auditeur verhinderd is, worden zijn taken door een andere raadadviseur-auditeur overgenomen. Indien geen van de raadadviseur-auditeurs in staat is zijn taken uit te oefenen, wijst het bevoegde lid van de Commissie, in voorkomend geval na raadpleging van de raadadviseur-auditeur, een andere bevoegde ambtenaar van de Commissie aan die niet bij de desbetreffende zaak is betrokken, om de taken van de raadadviseur-auditeur uit te oefenen.
4. In het geval van daadwerkelijke of potentiële belangenconflicten staakt de raadadviseur-auditeur zijn bemoeienis met een zaak. Lid 3 is van toepassing.
Artikel 3
Werkwijze
1. Bij de uitoefening van zijn taken handelt de raadadviseur-auditeur onafhankelijk.
2. Bij de uitoefening van zijn taken houdt de raadadviseur-auditeur rekening met de noodzaak van een daadwerkelijke toepassing van de mededingingsregels in overeenstemming met de geldende wetgeving van de Unie en de beginselen die door het Hof van Justitie zijn geformuleerd.
3. Bij de uitoefening van zijn taken heeft de raadadviseur-auditeur toegang tot alle dossiers met betrekking tot mededingingsprocedures voor de Commissie op grond van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004.
4. De raadadviseur-auditeur wordt door de directeur die binnen het directoraat-generaal Concurrentie voor het onderzoek van de zaak verantwoordelijk is (hierna „de verantwoordelijke directeur” genoemd), van het verloop van de procedure op de hoogte gehouden.
5. De raadadviseur-auditeur kan over elke aangelegenheid die in het kader van een mededingingsprocedure van de Commissie aan de orde komt, opmerkingen indienen bij het bevoegde lid van de Commissie.
6. Indien de raadadviseur-auditeur aan het bevoegde lid van de Commissie met redenen omklede aanbevelingen doet of besluiten neemt overeenkomstig het onderhavige besluit, verschaft hij de verantwoordelijke directeur en de Juridische Dienst van de Commissie een afschrift van die documenten.
7. Iedere kwestie die verband houdt met de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten van de betrokken partijen, van andere betrokkenen in de zin van artikel 11, onder b), van Verordening (EG) nr. 802/2004 (hierna „andere betrokkenen” genoemd), van klagers in de zin van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 (hierna „klagers” genoemd) en van belanghebbende derden in de zin van artikel 5 van het onderhavige besluit die bij dit soort procedures betrokken zijn, wordt door deze personen eerst aan de orde gesteld bij het directoraat-generaal Concurrentie. Indien de kwestie niet wordt opgelost, kan deze voor een onafhankelijke toetsing naar de raadadviseur-auditeur worden verwezen. Verzoeken met betrekking tot een maatregel waarvoor een termijn geldt, moeten tijdig, binnen de oorspronkelijke termijn, worden gedaan.
HOOFDSTUK 2
DE ONDERZOEKSFASE
Artikel 4
Procedurele rechten tijdens de onderzoeksfase
1. De raadadviseur-auditeur waarborgt de daadwerkelijke uitoefening van procedurele rechten in het kader van de uitoefening van de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie op grond van hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 1/2003 en in procedures die kunnen leiden tot het opleggen van geldboeten op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 139/2004.
2. Onverminderd artikel 3, lid 7, heeft de raadadviseur-auditeur met name de volgende taken:
a) |
de raadadviseur-auditeur kan door ondernemingen of ondernemersverenigingen worden verzocht stellingen te onderzoeken dat een document dat de Commissie verlangt op grond van haar bevoegdheden krachtens de artikelen 18, 20 en 21 van Verordening (EG) nr. 1/2003, tijdens inspecties op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 139/2004 of in het kader van onderzoeksmaatregelen in procedures die kunnen leiden tot het opleggen van geldboeten op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 139/2004 en dat voor de Commissie werd achtergehouden, valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie. De raadadviseur-auditeur kan deze kwestie alleen in onderzoek nemen indien de onderneming of ondernemersvereniging die de stelling aanvoert, erin toestemt dat de raadadviseur-auditeur de gegevens inziet waarvan wordt gesteld dat deze onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt vallen, alsmede daarmee verband houdende documenten die de raadadviseur-auditeur noodzakelijk acht voor zijn onderzoek. Zonder de potentieel onder het vertrouwelijkheidsbeginsel vallende inhoud van de informatie te onthullen, deelt de raadadviseur-auditeur de verantwoordelijke directeur en de betrokken onderneming of ondernemersvereniging zijn voorlopige standpunt mede, en kan hij passende stappen ondernemen om tot een wederzijds aanvaarbare oplossing te komen. Wanneer geen oplossing wordt bereikt, kan de raadadviseur-auditeur een met redenen omklede aanbeveling aan het bevoegde lid van de Commissie doen, zonder de potentieel onder het vertrouwelijkheidsbeginsel vallende inhoud van het document te onthullen. De partij die stelt dat het onder het vertrouwelijkheidsbeginsel vallende inhoud betreft, ontvangt een afschrift van deze aanbeveling; |
b) |
wanneer de adressaat van een verzoek om inlichtingen op grond van artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 weigert te antwoorden op een vraag in dat verzoek, zich daarbij beroepend op het recht om zichzelf niet te belasten, zoals dat in de rechtspraak van het Hof van Justitie is geformuleerd, kan deze, tijdig na de ontvangst van dat verzoek, de kwestie aan de raadadviseur-auditeur voorleggen. In voorkomend geval, en rekening houdende met de noodzaak om procedures niet nodeloos te vertragen, kan de raadadviseur-auditeur een met redenen omklede aanbeveling doen over de vraag of het recht om zichzelf niet te belasten van toepassing is, en kan hij de verantwoordelijke directeur in kennis stellen van de bereikte conclusies, die in aanmerking dienen te worden genomen ingeval vervolgens een besluit op grond van artikel 18, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1/2003 wordt vastgesteld. De adressaat van dat verzoek ontvangt een afschrift van deze met redenen omklede aanbeveling; |
c) |
wanneer de adressaat van een besluit waarbij op grond van artikel 18, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1/2003 inlichtingen worden verlangd, van mening is dat de gestelde antwoordtermijn te kort is, kan hij deze kwestie, tijdig vóór het verstrijken van de oorspronkelijk gestelde termijn, aan de raadadviseur-auditeur voorleggen. De raadadviseur-auditeur neemt een besluit of een verlenging van de termijn dient te worden toegestaan, rekening houdende met de omvang en complexiteit van het verzoek om inlichtingen en de behoeften van het onderzoek; |
d) |
ondernemingen of ondernemersverenigingen ten aanzien waarvan een onderzoeksmaatregel van de Commissie op grond van hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 1/2003 loopt, hebben het recht over hun procedurele positie te worden geïnformeerd, meer bepaald of ten aanzien van hen een onderzoek loopt en, zo ja, wat het voorwerp en het doel van dat onderzoek is. Indien een onderneming of ondernemersvereniging van mening is dat zij door het directoraat-generaal Concurrentie niet correct over haar procedurele positie is geïnformeerd, kan zij deze kwestie ter beslechting aan de raadadviseur-auditeur voorleggen. De raadadviseur-auditeur neemt een besluit waarin het directoraat-generaal Concurrentie wordt gelast de betrokken onderneming of ondernemersvereniging die het verzoek met betrekking tot haar procedurele positie heeft gedaan, te informeren. Dat besluit wordt de onderneming of ondernemersvereniging die het verzoek heeft gedaan, ter kennis gebracht. |
HOOFDSTUK 3
VERZOEKEN OM TE WORDEN GEHOORD
Artikel 5
Belanghebbende derden
1. Verzoeken om te worden gehoord van andere personen dan de in de artikelen 5 en 11 van Verordening (EG) nr. 773/2004 bedoelde personen en derden in de zin van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 802/2004 (hierna „derden” genoemd) worden gedaan overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 802/2004. Verzoeken worden schriftelijk ingediend en zetten uiteen wat het belang van de verzoeker is bij de uitkomst van de procedure.
2. De raadadviseur-auditeur besluit, na raadpleging van de verantwoordelijke directeur, of derden dienen te worden gehoord. Bij de beoordeling of een derde kan aantonen dat hij voldoende belang heeft, houdt de raadadviseur-auditeur rekening met de vraag of en in welke mate de verzoeker voldoende geraakt wordt door de gedraging waarop de mededingingsprocedure betrekking heeft, dan wel of de verzoeker voldoet aan de voorwaarden van artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004.
3. Wanneer de raadadviseur-auditeur van oordeel is dat een verzoeker niet heeft kunnen aantonen dat hij voldoende belang heeft te worden gehoord, stelt hij de verzoeker schriftelijk in kennis van de redenen daarvoor. Een termijn wordt bepaald waarbinnen de verzoeker zijn standpunt schriftelijk kenbaar kan maken. Indien de verzoeker zijn standpunt schriftelijk kenbaar maakt binnen de door de raadadviseur-auditeur gestelde termijn en die schriftelijke opmerkingen niet tot een andere beoordeling leiden, wordt die conclusie vastgelegd in een met redenen omkleed besluit waarvan kennisgeving wordt gedaan aan de verzoeker.
4. De raadadviseur-auditeur deelt de partijen bij mededingingsprocedures vanaf de inleiding van procedures op grond van artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1/2003 of artikel 6, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 139/2004 de identiteit van de te horen belanghebbende derden mede, tenzij het vrijgeven van die informatie een persoon of onderneming aanzienlijke schade zou toebrengen.
Artikel 6
Recht op een hoorzitting; deelname van klagers en derden aan de hoorzitting
1. Op verzoek van de partijen tot wie de Commissie een mededeling van punten van bezwaar heeft gericht of van andere betrokkenen, organiseert de raadadviseur-auditeur een hoorzitting zodat zij hun schriftelijke standpunten nader kunnen toelichten.
2. De raadadviseur-auditeur kan, in voorkomend geval en na raadpleging van de verantwoordelijke directeur, besluiten om klagers en belanghebbende derden in de zin van artikel 5 in de gelegenheid te stellen hun standpunt kenbaar te maken op de hoorzitting van de partijen tot wie een mededeling van punten van bezwaar is gericht, mits dezen in hun schriftelijke opmerkingen hierom verzoeken. De raadadviseur-auditeur kan ook vertegenwoordigers van mededingingsautoriteiten uit derde landen uitnodigen om als waarnemers deel te nemen aan de hoorzittingen, in overeenstemming met overeenkomsten tussen de Unie en derde landen.
HOOFDSTUK 4
TOEGANG TOT HET DOSSIER, VERTROUWELIJKHEID EN ZAKENGEHEIMEN
Artikel 7
Toegang tot het dossier en toegang tot documenten en gegevens
1. Wanneer een partij die van haar recht op toegang tot het dossier heeft gebruikgemaakt, redenen heeft om aan te nemen dat de Commissie documenten in haar bezit heeft die niet jegens deze partij zijn vrijgegeven, en dat deze documenten noodzakelijk zijn om het recht te worden gehoord naar behoren te kunnen uitoefenen, kan deze partij bij de raadadviseur-auditeur een met redenen omkleed verzoek indienen om toegang te krijgen tot deze documenten, onverminderd artikel 3, lid 7.
2. Onverminderd artikel 3, lid 7, kunnen andere betrokkenen, klagers en belanghebbende derden in de zin van artikel 5 bij de raadadviseur-auditeur een met redenen omkleed verzoek indienen in de hierna genoemde omstandigheden:
a) |
andere betrokkenen die redenen hebben om aan te nemen dat zij niet in kennis zijn gesteld van de bezwaren die, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 802/2004, tot de aanmeldende partijen zijn gericht; |
b) |
een klager die door de Commissie in kennis is gesteld van haar voornemen om een klacht overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 af te wijzen en die redenen heeft om aan te nemen dat de Commissie documenten in haar bezit heeft die niet jegens deze partij zijn vrijgegeven, en dat deze documenten noodzakelijk zijn om het recht te worden gehoord naar behoren te kunnen uitoefenen, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004; |
c) |
een klager die van mening is dat hij geen afschrift heeft ontvangen van de niet-vertrouwelijke versie van de mededeling van punten van bezwaar in de zin van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 of dat die niet-vertrouwelijke versie van de mededeling van punten van bezwaar niet zodanig is geredigeerd dat hij in staat is om zijn rechten daadwerkelijk uit te oefenen, met uitzondering van gevallen waarin de schikkingsprocedure van toepassing is; |
d) |
een belanghebbende derde in de zin van artikel 5 van het onderhavige besluit die redenen heeft om aan te nemen dat hij niet, overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 en artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. 802/2004, in kennis is gesteld van de aard en het onderwerp van een procedure. Hetzelfde geldt voor een klager die, in een zaak waarin de schikkingsprocedure van toepassing is, redenen heeft om aan te nemen dat hij niet overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 in kennis is gesteld van de aard en het onderwerp van de procedure. |
3. De raadadviseur-auditeur neemt een met redenen omkleed besluit over een verzoek dat op grond van lid 1 of lid 2 tot hem wordt gericht, en deelt dit besluit mede aan de persoon die het verzoek heeft gedaan, en aan iedere andere persoon die bij de procedure is betrokken.
Artikel 8
Zakengeheimen en anderszins vertrouwelijke informatie
1. Wanneer de Commissie voornemens is informatie vrij te geven die zakengeheimen of anderszins vertrouwelijke informatie kan vormen voor een onderneming of een persoon, dienen die onderneming of persoon door het directoraat-generaal Concurrentie schriftelijk in kennis te worden gesteld van dit voornemen en van de redenen daarvoor. Een termijn wordt vastgesteld waarbinnen de betrokken onderneming of persoon schriftelijk opmerkingen kan maken.
2. Wanneer de betrokken onderneming of persoon bezwaar maakt tegen het vrijgeven van de informatie, kan deze kwestie aan de raadadviseur-auditeur worden voorgelegd. Indien de raadadviseur-auditeur tot de conclusie komt dat de informatie kan worden vrijgegeven omdat deze geen zakengeheimen of anderszins vertrouwelijke informatie vormt of omdat er een hoger belang is bij het vrijgeven van die informatie, dient die conclusie te worden geformuleerd in een met redenen omkleed besluit waarvan kennisgeving wordt gedaan aan de betrokken onderneming of persoon. In dat besluit wordt vermeld vanaf welke datum de informatie wordt vrijgegeven. Dit mag niet eerder geschieden dan één week na de datum van kennisgeving.
3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op het vrijgeven van informatie door bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
4. Wanneer zulks passend is om een evenwicht te bereiken tussen de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van verdediging van een partij en een rechtmatig belang van vertrouwelijkheid, kan de raadadviseur-auditeur besluiten dat delen van het dossier die onmisbaar zijn voor de uitoefening van de rechten van verdediging van die partij, op beperkte wijze toegankelijk worden gemaakt voor de partij die om toegang tot het dossier verzoekt, op nader door de raadadviseur-auditeur te bepalen concrete voorwaarden.
HOOFDSTUK 5
VERLENGING VAN TERMIJNEN
Artikel 9
Verzoeken om verlenging van termijnen
1. Indien een adressaat van een mededeling van punten van bezwaar van mening is dat de voor het beantwoorden van die mededeling van punten van bezwaar gestelde termijn te kort is, kan deze om een verlenging van die termijn verzoeken door middel van een aan de verantwoordelijke directeur te richten met redenen omkleed verzoek. Dit verzoek moet tijdig worden gedaan vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn in procedures op grond van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en ten minste vijf werkdagen vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn in procedures op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004. Indien dat verzoek niet wordt gehonoreerd of indien de adressaat van de mededeling van punten van bezwaar die het verzoek doet, het niet eens is met de duur van de termijnverlenging, kan deze de kwestie vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn ter toetsing aan de raadadviseur-auditeur voorleggen. Nadat de raadadviseur-auditeur de verantwoordelijke directeur heeft gehoord, neemt hij een besluit over de vraag of een verlenging van de termijn noodzakelijk is om de adressaat van een mededeling van punten van bezwaar in staat te stellen om zijn recht te worden gehoord daadwerkelijk uit te oefenen, daarbij rekening houdend met de noodzaak om een nodeloze vertraging van de procedure te vermijden. In procedures op grond van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag neemt de raadadviseur-auditeur onder meer de volgende elementen in aanmerking:
a) |
de omvang en de complexiteit van het dossier; |
b) |
de vraag of de adressaat van de mededeling van punten van bezwaar die het verzoek doet, voordien toegang tot de informatie heeft gehad; |
c) |
eventuele andere objectieve obstakels waarmee de adressaat van de mededeling van punten van bezwaar die het verzoek doet, wordt geconfronteerd om zijn opmerkingen te kunnen maken. |
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), kunnen het aantal inbreuken, de mogelijke duur van de inbreuk of inbreuken, de omvang van de documenten en het aantal ervan, en de omvang en de complexiteit van studies van deskundigen bij de beoordeling in aanmerking worden genomen.
2. Indien andere betrokkenen, een klager of een belanghebbende derde in de zin van artikel 5 van mening zijn dat de termijn om hun standpunt kenbaar te maken, te kort is, kunnen dezen om een verlenging van die termijn verzoeken door tijdig vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn een met redenen omkleed verzoek aan de verantwoordelijke directeur te richten. Indien dat verzoek niet wordt gehonoreerd of indien de andere betrokkene, klager of belanghebbende derde het met dit besluit niet eens is, kan deze de kwestie ter toetsing aan de raadadviseur-auditeur voorleggen. Nadat de raadadviseur-auditeur de verantwoordelijke directeur heeft gehoord, neemt hij een besluit over de vraag of een verlenging van de termijn dient te worden toegestaan.
HOOFDSTUK 6
DE HOORZITTING
Artikel 10
Organisatie en functie
1. De raadadviseur-auditeur organiseert en leidt de hoorzittingen als bedoeld in de uitvoeringsbepalingen van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en van Verordening (EG) nr. 139/2004.
2. De hoorzitting wordt door de raadadviseur-auditeur in volle onafhankelijkheid geleid.
3. De raadadviseur-auditeur ziet toe op het goede verloop van de hoorzitting en draagt bij tot het objectieve karakter van de hoorzitting en van elk nadien te nemen besluit.
4. De raadadviseur-auditeur zorgt ervoor dat de hoorzitting aan adressaten van de mededeling van punten van bezwaar, aan andere betrokkenen en aan klagers en belanghebbende derden in de zin van artikel 5 die de tot de hoorzitting zijn toegelaten, voldoende gelegenheid biedt om hun standpunten ten aanzien van de voorlopige bevindingen van de Commissie nader uiteen te zetten.
Artikel 11
Voorbereiding van de hoorzitting
1. De raadadviseur-auditeur is belast met de voorbereiding van de hoorzitting en neemt in dat verband alle passende maatregelen. Met het oog op een goede voorbereiding van de hoorzitting kan de raadadviseur-auditeur, na raadpleging van de verantwoordelijke directeur, de voor de hoorzitting uitgenodigde personen vooraf een lijst verstrekken met vragen waarover zij verzocht worden hun standpunt kenbaar te maken. De raadadviseur-auditeur kan de voor de hoorzitting uitgenodigde personen ook de kernpunten van de discussie mededelen, met name rekening houdende met de feiten en kwesties die de adressaten van een mededeling van punten van bezwaar die om een hoorzitting hebben verzocht, aan de orde willen stellen.
2. De raadadviseur-auditeur kan daartoe, na raadpleging van de verantwoordelijke directeur, ter voorbereiding van de eigenlijke hoorzitting een bijeenkomst met de voor de hoorzitting uitgenodigde partijen en, in voorkomend geval, de diensten van de Commissie beleggen.
3. De raadadviseur-auditeur kan tevens verzoeken vooraf schriftelijk in kennis te worden gesteld van de hoofdlijnen van de verklaringen die de voor de hoorzitting uitgenodigde personen voornemens zijn af te leggen.
4. De raadadviseur-auditeur kan voor alle voor de hoorzitting uitgenodigde personen een termijn vaststellen voor het indienen van een lijst van deelnemers die namens hen aanwezig zullen zijn. De raadadviseur-auditeur stelt deze lijst tijdig vóór de datum van de hoorzitting beschikbaar aan alle voor de hoorzitting uitgenodigde personen.
Artikel 12
Tijdschema en organisatie
1. Na raadpleging van de verantwoordelijke directeur stelt de raadadviseur-auditeur de datum, duur en plaats van de hoorzitting vast. Wanneer om uitstel wordt verzocht, neemt de raadadviseur-auditeur een besluit over het al dan niet toestaan daarvan.
2. De raadadviseur-auditeur neemt een besluit over de vraag of nieuwe stukken tijdens de hoorzitting kunnen worden toegelaten en welke personen namens een partij kunnen worden gehoord.
3. De raadadviseur-auditeur kan de partijen tot wie een mededeling van punten van bezwaar is gericht, andere betrokkenen, klagers, andere op de hoorzitting uitgenodigde personen, de diensten van de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten toestaan vragen te stellen tijdens de hoorzitting. Voor zover het, bij wijze van uitzondering, niet mogelijk blijkt een vraag geheel of ten dele tijdens de hoorzitting te beantwoorden, kan de raadadviseur-auditeur toestaan dat het antwoord binnen een gestelde termijn schriftelijk wordt gegeven. Dat schriftelijke antwoord wordt verspreid onder alle deelnemers aan de hoorzitting, tenzij de raadadviseur-auditeur anderszins beslist, om de rechten van verdediging van een adressaat van een mededeling van punten van bezwaar of om de zakengeheimen of anderszins vertrouwelijke informatie van een persoon te beschermen.
4. Voor zover zulks, gelet op de noodzaak het recht om te worden gehoord te waarborgen, dienstig is, kan de raadadviseur-auditeur, na raadpleging van de verantwoordelijke directeur, de betrokken partijen, andere betrokkenen, klagers of belanghebbende derden in de zin van artikel 5 in de gelegenheid stellen na de hoorzitting nadere schriftelijke opmerkingen in te dienen. De raadadviseur-auditeur stelt een termijn vast waarbinnen dergelijke opmerkingen kunnen worden ingediend. De Commissie is niet verplicht na deze termijn ingekomen schriftelijke opmerkingen in aanmerking te nemen.
Artikel 13
Bescherming van zakengeheimen en vertrouwelijkheid tijdens de hoorzitting
Een ieder wordt in de regel gehoord in aanwezigheid van alle overige personen die zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de hoorzitting. De raadadviseur-auditeur kan ook besluiten personen afzonderlijk tijdens een zitting met gesloten deuren te horen, gelet op hun rechtmatige belang bij de bescherming van hun zakengeheimen en anderszins vertrouwelijke informatie.
HOOFDSTUK 7
TUSSENTIJDS VERSLAG EN HET RECHT OPMERKINGEN TE MAKEN
Artikel 14
Tussentijds verslag en opmerkingen
1. De raadadviseur-auditeur dient bij het bevoegde lid van de Commissie een tussentijds verslag in over de hoorzitting en over de conclusies die hij daaruit trekt met betrekking tot de eerbiediging van de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten. In dat verslag worden opmerkingen opgenomen over procedurekwesties, waaronder ten aanzien van het volgende:
a) |
het vrijgeven van documenten en het verlenen van toegang tot het dossier; |
b) |
de termijnen voor het beantwoorden van de mededeling van punten van bezwaar; |
c) |
de inachtneming van het recht te worden gehoord; |
d) |
het correcte verloop van de hoorzitting. |
Een afschrift van het verslag wordt verstrekt aan de directeur-generaal Concurrentie, de bevoegde directeur en de overige bevoegde diensten van de Commissie.
2. Naast het in lid 1 bedoelde verslag kan de raadadviseur-auditeur ook opmerkingen maken over het verdere verloop en de onpartijdigheid van de procedure. Daarbij ziet de raadadviseur-auditeur met name erop toe dat bij de opstelling van ontwerp-besluiten van de Commissie naar behoren rekening wordt gehouden met alle relevante feiten, ongeacht of deze voor de betrokkenen gunstig dan wel ongunstig zijn, alsmede met de feitelijke gegevens die van belang zijn voor de zwaarte en de duur van een eventuele inbreuk. Die opmerkingen kunnen onder meer verband houden met de behoefte aan meer informatie, de intrekking van bepaalde punten van bezwaar, het formuleren van verdere punten van bezwaar, of suggesties voor verdere onderzoeksmaatregelen overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 1/2003.
De directeur-generaal Concurrentie, de verantwoordelijke directeur en de Juridische Dienst worden van die opmerkingen in kennis gesteld.
HOOFDSTUK 8
TOEZEGGINGEN EN SCHIKKINGEN
Artikel 15
Toezeggingen en schikkingen
1. Partijen bij de procedure die overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 toezeggingen aanbieden om tegemoet te komen aan de bezwaren die de Commissie jegens hen heeft geformuleerd in haar voorlopige beoordeling, kunnen in elk stadium van de procedure van artikel 9 een beroep op de raadadviseur-auditeur doen om te verzekeren dat zij hun procedurele rechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen.
2. Partijen bij procedures in kartelzaken die, overeenkomstig artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 773/2004, gesprekken met het oog op een schikking aangaan, kunnen in elk stadium van de schikkingsprocedure een beroep op de raadadviseur-auditeur doen om te verzekeren dat zij hun procedurele rechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen.
HOOFDSTUK 9
EINDVERSLAG
Artikel 16
Inhoud en toezending vóór de vaststelling van een besluit
1. De raadadviseur-auditeur stelt, op grond van het aan het adviescomité voor te leggen ontwerp-besluit in de betrokken zaak, een schriftelijk eindverslag op in de zin van artikel 14, lid 1 over de eerbiediging van de daadwerkelijke uitoefening van procedurele rechten gedurende de gehele procedure. In dat verslag wordt ook nagegaan of het ontwerp-besluit uitsluitend punten van bezwaar betreft ten aanzien waarvan de partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt kenbaar te maken.
2. Het eindverslag wordt ingediend bij het bevoegde lid van de Commissie, de directeur-generaal Concurrentie, de verantwoordelijke directeur en de overige bevoegde diensten van de Commissie. Het wordt ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en, overeenkomstig de bepalingen inzake samenwerking van de Protocollen nr. 23 en nr. 24 bij de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.
Artikel 17
Indiening bij de Commissie en bekendmaking
1. Het eindverslag van de raadadviseur-auditeur wordt, samen met het ontwerp-besluit, aan de Commissie voorgelegd, om ervoor te zorgen dat de Commissie bij het vaststellen van een besluit in een individuele zaak volledige kennis heeft van alle relevante informatie betreffende het verloop van de procedure, en dat de daadwerkelijke uitoefening van procedurele rechten gedurende de gehele procedure is geëerbiedigd.
2. Het eindverslag kan vóór de vaststelling van het besluit door de Commissie, door de raadadviseur-auditeur worden aangepast in het licht van eventuele wijzigingen aan het ontwerp-besluit.
3. De Commissie brengt het eindverslag van de raadadviseur-auditeur, samen met het besluit, ter kennis van de adressaten van het besluit. Zij maakt het eindverslag van de raadadviseur-auditeur, samen met het besluit, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie, met inachtneming van het rechtmatige belang van de ondernemingen bij de bescherming van hun zakengeheimen.
HOOFDSTUK 10
SLOTBEPALINGEN
Artikel 18
Intrekking en overgangsbepaling
1. Besluit 2001/462/EG, EGKS wordt ingetrokken.
2. Reeds op grond van Besluit 2001/462/EG, EGKS ondernomen procedurele stappen blijven van kracht. Ten aanzien van onderzoeksmaatregelen die vóór de inwerkingtreding van het onderhavige besluit zijn genomen, kan de raadadviseur-auditeur afzien van de uitoefening van zijn bevoegdheden uit hoofde van artikel 4.
In gevallen waarbij de inleiding van de procedure op grond van artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1/2003 of de inleiding van de procedure op grond van artikel 6, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 139/2004 heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van het onderhavige besluit, wordt de onderzoeksfase niet behandeld in het tussentijdse verslag overeenkomstig artikel 14 van het onderhavige besluit en in het eindverslag overeenkomstig artikel 16, tenzij de raadadviseur-auditeur anderszins besluit.
Artikel 19
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 308 van 8.12.2000, blz. 26.
(2) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(3) PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.
(4) PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18.
(5) PB L 133 van 30.4.2004, blz. 1.
(6) PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1.
(7) PB L 330 van 21.12.1994, blz. 67.
(8) PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21.
(9) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
AANBEVELINGEN
20.10.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 275/38 |
AANBEVELING VAN DE COMMISSIE
van 18 oktober 2011
inzake de definitie van nanomateriaal
(Voor de EER relevante tekst)
(2011/696/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In de mededeling van de Commissie van 7 juni 2005„Nanowetenschappen en nanotechnologieën: Een actieplan voor Europa 2005-2009” (1) zijn een aantal opeenvolgende en samenhangende acties opgenomen met het oog op de onmiddellijke tenuitvoerlegging van een veilige, geïntegreerde en verantwoorde aanpak van nanowetenschappen en nanotechnologieën. |
(2) |
De Commissie heeft, overeenkomstig de in het kader van het actieplan aangegane verbintenissen, een grondige evaluatie gemaakt van de desbetreffende EU-wetgeving om na te gaan of de bestaande verordeningen van toepassing zijn op de potentiële risico’s van nanomaterialen. De resultaten van die evaluatie zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 17 juni 2008„Regelgevingsaspecten van nanomaterialen” (2). In de mededeling wordt geconcludeerd dat de term „nanomaterialen” niet expliciet in de EU-wetgeving wordt genoemd, maar dat de bestaande wetgeving in beginsel de potentiële gezondheids-, veiligheids- en milieurisico’s van nanomaterialen bestrijkt. |
(3) |
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 24 april 2009 over regelgevingsaspecten van nanomaterialen (3) onder meer aangedrongen op de invoering van een algemene definitie op wetenschappelijke grondslag van nanomaterialen in de EU-wetgeving. |
(4) |
De definitie in deze aanbeveling moet als referentie worden gebruikt om te bepalen of een materiaal in het kader van de EU-wetgeving en het beleid van de Unie als een „nanomateriaal” moet worden beschouwd. De definitie van de term „nanomateriaal” in de EU-wetgeving moet uitsluitend gebaseerd zijn op de grootte van de samenstellende deeltjes van een materiaal, ongeacht eventuele gevaren of risico’s. Deze definitie op basis van de grootte van een materiaal heeft betrekking op natuurlijke, incidentele of geproduceerde materialen. |
(5) |
De definitie van de term „nanomateriaal” moet worden onderbouwd met de beschikbare wetenschappelijke kennis. |
(6) |
Het is vaak moeilijk om de grootte en de grootteverdeling van nanomaterialen te meten en vaak leveren verschillende meetmethoden uiteenlopende resultaten op. Er moeten gestandaardiseerde meetmethoden worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de toepassing van de definitie op diverse materialen en in de loop van de tijd consistente resultaten oplevert. In afwachting van de vaststelling van gestandaardiseerde meetmethoden moeten de beste alternatieve methoden worden toegepast. |
(7) |
In het referentieverslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) van de Commissie „Considerations on a Definition of Nanomaterials for Regulatory purposes” (4) wordt gepleit voor een definitie van nanomaterialen die ook geldt voor fijne nanomaterialen, algemeen toepasbaar is in de EU-wetgeving en aansluit bij het elders in de wereld gevolgde beleid. De grootte mag de enige kenmerkende eigenschap zijn waarvan de nanoschaaldrempelwaarden duidelijk moeten worden gedefinieerd. |
(8) |
De Commissie heeft het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico’s (WCNG) opdracht gegeven wetenschappelijke input te geven over de aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van een definitie van „nanomaterialen” voor regelgevingsdoeleinden. Over het advies „Scientific basis for the definition of the term „Nanomaterial”” is in 2010 een openbare raadpleging gehouden. In zijn advies van 8 december 2010 (5) concludeert het WCNG dat grootte universeel toepasbaar is op nanomaterialen en de meest geschikte grootheid is. Een welomschreven grootteverdeling zou een uniforme interpretatie vergemakkelijken. Als laagste drempelwaarde is 1 nm voorgesteld. Er bestaat een brede consensus over een bovengrens van 100 nm maar er is geen wetenschappelijk bewijs om de geschiktheid van die waarde te staven. Het gebruik van een bovengrenswaarde zou voor de classificatie van nanomaterialen te beperkend kunnen zijn en een gedifferentieerde is misschien wenselijk. Voor regelgevingsdoeleinden moet ook een grootteverdeling worden overwogen waarbij een gemiddelde grootte wordt gebruikt met een standaardafwijking om de definitie te verfijnen. De grootteverdeling van een materiaal moet worden weergegeven als een grootteverdeling op basis van de aantalconcentratie (het aantal objecten binnen een bepaalde groottecategorie, gedeeld door het totale aantal objecten) en niet als de massafractie van nanoschaaldeeltjes in het nanomateriaal, aangezien een kleine massafractie het grootste aantal deeltjes kan bevatten. Het WCNG heeft een aantal specifieke gevallen opgesomd waarin de toepassing van de definitie kan worden gefaciliteerd door de volumespecifieke oppervlakte als indicator te gebruiken om te bepalen of een materiaal binnen een bepaalde nanocategorie valt. |
(9) |
De Internationale Organisatie voor Normalisatie definieert de term „nanomateriaal” als „een materiaal met externe dimensies in de nanoschaal of met een interne structuur of oppervlaktestructuur in de nanoschaal”. De term „nanoschaal” is gedefinieerd als het bereik tussen ongeveer 1 nm en 100 nm (6). |
(10) |
De gekwantificeerde grootteverdeling moet rekening houden met het feit dat nanomaterialen meestal uit een specifieke samenstelling van deeltjes van verschillende grootte bestaan. Zonder gekwantificeerde grootteverdeling kan moeilijk worden bepaald of een specifiek materiaal waarvan bepaalde deeltjes kleiner zijn dan 100 nm en andere niet, aan de definitie voldoet. Deze aanpak spoort met het advies van het WCNG dat de deeltjesverdeling van een materiaal moet worden weergegeven als de verdeling op basis van de aantalconcentratie (nl. het deeltjesaantal). |
(11) |
Er bestaat geen eenduidige wetenschappelijke grondslag om voor de grootteverdeling een specifieke drempelwaarde vast te stellen waaronder materialen die deeltjes met een grootte van 1 nm-100 nm bevatten niet geacht worden specifieke eigenschappen van nanomaterialen te bezitten. In het wetenschappelijke advies werd gepleit voor het gebruik van een statistische benadering op basis van een standaardafwijking met een drempelwaarde van 0,15 %. Gelet op de alomtegenwoordigheid van materialen die onder die drempel vallen en de behoefte om de reikwijdte van de definitie af te stemmen op gebruik in een regelgevingscontext, moet een hogere drempel worden gehanteerd. Een nanomateriaal als gedefinieerd in deze aanbeveling moet voor minstens 50 % uit deeltjes met een grootte tussen 1 nm-100 nm bestaan. Overeenkomstig het advies van het WCNG kan zelfs een klein aantal deeltjes in de categorie tussen 1 nm-100 nm in bepaalde gevallen een gerichte evaluatie verantwoorden. Het zou echter misleidend zijn dergelijke materialen als nanomaterialen aan te merken. Niettemin kunnen er specifieke wetgevingssituaties zijn waarin het vanuit milieu-, gezondheids-, veiligheids- of mededingingsoogpunt verantwoord is een lagere drempel dan 50 % te hanteren. |
(12) |
Deeltjes in een agglomeraat of aggregaat kunnen dezelfde eigenschappen bezitten als ongebonden deeltjes. Bovendien kunnen tijdens de levenscyclus van een nanomateriaal situaties optreden waarin de deeltjes vrijkomen uit het deeltjesagglomeraat of -aggregaat. De definitie in deze aanbeveling moet derhalve ook van toepassing zijn op deeltjes in agglomeraten of aggregaten waarvan de bestanddelen een grootte hebben tussen 1 nm–100 nm. |
(13) |
Op dit moment kan de specifieke oppervlakte per volume van droge vaste materialen of poeders worden gemeten aan de hand van de stikstofabsorptiemethode („BET-methode”). In die gevallen kan de specifieke oppervlakte als indicator voor een potentieel nanomateriaal worden gebruikt. Dankzij nieuwe wetenschappelijke kennis kunnen er in de toekomst nieuwe mogelijkheden ontstaan om deze en andere methoden op andere materialen toe te passen. Er kan een discrepantie bestaan tussen de meting van de specifieke oppervlakte en de gekwantificeerde grootteverdeling van verschillende materialen. Derhalve moet worden gespecificeerd dat de resultaten van de gekwantificeerde grootteverdeling voorrang hebben en mag niet worden toegestaan dat de specifieke oppervlakte wordt gebruikt om aan te tonen dat een materiaal geen nanomateriaal is. |
(14) |
De technologische ontwikkeling en wetenschappelijke vooruitgang gaan gestaag verder. De definitie met descriptoren moet dan ook tegen december 2014 worden herzien om te waarborgen dat ze aan de behoeften beantwoordt. Met name moet worden nagegaan of de drempelwaarde van 50 % voor de gekwantificeerde grootteverdeling moet worden verhoogd of verlaagd en of materialen moeten worden opgenomen met een interne structuur of oppervlaktestructuur in de nanoschaal, zoals complexe nanomaterialen met nanocomponenten, waaronder nanoporeuze en nanosamengestelde materialen die in bepaalde sectoren worden gebruikt. |
(15) |
Richtsnoeren en gestandaardiseerde meetmethoden alsmede kennis over typische concentraties van nanodeeltjes in representatieve groepen materialen moeten, voor zover haalbaar en betrouwbaar, worden ontwikkeld om de toepassing van de definitie in een specifieke regelgevingscontext te vergemakkelijken. |
(16) |
De in deze aanbeveling ontwikkelde definitie mag niet vooruitlopen op, noch een afspiegeling zijn van het toepassingsgebied van een onderdeel van de EU-wetgeving of bepalingen waarin aan deze materialen extra eisen worden opgelegd, onder meer inzake risicobeheer. In sommige gevallen kan het nodig zijn bepaalde materialen, hoewel ze onder de definitie vallen, uit te sluiten van de werkingssfeer van de regelgeving of een regelgevende bepaling. Het kan eveneens nodig zijn extra materialen, zoals bepaalde materialen met een grootte van minder dan 1 nm of groter dan 100 nm, op te nemen in de werkingssfeer van een bepaalde regelgevende tekst of bepaling inzake nanomaterialen. |
(17) |
Gelet op de bijzondere situatie van de farmaceutische sector en het gespecialiseerde nano-gestructureerd systeem dat reeds wordt gebruikt, mag de in deze aanbeveling gegeven definitie geen belemmering vormen voor het gebruik van de term „nano” bij de definiëring van farmaceutische en medische instrumenten, |
BEVEELT AAN:
1. |
De lidstaten, de agentschappen van de Unie en het bedrijfsleven worden opgeroepen de volgende definitie van de term „nanomateriaal” te gebruiken bij de vaststelling en tenuitvoerlegging van wetgeving en beleids- en onderzoeksprogramma’s inzake producten van nanotechnologieën. |
2. |
„Nanomateriaal” wordt gedefinieerd als: een natuurlijk, incidenteel of geproduceerd materiaal dat uit deeltjes bestaat, hetzij in ongebonden toestand of als een aggregaat of agglomeraat en waarvan minstens 50 % van de deeltjes in de gekwantificeerde grootteverdeling een of meer externe dimensies bezitten binnen het bereik van 1 nm tot 100 nm. In specifieke gevallen en waar nodig vanuit milieu-, gezondheids, veiligheids- of mededingingsoogpunt kan de drempelwaarde van 50 % voor de gekwantificeerde grootteverdeling worden vervangen door een drempel tussen 1 en 50 %. |
3. |
In afwijking van punt 2, dienen fullerenen, grafeenvlokken en enkelwandige koolstofnanobuizen met één of meer externe dimensies beneden 1 nm als nanomaterialen te worden beschouwd. |
4. |
Voor de toepassing van punt 2, worden „deeltje”, „agglomeraat” en „aggregaat” als volgt gedefinieerd: a) „deeltje”: een miniem stukje materiaal met afgebakende fysieke grenzen; b) „agglomeraat”: een verzameling los met elkaar verbonden deeltjes of aggregaten waarvan de totale externe oppervlakte gelijk is aan de som van de oppervlakten van de individuele componenten; c) „aggregaat”: een deeltje dat uit sterk verbonden of gefuseerde deeltjes bestaat. |
5. |
Wanneer technisch haalbaar en vereist in specifieke wetgeving, kan de overeenstemming met de definitie in punt 2 worden bepaald op basis van de specifieke oppervlakte per volume. Een materiaal wordt geacht onder de definitie van punt 2 te vallen wanneer zijn specifieke oppervlakte per volume materiaal groter is dan 60 m2/cm3. Een materiaal dat, op basis van zijn gekwantificeerde grootteverdeling, echter een nanomateriaal vormt, moet geacht worden te voldoen aan de definitie in punt 2, zelfs wanneer het een specifieke oppervlakte heeft van minder dan 60 m2/cm3. |
6. |
Tegen december 2014 wordt de in de punten 1 tot en met 5 gegeven definitie herzien in het licht van de ervaring en de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Bij de evaluatie moet met name worden nagegaan of de drempelwaarde van 50 % voor de gekwantificeerde grootteverdeling moet worden verhoogd dan wel verlaagd. |
7. |
Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten, de agentschappen van de Unie en het bedrijfsleven. |
Gedaan te Brussel, 18 oktober 2011.
Voor de Commissie
Janez POTOČNIK
Lid van de Commissie
(1) COM(2005) 243 definitief.
(2) COM(2008) 366 definitief.
(3) P6_TA(2009)0328.
(4) EUR 24403 EN, juni 2010
(5) http://ec.europa.eu/health/scientific_committees/emerging/docs/scenihr_o_032.pdf
(6) http://cdb.iso.org