ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2011.261.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 261

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
6 oktober 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie betreffende de sluiting van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 van de Raad van 3 oktober 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

2

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 991/2011 van de Commissie van 5 oktober 2011 tot wijziging van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor Zuid-Afrika in de lijsten van derde landen of delen daarvan met betrekking tot hoogpathogene aviaire influenza ( 1 )

19

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 992/2011 van de Commissie van 5 oktober 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

23

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/649/EU

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2011 houdende benoeming van twee Ierse leden en een Iers plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s

25

 

 

2011/650/EU

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2011 houdende benoeming van een Luxemburgs lid en een Luxemburgs plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio’s

26

 

 

2011/651/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 29 juni 2011 betreffende de steun voor de destructiesector in 2003 Steunmaatregel van de staten C 23/05 (ex NN 8/04 en ex N 515/03) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4425)  ( 1 )

27

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009)

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

6.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/1


Informatie betreffende de sluiting van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe

De Europese Unie heeft de regering van de Democratische Republiek Sao Tomé e Principe er op 13 juli 2011 van in kennis gesteld dat zij het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij op 12 juli 2011 heeft goedgekeurd.

De Democratische Republiek Sao Tomé e Principe heeft het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie er op 28 augustus 2011 schriftelijk van in kennis gesteld dat de procedures voor de inwerkingtreding van het protocol voltooid zijn.

Overeenkomstig artikel 14 van het protocol is het protocol derhalve op 29 augustus 2011 in werking getreden.


VERORDENINGEN

6.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/2


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 990/2011 VAN DE RAAD

van 3 oktober 2011

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 2, 5 en 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Huidige maatregelen

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht van 30,6 % ingesteld op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de oorspronkelijke maatregelen”). Na een onderzoek naar de ontwijking van het recht overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening werd dit recht bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad (3) uitgebreid tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”). Bovendien werd besloten een „vrijstellingsregeling” in te voeren op basis van artikel 13, lid 2, van de basisverordening. De nadere gegevens van de regeling werden vastgelegd in Verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie (4). Om van het uitgebreide recht te worden vrijgesteld, moeten de rijwielproducenten in de Unie aan de voorwaarden van artikel 13, lid 2, voldoen, namelijk minder dan 60 % Chinese rijwielonderdelen gebruiken bij de assemblagewerkzaamheden of meer dan 25 % van de waarde toevoegen aan alle delen die bij de werkzaamheden zijn gebruikt. Tot nu toe zijn meer dan 250 vrijstellingen verleend.

(2)

Na een onderzoek bij het vervallen van het oorspronkelijke recht dat op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd geopend, besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1524/2000 (5) dat de bovengenoemde maatregelen moesten worden gehandhaafd.

(3)

Na een tussentijds onderzoek dat op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd geopend („het vorige onderzoek”), besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 (6) het geldende antidumpingrecht te verhogen tot 48,5 %.

2.   Huidig onderzoek

(4)

Op 13 juli 2010 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van opening”) (7) in het Publicatieblad van de Europese Unie de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de VRC aangekondigd.

(5)

Het nieuwe onderzoek werd geopend naar aanleiding van een nieuw onderbouwd verzoek dat was ingediend door de European Bicycle Manufacturers Association (EBMA, „de indiener van het verzoek”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van fietsen in de Unie voor hun rekening nemen.

(6)

De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van de dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(7)

De Commissie heeft de volgende partijen officieel op de hoogte gebracht van de opening van het onderzoek: de indiener van het verzoek, de in de klacht vermelde producenten in de Unie, andere bekende producenten in de Unie, de producenten/exporteurs, de haar bekende importeurs en hun organisaties alsmede de autoriteiten van de VRC.

(8)

Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(9)

Een aantal producenten in de Unie die door de indiener van het verzoek werden vertegenwoordigd, andere medewerkende producenten in de Unie, producenten/exporteurs, importeurs en organisaties van verwerkende bedrijven maakten hun standpunten bekend.

(10)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden gevraagd, werden gehoord.

4.   Steekproef

(11)

Wegens het grote aantal producenten/exporteurs, producenten en importeurs van de Unie die bij dit onderzoek zijn betrokken, is overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen een steekproef samen te stellen.

(12)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd de producenten-exporteurs en hun vertegenwoordigers, alsmede de producenten en importeurs in de Unie verzocht zich kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. De Commissie nam ook contact op met bekende organisaties van producenten/exporteurs en met de betrokken autoriteiten van de VRC. Deze partijen maakten geen bezwaar tegen het gebruik van een steekproef.

(13)

In totaal hebben zeven producenten-exporteurs, ongeveer honderd producenten in de Unie en vier importeurs de gevraagde informatie binnen de vastgestelde termijn verstrekt.

(14)

Aangezien slechts zeven Chinese producenten reageerden op het verzoek om informatie voor de steekproef in het bericht van inleiding, werd besloten om geen steekproef toe te passen. De desbetreffende zeven ondernemingen kregen een vragenlijst toegestuurd, en slechts drie daarvan beantwoordden deze. Van deze drie ondernemingen meldden slechts twee dat zij het betrokken product tijdens de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „het TNO”) hadden uitgevoerd naar de Unie.

(15)

De steekproef van producenten in de Unie werd overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening samengesteld na overleg met en met instemming van de organisatie van producenten op basis van het grootste representatieve verkoop- en productievolume in de Unie. Acht producenten in de Unie werden voor de steekproef geselecteerd. De Commissie heeft de acht geselecteerde ondernemingen een vragenlijst gezonden die door alle ondernemingen volledig werd beantwoord.

(16)

Gezien het geringe aantal (vier) importeurs dat reageerde en bereid was medewerking te verlenen, werd geconcludeerd dat het niet nodig was voor de importeurs een steekproef te gebruiken. De Commissie heeft de in de steekproef opgenomen ondernemingen een vragenlijst toegezonden. Slechts één importeur heeft deze vragenlijst beantwoord, maar dit antwoord was onvolledig omdat de importeur bezig was met het afsluiten van zijn activiteiten.

(17)

De Commissie verzamelde en controleerde alle informatie die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te beoordelen. De door de volgende ondernemingen verstrekte informatie is ter plaatse gecontroleerd:

a)

Producenten in de Unie

Accell Group nv, Heerenveen, Nederland,

Decathlon SA, Villeneuve d’Ascq, Frankrijk,

Cycleurope Industries SA, Romilly sur Seine, Frankrijk,

Denver SRL, Dronero, Italië,

Derby Cycles Werke GmbH, Cloppenburg, Duitsland,

MIFA Mitteldeutsche Fahrradwerke AG, Sangerhausen, Duitsland,

Sprick Rowery Sp.zo.o., Świebodzin, Polen en Sprick Cycle GmbH, Gütersloh, Duitsland,

UAB Baltik Vairas en UAB Baltic Bicycle Trade, Šiauliai, Litouwen, en Pantherwerke AG en Onyx Cycle GmbH, Löhne, Duitsland.

b)

Producenten-exporteurs in de VRC

Oyama Bicycles (Taicang) Co., China,

Tianjin Golden Wheel Bicycle (Group) Co. Ltd, China.

(18)

Het onderzoek naar dumping had betrekking op het TNO. Het onderzoek naar de ontwikkelingen met het oog op de schadebeoordeling had betrekking op de periode van januari 2007 tot het eind van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(19)

Het betrokken product is hetzelfde als het product dat valt onder Verordening (EG) nr. 1524/2000, namelijk rijwielen (inclusief bakfietsen, maar exclusief eenwielers) zonder motor, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 8712 00 10, 8712 00 30 en 8712 00 80.

(20)

Zoals bij het voorgaande onderzoek werden de rijwielen in de volgende categorieën ingedeeld:

A) al-terreinfietsen, inclusief mountainbikes 24″ of 26″,

B) trekking-, stads-, hybride-, VTC- en toerfietsen 26″ of 28″,

C) junioractie- (BMX-) en kinderfietsen 16″ of 20″,

D) andere fietsen/rijwielen (exclusief eenwielers).

(21)

Alle soorten rijwielen zoals hierboven gedefinieerd hebben dezelfde fysische en technische basiskenmerken. Bovendien worden al deze rijwielen op de markt van de Unie verkocht via vergelijkbare distributiekanalen zoals gespecialiseerde kleinhandelaren, sportketens en grootwinkelbedrijven. Omdat rijwielen in wezen dezelfde gebruiksdoeleinden hebben, zijn ze in hoge mate onderling inwisselbaar en concurreren de modellen van de verschillende categorieën met elkaar. Op deze basis werd geconcludeerd dat alle categorieën één enkel product vormen.

(22)

Uit het onderzoek bleek ook dat de in de Unie vervaardigde en verkochte rijwielen, de in het analoge land vervaardigde en verkochte rijwielen en de uit de VRC in de Unie ingevoerde rijwielen dezelfde fysische en technische basiskenmerken en dezelfde gebruiksdoeleinden hebben.

(23)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde één partij aan dat de Chinese fietsen en de in de Unie geproduceerde fietsen weinig of niet met elkaar concurreerden. Er was echter geen informatie in het dossier die dit argument kon staven en er werd hiertoe ook geen bewijs ingediend. In dit verband moet er ook op worden gewezen dat de medewerking van de Chinese producenten-exporteurs, zoals wordt opgemerkt in overweging 26, zeer gering was en dat zij zeer weinig informatie over de door de Chinese producenten vervaardigde en naar de markt van de Unie verkochte producten verstrekten. Daarom, en ook bij gebrek aan meer betrouwbare informatie, werd dit argument van de hand gewezen.

(24)

De door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en in de Unie verkochte fietsen, de op de markt van het referentieland geproduceerde en verkochte fietsen en de uit de VRC in de Unie ingevoerde fietsen worden daarom beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DE DUMPING

1.   Voorafgaande opmerkingen

(25)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de geldende maatregelen tot voortzetting of herhaling van dumping zal leiden.

(26)

De mate van medewerking in deze procedure was sinds de inleiding ervan zeer gering. Zoals vermeld in overweging 14 dienden slechts drie Chinese producten ingevulde vragenlijsten in en waren aanvankelijk bereid om mee te werken. Van deze drie ondernemingen meldden slechts twee dat zij het betrokken product tijdens het TNO hadden uitgevoerd naar de Unie. Samen waren zij goed voor minder dan 10 % van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie.

(27)

Er werden controles ter plaatse verricht bij de twee ondernemingen die uitvoeren naar de Unie. Voor een van hen was het echter niet mogelijk om de in het antwoordformulier verstrekte informatie te verifiëren, aangezien de onderneming geen documenten verschafte om de door haar ingediende gegevens te onderbouwen. De andere onderneming werkte voldoende mee, maar haar uitvoer naar de Unie tijdens het TNO maakte minder dan 5 % van de totale uitvoer van het betrokken product van de VRC naar de Unie uit.

(28)

Op basis van het bovenstaande werden de Chinese autoriteiten en de drie ondernemingen op de hoogte gesteld van de mogelijkheid dat artikel 18 van de basisverordening kan worden toegepast in verband met de geringe medewerking van de producenten/exporteurs en werden zij in de gelegenheid gesteld om hun opmerkingen te maken. De Commissie ontving op deze mededeling echter geen reactie. Daarom zijn de conclusies over de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, gebaseerd op beschikbare feiten, met name handelsstatistieken en opmerkingen van belanghebbenden.

2.   Dumping van invoer vanuit de VRC tijdens het TNO

2.1.   Referentieland

(29)

In het bericht van opening werd voorgesteld Mexico te gebruiken als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC. De belanghebbenden werd verzocht opmerkingen te maken over deze keuze.

(30)

Een belanghebbende betwistte de keuze van Mexico als referentieland, met als argument dat de binnenlandse prijzen van rijwielen in Mexico niet betrouwbaar zijn en daarom ongeschikt voor dit onderzoek. Als alternatief werd India voorgesteld. Dit argument werd echter niet gestaafd en wordt bijgevolg afgewezen.

(31)

Mexico werd bij de eerdere onderzoeken gebruikt als referentieland en er zijn geen nieuwe of gewijzigde omstandigheden aangetoond die een wijziging zouden rechtvaardigen. Het Mexicaanse marktprofiel voor het betrokken product, het aantal marktdeelnemers, de binnenlandse concurrentie en de kenmerken van het productieproces bevestigden dat Mexico nog altijd geschikt was als referentieland.

(32)

Aan de drie Mexicaanse ondernemingen werd een vragenlijst toegezonden. Slechts een van de drie ondernemingen wenste mee te werken en stuurde een beantwoorde vragenlijst terug.

2.2.   Normale waarde

(33)

De binnenlandse verkoopprijzen van het referentieland werden gebruikt om een gemiddelde normale waarde vast te stellen, met gebruikmaking van de gemiddelde wisselkoers euro/peso tijdens het TNO om een gewogen gemiddelde prijs af fabriek in euro te berekenen.

2.3.   Uitvoerprijs

(34)

Als gevolg van de toepassing van artikel 18 en van het ontbreken van andere betrouwbare informatie zijn de uitvoerprijzen voornamelijk vastgesteld op basis van de Eurostatgegevens en informatie die door de enige medewerkende Chinese exporteur is verschaft.

(35)

Tijdens het vorige onderzoek werd geconcludeerd dat de prijzen van Eurostat in het kader van het onderzoek geen goede basis waren (8). In verband met de geringe samenwerking van de Chinese exporteurs beschouwde de Commissie de invoerprijzen van Eurostat voor de VRC echter als een redelijke gegevensbron voor het onderhavige onderzoek. Toch is de Commissie zich bewust van de beperkingen van deze analyse en beseft zij dat deze alleen kan dienen als indicator van prijsontwikkelingen.

(36)

De uit de Eurostatgegevens afgeleide uitvoerprijs is een cif-prijs, die moest worden aangepast voor de gemiddelde kosten van vervoer over zee per transactie om een prijs af fabriek te berekenen. De informatie in het antwoord van de enige medewerkende Chinese producent werd gebruikt om de gemiddelde kosten van vervoer over zee per eenheid vast te stellen op 8,30 EUR. De uitvoerprijs af fabriek naar de Unie van de enige medewerkende Chinese onderneming werd vastgesteld op soortgelijke basis. De daaruit resulterende prijs per eenheid werd vervolgens gebruikt om een gewogen gemiddelde Chinese prijs af fabriek te berekenen.

2.4.   Vergelijking

(37)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde uit Mexico vergeleken met de gewogen gemiddelde Chinese uitvoerprijs in het stadium af fabriek. Op deze manier werd een gewogen gemiddelde dumpingmarge vastgesteld.

2.5.   Dumpingmarge

(38)

De berekeningen van de dumping leverden een voor het gehele land geldende dumpingmarge van meer dan 20 % op. Dit niveau moet echter als conservatief worden aangemerkt, aangezien in de Eurostatgegevens geen rekening wordt gehouden met de substantiële prijsverschillen tussen de verschillende typen van het betrokken product. In dit verband moet worden opgemerkt dat de dumpingmarges volgens de informatie in het verzoek meer dan 100 % bereikten.

3.   Ontwikkeling van de invoer als de maatregelen worden ingetrokken

3.1.   Voorafgaande opmerking

(39)

Bij de analyse van de waarschijnlijke ontwikkeling van de invoer uit de VRC werd zowel naar de verwachte prijsontwikkelingen als naar de verwachte hoeveelheid gekeken.

3.2.   Reservecapaciteit van de Chinese producenten-exporteurs

(40)

Volgens de informatie in het verzoek is de Chinese rijwielindustrie, wat de hoeveelheid betreft, de grootste ter wereld. De VRC heeft een productiecapaciteit van 100 tot 110 miljoen rijwielen en een productie van ongeveer 80 miljoen rijwielen per jaar. De Chinese rijwielindustrie is op de uitvoer gericht: van de jaarlijks 80 miljoen geproduceerde rijwielen zijn er 25 miljoen voor de binnenlandse markt en zijn de resterende 55 miljoen fietsen (69 % van de totale productie) bestemd voor de uitvoer.

(41)

De reservecapaciteit in de VRC bedraagt naar schatting 20 tot 30 miljoen rijwielen per jaar; dit is meer dan het dubbele van de huidige productie in de Unie zoals vermeld in overweging 66. Bovendien is bij het onderzoek gebleken dat de productiecapaciteit voor rijwielen in de VRC gemakkelijk kan worden opgevoerd, onder andere door extra werknemers in dienst te nemen, wanneer de vraag stijgt.

(42)

Gezien het bovenstaande is het dan ook duidelijk dat bij het ontbreken van antidumpingmaatregelen een groot deel van de in de VRC beschikbare reservecapaciteit zou kunnen worden gebruikt om de uitvoer naar de Unie te verhogen.

(43)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde één belanghebbende dat de Chinese productiecapaciteit die in de verordening werd genoemd, ongefundeerd was en louter op speculatie berustte. In dit verband wordt eraan herinnerd dat de samenwerking van de Chinese producenten-exporteurs zeer gering was en dat de bevindingen grotendeels op de beschikbare feiten moesten worden gebaseerd. In dit geval, en zoals reeds opgemerkt in overweging 40, heeft de Commissie bij gebrek aan meer betrouwbare informatie gebruikgemaakt van het voorlopige bewijsmateriaal dat in het verzoek werd verstrekt. Het onderzoek bracht geen informatie aan het licht waaruit zou blijken dat dit voorlopige bewijs onjuist was. De belanghebbende verschafte ook geen informatie of bewijs waaruit wezenlijk verschillende niveaus van reservecapaciteit in de VRC zou blijken. Dit argument werd daarom afgewezen.

3.3.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en prijzen bij uitvoer naar derde landen

(44)

Volgens de gegevens van Eurostat en uit de aanvraag is de Unie een aantrekkelijke markt voor de Chinese producenten-exporteurs.

(45)

Uit prijsinformatie van de enige medewerkende Chinese exporteur blijkt dat tijdens het TNO de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen af fabriek van het product voor derde landen lager zijn dan de gemiddelde verkoopprijzen af fabriek in de Unie. Gezien de productiecapaciteit in de VRC en de vraag op de markt van de Unie zou het zeer waarschijnlijk zijn dat de Chinese fabrikanten hun uitvoer van rijwielen naar de Unie meteen zouden verhogen als de maatregelen worden ingetrokken. Bovendien kunnen de Chinese fabrikanten zich door de bestaande overcapaciteit op de Europese markt begeven tegen zeer lage prijzen.

3.4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(46)

Aangezien — zelfs bij de huidige maatregelen — een conservatieve vergelijking met gebruikmaking van Eurostatgegevens en informatie van de enige medewerkende Chinese exporteur, een dumpingmarge van meer dan 20 % voor de Chinese uitvoer tijdens het TNO liet zien, is het zeer waarschijnlijk dat de dumping bij het uitblijven van maatregelen zal voortduren.

(47)

Uit de bovenstaande analyse bleek dat Chinese producten nog steeds tegen dumpingprijzen in de Unie werden ingevoerd. Vooral gezien de in de VRC beschikbare reservecapaciteit, die zo nodig gemakkelijk kan worden vergroot, en de analyse van de prijsniveaus in de Unie en in andere derde landen, kan worden geconcludeerd dat de dumping waarschijnlijk zal worden voortgezet als de maatregelen worden ingetrokken.

D.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(48)

Tijdens het onderhavige onderzoek is gebleken dat er rijwielen worden vervaardigd door een honderdtal producenten in de Unie die zich bij het onderzoek hebben gemeld, plus andere producenten, waarvan de meesten werden vertegenwoordigd door hun nationale organisatie. Deze ondernemingen vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Voorts bleek uit het onderzoek dat de bedrijfstak profiteert van de in overweging 1 omschreven vrijstellingsregeling.

(49)

Alle beschikbare informatie werd gebruikt, waaronder informatie in het verzoek, gegevens die voor en na de opening van het onderzoek bij de producenten in de Unie en nationale verenigingen werden verkregen en algemene productiestatistieken, om de totale productie in de Unie vast te stellen.

2.   Verbruik in de Unie

(50)

De verkoop van de producenten in de Unie werd berekend aan de hand van de gegevens die zij in antwoord op de vragenlijst hadden verstrekt en de gegevens in het ingediende verzoek. De gegevens in het verzoek waren verzameld bij verschillende organisaties van rijwielproducenten in de Unie.

(51)

Het zichtbare verbruik in de Unie werd vastgesteld door de verkopen van alle producenten in de Unie op de markt van de Unie te nemen, geraamd zoals in overweging 68 vermeld, en daaraan de invoer volgens Eurostat toe te voegen.

(52)

Tussen 2007 en het TNO is het verbruik in de Unie verminderd met 11 %, namelijk van 22 912 066 eenheden in 2007 tot 20 336 813 eenheden tijdens het TNO. Het verbruik is vooral gedaald tussen 2008 en 2009. Hierna volgen de gedetailleerde gegevens, uitgedrukt in eenheden:

Tabel 1 —   Verbruik

 

2007

2008

2009

TNO

Volume (eenheden)

 

 

 

 

+ Totale invoer

10 073 428

10 017 551

8 973 969

9 202 752

+ Productie in de Unie die op de markt van de Unie wordt verkocht

12 838 638

12 441 446

11 604 072

11 134 061

= Verbruik

22 912 066

22 458 997

20 578 041

20 336 813

Index (2007 = 100)

100

98

90

89

3.   Omvang en marktaandeel van de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China

(53)

Het invoervolume van het betrokken product werd vastgesteld aan de hand van de statistische gegevens van Eurostat. Het volume van de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC is tijdens de beoordelingsperiode met 38 % gedaald tot 615 920 eenheden tijdens het TNO (zie tabel 2). De invoer van het betrokken product uit de VRC aan het begin van de beoordelingsperiode was 26 % hoger dan de import tijdens het TNO van het voorgaande onderzoek (1 april 2003 tot en met 31 maart 2004: 733 901 eenheden (9)). De grootste daling van de invoer van het betrokken product had plaats tussen 2008 en 2009, hetgeen overeenkomt met de ontwikkeling in het totale verbruik in de Unie (zie tabel 1 en 2).

(54)

Doordat de invoer uit de VRC meer daalde dan het verbruik tijdens de beoordelingsperiode, is het marktaandeel licht gedaald van 4,4 % in 2007 tot 3,1 % in het TNO.

(55)

De ontwikkeling van de invoer en van het marktaandeel van rijwielen uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode blijkt uit onderstaande tabel:

Tabel 2 —   Invoer uit de VRC

 

2007

2008

2009

TNO

Omvang van de invoer uit het betrokken land (eenheden)

986 514

941 522

598 565

615 920

Index (2007 = 100)

100

95

61

62

Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

4,4 %

4,3 %

3,0 %

3,1 %

4.   Prijzen van de betrokken invoer

4.1.   Ontwikkeling van de prijzen

(56)

Zoals reeds opgemerkt in overweging 35 beschouwde de Commissie de invoerprijzen van Eurostat voor de VRC als een redelijke gegevensbron voor het onderhavige onderzoek.

(57)

Volgens Eurostat stegen de gewogen gemiddelde invoerprijzen van de rijwielen uit de VRC in de beoordelingsperiode met 125 % tussen 2007 en het eind van het TNO. De invoerprijzen zijn in 2009 aanzienlijk gestegen en vervolgens vrijwel constant gebleven. Zie onderstaande tabel:

Tabel 3 —   Prijzen van de betrokken invoer

 

2007

2008

2009

TNO

VRC

 

 

 

 

Index (2007 = 100)

100

128

224

225

4.2.   Prijsonderbieding

(58)

Voor de vaststelling van de prijsonderbieding van rijwielen uit de VRC is de Commissie uitgegaan van gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben verstrekt en de gemiddelde prijzen van Eurostat. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie waren de prijzen aan onafhankelijke afnemers, zo nodig gecorrigeerd tot het niveau af fabriek. Uit de vergelijking bleek ook dat de invoer uit de VRC — na aftrek van het antidumpingrecht — de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 53 % onderbood.

5.   Invoer uit andere landen

(59)

Volgens Eurostat daalde de invoer uit andere landen van 9 087 000 eenheden in 2007 tot 8 587 000 eenheden in het onderzoektijdvak; dit was een algemene daling van 6 %. Zij volgden de dalende tendens van het verbruik in de Unie (– 11 %), maar in een lager tempo. Het marktaandeel van de derde landen steeg in de beoordelingsperiode van 40 % tot 42 %. Zoals vermeld in de overwegingen 35 en 56 houdt Eurostat geen rekening met het feit dat uit ieder land een ander productassortiment werd ingevoerd en daarom werd van indexen gebruikgemaakt om de de prijsontwikkelingen weer te geven. Daar het niet bekend is welke productassortimenten uit andere derde landen werd ingevoerd, is het niet zinvol de prijzen bij invoer uit de hieronder vermelde landen te vergelijken met die van de bedrijfstak van de Unie. Niettemin werden aanvullende gegevens verzameld over de invoer uit de landen die de grootste exporteurs van rijwielen zijn. Zie onderstaande tabel:

Tabel 4 —   Invoer uit andere landen

 

2007

2008

2009

TNO

Alle soorten

Eenheden × 1 000

Marktaandeel

Prijs EUR/eenheid

Eenheden × 1 000

Marktaandeel

Prijs EUR/eenheid

Eenheden × 1 000

Marktaandeel

Prijs EUR/eenheid

Eenheden × 1 000

Marktaandeel

Prijs EUR/eenheid

Taiwan

3 186

14 %

 

3 428

15 %

 

2 949

14 %

 

2 958

15 %

 

Index

100

100

100

108

110

104

93

103

125

93

105

125

Thailand

1 534

7 %

 

1 522

7 %

 

1 384

7 %

 

1 397

7 %

 

Index

100

100

100

99

101

107

90

100

127

91

103

127

Filipijnen

690

3 %

 

437

2 %

 

449

2 %

 

476

2 %

 

Index

100

100

100

63

65

105

65

73

106

69

78

103

Maleisië

475

2 %

 

361

2 %

 

193

1 %

 

265

1 %

 

Index

100

100

100

76

77

106

41

45

116

56

63

99

Sri Lanka

574

3 %

 

749

3 %

 

1 017

5 %

 

1 101

5 %

 

Index

100

100

100

131

133

107

177

197

108

192

216

107

Tunesië

550

2 %

 

527

2 %

 

530

3 %

 

495

2 %

 

Index

100

100

100

96

98

105

96

107

113

90

101

113

Andere

2 078

9 %

 

2 052

9 %

 

1 854

9 %

 

1 895

9 %

 

Index

100

100

100

99

101

110

89

99

131

91

103

127

TOTAAL

9 087

40 %

 

9 076

40 %

 

8 375

41 %

 

8 587

42 %

 

Index

100

100

100

100

102

109

92

103

125

94

106

122

1)   Taiwan

(60)

De invoer uit Taiwan is tijdens de beoordelingsperiode verminderd van 3 158 600 eenheden in 2007 tot 2 958 000 eenheden in het TNO en het marktaandeel is in dezelfde periode licht gestegen van 14 % tot 15 %. De rijwielen uit Taiwan zijn bestemd voor het hogere marktsegment. Tijdens het onderzoek is aan de hand van een modellenvergelijking aangetoond dat rijwielen uit Taiwan, net zoals in de voorafgaande onderzoeksperiode, tegen hogere prijzen worden verkocht dan soortgelijke modellen van de producenten in de Unie (10). Bovendien liet de prijs van de ingevoerde rijwielen tijdens de beoordelingsperiode een stijgende tendens zien: aan het eind van het TNO bedroeg de stijging 25 % ten opzichte van 2007.

2)   Thailand

(61)

De invoer uit Thailand is tijdens de beoordelingsperiode gedaald van 1 534 000 eenheden in 2007 tot 1 397 000 eenheden in het TNO. De vermindering van de invoer stemde overeen met de ontwikkelingen van het verbruik, aangezien het marktaandeel onveranderd 7 % bleef. De uit Thailand ingevoerde rijwielen in zijn echter rijwielen in het middensegment en tijdens het onderzoek is aan de hand van een modellenvergelijking gebleken dat rijwielen uit Thailand tegen hogere prijzen worden verkocht dan soortgelijke modellen van de bedrijfstak van de Unie. Bovendien liet de prijs van de ingevoerde rijwielen tijdens de beoordelingsperiode een stijgende tendens zien: aan het eind van het TNO bedroeg de stijging 27 % ten opzichte van 2007.

3)   Sri Lanka

(62)

De invoer uit Sri Lanka is tijdens de beoordelingsperiode bijna verdubbeld van 574 000 eenheden in 2007 tot 1 101 000 eenheden tijdens het TNO, en het marktaandeel bereikte 5 % aan het eind van de beoordelingsperiode. Een belanghebbende heeft echter verklaard dat de Chinese exporteurs de antidumpingrechten ontwijken door middel van verzending via Sri Lanka. Op dit ogenblik heeft de Commissie nog niet voldoende informatie om conclusies te trekken over de situatie van deze invoer. Gezien het bovenstaande kan niet worden uitgesloten dat de invoer die is aangemeld als zijnde van oorsprong uit Sri Lanka, bijdraagt tot de schade die de bedrijfstak van de Unie lijdt.

(63)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde een belanghebbende dat de conclusie over een mogelijke ontwijking via Sri Lanka slechts een gissing waren en dat de beweringen over ontwijkingspraktijken via Sri Lanka buiten beschouwing moesten blijven in de eindconclusies. In antwoord op dit argument moet erop worden gewezen dat de Commissie, zoals duidelijk is aangegeven in overweging 62, geen conclusie over deze kwestie getrokken.

6.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

6.1.   Voorafgaande opmerkingen

(64)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

(65)

Zoals hiervoor is uiteengezet, moest gelet op het grote aantal klagende producenten in de Unie gebruik worden gemaakt van steekproeven. De indicatoren voor de schadeanalyse zijn als volgt vastgesteld:

de macro-economische indicatoren (productiecapaciteit, omvang van de verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid, productiviteit, groei, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van eerdere dumping) werden aan de hand van de door de nationale organisaties van producenten in de Unie en individuele ondernemingen verstrekte gegevens beoordeeld voor de totale productie in de Unie. Deze factoren werden waar mogelijk getoetst aan algemene gegevens uit de officiële statistieken;

de micro-economische indicatoren (voorraden, verkoopprijzen, kasstroom, winstgevendheid, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, investeringen en lonen) werden geanalyseerd voor individuele ondernemingen, namelijk voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

6.2.   Macro-economische indicatoren

a)   Productie, productiecapaciteit en capaciteitsbenutting

(66)

De productie van de bedrijfstak van de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode elk jaar licht toe. Aan het eind van het TNO daalde de productie — overeenkomstig de ontwikkelingen in het verbruik — ten opzichte van 2007 met 11 %. Zie tabel 5:

Tabel 5 —   Totale productie in de Unie

 

2007

2008

2009

TNO

Volume (eenheden)

 

 

 

 

Productie

13 813 966

13 541 244

12 778 305

12 267 037

Index (2007 = 100)

100

98

93

89

(67)

De productiecapaciteit is marginaal gestegen (met 2 %) in de periode van 2007 tot het eind van het TNO. Naarmate de productie afnam, daalde de resulterende bezettingsgraad tussen 2007 en het TNO in totaal met 13 %. Tijdens het TNO bedroeg de bezettingsgraad nog 81 %. Zie onderstaande tabel:

Tabel 6 —   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2007

2008

2009

TNO

Volume (eenheden)

 

 

 

 

Productiecapaciteit

14 785 000

15 804 000

15 660 000

15 118 000

Index (2007 = 100)

100

107

106

102

Bezettingsgraad

93 %

86 %

82 %

81 %

Index (2007 = 100)

100

92

87

87

b)   Omvang van de verkoop

(68)

De verkoop door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie nam tussen 2007 en het eind van het TNO af met 13 %. Deze ontwikkeling volgt de algemene tendens van dalend verbruik op de markt van de Unie. Zie onderstaande tabel:

Tabel 7 —   Verkoop aan niet-verbonden afnemers

 

2007

2008

2009

TNO

Volume (eenheden)

12 838 638

12 441 446

11 604 072

11 134 061

Index (2007 = 100)

100

97

90

87

c)   Marktaandeel

(69)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is tussen 2007 en het eind van het TNO licht gedaald. In totaal is het marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode met 1,3 procentpunten gedaald. Zie onderstaande tabel:

Tabel 8 —   Marktaandeel van de Unie

 

2007

2008

2009

TNO

Marktaandeel van de Unie

56,0 %

55,4 %

56,4 %

54,7 %

Index (2007 = 100)

100

99

101

98

d)   Werkgelegenheid en productiviteit

(70)

De werkgelegenheid daalde tijdens de beoordelingsperiode met 9 % van 14 925 werknemers in 2007 tot 13 646 in het TNO.

(71)

De productiviteit is in 2008 licht toegenomen ten opzichte van 2007, maar vervolgens gedaald. Over de gehele beoordelingsperiode is de productiviteit licht gedaald met 3 %. Zie onderstaande tabel:

Tabel 9 —   Totale werkgelegenheid en productiviteit in de Unie

 

2007

2008

2009

TNO

Aantal werknemers

14 925

14 197

14 147

13 646

Index (2007 = 100)

100

95

95

91

Productiviteit (eenheden per jaar)

926

954

903

899

Index (2007 = 100)

100

103

98

97

e)   Groei

(72)

Het marktaandeel van alle producenten in de EU daalde licht met 1,3 procentpunten, terwijl het verbruik met 11 % daalde, hetgeen er duidelijk op wijst dat zij niet konden groeien.

f)   Hoogte van de dumpingmarge

(73)

De dumping vanuit de VRC duurde voort tijdens het TNO. Zoals werd aangegeven in overweging 34, is de berekening van de dumping gebaseerd op gemiddelde prijzen van Eurostat, gezien de geringe samenwerking van de Chinese exporteurs. Zoals vastgesteld in overweging 35 bevatten de gemiddelde prijzen van Eurostat beperkte informatie over het productassortiment, die van aanzienlijk belang is voor de berekening van de dumpingmarge. Gezien de reservecapaciteit van de VRC kunnen echter de gevolgen van de huidige dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie niet als verwaarloosbaar worden aangemerkt.

g)   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(74)

Onderzocht werd of de bedrijfstak van de Unie zich hersteld had van de gevolgen van eerdere dumping. De conclusie luidde dat de bedrijfstak van de EU zich niet in de verwachte mate heeft hersteld van de gevolgen van de eerdere dumping, zoals met name blijkt uit de blijvend lage winstgevendheid en een daling van de bezettingsgraad.

6.3.   Micro-economische indicatoren

h)   Voorraden

(75)

Een producent kon door de huidige interne structuur geen samenhangende gegevens over de voorraden voor de beoordelingsperiode verstrekken. Bijgevolg kon geen rekening worden gehouden met de gegevens van deze onderneming bij de analyse van de voorraden in de beoordelingsperiode.

(76)

De voorraden stegen in de beoordelingsperiode van 880 935 stuks in 2007 tot 1 091 516 stuks in het TNO, dus met 24 %. Zie onderstaande tabel:

Tabel 10 —   Voorraden

 

2007

2008

2009

TNO

Volume (eenheden)

 

 

 

 

Eindvoorraden

880 935

1 132 612

818 276

1 091 516

Index (2007 = 100)

100

129

93

124

i)   Verkoopprijzen en kosten

(77)

De gemiddelde verkoopprijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie vertoonde tijdens de beoordelingsperiode een licht dalende tendens. In totaal verhoogde de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen tussen 2007 en het einde van het TNO met 9 %, hetgeen overeenkwam met de stijging van de productiekosten zoals uiteengezet in overweging 79.

Tabel 11 —   Eenheidsprijs markt van de Unie

 

2007

2008

2009

TNO

Eenheidsprijs op de EU-markt (EUR/eenheid)

163

170

176

178

Index (2007 = 100)

100

104

108

109

(78)

De productiekosten werden berekend door het gewogen gemiddelde te nemen van alle soorten die door de in de steekproef opgenomen producenten waren vervaardigd.

(79)

Over de gehele periode daalden de productiekosten met 9 %. Deze toename is vooral te danken aan een wijziging in het productassortiment. Zie onderstaande tabel:

Tabel 12 —   Productiekosten per eenheid

 

2007

2008

2009

TNO

Productiekosten (EUR per eenheid)

165

169

180

180

Index (2007 = 100)

100

102

109

109

(80)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde een partij dat de toename van de productiekosten plaatsvond tegen de achtergrond van sterk dalende prijzen van sommige grondstoffen zoals staal en aluminium, waaruit volgens hem bleek dat de bedrijfstak de schade aan zichzelf te wijten had. Deze bewering werd echter niet met voldoende bewijsmateriaal gestaafd. Deze partij verschafte namelijk alleen informatie waaruit in zeer algemene termen de prijsontwikkeling van aluminium en staal tijdens de beoordelingsperiode was af te leiden, maar toonde niet aan in welke mate deze ontwikkelingen hun uitwerking konden hebben op de algemene productiekosten van rijwielen. Bovendien werd dit argument pas naar voren gebracht na de mededeling, d.w.z. in een gevorderd stadium van de procedure, en kon daarom niet meer worden geverifieerd. Dit argument werd derhalve afgewezen.

j)   Winstgevendheid

(81)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten op het betrokken product was in het eerste jaar van de beoordelingsperiode negatief (– 1,7 %). In 2008 werden de producenten in de Unie winstgevend. In 2009 en tijdens het TNO leed de bedrijfstak echter weer verlies.

(82)

Uit bovenstaande ontwikkeling blijkt dat de bedrijfstak zich in een kwetsbare positie bevindt in vergelijking met het voorgaande onderzoek, toen de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO 3,6 % bedroeg.

Tabel 13 —   Winstgevendheid

 

2007

2008

2009

TNO

Winstgevendheid verkoop Unie

–1,7 %

0,6 %

–2,2 %

–1,1 %

Index (2007 = 100)

– 100

33

– 129

–68

(83)

Na de mededeling van feiten en overwegingen werd aangevoerd, zij het echter zonder verstrekking van bewijsstukken, dat de bedrijfstak van de Unie er niet in was geslaagd zijn efficiëntie en prestaties te verbeteren. Integendeel: uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie aantoonbare inspanningen heeft verricht om zich aan te passen aan de prijsdruk als gevolg van de invoer met dumping, door de productiefaciliteiten te verplaatsen binnen de Unie en op die manier de kostenefficiëntie te verbeteren, zoals blijkt in overweging 85. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

k)   Rendement van investeringen

(84)

De investeringen ten behoeve van het betrokken product daalden in de beoordelingsperiode aanzienlijk, namelijk van EUR 21 491 000 in 2007 tot EUR 11 738 000 in het TNO. De belangrijkste oorzaak hiervan was de economische crisis die in 2008 begon en die tijdens het TNO een dieptepunt bereikte, waarbij het steeds moeilijker werd nieuw kapitaal aan te boren en de verwachtingen ten aanzien van de verkoop pessimistisch waren.

(85)

Opgemerkt moet worden dat een aanzienlijk deel van de investeringen is verricht om de doelmatigheid van het productieproces te verbeteren en de laatste technologische ontwikkelingen bij te houden. Bij dit proces is een deel van de productiecapaciteit verplaatst van West- naar Oost-Europese landen, waardoor de productie over vrijwel alle lidstaten wordt verspreid. Hieruit blijkt de vitaliteit van de bedrijfstak van de Unie en het streven om concurrerend te blijven.

Tabel 14 —   Investeringen en rendement van investeringen

 

2007

2008

2009

TNO

Investeringen (× 1 000 EUR)

21 491

21 743

10 701

11 738

Index (2007 = 100)

100

101

50

55

Rendement van investeringen

–16 %

5 %

–20 %

–10 %

(86)

Een producent kon door zijn interne structuur voor de beoordelingsperiode geen samenhangende gegevens over de nettoproductie van vaste activa voor de berekening van het rendement van investeringen verschaffen. Bijgevolg kon geen rekening worden gehouden met de gegevens van deze onderneming bij de analyse van het rendement van investeringen in de beoordelingsperiode.

(87)

Het rendement van investeringen liep gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. In 2007 registreerden de producenten in de Unie een negatief rendement van 16 %, dat licht verbeterde naar een negatief rendement van 10 % tijdens het TNO.

l)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(88)

Een producent was niet in staat om voor de beoordelingsperiode samenhangende gegevens over de kasstroom te verschaffen, omdat het door zijn structuur onmogelijk was het aandeel voor de rijwielproductie in de totale kasstroom vast te stellen. Bijgevolg kon geen rekening worden gehouden met de gegevens van deze onderneming bij de analyse van de kastroom in de beoordelingsperiode.

(89)

De kasstroom, d.w.z. het vermogen van de bedrijfstak om zijn activiteiten zelf te financieren, heeft zich tijdens het onderzoektijdvak positief ontwikkeld. Tussen 2007 en het eind van het TNO heeft zich echter een daling met ongeveer 33 % voorgedaan. Zie onderstaande tabel:

Tabel 15 —   Kasstroom

 

2007

2008

2009

TNO

Kasstroom (× 1 000 EUR)

19 981

20 767

19 261

13 350

Index (2007 = 100)

100

104

96

67

(90)

De investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten worden uit interne middelen gefinancierd indien zij deel uitmaken van een groep van ondernemingen of door middel van bankkredieten. In andere gevallen wordt de kasstroom gebruikt als financieringsbron. Geen van de producenten ondervond ernstige moeilijkheden bij het aantrekken van kapitaal.

m)   Lonen

(91)

Gedurende de beoordelingsperiode stegen de loonkosten per werknemer met 11 %. Dit weerspiegelt een overschakeling naar de productie van enigszins meer geavanceerde producten.

Tabel 16 —   Lonen

 

2007

2008

2009

TNO

Loonkosten per werknemer (in EUR)

20 239

20 880

22 499

22 541

Index (2007 = 100)

100

103

111

111

(92)

Na de mededeling van feiten en overwegingen werd betoogd dat de loonkosten per werknemer toenamen terwijl de vraag daalde, hetgeen er op zou wijzen dat de bedrijfstak de schade aan zichzelf te wijten had. Uit de bovenstaande tabel blijkt inderdaad dat de loonkosten per werknemer in de beoordelingsperiode met 11 % waren gestegen. Zoals echter in overweging 70 wordt uiteengezet, nam het aantal werknemers af met 9 %. Daarom stegen de totale loonkosten met slechts 2 %. Daarom bleek het totale effect op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie zeer gering te zijn.

7.   Conclusie inzake schade

(93)

De bestaande antidumpingmaatregelen hadden een duidelijk effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak heeft immers in zekere mate kunnen profiteren van het bestaan van de maatregelen om het marktaandeel stabiel te houden. Toch is de productie in de Unie gedaald en is de winstmarge onvoldoende gebleven. De kans op meer groei en winst is ondermijnd door de prijsdruk en het volume van de invoer met dumping.

(94)

Het volume van de invoer uit de VRC is tussen 2007 en het einde van het TNO gedaald (zie overweging 53). De grootste daling van het volume van de invoer vond echter plaats tussen 2008 en 2009, toen de invoerprijzen van de VRC aanzienlijk stegen. Zoals echter uit het onderzoek is gebleken en zoals in overweging 58 is toegelicht, was deze prijsstijging voor de bedrijfstak niet voldoende om zijn positie te verbeteren. De invoer uit de VRC onderbood de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 53 %.

(95)

De bedrijfstak bevindt zich duidelijk in een kwetsbare positie aangezien hij verlies lijdt. Vrijwel alle schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de producenten in de Unie — zoals winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom — zijn tijdens de beoordelingsperiode verslechterd. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de positie van de bedrijfstak van de Unie zeker is. Bovendien is deze situatie wellicht nog verslechterd door de druk van de mogelijke ontwijkende invoer.

(96)

Daarom wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie zich nog steeds in een kwetsbare economische situatie bevindt en aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3 van de basisverordening is blijven lijden.

8.   Gevolgen van de invoer met dumping en andere factoren

8.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(97)

Tegelijkertijd met het dalende verbruik in de Unie is het marktaandeel van de Chinese invoer licht gedaald van 4,4 % tot 3,1 % (zie overweging 53). Zoals vermeld in overweging 58 onderbood de Chinese invoer — na aftrek van het bestaande antidumpingrecht — de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO met 53 %. Opgemerkt zij nogmaals dat het recht 48,5 % bedraagt. Uit de mate van onderbieding blijkt bijgevolg enerzijds dat de bestaande rechten doeltreffend zijn en anderzijds dat de maatregelen moeten worden voortgezet. Deze conclusie wordt nog versterkt door het feit dat de vastgestelde onderbieding identiek is aan die in het vorige onderzoek. Bijgevolg is het prijseffect van de invoer met dumping uit de VRC op de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk gebleven en zal dat effect wellicht blijven voortduren (zie overweging 58).

8.2.   Gevolgen van de economische crisis

(98)

Als gevolg van de negatieve economische omstandigheden tijdens het TNO is het verbruik van rijwielen verminderd. In navolging hiervan zijn ook de productie en de werkgelegenheid afgenomen. Aangezien van de rijwielindustrie geen hoge vaste kosten heeft, had de verlaging van de productie geen gevolgen voor de winstgevendheid van de rijwielindustrie van de Unie.

(99)

Na de mededeling van feiten en overwegingen werd betoogd dat de bedrijfstak van de Unie extra productiecapaciteit had gecreëerd terwijl het verbruik in de Unie afnam, hetgeen een negatief effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie had. Deze verklaring is in tegenspraak met de ontwikkeling van het verbruik en de capaciteit zoals omschreven in de overwegingen 52 en 67. Het verbruik is voornamelijk gedaald in 2008 en 2009, terwijl de productiecapaciteit reeds een jaar eerder was gestegen, namelijk in 2007 en 2008. Dit argument werd dan ook verworpen.

8.3.   Invoer uit andere landen

(100)

Zoals vermeld in overweging 59 is de omvang van de invoer uit andere derde landen in overeenstemming met de daling van het verbruik met 6 % gedaald. Het marktaandeel van de invoer uit andere landen is gestegen van 40 % in 2007 tot 42 % in het TNO. Hun gemiddelde invoerprijs is tussen 2007 en het einde van het TNO met 6 % gestegen. De voornaamste landen van waaruit het betrokken product werd ingevoerd, waren Taiwan, Thailand en Sri Lanka.

(101)

Het marktaandeel van de invoer uit Taiwan is in de beoordelingsperiode licht toegenomen (van 14 % tot 15 %). Uit de beschikbare informatie blijkt echter dat de invoer uit Taiwan onder eerlijke voorwaarden concurreert met de in de Unie geproduceerde rijwielen (zie overweging 60).

(102)

Het marktaandeel van de invoer uit Thailand bleef in de beoordelingsperiode gelijk. Zoals vermeld in overweging 61, blijkt uit de beschikbare informatie dat deze invoer tijdens het TNO werd verkocht tegen een prijs die concurrerend was met soortgelijke in de Unie geproduceerde rijwielen.

(103)

De invoer uit Sri Lanka is in de beoordelingsperiode gestegen met 92 %. In het TNO bedroeg het marktaandeel van deze invoer 5 %. Zoals in overweging 62 wordt vermeld, wordt beweerd dat de invoer uit Sri Lanka ook rijwielen uit de VRC omvat.

(104)

De conclusie luidt dat de invoer uit Taiwan en Thailand — landen die behoren tot de grootste exporteurs van rijwielen naar de Unie — geen negatief effect op de bedrijfstak van de Unie kon hebben, voornamelijk vanwege hun prijzen (vergelijkbaar of zelfs hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie). Daarentegen kan niet worden uitgesloten dat de invoer die is aangemeld als zijnde van oorsprong uit Sri Lanka, bijdraagt tot de schade die de bedrijfstak van de Unie lijdt.

8.4.   Ontwijking

(105)

Er is betoogd en aangetoond dat de Chinese exporteurs de maatregelen voortdurend ontwijken door middel van invoer via verschillende landen. Deze invoer veroorzaakt schade aan de bedrijfstak van de Unie. Gezien de bewijzen van ontwijking die in het verleden door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zijn gevonden, meer specifiek voor invoer via de Filipijnen, kan niet worden uitgesloten dat dergelijk illegaal gedrag nog steeds op de markt voorkomt en dat dit schade veroorzaakt aan de bedrijfstak van de Unie.

E.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HET VOORTDUREN VAN SCHADE

1.   Voorafgaande opmerkingen

(106)

Zoals vermeld in de overwegingen 66 tot en met 91 heeft de bedrijfstak van de Unie zich dankzij de antidumpingmaatregelen van de geleden schade kunnen herstellen, zij het slechts ten dele. Tijdens de beoordelingsperiode bevond de bedrijfstak van de Unie zich in een zwakke en kwetsbare positie en had hij nog altijd te kampen met de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping uit de VRC.

(107)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening is de invoer uit het betrokken land onderzocht om na te gaan of het waarschijnlijk is dat de schade zich zal voortzetten.

2.   Chinese uitvoervolumes

(108)

Zoals vermeld in overweging 40 is de Chinese rijwielindustrie op de uitvoer gericht. De Chinese rijwielen zijn aanwezig op de belangrijkste markten in de hele wereld, met name in de VS en Japan, waar zij een dominante positie hebben. Zoals bij een vorig onderzoek werd vermeld (11), hebben de Chinese producenten-exporteurs eind jaren negentig, na een tweejarige afwezigheid op de markt van de VS na de instelling van antidumpingrechten, hun aanwezigheid op die markt in zeer korte tijd aanzienlijk weten te vergroten. In 2009 bedroeg de uitvoer van Chinese rijwielen naar de VS ongeveer 14 055 000 eenheden terwijl het totale verbruik 14 888 000 eenheden bedroeg.

(109)

Hieruit blijkt dat de Chinese producenten in staat zijn om snel uit te voeren en op nieuwe markten door te dringen en om langdurig een dominante positie vast te houden.

(110)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde een partij dat indien maatregelen zouden komen te vervallen, de invoer van Chinese rijwielen niet wezenlijk zou toenemen omdat de Chinese exporteurs moeite hadden om te voldoen aan de Europese veiligheidsnormen (EN 14764, EN 14765, EN 14766 en EN 14781). Deze verklaring werd echter niet met enig bewijsstukken gestaafd. Integendeel: uit het onderzoek is gebleken dat een aanzienlijk deel van de fietsen en fietsonderdelen die uit de VRC worden ingevoerd aan de nodige veiligheidsnormen voldoen. Daarom was er geen reden om aan te nemen dat Chinese producenten niet in staat zijn om aan de geldende veiligheidsnormen voor fietsen te voldoen. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

3.   Reservecapaciteit in de markt van de VRC

(111)

Zoals vermeld in overweging 41 bleek tijdens het onderzoek dat de VRC over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikt. Er waren duidelijke aanwijzigingen dat — bij gebrek aan antidumpingmaatregelen — een groot deel van deze reservecapaciteit gebruikt zou kunnen worden om de uitvoer naar de Unie op te voeren. Deze vaststelling wordt bevestigd door het feit dat niets erop wijst dat derde landen of de binnenlandse markt van de VRC een eventuele productiestijging vanuit de VRC kunnen absorberen.

(112)

Bovendien werd na de mededeling van feiten en overwegingen naar voren gebracht dat de toename van de Chinese arbeidskosten de toename van de Chinese productiecapaciteit ernstig zou beperken. In dit verband wordt erop gewezen dat de medewerking van de Chinese producenten-exporteurs, zoals reeds gezegd in overweging 26, zeer laag was en dat er geen cijfers over arbeidskosten en capaciteit in de VRC zijn verschaft. Bovendien leverde de betrokken partij geen bewijs om dit argument de ondersteunen. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

4.   Beweerde ontwijkingspraktijken

(113)

Zoals vermeld in overweging 105 is er betoogd en aangetoond dat de Chinese exporteurs de maatregelen voortdurend ontwijken door middel van invoer via verschillende landen. Dit wordt bovendien bevestigd door OLAF in de Filipijnse zaak. Dergelijk gedrag laten zien hoe groot de interesse van de Chinese exporteurs voor de aantrekkelijke markt van de Unie is.

5.   Conclusie

(114)

De bedrijfstak van de Unie lijdt al jaren onder de gevolgen van de Chinese invoer met dumping en bevindt zich nog steeds in een zwakke economische positie.

(115)

Zoals eerder vermeld, heeft de bedrijfstak van de Unie zich kunnen herstellen van de Chinese dumpingpraktijken dankzij de bestaande antidumpingmaatregelen. Tijdens het TNO bevond de bedrijfstak zich echter in een moeilijke economische situatie. Als de bedrijfstak van de Unie werd blootgesteld aan steeds meer invoer met dumping uit het betrokken land, zouden de verkoop, het marktaandeel en de verkoopprijzen van de bedrijfstak wellicht verder dalen, waardoor de financiële situatie van de bedrijfstak verder zou verslechteren.

(116)

Zoals vermeld in overweging 58 lijkt het feit dat de verkoopprijs van de Chinese producenten die van de bedrijfstak van de Unie gemiddeld met 53 % onderbood, erop te wijzen dat de Chinese producenten-exporteurs het betrokken product bij gebrek aan maatregelen waarschijnlijk naar de markt van de Unie zullen uitvoeren tegen prijzen die aanzienlijk lager zijn dan die van de bedrijfstak van de Unie.

(117)

Gezien de bevindingen van het onderzoek — vooral de reservecapaciteit in de VRC, de gerichtheid op uitvoer van de Chinese bedrijfstak en het gedrag in het verleden van de Chinese exporteurs op buitenlandse markten — zal de intrekking van de maatregelen waarschijnlijk opnieuw tot schade leiden.

(118)

Tot slot is de ontwijking, zoals vermeld in de overwegingen 105 en 113, een sterke bevestiging van de conclusie dat voortzetting van de schade waarschijnlijk is. Deze ontwijking is een duidelijk bewijs dat de Uniemarkt aantrekkelijk blijft voor de Chinese producenten, die bij gebrek aan antidumpingmaatregelen waarschijnlijk grotere volumes naar de Unie zouden uitvoeren.

F.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Inleiding

(119)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie inzake schadelijke dumping duidelijk kon worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Unie was om de antidumpingmaatregelen tegen de invoer uit de VRC te handhaven.

(120)

In de vorige onderzoeken werden antidumpingmaatregelen niet in strijd geacht met het belang van de Unie. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat waarbij een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

(121)

Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, namelijk die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(122)

De rijwielindustrie van de Unie heeft bewezen gezond en concurrerend te zijn, mits de marktomstandigheden eerlijk zijn. Het onderzoek liet echter zien dat de bedrijfstak zich nog in een zwakke positie bevindt met een financieel resultaat dicht bij het kostendekkend niveau („break-even”). Daarom moeten de doeltreffende mededingingsvoorwaarden op de EU-markt worden gehandhaafd.

(123)

Aangezien nieuwe rijwielmodellen bovendien in hoge mate door de bedrijfstak van de Unie worden ontwikkeld, zou deze bedrijfstak zowel qua hoeveelheden als qua prijzen ten volle van deze ontwikkelingen kunnen profiteren indien de druk als gevolg van dumping onder controle wordt gehouden door middel van maatregelen.

(124)

De voortzetting van de maatregelen zou de bedrijfstak van de Unie ten goede komen, omdat deze dan in staat zou zijn de verkochte hoeveelheden en waarschijnlijk ook de verkoopprijzen te handhaven en mogelijkerwijze te verhogen en zo het noodzakelijke rendement te behalen om te kunnen blijven investeren in nieuwe technologie.

(125)

Indien daarentegen de maatregelen tegen de invoer uit de VRC vervallen, zal de handel verder worden verstoord en zal de bedrijfstak van de Unie zich niet kunnen herstellen. Gezien de reservecapaciteit in de VRC en het gedrag in het verleden van de Chinese exporteurs op buitenlandse markten is het duidelijk dat het — indien de maatregelen zouden vervallen — voor de bedrijfstak van de Unie zeer moeilijk, zo niet onmogelijk zou zijn om te herstellen of zelfs maar zijn positie te behouden. Zonder maatregelen zal de ongunstige situatie waarin de bedrijfstak van de Unie zich bevindt nog verslechteren, hetgeen kan leiden tot een verdere verlaging van de productiecapaciteit in de Unie en de sluiting van een aantal producenten. Daarom luidt de conclusie dat antidumpingmaatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie zijn.

(126)

Gezien de conclusies over de situatie van de bedrijfstak van de Unie (zie de overwegingen 93 tot en met 96) en op grond van de argumenten in verband met de analyse van de waarschijnlijkheid van voortzetting van schade (zie de overwegingen 106 tot en met 117), kan ook worden gesteld dat de financiële positie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ernstig zou verslechteren indien de antidumpingrechten zouden komen te vervallen.

3.   Belang van de gebruikers

(127)

Dit onderzoek wordt gesteund door de Europese Fietsersfederatie (ECF), de overkoepelende organisatie van nationale fietsersverenigingen in Europa.

(128)

Volgens de ECF is Europa de belangrijkste markt voor moderne rijwielen met hoge normen voor kwaliteit en veiligheid, en zou een toevloed van producten uit de VRC deze normen verlagen. Bovendien betoogt de ECF dat de rijwielindustrie een enorm groeipotentieel in de economie van de EU heeft, die zou worden ondermijnd indien de antidumpingmaatregelen worden beëindigd.

(129)

Voorts zij opgemerkt dat bij het vorige onderzoek werd vastgesteld dat de maatregelen geen grote gevolgen zouden hebben voor de gebruikers. Ondanks de maatregelen konden de importeurs/gebruikers in de Unie zich onder meer in de VRC blijven bevoorraden. Ook zijn er geen aanwijzigingen dat het moeilijk was andere leveranciers te vinden. Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige gevolgen heeft voor de gebruikers in de Unie.

4.   Belang van de toeleveranciers

(130)

De vereniging van fabrikanten van rijwielonderdelen (Association of the Bicycles Parts Producers — COLIPED) heeft zich tijdens het onderzoek bekendgemaakt. COLIPED voerde aan dat de Unie ongeveer 300 bedrijven met in totaal 7 300 werknemers telt die onderdelen aan rijwielproducenten leveren, en dat het voortbestaan van deze bedrijven per definitie afhangt van de voortzetting van de rijwielproductie in Europa. Zonder maatregelen zouden nog meer rijwielproducenten in Europa moeten sluiten, hetgeen negatieve gevolgen zou hebben voor de onderdelenfabrikanten in de Unie en voor de werkgelegenheid bij deze toeleveranciers. Derhalve wordt geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen in het belang van de toeleveranciers zijn.

5.   Belang van importeurs

(131)

Slechts een onafhankelijke importeur heeft een ingevulde vragenlijst over de invoer uit de VRC teruggestuurd, maar deze vragenlijst was onvolledig aangezien deze onderneming bezig was haar activiteiten stop te zetten om onbekende redenen.

(132)

In de eerste plaats wordt erop gewezen dat het, gezien het lage niveau van medewerking van de importeurs, niet mogelijk was de mogelijke gevolgen van het al dan niet instellen van maatregelen naar behoren vast te stellen. Ook wordt eraan herinnerd dat antidumpingmaatregelen niet ten doel hebben de invoer te beletten, maar om weer tot eerlijke handelsvoorwaarden te komen en te waarborgen dat niet tegen schadelijke dumpingprijzen wordt ingevoerd. Aangezien eerlijk geprijsde producten nog steeds in de Unie ingevoerd kunnen worden en de invoer uit andere landen ook mogelijk zal blijven, zullen de gevolgen voor de traditionele handel van de importeurs waarschijnlijk niet aanzienlijk zijn. Het is ook duidelijk dat de producenten in de Unie over voldoende capaciteit beschikken om een mogelijke stijging van de vraag naar rijwielen op te vangen. Zoals uit de tabel in overweging 59 blijkt, beschikken andere landen over een aanzienlijke capaciteit om rijwielen te produceren. Het is derhalve hoogst onwaarschijnlijk dat er een tekort aan rijwielen zal ontstaan.

(133)

De invoer in de Unie tegen billijke prijzen kan dus worden voortgezet, wat het waarschijnlijk maakt dat importeurs hun traditionele activiteiten zullen voortzetten, ook wanneer maatregelen tegen invoer met dumping uit de VRC worden genomen. Het lage niveau van medewerking van de onafhankelijke importeurs en het feit dat bij het onderzoek geen bewijzen naar voren zijn gekomen dat deze na de instelling van maatregelen ten aanzien van de VRC bijzondere moeilijkheden hebben gehad, bevestigt deze conclusie.

6.   Conclusie

(134)

De voortzetting van de maatregelen ten aanzien van rijwielen uit de VRC is duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie, de consumenten en de toeleveranciers van rijwielonderdelen in de Unie. Deze voortzetting maakt het voor de bedrijfstak van de Unie mogelijk om te groeien en zijn positie te verbeteren in een herstelde eerlijke mededinging. Bovendien zullen importeurs geen ernstige gevolgen van de maatregelen ondervinden omdat er nog steeds rijwielen tegen billijke prijzen op de markt beschikbaar zullen zijn. Indien daarentegen geen maatregelen worden genomen, is het waarschijnlijk dat de rijwielproducenten in de Unie de poorten moeten sluiten, waardoor ook het bestaan van de toeleveranciers van een rijwielonderdelen in de Unie in gevaar komt.

(135)

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingmaatregelen te nemen ten aanzien van de invoer van rijwielen uit de VRC.

G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(136)

In het licht van bovenstaande overwegingen moeten de antidumpingmaatregelen op rijwielen worden gehandhaafd. In overeenstemming met artikel 11, lid 2, van de basisverordening geldt een verlenging van de maatregel na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel normaliter voor vijf jaar, tenzij specifieke redenen of omstandigheden aanleiding geven tot een kortere periode.

(137)

In deze context moet worden opgemerkt dat de onderhavige procedure wordt gekenmerkt door bijzondere omstandigheden (zie de overwegingen 1 en 45), wat ook tot uitdrukking moet komen in de duur van de antidumpingmaatregelen. In wezen profiteert de bedrijfstak van de Unie van een atypische reeks maatregelen, die ad-valoremrechten op afgewerkte rijwielen combineren met een vrijstellingsregeling die de bedrijfstak in staat stelt om — onder specifieke voorwaarden — vrij van anti-ontwijkingsrechten Chinese rijwielonderdelen te gebruiken.

(138)

Uit het onderhavige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen is weer gebleken hoe complex de rijwielsector is en hoe nauw de bedrijfstak van de rijwielonderdelen er mee verbonden is. Zoals vermeld in overweging 1, maakt de rijwielindustrie in de Unie veel gebruik van de vrijstellingsregeling voor de invoer van rijwielonderdelen. Daarom is het van belang dat de werking van de maatregelen regelmatig opnieuw wordt onderzocht. Om deze redenen werd overwogen om de maatregelen te beperken tot drie jaar.

(139)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogden verscheidene producenten in de Unie en hun organisaties dat de maatregelen moesten worden verlengd met vijf jaar. De partijen betoogden voornamelijk dat de rijwielproducenten bereid waren om te investeren in de productie van rijwielonderdelen om minder afhankelijk te zijn van de invoer van Chinese rijwielonderdelen, maar een periode van drie jaar was niet voldoende om een positieve opbrengst van deze investeringen te genereren.

(140)

In dit verband is het argument dat verscheidene partijen investeringen in de rijwiel- of rijwielonderdelensector hebben gedaan of dit van plan zijn, niet relevant voor de beoordeling van de noodzaak en de duur van antidumpingmaatregelen in het kader van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. Deze beoordeling kan namelijk alleen worden gebaseerd op de vaststelling dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk leidt tot voortzetting of herhaling van dumping en schade.

(141)

Zoals reeds uiteengezet in overweging 137, wordt eraan herinnerd dat sinds de oorspronkelijke oplegging van maatregelen in 1993 en de uitbreiding ervan tot rijwielonderdelen in 1997, de situatie van de rijwielproductie in de Unie aanzienlijk is veranderd, aangezien er meer dan 250 vrijstellingen zijn verleend. Bovendien zijn maatregelen ten aanzien van rijwielen rechtstreeks verbonden aan de maatregelen die zijn uitgebreid tot rijwielonderdelen en aan het opgezette systeem van vrijstellingen. Met het oog hierop is de conclusie dat de maatregelen opnieuw moeten worden onderzocht, zoals in overweging 138 wordt uiteengezet, nog steeds geldig. In dit verband merkt de Raad op dat de Commissie ambtshalve een tussentijds nieuw onderzoek kan openen waarin wordt gekeken naar aspecten van dumping, schade en de ontheffingsregeling overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(142)

Om deze redenen, en aangezien de periode van de maatregelen in elk nieuw onderzoek aan de orde zou komen, is het te vroeg om in het kader van het huidige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te beoordelen of er specifieke redenen of omstandigheden zijn die een andere periode noodzakelijk maken dan de normale periode van vijf jaar, zoals wordt gespecificeerd in artikel 11, lid 2, van de basisverordening. Het is derhalve passend om de maatregelen te verlengen voor een periode van vijf jaar. Dit doet niets af aan het feit dat de duur van de huidige antidumpingmaatregelen kan worden herzien in een eventueel later volledig tussentijds nieuw onderzoek, afhankelijk van de bevindingen.

H.   SLOTBEPALINGEN

(143)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Met de standpunten en opmerkingen werd rekening gehouden wanneer dit gerechtvaardigd was.

(144)

Uit bovenstaande overwegingen volgt dat de antidumpingrechten nog vijf jaar moeten worden gehandhaafd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op tweewielige en andere rijwielen (met inbegrip van bakfietsen, maar exclusief eenwielers) zonder motor, vallende onder de GN-codes ex 8712 00 10 (Taric-code 8712001090), 8712 00 30 en ex 8712 00 80 (Taric-code 8712008090), uit de Volksrepubliek China.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 genoemde product bedraagt 48,5 %.

3.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 3 oktober 2011.

Voor de Raad

De voorzitster

J. FEDAK


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 228 van 9.9.1993, blz. 1.

(3)  PB L 16 van 18.1.1997, blz. 55.

(4)  PB L 17 van 21.2.1997, blz. 17.

(5)  PB L 175 van 14.7.2000, blz. 39.

(6)  PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1.

(7)  PB C 188 van 13.7.2010, blz. 5.

(8)  PB L 183 van 14.7.2005, blz. 20.

(9)  PB L 183 van 14.7.2005, blz. 19.

(10)  PB L 183 van 14.7.2005, blz. 30.

(11)  PB L 175 van 14.7.2000, blz. 49.


6.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 991/2011 VAN DE COMMISSIE

van 5 oktober 2011

tot wijziging van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor Zuid-Afrika in de lijsten van derde landen of delen daarvan met betrekking tot hoogpathogene aviaire influenza

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, punt 1, eerste alinea, en punt 4,

Gezien Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (2), en met name artikel 23, lid 1, en artikel 24, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2007/777/EG van de Commissie van 29 november 2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor bepaalde uit derde landen ingevoerde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen voor menselijke consumptie en tot intrekking van Beschikking 2005/432/EG (3) stelt voorschriften vast voor de invoer in de Unie en de doorvoer en de opslag in de Unie van zendingen vleesproducten en van zendingen behandelde magen, blazen en darmen, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (4).

(2)

Bij Beschikking 2007/777/EG zijn ook lijsten vastgesteld van derde landen en delen daarvan waaruit die producten mogen worden ingevoerd, doorgevoerd en opgeslagen, worden de modellen van de volksgezondheids- en diergezondheidscertificaten gegeven, alsmede de voor die ingevoerde producten vereiste voorschriften inzake de oorsprong en de voor die producten vereiste behandelingen.

(3)

Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (5) bevat voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer in en de doorvoer, met inbegrip van opslag tijdens doorvoer, door de Unie van pluimvee, broedeieren, eendagskuikens en van specifieke pathogenen vrije eieren en van vlees, gehakt vlees en separatorvlees van pluimvee, inclusief loopvogels en vrij vederwild, eieren en eiproducten. Die verordening bepaalt dat die producten alleen mogen worden ingevoerd in de Unie uit de derde landen, gebieden, zones of compartimenten die in bijlage I, deel 1, bij die verordening zijn aangegeven.

(4)

Wegens uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) in Zuid-Afrika werden Beschikking 2007/777/EG en Verordening (EG) nr. 798/2008 gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 536/2011 van de Commissie (6) om specifieke behandelingen voor te schrijven voor uit Zuid-Afrika ingevoerde vleesproducten, behandelde magen, blazen en darmen voor menselijke consumptie, verkregen van vlees van gekweekte loopvogels en biltong/jerky en gepasteuriseerde vleesproducten, geheel of gedeeltelijk bestaande uit vlees van pluimvee, gekweekt vederwild, loopvogels en vrij vederwild die toereikend zijn om met die producten verband houdende risico's voor de diergezondheid weg te nemen en om de onder Verordening (EG) nr. 798/2008 vallende invoer van fok- en gebruiksloopvogels en van eendagskuikens, broedeieren en vlees van loopvogels van het hele grondgebied van Zuid-Afrika te verbieden.

(5)

Zuid-Afrika heeft bij de Commissie informatie ingediend over de genomen bestrijdingsmaatregelen in verband met de recente HPAI-uitbraken. De Commissie heeft die informatie en de epidemiologische situatie na die uitbraken in Zuid-Afrika geëvalueerd.

(6)

Voorts heeft het veterinair noodteam van de Unie een inspectiebezoek aan Zuid-Afrika afgelegd en aanbevelingen gedaan ter verbetering van de ziektebestrijding.

(7)

Zuid-Afrika heeft een ruimingsbeleid gehanteerd om de ziekte te bestrijden en de verspreiding ervan te beperken. Zuid-Afrika neemt maatregelen ter bewaking van aviaire influenza die aan de vereisten van bijlage IV, deel II, bij Verordening (EG) nr. 798/2008 lijken te voldoen.

(8)

Het positieve resultaat van de evaluatie van de ziektesituatie en de door Zuid-Afrika uitgevoerde epidemiologische onderzoeken maken het mogelijk de beperkingen op de invoer van loopvogelvlees in de Unie te beperken tot het door de ziekte getroffen deel van het grondgebied van Zuid-Afrika, waarvoor Zuid-Afrika beperkende maatregelen heeft vastgesteld. De beperkingen op de invoer van levende loopvogels en hun broedeieren moeten echter voor het gehele grondgebied van Zuid-Afrika worden gehandhaafd wegens het grotere risico van het mogelijke binnenbrengen van het virus in de Unie.

(9)

Wat betreft de behandelingen overeenkomstig Beschikking 2007/777/EG voor bepaalde ingevoerde vleesproducten, behandelde magen blazen, en darmen voor menselijke consumptie en voor biltong/jerky en gepasteuriseerde vleesproducten, moeten de vóór de HPAI-uitbraken toegepaste behandelingen opnieuw worden toegepast bij de uit het ziektevrije deel van het grondgebied van Zuid-Afrika afkomstige producten.

(10)

In bijlage II, deel 1, bij Beschikking 2007/777/EG worden de gebieden of delen van gebieden van derde landen vermeld waarvoor regionalisatie om redenen van diergezondheid geldt. De gegevens voor Zuid-Afrika moeten zodanig worden gewijzigd dat rekening wordt gehouden met de nieuwe ziektesituatie wat betreft HPAI in dat derde land en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de beperkingen op de invoer van getroffen producten in de Unie.

(11)

Beschikking 2007/777/EG en Verordening (EG) nr. 798/2008 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 oktober 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.

(3)  PB L 312 van 30.11.2007, blz. 49.

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(5)  PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1.

(6)  PB L 147 van 2.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE I

Bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel 1 worden de gegevens voor Zuid-Afrika vervangen door:

„Zuid-Afrika

ZA

01/2005

Het hele land

ZA-1

01/2005

Het hele land, met uitzondering van:

het deel van het gebied waar mond-en-klauwzeer wordt bestreden, gelegen in de veterinaire gebieden Mpumalanga en de noordelijke provincies, in het district Ingwavuma in het veterinaire gebied Natal en in het grensgebied met Botswana ten oosten van de 28e lengtegraad, en het district Camperdown in de provincie KwaZuluNatal.

ZA-2

01/2011

Het hele land, met uitzondering van:

het deel van het gebied binnen de volgende grenzen:

ten noorden: Swartberggebergte;

ten zuiden: Outeniquagebergte;

ten oosten: de weg R339 die het Swartberggebergte verbindt met het Outeniquagebergte, van Barandas via Uniondale;

ten westen: Gamkaberg die het Swartberggebergte verbindt met de rivier de Gamka in zuidelijke richting naar het Outeniquagebergte.”

2)

In deel 2 worden de gegevens voor Zuid-Afrika vervangen door:

„ZA-0

Zuid-Afrika (1)

Het hele land ZA-0

C

C

C

A

D

D

A

C

C

A

A

D

XXX

ZA-2

Zuid Afrika ZA-2 (1)

XXX

XXX

XXX

XXX

D

A

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

D

XXX”

3)

In deel 3 worden de gegevens voor Zuid-Afrika vervangen door:

„ZA

Zuid-Afrika

XXX

XXX

XXX

XXX

D

D

A

XXX

XXX

A

A

D

XXX

Zuid Afrika ZA-1

E

E

XXX

XXX

XXX

XXX

A

E

XXX

A

A

XXX

XXX

Zuid Afrika ZA-2

XXX

XXX

XXX

XXX

E

E

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

E

XXX”


BIJLAGE II

In bijlage I, deel 1, bij Verordening (EG) nr. 798/2008 worden de gegevens voor Zuid-Afrika vervangen door:

„ZA — Zuid-Afrika

ZA-0

Het hele land

SPF

 

 

 

 

 

 

 

EP, E

 

 

 

 

 

 

S4”

BPR

I

P2

9.4.2011

 

A

 

 

DOR

II

HER

III

ZA-1

Het hele land, met uitzondering van ZA-2

RAT

VII

 

 

9.10.2011

 

 

 

ZA-2

Het deel van het gebied binnen de volgende grenzen:

ten noorden: Swartberggebergte;

ten zuiden: Outeniquagebergte;

ten oosten: de weg R339 die het Swartberggebergte verbindt met het Outeniquagebergte, van Barandas via Uniondale;

ten westen: Gamkaberg die het Swartberggebergte verbindt met de rivier de Gamka in zuidelijke richting naar het Outeniquagebergte.

RAT

VII

P2

9.4.2011

 

 

 

 


6.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 992/2011 VAN DE COMMISSIE

van 5 oktober 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 oktober 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

BR

31,9

MK

38,5

ZZ

35,2

0707 00 05

EG

98,1

MK

44,0

TR

126,8

ZZ

89,6

0709 90 70

TR

123,0

ZZ

123,0

0805 50 10

AR

69,4

BR

41,3

CL

60,5

TR

64,6

UY

68,8

ZA

75,1

ZZ

63,3

0806 10 10

CL

79,6

EG

65,0

MK

82,2

TR

108,1

ZA

62,4

ZZ

79,5

0808 10 80

CL

90,0

CN

82,6

NZ

116,9

US

114,5

ZA

85,4

ZZ

97,9

0808 20 50

CN

50,2

TR

107,9

ZA

60,3

ZZ

72,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

6.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/25


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2011

houdende benoeming van twee Ierse leden en een Iers plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s

(2011/649/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Ierse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad respectievelijk Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 aangenomen.

(2)

In het Comité van de Regio’s zijn twee zetels van lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijnen van mevrouw Michelle MULHERIN en de heer Denis LANDY. Er is tevens een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Terry BRENNAN,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Worden benoemd in het Comité van de Regio’s voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:

a)

tot lid:

de heer John SHEAHAN, Member of Limerick County Council

de heer Des HURLEY, Member of Carlow Local Authorities (County and Town)

en

b)

tot plaatsvervanger:

mevrouw Catherine YORE, Member of Meath County Council.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SAWICKI


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


6.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/26


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2011

houdende benoeming van een Luxemburgs lid en een Luxemburgs plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio’s

(2011/650/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Luxemburgse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/2014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Paul-Henri MEYERS. Door de benoeming van de heer Gilles ROTH tot lid van het Comité van de Regio’s is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Worden benoemd in het Comité van de Regio’s voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:

a)

tot lid:

de heer Gilles ROTH, bourgmestre de la commune de Mamer,

en

b)

tot plaatsvervangend lid:

de heer Pierre WIES, bourgmestre de la commune de Larochette.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SAWICKI


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


6.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/27


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2011

betreffende de steun voor de destructiesector in 2003 Steunmaatregel van de staten C 23/05 (ex NN 8/04 en ex N 515/03)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4425)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/651/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 7 november 2003 heeft de Permanente Vertegenwoordiging van Frankrijk bij de Europese Unie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd) (1) een vrijstelling van betaling van de destructiebelasting ten gunste van bepaalde detailhandelaren in vlees aangemeld.

(2)

De oorspronkelijke aanmelding had enerzijds betrekking op in 2003 toegewezen steun en anderzijds voorgenomen steun met ingang van 2004. Aangezien een deel van deze steun reeds werd toegewezen, heeft de Commissie destijds besloten het dossier op te splitsen. Van de in 2003 toegewezen steun maakt enkel de vrijstelling van de destructiebelasting het voorwerp uit van een onderzoek in het kader van dit besluit.

(3)

De destructiebelasting werd op 1 januari 2004 afgeschaft. Vervolgens werd de financiering van de openbare destructiedienst door een „slachtbelasting” gegarandeerd, ten aanzien waarvan de Commissie geen bezwaar had gemaakt (2).

(4)

In het kader van het onderzoek van het „slachtbelasting-” dossier (staatssteun nr. N 515A/03) hebben de Franse autoriteiten de Commissie ook relevante informatie over deze zaak verschaft, met name bij brief van 29 december 2003.

(5)

Bij schrijven van 7 april 2005, geregistreerd op 12 april 2005, hebben de Franse autoriteiten aanvullende informatie voorgelegd waar de Commissie bij brief van 4 maart 2005 om had verzocht.

(6)

De Commissie heeft bij brief nr. SG(2005)D/202956 van 7 juli 2005 de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU ten aanzien van de bovengenoemde steun ingeleid.

(7)

Het besluit tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (3). De Commissie heeft de andere lidstaten en belanghebbende derden verzocht hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel kenbaar te maken.

(8)

De Franse autoriteiten hebben hun opmerkingen gestuurd bij brieven van 20 september 2005 en 15 november 2005, geregistreerd op 17 november 2005.

(9)

De Commissie heeft op 18 oktober 2005 opmerkingen van de Confédération de la boucherie, boucherie-charcuterie, traiteurs (Bond van slagerijen, varkensslagerijen en cateringbedrijven, hierna „CFBCT” genoemd) en op 17 oktober 2005 en 11 juli 2008 opmerkingen van een particuliere onderneming (4) ontvangen.

(10)

Bij brief van 18 april 2011 hebben de Franse autoriteiten bevestigd dat de vrijstelling van betaling van de belasting op vleesaankopen (de zogenaamde „destructiebelasting”) die voor 2003 werd toegekend aan bepaalde ondernemingen die landbouwproducten afzetten, onder het toepassingsgebied viel van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (5).

II.   BESCHRIJVING

(11)

De maatregel in kwestie betreft de financiering voor het jaar 2003 van de openbare destructiedienst en de vernietiging van vleesbeendermeel dat verder geen commercieel doel dient.

(12)

De openbare dienst werd voordien door de destructiebelasting gefinancierd, die was ingesteld bij artikel 302 bis ZD van de Code général des impôts (het algemene belastingwetboek), welk artikel in het belastingwetboek is ingevoegd bij artikel 1 van wet nr. 96-1139 van 26 december 1996 betreffende de ophaling en verwijdering van kadavers van dieren en slachthuisafval (hierna „de wet van 1996” genoemd).

(13)

De destructiebelasting werd geheven op de aankopen van vlees en andere gespecificeerde producten door iedereen die dergelijke producten in het klein verkocht. De belasting moest in beginsel door alle detailhandelaren worden betaald. De belastinggrondslag was de waarde exclusief btw van de aangekochte producten van welke herkomst ook:

vlees en slachtafvallen, vers of gekookt, gekoeld of bevroren, van pluimvee, konijnen, wild, runderen, schapen, geiten, varkens en paarden, ezels en kruisingen daarvan;

worst, vleeswaren, reuzel, vleesconserven en verwerkte slachtafvallen;

diervoeders op basis van vlees en slachtafvallen.

(14)

Ondernemingen waarvan de omzet in het voorgaande kalenderjaar lager was dan 2 500 000 FRF (6) (381 122 EUR) exclusief btw, werden van de belasting vrijgesteld. Het belastingpercentage was vastgesteld, per tranche van de maandelijkse aankopen exclusief btw, op 0,5 % voor aankopen tot 125 000 FRF (19 056 EUR) en op 0,9 % voor aankopen boven 125 000 FRF. Bij artikel 35 van de wijzigingswet inzake financiën voor 2000 (wet nr. 2000-1353 van 30 december 2000) zijn een aantal wijzigingen in het mechanisme van de destructiebelasting ingevoerd, die op 1 januari 2001 van kracht zijn geworden. Deze wijzigingen zijn aangebracht om de effecten van de BSE-crisis tegen te gaan en de daarmee gepaard gaande extra kosten te bestrijden. Achteraf is de belastinggrondslag ook verruimd tot „andere producten op basis van vlees”. Het belastingpercentage werd vastgesteld op 2,1 % voor de tranche van maandelijkse aankopen tot 125 000 FRF (19 056 EUR) en daarboven 3,9 %. Bovendien werden alle ondernemingen die in het voorgaande kalenderjaar een omzet van minder dan 5 000 000 FRF (762 245 EUR) exclusief btw hadden, van de belasting vrijgesteld.

(15)

Aanvankelijk, dat wil zeggen vanaf 1 januari 1997, was de opbrengst van de belasting bestemd voor een speciaal voor dit doel opgericht fonds ter financiering van de dienstverlening voor de ophaling en verwijdering van kadavers van dieren en van in beslag genomen vlees dat ongeschikt wordt geacht voor menselijke en dierlijke consumptie, dat wil zeggen de activiteiten die krachtens artikel 264 van de Code rural onder de bevoegdheid van de openbare dienst vallen. Dit fonds werd beheerd door het nationale centrum ter verbetering van de structuur van de landbouwbedrijven („Centre national pour l’aménagement des structures des exploitations agricoles” CNASEA — een overheidsinstelling).

(16)

Sinds 1 januari 2001 vloeiden de opbrengsten van de destructiebelasting rechtstreeks in de algemene begroting van de staat, en niet langer in het daarvoor opgerichte fonds. Voor het jaar 2003 waren de kredieten uitgetrokken voor het „ministère de l’agriculture, de l’alimentation, de la pêche et des affaires rurales” middels het besluit nr. 2002-1580 van 30 december 2002 houdende de toepassing van de begrotingswet voor 2003. Deze kredieten waren ingeschreven als gewone uitgaven van dit ministerie in titel IV, overheidsinterventies, deel 4, economische maatregelen, stimulansen en interventies. Voor het jaar 2003 werd de opbrengst van deze belasting op 550 miljoen EUR geraamd.

(17)

In de aanmelding van 2003 werd voorzien in steun voor de opslag en de vernietiging van diermeel, alsook steun voor het vervoer en de vernietiging van gestorven dieren en slachthuisafval. Bovendien werd in de wet van 1996 voorzien in de vrijstelling van bedrijven die vlees aan de detailhandel verkopen en een jaarlijkse omzet van minder dan 762 245 EUR hadden. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, was de wet van 1996 gedurende het hele jaar 2003 van kracht.

(18)

In het besluit tot opening van de onderzoeksprocedure heeft de Commissie besloten dat de steunmaatregelen met betrekking tot het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, alsook de opslag en de vernietiging van diermeel en slachthuisafval, de handelsvoorwaarden niet zodanig ongunstig konden beïnvloeden dat het gemeenschappelijk belang werd geschaad. Zij kwamen dan ook in aanmerking voor de in artikel 107, lid 3, onder c), VWEU voorziene uitzondering als maatregelen die aan de ontwikkeling van de sector kunnen bijdragen. Daarentegen heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden wat betreft het bestaan en de verenigbaarheid van steun ten gunste van bedrijven die van de betaling van de destructiebelasting zijn vrijgesteld.

(19)

Bij de opening van de onderzoeksprocedure was de Commissie van mening dat de vrijstelling van betaling van de destructiebelasting leek te leiden tot een inkomstenverlies voor de lidstaat dat niet gerechtvaardigd leek gezien de aard en de opzet van het belastingstelsel, dat tot doel heeft de inkomsten van de staat te verzekeren. De vrijstelling was, bij weten van de Commissie, immers niet gerelateerd aan de omzet van de vleesverkoop, maar aan het totale omzetcijfer.

(20)

Aangezien de destructiebelasting wordt berekend over de waarde van de vleesproducten, leek het niet gerechtvaardigd een onderneming met een hoger omzetcijfer voor vleesproducten van betaling van de belasting vrij te stellen en zijn concurrent die een lager omzetcijfer heeft voor vleesproducten, wel aan de belasting te onderwerpen.

(21)

Bijgevolg leek de genoemde vrijstelling een selectief voordeel in te houden. Het betrof dus steun ten gunste van de vrijgestelde handelaren in de vorm van een belastingverlichting. Op basis van de cijfers betreffende de handel in vlees concludeerde de Commissie dat de belastingvrijstelling in 2003 van handelaren met een omzetcijfer van minder dan 762 245 EUR een voordeel was dat als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kon worden beschouwd.

(22)

De Commissie kon niet uitsluiten dat de vrijstelling van de belasting van invloed kon zijn op het handelsverkeer tussen de lidstaten, in het bijzonder in grensgebieden.

(23)

De belastingvrijstelling van handelaren met een omzetcijfer van minder dan 762 245 EUR leek als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU te moeten worden aangemerkt.

(24)

In dit geval leek de vrijstelling neer te komen op lastenverlichting, die elk stimulerend element ontbeert en geen enkele tegenprestatie van de begunstigden vergt, waarvan de verenigbaarheid met de mededingingsregels niet werd aangetoond.

(25)

De Commissie was derhalve van oordeel dat de steun onder het toepassingsgebied van punt 3.5 van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (7) viel, die destijds van toepassing waren. In dat punt was bepaald dat steunmaatregelen, om als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te kunnen worden beschouwd, een stimulerend element moeten inhouden of een tegenprestatie van de begunstigde moeten vergen. Tenzij communautaire voorschriften of de landbouwrichtsnoeren uitdrukkelijk in uitzonderingen voorzien, wordt eenzijdige staatssteun die louter bedoeld is om de financiële situatie van producenten te verbeteren maar op geen enkele wijze tot de ontwikkeling van de sector bijdraagt, beschouwd als exploitatiesteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(26)

Voor de bedrijven die van de betaling van de destructiebelasting waren vrijgesteld, kon de Commissie niet uitsluiten dat het ging om staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en met name om exploitatiesteun, waarvan de Commissie de verenigbaarheid met de interne markt betwijfelde.

III.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK

(27)

De Franse overheid heeft haar opmerkingen ingediend bij brieven van 20 september 2005 en 15 november 2005. In deze brieven hebben de Franse autoriteiten bevestigd dat het niet kon worden betwist dat de fiscale vrijstelling ten gunste van de niet aan de belasting onderworpen ondernemingen, representatief was voor steun in de zin van het EG-Verdrag. De Commissie zou trouwens in haar Besluit 2005/474/EG (8) met betrekking tot de vrijstelling die werd toegepast tussen 1 januari 1997 en 31 december 2002 (steun NN 17/01 heringedeeld C 49/02) een gelijkwaardige kwalificatie hebben aangenomen.

(28)

Daarentegen stelden de Franse autoriteiten dat de steun vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1998/2006 onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (9) viel. Zij stelden dat het aantal betrokken ondernemingen, dat jaarlijks gemiddeld meer dan 100 000 bedroeg, alsook de drempel van het omzetcijfer dat voor de vrijstelling was vastgesteld (762 245 EUR), impliceerden dat het bedrag van de vrijstelling dat als staatssteun zou kunnen worden aangemerkt, in alle gevallen onder de bij Verordening (EG) nr. 69/2001 vastgestelde drempel van 100 000 EUR over een periode van drie jaar viel.

(29)

Om aan te tonen dat het bedrag van de vrijstelling die de ondernemingen in 2003 genoten systematisch onder de drempel van 100 000 EUR over drie jaar viel, hebben de Franse autoriteiten van twee methoden gebruikgemaakt.

(30)

In eerste instantie hebben de Franse autoriteiten getracht het omzetcijfer van een onderneming die een belasting van 100 000 EUR over drie jaar zou hebben betaald, te reconstrueren. Deze belasting zou neerkomen op een jaarlijks gemiddelde van 33 333 EUR. Uitgaande van dit bedrag, uitgesplitst per belastingschijf (aan 2,1 % en 3,9 %), hebben de Franse autoriteiten de belastinggrondslag die met de aankoop van vlees door de onderneming overeenstemt, gereconstrueerd. Tot slot hebben zij van de waarde van deze vleesaankopen, een raming van het jaarlijks omzetcijfer afgetrokken, waarbij zij van de — maximalistische — hypothese uitgingen dat het ging om een onderneming die in de vleeshandel was gespecialiseerd. Dankzij deze methode kwamen zij uit op een omzetcijfer van de onderneming dat aanzienlijk hoger lag dan de drempel voor vrijstelling van de belasting. De vrijstellingsdrempel van 762 245 EUR werd dus ruimschoots overschreden, hetgeen betekent dat een onderneming die een belasting van 100 000 EUR over drie jaar zou betalen, in geen enkel geval van de belasting op aankopen van vlees kan worden vrijgesteld.

(31)

In tweede instantie hebben de Franse autoriteiten getracht het bedrag van de belasting te reconstrueren voor een in vlees gespecialiseerde onderneming, waarvan het omzetcijfer van 762 000 EUR net onder de vrijstellingsdrempel viel. Uitgaande van de coëfficiënt aankopen/omzetcijfer van 0,58 (10), hebben de Franse autoriteiten de waarde van de vleesaankopen van deze onderneming hiervan afgetrokken, zijnde 441 960 EUR (762 000 × 0,58). Met deze tweede methode wordt aangetoond dat het maximale vrijstellingsbedrag 13 132 EUR/jaar per onderneming bedraagt, hetgeen een bedrag is dat in ieder geval lager is dan 100 000 EUR over drie jaar.

(32)

Na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1998/2006 hebben de Franse autoriteiten bevestigd dat de vrijstelling van betaling van de belasting op vleesaankopen (de zogenaamde „destructiebelasting”) die voor 2003 werd verleend aan bepaalde ondernemingen die landbouwproducten afzetten, onder het toepassingsgebied van genoemde verordening viel, met name onder artikel 5 van deze verordening met betrekking tot overgangsmaatregelen.

IV.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

(33)

De CFBCT heeft in de eerste plaats betoogd dat de maatregel in kwestie niet beantwoordde aan de definitie van staatssteun en dat het belastingmechanisme dat op bepaalde ondernemingen werd toegepast aan de hand van het bedrag van hun omzetcijfer om redenen van de algemene opzet van het belastingstelsel volledig gerechtvaardigd was. Volgens de CFBCT werd de belasting op aankopen van vlees volgens de voor de btw en daarmee gelijkgestelde belastingen geldende regels geïnd en gecontroleerd. De vaststelling van de vrijstellingsdrempel was gebaseerd op een objectief en rationeel criterium dat identiek was aan drempels die op andere belastingen van toepassing waren. De wet van 1996 strookte met de opzet van het Franse stelsel van de invordering van de btw. Het doel van deze wet was dus niet het verkrijgen van een uitzonderlijk voordeel voor bepaalde ondernemingen maar wel het in aanmerking nemen, via de invoering van een drempelwaarde, van de draagkracht van de ondernemingen en in het bijzonder de levensvatbaarheid van ambachtelijke slagers.

(34)

In de tweede plaats had deze maatregel volgens het CFBCT geen weerslag op het intracommunautaire handelsverkeer. Door de bijzonder bescheiden omvang van de aan de betrokken maatregel onderworpen ondernemingen alsook de uiterst kleine geografische markt waarin deze ondernemingen actief waren, kon men twijfelen aan het bestaan van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(35)

Zelfs indien ervan zou zijn uitgegaan dat de van de betaling van de belasting vrijgestelde ondernemingen daadwerkelijk steun genoten, zou volgens de CFBCT deze steun in ieder geval met de regels van het Verdrag verenigbaar zijn.

(36)

De Commissie zou in aanmerking moeten nemen dat de vrijstelling van kleine ondernemingen zoals slagerijen en ambachtelijke slagerijen in dit geval door een doelstelling van algemeen belang gerechtvaardigd was: het aanpakken van de crisis van de gekkekoeienziekte en de noodzakelijke behandeling van gevaarlijke producten. Deze maatregel betrof bovendien enkel het midden- en kleinbedrijf en zou mogelijk gedekt zijn door de vrijstellingsregelingen die destijds van toepassing waren, te weten Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (11) en Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten (12).

(37)

In elk geval betoogt het CFBCT dat de eis tot teruggave van steun, die het gevolg zou zijn van een eventuele kwalificatie van de maatregel als onverenigbare staatssteun, een schending zou uitmaken van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (13), aangezien een negatief besluit met teruggave geen rekening zou houden met het rechtmatig vertrouwen van de begunstigde ondernemingen.

(38)

In elk geval zou bij de evaluatie achteraf van het bedrag van de steun op basis van een retroactieve forfaitaire belastingheffing de de-minimisdrempel niet worden gehaald, aangezien de potentiële begunstigden van deze steun voor het merendeel micro-ondernemingen waren.

(39)

Volgens de gegevens waarover de Commissie beschikt, is de particuliere onderneming in kwestie actief in de levensmiddelendistributie. Na de destructiebelasting voor de jaren 2001 tot 2003 te hebben betaald en na de terugvordering te hebben geëist van de aan de Franse belastingdiensten betaalde som, meent de onderneming een belang te hebben bij het indienen van haar opmerkingen in het kader van deze procedure.

(40)

De onderneming voert aan dat, in tegenstelling tot wat de Commissie in haar besluit tot opening van de onderzoeksprocedure van 5 juli 2005 (2005/C 228/06) (14) had besloten, de steun voor de destructiesector en de belasting op aankopen van vlees niet losstonden van elkaar. De onderneming is van mening dat de voor het jaar 2003 gestorte destructiebelasting gebaseerd is op artikel 302 bis ZD van de Code général des impôts (het algemene belastingwetboek) en een financiering van een staatssteunmechanisme in de zin van artikel 107 VWEU uitmaakt. Aangezien dit mechanisme voorafgaandelijk niet aan de Commissie werd aangemeld, moet het onwettig worden verklaard.

(41)

De onderneming betoogt bovendien dat de vrijstelling van de belasting in strijd is met artikel 107 VWEU en dat dit een onverenigbaarheid van de belasting met het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten, en bij uitbreiding met de mededingingsregels, zou meebrengen.

V.   BEOORDELING

(42)

Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU zijn behoudens de afwijkingen waarin het Verdrag voorziet, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(43)

De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn van toepassing in de sector varkensvlees krachtens artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (15). Zij zijn van toepassing in de sector rundvlees krachtens artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (16). Vóór de aanneming van Verordening (EG) nr. 1254/1999 waren de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing in de sector rundvlees krachtens artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad (17). Zij zijn van toepassing in de sectoren schapenvlees en geitenvlees krachtens artikel 22 van Verordening (EG) nr. 2467/98 van de Raad van 3 november 1998 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees (18). Zij zijn van toepassing in de sector slachtpluimvee krachtens artikel 19 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (19). Bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening” genoemd) (20) zijn deze verschillende verordeningen ingetrokken en wordt in artikel 180 voorzien in de toepasselijkheid van de regels inzake staatssteun op de hierboven vermelde producten.

(44)

De Franse autoriteiten hebben bevestigd dat de vrijstelling van betaling van de belasting op vleesaankopen (de zogenaamde „destructiebelasting”) die voor 2003 werd verleend aan bepaalde ondernemingen die landbouwproducten afzetten, onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1998/2006 viel.

(45)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1998/2006 wordt steun die aan de in deze verordening vastgelegde voorwaarden voldoet, beschouwd als steun die niet alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU vervult en waarop de in artikel 108, lid 3, VWEU vastgestelde kennisgevingsverplichting dus niet van toepassing is.

(46)

Verordening (EG) nr. 1998/2006 is van toepassing op steun die aan ondernemingen in alle sectoren wordt toegekend, maar, in het geval van bedrijven die de in bijlage I bij het EG-Verdrag vermelde landbouwproducten verwerken en afzetten, alleen wanneer het steunbedrag niet wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van dergelijke producten die van primaire producenten zijn afgenomen of die door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht en wanneer de steun niet afhankelijk wordt gesteld van de verplichting deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten door te geven.

(47)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1998/2006, is deze verordening van toepassing op steun die vóór de inwerkingtreding ervan is verleend aan in de sector verwerking en afzet van landbouwproducten actieve ondernemingen, mits aan alle in de artikelen 1 en 2 vastgestelde voorwaarden wordt voldaan. Verordening (EG) nr. 1998/2006 is op 29 december 2006 in werking getreden.

(48)

Overeenkomstig artikel 2, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1998/2006, mag het totale brutobedrag aan de-minimissteun dat aan één onderneming wordt verleend, niet hoger liggen dan 200 000 EUR over een periode van drie belastingjaren. Het vastgestelde steunplafond wordt als een subsidiebedrag uitgedrukt. Alle bedragen die worden gebruikt, zijn brutobedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt verleend, is het steunbedrag het brutosubsidie-equivalent van de steun.

(49)

De ondernemingen in kwestie waren actief in de sector verwerking en afzet van in bijlage I bij het EG-Verdrag vermelde landbouwproducten en andere producten en waren in 2003 van de destructiebelasting vrijgesteld. Overeenkomstig de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1998/2006 bedoelde overgangsmaatregelen is die verordening hier bijgevolg van toepassing.

(50)

Als bewijs dat aan de in Verordening (EG) nr. 1998/2006 vastgelegde voorwaarden was voldaan, hebben de Franse autoriteiten aangetoond dat het subsidie-equivalent van de steun die door elke begunstigde individueel werd verkregen, in geen enkel geval meer dan 200 000 EUR bedroeg over een periode van drie jaar aangezien het maximale vrijstellingsbedrag 13 132 EUR per jaar per onderneming bedroeg (zie overweging 29).

(51)

Gezien het bovenstaande is de Commissie van mening dat de vrijstelling van detailhandelaren in vlees waarvan de jaarlijkse omzet in 2003 lager is dan 762 245 EUR, onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1998/2006 valt en de daarin vastgestelde voorwaarden vervult. Daarom vormt deze vrijstelling geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De vrijstelling van de destructiebelasting voor het jaar 2003 van detailhandelaren in vlees waarvan de jaarlijkse omzet lager is dan 762 245 EUR, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2011.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag respectievelijk vervangen door de artikelen 107 en 108 VWEU. Deze twee reeksen van bepalingen zijn identiek qua inhoud. In voorkomend geval dienen voor de toepassing van dit besluit verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 VWEU te worden opgevat als verwijzingen naar de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag.

(2)  Staatssteun nr. N 515A/03, brief nr. C(2004) 936 definitief van 30 maart 2004 aan de Franse autoriteiten.

(3)  PB C 228 van 17.9.2005, blz. 13.

(4)  De onderneming heeft om de vertrouwelijke behandeling van haar identeit verzocht.

(5)  PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5.

(6)  Op basis van 1 FRF = 0,15 EUR.

(7)  PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.

(8)  PB L 176 van 8.7.2005, blz. 1.

(9)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

(10)  Gegevens van de Franse autoriteiten die op bronnen uit de bedrijfswereld zijn gebaseerd (Centres de gestion de la confédération de la boucherie).

(11)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33.

(12)  PB L 1 van 3.1.2004, blz. 1.

(13)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(14)  Vgl. voetnoot 3.

(15)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1.

(16)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21.

(17)  PB L 148 van 28.6.1968, blz. 24.

(18)  PB L 312 van 20.11.1998, blz. 1.

(19)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77.

(20)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.


Rectificaties

6.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/32


Rectificatie van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG

( Publicatieblad van de Europese Unie L 9 van 14 januari 2009 )

Bladzijde 18, artikel 8, lid 1, onder a), i):

in plaats van:

„de erkende entrepothouder, …”,

te lezen:

„de erkend entrepothouder, …”.

Bladzijde 18, artikel 8, lid 1, onder a), i):

in plaats van:

„… worden onttrokken of, in geval van onregelmatige onttrekking aan het belastingentrepot, …”

te lezen:

„… worden onttrokken en, in geval van onregelmatige onttrekking aan het belastingentrepot, …”.

Bladzijde 18, artikel 8, lid 1, onder b):

in plaats van:

„… de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;”,

te lezen:

„… de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;”.

Bladzijde 18, artikel 8, lid 1, onder c):

in plaats van:

„… de persoon die de accijnsgoederen produceert of, in geval van onregelmatige productie, …”,

te lezen:

„… de persoon die de accijnsgoederen produceert en, in geval van onregelmatige productie, …”.

Bladzijde 18, artikel 8, lid 1, onder d):

in plaats van:

„… voor wiens rekening de goederen bij invoer worden aangegeven of, in geval van onregelmatige invoer, …”,

te lezen:

„… voor wiens rekening de goederen bij invoer worden aangegeven en, in geval van onregelmatige invoer, …”.