ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.232.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 232

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
9 september 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2011/530/EU

 

*

Besluit van de Raad van 31 maart 2011 inzake de ondertekening namens de Unie en voorlopige toepassing van een Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking

1

Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking

2

 

 

2011/531/EU

 

*

Besluit van de Raad van 16 juni 2011 over het door de Europese Unie in het Gemengd Comité EU-ICAO in te nemen standpunt betreffende het besluit inzake de vaststelling van een bijlage inzake de veiligheid van de luchtvaart bij het Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking

8

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 905/2011 van de Raad van 1 september 2011 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India

14

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 906/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 907/2011 van de Raad van 6 september 2011 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2010 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Republiek Korea en Taiwan

29

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2011 van de Commissie van 8 september 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

31

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

9.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 232/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 31 maart 2011

inzake de ondertekening namens de Unie en voorlopige toepassing van een Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking

(2011/530/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft met de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie onderhandeld over een Memorandum van samenwerking tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking („memorandum van samenwerking”), overeenkomstig het mandaat op 17 december 2009 door de Raad vastgesteld, waarbij de Commissie wordt gemachtigd dergelijke onderhandelingen op te starten.

(2)

Het memorandum van samenwerking is op 27 september 2010 door beide partijen geparafeerd in de loop van de 37e vergadering van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie te Montreal.

(3)

Het memorandum van samenwerking dient te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast, in afwachting van de voltooiing van de voor de sluiting ervan vereiste procedures,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ondertekening van het Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking („memorandum van samenwerking”) wordt goedgekeurd namens de Unie, onder voorbehoud van de sluiting ervan.

De tekst van het memorandum van samenwerking is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om het memorandum van samenwerking namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

Het memorandum van samenwerking wordt voorlopig toegepast vanaf de datum van ondertekening ervan, in afwachting van de voltooiing van de voor de sluiting ervan vereiste procedures (1).

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 31 maart 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

VÖLNER P.


(1)  De datum van ondertekening van het memorandum van samenwerking, wordt door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.


MEMORANDUM VAN SAMENWERKING

tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking

DE EUROPESE UNIE („EU”),

en

DE INTERNATIONALE BURGERLUCHTVAARTORGANISATIE („ICAO”),

hierna „de partijen” genoemd,

HERINNERENDE aan het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, dat op 7 december 1944 te Chicago is ondertekend (hierna „het Verdrag van Chicago” genoemd), en met name aan artikel 55, onder a), en artikel 65,

HERINNERENDE aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name aan de artikelen 218 en 220,

REKENING HOUDENDE MET Resolutie A1-10 van de vergadering van de ICAO, waarbij de Raad van de ICAO wordt gemachtigd passende regelingen te treffen met internationale organisaties waarvan de activiteiten gevolgen hebben voor de internationale burgerluchtvaart, met name met betrekking tot technische samenwerking, uitwisseling van informatie en documenten, deelname aan vergaderingen en andere thema’s die effectieve samenwerking kunnen bevorderen,

HERINNERENDE aan het „ICAO Policy and Framework for Cooperation with respect to Regional Civil Aviation Bodies and Regional Organizations” (Beleid en samenwerkingskader van de ICAO met betrekking tot regionale burgerluchtvaartorganen en regionale organisaties), dat onder meer tot doel heeft samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met dergelijke organen en organisaties, zoals aanbevolen in een EC/ICAO-symposium over regionale organisaties, dat op 10 en 11 april 2008 plaatsvond te Montreal,

ER REKENING MEE HOUDENDE dat de meeste ICAO-normen op het gebied van luchtvaartveiligheid, luchtvaartbeveiliging, luchtverkeersbeheer en milieubescherming aan bod komen in relevante EU-wetgeving,

REKENING HOUDENDE MET het Memorandum van samenwerking (MOC) tussen het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) betreffende veiligheidsaudits en aanverwante zaken, dat op 21 maart 2006 te Montreal is ondertekend,

REKENING HOUDENDE MET het Memorandum van samenwerking tussen het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) betreffende beveiligingsaudits/-inspecties en aanverwante zaken), dat op 17 september 2008 te Montreal is ondertekend,

OVERWEGENDE DAT de Europese Gemeenschap en de Verenigde Naties op 29 april 2003 een nieuwe financiële en administratieve kaderovereenkomst hebben ondertekend, waartoe de ICAO is toegetreden via een overeenkomst met de Europese Gemeenschap die op 7 december 2004 is ondertekend,

OVERWEGENDE DAT dit memorandum van samenwerking geen voorrang heeft op en geen afbreuk doet aan bestaande vormen van samenwerking tussen de partijen, zolang deze van kracht blijven,

GELET OP Resolutie A36-2 van de vergadering van de ICAO, waarin onder meer wordt erkend dat de oprichting van regionale en subregionale systemen voor veiligheidstoezicht, inclusief regionale organisaties voor veiligheidstoezicht, een groot potentieel heeft om landen te helpen bij het naleven van hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago aan de hand van schaalvoordelen en harmonisering op grotere schaal, waarin de secretaris-generaal wordt verzocht de coördinatie en samenwerking tussen de ICAO Universal Safety Oversight Audit Programmes (USOAP) en auditprogramma’s van andere organisaties die verband houden met de veiligheid van de luchtvaart te blijven aanmoedigen, en waarin de Raad wordt aanbevolen het concept van regionale en subregionale systemen voor veiligheidstoezicht, inclusief regionale organisaties voor veiligheidstoezicht, te promoten,

OVERWEGENDE DAT de partijen dezelfde visie delen, namelijk het streven naar de grootst mogelijke uniformiteit van de Europese operationele regels, voorschriften en procedures, teneinde overeenstemming te bereiken met de ICAO-normen die in de bijlagen bij het Verdrag van Chicago vervat zijn en aldus de luchtvaartveiligheid, de luchtvaartbeveiliging, het luchtverkeersbeheer en de milieubescherming te bevorderen,

OVERWEGENDE DAT elke partij een belangrijke rol speelt bij het verwezenlijken van deze doelstelling,

OVERWEGENDE DAT de partijen met elkaar wensen te overleggen en communiceren met betrekking tot regionale samenwerking,

OVERWEGENDE DAT de EU gemeenschappelijke regels heeft vastgesteld op het gebied van luchtvaartveiligheid en luchtvaartbeveiliging en dat het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (het EASA) en de Europese Commissie inspecties uitvoeren in de EU-lidstaten om toezicht te houden op de toepassing van die regels,

OVERWEGENDE DAT de Europese Commissie in de EU de bevoegdheid heeft om de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving op het gebied van luchtvaartveiligheid, luchtvaartbeveiliging, luchtverkeersbeheer en milieubescherming te handhaven,

OVERWEGENDE dat de auditprogramma’s van de ICAO en de inspectieprogramma’s van de EU in de eerste plaats tot doel hebben de veiligheid en beveiliging van de luchtvaart te verbeteren door te beoordelen of de respectieve normen worden toegepast, door eventuele tekortkomingen op te sporen en door te garanderen dat deze in de EU worden verholpen, voor zover nodig,

OVERWEGENDE DAT de EU een kantoor heeft geopend in Montreal om de betrekkingen en de samenwerking tussen de EU en de ICAO te faciliteren en te versterken, en om de EU in staat te stellen deel te nemen aan en bij te dragen tot de activiteiten van de ICAO in het ICAO-hoofdkantoor,

OVERWEGENDE DAT, onverminderd de rechten of plichten van EU-lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Chicago en onverminderd de uit het ICAO-lidmaatschap voortvloeiende relatie tussen EU-lidstaten en de ICAO, het wenselijk is wederzijdse samenwerking tussen de EU en ICAO op het gebied van luchtvaartveiligheid, luchtvaartbeveiliging, luchtverkeersbeheer en milieubescherming tot stand te brengen, op een manier die grotere harmonisering van normen en nauwere coördinatie van hun respectieve activiteiten garandeert en met het oog op een betere benutting van de beperkte middelen en de vermijding van dubbel werk, zonder de integriteit van beide partijen aan te tasten,

OVERWEGENDE DAT de partijen erkennen dat het noodzakelijk is om gerubriceerde informatie die zij van de andere partij ontvangen, te beschermen, in de mate die vereist is uit hoofde van hun respectieve regels,

ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:

1.   Algemene bepalingen

De partijen komen overeen om, via de ondertekening van dit memorandum van samenwerking, hun relatie te versterken en nauwere samenwerking tot stand te brengen op het gebied van luchtvaartveiligheid, luchtvaartbeveiliging, luchtverkeersbeheer en milieubescherming en om, overeenkomstig vastgestelde procedureregels, het deelnemen aan activiteiten en bijwonen van vergaderingen als waarnemer te faciliteren, teneinde de internationale burgerluchtvaart te bevorderen.

Dit memorandum van samenwerking laat de rechten en plichten van de EU-lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Chicago onverlet, alsook de relatie tussen de ICAO en EU-lidstaten die het gevolg is van het feit dat die EU-lidstaten ook lid zijn van de ICAO.

Besluitvorming van de EU of de ICAO, inclusief met betrekking tot normalisering of regelgevende kwesties, komt niet aan bod in dit memorandum van samenwerking; het memorandum voorziet wel in regelgevende samenwerking in de voorbereidende fasen van dergelijke activiteiten.

Het kantoor van de Europese Unie in Montreal, dat dienst doet als vertegenwoordiging van de EU bij het ICAO-hoofdkantoor, faciliteert de betrekkingen tussen de EU en de ICAO en is het belangrijkste EU-contactpunt voor de ICAO met betrekking tot alle kwesties die verband houden met de tenuitvoerlegging van dit memorandum van samenwerking.

2.   Doelstellingen

2.1.

In dit memorandum van samenwerking:

a)

wordt een kader vastgesteld voor versterkte relaties tussen de partijen;

b)

wordt de samenwerking tussen de partijen versterkt;

c)

wordt vastgesteld op welke gebieden de partijen kunnen samenwerken; en

d)

worden de bepalingen, voorwaarden en mechanismen voor de tenuitvoerlegging van de samenwerking tussen de partijen vastgesteld.

3.   Toepassingsgebied

3.1.

In dit memorandum van samenwerking wordt vastgesteld dat de partijen op de volgende gebieden zullen samenwerken:

a)

veiligheid van de luchtvaart;

b)

beveiliging van de luchtvaart;

c)

luchtverkeersbeheer; en

d)

milieubescherming.

3.2.

Voor elk van de in punt 3.1 van dit artikel vermelde thema’s wordt een afzonderlijke bijlage bij het memorandum van samenwerking opgesteld.

3.3.

De partijen kunnen werkregelingen vaststellen waarin wordt gespecificeerd welke wederzijds overeengekomen mechanismen en procedures nodig zijn om de in de bijlagen bij dit memorandum van samenwerking vastgestelde samenwerkingsactiviteiten effectief ten uitvoer te leggen.

3.4.

De bijlagen die krachtens dit memorandum van samenwerking worden vastgesteld, vormen een integrerend onderdeel van dit memorandum van samenwerking.

4.   Vormen van samenwerking

4.1.

De partijen:

a)

stellen mechanismen vast voor overleg, coördinatie, samenwerking en informatie-uitwisseling;

b)

faciliteren de harmonisering van prestatie-eisen en de interoperabiliteit van nieuwe technologieën en systemen;

c)

coördineren respectieve audit- en inspectieprogramma’s en -resultaten en activiteiten voor technische bijstand met het oog op de betere benutting van de beperkte middelen en de vermijding van dubbel werk;

d)

wisselen informatie uit over de naleving van de ICAO-normen;

e)

stellen regelingen vast waarbij de EU deskundigheid en middelen ter beschikking kan stellen van de ICAO, onder meer in de vorm van detacheringen onder de exclusieve bevoegdheid van de secretaris-generaal, technische bijstand en gespecialiseerde opleidingen, voor zover mogelijk;

f)

staan de deelname toe van de ene partij aan de activiteiten van de andere partij in verband met audit-, inspectie- en opleidingsprogramma’s, voor zover van toepassing, waarbij EU-waarnemers alleen met toestemming van EU-lidstaten mogen deelnemen aan ICAO-audits van die lidstaten en gedetacheerde EU-deskundigen die als ICAO-auditors deelnemen aan ICAO-audits alle informatie in verband met de audits als strikt vertrouwelijk moeten behandelen overeenkomstig de toepasselijke ICAO-regels; en

g)

delen elektronische informatie, gegevens en officiële publicaties, verlenen elkaar toegang tot gegevensbanken en versterken de koppelingen tussen die gegevensbanken, zodat ze elkaar aanvullen, onverminderd de geheimhoudingsverplichtingen van elke partij en met inachtneming van de respectieve vertrouwelijkheidsregels, zoals vastgelegd in artikel 6.

5.   Samenwerkingsactiviteiten

5.1.

Zoals gespecificeerd in de bijlagen bij dit memorandum van samenwerking komen de partijen overeen om de volgende samenwerkingsactiviteiten gezamenlijk uit te voeren. De partijen:

5.1.1.

stellen mechanismen vast voor overleg, samenwerking en informatie-uitwisseling, met name:

a)

stellen zij gezamenlijke mechanismen voor regelmatige dialoog, raadpleging en informatie-uitwisseling vast en passen ze toe;

b)

zorgen zij ervoor dat elke partij tijdig op de hoogte wordt gebracht van besluiten, activiteiten, initiatieven, vergaderingen en gebeurtenissen op het gebied van luchtvaartveiligheid, luchtvaartbeveiliging, luchtverkeersbeheer en milieubescherming die relevant zijn voor dit memorandum van samenwerking, en dat elke partij relevante documenten ontvangt. Indien nodig kunnen briefings worden georganiseerd;

c)

verlenen zij gratis toegang tot alle officiële documenten en publicaties;

d)

stellen zij gegevensbanken en informatie op websites ter beschikking van de andere partij; en

e)

zorgen zij ervoor dat de EU elektronische toegang krijgt en heeft tot alle ICAO State Letters waarvan het onderwerp relevant is voor het toepassingsgebied van dit memorandum van samenwerking en de bijlagen daarbij;

5.1.2.

stellen een samenwerkingskader vast om de audit- en inspectieprogramma’s beter te coördineren, teneinde de beperkte middelen beter te benutten en dubbel werk te vermijden;

5.1.3.

stellen gezamenlijke mechanismen vast voor nauwe samenwerking op het gebied van programmaplanning en technische bijstand;

5.1.4.

werken samen om mondiale interoperabiliteit van nieuwe technologieën en systemen te bevorderen en stellen gezamenlijke mechanismen vast om de samenwerking bij het gebruik van nieuwe technologieën te versterken;

5.1.5.

zorgen voor tijdig overleg, zodat de coördinatie van en samenhang tussen regels, beleidsmaatregelen, benaderingen en ICAO Standards and Recommended Practices (SARP’s) worden verbeterd;

5.1.6.

stellen werkregelingen vast om de uitwisseling van deskundigheid en middelen als volgt te vergemakkelijken:

a)

de ICAO verstrekt de EU deskundigheid en advies over de beste praktijken om SARP’s ten uitvoer te leggen;

b)

de EU verstrekt deskundigheid aan de ICAO, onder meer in de vorm van detacheringen bij het ICAO-secretariaat;

c)

de EU spant zich in om een financiële bijdrage aan de ICAO te verstrekken om de kosten tijdens de tenuitvoerlegging van dit memorandum van samenwerking te dekken, waaronder administratieve kosten, kosten voor de levering van documenten en publicaties en bijbehorende diensten, kosten van het gebruik van lokalen in het ICAO-hoofdkantoor en kosten van informatietechnologie;

d)

de EU spant zich in om een financiële bijdrage aan de ICAO te verstrekken ter ondersteuning van technische samenwerkingsprogramma’s van de ICAO en andere, door het Gemengd Comité vast te stellen, ICAO-activiteiten, in overeenstemming met de financiële en administratieve kaderovereenkomst; en

e)

een eventueel nieuw kader en voorwaarden voor detacheringen bij en financiële bijdragen aan de ICAO in het kader van dit memorandum van samenwerking worden vastgesteld in daartoe binnen het Gemengd Comité overeengekomen werkregelingen. Deze werkregelingen voorzien in de mogelijkheid voor de EU om financiële informatie aan de ICAO te vragen in het kader van deze bijdragen;

5.1.7.

stellen elkaar in kennis van alle relevante opleidingsprogramma’s en faciliteren de deelname van de andere partij, voor zover van toepassing;

5.1.8.

zorgen samen voor de organisatie en coördinatie van relevante activiteiten, voor zover van toepassing.

6.   Vertrouwelijkheid

6.1.

Elke partij neemt alle redelijke maatregelen die nodig zijn om informatie die in het kader van dit memorandum van samenwerking en de bijlagen daarbij van de andere partij is ontvangen, te beschermen tegen ongeoorloofde bekendmaking. Wanneer een partij informatie aan de andere partij verstrekt, mag zij aanduiden welke delen van de informatie niet mogen worden bekendgemaakt.

6.2.

De partijen komen overeen om, in de mate die vereist is uit hoofde van hun respectieve regels, verordeningen en wetten, de gerubriceerde informatie die in het kader van de toepassing van dit memorandum van samenwerking en de bijlagen daarbij van de andere partij wordt ontvangen, te beschermen.

6.3.

Overeenkomstig hun respectieve regels, verordeningen en wetten mogen de partijen met name informatie die zij in het kader van dit memorandum van samenwerking en de bijlagen daarbij van elkaar hebben ontvangen en waarop eigendomsrechten rusten, niet bekendmaken. Dergelijke informatie wordt op passende wijze gemerkt, overeenkomstig de respectieve regels van de partijen.

6.4.

De partijen komen werkregelingen overeen voor verdere procedures inzake de bescherming van gerubriceerde informatie die krachtens dit memorandum van samenwerking in de bijlagen daarbij wordt verstrekt, voor zover vereist. Deze procedures bieden elke partij de mogelijkheid na te gaan welke beschermingsmaatregelen de andere partij heeft genomen.

7.   Gemengd Comité van de partijen

7.1.

Er wordt een Gemengd Comité opgericht dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de partijen. Het Gemengd Comité wordt gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van elke partij. Het Gemengd Comité is verantwoordelijk voor de effectieve werking van de bijlagen bij dit memorandum van samenwerking, inclusief de vaststelling van de bijlagen.

7.2.

Minstens een keer per jaar wordt een vergadering van het Gemengd Comité georganiseerd om de tenuitvoerlegging van de bijlagen bij dit memorandum van samenwerking te beoordelen. Deze vergadering wordt op kosteneffectieve wijze georganiseerd. Elke partij kan op elk ogenblik vragen dat een vergadering van het Gemengd Comité wordt gehouden.

7.3.

Het Gemengd Comité kan van gedachten wisselen over alle thema’s die verband houden met de werking en tenuitvoerlegging van dit memorandum van samenwerking en de bijlagen daarbij. Het heeft met name tot taak:

a)

alle problemen met de toepassing en tenuitvoerlegging van de bijlagen bij dit memorandum van samenwerking op te lossen;

b)

na te gaan hoe de werking van de bijlagen bij dit memorandum van samenwerking kan worden verbeterd en, voor zover van toepassing, aanbevelingen voor wijzigingen te doen aan de partijen;

c)

bijlagen bij dit memorandum van samenwerking en werkregelingen binnen het toepassingsgebied van de bijlagen of wijzigingen daarvan vast te stellen;

d)

financiële en middelengerelateerde kwesties met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het memorandum van samenwerking en de bijlagen daarbij te bekijken; en

e)

alle geschillen of disputen over de interpretatie of toepassing van dit memorandum van samenwerking en de bijlagen daarbij op te lossen.

7.4.

Het Gemengd Comité werkt op basis van overeenstemming tussen de voorzitters van elke partij.

8.   Geschillenbeslechting

8.1.

Elke partij kan om overleg vragen met de andere partij over elke aangelegenheid die verband houdt met dit memorandum van samenwerking. De andere partij zal prompt reageren op een dergelijk verzoek en binnen 45 dagen op een door de partijen overeengekomen tijdstip in overleg treden.

8.2.

De partijen stellen alles in het werk om op het laagst mogelijke technische niveau door middel van overleg een oplossing te vinden voor geschillen die voortvloeien uit hun samenwerking in het kader van dit memorandum van samenwerking.

8.3.

Wanneer een geschil niet overeenkomstig punt 8.2 van dit artikel kan worden beslecht, mag elke partij het geschil voorleggen aan het Gemengd Comité, dat overeenkomstig artikel 7 van dit memorandum van samenwerking raadplegingen zal houden over de kwestie teneinde het geschil door onderhandeling op te lossen.

8.4.

Onverminderd de punten 8.1 tot en met 8.3 van dit artikel worden de geschillenbeslechtingsbepalingen van de financiële en administratieve kaderovereenkomst toegepast om geschillen over financieel beheer op te lossen.

8.5.

Niets in dit memorandum van samenwerking mag worden opgevat als een verklaring van afstand van voorrechten of immuniteiten van de partijen.

9.   Inwerkingtreding, wijzigingen en beëindiging

9.1.

In afwachting van de inwerkingtreding van dit memorandum van samenwerking wordt het voorlopig toegepast vanaf de datum waarop het is ondertekend.

9.2.

Dit memorandum van samenwerking treedt in werking nadat de partijen elkaar schriftelijk hebben meegedeeld dat zij hun interne procedures voor de inwerkingtreding ervan hebben voltooid en het blijft van kracht tot het wordt beëindigd.

9.3.

Dit memorandum van samenwerking kan te allen tijde door elke partij worden beëindigd. Een partij kan dit memorandum van samenwerking op elk ogenblik beëindigen na de andere partij daar zes maanden van tevoren schriftelijk van in kennis te hebben gesteld, tenzij de kennisgeving van de beëindiging vóór het verstrijken van deze periode met wederzijdse instemming van de partijen is ingetrokken.

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Per la Unió Europea

Image

Image

За Международната организация за гражданско въздухоплаване

Por la Organización Internacional de Aviación Civil

Za Mezinárodní organizaci pro civilní letectví

For Organisationen for International Civil Luftfart

Für die Internationale Zivilluftfahrt-Organisation

Rahvusvahelise Tsiviillennunduse Organisatsiooni nimel

Για τη Διεθνή Οργάνωση Πολιτικής Αεροπορίας

For The International Civil Aviation Organisation

Pour l’Organisation de l’aviation civile internationale

Per l’Organizzazione internazionale dell’aviazione civile

Starptautiskās Civilās aviācijas organizācijas vārdā

Tarptautinės Civilinės aviacijos organizacijos vardu

A Nemzetközi Polgári Repülési Szervezet részéről

Għall-Organizzazzjoni tal-Avjazzjoni Ċivili Internazzjonali

Voor de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie

W imieniu Organizacji Międzynarodowego Lotnictwa Cywilnego

Pela Organização da Aviação Civil Internacional

Pentru Organizația Aviației Civile Internaționale

Za Medzinárodnú organizáciu civilného letectva

Za Mednarodno organizacijo civilnega letalstva

Kansainvälisen siviili-ilmailujärjestön puolesta

För internationella civila luftfartsorganisationen

Image


9.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 232/8


BESLUIT VAN DE RAAD

van 16 juni 2011

over het door de Europese Unie in het Gemengd Comité EU-ICAO in te nemen standpunt betreffende het besluit inzake de vaststelling van een bijlage inzake de veiligheid van de luchtvaart bij het Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking

(2011/531/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 9,

Gezien Besluit 2011/530/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de ondertekening namens de Unie en de voorlopige toepassing van een Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking (1) (memorandum van samenwerking),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

Ten aanzien van de vaststelling van een bijlage over de veiligheid van de luchtvaart die aan het memorandum van samenwerking moet worden gehecht, dient het standpunt dat namens de Unie zal worden ingenomen in het uit hoofde van dat memorandum ingestelde Gemengd Comité EU-ICAO te worden bepaald,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat de Europese Unie in het Gemengd Comité EU-ICAO, bedoeld in artikel 7, punt 3, onder c), van het Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking (het memorandum van samenwerking), zal innemen met betrekking tot de vaststelling van een aan het memorandum van samenwerking te hechten bijlage over de veiligheid van de luchtvaart, is gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité EU-ICAO.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

VÖLNER P.


(1)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ EU-ICAO

van …

betreffende de vaststelling van een aan het Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking te hechten bijlage over de veiligheid van de luchtvaart

HET GEMENGD COMITÉ EU-ICAO,

Gezien het Memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking („het ICAO-memorandum van samenwerking”), en met name artikel 7, punt 3, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

Het is wenselijk een bijlage over de veiligheid van de luchtvaart op te nemen in het ICAO-memorandum van samenwerking,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij dit besluit wordt vastgesteld en vormt een integrerend deel van het ICAO-memorandum van samenwerking.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan tē … .

Voor het Gemengd Comité EU-ICAO

De voorzitters

BIJLAGE

BIJLAGE I — VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

1.   Doelstellingen

1.1.

De partijen komen overeen op het gebied van luchtvaartveiligheid samen te werken in het kader van het memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (het ICAO-memorandum van samenwerking), dat op 27 september 2010 te Montreal is geparafeerd.

1.2.

Overeenkomstig hun streven om het hoogste niveau van luchtvaartveiligheid ter wereld te bereiken en de veiligheidsnormen en aanbevolen praktijken (SARP’s) op mondiaal niveau te harmoniseren, komen de partijen overeen nauw samen te werken om hun veiligheidsactiviteiten in een geest van transparantie en dialoog te coördineren.

2.   Toepassingsgebied

2.1.

De partijen komen, met het oog op de in punt 1.2 vermelde doelstellingen, overeen om op de volgende gebieden samen te werken:

het voeren van een regelmatige dialoog over veiligheidskwesties van wederzijds belang;

het verwezenlijken van transparantie door regelmatig veiligheidsrelevante informatie en gegevens uit te wisselen en door elkaar toegang tot hun gegevensbanken te verlenen;

deelname aan veiligheidsactiviteiten;

wederzijdse erkenning van de resultaten van het Universeel programma voor evaluatie van het veiligheidstoezicht van de ICAO (USOAP) en van de normalisatie-inspecties van de EU;

toezicht op en analyse van de naleving van de ICAO-normen en aanbevolen praktijken;

samenwerking op het gebied van regelgeving en normalisatie;

opstelling en uitvoering van projecten en programma’s voor technische bijstand;

bevordering van regionale samenwerking;

uitwisseling van deskundigen; en

opleiding.

2.2.

De in punt 2.1 bedoelde samenwerking wordt ontwikkeld op gebieden waar de EU bevoegdheid uitoefent.

3.   Uitvoering

3.1.

De partijen kunnen werkafspraken maken waarin de wederzijds overeengekomen mechanismen en procedures voor de effectieve uitvoering van de in de in punt 2.1 bedoelde samenwerking zijn bepaald. Deze werkafspraken worden door het Gemengd Comité EU-ICAO vastgesteld.

4.   Dialoog

4.1.

De partijen organiseren regelmatig vergaderingen en teleconferenties om veiligheidskwesties van wederzijds belang te bespreken en, voor zover nodig, de werkzaamheden te coördineren.

5.   Transparantie, informatie-uitwisseling, toegang tot gegevensbanken

5.1.

In overeenstemming met hun toepasselijke voorschriften moedigen de partijen in hun betrekkingen met derde partijen transparantie op het gebied van luchtvaartveiligheid aan.

5.2.

De samenwerking tussen de partijen wordt door transparantie gekenmerkt; de partijen verlenen medewerking aan veiligheidsactiviteiten door relevante en passende veiligheidsgegevens, veiligheidsinformatie en -documentatie uit te wisselen, toegang te verlenen tot relevante gegevensbanken en wederzijds deelname aan vergaderingen te faciliteren. De partijen maken daartoe een werkafspraak, waarin is bepaald volgens welke procedures informatie wordt uitgewisseld en toegang tot gegevensbanken wordt verleend, die in overeenstemming met punt 6 van het ICAO-memorandum van samenwerking de vertrouwelijkheid garandeert van de informatie die van de wederpartij is ontvangen.

6.   Deelname aan veiligheidsactiviteiten

6.1.

Met het oog op de toepassing van deze bijlage nodigt elke partij de wederpartij uit om deel te nemen aan veiligheidsgerelateerde activiteiten en vergaderingen, teneinde nauwe samenwerking en coördinatie te bewerkstelligen. De voorwaarden voor deze samenwerking worden vastgelegd in een door de partijen overeen te komen werkafspraak.

7.   Coördinatie van het USOAP van de ICAO en de normalisatie-inspecties van de EU

7.1.

De partijen komen overeen hun samenwerking met betrekking tot het USOAP en de normalisatie-inspecties te versterken, zodat de beperkte middelen effectief worden benut en dubbel werk wordt vermeden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het universele karakter en de integriteit van het USOAP van de ICAO.

7.2.

Om de naleving van de veiligheidsgerelateerde ICAO-normen en de door de ICAO aanbevolen praktijken door de EU-lidstaten te kunnen controleren en de in punt 7.1 vermelde doelstellingen te kunnen verwezenlijken, stellen de partijen een kader vast waarbinnen:

a)

het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) met betrekking tot de veiligheidsgerelateerde SARP’s die vervat zijn in de wetgeving van de EU, en met betrekking tot bepaalde functies en taken die het EASA namens de EU-lidstaten uitvoert, onderworpen is aan evaluaties van het veiligheidstoezicht van de ICAO; en

b)

de door het EASA in EU-verband uitgevoerde normalisatie-inspecties van de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten, met betrekking tot de veiligheidsgerelateerde SARP’s die zijn vervat in de wetgeving van de EU, onderworpen zijn aan toezicht door de ICAO.

7.3.

De partijen maken een werkafspraak waarin de mechanismen en procedures voor de effectieve toepassing van het in punt 7.2 bedoelde kader zijn bepaald. Deze werkafspraak betreft onder meer:

a)

het toepassingsgebied van interventies in het kader van het USOAP van de ICAO, inclusief de audits en validatiemissies, op basis van een vergelijkende analyse van de EU-wetgeving en de veiligheidsgerelateerde SARP’s van de ICAO;

b)

de deelname van de partijen aan elkaars audit-, inspectie- en validatieactiviteiten;

c)

de informatie die door elke partij moet worden verstrekt met het oog op het USOAP van de ICAO en de normalisatie-inspecties van het EASA;

d)

de vertrouwelijkheid, voor zover nodig, de gegevensbescherming en de behandeling van gevoelige informatie; en

e)

bezoeken ter plaatse.

8.   Uitwisseling van veiligheidsinformatie en analysen

8.1.

Onverminderd hun toepasselijke voorschriften, wisselen de partijen relevante veiligheidsgegevens uit die zij in het kader van het USOAP en anderszins, bijvoorbeeld in het kader van het permanent toezicht door de ICAO, de normalisatie-inspecties van het EASA en de SAFA-inspecties, hebben verzameld, evenals analysen die zij op basis van deze gegevens hebben gemaakt.

8.2.

De partijen werken bij elke actie nauw samen om de SARP’s in de EU-lidstaten en in andere landen beter te doen naleven. Deze samenwerking omvat het uitwisselen van informatie, het faciliteren van de dialoog tussen de betrokken partijen, bezoeken of inspecties ter plaatse en het coördineren van de technische bijstand.

9.   Regelgeving

9.1.

Elke partij ziet erop toe dat de wederpartij op de hoogte wordt gehouden van alle toepasselijke wet- en regelgeving, normen, eisen en aanbevolen praktijken die van invloed kunnen zijn op de toepassing van deze bijlage, alsook van alle wijzigingen daarvan.

9.2.

De partijen stellen elkaar tijdig in kennis van elk voorstel tot wijziging van hun toepasselijke wet- en regelgeving, normen, eisen en aanbevolen praktijken, voor zover de wijziging van invloed kan zijn op deze bijlage. Het Gemengd Comité EU-ICAO kan dientengevolge, in overeenstemming met punt 7 van het ICAO-memorandum van samenwerking, de nodige aanpassingen in deze bijlage aanbrengen.

9.3.

Met het oog op de mondiale harmonisatie van de veiligheidsregels en -normen plegen de partijen, tijdens de verschillende fasen waarin voorschriften of SARP’s worden opgesteld, overleg over vraagstukken van technische regelgeving op het gebied van de luchtvaartveiligheid, en worden zij in voorkomend geval uitgenodigd om deel te nemen aan de besprekingen in de geassocieerde technische organen.

9.4.

De ICAO verstrekt de EU tijdig informatie over de besluiten en aanbevelingen van de ICAO die van invloed zijn op veiligheidsgerelateerde SARP’s, door onbeperkte toegang te verlenen tot de state letters en electronic bulletins van de ICAO.

9.5.

Voor zover van toepassing, tracht de EU ervoor te zorgen dat haar wetgeving in overeenstemming is met de SARP’s van de ICAO die betrekking hebben op luchtvaartveiligheid.

9.6.

Onverminderd de verplichtingen die de EU-lidstaten hebben als partij bij het Verdrag van Chicago, treedt de EU in voorkomend geval in overleg met de ICAO om technische informatie te verstrekken indien zich, ten gevolge van de toepassing van EU-wetgeving, problemen voordoen met betrekking tot de naleving van de normen en aanbevolen praktijken van de ICAO.

10.   Projecten en programma’s voor technische bijstand

10.1.

De partijen coördineren de bijstand aan landen, zodat de middelen effectief worden benut en overlapping wordt vermeden, en wisselen informatie en gegevens uit over projecten en programma’s voor technische bijstand die betrekking hebben op de veiligheid van de luchtvaart.

10.2.

De partijen nemen deel aan gezamenlijke activiteiten om de aanzet te geven tot en de coördinatie te regelen van internationale inspanningen die ten doel hebben na te gaan wie bereid en in staat is om gerichte technische bijstand te verlenen aan landen met aanzienlijke veiligheidsgebreken.

10.3.

De bijdragen van de EU worden met name gericht op programma’s en projecten die landen en regionale burgerluchtvaartorganen moeten helpen om aanzienlijke veiligheidsgebreken te verhelpen, SARP’s van de ICAO toe te passen, samenwerking op het gebied van regelgeving te ontwikkelen, en nationale systemen voor veiligheidstoezicht te versterken, onder meer via de oprichting van regionale systemen voor veiligheidstoezicht.

11.   Regionale samenwerking

11.1.

De partijen geven voorrang aan activiteiten die ten doel hebben de oprichting van regionale organisaties voor veiligheidstoezicht te bespoedigen in gevallen waarin een regionale aanpak de gelegenheid biedt om de kostenefficiëntie, het toezicht en/of de normalisatie te verbeteren.

12.   Deskundige bijstand

12.1.

Onverminderd de regelingen voor deskundige bijstand die buiten het toepassingsgebied van deze bijlage zijn opgezet, stelt de EU, op verzoek, deskundigen met bewezen technische expertise op relevante gebieden van de luchtvaartveiligheid ter beschikking van de ICAO, om taken uit te voeren en deel te nemen aan activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen. De voorwaarden voor deze deskundige bijstand worden in een werkafspraak tussen de partijen vastgelegd.

13.   Opleiding

13.1.

Voor zover van toepassing, faciliteert elke partij de deelname van personeel van de wederpartij aan haar opleidingsprogramma’s op het gebied van luchtvaartveiligheid.

13.2.

De partijen wisselen informatie en materiaal uit met betrekking tot opleidingsprogramma’s op het gebied van luchtvaartveiligheid, en zorgen in voorkomend geval voor coördinatie en samenwerking bij het opstellen van opleidingsprogramma’s.

13.3.

In het kader van de in punt 10 bedoelde activiteiten werken de partijen samen bij het faciliteren en coördineren van de deelname aan opleidingsprogramma’s voor stagiairs uit landen of regio’s waaraan door een van de partijen technische bijstand wordt verleend.

14.   Herziening

14.1.

De toepassing van deze bijlage wordt door de partijen regelmatig getoetst; zij houden daarbij, voor zover nodig, rekening met relevante ontwikkelingen in beleid of regelgeving.

14.2.

Deze bijlage wordt in voorkomend geval door het bij punt 7 van het ICAO-memorandum van samenwerking ingestelde Gemengd Comité EU-ICAO herzien.

15.   Inwerkingtreding, wijziging en beëindiging

15.1.

De in deze bijlage vervatte regeling treedt in werking op de dag waarop zij door het Gemengd Comité EU-ICAO wordt vastgesteld en blijft van kracht totdat zij wordt beëindigd.

15.2.

De krachtens deze bijlage gemaakte werkafspraken worden van kracht op de dag waarop zij door het Gemengd Comité EU-ICAO worden vastgesteld.

15.3.

Zij kunnen uitsluitend in het Gemengd Comité EU-ICAO worden gewijzigd of beëindigd.

15.4.

Elk van beide partijen kan te allen tijde de in deze bijlage vervatte regeling beëindigen. De beëindiging wordt van kracht zes maanden nadat zij schriftelijk ter kennis van de wederpartij is gebracht, mits deze kennisgeving niet vóór het verstrijken van de opzegtermijn van zes maanden met wederzijdse instemming is ingetrokken.

15.5.

Onverminderd de andere bepalingen van dit punt, houdt beëïndiging van het ICAO-memorandum van samenwerking in dat tegelijkertijd eveneens de in deze bijlage vervatte regeling en alle krachtens deze bijlage gemaakte werkafspraken worden beëindigd.”


VERORDENINGEN

9.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 232/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 905/2011 VAN DE RAAD

van 1 september 2011

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Huidige maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2604/2000 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat („pet”) uit onder andere India („het oorspronkelijke onderzoek”). Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 192/2007 (3) een definitief antidumpingrecht ingesteld voor een nieuwe periode van vijf jaar. De antidumpingmaatregelen werden gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 (4) na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek („het laatste nieuwe onderzoek”). De maatregelen werden vastgesteld op het niveau van de schademarge en bestaan in specifieke antidumpingrechten. Voor met name genoemde Indiase producenten werden rechten tussen 87,5 en 200,9 EUR per ton vastgesteld, terwijl een residueel recht van 153,6 EUR per ton werd vastgesteld voor alle andere producenten („huidige rechten”).

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (5) heeft de Raad een definitief compenserend recht ingesteld op pet uit onder meer India. Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 193/2007 (6) een definitief compenserend recht ingesteld voor een nieuwe periode van vijf jaar. De compenserende maatregelen werden gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 van de Raad na het laatste nieuwe onderzoek. De compenserende maatregelen bestaan in een specifiek recht. Voor met name genoemde Indiase producenten werden rechten tussen 0 en 106,5 EUR per ton vastgesteld, terwijl een residueel recht van 69,4 EUR per ton werd vastgesteld voor alle andere producenten („huidige compenserende rechten”).

(3)

Bij Besluit 2000/745/EG (7) heeft de Commissie verbintenissen van verschillende producenten-exporteurs aanvaard waarin een minimuminvoerprijs („MIP”) werd vastgesteld („de verbintenis”).

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(4)

Krachtens artikel 11, lid 3, van de basisverordening is een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek ingediend door verzoeker Industries Limited, een Indiase producent-exporteur van pet („verzoeker”). Het verzoek was beperkt tot het onderzoek naar dumping door verzoeker. Verzoeker verzocht tegelijkertijd om een nieuw onderzoek van de huidige compenserende maatregelen. De residuele antidumpingrechten en compenserende rechten zijn van toepassing op door verzoeker vervaardigde producten en de verkoop van verzoeker aan de Unie wordt geregeld door de verbintenis.

(5)

Verzoeker verstrekte voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat handhaving van het recht op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van dumping te neutraliseren. Verzoeker voerde met name aan dat de productiekosten van de onderneming ingrijpend zijn gewijzigd, waardoor de dumpingmarge sinds de instelling van de huidige rechten aanzienlijk kleiner is geworden. Bovendien duidde een vergelijking die verzoeker had gemaakt tussen zijn binnenlandse prijzen en zijn prijzen bij uitvoer naar de Unie, erop dat de dumpingmarge aanzienlijk kleiner zou zijn dan het huidige niveau van de rechten.

1.3.   Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(6)

Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal bevatte om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek („dit onderzoek”) te rechtvaardigen, kondigde zij, door bekendmaking van een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie  (8) op 10 juni 2010, aan overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen, dat beperkt zou blijven tot een onderzoek naar dumping door verzoeker.

1.4.   Betrokken product en soortgelijk product

(7)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op polyethyleentereftalaat (pet) met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20 en van oorsprong uit India („het betrokken product”).

(8)

Uit het onderzoek kwam naar voren dat het betrokken product dat in India werd vervaardigd en aan de Unie werd verkocht, dezelfde fysische en chemische eigenschappen heeft en voor dezelfde doeleinden wordt gebruikt als het product dat wordt vervaardigd en wordt verkocht op de binnenlandse markt van India. Daaruit is geconcludeerd dat producten die op de binnenlandse en exportmarkten worden verkocht, soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. Aangezien dit onderzoek ertoe beperkt was vast te stellen of en in welke mate verzoeker dumping toepaste, werden geen conclusies getrokken met betrekking tot het door de bedrijfstak van de Unie in de Unie vervaardigde en verkochte product.

1.5.   Betrokken partijen

(9)

De Commissie heeft verzoeker, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de vereniging van producenten in de Unie officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(10)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hebben verzocht, zijn gehoord.

(11)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig achtte, heeft de Commissie verzoeker een vragenlijst toegezonden; zij heeft de antwoorden binnen de daarvoor vastgestelde termijn ontvangen.

(12)

De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en onderzocht die zij voor het vaststellen van dumping nodig achtte. De Commissie heeft een controlebezoek verricht bij verzoeker in Mumbai, India.

1.6.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(13)

Het onderzoek naar dumping had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „het TNO”).

2.   DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

2.1.   Blijvende aard van de mogelijke wijziging van omstandigheden tijdens het TNO

(14)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd onderzocht of de omstandigheden met betrekking tot dumping ingrijpend waren gewijzigd en of deze wijziging van blijvende aard was.

(15)

Verzoeker voerde aan dat de wijzigingen van de normale waarde en de uitvoerprijzen sinds het oorspronkelijke onderzoek waarin de dumpingmarge werd vastgesteld, het gevolg waren van een ingrijpende wijziging van de productiekosten. De wijziging van de productiekosten zou verband houden met de verlaging van de douanerechten die gelden bij invoer in India van de grondstof die in het productieproces wordt gebruikt. Voorts stelde verzoeker dat de verlaging van de douanerechten had geleid tot een verlaging van de exportbevorderende maatregelen, hetgeen resulteerde in een wijziging van de verkoopprijzen op de binnenlandse markt die werden gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

(16)

Ondanks de verlagingen van de douanerechten en de exportbevorderende maatregelen bleken de verkoopprijzen op de binnenlandse markt van de onderneming die werden gebruikt om de normale waarde in het TNO vast te stellen, echter hoger te liggen dan de prijzen die werden gebruikt in het oorspronkelijke onderzoek waarin de dumpingmarge van verzoeker werd vastgesteld. De hogere verkoopprijzen op de binnenlandse markt waren onder andere het gevolg van de gestegen kosten van bepaalde grondstoffen en andere inputs.

(17)

De prijzen bij uitvoer naar de Unie in het TNO werden vastgesteld op grond van artikel 2, leden 8 en 9, van de basisverordening. In dit verband moest worden geanalyseerd of het bestaan van een prijsverbintenis die verzoeker verplichtte zijn product aan de Unie te verkopen tegen een prijs die boven een per maand vastgestelde MIP lag, tijdens het TNO de uitvoerprijzen van verzoeker heeft beïnvloed. Om de hieronder uiteengezette redenen werd geconcludeerd dat de uitvoer naar de Unie inderdaad was beïnvloed door de prijsverbintenis. In verband hiermee besloot verzoeker, aangezien hij moet voldoen aan de MIP-verplichtingen van de verbintenis, niet naar de Unie uit te voeren gedurende een aantal maanden van het TNO waarin de prijzen bij uitvoer naar andere exportmarkten onder de MIP lagen.

(18)

Verzoeker bleek zijn product in het TNO slechts gedurende zes maanden aan de Unie te hebben verkocht. Anderzijds verkocht hij gedurende de gehele periode producten aan andere exportmarkten waar hij niet aan de verplichting van de prijsverbintenis hoefde te voldoen. De prijzen bij uitvoer naar derde landen in de maanden waarin verzoeker niet naar de Unie uitvoerde, bleken aanmerkelijk lager te liggen dan de vastgestelde MIP. Gezien het voorgaande mag daarom redelijkerwijs worden aangenomen dat de enige reden waarom verzoeker in de overige maanden geen producten aan de Unie verkocht, was dat hij moest voldoen aan de verplichtingen van de verbintenis en niet onder de vastgestelde MIP kon verkopen.

(19)

Verzoeker betwistte de bevinding dat de reden waarom hij geen producten aan de Unie had verkocht, verband hield met de bestaande verbintenis. Verzoeker voerde met betrekking tot zijn verkoop aan andere grote exportmarkten gedurende het TNO aan dat er maanden waren waarin er geen verkoop plaatsvond en dat onregelmatige verkoop dus geen specifiek kenmerk van de markt van de Unie was. Ook werd aangevoerd dat uit een maandelijkse vergelijking van de prijzen van het betrokken product bij invoer in de Unie uit alle andere landen van uitvoer en/of de invoerprijzen van het betrokken product van oorsprong uit India met de maandelijkse MIP van de onderneming zou blijken dat verzoeker in staat zou zijn geweest in alle maanden van het TNO producten aan de Unie te verkopen zonder inbreuk te maken op de verplichtingen van de verbintenis.

(20)

De argumenten van verzoeker kunnen niet worden aanvaard, enerzijds omdat de onderneming haar activiteiten concentreerde op geselecteerde individuele markten die door hun eigen marktkenmerken worden bepaald en geen indicatie zijn voor de reden waarom de onderneming niet aan de Unie verkocht; anderzijds waren de vergelijkingen van verzoeker gebaseerd op algemene statistische gegevens, terwijl de gegevens van dit onderzoek gebaseerd zijn op bedrijfsspecifieke gegevens, die relevanter en betrouwbaarder zijn voor het trekken van conclusies. De door verzoeker aangevoerde argumenten waren ook niet helemaal geldig: in sommige maanden lagen de prijzen van de in de Unie ingevoerde producten inderdaad hoger dan de MIP, maar in andere perioden lagen zij lager dan de MIP; daaruit konden dus geen algemene conclusies worden getrokken. Het staat echter buiten kijf dat verzoeker alleen verkoop aan de Unie had in de maanden waarin de prijzen van de in de Unie ingevoerde producten over de gehele linie gelijk aan of hoger dan de MIP waren.

(21)

Het argument van verzoeker dat hij, als hij dat had gewild, de producten op de markt van de Unie had kunnen verkopen tijdens de zes maanden waarin hij producten op andere exportmarkten verkocht tegen een prijs die lager lag dan de MIP, wordt afgewezen omdat het speculatief en onvoldoende onderbouwd is. Verzoeker heeft geen andere argumenten naar voren gebracht om te onderbouwen waarom hij gedurende deze zes maanden geen producten aan de Unie verkocht terwijl hij dezelfde producten tegelijkertijd op andere exportmarkten verkocht tegen een prijs die onder de MIP lag. Daaruit werd geconcludeerd dat verzoeker gedurende een bepaalde periode geen producten aan de Unie verkocht omdat hij moest voldoen aan de verplichtingen van de verbintenis. De uitvoerprijzen die in het TNO op de markt van de Unie zijn berekend, zijn derhalve niet betrouwbaar.

(22)

Er werd ook een vergelijking gemaakt tussen de verkoopprijzen van verzoeker aan de Unie en de prijzen op andere exportmarkten waarvoor geen prijsverbintenis bestond. De prijzen bij uitvoer naar markten zonder prijsverplichtingen bleken gedurende het gehele TNO steeds op een lager niveau te liggen.

(23)

Verzoeker was het niet eens met de conclusies die waren getrokken uit de vergelijking tussen de prijzen bij uitvoer naar de Unie en de prijzen bij uitvoer naar de andere exportmarkten, waarbij hij aanvoerde dat bij het analyseren van de gegevens per land blijkt dat er diverse andere exportmarkten zijn waar de berekende prijzen hoger dan de op de EU-markt berekende prijzen lagen. In dit verband is de vergelijking van de gemiddelde prijzen echter relevanter dan de individuele verschillen tussen de landen, die samenhangen met de grootte van het land en met specifieke concurrentiefactoren die op elk van deze markten een rol spelen.

(24)

De prijzen bij uitvoer naar derde markten vormen dus een betere weergave van het normale prijsbeleid van de onderneming. Het verschil tussen de prijzen bij uitvoer naar de Unie en de prijzen bij uitvoer naar de rest van de wereld, wijst erop dat er sterke economische argumenten zijn om verzoeker ertoe aan te zetten tegen lagere prijzen naar de Unie uit te voeren als er geen MIP zou zijn. Onder deze omstandigheden wordt elke opnieuw berekende dumpingmarge die is gebaseerd op de prijzen bij uitvoer naar de Unie in het TNO, geacht te zijn vastgesteld op basis van prijzen die niet ingrijpend en blijvend zijn veranderd. Dezelfde conclusie geldt voor het in overweging 5 genoemde argument van verzoeker, namelijk dat uit een vergelijking van zijn binnenlandse prijzen met zijn prijzen bij uitvoer naar de Unie zou blijken dat de dumpingmarge lager was dan het niveau van de huidige rechten.

(25)

Gezien het voorgaande wordt niet voldaan aan de vereiste van artikel 11, lid 3, van de basisverordening dat de omstandigheden met betrekking tot dumping ingrijpend zijn gewijzigd. Daarom is handhaving van de maatregelen op het huidige niveau noodzakelijk om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

(26)

Na de mededeling benadrukte verzoeker nogmaals dat de prijzen die hij op de markt van de Unie berekende, volledig betrouwbaar waren. Aangezien deze uitvoerprijzen tussen het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek en het TNO aanmerkelijk waren gestegen, moet het uitvoergedrag van de onderneming ook worden geacht in deze periode ingrijpend en blijvend te zijn gewijzigd. Daarom zou de dumpingmarge van de onderneming naar verluidt ook ingrijpend en blijvend zijn gedaald.

(27)

Verder voerde hij aan dat de blijvende wijziging van de omstandigheden niet noodzakelijk bepalend is voor de beoordeling die na het openen van een nieuw onderzoek moet worden gemaakt, maar dat het relevanter is of de handhaving van het recht noodzakelijk is om de gevolgen van dumping te neutraliseren. Hij verwees daarbij naar het grondbeginsel dat is vastgelegd in artikel 11, lid 1, van de basisverordening en artikel 11.1 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO, namelijk dat een antidumpingmaatregel slechts van toepassing blijft zolang en voor zover dit nodig is om de schade veroorzakende invoer met dumping tegen te gaan. In dit verband stelde verzoeker dat de analyse van de noodzaak een prospectieve beoordeling moest zijn, waarin op zijn minst de vermoedelijke of waarschijnlijke herhaling van de dumping op het eerder vastgestelde niveau zou moeten worden vastgesteld.

(28)

Artikel 11, lid 1, van de basisverordening luidt: „Een antidumpingmaatregel blijft slechts van toepassing zolang en voor zover dit nodig is om de schade veroorzakende invoer met dumping tegen te gaan.”. Dit beginsel wordt toegepast in de behandeling van tussentijdse nieuwe onderzoeken zoals dit onderzoek, waarvoor artikel 11, lid 3, van de basisverordening onder andere bepaalt dat een tussentijds nieuw onderzoek wordt geopend wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat dat handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om een einde te maken aan de dumping en/of dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd. Deze bepaling stelt de benchmark vast waaraan moet worden voldaan als een belanghebbende van oordeel is dat het niveau van de maatregelen te laag of te hoog is en om die reden om een nieuw onderzoek van die maatregelen verzoekt. Nadat een dergelijk nieuw onderzoek is geopend, is in artikel 11, lid 3, van de basisverordening bepaald dat „bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek de Commissie onder meer [kan] nagaan of de omstandigheden met betrekking tot dumping […] ingrijpend zijn gewijzigd […]. Dienaangaande wordt bij de definitieve vaststelling rekening gehouden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal.”. Artikel 11, lid 3, voorziet dus in een aanvullend beoordelingscriterium (nl. een ingrijpende wijziging van de omstandigheden) in geval van tussentijdse nieuwe onderzoeken waarnaar bij een onderzoek moet worden gekeken, naast de openingsvereiste (d.w.z. zijn de maatregelen op het huidige niveau nog noodzakelijk), zoals gesteld door verzoeker.

(29)

Ook moet worden opgemerkt dat het in tussentijdse nieuwe onderzoeken standaardprocedure is de blijvende aard van de vastgestelde gewijzigde omstandigheden te onderzoeken. In dit verband bevestigt de jurisprudentie van het Gerecht van de Europese Unie (9) dat „de instellingen over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken, met inbegrip van de mogelijkheid om in het kader van hun onderzoek naar de noodzaak tot handhaving van bestaande maatregelen een prospectieve beoordeling te maken van het door de betrokken exporteurs gehanteerde prijsbeleid”. Uit het beschikbare bewijs blijkt dat de door verzoeker berekende prijzen bij uitvoer naar de Unie niet het werkelijke prijsbeleid van verzoeker weergeven; zoals geconcludeerd in overweging 21, zijn de berekende prijzen bij uitvoer naar de Unie in het TNO derhalve niet betrouwbaar en zou een opnieuw berekende dumpingmarge op basis van deze prijzen dus gebaseerd zijn op prijzen die niet ingrijpend en blijvend zijn gewijzigd, zoals aangegeven in overweging 24.

(30)

Ondanks de conclusie dat de prijzen bij uitvoer de Unie niet ingrijpend en blijvend zijn gewijzigd, werden de argumenten van verzoeker in aanmerking genomen en werd overwogen of de maatregelen op het huidige niveau nog steeds noodzakelijk zijn om dumping tegen te gaan. In dit verband voerde verzoeker aan dat het huidige niveau van de maatregelen duidelijk te hoog is, aangezien zijn dumpingmarge aanzienlijk lager zou liggen dan de dumpingmarge die in het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld en zijn uitvoergedrag op andere markten zou bevestigen dat de wijziging van de dumpingmarge een afspiegeling is van de trend die redelijkerwijs mag worden verwacht in de toekomst. Deze argumenten bleken echter niet te worden gestaafd door de feiten. Ten eerste bleek, wat het uitvoergedrag van verzoeker op andere markten betreft, dat de prijzen bij uitvoer naar deze markten, in tegenstelling tot hetgeen hij in zijn verzoek beweerde, gemiddeld bijna 10 % lager lagen dan de prijzen bij uitvoer naar de Unie. Deze andere exportmarkten van derde landen omvatten een aantal landen met verschillende marktomvang, waarvan sommige waarschijnlijk geen binnenlandse productie van pet hebben. Deze markten worden derhalve bepaald door hun eigen individuele concurrentiekenmerken, waardoor de prijzen en trends verschillen van die op de EU-markt. Ten tweede kan gezien deze bevindingen — zelfs als het huidige niveau van de maatregelen zou moeten worden gewijzigd omdat het niet langer noodzakelijk is om dumping tegen te gaan — niet met een redelijke mate van nauwkeurigheid worden vastgesteld wat een passend niveau zou zijn, omdat er geen betrouwbare uitvoerprijzen zijn die het gevolg en een weerspiegeling zijn van de normale omstandigheden op de markt van de Unie.

(31)

Tot slot was verzoeker van mening dat een aanpassing kon plaatsvinden overeenkomstig artikel 2, lid 10, en met name onder k), van de basisverordening vanwege „verschillen voor andere factoren […] indien wordt aangetoond dat die van invloed zijn op de prijsvergelijking als bedoeld in dit lid”.

(32)

Gezien de eerder getrokken conclusie dat de uitvoerprijzen niet ingrijpend en blijvend zijn gewijzigd, kan geen dumpingmarge worden vastgesteld. Het verzoek om een aanpassing is derhalve irrelevant en wordt afgewezen.

3.   BEËINDIGING VAN HET ONDERZOEK

(33)

Gezien de bevindingen dat de omstandigheden met betrekking tot dumping niet ingrijpend en blijvend zijn gewijzigd, wordt geoordeeld dat dit onderzoek moet worden beëindigd zonder dat het niveau van de dumping voor verzoeker wordt aangepast. De antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 zijn ingesteld op door verzoeker vervaardigde pet, behoeven daarom niet te worden gewijzigd.

4.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(34)

Verzoeker en de andere belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde voorstellen dit onderzoek te beëindigen. Er zijn geen opmerkingen ontvangen naar aanleiding waarvan de bovengenoemde conclusie moest worden gewijzigd.

5.   SLOTBEPALING

(35)

Dit onderzoek dient derhalve te worden beëindigd zonder wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op polyethyleentereftalaat, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit onder meer India wordt hierbij beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen worden gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21.

(3)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 1.

(4)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 1.

(5)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1.

(6)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 34.

(7)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 88.

(8)  PB C 151 van 10.6.2010, blz. 15.

(9)  Punt 48 van het arrest in Zaak T-143/06 MTZ Polyfilms/Raad van de Europese Unie, Jurispr. [2009], blz. II-4133.


9.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 232/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 906/2011 VAN DE RAAD

van 2 september 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name de artikelen 19 en 24,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Vorig onderzoek en bestaande compenserende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (2) heeft de Raad een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaat („pet”) uit onder meer India („het betrokken land”), naar aanleiding van een onderzoek („het oorspronkelijke antisubsidieonderzoek”). Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 193/2007 (3) een definitief compenserend recht voor nog een periode van vijf jaar ingesteld. De compenserende maatregelen werden gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 (4) van de Raad na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek („het laatste nieuwe onderzoek”). De compenserende maatregelen bestaan in een specifiek recht. Voor met name genoemde Indiase producenten wordt een recht van 0 tot 106,5 EUR per ton ingesteld, terwijl voor andere producenten een residueel recht van 69,4 EUR per ton werd ingesteld.

1.2.   Bestaande antidumpingmaatregelen

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 2604/2000 (5) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op pet uit onder meer India („het oorspronkelijke antidumpingonderzoek”). Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 192/2007 (6) een definitief antidumpingrecht voor nog een periode van vijf jaar ingesteld. De antidumpingmaatregelen werden gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 van de Raad na het laatste nieuwe onderzoek. De maatregelen werden op het niveau van de schademarge vastgesteld en bestonden in specifieke antidumpingrechten. Voor met name genoemde Indiase producenten werd een recht van 87,5 tot 200,9 EUR per ton ingesteld, terwijl voor andere producenten een residueel recht van 153,6 EUR per ton werd ingesteld („huidige antidumpingmaatregelen”).

(3)

Bij Besluit 2000/745/EG (7) heeft de Commissie de verbintenissen van diverse producenten-exporteurs aanvaard waarin een minimuminvoerprijs werd vastgesteld („verbintenis”).

1.3.   Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(4)

Krachtens artikel 19 van de basisverordening is een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek ingediend door Reliance Industries Limited, een Indiase producent-exporteur van pet („verzoeker”). Het verzoek was beperkt tot het onderzoek naar subsidiëring door de verzoeker. Tegelijkertijd verzocht de verzoeker om een nieuw onderzoek van de huidige antidumpingmaatregelen. De residuele antidumping- en compenserende maatregelen zijn van toepassing op door verzoeker vervaardigde producten en de verkoop van de verzoeker aan de Unie wordt geregeld door de verbintenis.

(5)

De verzoeker verstrekte voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies te neutraliseren. De verzoeker heeft voldoende bewijsmateriaal geleverd dat zijn subsidiebedrag veel lager is geworden dan het recht dat er momenteel op wordt geheven. Deze daling van de totale subsidie zou hoofdzakelijk komen doordat minder gebruik wordt gemaakt van de Duty Entitlement Passbook Scheme (DEPB).

(6)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie is gekomen dat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal bevatte, heeft zij op 10 juni 2010 door bekendmaking van een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie  (8) de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van de basisverordening aangekondigd. Het nieuwe onderzoek betrof alleen subsidiëring door de verzoeker.

1.4.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(7)

De Commissie heeft de verzoeker, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de vereniging van producenten in de Unie officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(8)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hebben verzocht, zijn gehoord.

(9)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig achtte, heeft de Commissie de verzoeker en de Indiase overheid een vragenlijst toegezonden. Zij heeft de antwoorden binnen de daarvoor vastgestelde termijn ontvangen.

(10)

De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en gecontroleerd die zij voor de bepaling van de hoogte van de subsidiëring nodig achtte. De Commissie bracht een controlebezoek aan de verzoeker in Mumbai (India) en aan de Indiase overheid in New Delhi (directoraat-generaal Buitenlandse Handel en ministerie van Handel) en Mumbai (regionaal kantoor van het directoraat-generaal Buitenlandse Handel).

1.5.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(11)

Het onderzoek naar subsidiëring had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „het TNO”).

1.6.   Parallel antidumpingonderzoek

(12)

Op 10 juni 2010 (9) heeft de Commissie de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de huidige antidumpingrechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (10) („basisantidumpingverordening”) aangekondigd, dat alleen dumping door de verzoeker betreft.

(13)

Uit het parallelle antidumpingonderzoek kwam naar voren dat de omstandigheden met betrekking tot de dumping niet ingrijpend en blijvend waren gewijzigd; het onderzoek werd derhalve beëindigd zonder de huidige antidumpingmaatregelen die op verzoeker van toepassing waren, te wijzigen.

2.   PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Product

(14)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op polyethyleentereftalaat (pet) met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20 en van oorsprong uit India („het betrokken product”).

2.2.   Soortgelijk product

(15)

Uit het onderzoek bleek dat het betrokken product dat in India wordt vervaardigd en aan de Unie wordt verkocht, dezelfde fysische en chemische eigenschappen heeft en voor dezelfde doeleinden wordt gebruikt als het product dat wordt vervaardigd en op de binnenlandse markt wordt verkocht in India. Derhalve wordt geconcludeerd dat producten die op de binnenlandse en de exportmarkten worden verkocht, soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. Aangezien dit nieuwe onderzoek ertoe beperkt was vast te stellen of en in welke mate de verzoeker subsidiëring toepaste, werden geen conclusies getrokken met betrekking tot het door de bedrijfstak van de Unie in de Unie vervaardigde en verkochte product.

3.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

3.1.   Subsidiëring

(16)

Op basis van de door de Indiase overheid en de verzoeker verstrekte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan er sprake zou zijn van subsidiëring, onderzocht:

 

Voor het gehele land geldende regelingen:

a)

Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

b)

Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

d)

Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten);

e)

Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten);

f)

de Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling voor vrijstelling van inkomstenbelasting).

 

Regionale regelingen:

g)

Regeling voor de stimulering van investeringen van de overheid van Gujarat.

(17)

De regelingen a) tot en met e) hierboven zijn gebaseerd op de Wet voor de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 (nr. 22 van 1992) die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Op grond van deze wet publiceert de Indiase overheid mededelingen over het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid (Foreign Trade Policy, „FTP”), die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Voor het TNO in deze zaak zijn twee FTP-documenten van belang: FTP 04-09 en FTP 09-14. Dit laatste document is in augustus 2009 van kracht geworden. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FTP 04-09 en FTP 09-14 vastgelegd in deel I van een procedurehandboek („HOP I 04-09” respectievelijk „HOP I 09-14”). Ook het procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(18)

Regeling f) is gebaseerd op de Wet op de inkomstenbelasting van 1961, die jaarlijks bij de Wet op de financiën wordt gewijzigd.

(19)

Regeling g) wordt beheerd door de overheid van Gujarat en is gebaseerd op het beleid ter stimulering van de industrie van Gujarat.

3.1.1.   Advance Authorisation Scheme („AAS”)

a)   Rechtsgrondslag

(20)

Deze regeling is uitvoerig beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en de punten 4.1 tot en met 4.30A van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(21)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 22 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de AAS voor fysieke uitvoer en voor de AAS voor jaarlijkse behoeften. Producenten/exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de AAS-regeling voor toeleveranciers. Toeleveranciers van in punt 8.2 van FTP 04-09 en FTP 09-14 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”, zoals toeleveranciers van exportgerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de AAS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back-to-back inland letter of credit (documentair krediet).

c)   Toepassing in de praktijk

(22)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)   fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de vergunning vermeld;

ii)   jaarlijkse behoefte:: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een bepaalde maximumwaarde, die wordt bepaald door zijn eerdere uitvoer — elke soort input vrij van rechten invoeren die voor de vervaardiging van een tot de productgroep behorend product wordt gebruikt. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

iii)   leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een AAS voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

iv)   met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FTP 04-09 en FTP 09-14. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

v)   ARO: de houder van de AAS die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 (dat wil zeggen de AAS voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

vi)   documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen bij uitvoer waarin wordt voorzien in punt 8.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 (AAS voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(23)

De verzoeker bleek tijdens het TNO alleen vergunningen te hebben ontvangen in het kader van één subregeling in verband met het betrokken product, namelijk de AAS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(24)

Voor het gebruik van de AAS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop tijdens het TNO legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van zowel de toegestane invoer als de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regeling mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard-input-outputnormen (SION’s). SION’s zijn vastgesteld voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, en worden uitgegeven door de Indiase overheid.

(25)

Om verificatie door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht voor elke vergunning in een voorgeschreven vorm een verbruiksregister bij te houden van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen (punten 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14). Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(26)

De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden) na de afgifte van de vergunning.

(27)

Er bleek geen verband te zijn tussen de ingevoerde inputs en de uitgevoerde eindproducten. De inputs die voor de regeling in aanmerking komen, kunnen ook grondstoffen zijn die worden gebruikt bij de vervaardiging van producten in een later productiestadium. Voorts is vastgesteld dat verzoeker, hoewel dat verplicht is, het in overweging 25 vermelde verbruiksregister, dat door een externe accountant kan worden gecontroleerd, niet voor alle vergunningen heeft bijgehouden. Ondanks de niet-naleving van dit voorschrift heeft verzoeker geprofiteerd van de voordelen in het kader van de AAS, die gezien de vastgestelde te hoge schatting van de SION’s de wettelijke bepalingen hiervoor bovendien overstegen.

d)   Conclusie

(28)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

(29)

Bovendien is de AAS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

(30)

De subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kunnen niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De Indiase overheid heeft haar verificatieregeling of -procedure niet daadwerkelijk toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De eigenlijke SION’s kunnen niet worden beschouwd als een verificatieregeling voor het werkelijke verbruik, aangezien deze te genereus bleken te zijn en is vastgesteld dat de Indiase overheid excessieve voordelen niet terugvordert. Bovendien heeft de overheid geen doeltreffende, op een correct bijgehouden verbruiksregister gebaseerde controle verricht. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Tot slot is bevestigd dat, hoewel dat bij wet verplicht is, in de praktijk niet gegarandeerd wordt dat een accountant bij het verificatieproces betrokken wordt.

(31)

Bijgevolg geeft de AAS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(32)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband zij opgemerkt dat de basisverordening niet alleen voorziet in compenserende rechten in verband met een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kan alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten tot compenserende maatregelen aanleiding geven, wanneer aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. In casu waren deze voorwaarden echter niet vervuld. Indien wordt vastgesteld dat er geen adequate controleprocedure is, is de bovenstaande uitzondering voor terugbetalingsregelingen derhalve niet van toepassing en geldt de normale regel waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het teveel dat is kwijtgescholden. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, van de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening hoeft de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequate verificatieregeling is.

(33)

De hoogte van de subsidies die aan de verzoeker zijn toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregelingen voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop in het TNO werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, van het subsidiebedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening zijn deze subsidiebedragen tijdens het TNO omgeslagen over de waarde van de uitvoer (noemer van de breuk), daar de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(34)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de verzoeker voor het TNO een subsidiepercentage van 0,52 % vastgesteld.

3.1.2.   Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”)

a)   Rechtsgrondslag

(35)

De DEPBS wordt in detail beschreven in punt 4.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en in hoofdstuk 4 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(36)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(37)

Een in aanmerking komende exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Zij worden vastgesteld op basis van SION’s (zie overweging 24 hierboven) en van de op die veronderstelde invoer toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk werden betaald. Het DEPBS-percentage voor het betrokken product tijdens het TNO van dit onderzoek bedroeg 8 % met een maximumwaarde van 58 Rs/kg.

(38)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag aan DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur dus welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van een DEPBS-krediet. Het percentage voor de berekening van het voordeel is dat wat van toepassing is op het ogenblik van indiening van de uitvoeraangifte. De hoogte van het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

(39)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kunnen DEPBS-kredieten op transactiebasis worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met uitzondering van kapitaalgoederen. Goederen die met gebruikmaking van DEPBS-kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

(40)

DEPBS-aanvragen worden langs elektronische weg ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. De termijn voor het indienen van de aanvragen is drie maanden na uitvoer, maar zoals duidelijk aangegeven in punt 9.3 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14, kunnen aanvragen die na afloop van de indieningstermijnen worden ontvangen, altijd tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht) in overweging worden genomen.

(41)

De verzoeker bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de DEPBS

(42)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. DEPBS-kredieten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij uiteindelijk zullen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de DEPBS-kredieten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(43)

Voorts is de DEPBS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(44)

In tegenstelling tot wat door verzoeker wordt beweerd, kan deze regeling niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de DEPBS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS-regeling in aanmerking.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(45)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het TNO werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening.

(46)

De voordelen van DEPBS bleken zich te concentreren op het betrokken product. Daarom lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het TNO voor alle uitvoertransacties van het betrokken product zijn verworven.

(47)

Wanneer daartoe een gerechtvaardigd verzoek was ingediend, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen.

(48)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(49)

Gezien het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor het TNO voor de verzoeker een subsidiepercentage van 7,52 % vastgesteld.

3.1.3.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”)

a)   Rechtsgrondslag

(50)

De EPCGS wordt in detail beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en in hoofdstuk 5 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(51)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(52)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. De regeling voorziet in een verlaagd invoerrecht van 3 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(53)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

d)   Conclusie betreffende de EPCGS

(54)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(55)

Bovendien is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

(56)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen zoals bepaald in bijlage I, punt i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(57)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen die werden gebruikt in het petrochemische segment en andere sectoren waarvoor verzoeker deze voordelen ontving, te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Bij het subsidiebedrag werd rente opgeteld om de volledige waarde van het voordeel in de loop der tijd weer te geven. Het commerciële rentetarief dat de verzoeker tijdens het TNO op zijn verkoop toepaste, werd daarvoor geschikt geacht.

(58)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening is het bedrag van deze subsidie omgeslagen over de uitvoer van het petrochemische segment en andere sectoren waarvoor de onderneming deze voordelen ontving in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties.

(59)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het TNO een subsidiepercentage van 1,49 % vastgesteld.

3.1.4.   Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten)

a)   Rechtsgrondslag

(60)

Deze regeling wordt in detail beschreven in de punten 3.9.1 tot en met 3.9.2.2 van FTP 04-09 en de punten 3.14.1 tot en met 3.14.3 van FTP 09-14 en in de punten 3.20 tot en met 3.20.3 van HOP I 04-09 en de punten 3.8 tot en met 3.8.2 van HOP I 09-14.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(61)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(62)

In het kader van deze regeling kunnen voor exporten van alle producten naar landen die worden genoemd in aanhangsel 37(C) van HOP I 04-09 en HOP I 09-14 kredietpunten worden verkregen ter waarde van 2,5 % tot 3 % van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoer van eenheden die in speciale economische zones actief zijn/exportondernemingen. Bepaalde soorten producten, zoals diamanten, edelmetalen, ertsen, granen, suiker en aardolieproducten, zijn eveneens van de regeling uitgesloten.

(63)

De kredietpunten die in het kader van de regeling focusmarkten kunnen worden verkregen, zijn vrij verhandelbaar en zijn geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met inbegrip van kapitaalgoederen.

(64)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de aanvrager de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladinglijsten, bankcertificaten) heeft de Indiase overheid geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

d)   Conclusie

(65)

In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. FMS-kredieten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij uiteindelijk zullen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verstrekken FMS-kredietpunten de exporteur een voordeel omdat deze zijn liquiditeit verbeteren.

(66)

Voorts is de FMS-regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(67)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FMS-regeling in aanmerking. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(68)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het onderzoektijdvak voor de uitvoer van het betrokken product, zoals de verzoeker die van de regeling gebruik heeft gemaakt het heeft geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer van het betrokken product in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(69)

Wanneer daartoe een gerechtvaardigd verzoek was ingediend, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen.

(70)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het TNO voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,87 %.

3.1.5.   Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten)

(71)

Uit het onderzoek bleek dat verzoeker in het TNO geen voordelen op grond van FPS had ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.1.6.   Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling voor vrijstelling van inkomstenbelasting)

(72)

Uit het onderzoek bleek dat verzoeker in het TNO geen voordelen op grond van ITES had ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.1.7.   Capital Investment Incentive Scheme („CIIS”) — Regeling voor de stimulering van investeringen van de overheid van Gujarat

(73)

De overheid van Gujarat verlenen industriële ondernemingen die voor de regeling in aanmerking komen, subsidies in de vorm van een vrijstelling en/of uitstel van de betaling van omzetbelasting en accijnzen ter bevordering van de industriële ontwikkeling van economisch achtergebleven gebieden in deze deelstaat.

a)   Rechtsgrondslag

(74)

Deze regelingen van de overheid van Gujarat wordt in detail beschreven in Besluit nr. INC-1095/2000(3)/I van 11 september 1995, de kennisgeving van de overheid, ministerie van Financiën nr. (GHN-43) VAT-2006/S.5(2)(2)-TH van 1 april 2006 en regel 18A van de btw-regels van Gujarat (2006).

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(75)

Ondernemingen die investeren in achtergebleven gebieden, hetzij door de vestiging van een nieuwe fabriek of door de grootschalige uitbreiding van een bestaande fabriek, komen voor deze regeling in aanmerking. Niettemin bestaan er uitgebreide lijsten van niet in aanmerking komende sectoren, waardoor bepaalde werkterreinen niet voor de regelingen in aanmerking komen.

c)   Praktische uitvoering

(76)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten de ondernemingen in achtergebleven gebieden investeren. Deze gebieden, die bepaalde territoriale eenheden in Gujarat vertegenwoordigen, zijn naargelang hun economische ontwikkeling ingedeeld in verschillende categorieën, terwijl er ook gebieden zijn die van de toepassing van de regeling zijn uitgesloten. De belangrijkste criteria om het bedrag van de subsidie vast te stellen, zijn de omvang van de investering en het gebied waarin de onderneming gevestigd is of zal worden.

(77)

Subsidies kunnen op ieder ogenblik worden verleend, aangezien er geen termijnen gelden voor het indienen van de aanvraag of voor het vervullen van de kwantitatieve voorwaarden.

d)   Conclusie

(78)

In het kader van deze regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii) en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Deze subsidies zijn financiële bijdragen van de overheid van Gujarat, aangezien deze overheden door het verlenen van die subsidies — in dit geval de vrijstelling van omzetbelasting en accijnzen — inkomsten derven. Bovendien verkrijgen de ondernemingen door deze subsidies een voordeel, omdat hun financiële situatie — door het niet betalen van anders verschuldigde belastingen — verbetert.

(79)

Bovendien is de regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), en artikel 4, lid 3, van de basisverordening aangezien slechts bepaalde ondernemingen die investeren in bepaalde geografische gebieden in de deelstaten ervoor in aanmerking komen. Ondernemingen die niet in deze gebieden gevestigd zijn komen er niet voor in aanmerking en bovendien verschilt het voordeel dat wordt toegekend naar gelang het betrokken gebied.

(80)

De regeling voor de stimulering van investeringen van de overheid van Gujarat geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(81)

De verzoeker voerde aan dat hij niet langer in aanmerking komt voor voordelen in het kader van de regeling voor de stimulering van investeringen voor één van zijn fabrieken. Dit werd door het onderzoek bevestigd. In het geval van een andere fabriek kwam de onderneming ten tijde van het huidige onderzoek niet meer voor de regeling in aanmerking. Met de ontvangen subsidies voor de activiteiten van deze fabrieken werd daarom geen rekening gehouden bij de berekening van het subsidiebedrag.

(82)

Het subsidiebedrag is het bedrag aan omzetbelasting en accijnzen dat in het TNO verschuldigd zou zijn geweest, maar in het kader van deze regeling niet werd betaald. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (noemer) toen omgeslagen over de totale verkoop in het onderzoektijdvak (teller), omdat de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. Het subsidiepercentage bedroeg 0,31 %.

3.1.8.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(83)

Overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening is de totale ad-valoremsubsidiemarge voor de verzoeker 10,73 %. Dit subsidiebedrag overschrijdt de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening genoemde drempelwaarde.

(84)

Ingevolge artikel 18 van de basisverordening wordt dus geoordeeld dat de subsidiëring in het TNO is voortgezet.

3.2.   Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden op subsidiegebied

(85)

Overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of de omstandigheden met betrekking tot subsidiëring in het TNO ingrijpend zijn gewijzigd.

(86)

Vastgesteld werd dat verzoeker ook in het TNO tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid ontving. Bovendien werd tijdens dit onderzoek een lager subsidiepercentage vastgesteld dan tijdens het laatste nieuwe onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen dat de regelingen in de nabije toekomst zullen worden stopgezet of dat nieuwe regelingen zullen worden ingevoerd.

(87)

Aangezien is aangetoond dat de onderneming lagere subsidies dan vroeger ontvangt en aangezien zij waarschijnlijk een lager subsidiebedrag zal blijven ontvangen dan bij het laatste nieuwe onderzoek is vastgesteld, wordt geconcludeerd dat de bestaande maatregel hoger is dan de schade veroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie en dat de hoogte van de maatregelen aan de nieuwe bevindingen moet worden aangepast.

4.   COMPENSERENDE MAATREGELEN EN ANTIDUMPINGMAATREGELEN

4.1.   Compenserende maatregelen

(88)

Overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening en de gronden van dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek die worden genoemd in het bericht van opening, wordt bepaald dat de subsidiemarge voor de verzoeker is afgenomen van 13,8 % tot 10,7 % en dat het compenserende recht dat voor deze producent-exporteur is ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1286/2008, dienovereenkomstig moet worden gewijzigd.

(89)

Het gewijzigde compenserende recht moet worden afgestemd op de bij dit tussentijdse onderzoek vastgestelde subsidiemarge, daar de bij het oorspronkelijke onderzoek berekende schademarges hoger zijn.

(90)

Om te voorkomen dat schommelingen in de prijzen van pet als gevolg van wijzigingen in de prijzen van ruwe olie tot hogere rechten zullen leiden, werd in het oorspronkelijke onderzoek besloten dat de maatregelen moesten bestaan in een specifiek recht. Om dezelfde reden zou deze benadering ook moeten worden gevolgd in dit nieuwe onderzoek. Het herziene bedrag van het specifieke recht is dus 90,4 EUR/ton.

4.2.   Antidumpingmaatregelen

(91)

De wijziging van het compenserend recht is van invloed op het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 192/2007 op door verzoeker vervaardigde pet werd ingesteld.

(92)

Bij alle eerdere onderzoeken werd het antidumpingrecht gecorrigeerd om rekening te houden met de gevolgen van exportsubsidies. Volgens artikel 14, lid 1, van de basisantidumpingverordening en artikel 24, lid 1, van de basisantisubsidieverordening mag geen product onderworpen zijn aan zowel antidumpingmaatregelen als compenserende maatregelen om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die door dumping of exportsubsidies is ontstaan. Bij de eerdere onderzoeken en in het huidige gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek bleek dat enkele van de onderzochte subsidieregelingen die aanleiding gaven tot compenserende maatregelen, exportsubsidies waren in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisantisubsidieverordening. Met betrekking tot andere subsidieregelingen, en met name de regeling voor de stimulering van investeringen van de overheid van Gujarat, was er geen bewijsmateriaal of argument waaruit bleek of en in welke mate dezelfde subsidies tweemaal worden gecompenseerd wanneer op hetzelfde ingevoerde product tegelijkertijd antidumpingrechten en compenserende rechten worden ingesteld. Meer in het bijzonder was er geen bewijs dat de regeling voor de stimulering van investeringen de uitvoerprijs van een product op een andere manier verlaagde dan de prijs van op de binnenlandse markt verkochte producten. De regeling voor de stimulering van investeringen beïnvloedt derhalve de prijzen waartegen de producent zijn goederen op de binnenlandse markt en op de exportmarkten verkoopt op dezelfde wijze en in dezelfde mate.

(93)

Deze subsidies waren van invloed op de exportprijs van de verzoeker en leidden tot een verhoging van diens dumpingmarge. Met andere woorden, de dumpingmarges die tijdens het oorspronkelijke antidumpingonderzoek werden vastgesteld waren deels aan exportsubsidies te wijten.

(94)

De definitieve antidumpingrechten voor de verzoeker moeten daarom ook nu worden gecorrigeerd om rekening te houden met het gewijzigde voordeel dat tijdens het TNO bleek te zijn verkregen, om te komen tot de werkelijke dumpingmarge, dat wil zeggen de dumpingmarge die resteert na aftrek van de gevolgen van de exportsubsidies.

(95)

Met andere woorden, de eerder vastgestelde dumpingmarges moeten worden gecorrigeerd, gezien de nieuwe subsidiemarges.

(96)

Het antidumpingrecht van verzoeker moet dus 132,6 EUR/ton bedragen.

(97)

De verzoeker en de andere belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde voorstellen het onderzoek te beëindigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het deel van de tabel betreffende verzoeker Industries Ltd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 193/2007 wordt vervangen door:

Land

Onderneming

Compenserend recht

(EUR/ton)

Aanvullende Taric-code

„India

Reliance Industries Ltd

90,4

A181”

Artikel 2

Het deel van de tabel betreffende Reliance Industries Ltd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 192/2007 wordt vervangen door:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

(EUR/ton)

Aanvullende Taric-code

„India

Reliance Industries Ltd

132,6

A181”

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1.

(3)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 34.

(4)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 1.

(5)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21.

(6)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 1.

(7)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 88.

(8)  PB C 151 van 10.6.2010, blz. 17.

(9)  PB C 151 van 10.6.2010, blz. 15.

(10)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.


9.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 232/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 907/2011 VAN DE RAAD

van 6 september 2011

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2010 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Republiek Korea en Taiwan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap („de basisverordening”) (1), en met name artikel 9,

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2010 van de Raad van 29 november 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Republiek Korea en Taiwan (2), en met name artikel 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

De Raad heeft bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2010 een definitief antidumpingrecht ingesteld op garens met een hoge sterktegraad (andere dan naaigarens), van polyesters, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, monofilamenten van minder dan 67 decitex daaronder begrepen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code 5402 20 00 („het betrokken product”).

(2)

Gezien het grote aantal medewerkende producenten-exporteurs in het onderzoek dat leidde tot de instelling van het antidumpingrecht („het oorspronkelijke onderzoek”) in de VRC, werd een steekproef van Chinese producenten-exporteurs geselecteerd en werden voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen individuele rechten, variërend van 0 % tot 5,5 %, ingesteld, terwijl voor de andere medewerkende ondernemingen, die niet in de steekproef waren opgenomen, een recht van 5,3 % werd vastgesteld. Voor twee niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen, die een individueel onderzoek in de zin van artikel 17, lid 3, van de basisverordening kregen, werden antidumpingrechten van 0 % en 9,8 % vastgesteld.Voor alle andere ondernemingen in de VRC werd een recht van 9,8 % ingesteld.

(3)

Op grond van artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1105/2010 kan aan Chinese producenten-exporteurs die voldoen aan de in dat artikel genoemde criteria, hetzelfde recht worden toegekend als aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen, namelijk 5,3 %.

B.   VERZOEKEN OM BEHANDELING ALS NIEUWE PRODUCENT/EXPORTEUR

(4)

Twee ondernemingen (de indieners) hebben om behandeling als nieuwe producent-exporteur (BNPE) verzocht.

(5)

Om te bepalen of elke indiener van een verzoek voldoet aan de in artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1105/2010 genoemde criteria om BNPE te verkrijgen, werd een onderzoek uitgevoerd en werd nagegaan of de indiener:

een producent van het betrokken product in de Volksrepubliek China is,

het betrokken product in het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd (1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009), niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarvoor de bij die verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden,

het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting heeft om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren.

(6)

Er werden vragenlijsten gestuurd naar de indieners van een verzoek, aan wie ook werd gevraagd om bewijsmateriaal te verstrekken waaruit blijkt dat zij aan de bovengenoemde criteria voldoen.

(7)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk achtte om vast te stellen of de ondernemingen aan de in artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1105/2010 genoemde criteria voldeden. Er werd een controle ter plaatse uitgevoerd bij de twee indieners:

Jiangsu Hengli Chemical Fibre Co. Ltd,

Amann Twisting Yancheng Co. Ltd.

C.   BEVINDINGEN

(8)

Van de ene indiener, Jiangsu Hengli Chemical Fibre Co. Ltd, is bij de beoordeling van de verstrekte informatie gebleken dat hij voldoende bewijzen had verstrekt dat hij aan de in artikel 4, van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1105/2010 vermelde criteria voldoet. Bijgevolg kon aan deze indiener overeenkomstig artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2010 het gewogen gemiddelde recht worden toegekend dat van toepassing is op de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen (d.w.z. 5,3 %). Deze onderneming kan worden toegevoegd aan de lijst van producenten-exporteurs in artikel 1, lid 2, van die verordening.

(9)

Van de andere indiener, Amann Twisting Yancheng Co. Ltd, is bij de beoordeling van de verstrekte informatie gebleken dat hij niet voldoende bewijzen had verstrekt dat hij aan de in artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1105/2010 vermelde criteria voldoet. Met name bleek uit het onderzoek dat de belangrijkste grondstof die in het productieproces werd gebruikt, garens met een hoge sterktegraad van polyesters, niet door de indiener wordt geproduceerd maar bij niet-verbonden leveranciers wordt aangeschaft. Het filament wordt door de indiener verwerkt in verschillende productiestappen, waaronder twijnen, en tot slot uitgevoerd als product dat onder de definitie van het betrokken product valt. Aangezien de indiener het betrokken product niet produceerde maar het in feite alleen bewerkte, werd geconcludeerd dat Amann Twisting Yancheng Co. Ltd niet kan worden aangemerkt als producent van het betrokken product. Daarom voldoet hij niet aan het BNPE-criterium dat de indiener van het verzoek een „producent” van het betrokken product moet zijn.

(10)

Zijn verzoek om BNPE werd daarom afgewezen.

D.   WIJZIGING VAN DE LIJST VAN ONDERNEMINGEN WAARVOOR EEN INDIVIDUEEL RECHT GELDT

(11)

Gelet op de bevindingen van het onderzoek zoals vermeld in overweging 8 wordt geconcludeerd dat de onderneming Jiangsu Hengli Chemical Fibre Co. Ltd moet worden toegevoegd aan de lijst van individuele ondernemingen in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1105/2010, met een recht van 5,3 %.

(12)

De indieners van het verzoek en de bedrijfstak van de Unie zijn in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek en zijn in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen in te dienen.

(13)

Alle argumenten en standpunten van belanghebbende partijen werden onderzocht en waar nodig werd er terdege rekening mee gehouden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage die wordt genoemd in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1105/2010 komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE

NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE CHINESE PRODUCENTEN-EXPORTEURS

Aanvullende Taric-code A977

Naam van de onderneming

Stad

Heilongjiang Longdi Co. Ltd

Harbin

Jiangsu Hengli Chemical Fibre Co. Ltd

Wujiang

Hyosung Chemical Fiber (Jiaxing) Co. Ltd

Jiaxing

Shanghai Wenlong Chemical Fiber Co. Ltd

Shanghai

Shaoxing Haifu Chemistry Fibre Co. Ltd

Shaoxing

Sinopec Shanghai Petrochemical Company

Shanghai

Wuxi Taiji Industry Co. Ltd

Wuxi”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 315 van 1.12.2010, blz. 1.


9.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 232/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 908/2011 VAN DE COMMISSIE

van 8 september 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 september 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 september 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AR

33,3

EC

32,6

MK

49,0

ZZ

38,3

0707 00 05

AR

24,2

TR

127,5

ZZ

75,9

0709 90 70

AR

40,2

EC

39,5

TR

125,7

ZZ

68,5

0805 50 10

AR

76,3

CL

91,9

MX

39,8

PY

33,5

TR

66,0

UY

48,4

ZA

82,6

ZZ

62,6

0806 10 10

EG

156,9

MA

175,2

TR

118,3

ZA

59,8

ZZ

127,6

0808 10 80

CL

62,8

CN

78,7

NZ

105,6

US

82,4

ZA

89,4

ZZ

83,8

0808 20 50

CN

74,4

TR

116,3

ZA

99,6

ZZ

96,8

0809 30

TR

146,7

ZZ

146,7

0809 40 05

BA

41,6

KE

58,0

ZZ

49,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.