ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.214.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 214

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
19 augustus 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 831/2011 van de Raad van 16 augustus 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bariumcarbonaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 832/2011 van de Commissie van 18 augustus 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

11

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 833/2011 van de Commissie van 18 augustus 2011 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

13

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/510/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 4 augustus 2011 tot verlenging van de in artikel 114, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde termijn met betrekking tot de nationale bepalingen ter handhaving van de grenswaarden voor lood, barium, arseen, antimoon, kwik en nitrosaminen en nitroseerbare stoffen in speelgoed, waarvan door Duitsland krachtens artikel 114, lid 4, kennis is gegeven (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5355)  ( 1 )

15

 

 

2011/511/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 17 augustus 2011 tot wijziging van Beschikking 2004/452/EG tot vaststelling van een lijst van organen waarvan de onderzoekers voor wetenschappelijke doeleinden toegang hebben tot vertrouwelijke gegevens (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5777)  ( 1 )

19

 

 

2011/512/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 18 augustus 2011 tot wijziging van bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens voor Bahrein en Libanon in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit de invoer in de Unie van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden is toegestaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5863)  ( 1 )

22

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 831/2011 VAN DE RAAD

van 16 augustus 2011

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bariumcarbonaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 2, 5 en 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Huidige maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1175/2005 (2) stelde de Raad een definitief antidumpingrecht in op bariumcarbonaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”). Het bedrag van het definitieve specifieke recht varieerde van 6,3 tot 56,4 EUR per ton.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(2)

Na de publicatie in maart 2010 van het bericht van het naderende vervallen van de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van bariumcarbonaat van oorsprong uit de VRC (3), ontving de Commissie op 19 april 2010 een verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op basis van artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(3)

Het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werd ingediend door Solvay & CPC Barium Strontium GmbH & Co. KG („de aanvrager”), de enige producent van bariumcarbonaat in de Europese Unie, die 100 % van de totale productie van bariumcarbonaat van de Unie vertegenwoordigt. De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van de dumping en voortzetting van de schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(4)

Nadat de Commissie, na overleg met het Raadgevend Comité, had vastgesteld dat er voldoende bewijs was om overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd (4) („bericht van opening”).

3.   Onderzoek

3.1.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(5)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 (het tijdvak van het nieuwe onderzoek of „TNO”).

(6)

Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren, had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

3.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(7)

De Commissie heeft de verzoeker, de producenten-exporteurs in de VRC, de importeurs/handelaren, de haar bekende betrokken gebruikers in de Unie en hun verenigingen, de producenten in het referentieland alsook de autoriteiten in de VRC in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek.

(8)

De Commissie heeft de belanghebbenden ook in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek in te dienen om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hebben verzocht, zijn gehoord.

(9)

Gezien het blijkbaar grote aantal in het verzoek genoemde Chinese producenten-exporteurs werd in het bericht van opening overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van dumping en van de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping van een steekproef gebruik te maken.

(10)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen — werd aan alle producenten-exporteurs gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van opening basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010.

(11)

De Commissie ontving van slechts drie ondernemingen of groepen ondernemingen in de VRC een antwoord en daarom werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor Chinese producenten-exporteurs.

(12)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden een vragenlijst toegezonden, evenals de partijen die daarom binnen de in het bericht van opening vastgestelde termijn hadden verzocht.

(13)

Ingevulde vragenlijsten werden ontvangen van de verzoeker en zijn verbonden agent, negen gebruikers, vier importeurs, twee producenten-exporteurs in de VRC en twee producenten in mogelijke referentielanden. Een van de Chinese producenten-exporteurs die reageerden op de vragen die in verband met het samenstellen van de steekproef waren gesteld, besloot niet verder aan de procedure mee te werken.

(14)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting van de dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

verzoeker

Solvay & CPC Barium Strontium GmbH & Co. KG, Hannover en zijn verbonden onderneming Solvay Bario e Derivati SpA., Massa

b)

producenten-exporteurs in de VRC:

Zaozhuang Yongli Chemical Co., Ltd, Shangdong Province

Guizhou Red Star Developing Import & Export Co., Ltd, Guizhou Province

c)

producent in het referentieland (India):

Solvay Vishnu Barium Private Limited, Hyderabad

d)

importeurs

Norkem Limited, Knutsford, Verenigd Koninkrijk

L’Aprochimide Srl, Muggio, Italië

e)

gebruikers

Technische Glaswerke Ilmenau GmbH, Ilmenau, Duitsland

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(15)

Het betrokken product is hetzelfde als in het vorige onderzoek en wordt als volgt gedefinieerd: bariumcarbonaat met een strontiumgehalte van meer dan 0,07 gewichtspercenten en een zwavelgehalte van meer dan 0,0015 gewichtspercenten, in de vorm van poeder of van geperste, dan wel gebrande korrels, van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2836 60 00.

(16)

Bariumcarbonaat wordt vooral gebruikt in de baksteen- en tegelindustrie, in de keramische sector en bij de productie van ferriet. Het werd eerder gebruikt bij de productie van kathodestraalbuizen voor televisietoestellen (CRT’s), maar deze toepassing is in de EU verdwenen nadat deze werden vervangen door LCD- en plasmatelevisies.

2.   Soortgelijk product

(17)

Net als in het oorspronkelijke onderzoek is ook in deze procedure gebleken dat bariumcarbonaat dat wordt vervaardigd in de VRC en naar de Unie wordt uitgevoerd, bariumcarbonaat dat wordt vervaardigd en verkocht in het referentieland (India) en bariumcarbonaat dat door de verzoeker in de Unie wordt vervaardigd en verkocht, dezelfde fysische en chemische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

(18)

Deze producten worden dan ook beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

(19)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk was dat het vervallen van de bestaande maatregelen tot een voortzetting van de dumping zou leiden.

1.   Algemeen

(20)

Van de 16 bekende Chinese producenten-exporteurs waarmee contact is opgenomen bij de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, antwoordden er drie op de vragen die in verband met het samenstellen van de steekproef waren gesteld, maar werkten er slechts twee volledig mee met de Commissie door een volledige vragenlijst in te vullen.

2.   Referentieland

(21)

Aangezien de VRC een overgangseconomie is, moet de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie een behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) is toegekend overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de door berekening samengestelde waarde in een geschikt derde land met markteconomie („referentieland”).

(22)

De VS werd in het oorspronkelijke onderzoek als referentieland gebruikt en werd in het onderhavige onderzoek als referentieland voorgesteld om de normale waarde vast te stellen. Het werd echter nodig geacht na te gaan of dit land nog steeds geschikt was voor het onderhavige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. Er werden brieven verzonden aan alle bekende producenten van bariumcarbonaat in de wereld, d.w.z. in Brazilië, India, Japan en de VS. Er werden twee reacties ontvangen, één van een producent in de VS en één van een producent in India.

(23)

Na een zorgvuldige analyse van criteria zoals totale productie, aantal producenten, concurrentie op de markt, totale invoer, antidumpingrechten en douanerechten op de binnenlandse markten van zowel de VS als India, werd besloten India als referentieland te kiezen. India werd op grond van de grotere marktomvang, de grotere omvang van de invoer en de sterkere concurrentie voor dit product op de binnenlandse markt een geschikter referentieland in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening geacht dan de VS. Geen van de belanghebbenden heeft hierover opmerkingen of bezwaren gemaakt. Daarom werd de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO is toegekend, vastgesteld aan de hand van de gegevens die door de producent in India waren verstrekt.

3.   Dumping van invoer in het TNO

3.1.   Normale waarde

(24)

Voor de onderneming waaraan in het oorspronkelijke onderzoek overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening een BMO is toegekend, heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van bariumcarbonaat aan onafhankelijke afnemers in het TNO in representatieve hoeveelheden plaatsvond, d.w.z. of de totale omvang van die verkoop ten minste 5 % van haar uitvoer van het betrokken product naar de Unie bedroeg. Uit het onderzoek bleek dat deze verkoop niet representatief was en daarom moest de normale waarde door berekening worden samengesteld. De vastgestelde normale waarde werd gebaseerd op de totale productiekosten, vermeerderd met de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) van de onderneming en winst uit binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties.

(25)

Voor de onderneming waaraan in het oorspronkelijke onderzoek geen BMO is toegekend, werd overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens van de medewerkende producent in het referentieland.

(26)

Eerst werd nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers representatief was overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, d.w.z. of deze 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie. De binnenlandse verkoop van de medewerkende producent in India in het TNO werd voldoende representatief geacht.

(27)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de Indiase markt verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het TNO vastgesteld. Aangezien in het TNO geen sprake was van winstgevende verkoop van het soortgelijke product, moest de normale waarde door berekening worden vastgesteld. De normale waarde werd gebaseerd op de totale productiekosten van de betrokken producent, vermeerderd met een redelijk bedrag voor de VAA-kosten, alsmede een redelijke winstmarge, overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. De VAA-kosten en de winst die bij de productiekosten van het soortgelijke product werden opgeteld, kwamen overeen met de bedragen die in het oorspronkelijke onderzoek waren gebruikt en bedroegen respectievelijk 10,6 % en 7,2 %. Er werd geen informatie verstrekt waaruit bleek dat deze bedragen niet redelijk zouden zijn of dat het gebruikte winstbedrag hoger zou zijn dan de winst die andere exporteurs of producenten gewoonlijk maken bij de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong.

3.2.   Uitvoerprijs

(28)

Daar de betrokken medewerkende producenten-exporteurs steeds rechtstreeks hadden uitgevoerd naar onafhankelijke afnemers in de Unie, werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3.3.   Vergelijking

(29)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af-fabriek.

(30)

Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de uitvoerprijs, zijn overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening enkele correcties toegepast voor bepaalde verschillen met betrekking tot vervoer en provisies, die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan.

3.4.   Dumpingmarge

(31)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs in hetzelfde handelsstadium.

(32)

Voor de onderneming waaraan in het oorspronkelijke onderzoek een BMO is toegekend, bleek uit deze vergelijking dat de onderneming de dumping in versterkte mate voortzette.

(33)

Voor de onderneming waaraan in het oorspronkelijke onderzoek geen BMO is toegekend, kwam uit de vergelijking die overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd uitgevoerd, aanzienlijke dumping naar voren. Deze onderneming is goed voor 98 % van de uitvoer waarop het residuele recht wordt toegepast; de overige 2 %, van de producenten-exporteurs die niet aan de procedure hebben meegewerkt, kunnen de vastgestelde dumpingmarge niet beïnvloeden. Daarnaast wordt gezien hun gebrek aan medewerking geoordeeld dat hun dumping niet lager kan zijn dan die van de medewerkende onderneming.

D.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DUMPING

(34)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat de intrekking van de maatregelen tot een voortzetting van dumping zou leiden.

(35)

Wat de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping betreft, is de ontwikkeling van productie en productiecapaciteit in de VRC onderzocht, evenals de waarschijnlijke ontwikkeling van de uitvoer naar de Unie en markten van andere derde landen.

(36)

Volgens de klacht is de VRC verreweg de grootste producent van bariumcarbonaat ter wereld. Bovendien is de VRC ook de grootste producent van bariet, de belangrijkste grondstof voor de productie van het betrokken product. De twee medewerkende ondernemingen hebben samen een productiecapaciteit van 331 000 t per jaar, ofwel ongeveer drie keer het verbruik van de Unie in het TNO. Daarnaast hebben deze twee ondernemingen een totale reservecapaciteit van 34 000 t, wat genoeg is om te voorzien in de helft van het verbruik van de Unie.

(37)

Drie van de grootste producenten van bariumcarbonaat wereldwijd (de VS, India en Brazilië) hebben momenteel antidumpingmaatregelen ingesteld op Chinese invoer van het betrokken product. Hieruit kan worden geconcludeerd dat gezien de aanzienlijke reservecapaciteit in China en de dumpingpraktijken op verschillende markten de uitvoer van het product naar de uniale markt zou toenemen indien de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(38)

Uit het feit dat, ondanks de antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op Chinese invoer, de Chinese producenten-exporteurs erin geslaagd zijn in het TNO aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie uit te voeren (tegen een gemiddelde prijs van 251 EUR per ton) en hun marktaandeel in de Unie te vergroten, blijkt dat de Chinese exporteurs nog steeds belangstelling hebben voor de uniale markt.

(39)

Uit de Chinese uitvoerstatistieken blijkt nog duidelijker dat de Unie een aantrekkelijke markt blijft voor de Chinese producenten-exporteurs omdat zij voor hun uitvoer naar de Unie, ondanks de dumping, in enkele gevallen hun hoogste uitvoerprijs behaalden. Volgens de Chinese uitvoerstatistieken was de gemiddelde verkoopprijs naar de Unie in het TNO 269 USD fob, terwijl de gemiddelde prijs bij uitvoer naar India 220 USD bedroeg.

(40)

Uit de Chinese uitvoerstatistieken bleek dat, ondanks het feit dat de belangrijkste toepassing voor bariumcarbonaat (de productie van CRT’s) werd stopgezet, de Chinese uitvoer wereldwijd steeg van 130 000 t in 2009 tot 158 000 t in 2010.

(41)

Indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, wordt verwacht dat de Chinese uitvoer, gezien de enorme reservecapaciteit van China, naar alle waarschijnlijkheid in de EU terecht zal komen. Het feit dat grote wereldmarkten zoals de VS, India en Brazilië zichzelf beschermen met hoge antidumpingrechten, bevestigt deze conclusie.

(42)

Deze invoer zou waarschijnlijk met dumping worden voortgezet, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de exporteurs hun prijsbeleid zouden aanpassen als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(43)

Derhalve wordt geconcludeerd dat de dumping waarschijnlijk zou worden voortgezet.

E.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(44)

De enige medewerkende producent in de Unie was goed voor 100 % van de productie van bariumcarbonaat in de Unie in het TNO. Deze producent wordt dan ook geacht de bedrijfstak van de Unie te zijn in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

F.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

Tabel 1

Verbruik in de Unie

 

2007

2008

2009

TNO

Verbruik (ton)

123 354

104 037

62 637

76 560

Index

100

84

51

62

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst en statistieken van Eurostat.

(45)

Om het verbruik in de Unie te berekenen, werd de omvang van de verkoop in de Unie door de bedrijfstak van de Unie opgeteld bij de omvang van de invoer uit derde landen, gebaseerd op Eurostatgegevens.

(46)

Op basis hiervan is, zoals in tabel 1 te zien is, het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk gedaald, namelijk met 38 %, hetgeen voornamelijk te verklaren is door het verdwijnen van de CRT-productieactiviteit in de Unie.

2.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit de VRC

Tabel 2

Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit de VRC

 

2007

2008

2009

TNO

Invoervolume (ton)

76 306

64 573

37 341

48 720

Index

100

85

49

64

Marktaandeel

61,9 %

62,1 %

59,6 %

63,6 %

Index

100

100

96

103

Cif-invoerprijs (EUR/ton)

230

257

239

251

Index

100

112

104

109

Bron: Eurostat-statistieken.

(47)

Tijdens de beoordelingsperiode is de omvang van de invoer uit de VRC met 36 % gedaald, terwijl het verbruik in de Unie met 38 % daalde. Ondanks de geldende antidumpingmaatregelen en een daling van het verbruik nam het Chinese marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode met drie procentpunten toe.

(48)

De gemiddelde invoerprijzen uit de VRC namen tijdens de beoordelingsperiode met 9 % toe. De hoogste prijsstijging deed zich voor in 2007 en 2008; de prijzen zakten in 2009 en stegen vervolgens weer in het TNO.

(49)

De gemiddelde prijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie werd met de gemiddelde Chinese cif-invoerprijzen, grens Unie vergeleken. Deze prijzen zijn afgeleid van Eurostatcijfers en omvatten kosten na invoer, antidumping- en invoerrechten. Uit de vergelijking is gebleken dat de Chinese invoerprijzen de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO met 37,9 % onderboden. Op grond van het bovenstaande is geconstateerd dat indien er geen maatregelen hadden gegolden, de Chinese invoerprijzen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 44,1 % zouden hebben onderboden.

3.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit andere derde landen

(50)

De totale omvang van de invoer van bariumcarbonaat uit andere derde landen dan de VRC was verwaarloosbaar en vertegenwoordigde minder dan 1 % van het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

(51)

Hierbij moet worden opgemerkt dat de invoerprijzen uit andere derde landen de prijzen in de Unie in het TNO niet onderboden.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(52)

Aangezien de bedrijfstak van de Unie slechts uit één producent bestaat, moesten de gegevens over de productie, capaciteit en bezettingsgraad in de vorm van indexcijfers worden opgegeven.

Tabel 3

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie

Index

2007

2008

2009

TNO

Productie

100

79

36

47

Productiecapaciteit

100

100

100

100

Bezettingsgraad

100

79

36

47

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(53)

De productie van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode met 53 % gedaald. Hierbij moet worden aangetekend dat de bedrijfstak van de Unie zijn productiemodel sinds 2003 heeft aangepast om in te spelen op de nieuwe marktsituatie en het verdwijnen van de CRT-schermactiviteiten in de Unie. Als gevolg hiervan daalde de productiecapaciteit met meer dan 50 %, omdat dezelfde apparatuur nu bij toerbeurt wordt gebruikt voor de productie van het onderzochte product en strontiumcarbonaat.

(54)

De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie bleef in de beoordelingsperiode ongewijzigd. De bezettingsgraad liep dus gelijk op met de productievolumen.

4.2.   Voorraden

Tabel 4

Voorraden

 

2007

2008

2009

TNO

Index

100

97

41

41

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(55)

De voorraden namen tijdens de beoordelingsperiode met 59 % af. Deze daling hangt samen met de verminderde vraag en het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zich aan de nieuwe marktsituatie aan te passen.

4.3.   Omvang van de verkoop en verkoopprijzen

Tabel 5

Omvang van de verkoop, waarde en verkoopprijs per eenheid

 

2007

2008

2009

TNO

Omvang van de verkoop (index)

100

84

53

59

Waarde van de verkoop (index)

100

92

66

73

Verkoopprijs per eenheid (index)

100

109

124

123

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(56)

De omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode met 41 % af. De grootste daling deed zich voor in 2009 als gevolg van de algemene economische neergang. De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie daalde relatief dus meer dan het verbruik van de Unie in dezelfde periode. De waarde van de verkoop daalde minder sterk dan de omvang, omdat de bedrijfstak van de Unie erin slaagde zijn prijsniveaus tijdens de beoordelingsperiode te verhogen, toen de verkoopprijzen per eenheid met 23 % stegen.

4.4.   Marktaandeel en groei

Tabel 6

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

 

2007

2008

2009

TNO

Index

100

100

105

95

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst en gecorrigeerde statistieken van Eurostat.

(57)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie steeg met 5 % in 2009, waarna het in het TNO sterk daalde met 10 %. Dit duidt erop dat bij gebrek aan groei op de markt de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel niet kon behouden.

4.5.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

Tabel 7

Werkgelegenheid, lonen en productiviteit

 

2007

2008

2009

TNO

Werkgelegenheid (index)

100

87

55

57

Lonen (EUR/werknemer) (index)

100

108

106

113

Productiviteit (index)

100

91

65

82

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(58)

De werkgelegenheid daalde tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk als gevolg van de economische neergang en de nieuwe marktsituatie. De gemiddelde lonen stegen met 13 % als gevolg van de hoge inflatie, die een rechtstreekse weerslag hadden op de loonindexering. In dezelfde periode daalde de productiviteit met 18 % als gevolg van de daling van de geproduceerde hoeveelheid, die niet kon worden gecompenseerd door vermindering van het aantal medewerkers.

4.6.   Winstgevendheid

Tabel 8

Winstgevendheid

 

2007

2008

2009

TNO

Index

–100

–192

–351

–206

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(59)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie daalde gedurende de beoordelingsperiode met ruim 106 % als gevolg van de economische neergang en het verdwijnen van de toepassing van CRT-schermen, hetgeen invloed had op zowel de omvang van de verkoop als de productiekosten. De bedrijfstak leed gedurende de beoordelingsperiode voortdurend verlies.

4.7.   Investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 9

Investeringen en rendement van investeringen

 

2007

2008

2009

TNO

Investeringen (index)

100

82

90

97

Rendement van investeringen (index)

–100

–251

–506

–176

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(60)

De investeringen bleven tijdens de beoordelingsperiode stabiel. De investeringen van de bedrijfstak van de Unie werden geboekt in het jaar waarin zij plaatsvonden. Het rendement van investeringen (winst uitgedrukt als percentage van de investeringen per jaar) liet tijdens de beoordelingsperiode dezelfde negatieve ontwikkeling zien als de winstgevendheid.

(61)

Tijdens het onderzoek kon niet worden aangetoond dat de bedrijfstak van de Unie grote problemen had om kapitaal aan te trekken. Wel kon worden vastgesteld dat tijdens de beoordelingsperiode geen investeringen van betekenis waren gedaan.

4.8.   Kasstroom

Tabel 10

Kasstroom

 

2007

2008

2009

TNO

Index

–100

–83

25

32

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(62)

De kasstroom is tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk verbeterd als gevolg van de kleinere voorraden.

4.9.   Hoogte van de dumpingmarge

(63)

Tijdens het TNO was er ondanks de van kracht zijnde maatregelen sprake van nog hogere niveaus van aanmerkelijke dumping, ook al was de dumpingmarge lager dan bij het oorspronkelijke onderzoek; dit blijkt uit de cijfers van zowel de medewerkende producenten-exporteurs als van Eurostat.

4.10.   Herstel van de effecten van eerdere dumping

(64)

In een negatieve economische context die samenhing met de algemene economische neergang en het verdwijnen van één belangrijke toepassing, herstelde de bedrijfstak van de Unie zich niet van de eerdere dumping, met name wat de omvang van de verkoop, de verkoopprijs en de winstgevendheid betreft. Bovendien bleek dat in het TNO nog steeds dumping plaatsvond.

4.11.   Uitvoer door de bedrijfstak van de Unie

Tabel 11

Door de bedrijfstak van de Unie uitgevoerde hoeveelheid

 

2007

2008

2009

TNO

Index

100

86

45

66

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(65)

De uitvoer van bariumcarbonaat door de bedrijfstak van de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode met 34 %. De bedrijfstak van de Unie kon slechts beperkte hoeveelheden uitvoeren vanwege de zware concurrentie van de Chinese uitvoer op niet-uniale markten. De daling van de uitvoer tijdens de beoordelingsperiode valt ook te verklaren door de economische neergang.

4.12.   Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Unie

(66)

Hoewel alle belangrijke schade-indicatoren, zoals de omvang van de verkoop, de winstgevendheid, de productie, de werkgelegenheid en de productiviteit, tijdens de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling lieten zien, hadden de antidumpingmaatregelen een verzachtend effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(67)

Wat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie betreft, blijkt uit de licht dalende trend dat de Chinese uitvoer, ondanks de bestaande maatregelen en het dalende verbruik, niet alleen andere landen van de markt uitsloot, maar ook aan marktaandeel won ten koste van de bedrijfstak van de Unie.

(68)

Gezien de negatieve ontwikkeling van de indicatoren voor de bedrijfstak van de Unie kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade bleef lijden. Daarom werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat de schade zou worden voortgezet als de maatregelen zouden vervallen.

G.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HET VOORTDUREN VAN SCHADE

1.   Samenvatting van de analyse van de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping en herhaling van schade veroorzakende dumping

(69)

Er wordt aan herinnerd dat het verbruik op de uniale markt sinds het oorspronkelijke onderzoek aanzienlijk is gedaald als gevolg van het verdwijnen van CRT’s en als gevolg van de economische neergang. In deze omstandigheden is het marktaandeel van Chinese invoer met meer dan 15 % gestegen, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit derde landen sterk daalde. Dit wijst erop dat de Chinese producenten-exporteurs ondanks de geldende maatregelen en het dalende verbruik van de Unie belangstelling voor de uniale markt bleven tonen en erin slaagde derde landen van de uniale markt uit te sluiten.

(70)

Tevens wordt eraan herinnerd dat de producenten-exporteurs in de VRC zich tijdens het TNO schuldig bleven maken aan dumping en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie zeer sterk bleven onderbieden. Op basis hiervan is er geen reden om te veronderstellen dat de Chinese producenten-exporteurs die dumping niet zullen voortzetten en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie niet zullen blijven onderbieden.

(71)

Uit het onderzoek is gebleken dat de Chinese producenten-exporteurs tijdens het TNO over aanzienlijke reservecapaciteiten beschikten, namelijk over ongeveer 280 000 t. Dit is ongeveer driemaal de omvang van de uniale markt in het TNO. Ondanks de verwachte stijging van de vraag in de PRC zal de overcapaciteit naar verwachting blijven bestaan en zal deze de komende jaren zeer aanzienlijk blijven.

(72)

De markt van de Unie is de belangrijkste uitvoerbestemming voor de VRC. Andere belangrijke exportmarkten zoals de VS en India hebben sterke (5) antidumpingmaatregelen ingesteld ten aanzien van bariumcarbonaat van oorsprong uit de VRC. Deze markten zijn daarom praktisch ontoegankelijk voor de Chinese export. Gezien de belangstelling van de Chinese producenten-exporteurs voor de markt van de Unie, wordt verwacht dat wanneer de maatregelen worden ingetrokken, een aanzienlijke exporthoeveelheid op de markt van de Unie zal terechtkomen, wat de prijzen over het algemeen sterk zal drukken.

2.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortdurende schade

(73)

Op basis van het voorgaande wordt het waarschijnlijk geacht dat, wanneer de maatregelen worden ingetrokken, de invoer met dumping uit de VRC in de Unie aanzienlijk zal stijgen en een neerwaartse druk op de prijzen tot gevolg zal hebben. Een dergelijke situatie zou waarschijnlijk op middellange termijn leiden tot het verdwijnen van de bedrijfstak van de Unie, omdat die enerzijds door de verkoopdaling de vaste kosten niet meer voldoende zou kunnen spreiden, en anderzijds geen toereikende prijsniveaus zou kunnen bereiken. De voortzetting van de schade werd tijdens de beoordelingsperiode versterkt door de economische neergang en het verdwijnen van een belangrijke toepassing.

3.   Ontwikkelingen na het TNO

(74)

De invoerprijzen stegen van de VRC tussen het einde van het TNO en februari 2011 met 17,8 % terwijl de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode slechts met circa 7 % toenamen, maar toch onderbood de invoer uit de VRC na het TNO de uniale prijzen met meer dan 15 %.

H.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Voorafgaande opmerking

(75)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de Unie als geheel. Om het belang van de Unie in haar geheel na te gaan, werd het belang beoordeeld van de diverse partijen, namelijk de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

(76)

Omdat dit een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen is, moet een situatie worden onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van kracht waren, en moet worden nagegaan of deze maatregelen negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hadden.

(77)

Op grond hiervan werd onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van de dumping en de waarschijnlijkheid voortzetting van de schade, dwingende redenen waren die tot de conclusie leidden dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie was.

2.   Belangen van de bedrijfstak van de Unie

(78)

Uit het onderzoek kwam naar voren dat de bedrijfstak van de Unie zeer kosteneffectief te werk ging. De bedrijfstak bracht het aantal medewerkers terug en veranderde van productiemodel om zich aan te passen aan de nieuwe marktsituatie en het voortbestaan zeker te stellen van de fabriek waar, zoals aangegeven in overweging 53, bariumcarbonaat en strontiumcarbonaat bij toerbeurt worden geproduceerd. Hoewel de maatregelen niet bijdroegen tot het herstel van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie, hadden deze wel een verzachtend effect erop. Zonder de maatregelen zou de unialemarkt waarschijnlijk zijn overspoeld met goedkope invoer uit de VRC en had de bedrijfstak van de Unie zijn deuren moeten sluiten.

(79)

Zoals eerder gezegd, is het productiemodel van de bedrijfstak van de Unie gebaseerd op twee onderling afhankelijke producten; d.w.z. er is voldoende verkoop van beide producten nodig om de vaste kosten te spreiden. Als de maatregelen komen te vervallen, zal de verwachte grotere hoeveelheid invoer met dumping leiden tot een aanzienlijke daling van de bariumcarbonaat-activiteit, hetgeen op zijn beurt de strontiumcarbonaat-activiteit minder winstgevend zal maken en uiteindelijk tot de ontmanteling van de hele fabriek zal leiden.

(80)

Op basis van het voorgaande werd geconcludeerd dat het in het belang van de bedrijfstak van de Unie is dat de maatregelen tegen de invoer met dumping uit de VRC worden gehandhaafd.

3.   Belangen van niet-verbonden importeurs

(81)

De Commissie heeft alle haar bekende niet-verbonden importeurs een vragenlijst toegezonden. Van vier niet-verbonden importeurs werden antwoorden ontvangen. Twee van deze importeurs waren actief in de productie van een suspensie van bariumcarbonaat, additieven en water, bestemd voor de baksteenindustrie.

(82)

De importeurs gaven aan dat de instelling van antidumpingrechten de prijzen omhoog had gestuwd. In dit verband moet worden opgemerkt dat dit verschil niet langer merkbaar was, omdat de prijzen bij uitvoer naar de Unie in vergelijking met de gemiddelde prijzen naar alle niet-uniale markten tijdens het TNO op een vergelijkbaar niveau bleken te liggen (6).

(83)

De importeurs gaven ook aan dat er geen tekort aan bariumcarbonaat op de uniale markt was, hoewel zij met problemen kampten om bariumcarbonaat uit de VRC te betrekken door de toegenomen binnenlandse vraag. Uit de invoerstatistieken kwam echter niet naar voren dat de naar de Unie uitgevoerde hoeveelheden van het betrokken product tijdens of na het TNO waren gedaald. Dit wordt tevens bevestigd door de bevindingen met betrekking tot de overcapaciteit in overweging 71.

(84)

Tevens bleek dat de geldende maatregelen geen negatieve effecten hadden op de financiële situatie van de importeurs.

(85)

Op basis van het voorgaande werd geconcludeerd dat de geldende maatregelen geen negatief effect van betekenis op hun financiële situatie hadden en dat de voortzetting van de maatregelen geen ernstige gevolgen voor de importeurs zou hebben.

4.   Belangen van de gebruikers

(86)

De Commissie heeft alle bekende gebruikers een vragenlijst toegezonden. Hierop werd door negen gebruikers van het betrokken product gereageerd. Zoals aangegeven in overweging 16, zijn de belangrijkste industriële verbruikers van bariumcarbonaat in de Unie actief in de baksteen- en tegelindustrie, de keramische sector en de productie van ferriet.

(87)

Eén gebruiker heeft aangevoerd dat het bestaan of de voortzetting van de maatregelen niet in het belang van de gebruikers zou zijn, zonder deze bewering echter te staven. Geen van de andere gebruikers die op de vragenlijst heeft geantwoord, heeft aangegeven dat de maatregelen een aanmerkelijk effect op hun onderneming had en dat zij moesten worden opgeheven.

5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(88)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de bestaande antidumpingmaatregelen niet te verlengen.

I.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(89)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken en argumenten naar voren brengen. Na de mededeling van feiten en overwegingen werden geen opmerkingen ontvangen.

(90)

Uit het bovenstaande volgt dat, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op bariumcarbonaat van oorsprong uit China en die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1175/2005 moeten worden gehandhaafd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bariumcarbonaat met een strontiumgehalte van meer dan 0,07 gewichtspercenten en een zwavelgehalte van meer dan 0,0015 gewichtspercenten, in de vorm van poeder of van geperste, dan wel gebrande korrels, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2836 60 00 (Taric-code 2836600010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten zijn gelijk aan een vast bedrag zoals hieronder vermeld voor producten die door de volgende ondernemingen wordt geproduceerd:

Onderneming

Recht

(EUR/t)

Aanvullende Taric-code

Hubei Jingshan Chutian Barium Salt Corp. Ltd, 62, Qinglong Road, Songhe Town, Jingshan County, Hubei Province, PRC

6,3

A606

Zaozhuang Yongli Chemical Co. Ltd, South Zhuzibukuang Qichun, Zaozhuang City Center District, Shandong Province, PRC

8,1

A607

Alle andere ondernemingen

56,4

A999

3.   Wanneer goederen vóór het brengen in het vrije verkeer zijn beschadigd en de douanewaarde daarom, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (7), verhoudingsgewijs wordt aangepast aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend op grond van bovengenoemde vaste bedragen, verminderd met het percentage dat met de aanpassing aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; zij geldt voor een periode van vijf jaar.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 augustus 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 189 van 21.7.2005, blz. 15.

(3)  PB C 78 van 27.3.2010, blz. 4.

(4)  PB C 192 van 16.7.2010, blz. 4.

(5)  De Indiase antidumpingrechten ten aanzien van Chinees bariumcarbonaat variëren van 76,06 USD tot 236 USD per ton; de antidumpingrechten van de VS ten aanzien van Chinees bariumcarbonaat varieert van 34,4 % tot 81,3 %.

(6)  Bron: Chinese uitvoerstatistieken.

(7)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


19.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 832/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 augustus 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AR

38,5

MK

29,3

ZZ

33,9

0707 00 05

TR

141,4

ZZ

141,4

0709 90 70

EC

45,6

TR

147,7

ZZ

96,7

0805 50 10

AR

62,5

BR

45,3

CL

75,4

TR

64,0

UY

94,4

ZA

82,0

ZZ

70,6

0806 10 10

EG

67,8

MK

41,0

TR

158,0

ZZ

88,9

0808 10 80

AR

84,3

BR

60,8

CA

98,2

CL

115,4

CN

73,5

NZ

100,9

US

161,1

ZA

90,7

ZZ

98,1

0808 20 50

AR

161,3

CL

156,9

CN

49,3

NZ

115,4

ZA

117,2

ZZ

120,0

0809 30

TR

121,9

ZZ

121,9

0809 40 05

BA

46,2

ZZ

46,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


19.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 833/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2011

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 823/2011 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 augustus 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)  PB L 209 van 17.8.2011, blz. 41.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 19 augustus 2011

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

48,04

0,00

1701 11 90 (1)

48,04

0,49

1701 12 10 (1)

48,04

0,00

1701 12 90 (1)

48,04

0,20

1701 91 00 (2)

53,24

1,50

1701 99 10 (2)

53,24

0,00

1701 99 90 (2)

53,24

0,00

1702 90 95 (3)

0,53

0,20


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

19.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/15


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2011

tot verlenging van de in artikel 114, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde termijn met betrekking tot de nationale bepalingen ter handhaving van de grenswaarden voor lood, barium, arseen, antimoon, kwik en nitrosaminen en nitroseerbare stoffen in speelgoed, waarvan door Duitsland krachtens artikel 114, lid 4, kennis is gegeven

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5355)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/510/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 20 januari 2011 heeft de Duitse Bondsregering overeenkomstig artikel 114, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de Commissie toestemming gevraagd om na de datum van inwerkingtreding van bijlage II, deel III, bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (1) de bestaande bepalingen in het Duitse recht voor de vijf elementen lood, arseen, kwik, barium en antimoon, alsmede voor nitrosaminen en nitroseerbare stoffen die uit speelgoedmateriaal vrijkomen, te handhaven.

(2)

Artikel 114, leden 4 en 6, VWEU bepaalt:

4.   Wanneer een lidstaat het, nadat door de Raad of door de Commissie een harmonisatiemaatregel is genomen, noodzakelijk acht nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 36 of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, geeft hij zowel van die bepalingen als van de redenen voor het handhaven ervan, kennis aan de Commissie.

(…)

6.   Binnen zes maanden na de kennisgeving keurt de Commissie de betrokken nationale bepalingen goed of wijst die af, nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten, of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

Indien de Commissie binnen deze termijn geen besluit neemt, worden de in lid 4 […] bedoelde nationale bepalingen geacht te zijn goedgekeurd.

Indien het complexe karakter van de aangelegenheid zulks rechtvaardigt en er geen gevaar bestaat voor de gezondheid van de mens, kan de Commissie de betrokken lidstaat ervan in kennis stellen dat de in dit lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd.

(3)

Richtlijn 2009/48/EG (hierna „de richtlijn” genoemd) omvat voorschriften voor de veiligheid van speelgoed en het vrije verkeer daarvan in de Europese Unie. Krachtens artikel 54 moeten de lidstaten nationale bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 20 januari 2011 aan de richtlijn te voldoen en moeten zij deze vanaf 20 juli 2011 toepassen. Deel III van bijlage II bij de richtlijn wordt met ingang van 20 juli 2013 van toepassing.

(4)

Bijlage II, deel III, punt 8, van de richtlijn bevat specifieke waarden voor nitrosaminen en nitroseerbare stoffen. Het wordt verboden deze stoffen te gebruiken in speelgoed voor kinderen jonger dan 36 maanden en in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden, als de migratie van de stoffen gelijk is aan of groter is dan 0,05 mg/kg voor nitrosaminen en 1 mg/kg voor nitroseerbare stoffen. Bijlage II, deel III, punt 13, bij de richtlijn bevat specifieke migratielimieten voor verscheidene elementen, waaronder lood, arseen, kwik, barium en antimoon. Er zijn drie verschillende migratielimieten, afhankelijk van het type speelgoedmateriaal: droog, bros, poederachtig of flexibel speelgoedmateriaal, vloeibaar of kleverig speelgoedmateriaal en afgekrabd speelgoedmateriaal. De volgende grenzen mogen niet worden overschreden: 13,5, 3,4 en 160 mg/kg voor lood, 3,8, 0,9 en 47 mg/kg voor arseen, 7,5, 1,9 en 94 mg/kg voor kwik, 4 500, 1 125 en 56 000 mg/kg voor barium, en 45, 11,3 en 560 mg/kg voor antimoon.

(5)

De Duitse Bedarfsgegenständeverordnung (verordening verbruiksgoederen) bevat voorschriften voor nitrosaminen en nitroseerbare stoffen. Deze bepalingen zijn in 2008 vastgesteld, bij het ontbreken van specifieke EU-bepalingen inzake nitrosaminen en nitroseerbare stoffen in speelgoed. In de Bedarfsgegenständeverordnung is bepaald dat bij speelgoed van natuurlijk of synthetisch rubber, bestemd voor kinderen jonger dan 36 maanden en bedoeld om in de mond te worden genomen of waarvan het waarschijnlijk is dat het in de mond zal worden genomen, de hoeveelheid nitrosaminen en nitroseerbare stoffen die door migratie vrijkomen zo klein moet zijn dat deze niet in een laboratorium kan worden gedetecteerd. Bovengenoemde Verordnung schrijft momenteel voor dat de migratie van nitrosaminen minder moet zijn dan 0,01 mg/kg en die van nitroseerbare stoffen minder dan 0,1 mg/kg. De nadere bepalingen voor nitrosaminen en nitroseerbare stoffen zijn opgenomen in bijlage 4, punt 1.b, en bijlage 10, punt 6, bij de Bedarfsgegenständeverordnung, die op 23 december 1997 is gepubliceerd en laatstelijk is gewijzigd bij de Verordnung van 6 maart 2007.

(6)

De Zweite Verordnung zum Geräte- und Produktsicherheitsgesetz (Verordnung über die Sicherheit von Spielzeug) betreft met name de elementen lood, arseen, kwik, barium en antimoon. Deze Verordnung schrijft dezelfde grenswaarden voor deze elementen voor als Richtlijn 88/378/EEG van de Raad van 3 mei 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de veiligheid van speelgoed (2). Deze grenswaarden zijn sinds 1990 in de EU van toepassing. De maximale dagelijkse biobeschikbaarheid bedraagt 0,7 μg voor lood, 0,1 μg voor arseen, 0,5 μg voor kwik, 25 μg voor barium en 0,2 μg voor antimoon. De nadere bepalingen voor deze elementen zijn opgenomen in § 2 van de Zweite Verordnung zum Geräte- und Produktsicherheitsgesetz (Verordnung über die Sicherheit von Spielzeug), laatstelijk gewijzigd bij de Verordnung van 6 maart 2007.

(7)

Duitsland heeft destijds (in mei 2009) tegen de vaststelling van de richtlijn gestemd, onder andere omdat het van mening was dat de erin opgenomen chemische vereisten een onvoldoende beschermingsniveau bieden.

(8)

Bij een eerste brief van het Bondsministerie voor Economische Samenwerking en Technologie, die op 20 januari 2011 is ontvangen, heeft de Duitse Bondsregering overeenkomstig artikel 114, lid 4, VWEU de Commissie toestemming gevraagd om na de datum van inwerkingtreding van bijlage II, deel III, bij de richtlijn de bestaande bepalingen in het Duitse recht voor de vijf elementen lood, arseen, kwik, barium en antimoon, alsmede voor nitrosaminen en nitroseerbare stoffen die uit speelgoedmateriaal vrijkomen, te handhaven. Een volledige motivering van het verzoek is door de Duitse Bondsregering bij brief van zijn Permanente Vertegenwoordiging, gedateerd 2 maart 2011, aan de Commissie gezonden. Deze gedetailleerde motivering omvatte meerdere bijlagen, waaronder wetenschappelijke studies uit januari 2011 van het Bundesinstitut für Risikobewertung (hierna „BfR” genoemd) inzake de beoordeling van de gezondheidsrisico’s van de bovengenoemde stoffen.

(9)

De Commissie heeft bij haar brieven van 24 februari 2011 en 14 maart 2011 de ontvangst van het verzoek bevestigd, en heeft overeenkomstig artikel 114, lid 6, VWEU de termijn voor haar reactie daarop op 5 september 2011 vastgesteld.

(10)

Bij brief van 24 juni 2011 heeft de Commissie de andere lidstaten in kennis gesteld van de van de Duitse Bondsregering ontvangen kennisgeving. De Commissie heeft ook een mededeling betreffende de kennisgeving gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) om andere belanghebbenden te informeren over de nationale bepalingen die de Duitse Bondsregering wenst te handhaven en de redenen die het land daarvoor aanvoert.

(11)

Artikel 114, lid 4, heeft betrekking op gevallen waarin van nationale bepalingen kennis wordt gegeven in verband met een EU-harmonisatiemaatregel, wanneer deze vóór de goedkeuring van de maatregel werden vastgesteld en van kracht werden en handhaving van de nationale bepalingen onverenigbaar met de EU-harmonisatiemaatregel is. Van de nationale bepalingen is kennis gegeven in verband met Richtlijn 2009/48/EG, een op basis van artikel 95 van het voormalige EG-Verdrag vastgestelde harmonisatiemaatregel. Zij zijn in 1990 en 2008 vastgesteld en in werking getreden, dus vóór de vaststelling van die richtlijn.

Artikel 114, lid 4, bepaalt verder dat bij de kennisgeving van de nationale bepalingen een beschrijving moet worden gegeven van de redenen die verband houden met een of meer van de gewichtige eisen als bedoeld in artikel 36 of met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu. Het door Duitsland ingediende verzoek omvat een uitleg van de redenen die verband houden met de bescherming van de menselijke gezondheid en die volgens Duitsland de handhaving van de nationale bepalingen rechtvaardigen.

In het licht van het voorgaande is de Commissie van mening dat het verzoek van Duitsland om toestemming te krijgen voor handhaving van zijn nationale bepalingen inzake de vijf elementen lood, arseen, kwik, barium en antimoon, alsmede nitrosaminen en nitroseerbare stoffen, ontvankelijk is.

(12)

Na grondig onderzoek van alle gegevens en inlichtingen is de Commissie van mening dat de voorwaarden van artikel 114, lid 6, derde alinea, zijn vervuld, zodat zij de periode van zes maanden waarbinnen zij de nationale bepalingen waarvan door Duitsland kennis is gegeven, moet goedkeuren of afwijzen, kan verlengen.

(13)

De Duitse Bondsregering heeft meerdere bijlagen overgelegd met daarin een gedetailleerde motivering en wetenschappelijke gegevens ter staving van de nationale maatregelen waarvan kennis is gegeven. Met name is een beoordeling van het BfR uit januari 2011 van de gezondheidsrisico’s van lood, antimoon, barium, arseen en kwik, alsmede van nitrosaminen en nitroseerbare stoffen, overgelegd.

(14)

De van het BfR ontvangen informatie omvat gedetailleerde en complexe toxicologische gegevens over de bovengenoemde stoffen, alsmede uitgebreide verwijzingen naar wetenschappelijke rapporten en literatuur. Om overeenkomstig artikel 114, lid 6, VWEU tot een besluit van de Commissie te komen, moet worden nagegaan of de door Duitsland verstrekte gegevens reeds tijdens de herzieningsprocedure van de richtlijn in aanmerking zijn genomen, of dat deze als nieuwe wetenschappelijke gegevens moeten worden beschouwd.

(15)

Artikel 46 van de richtlijn voorziet in de mogelijkheid bepaalde bepalingen inzake chemische stoffen te wijzigen om ze op één lijn te brengen met de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. De bepalingen inzake de vijf elementen waarop het verzoek van Duitsland betrekking heeft (lood, arseen, barium, kwik en antimoon) kunnen derhalve worden gewijzigd en op één lijn worden gebracht met de recentste wetenschappelijke gegevens.

(16)

De Commissie heeft in 2010 op verzoek van de lidstaten een werkgroep inzake chemische stoffen in speelgoed (hierna „de werkgroep” genoemd) opgezet. Deze werkgroep, die bestaat uit deskundigen op chemisch gebied uit Duitsland, Denemarken, Italië, Frankrijk, Zweden, Oostenrijk, Nederland en Tsjechië, alsmede uit het bedrijfsleven en consumentenorganisaties, beoordeelt nieuwe wetenschappelijke gegevens en doet aanbevelingen aan lidstaten en de Commissie over hoe te werk te gaan bij de wijziging van bepaalde chemische bepalingen van de richtlijn.

(17)

De Commissie zal het advies van de werkgroep inwinnen over de gedetailleerde motivering die zij van Duitsland heeft ontvangen, om vast te stellen of hier sprake is van nieuwe wetenschappelijke gegevens op basis waarvan de chemische bepalingen van de richtlijn gewijzigd kunnen worden door strenge eisen vast te stellen. De volgende vergadering van de werkgroep is gepland voor 31 augustus 2011.

(18)

Verder heeft de werkgroep op 5 april 2011 deskundigen in de lidstaten aangeraden de huidige waarden voor lood naar beneden bij te stellen. Deze aanbevelingen werden door de Commissie en deskundigen uit de lidstaten onderschreven. De Commissie is begonnen deze wijziging voor te bereiden en het voorlopige verslag van de effectbeoordeling zal ter discussie worden aangeboden tijdens de volgende bijeenkomst met de deskundigen uit de lidstaten in oktober 2011. In de eerste helft van 2012 zal volgens plan een formeel voorstel worden vastgesteld.

(19)

De werkgroep heeft de huidige grenswaarden voor barium besproken en verklaard dat er geen nieuw wetenschappelijk bewijsmateriaal voorhanden was. Wel werden door wetenschappelijke organisaties meerdere beoordelingen uitgevoerd. De werkgroep kwam tot de conclusie dat verder beraad vereist is. De werkgroep zal haar aanbevelingen naar verwachting tijdens de bijeenkomst van 31 augustus 2011 afronden en deze vervolgens in oktober 2011 aan de deskundigen uit de lidstaten voorleggen.

(20)

Het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (SCCS) evalueert op dit moment hoe ernstig het risico is dat wordt gevormd door de aanwezigheid van nitrosaminen en nitroseerbare stoffen in ballonen en cosmetische producten. Het comité zal hierover naar verwachting in september 2011 een advies uitbrengen dat een nieuw licht zal werpen op de blootstelling van kinderen aan nitrosaminen en nitroseerbare stoffen en het daarmee samenhangende risico.

(21)

Met de vaststelling van het besluit van de Commissie overeenkomstig artikel 114, lid 6, eerste alinea, moet derhalve worden gewacht totdat de uitkomsten van de lopende discussies en evaluaties bekend zijn, zodat al het huidige en toekomstige bewijsmateriaal nauwkeurig beoordeeld kan worden en hieruit consequenties kunnen worden getrokken wat betreft de nationale maatregelen. Derhalve acht de Commissie het gerechtvaardigd de periode van zes maanden waarbinnen zij de nationale bepalingen moet goedkeuren of afwijzen, te verlengen met een aanvullende periode die op 5 maart 2012 afloopt.

(22)

Zoals in artikel 55 van de richtlijn is bepaald, zijn de punten 8 en 13 van bijlage II, deel III, van toepassing vanaf 20 juli 2013. Tot 20 juli 2013 zijn de huidige bepalingen inzake lood, antimoon, barium, arseen en kwik van Richtlijn 88/378/EEG en van de Zweite Verordnung zum Geräte- und Produktsicherheitsgesetz (Verordnung über die Sicherheit von Spielzeug) van toepassing. Aangezien er geen geldende EU-bepalingen bestaan inzake nitrosaminen en nitroseerbare stoffen die uit speelgoed vrijkomen, blijven bijlage 4, punt 1.b, en bijlage 10, punt 6, bij de Bedarfsgegenständeverordnung eveneens van toepassing tot 20 juli 2013.

(23)

Aangezien de nationale bepalingen die de Duitse Bondsregering wil handhaven niet vóór 20 juli 2013 zullen worden ingetrokken, is de Commissie van oordeel dat voldaan wordt aan de voorwaarde dat er geen gevaar voor de gezondheid mag bestaan.

(24)

In het licht van het voorgaande komt de Commissie tot de conclusie dat het verzoek van Duitsland, waarvan zij op 2 maart 2011 volledig in kennis is gesteld, om toestemming te krijgen voor handhaving van de waarden voor lood, arseen, kwik, barium en antimoon, alsmede nitrosaminen en nitroseerbare stoffen, voor gebruik in speelgoed bestemd voor gebruik door kinderen onder de 36 maanden en in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden, ontvankelijk is.

(25)

Gezien het complexe karakter van de aangelegenheid en aangezien er geen bewijzen zijn dat er gevaar bestaat voor de menselijke gezondheid, acht de Commissie het echter gerechtvaardigd de in artikel 114, lid 6, eerste alinea, bedoelde termijn tot 5 maart 2012 te verlengen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 114, lid 6, derde alinea, VWEU wordt de in de eerste alinea van dat lid bedoelde termijn van zes maanden om de nationale bepalingen inzake de vijf elementen (lood, arseen, kwik, barium en antimoon, alsmede nitrosaminen en nitroseerbare stoffen), waarvan Duitsland op 2 maart 2011 krachtens artikel 114, lid 4, kennis heeft gegeven, goed te keuren of af te wijzen verlengd tot 5 maart 2012.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2011.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1.

(2)  PB L 187 van 16.7.1988, blz. 1.

(3)  PB C 159 van 28.5.2011, blz. 23.


19.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/19


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 augustus 2011

tot wijziging van Beschikking 2004/452/EG tot vaststelling van een lijst van organen waarvan de onderzoekers voor wetenschappelijke doeleinden toegang hebben tot vertrouwelijke gegevens

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5777)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/511/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (1), en met name artikel 23,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 831/2002 van de Commissie (2) met betrekking tot de toegang tot vertrouwelijke gegevens voor wetenschappelijke doeleinden stelt, met het oog op statistische conclusies voor wetenschappelijke doeleinden, vast onder welke voorwaarden toegang kan worden verleend tot aan de communautaire instantie toegezonden vertrouwelijke gegevens, en bepaalt de regels voor samenwerking tussen de Gemeenschap en de nationale overheden ter vereenvoudiging van deze toegang.

(2)

Bij Beschikking 2004/452/EG van de Commissie (3) is een lijst van organen vastgesteld waarvan de onderzoekers voor wetenschappelijke doeleinden toegang hebben tot vertrouwelijke gegevens.

(3)

De eenheid Sociale bescherming, strategie voor sociale bescherming en sociale inclusie van het directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie van de Europese Commissie en het Instituut voor fiscale wetenschappen (Instituto de Estudios Fiscales — IEF), in Madrid, Spanje, moeten worden beschouwd als organen die aan de vereiste voorwaarden voldoen, en moeten derhalve worden toegevoegd aan de lijst van agentschappen, organisaties en instellingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 831/2002.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem (ESS-comité),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2004/452/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 augustus 2011.

Voor de Commissie

Olli REHN

Lid van de Commisie


(1)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(2)  PB L 133 van 18.5.2002, blz. 7.

(3)  PB L 156 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE

ORGANEN WAARVAN DE ONDERZOEKERS VOOR WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN TOEGANG HEBBEN TOT VERTROUWELIJKE GEGEVENS

Europese Centrale Bank

Spaanse centrale bank

Italiaanse centrale bank

Cornell University (staat New York, Verenigde Staten van Amerika)

Department of Political Science, Baruch College, New York City University (staat New York, Verenigde Staten van Amerika)

Duitse centrale bank

Eenheid Analyse van de werkgelegenheid van het directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen van de Europese Commissie

Universiteit van Tel Aviv (Israël)

Wereldbank

Center of Health and Wellbeing (CHW) van de Woodrow Wilson School of Public and International Affairs van Princeton University, New Jersey, Verenigde Staten van Amerika

University of Chicago (UofC), Illinois, Verenigde Staten van Amerika

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)

Family and Labour Studies Division van Statistics Canada, Ottawa, Ontario, Canada

Eenheid Econometrie en statistische ondersteuning van de fraudebestrijding (ESAF) van het directoraat-generaal Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie

Eenheid Steun voor de Europese onderzoeksruimte (SERA) van het directoraat-generaal Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie

Canada Research Chair van de School of Social Science van de Atkinson Faculty of Liberal and Professional Studies van York University, Toronto, Ontario, Canada

University of Illinois at Chicago (UIC), Chicago, Verenigde Staten van Amerika

Rady School of Management van de University of California, San Diego, Verenigde Staten van Amerika

Directoraat Onderzoek, studies en statistieken (Direction de l’Animation de la Recherche, des Études et des Statistiques — DARES) van het ministerie van Arbeid, Sociale Betrekkingen, Gezinszaken en Solidariteit, Parijs, Frankrijk

The Research Foundation of State University of New York (RFSUNY), Albany, Verenigde Staten van Amerika

Fins Centrum voor pensioenen (Eläketurvakeskus — ETK), Finland

Directoraat Onderzoek, studies, evaluaties en statistieken (Direction de la recherche, des études, de l’évaluation et des statistiques — DREES) onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het ministerie van Arbeid, Sociale Betrekkingen, Gezinszaken en Solidariteit, het ministerie van Volksgezondheid, Jeugd, Sport en Verenigingsleven en het ministerie van Begroting, Overheidsrekeningen en Ambtenarenzaken, Parijs, Frankrijk

Duke University (DUKE), North Carolina, Verenigde Staten van Amerika

Finse Socialeverzekeringsinstelling (Kansaneläkelaitos — KELA), Finland

Hebrew University of Jerusalem (HUJI), Israël

Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, België

Sabanci University, Tuzla/Istanbul, Turkije

McGill University, Montreal, Canada

Directoraat Economische dienst en structurele hervormingen van het directoraat-generaal Economische en financiële zaken van de Commissie

Eenheid Sociale bescherming, strategie voor sociale bescherming en sociale inclusie van het directoraat generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie van de Europese Commissie

Instituut voor fiscale wetenschappen (Instituto de Estudios Fiscales — IEF), Madrid, Spanje”


19.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/22


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2011

tot wijziging van bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens voor Bahrein en Libanon in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit de invoer in de Unie van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden is toegestaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5863)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/512/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (1), en met name artikel 17, lid 3, onder a),

Gezien Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (2), en met name artikel 12, leden 1 en 4, en artikel 19, inleidende zin en onder a) en b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 92/65/EEG stelt de voorschriften vast voor de invoer van dieren, sperma, eicellen en embryo’s. Die voorschriften moeten ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor het handelsverkeer tussen de lidstaten.

(2)

Richtlijn 2009/156/EG stelt veterinairrechtelijke voorschriften vast voor de invoer in de Unie van levende paardachtigen. Volgens de richtlijn is de invoer in de Unie van paardachtigen slechts toegestaan uit derde landen waar zich gedurende een periode van ten minste zes maanden geen kwade droes heeft voorgedaan.

(3)

Beschikking 2004/211/EG van de Commissie van 6 januari 2004 tot vaststelling van de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden en tot wijziging van de Beschikkingen 93/195/EEG en 94/63/EG (3) stelt een lijst vast van derde landen of delen daarvan waar regionaliseringsmaatregelen van toepassing zijn, waaruit de lidstaten de invoer van paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s daarvan toestaan, en bepaalt de andere invoervoorwaarden. Die lijst is in bijlage I bij die beschikking opgenomen en omvat geregistreerde paarden en het sperma daarvan uit Libanon.

(4)

De regionale commissie voor het Midden-Oosten van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) heeft de Commissie in kennis gesteld van door het referentielaboratorium van de OIE bevestigde gevallen van kwade droes (Burkholderia mallei) bij paardachtigen in Libanon.

(5)

Het binnenbrengen van geregistreerde paarden en sperma daarvan in de Unie uit Libanon mag daarom niet langer worden toegestaan. Daarom moeten de gegevens voor Libanon in de lijst in bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG worden gewijzigd.

(6)

In april 2010 heeft de Commissie een verslag over bevestigde gevallen van kwade droes in de noordelijke delen van Bahrein ontvangen. Met het oog op de opschorting van het binnenbrengen in de Unie van geregistreerde paarden en het sperma, de eicellen en embryo’s daarvan heeft de Commissie Besluit 2010/333/EU van 14 juni 2010 tot wijziging van Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens voor Bahrein en Brazilië in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit de invoer in de Europese Unie van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden is toegestaan (4), goedgekeurd.

(7)

Tijdens een veterinaire inspectie in Bahrein in juni 2011 zijn voldoende aanwijzingen gevonden dat Bahrein maatregelen ter bestrijding van de ziekte in het noorden van het land had getroffen en dat op grond van op het gehele grondgebied van Bahrein uitgevoerde bewaking de blijvende afwezigheid van deze ziekte in het zuidelijke deel van Bahrein was bevestigd. Bovendien heeft Bahrein verplaatsingscontroles ingevoerd, in het kader waarvan onder meer een strikt verbod geldt voor verplaatsingen van paardachtigen uit het noordelijke deel van het grondgebied van Bahrein naar het zuidelijke deel van het hoofdeiland van Bahrein. Derhalve is het mogelijk Bahrein te regionaliseren zodat de tijdelijke toelating en de invoer in de Unie van geregistreerde paarden uit het zuidelijke deel van het hoofdeiland van Bahrein kunnen worden toegestaan.

(8)

Bijgevolg is het noodzakelijk om de gegevens voor Bahrein te wijzigen en bijzonderheden te verstrekken betreffende de begrenzing van het zuidelijke deel van het hoofdeiland van Bahrein in de lijst in bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Besluit 2004/211/EC wordt als volgt gewijzigd:

1)

De gegevens voor Libanon worden vervangen door:

„LB

Libanon

LB-0

Het hele land

E

—”

 

2)

De gegevens voor Bahrein worden vervangen door:

„BH

Bahrein

BH-0

Het hele land

E

 

BH-1

Zuidelijk deel van het hoofdeiland van Bahrein

(zie kader 4 voor nadere bijzonderheden)

E

X

X

—”

 

3)

Kader 4 wordt toegevoegd overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

(2)  PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1.

(3)  PB L 73 van 11.3.2004, blz. 1.

(4)  PB L 150 van 16.6.2010, blz. 53.


BIJLAGE

Het volgende kader 4 wordt toegevoegd aan bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG:

„Kader 4:

BH

Bahrein

BH-1

Begrenzing van het zuidelijke deel van het hoofdeiland van Bahrein

Noordelijke begrenzing

:

van de westkust aan het eindpunt van de Zallaq Highway bij de ingang van hotel Sofitel in oostelijke richting langs de Zallaq Highway tot aan de kruising met de SHK Khalifa Highway,

loopt verder langs de SHK Khalifa Highway in noordelijke richting tot de grens van Al Rawdha, afgebakend door de muur van het koninklijk paleis,

loopt verder langs de buitengrens van het gebied Al Rawdha in oostelijke richting tot de rotonde bij Al Safra op de SHK Salman Highway en vervolgens in zuidelijke richting tot de rotonde bij de ingang van het dorp Awali,

loopt verder langs de Muaskar Highway in oostelijke richting tot de rotonde op de kruising van de Al Esteglal Highway en de Hawar Highway en volgt de Hawar Highway vervolgens in zuidelijke richting tot aan het eindpunt van deze weg aan de oostkust bij de ingang van het dorp Askar.

Westelijke begrenzing

:

de kustlijn

Oostelijke begrenzing

:

de kustlijn

Zuidelijke begrenzing

:

de kustlijn”