ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.206.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 206

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
11 augustus 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 803/2011 van de Raad van 4 augustus 2011 tot intrekking van het compenserend recht op bepaalde breedspectrumantibiotica van oorsprong uit India en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van deze invoer naar aanleiding van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 597/2009

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 804/2011 van de Raad van 10 augustus 2011 houdende uitvoering van Verordening (EU) nr. 204/2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië

19

 

*

Verordening (EU) nr. 805/2011 van de Commissie van 10 augustus 2011 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vergunningen en bepaalde certificaten van luchtverkeersleiders, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

21

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 806/2011 van de Commissie van 10 augustus 2011 tot goedkeuring van de werkzame stof fluquinconazool overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie en bij Beschikking 2008/934/EG van de Commissie ( 1 )

39

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 807/2011 van de Commissie van 10 augustus 2011 tot goedkeuring van de werkzame stof triazoxide overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

44

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2011 van de Commissie van 10 augustus 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

48

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2011/499/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/450/GBVB tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Sudan

50

 

*

Uitvoeringsbesluit 2011/500/GBVB van de Raad van 10 augustus 2011 tot uitvoering van Besluit 2011/137/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

53

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 803/2011 VAN DE RAAD

van 4 augustus 2011

tot intrekking van het compenserend recht op bepaalde breedspectrumantibiotica van oorsprong uit India en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van deze invoer naar aanleiding van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 597/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 18,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

In mei 2005 heeft de Raad, naar aanleiding van een gecombineerd nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en tussentijds nieuw onderzoek („het gecombineerde nieuwe onderzoek”), bij Verordening (EG) nr. 713/2005 (2) een definitief compenserend recht ingesteld op bepaalde breedspectrumantibiotica, namelijk amoxicillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, niet opgemaakt in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de kleinhandel („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2941 10 00 en ex 2941 90 00, van oorsprong uit India. De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 17,3 % tot 32 %. De oorspronkelijke maatregelen zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2164/98 van de Raad (3).

(2)

Naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1176/2008 (4) het compenserende recht gewijzigd dat van toepassing was op een Indiase exporteur.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(3)

Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (5), heeft de Commissie van twee producenten in de Unie op grond van artikel 18, lid 2, van de basisverordening een verzoek ontvangen om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen van Verordening (EG) nr. 713/2005: DSM en Sandoz („de indieners van het verzoek”), die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaalde breedspectrumantibiotica in de Unie vertegenwoordigen.

(4)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk leidt tot het voortduren of opnieuw optreden van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(5)

Alvorens het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, en overeenkomstig artikel 10, lid 9, en artikel 22, lid 1, van de basisverordening, heeft de Commissie de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen. De Indiase overheid werd voor overleg uitgenodigd teneinde de in het verzoek omschreven situatie op te helderen om overeenstemming te bereiken over een oplossing. De Indiase overheid heeft slechts zeer laat op deze uitnodiging gereageerd, en bijgevolg heeft geen dergelijk overleg plaatsgevonden.

1.3.   Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(6)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 12 mei 2010 door middel van bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening aangekondigd.

1.4.   Onderzoek

1.4.1.   Onderzoektijdvak

(7)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

1.4.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(8)

De Commissie heeft de indieners van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, importeurs, toeleveranciers en gebruikers en de Indiase overheid van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(9)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(10)

Gezien het blijkbaar grote aantal in het verzoek genoemde producenten-exporteurs van het betrokken product in India leek het de Commissie raadzaam om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen op grond van artikel 27 van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van de nieuwe onderzoeken kenbaar te maken en de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Slechts drie producenten-exporteurs hebben zich gemeld. Bijgevolg is geen steekproef samengesteld.

(11)

De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen en alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt, een vragenlijst toegezonden. De Commissie heeft antwoorden ontvangen van drie producenten in de Unie, drie producenten-exporteurs en de Indiase overheid. Geen van de andere producenten heeft de vragenlijst beantwoord of enige informatie verstrekt. Geen van de importeurs heeft bij de steekproefprocedure gereageerd en er waren geen andere importeurs die de Commissie informatie verschaften of zich tijdens het onderzoek kenbaar maakten.

(12)

Een van de producenten voerde aan dat bij de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Unie ook rekening moet worden gehouden met gegevens van een andere producent die volgens hem ook een producent in de Unie is. Aangezien echter werd vastgesteld dat de desbetreffende onderneming het onderzochte product niet produceerde, werd dit argument verworpen.

(13)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring en daaruit resulterende schade zouden voortduren of opnieuw zouden optreden en om het belang van de Unie te bepalen. Bij de volgende belanghebbenden werd ter plaatse een controle verricht:

a)

producenten in de Unie:

DSM Anti-Infectives BV, Delft (Nederland), dat de vragenlijst van de Commissie ook namens DSM Anti-Infectives Chemferm SA, Santa Perpetua de Mogoda (Spanje) heeft beantwoord. Deze twee ondernemingen worden hierna samen aangeduid als „DSM”,

Deretil SA (voorheen DSM Anti-Infectives Deretil SA), Almería (Spanje), hierna „Deretil” genoemd, en

Sandoz GmbH, Kundl (Oostenrijk), dat de vragenlijst van de Commissie ook namens Sandoz Industrial Products SA, Barcelona (Spanje) heeft beantwoord. Beide ondernemingen worden hierna samen aangeduid als „Sandoz”.

b)

producenten-exporteurs in India:

Lupin Limited, Mumbai,

M/s Surya Pharmaceuticals Ltd, Chandigarh en Baddi, en

Ranbaxy Laboratories Limited, Gurgaon.

c)

Indiase overheid:

ministerie van Handel, New Delhi.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(14)

Het onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als dat waarop Verordening (EG) nr. 713/2005 betrekking heeft, namelijk amoxicillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, niet opgemaakt in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de kleinhandel, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2941 10 00 en ex 2941 90 00, van oorsprong uit India („het betrokken product”).

(15)

Bij het vorige nieuwe onderzoek werd net als bij het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld dat het betrokken product en de door de producenten-exporteurs vervaardigde producten die deze op de binnenlandse markt van India verkoopt, alsook de door de producenten in de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte producten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt; zij worden derhalve als soortgelijk product in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening beschouwd.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding

(16)

Zoals vermeld in overweging 11 hebben drie producenten-exporteurs zich gemeld en een ingevulde vragenlijst ingediend. Slechts twee van deze drie producenten-exporteurs gaven evenwel te kennen het betrokken product tijdens het TNO naar de Unie te hebben uitgevoerd.

(17)

Op basis van de informatie in het verzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt.

 

Voor het gehele land geldende regelingen:

a)

Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

b)

Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

d)

Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten);

e)

Duty Free Import Authorisation („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer);

f)

Export Oriented Units Scheme („EOU”, regeling exportgerichte bedrijven)/Export Processing Zones Scheme („EPZ”, regeling exportproductiezones)/Special Economic Zones Scheme („SEZ”, regeling bijzondere economische zones);

g)

Export Credit Scheme („ECS”, regeling exportkredieten); en

h)

Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling voor vrijstelling van inkomstenbelasting).

 

Regionale regelingen:

i)

Punjab Industrial Incentive Scheme (regeling voor de stimulering van de industrie in Punjab), en

j)

Gujarat Industrial Incentive Scheme (regeling voor de stimulering van de industrie in Gujarat).

(18)

De regelingen a) tot en met f) zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act van 1992 (nr. 22), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden („Foreign Trade Act”). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid („FTP”, Foreign Trade Policy), die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Voor het TNO zijn in dit geval twee documenten van belang: FTP 04-09 en FTP 09-14. Dit laatste document is in augustus 2009 van kracht geworden. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FTP 04-09 en FTP 09-14 vastgelegd in deel I van een procedurehandboek („HOP I 04-09” resp. „HOP I 09-14”). Ook het procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(19)

Regeling g) is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Bankwet 1949, die de Reserve Bank of India („RBI”) machtigt handelsbanken instructies over exportkrediet te geven.

(20)

Regeling h) is gebaseerd op de Wet op de inkomstenbelasting van 1961, die bij de jaarlijkse Wet op de financiën wordt gewijzigd.

(21)

Regeling i) wordt beheerd door de regering van Punjab en is gebaseerd op de Punjaabse wet inzake het industrieel beleid en de stimulering van de industrie.

(22)

Regeling j) wordt beheerd door de regering van Gujarat en is gebaseerd op het beleid van Gujarat voor de stimulering van de industrie.

3.2.   Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen)

a)   Rechtsgrondslag

(23)

Deze regeling wordt in detail beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en de punten 4.1 tot en met 4.30A van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(24)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 25 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en voor de regeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FTP 04-09 en FTP 09-14 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen (EOU), komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back-to-back inland letter of credit (documentair krediet).

c)   Toepassing in de praktijk

(25)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)

fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de voorafgaande vergunning vermeld;

ii)

jaarlijkse behoefte: een dergelijke voorafgaande vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De houder van de voorafgaande vergunning kan — tot een bepaalde maximumwaarde, die wordt bepaald door zijn eerdere uitvoer — elke soort input vrij van rechten invoeren die voor de vervaardiging van een tot de productgroep behorend product wordt gebruikt. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

iii)

leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

iv)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FTP 04-09 en FTP 09-14. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een SEZ bevindt;

v)

ARO: de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

vi)

documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de voorafgaande vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen bij uitvoer waarin wordt voorzien in punt 8.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(26)

Tijdens het TNO heeft één van de twee medewerkende exporteurs geprofiteerd van de AAS. Deze onderneming maakte gebruik van subregeling i) fysieke uitvoer. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(27)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoerverplichting moet worden nagekomen binnen een voorgeschreven termijn na afgifte van de voorafgaande vergunning. Sinds het gecombineerde nieuwe onderzoek is deze periode verlengd tot 36 maanden (24 maanden met twee verlengingen van telkens zes maanden).

(28)

Om verificatie door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht voor elke voorafgaande vergunning in een voorgeschreven vorm een verbruiksregister bij te houden (een waarheidsgetrouwe boekhouding te voeren) van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen (punten 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14). Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(29)

Voor de AAS voor fysieke uitvoer waarvan tijdens het TNO gebruik is gemaakt, legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regeling mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard-input-outputnormen („SION’s”). SION’s zijn vastgesteld voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, en zijn door de Indiase overheid gepubliceerd. Sinds het gecombineerde nieuwe onderzoek zijn de SION’s naar beneden bijgesteld, en tijdens het TNO lagen zij, voor de input van de belangrijkste grondstof en afhankelijk van het traject van het product, 2,3 % tot 16,1 % lager dan tijdens het gecombineerde nieuwe onderzoek.

(30)

Ondanks deze verlaging van de SION’s is vastgesteld dat het werkelijke verbruik van één van de betrokken productsoorten nog onder de SION’s lag. Voorts is vastgesteld dat de onderneming, hoewel dat verplicht is, het in overweging 28 („aanhangsel 23”) vermelde verbruiksregister, dat door een externe accountant kan worden gecontroleerd, niet heeft bijgehouden. Ondanks de niet-naleving van dit voorschrift heeft de onderneming geprofiteerd van de voordelen in het kader van de AAS, die gezien de vastgestelde te hoge schatting van de SION’s de wettelijke bepalingen hiervoor bovendien overstegen.

d)   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen

(31)

De Indiase overheid en één producent-exporteur hebben opmerkingen gemaakt bij de AAS.

(32)

De Indiase overheid voerde aan dat de AAS functioneert als een toegestane terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs met een verificatieregeling die in overeenstemming is met de bijlagen I, II en III van de geldende basisverordening om toezicht te houden op het verband tussen de rechtenvrij ingevoerde inputs en de resulterende uitvoerproducten. De Indiase overheid argumenteerde voorts dat volgens de basisverordening alleen de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen voor een hoger bedrag dan dat van de invoerheffingen op de ingevoerde inputs die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt, tot compenserende maatregelen aanleiding kunnen geven. Zij bleef er ook bij dat er een geschikte verificatieregeling bestaat. In deze context verwees de Indiase overheid naar een aantal verificatie-elementen waarover zij met het oog op een dergelijke verificatie onder meer beschikt: SION’s, de op de invoer- en uitvoerdocumenten vermelde hoeveelheden en controle op de terugbetaling na in- en uitvoer. De Indiase overheid wees er ook op dat volgens de regeling op ongebruikt materiaal de volledige rechten plus interest moeten worden betaald.

(33)

De producent-exporteur die voor zijn uitvoer naar de Unie van de AAS gebruik had gemaakt had geen opmerkingen bij de bevindingen inzake de beschrijving en de toepassing in de praktijk, zoals samengevat in de punten a) tot en met c), maar hij betwistte een aantal cijfers in de berekening van het bedrag van de subsidie. De berekening is nagetrokken en correcties bleken niet nodig. De betrokken onderneming is daarvan op de hoogte gesteld.

e)   Conclusie

(34)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteur een voordeel heeft verkregen.

(35)

Bovendien is de AAS voor fysieke uitvoer rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt de regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

(36)

Dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen heeft dan ook bevestigd dat de belangrijkste subregeling waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, niet kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I (punt i)), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. Hoewel er wel degelijk een verificatieregeling of -procedure bestaat om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening), heeft de Indiase overheid deze niet daadwerkelijk toegepast. De eigenlijke SION’s kunnen niet worden beschouwd als een verificatieregeling voor het werkelijke verbruik, aangezien deze te genereus bleken te zijn en is vastgesteld dat de Indiase overheid excessieve voordelen niet terugvordert. De overheid heeft immers geen doeltreffende, op een correct bijgehouden verbruiksregister gebaseerde controle verricht. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Tot slot is bevestigd dat, hoewel dat bij wet verplicht is, in de praktijk niet gegarandeerd wordt dat een accountant bij het verificatieproces betrokken wordt.

(37)

Bijgevolg geeft de AAS voor fysieke uitvoer aanleiding tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(38)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband en wat het argument van de Indiase overheid in overweging 32 betreft, voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kan alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten tot compenserende maatregelen aanleiding geven wanneer aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. In casu waren deze voorwaarden echter niet vervuld. Indien wordt vastgesteld dat er geen adequate controleprocedure is, is de bovenstaande uitzondering voor terugbetalingsregelingen derhalve niet van toepassing en geldt de normale regel waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het teveel dat is kwijtgescholden. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, van de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening dient deze autoriteit alleen voldoende bewijsmateriaal te verzamelen om de geschiktheid van een beweerde verificatieregeling te weerleggen.

(39)

De hoogte van de subsidie die in het kader van de AAS aan de exporteur is toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor het betrokken product werden ingevoerd (teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, van het subsidiebedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het aldus verkregen subsidiebedrag omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het TNO (noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(40)

Het subsidiepercentage voor deze regeling in het TNO wordt, voor de enige medewerkende producent die er gebruik van maakt, vastgesteld op 12,3 %.

3.3.   Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten)

a)   Rechtsgrondslag

(41)

De DEPBS wordt in detail beschreven in punt 4.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en in hoofdstuk 4 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(42)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(43)

Een in aanmerking komende exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Zij worden vastgesteld op basis van SION’s (zie overweging 29 hierboven) en van de op die veronderstelde invoer toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk werden betaald. Tijdens het TNO van dit onderzoek bedroegen de DEPB-percentages voor het betrokken product 8 % voor amoxicillinetrihydraat en 7 % voor ampicillinetrihydraat en cefalexine; deze percentages zijn dus in alle gevallen hoger dan tijdens het gecombineerde nieuwe onderzoek.

(44)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag aan DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur dus welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van een DEPBS-krediet. Het percentage voor de berekening van het voordeel is dat wat van toepassing is op het ogenblik van indiening van de uitvoeraangifte. De hoogte van het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

(45)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kunnen DEPBS-kredieten op transactiebasis worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met uitzondering van kapitaalgoederen. Goederen die met gebruikmaking van DEPBS-kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

(46)

DEPBS-aanvragen worden langs elektronische weg ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. De facto is er geen strikte termijn voor het aanvragen van DEPBS-kredieten. Het elektronische systeem dat voor het beheer van de DEPBS wordt gebruikt, sluit niet automatisch uit dat ook na afloop van de termijnen in punt 4.47 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14 aanvragen voor uitvoertransacties kunnen worden ingediend. Zoals in punt 9.3 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14 duidelijk wordt bepaald, kunnen aanvragen die na afloop van de indieningstermijnen worden ontvangen, altijd tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht) in overweging worden genomen.

(47)

Eén medewerkende Indiase producent-exporteur bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen

(48)

De Indiase overheid argumenteerde dat het voordeel voor de ontvanger slechts kan worden gemeten en het feit of de subsidie aanleiding geeft tot compenserende maatregelen slechts kan worden vastgesteld wanneer DEPBS-vergunningen op de markt worden verkocht, aangezien deze volgens de Indiase overheid slechts een voordeel opleveren wanneer zij op de markt worden verkocht. DEPBS-kredieten zouden met andere woorden geen aanleiding geven tot compenserende maatregelen wanneer zij worden gebruikt om de douanerechten te betalen op de ingevoerde goederen die als inputs voor de productie van uitgevoerde goederen worden gebruikt.

e)   Conclusies betreffende de DEPBS

(49)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. DEPBS-kredieten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij uiteindelijk zullen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verstrekt het DEPBS-krediet de exporteur een voordeel omdat het zijn liquiditeit verbetert, niet alleen wanneer een vergunning op de markt wordt verkocht, zoals de Indiase regering aanvoerde, maar ook wanneer het wordt gebruikt om douanerechten te betalen op ingevoerde goederen.

(50)

Voorts is de DEPBS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(51)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de DEPBS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS-regeling in aanmerking.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(52)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het TNO werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid verplicht afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening.

(53)

Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het TNO voor alle uitvoertransacties zijn verworven.

(54)

Wanneer daartoe een gerechtvaardigd verzoek was ingediend, werden de kosten die moesten worden gemaakt om het krediet te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen.

(55)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van de subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(56)

Gezien het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur die er gebruik van maakt een subsidiepercentage van 6,9 % vastgesteld.

3.4.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering)

a)   Rechtsgrondslag

(57)

De EPCGS wordt in detail beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en in hoofdstuk 5 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(58)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(59)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Er geldt een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(60)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(61)

Beide medewerkende producenten-exporteurs bleken tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen

(62)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betwistte de Indiase overheid dat EPCGS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen. Zij voerde met name aan dat EPCGS-subsidies voor de aankoop van kapitaalgoederen waarbij al voor het TNO aan de uitvoerverplichting was voldaan, niet meer als afhankelijk van uitvoerprestaties mogen worden beschouwd. Eén producent-exporteur die EPCGS-subsidies bleek te hebben ontvangen, argumenteerde dat met deze subsidies geen rekening had mogen worden gehouden omdat zij volgens hem niet zijn gebruikt voor de aankoop van kapitaalgoederen die voor de productie van het betrokken product zijn gebruikt.

e)   Conclusies betreffende de EPCGS

(63)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(64)

Het argument dat EPCGS-subsidies voor de aankoop van kapitaalgoederen waarbij al vóór het TNO aan de uitvoerverplichting was voldaan, niet meer als afhankelijk van uitvoerprestaties mogen worden beschouwd, moet worden verworpen. Er wordt inderdaad niet betwist dat de EPCGS rechtens afhankelijk is van uitvoerprestaties, daar vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder uitvoerverbintenis. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen. Het moment waarop werkelijk aan de uitvoerverplichting wordt voldaan, is in dit verband irrelevant. Wat de vraag betreft of de kapitaalgoederen al dan niet voor de productie van het betrokken product worden gebruikt, voorziet de EPCGS overeenkomstig hoofdstuk 5.2 van FTP 09-14 in de mogelijkheid dat kapitaalgoederen worden ingevoerd voor preproductie, productie en postproductie (met inbegrip van complete knock-down („CKD”)/semi-knock-down („SKD”) daarvan en van computersoftwaresystemen). Het is bijgevolg duidelijk dat ook goederen die niet voor de productie van het betrokken product worden gebruikt van de EPCGS kunnen profiteren. Er werd bovendien vastgesteld dat aan de uitvoerverplichting in het kader van de EPCGS is voldaan door uitvoer van het betrokken product. Het argument wordt daarom afgewezen.

(65)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen zoals bepaald in bijlage I, onder i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(66)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Bij het subsidiebedrag werd rente opgeteld om de volledige waarde van het voordeel in de loop der tijd weer te geven. Het commerciële rentetarief voor leningen in plaatselijke valuta dat in India tijdens het TNO gold, werd daarvoor geschikt geacht.

(67)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening is het subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties.

(68)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het TNO voor de medewerkende producenten-exporteurs een subsidiepercentage van 0,1 %-0,5 % vastgesteld.

3.5.   Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten)

a)   Rechtsgrondslag

(69)

Deze regeling wordt in detail beschreven in de punten 3.9.1 tot en met 3.9.2.2 van FTP 04-09 en de punten 3.14.1 tot en met 3.14.3 van FTP 09-14 en in de punten 3.20 tot en met 3.20.3 van HOP I 04-09 en de punten 3.8 tot en met 3.8.2 van HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(70)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(71)

In het kader van deze regeling kunnen voor exporten van alle producten naar landen die worden genoemd in aanhangsel 37(C) van HOP I 04-09 en HOP I 09-14 kredietpunten worden verkregen ter waarde van 2,5 % van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoer van eenheden die in speciale economische zones actief zijn/exportondernemingen. Bepaalde soorten producten, zoals diamanten, edelmetalen, ertsen, granen, suiker en aardolieproducten, zijn eveneens van de regeling uitgesloten.

(72)

De kredietpunten die in het kader van de regeling focusmarkten kunnen worden verkregen, zijn vrij verhandelbaar en zijn geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

(73)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de aanvrager de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladinglijsten, bankcertificaten) heeft de Indiase overheid geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

d)   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen

(74)

Na de mededeling van feiten en overwegingen opperde de Indiase overheid dat het kredietpuntencertificaat, tot het op de markt wordt verkocht, de ontvanger geen enkel voordeel zou opleveren en bijgevolg geen aanleiding zou geven tot compenserende maatregelen. Er werd geargumenteerd dat FMS-kredietpunten geen aanleiding zouden geven tot compenserende maatregelen wanneer zij worden gebruikt om de douanerechten te betalen op de ingevoerde goederen die als inputs voor de productie van uitgevoerde goederen worden gebruikt. De medewerkende producent die in het kader van de FMS voordelen heeft genoten, argumenteerde dat de regeling geografisch gerelateerd is aan andere landen en dat de Unie er bijgevolg geen compenserende maatregelen voor kan nemen.

e)   Conclusies betreffende de FMS

(75)

In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een FMS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Ongeacht of het kredietpuntencertificaat wordt gebruikt om invoerrechten te vereffenen, dan wel op de markt wordt verkocht, verstrekken FMS-kredietpunten de exporteur een voordeel omdat deze zijn liquiditeit verbeteren.

(76)

Voorts is de FMS-regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Het feit dat EU-landen niet onder de FMS vallen, is niet in tegenspraak met de toepassingen van de regeling in de praktijk, noch met de wijze waarop het FMS-voordeel wordt gebruikt, zoals geargumenteerd in de overwegingen 72 tot en met 74. Daarom moest dit argument worden afgewezen.

(77)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FMS in aanmerking. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(78)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het onderzoektijdvak, zoals de medewerkende producent-exporteur die van de regeling gebruik heeft gemaakt het heeft geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(79)

Het subsidiepercentage in het kader van deze regeling voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur die van de regeling gebruikt heeft gemaakt, bedraagt < 0,1 %.

3.6.   Duty Free Import Authorisation („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer)

(80)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de DFIA hadden ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.7.   Export Oriented Units Scheme („EOU”, regeling exportgerichte bedrijven)/Export Processing Zones Scheme („EPZ”, regeling exportproductiezones)/Special Economic Zones Scheme („SEZ”, regeling bijzondere economische zones)

(81)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de EOU/EPZ/SEZ hadden ontvangen. Daarom hoefden deze regelingen voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.8.   Export Credit Scheme („ECS”, regeling exportkredieten)

a)   Rechtsgrondslag

(82)

Deze regeling is beschreven in Master Circular on Rupee/Foreign Currency Export Credit & Customer Services to Exporters DBOD No DIR.(Exp). BC 07/04.02.02/2009-10 van de RBI, die aan alle handelsbanken in India is gericht.

b)   Subsidiabiliteit

(83)

Voor deze regeling komen producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs in aanmerking.

c)   Praktische uitvoering

(84)

De RBI stelt maximumrentevoeten voor exportkredieten vast in Indiase roepies of in vreemde valuta die handelsbanken in rekening kunnen brengen aan exporteurs. De ECS bestaat uit twee subregelingen: een voor exportkrediet vóór verzending (Pre-Shipment Export Credit Scheme), dat vóór de uitvoer aan exporteurs wordt verstrekt voor de financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen, en een voor exportkrediet na verzending (Post-Shipment Export Credit Scheme), waarbij bedrijfsleningen worden gegeven voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook opdracht om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te stellen.

(85)

Ten gevolge van deze Master Circulars van de RBI kunnen exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen preferentiële rentetarieven vergeleken met de tarieven van het gewone handelskrediet („kaskrediet”), waarvoor marktvoorwaarden gelden. Voor ondernemingen met een goede kredietwaardigheid kan het verschil tussen de rentetarieven kleiner zijn. Zij kunnen een dusdanig goede kredietwaardigheid hebben dat zij in feite onder dezelfde voorwaarden exportkredieten en kaskredieten kunnen verkrijgen.

d)   Conclusie over de ECS

(86)

De preferentiële rentetarieven van een ECS-krediet die in de in overweging 85 vermelde Master Circular van de RBI worden vastgesteld, kunnen de rentekosten van de exporteur lager doen uitvallen dan de louter door marktvoorwaarden bepaalde kredietkosten, waardoor de exporteur een voordeel verkrijgt in de zin van artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Exportfinanciering is niet noodzakelijkerwijs veiliger dan binnenlandse financiering. In feite wordt exportfinanciering doorgaans als riskanter beschouwd en de voor een bepaald krediet verlangde zekerheid is, ongeacht het financieringsobject, een zuiver commerciële beslissing van de handelsbank. Verschillen in rentetarieven tussen verschillende banken vloeien voort uit het feit dat de RBI voor iedere handelsbank afzonderlijk maximumtarieven vaststelt waartegen deze geld kan uitlenen. Bovendien zouden handelsbanken niet verplicht zijn om gunstigere rentevoeten voor exportfinanciering in vreemde valuta aan hun klanten door te berekenen.

(87)

Hoewel deze preferentiële ECS-kredieten door handelsbanken worden verleend, gaat het bij dit voordeel om een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening. Om tot de conclusie te komen dat het om een subsidie gaat, is het volgens artikel 3, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening en de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen niet vereist dat gebruik is gemaakt van overheidsmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een terugbetaling door de Indiase overheid aan de handelsbanken. Het is voldoende dat de overheid de opdracht heeft gegeven om functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i), a) ii) of a) iii), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 2, onder b), van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het overheidsbeleid na, bijvoorbeeld het monetaire beleid, en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), tweede streepje, van de basisverordening omdat de handelsbanken zich aan de door de RBI opgelegde voorwaarden moeten houden, onder meer wat betreft de instructies in de Master Circular van de RBI betreffende maximumrentetarieven voor exportkredieten en de bepaling van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Daardoor zijn handelsbanken verplicht functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i), van de basisverordening, in dit geval de verstrekking van leningen in de vorm van preferentiële exportkredieten. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen op bepaalde voorwaarden is een functie die de overheid normaliter zelf zou vervullen, en de praktijk wijkt in werkelijkheid niet af van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen, in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening. Deze subsidie wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de gunstige rentevoeten uitsluitend gelden voor de financiering van exporttransacties en dus van exportprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(88)

Het subsidiebedrag is berekend op basis van het verschil tussen de rente die is betaald voor de tijdens het TNO gebruikte exportkredieten en het rentetarief dat de enige medewerkende producent-exporteur die van de regeling gebruik maakt voor gewone handelskredieten zou moeten betalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening is dit subsidiebedrag (de teller) omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(89)

Het subsidiepercentage in het kader van deze regeling voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur die van de regeling gebruik heeft gemaakt, was verwaarloosbaar.

3.9.   Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling voor vrijstelling van inkomstenbelasting)

(90)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de ITES hadden ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.10.   Punjab Industrial Incentive Scheme (regeling voor de stimulering van de industrie in Punjab)

(91)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de Punjab Industrial Incentive Scheme hadden ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.11.   Gujarat Industrial Incentive Scheme (regeling voor de stimulering van de industrie in Gujarat)

(92)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de Gujarat Industrial Incentive Scheme hadden ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.12.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(93)

De overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies bedragen voor de onderzochte producenten-exporteurs in totaal 7,5 % tot 12,4 % van de waarde. Dat is meer dan de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening genoemde drempel.

(94)

Ingevolge artikel 18 van de basisverordening wordt dus geoordeeld dat de subsidiëring in het TNO is voortgezet.

3.13.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van subsidiëring

(95)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot een voortzetting of herhaling van subsidiëring zou leiden.

(96)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat slechts twee bekende producenten-exporteurs van het betrokken product aan het onderzoek hebben meegewerkt. Op grond van de beschikbare statistische informatie van India en de Unie kan niet worden vastgesteld welk aandeel deze exporteurs hebben in de totale uitvoer naar de Unie van de Indische producenten-exporteurs van het betrokken product. Deze statistische gegevens wijzen er evenwel op dat er andere producenten zijn die het betrokken product naar de Unie kunnen uitvoeren.

(97)

Er werd vastgesteld dat de medewerkende producenten-exporteurs in het TNO tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid zijn blijven ontvangen. De hierboven onderzochte subsidieregelingen verlenen een periodiek terugkerend voordeel en niets wijst erop dat deze programma’s spoedig afgebouwd of gewijzigd zullen worden of dat de medewerkende producenten-exporteurs ervan af zullen zien van deze regelingen te profiteren.

(98)

Er is geen informatie beschikbaar waaruit zou blijken dat de andere producenten-exporteurs niet van de hierboven geanalyseerde subsidieregelingen zouden blijven profiteren. Daarom wordt geconcludeerd dat de subsidiëring op landelijk niveau voortging.

(99)

Gelet op bovenstaande bevindingen luidt de conclusie dat de subsidiëring tijdens het TNO werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal voortduren.

4.   PRODUCTIE IN DE UNIE

(100)

Gedurende het TNO werd het soortgelijke product door de volgende producenten in de Unie vervaardigd: Sandoz, DSM, Deretil, ACS Dobfar SpA en Antibioticos SA. De verzoekers verzochten om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de geldende antisubsidiemaatregelen. Om de totale productie in de Unie vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de producenten in de Unie, waaronder de informatie in het verzoek en de gegevens die voor en na de opening van het nieuwe onderzoek van de producenten in de Unie zijn verkregen. Op die basis wordt de totale productie in de Unie tijdens het TNO op 7 093 t geschat.

(101)

De producenten in de Unie (die samen de totale productie in de Unie voor hun rekening nemen) vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening en worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd. Aangezien het soortgelijke product dat wordt vervaardigd door de drie producenten in de Unie die tijdens het TNO de vragenlijst beantwoord hebben teruggestuurd, tot 95 % van de totale productie in de Unie van het soortgelijke product vertegenwoordigen, worden de gegevens van die producenten representatief geacht voor de hele bedrijfstak van de Unie.

5.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

5.1.   Opmerking vooraf

(102)

Om de invoervolumes en prijstrends te analyseren is gebruikgemaakt van de Eurostat invoerstatistieken voor de Taric-codes 2941101010, 2941102010 en 2941900030 voor 2007 en 2008 en voor de Taric-codes 2941100010 en 2941900030 voor 2009 en daarna, zoals van toepassing tijdens de beoordelingsperiode.

(103)

Gezien het aantal producenten in de Unie en het feit dat één producent in de Unie het soortgelijke product vervaardigde in het kader van een gebruiksovereenkomst („tolling agreement”) met een andere producent, is de informatie over de bedrijfstak van de Unie waar nodig slechts in de vorm van een index of orde van grootte weergegeven om de vertrouwelijkheid van de gegevens te beschermen.

5.2.   Verbruik in de Unie

(104)

Het soortgelijke product wordt door de bedrijfstak van de Unie verkocht aan niet-verbonden afnemers en verkocht aan/overgebracht naar verbonden ondernemingen voor verdere verwerking.

(105)

De verkoop aan niet-verbonden entiteiten werd als de „vrije markt” beschouwd. De verkoop aan/overdracht aan verbonden entiteiten werd(en) als „intern gebruik” beschouwd.

(106)

Voor de berekening van het zichtbare verbruik in de Unie van het betrokken product en het soortgelijke product, heeft de Commissie de volgende elementen toegevoegd:

het volume van de totale invoer van het onderzochte product in de Unie zoals gerapporteerd door Eurostat,

het volume van de verkoop in de Unie van het door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde soortgelijke product,

het volume van het interne gebruik van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie, en

de geschatte verkoop van het soortgelijke product in de Unie door andere bekende producenten in de Unie.

(107)

Om te voorkomen dat verkoopvolumes dubbel worden geteld, is de verkoop in het kader van een gebruiksovereenkomst („tolling agreement”) tussen twee producenten in de Unie van de bovenstaande berekening uitgesloten.

(108)

Op de bovenstaande basis steeg het verbruik in de Unie van het betrokken product en het soortgelijke product tijdens de beoordelingsperiode geleidelijk met 28 %:

Verbruik (in ton)

2007

2008

2009

TNO

Betrokken product en soortgelijk product

6 601

7 021

7 783

8 423

Index

100

106

118

128

5.3.   Invoer uit India

5.3.1.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit India

Invoer (in ton)

2007

2008

2009

TNO

Invoer van het betrokken product voor het vrije verkeer

32,6

16,1

1,9

1,4

Index

100

49

6

4

Invoer van het betrokken product in het kader van de regeling actieve veredeling

45,5

3,7

15,5

14,5

Index

100

8

34

32

(109)

Volgens gegevens van Eurostat is het volume van de invoer van het betrokken product uit India voor het vrije verkeer tijdens de beoordelingsperiode met 96 % afgenomen. In 2008 is een aanzienlijke daling met 51 procentpunten vastgesteld, die werd gevolgd door een verdere daling met 43 procentpunten in 2009 en twee procentpunten in het TNO.

(110)

Een iets andere trend kon worden vastgesteld voor de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling, waarvoor geen compenserende en douanerechten gelden. Na tussen 2007 en 2008 eerst met 92 % te zijn gedaald, steeg de invoer in 2009 en bleef hij relatief stabiel in het TNO.

Gemiddelde invoerprijs (EUR/ton)

2007

2008

2009

TNO

Invoer van het betrokken product voor het vrije verkeer

25 863

28 934

34 758

19 200

Index

100

112

134

74

Invoer van het betrokken product in het kader van de regeling actieve veredeling

35 616

37 443

30 894

30 044

Index

100

105

87

84

(111)

De gemiddelde prijs van het betrokken product bij invoer voor het vrije verkeer uit India is tussen 2007 en 2009 met 34 % gestegen, en is vervolgens in het TNO sterk gedaald tot een niveau dat 26 % lager lag dan in 2007. Ook de prijzen van de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling kenden in de beoordelingsperiode een neerwaartse trend en daalden met 16 %. De verschillende prijstrends voor de twee invoerregelingen kunnen worden verklaard doordat hoofdzakelijk een verschillende soort van het betrokken product werd ingevoerd, namelijk cefalexine, dat duurder is dan andere soorten.

Marktaandeel van de invoer uit India

2007

2008

2009

TNO

Invoer van het betrokken product voor het vrije verkeer

0,5 %

0,2 %

0,0 %

0,0 %

Index

100

46

5

3

Invoer van het betrokken product in het kader van de regeling actieve veredeling

0,7 %

0,1 %

0,2 %

0,2 %

Index

100

8

29

25

(112)

Het marktaandeel van de invoer uit India voor het vrije verkeer of in het kader van de regeling actieve veredeling was tijdens de beoordelingsperiode erg laag en daalde in beide gevallen.

(113)

Een producent in de Unie voerde aan dat de invoer uit India, die op Eurostatgegevens gebaseerd was, verkeerd was geschat, aangezien de Indiase uitvoerstatistieken grotere uitvoervolumes meldden dan Eurostat. In dit verband zij erop gewezen dat het de gangbare praktijk van de Commissie is om Eurostatgegevens te gebruiken als basis voor de invoerstatistieken. Er zij ook opgemerkt dat de Indiase uitvoerstatistieken de eindbestemming van de uitvoer niet vermelden, noch of zij werkelijk de Unie binnenkomen. Dit argument moest bijgevolg worden verworpen.

5.3.2.   Prijsonderbieding

(114)

Gezien de uiterst kleine hoeveelheden die uit India voor het vrije verkeer in de Unie zijn ingevoerd, kon inzake prijsonderbieding geen zinvolle conclusie worden getrokken. Wat de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling betreft, was de vastgestelde onderbiedingsmarge negatief. Deze invoer bedroeg evenwel minder dan tien ton en betrof slechts één productsoort (cefalexine), die ook de duurste en minst vertegenwoordigde productsoort op de markt is. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de transactiegegevens met betrekking tot de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling niet representatief zijn voor een zinvolle berekening van de onderbieding en niet geschikt zijn voor verdere analyse.

(115)

De producent in de Unie voerde aan dat een afzonderlijke analyse van de twee invoercategorieën, namelijk voor het vrije verkeer en in het kader van de regeling actieve veredeling, niet strookt met de benadering tijdens de procedure van het vorige nieuwe onderzoek en indruist tegen de vaste praktijk van de Commissie.

(116)

In dit opzicht zij opgemerkt dat, zoals werd geconcludeerd in overweging 115, zowel de hoeveelheden die in het kader van de regeling actieve veredeling als de hoeveelheden die voor het vrije verkeer werden ingevoerd onvoldoende waren om zinvolle conclusies te kunnen trekken. Gezien het lage niveau van het gecumuleerde volume, is deze conclusie ook van toepassing op dat volume.

5.4.   Invoer uit andere derde landen

Invoer uit derde landen

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (in ton)

 

 

 

 

Singapore

1 557,7

1 448,2

2 030,5

2 425,3

Index

100

93

130

156

China

487,6

622,5

1 176,9

1 234,7

Index

100

128

241

253

Oman

373,4

438,5

301,7

287,9

Index

100

117

81

77

Andere derde landen

67,8

327,5

74,2

73,2

Index

100

483

109

108

Totaal

2 486,5

2 836,7

3 583,3

4 021,1

Index

100

114

144

162

(117)

De invoer uit andere landen dan India van het product waarop het nieuwe onderzoek betrekking heeft, is in de beoordelingsperiode met 62 % gestegen, met een marktaandeel dat met meer dan 10 procentpunten is gestegen van 37,6 % tot 47,7 %, wat samenviel met de stijging van het verbruik op de EU-markt. Van de landen van uitvoer waren Singapore, China en Oman de belangrijkste leveranciers op de markt van de Unie.

Gemiddelde invoerprijs (EUR/ton)

2007

2008

2009

TNO

Singapore

44 218

36 590

27 007

22 485

Index

100

83

61

51

China

29 515

26 622

21 224

20 683

Index

100

90

72

70

Oman

29 875

27 665

23 440

22 597

Index

100

93

78

76

Andere derde landen

38 324

35 987

45 628

46 938

Index

100

94

119

122

Totaal

39 020

32 953

25 193

22 385

Index

100

84

65

57

(118)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit derde landen zijn in de beoordelingsperiode aanzienlijk gedaald, namelijk met 43 %. Hoewel de prijzen van de belangrijkste landen van uitvoer (Singapore, China en Oman) de EU-prijzen in het TNO, afhankelijk van het product, met ongeveer 20 % onderbieden en de ingevoerde hoeveelheden als aanzienlijk kunnen worden beschouwd, bleek deze laaggeprijsde invoer de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie niet te beïnvloeden.

(119)

Een producent in de Unie argumenteerde dat voor de analyse van de gemiddelde trends van de invoerprijzen rekening moest worden gehouden met de verschillende productsoorten. In dit verband zij opgemerkt dat de analyse van onder meer de prijstrends overeenkomstig de vaste praktijk ongeacht het aandeel van elke productsoort op het betrokken product moet worden gebaseerd. In dit geval is voorts geen conclusie getrokken uit de trend van de prijzen bij invoer uit derde landen tijdens de beoordelingsperiode. Het bovenstaande argument moest daarom worden afgewezen.

(120)

Alle producenten in de Unie argumenteerden dat de invoer uit onder meer China en Oman hoofdzakelijk amoxicillinetrihydraat voor diergeneeskundig gebruik betreft en dat daarmee bij de analyse van de bovenstaande prijzen rekening had moeten worden gehouden. In dit verband zij opgemerkt dat het nieuwe onderzoek zowel antibiotica voor menselijk gebruik als antibiotica voor diergeneeskundig gebruik betreft. Bovendien was de informatie die tot staving van dit argument werd verstrekt niet onderbouwd. Bovenstaand argument moest daarom worden afgewezen.

(121)

Een producent in de Unie betwistte de basis waarop de prijsvergelijkingen voor amoxicillinetrihydraat en ampicillinetrihydraat in het TNO zijn uitgevoerd, aangezien Eurostatgegevens geen onderscheid maken tussen deze twee productsoorten. Aangezien werd vastgesteld dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie voor deze twee productsoorten vergelijkbaar waren, was het niet onredelijk om een gecumuleerde prijsvergelijking te maken.

(122)

Alle producenten in de Unie argumenteerden dat de invoer uit Singapore tegen verrekenprijzen tussen verbonden partijen plaatsvond. In deze omstandigheden zouden de gemiddelde prijzen van andere derde landen worden vertekend indien met deze invoer rekening werd gehouden. Indien deze invoer van de prijsvergelijking zou worden uitgesloten, zou de hierboven vermelde bevinding inzake de onderbiedingsmarge niet aanzienlijk veranderen en zou de conclusie dat de laaggeprijsde invoer de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie niet aantast, geldig blijven.

5.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(123)

Voor de volgende economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie is vastgesteld dat een zinvolle analyse en evaluatie zich moest concentreren op de situatie op de vrije markt: verkoophoeveelheden en verkoopprijzen op de markt van de Unie, marktaandeel en winstgevendheid. Waar mogelijk en verantwoord werden deze bevindingen vervolgens vergeleken met de gegevens voor de markt voor intern gebruik, teneinde een totaalbeeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te schetsen.

(124)

Tijdens het onderzoek werd echter vastgesteld dat de andere economische indicatoren redelijkerwijze slechts konden worden onderzocht door naar de hele activiteit te verwijzen. Productie (zowel voor eigen gebruik als voor de vrije markt), capaciteit, bezettingsgraad, voorraden, investeringen, werkgelegenheid, productiviteit, lonen, groei en het vermogen om kapitaal aan te trekken worden namelijk door de hele activiteit bepaald, ongeacht of de productie intern wordt gebruikt of op de vrije markt wordt verkocht.

(125)

Gevolg gevend aan de opmerkingen van een producent in de Unie naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen op basis waarvan werd voorgesteld om de procedure te beëindigen, zijn een aantal economische indicatoren in de volgende overwegingen gecorrigeerd. Deze wijzigingen gaven geen aanleiding tot een wijziging van de conclusie inzake de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

5.5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2007

2008

2009

TNO

Capaciteit (index)

100

100

104

107

Productie (index)

100

95

96

98

Bezettingsgraad (index)

100

95

92

91

(126)

De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie was stabiel tussen 2007 en 2008 en steeg vervolgens met 4 % tussen 2008 en 2009, en met nog eens 3 procentpunten in het TNO.

(127)

De productiehoeveelheid volgde deze stijging echter niet door onvoorziene technische problemen bij één producent in de Unie in 2008, toen de productiehoeveelheid met 5 % daalde en geleidelijk herstelde tot het TNO.

(128)

Door de stijging van de productiecapaciteit, gecombineerd met een lichte daling van de productie, daalde de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode onafgebroken, tot een niveau in het TNO dat 9 % lager lag dan dat in 2007.

5.5.2.   Verkoopvolume, verkoopprijs en marktaandeel

5.5.2.1.   Verkoop op de vrije markt

Verkoop aan niet-verbonden partijen in de EU

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (index)

100

97

93

99

Gemiddelde verkoopprijs (index)

100

121

104

104

Marktaandeel (index)

100

90

79

78

(129)

De hoeveelheden die de bedrijfstak van de Unie in het TNO aan niet-verbonden partijen heeft verkocht lagen licht onder het niveau van 2007 nadat zij in 2009 met 7 % waren afgenomen en vervolgens in het TNO met zes procentpunten waren toegenomen.

(130)

De gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt is tijdens de beoordelingsperiode met 4 % gestegen. De prijzen stegen eerst sterk, namelijk met 21 %, in 2008, daalden vervolgens met 17 procentpunten in 2009 en bleven stabiel in het TNO.

(131)

Een producent in de Unie argumenteerde dat de invloed van de prijzen van de invoer uit India op de bedrijfstak van de Unie niet correct werd beoordeeld. Er zij in de eerste plaats op gewezen dat, zoals vermeld in overweging 115, geen onderbieding is vastgesteld. Bovendien zijn de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, zoals vermeld in de vorige overweging, in de beoordelingsperiode met 4 % gestegen. In deze omstandigheden wordt geoordeeld dat de invoer uit India geen negatieve gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(132)

De afnemende verkoop aan niet-verbonden partijen op de EU-markt wordt weerspiegeld in de ontwikkeling van het marktaandeel, dat in het TNO met 22 procentpunten afnam in vergelijking met 2007.

5.5.2.2.   Markt voor intern gebruik

Markt voor intern gebruik in de EU

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (index)

100

115

122

128

Gemiddelde verkoopprijs (index)

100

100

111

110

Marktaandeel (index)

100

109

104

100

(133)

Terwijl de hoeveelheid die de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen verkocht daalde ondanks de stijgende vraag in de beoordelingsperiode, steeg de verkoop voor intern gebruik met 28 %.

(134)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van de markt voor intern gebruik groeide met 9 procentpunten in 2008 en kromp vervolgens geleidelijk tot het niveau van 2007.

5.5.2.3.   Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie/groei

Verkoop aan niet-verbonden partijen, verkoop voor intern gebruik en intern gebruik

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (index)

100

107

108

114

Marktaandeel (index)

100

100

92

90

(135)

Het hele marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is berekend door toevoeging van de hoeveelheden van de verkoop in de Unie op de vrije markt en voor intern gebruik. Hoewel deze hoeveelheid in de beoordelingsperiode met 14 % is toegenomen, nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 10 procentpunten af doordat het verbruik op de markt tijdens dezelfde periode met 28 % toenam. Dat wijst erop dat de bedrijfstak van de Unie niet van de groei van het verbruik kon profiteren.

5.5.3.   Voorraden

Voorraden

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (index)

100

74

63

46

(136)

Tussen 2007 en het eind van het TNO daalden de voorraden met 54 %, wat hoofdzakelijk toe te schrijven is aan de stijgende vraag voor intern gebruik.

5.5.4.   Winstgevendheid

5.5.4.1.   Winstgevendheid op de vrije markt

Winstgevendheid op de vrije markt

2007

2008

2009

TNO

Index

100

447

218

253

(137)

De winstgevendheid van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen op de markt van de Unie verbeterde tijdens het TNO aanzienlijk, namelijk met 153 procentpunten. Deze ontwikkeling kan worden verklaard door een gemiddelde prijsstijging van 2 % en een daling van de productiekosten. In vergelijking met de winstmarge die werd behaald tijdens het TNO van het laatste onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, is de winst met meer dan 400 procentpunten gestegen.

(138)

Met uitzondering van 2007 lag de winst van de bedrijfstak van de Unie hoger dan de streefwinst die tijdens het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen was vastgesteld, namelijk 10 % („streefwinst”), tijdens de beoordelingsperiode.

(139)

Twee producenten in de Unie argumenteerden dat de winstgevendheid niet goed werd beoordeeld, aangezien de winst van verbonden toeleveranciers van hun kosten werd afgetrokken. Het is vaste praktijk om de winsten van verbonden partijen die bij de productie van grondstoffen betrokken zijn, af te trekken. In deze omstandigheden moest dit argument worden afgewezen.

5.5.4.2.   Winstgevendheid van de verkoop voor intern gebruik

Winstgevendheid van de verkoop voor intern gebruik

2007

2008

2009

TNO

Index

100

55

153

151

(140)

De winstgevendheid van de verkoop voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie is in het TNO met 51 % verbeterd. Deze ontwikkeling wordt grotendeels verklaard door een gemiddelde stijging van de prijzen met 10 %. Aangezien deze prijstrend op verrekenprijzen gebaseerd zijn, kunnen uit het bovenstaande geen conclusies worden getrokken.

5.5.5.   Investeringen, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

 

2007

2008

2009

TNO

Investeringen (index)

100

246

342

129

Rendement van investeringen (index)

100

233

52

62

Kasstroom (index)

100

236

83

107

(141)

In de beoordelingsperiode zijn de investeringen gestegen. De investeringen betroffen verhogingen van de productiecapaciteit voor zowel de markt voor intern gebruik als de vrije markt.

(142)

Uit het onderzoek is ook gebleken dat het rendement van investeringen, d.w.z. de nettowinst vóór belastingen op het product uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de aan het product toegerekende vaste activa, tijdens de beoordelingsperiode was afgenomen.

(143)

De kasstroom steeg tijdens de beoordelingsperiode met 7 % doordat de daling van de winstgevendheid kon worden gecompenseerd door een daling van de voorraden tijdens de tweede helft van de beoordelingsperiode.

5.5.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2007

2008

2009

TNO

Werkgelegenheid (index)

100

106

111

109

Productiviteit (index)

100

89

87

89

Lonen (index)

100

104

106

106

(144)

De werkgelegenheid steeg met 9 % tijdens de beoordelingsperiode net als de investeringen in de productiecapaciteit, terwijl de gemiddelde lonen slechts met 6 % stegen. De productiviteit kende een algemene daling van 11 % na de onverwachte technische problemen waarmee één producent in de Unie te kampen had.

5.5.7.   Hoogte van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en herstel van eerdere subsidiëring

(145)

Gezien het volume van de invoer met subsidiëring uit India kan het effect van het werkelijke subsidiebedrag niet als aanzienlijk worden beschouwd.

(146)

De situatie van de bedrijfstak van de Unie is sinds het laatste nieuwe onderzoek en tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk verbeterd. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie erin is geslaagd zich volledig van eerdere subsidiëring te herstellen.

5.6.   Conclusie over de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(147)

Tussen 2007 en het eind van het TNO was de omvang van de invoer met subsidiëring van het betrokken product verwaarloosbaar. Met uitzondering van bepaalde schade-indicatoren zoals marktaandeel, productievolume en rendement van investeringen, hebben de meeste schade-indicatoren, waaronder de winstgevendheid (+ 153 %), de verkoopprijs (+ 4 %), het verkoopvolume (+ 14 %), de werkgelegenheid (+ 10 %) en de investeringen (+ 29 %) zich tijdens de beoordelingsperiode positief ontwikkeld. Met uitzondering van 2007 lagen de winstniveaus die op de EU-markt werden gehaald boven de streefwinst van 10 % die tijdens het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen was vastgesteld. De positieve trend van het merendeel van de indicatoren is hoofdzakelijk te danken aan de betrouwbaarheid en de langdurige klantenrelaties die de bedrijfstak van de Unie de laatste jaren heeft ontwikkeld, alsook aan het prijsniveau die zij op de markt wist te bereiken.

(148)

Een producent in de Unie argumenteerde dat voor de analyse van de prijs- en winsttrends rekening moet worden gehouden met de tekorten aan grondstoffen in 2007 en 2008. Deze tekorten zouden hebben geleid tot uitzonderlijke stijgingen van de prijzen en de winsten in 2008 en in beperkte mate ook in 2009. Zoals blijkt uit de tabellen in de punten 5.5.2.1 en 5.5.4.1, waren de prijs- en winstniveaus alleen in 2008 uitzonderlijk hoog. De tekorten aan grondstoffen blijken geen gevolgen meer te hebben voor de winstniveaus in 2009 en in het TNO. De conclusie in overweging 139 dat de winst tijdens de hele beoordelingsperiode boven de streefwinst lag, blijft gelden.

(149)

Doordat de bedrijfstak van de Unie over de mogelijkheid beschikte om een deel van haar productie op de markt voor intern gebruik te verkopen, kon zij hoge bezettingsgraden realiseren, vaste kosten spreiden en wat de kosten betreft, concurrerend blijven.

(150)

Gezien de positieve ontwikkeling van de indicatoren voor de bedrijfstak van de Unie kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode geen aanmerkelijke schade heeft geleden.

5.7.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(151)

Gezien de kleine hoeveelheden van het betrokken product die tijdens de beoordelingsperiode in de Unie werden ingevoerd, had de invoer met subsidiëring geen negatief effect op de prestaties van de bedrijfstak van de Unie. Zoals hierboven vermeld, wordt geoordeeld dat de bedrijfstak tijdens de beoordelingsperiode geen aanmerkelijke schade heeft geleden.

6.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN SCHADE

(152)

De bedrijfstak van de Unie heeft tijdens de beoordelingsperiode geen aanmerkelijke schade geleden, aangezien de meeste schade-indicatoren tijdens die periode positieve trends vertoonden. Op grond van artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd bijgevolg onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot een herhaling van schade zou leiden.

6.1.   Reservecapaciteit in het betrokken land

(153)

Uit het onderzoek is gebleken dat de bezettingsgraad van de drie medewerkende Indiase producenten in het TNO zeer hoge niveaus had bereikt. Op grond daarvan lijkt de reservecapaciteit die bij het ontbreken van maatregelen op de EU-markt kunnen worden gericht, beperkt te zijn.

(154)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben diverse producenten in de Unie geargumenteerd dat India over grote reservecapaciteiten beschikt en dat de bezettingsgraad van de medewerkende Indiase producenten-exporteurs niet representatief was voor de hele Indiase sector. Een producent in de Unie argumenteerde zelfs dat de reservecapaciteiten van zeven belangrijke Indiase exporteurs volumes vertegenwoordigen die ruimschoots boven het verbruik op de vrije EU-markt liggen.

(155)

In dit verband dient in de eerste plaats te worden onderstreept dat de bezettingsgraad van de drie medewerkende producenten-exporteurs een berekening van het gewogen gemiddelde was die gebaseerd was op gecontroleerde gegevens en specifiek betrekking had op het betrokken product. Bovendien waren de drie betrokken medewerkende producenten-exporteurs grote producenten, die behoorden tot de groep van zeven volgens de producent in de Unie „belangrijke” Indiase importeurs. De gegevens die de producenten in de Unie over de reservecapaciteit van deze zeven Indiase producenten hebben verstrekt, waren daarentegen hoofdzakelijk op marktkennis gebaseerd, en konden, hoewel daar uitdrukkelijk om werd verzocht, niet met stevig feitelijk bewijsmateriaal worden onderbouwd. Met die informatie kon bijgevolg geen rekening worden gehouden en op basis van de gecontroleerde gegevens in het dossier werd bevestigd dat de Indiase reservecapaciteiten beperkt lijken te zijn.

6.2.   Uitvoergedrag van de Indiase producenten-exporteurs

(156)

Op grond van gegevens uit officiële Indiase statistieken is vastgesteld dat de prijzen van de uitvoer naar de tien belangrijkste uitvoermarkten van India gemiddeld 20 % lager waren dan de prijzen van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie in het TNO. Die Indiase uitvoerprijzen stemden overeen met de prijzen van de andere belangrijkste deelnemers op de EU-markt, zoals uiteengezet in overweging 119. Er werd vastgesteld dat de laaggeprijsde invoer uit deze andere landen tijdens de beoordelingsperiode geen negatieve gevolgen had voor de prestatie van de bedrijfstak van de Unie. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat de Indiase uitvoerprijzen, indien de maatregelen vervallen, de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk geen schade zouden veroorzaken, aangezien deze reeds concurrentie ondervindt van andere landen van uitvoer met hetzelfde prijsstellingsgedrag en daardoor geen aanmerkelijke schade leidt.

(157)

Twee producenten in de Unie argumenteerden dat de Indiase producenten, wanneer de maatregelen zouden vervallen, hun uitvoer die momenteel op andere markten wordt verkocht op de Unie zouden richten gezien de aantrekkelijkheid van de EU-markt wat de prijzen betreft. In de eerste plaats wordt opgemerkt dat wanneer Indiase producenten hun uitvoer naar de Unie zouden verleggen, zij in concurrentie zouden treden met andere derde landen die reeds aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie uitvoeren. Zoals vermeld in overweging 119 is bovendien geconcludeerd dat de invoer uit derde landen tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die van de Indiase prijzen bij uitvoer naar andere markten, de prestaties van de bedrijfstak van de Unie niet negatief hebben beïnvloed. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade zou lijden indien de hoeveelheden die uit India in de Unie worden ingevoerd tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die op andere uitvoermarkten, zouden toenemen.

(158)

Twee producenten in de Unie argumenteerden dat het invoerverbod van de VS ten aanzien van bepaalde antibioticaproducenten in India tot gevolg zal hebben dat extra hoeveelheden naar de EU-markt worden verlegd. In dit opzicht blijven de conclusies van de vorige overweging inzake de mogelijke verlegging van de uitvoer gelden.

6.3.   Markt voor intern gebruik

(159)

Terwijl de markt voor intern gebruik tijdens de beoordelingsperiode 50 tot 60 % van de vrije markt en de markt voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigde, steeg het verbruik op de markt voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie tijdens dezelfde periode met meer dan 20 %. Gezien de eigenschappen en de omvang van deze markt wordt geoordeeld dat de markt voor intern gebruik, indien de maatregelen vervallen, geen negatieve gevolgen zou ondervinden van de waarschijnlijke toename van de invoer uit India en de bedrijfstak van de Unie bijgevolg hoge bezettingsgraden en schaalvoordelen zou blijven garanderen.

6.4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van de schade

(160)

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het niet waarschijnlijk is dat de invoer met subsidiëring uit India, indien de maatregelen vervallen, de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade veroorzaakt, aangezien de meeste schade-indicatoren zich tijdens de beoordelingsperiode positief hebben ontwikkeld ondanks aanzienlijke en stijgende invoer uit andere landen tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die van de uitvoer uit India naar andere landen. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat het niet waarschijnlijk is dat er opnieuw aanmerkelijke schade ontstaat indien de maatregelen vervallen.

7.   BELANG VAN DE UNIE

(161)

Een producent in de Unie argumenteerde dat een beoordeling van het belang van de Unie had moeten plaatsvinden. Aangezien is geconcludeerd dat herhaling van de schade niet waarschijnlijk is, is een beoordeling van het belang van de Unie nutteloos. In deze omstandigheden werd dit argument afgewezen.

8.   SPECIAAL TOEZICHT

(162)

Gezien de bevinding inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring zoals vermeld in overweging 100 en de mogelijke gevolgen hiervan voor toekomstige handelsstromen, zal de Commissie toezicht houden op de ingevoerde hoeveelheden van het betrokken product. Indien deze hoeveelheden aanzienlijk mochten veranderen, zal de Commissie overwegen of, en zo ja welke, maatregelen moeten worden genomen.

(163)

Het toezicht is beperkt tot een periode van 2 jaar na de bekendmaking van deze verordening.

9.   BEËINDIGING

(164)

Gezien de resultaten van dit nieuwe onderzoek wordt het passend geacht het compenserende recht op bepaalde breedspectrumantibiotica van oorsprong uit India in te trekken.

(165)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan werd voorgesteld het onderzoek te beëindigen, en zij konden hierover opmerkingen maken. De opmerkingen die de Commissie heeft ontvangen zijn in de desbetreffende punten hierboven behandeld en leidden niet tot een wijziging van de bovenstaande conclusies,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde breedspectrumantibiotica, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2941 10 00 en ex 2941 90 00, van oorsprong uit India, dat is geopend overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 597/2009, wordt beëindigd en de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van oorsprong uit India worden ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB L 121 van 13.5.2005, blz. 1.

(3)  PB L 273 van 9.10.1998, blz. 1.

(4)  PB L 319 van 29.11.2008, blz. 1.

(5)  PB C 21 van 28.1.2010, blz. 40.

(6)  PB C 123 van 12.5.2010, blz. 11.


11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 804/2011 VAN DE RAAD

van 10 augustus 2011

houdende uitvoering van Verordening (EU) nr. 204/2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië (1), en met name artikel 16, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 2 maart 2011 Verordening (EU) nr. 204/2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië vastgesteld.

(2)

Gezien de ernst van de situatie in Libië en in overeenstemming met Uitvoeringsbesluit 2011/500/GBVB van de Raad van 10 augustus 2011 tot uitvoering van Besluit 2011/137/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië (2), moeten aan de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 204/2011 nog twee entiteiten worden toegevoegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij onderhavige verordening genoemde entiteiten worden toegevoegd aan de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 204/2011.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 58 van 3.3.2011, blz. 1.

(2)  Zie bladzijde 53 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

Entiteiten bedoeld in artikel 1

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

1.

Al-Shahara Oil Services Company

(varianten: Al Sharara, Al-shahara oil service company, Sharara Oil Service Company, Sharara, Al-Sharara al-Dhahabiya Oil Service Company)

Al-Saqa district, naast de al-Saqa moskee, Tripoli, Libië

Tel: +218 21362 2163

Fax: +218 21362 2161

Entiteit die handelt ten behoeve van of onder zeggenschap van het Kadhafi-regime.

10.8.2011

2.

Organisation for Development of Administrative Centres (ODAC)

www.odac-libya.com

Entiteit die handelt ten behoeve van of onder zeggenschap van het Kadhafi-regime, en die een mogelijke financieringsbron voor het regime is. ODAC heeft duizenden door de regering gefinancierde infrastructuurprojecten mogelijk gemaakt.

10.8.2011


11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/21


VERORDENING (EU) Nr. 805/2011 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2011

tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vergunningen en bepaalde certificaten van luchtverkeersleiders, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 8 quater, lid 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De doelstelling van Verordening (EG) nr. 216/2008 is de totstandbrenging en instandhouding van een hoog uniform veiligheidsniveau in de burgerluchtvaart in Europa. Die verordening voorziet ook in de middelen om deze en andere doelstellingen op het gebied van de veiligheid van de burgerluchtvaart te verwezenlijken.

(2)

Om Verordening (EG) nr. 216/2008 en de nieuwe wetgeving inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim II (2) ten uitvoer te kunnen leggen, zijn gedetailleerdere uitvoeringsbepalingen nodig, met name wat betreft de vergunning van luchtverkeersleiders, teneinde een hoog uniform niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart in Europa in stand te houden, de hoogste normen inzake verantwoordelijkheid en bekwaamheid te bereiken, de beschikbaarheid van luchtverkeersleiders te verbeteren en de wederzijdse erkenning van vergunningen te stimuleren, en moet tegelijk worden gestreefd naar een algehele verbetering van de veiligheid van het luchtverkeer en de bekwaamheid van het personeel.

(3)

Luchtverkeersleiders en personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, tests, controles of medische beoordelingen van die luchtverkeersleiders moeten voldoen aan de relevante essentiële eisen van bijlage Vb bij Verordening (EG) nr. 216/2008. Volgens die verordening moeten luchtverkeersleiders en personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding van luchtverkeersleiders een certificaat of vergunning krijgen zodra is vastgesteld dat zij aan de essentiële eisen beantwoorden.

(4)

De vergunning waarin voorzien is bij Richtlijn 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders (3) is een succesvol instrument gebleken voor het erkennen van de specifieke rol die luchtverkeersleiders spelen bij een veilige luchtverkeersleiding. De instelling van bekwaamheidsnormen voor de hele EU heeft de fragmentatie op dit gebied verminderd, wat geleid heeft tot een efficiëntere organisatie van het werk in het kader van de toenemende regionale samenwerking tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten. De instandhouding en verbetering van de gemeenschappelijke vergunningsregeling voor luchtverkeersleiders in de Unie is dan ook een essentieel element van het Europese luchtverkeersleidingssysteem.

(5)

Richtlijn 2006/23/EG is ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1108/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4). De bepalingen van Richtlijn 2006/23/EG blijven echter van toepassing tot de datum waarop de in artikel 8 quater, lid 10, van Verordening (EG) nr. 216/2008 vermelde maatregelen van toepassing zijn. Deze verordening voorziet in die maatregelen.

(6)

De bepalingen van deze verordening weerspiegelen de actuele stand van zaken op het gebied van de opleiding tot luchtverkeersleider, inclusief de beste werkwijzen en wetenschappelijke en technische vooruitgang. Ze zijn ontwikkeld op basis van Richtlijn 2006/23/EG en zorgen voor een gemeenschappelijke omzetting door de lidstaten van de normen en aanbevolen werkwijzen die zijn vastgesteld in het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, dat op 7 december 1944 is ondertekend in Chicago, en van de veiligheidsvoorschriften die zijn aangenomen door de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol), welke is opgericht door middel van het Internationaal Verdrag van 13 december 1960.

(7)

Om uniformiteit bij de toepassing van gemeenschappelijke eisen voor vergunningen en medische certificaten van luchtverkeersleiders te garanderen, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en, indien van toepassing, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”), gemeenschappelijke procedures volgen voor het beoordelen van de naleving van deze eisen; het Agentschap moet certificeringsspecificaties, aanvaardbare nalevingswijzen en begeleidend materiaal ontwikkelen om de noodzakelijke uniformiteit van de regelgeving gemakkelijker tot stand te kunnen brengen.

(8)

De specifieke kenmerken van het luchtverkeer in de Europese Unie vragen om de invoering en effectieve toepassing van gemeenschappelijke bekwaamheidsnormen voor luchtverkeersleiders welke in dienst zijn van verleners van luchtvaartnavigatiediensten die diensten op het gebied van luchtverkeersbeheer (ATM) en luchtvaartnavigatie (ANS) verlenen aan het publiek.

(9)

De lidstaten moeten er echter, in de mate van het mogelijke, voor zorgen dat de diensten die door militair personeel worden geleverd of aangeboden aan het publiek een niveau van veiligheid bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat vereist is bij de essentiële eisen in bijlage Vb van de basisverordening. De lidstaten kunnen er daarom ook voor kiezen de beginselen van deze verordening toe te passen op hun militair personeel dat in artikel 1, lid 2, onder c), van die verordening beschreven diensten verleent aan het publiek.

(10)

De autoriteiten die toezicht houden en de naleving controleren, moeten voldoende onafhankelijk zijn van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en aanbieders van opleidingen. De autoriteiten moeten ook in staat blijven hun taken efficiënt uit te voeren. De bevoegde autoriteit die is aangewezen voor de uitvoering van deze verordening kan dezelfde instantie(s) zijn die is/zijn aangewezen of opgericht in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (5), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1070/2009. Het Agentschap moet in het kader van deze verordening optreden als bevoegde autoriteit voor de afgifte en verlenging van de certificaten van opleidingsorganisaties voor luchtverkeersleiding die buiten het grondgebied van de lidstaten zijn gevestigd en, indien relevant, het personeel van die organisaties.

(11)

Het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten vereist hoog opgeleid personeel wiens bekwaamheid op verschillende manieren kan worden aangetoond. De geschikte manier om de bekwaamheid van luchtverkeersleiders aan te tonen, is door voor elke individuele luchtverkeersleider een gemeenschappelijke vergunningsregeling voor luchtverkeersleiders in de Unie in stand te houden, die moet worden gezien als een soort diploma. De bevoegdverklaring op een vergunning is een aanduiding van het type luchtverkeersdienst waarvoor een luchtverkeersleider bevoegd is. Tegelijkertijd weerspiegelen de aantekeningen op de vergunning zowel de specifieke vaardigheden van de luchtverkeersleider als de machtiging door de bevoegde autoriteiten voor het verlenen van diensten in een bepaalde sector of groep sectoren. Daarom dienen de autoriteiten in staat te zijn de bekwaamheid van luchtverkeersleiders te evalueren bij het afgeven van vergunningen of het verlengen van de geldigheid van de aantekeningen. De bevoegde autoriteiten dienen ook in staat te zijn om vergunningen, bevoegdverklaringen en aantekeningen te schorsen als aan de bekwaamheid wordt getwijfeld.

(12)

Om lessen te kunnen trekken uit ongevallen, moet de noodzaak aan verdere versterking van de veiligheidscultuur, in het bijzonder door het integreren van betrouwbare ongevallenrapportage en een cultuur van billijkheid, worden erkend; daarom mag in deze verordening niet automatisch een verband worden gelegd tussen een ongeval en schorsing van een vergunning, bevoegdverklaring of aantekening. Intrekking van een vergunning moet worden gezien als een laatste toevluchtsmaatregel in extreme gevallen.

(13)

Om het vertrouwen van de lidstaten in elkaars vergunningsregelingen voor luchtverkeersleiders te vergroten, zijn gemeenschappelijke regels voor het verkrijgen en behouden van vergunningen onmisbaar. Om het hoogste veiligheidsniveau te garanderen, is het dan ook belangrijk om uniforme eisen voor opleiding, kwalificaties, bekwaamheid en toegang tot het beroep van luchtverkeersleider in te voeren. Dit moet leiden tot de verlening van veilige, hoogwaardige luchtverkeersleidingsdiensten en bijdragen tot de erkenning van vergunningen in de hele Unie, waardoor de vrijheid van verkeer van luchtverkeersleiders toeneemt en hun beschikbaarheid wordt verbeterd.

(14)

Deze verordening mag niet tot gevolg hebben dat bestaande nationale bepalingen met betrekking tot de rechten en plichten die gelden voor de arbeidsrelatie tussen een werkgever en luchtverkeersleiders die een vergunning aanvragen, worden omzeild.

(15)

Om vaardigheden in de hele Unie vergelijkbaar te maken, moeten ze op een duidelijke en algemeen geaccepteerde manier worden gestructureerd. Dit helpt de veiligheid te garanderen, niet alleen in het deel van het luchtruim dat wordt beheerd door één verlener van luchtvaartnavigatiediensten, maar met name op het raakvlak tussen verschillende dienstverleners.

(16)

Bij veel incidenten en ongevallen speelt communicatie een belangrijke rol. Daarom zijn in deze verordening gedetailleerde taalvaardigheidseisen voor luchtverkeersleiders vastgesteld. Deze eisen zijn gebaseerd op die van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (de ICAO) en vormen een middel om deze internationaal aanvaarde normen te handhaven. Het is nodig de beginselen van non-discriminatie, transparantie en evenredigheid te respecteren als het gaat om taalvaardigheidseisen, teneinde vrij verkeer te stimuleren en tegelijkertijd de veiligheid te waarborgen.

(17)

De doelstellingen van de initiële opleiding zijn beschreven in de specificaties voor gemeenschappelijke kerninhoud voor de initiële opleiding van luchtverkeersleiders („Specification for the ATCO Common Core Content Initial Training”) van Eurocontrol die zijn ontwikkeld op verzoek van de leden van Eurocontrol en worden beschouwd als passende normen. Met betrekking tot opleidingen voor luchtverkeersleidingseenheden moet het gebrek aan algemeen aanvaarde normen worden gecompenseerd door een reeks maatregelen die hoge bekwaamheidsnormen moeten garanderen, zoals de goedkeuring van examinatoren en bekwaamheidsbeoordelaars. Dit is des te belangrijker omdat opleidingen voor luchtverkeersleidingseenheden zeer kostbaar en van doorslaggevend belang voor de veiligheid zijn. De ICAO heeft ook normen ontwikkeld op gebieden waarvoor geen gemeenschappelijke Europese opleidingseisen bestaan. Bij gebrek aan zulke Europese opleidingseisen kunnen de lidstaten uitgaan van deze ICAO-normen.

(18)

Op verzoek van Eurocontrol-lidstaten zijn medische eisen ontwikkeld, die worden beschouwd als passende normen om de naleving van deze verordening te garanderen. Met name de afgifte van medische certificaten dient samenhangend te zijn met de door Eurocontrol vastgestelde Requirements for European Class 3 Medical Certification of Air Traffic Controllers (eisen voor Europese klasse 3 medische certificering van luchtverkeersleiders).

(19)

De certificering van opleidingsorganisaties dient - wat veiligheid betreft - te worden beschouwd als een van de doorslaggevende factoren voor de kwaliteit van de opleiding tot luchtverkeersleider. Het is dan ook noodzakelijk eisen voor opleidingsorganisaties vast te stellen. Opleiding dient te worden beschouwd als een dienst die vergelijkbaar is met luchtvaartnavigatiediensten, en dus eveneens aan een certificeringsproces moet worden onderworpen. Deze verordening moet het mogelijk maken opleidingen te certificeren per type, per pakket opleidingsdiensten of per pakket opleidings- en luchtvaartnavigatiediensten, zonder de specifieke kenmerken van opleiding uit het oog te verliezen.

(20)

Deze verordening bevestigt de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op het gebied van de wederzijdse erkenning van diploma's en het vrije verkeer van werknemers. Het evenredigheidsbeginsel, met redenen omklede motiveringen voor het opleggen van compenserende maatregelen en de instelling van passende beroepsprocedures zijn basisprincipes die op een meer zichtbare wijze moeten worden toegepast op de sector luchtverkeersbeheer. De lidstaten moeten het recht hebben om te weigeren vergunningen te erkennen die niet in overeenstemming met deze verordening zijn afgegeven. Aangezien deze verordening als doel heeft de wederzijdse erkenning van vergunningen te vergemakkelijken, voorziet zij niet in de regulering van de voorwaarden voor toegang tot het beroep.

(21)

Luchtverkeersleiders krijgen in hun beroep te maken met technische innovaties die vereisen dat hun vaardigheden regelmatig op peil worden gehouden. De noodzakelijke aanpassingen van deze verordening aan de technische ontwikkelingen en wetenschappelijke vooruitgang moeten plaatsvinden volgens de gepaste regelgevingsprocedure met toetsing, zoals vastgesteld in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad (6).

(22)

Deze verordening kan van invloed zijn op de dagelijkse werkpraktijk van de luchtverkeersleiders. De sociale partners moeten op passende wijze worden geïnformeerd en geraadpleegd over alle maatregelen met grote scoiale gevolgen.

Daarom zijn de sociale partners geraadpleegd volgens de snelprocedure van het Agentschap. Het Comité voor de sectoriële dialoog, dat is ingesteld bij Besluit 98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998 betreffende de oprichting van Comités voor de sectoriële dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau (7), dient op passende wijze te worden geraadpleegd over verdere uitvoeringsmaatregelen van de Commissie.

(23)

De algemene voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning, voor zover ze betrekking hebben op leeftijd, medische eisen, onderwijsvereisten en initiële opleiding mogen geen gevolgen hebben voor de houders van bestaande vergunningen. Vergunningen en medische certificaten die zijn afgegeven door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 2006/23/EG moeten worden geacht te zijn afgegeven in overeenstemming met deze verordening om de continuïteit van de rechten uit hoofde van bestaande vergunningen en een soepele overgang voor alle vergunninghouders en voor de bevoegde autoriteiten te garanderen.

(24)

Er moet worden voorzien in afwijkingen om het mogelijk te maken de uiteenlopende nationale werkwijzen te kunnen blijven toepassen als het gaat om zaken waarvoor nog geen gemeenschappelijke regels zijn ingesteld tijdens de versnelde procedure die is toegepast voor de uitvoeringsmaatregelen van de eerste fase.

(25)

Het Agentschap moet een evaluatie maken van de Europese vergunningsregeling voor luchtverkeersleiders en van verdere verbeteringen die nodig zijn om een „totaalaanpak van het luchtvaartsysteem” tot stand te brengen en te zorgen voor volledige naleving van de essentiële eisen die zijn beschreven in bijlage Vb bij Verordening (EG) nr. 216/2008, met het oog op de indiening van een advies aan de Commissie, met daarin mogelijke wijzigingen van deze verordening.

(26)

In dat advies moeten ook de kwesties aan bod komen waarvoor het in de eerste fase, binnen de versnelde procedure, niet mogelijk was gemeenschappelijke regels in te stellen in plaats van de uiteenlopende nationale bepalingen; daarom wordt voorgesteld de toepasselijkheid van de nationale wetgeving van de lidstaten, voor zover van toepassing, gedurende een overgangsperiode te handhaven.

(27)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn gebaseerd op het advies dat het Agentschap heeft opgesteld overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder b) en artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(28)

De in deze verordening vastgelegde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld door artikel 65 van Verordening (EG) nr. 216/2008,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doelstelling

Deze verordening heeft tot doel de veiligheidsnormen te verhogen en de werking van het luchtverkeersleidingssysteem in de Unie te verbeteren door de afgifte van een vergunning voor luchtverkeersleiders die gebaseerd is op gemeenschappelijke vergunningseisen.

Artikel 2

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld voor de afgifte, schorsing en intrekking van vergunningen van luchtverkeersleiders en leerling-luchtverkeersleiders, van daaraan gekoppelde bevoegdverklaringen, aantekeningen en medische certificaten en van certificaten van opleidingsorganisaties en de voorwaarden voor de geldigheid, de verlenging, het opnieuw valideren en het gebruik daarvan.

2.   Deze verordening is van toepassing op:

(a)

leerling-luchtverkeersleiders,

(b)

luchtverkeersleiders die hun taken uitoefenen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 216/2008, en

(c)

personen en organisaties die betrokken zijn bij het verlenen van vergunningen aan of het opleiden, toetsen, controleren of medisch keuren van aanvragers in overeenstemming met deze verordening.

3.   Krachtens artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 216/2008 moeten de lidstaten er, voor zover mogelijk, voor zorgen dat door militair personeel aan het publiek verleende diensten als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c), van die verordening een veiligheidsniveau bieden dat ten minste even doeltreffend is als het veiligheidsniveau zoals voorgeschreven door de essentiële eisen van bijlage Vb.

4.   Met het oog op het bereiken van een geharmoniseerd veiligheidsniveau binnen het Europese luchtruim, kunnen de lidstaten ervoor kiezen deze verordening toe te passen op hun militair personeel dat de in artikel 1, lid 2, onder c), van de betreffende verordening genoemde diensten verleent aan het publiek.

5.   Luchtverkeersleidingsdiensten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 216/2008 vallen, mogen uitsluitend worden verleend door luchtverkeersleiders met een vergunning in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „luchtverkeersleidingsdienst”: een dienst die wordt verricht teneinde botsingen te voorkomen tussen luchtvaartuigen en tussen luchtvaartuigen en hindernissen op dat deel van het luchtvaartterrein dat is bedoeld voor het opstijgen, landen en taxiën met luchtvaartuigen, en een geordende luchtverkeersstroom tot stand te brengen en te handhaven;

2.   „verleners van luchtvaartnavigatiediensten”: de openbare of particuliere lichamen die luchtvaartnavigatiediensten voor het algemene luchtverkeer verlenen;

3.   „algemeen luchtverkeer”: alle bewegingen van burgerluchtvaartuigen, alsmede alle bewegingen van staatsluchtvaartuigen (met inbegrip van militaire, douane- en politieluchtvaartuigen), voor zover deze bewegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedures van de ICAO;

4.   „vergunning”: een certificaat, onder welke benaming dan ook, dat overeenkomstig deze verordening is afgegeven en bekrachtigd en dat de rechtmatige houder machtigt luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen overeenkomstig de daarop vermelde bevoegdverklaringen en aantekeningen;

5.   „bevoegdverklaring”: de op een vergunning aangebrachte of daarmee samenhangende en van de vergunning deel uitmakende machtiging waarin specifieke aan de vergunning verbonden voorwaarden, rechten of beperkingen zijn aangegeven;

6.   „aantekening bij de bevoegdverklaring”: de op een vergunning aangebrachte en van de vergunning deel uitmakende machtiging waarin de specifieke aan de bevoegdverklaring verbonden voorwaarden, rechten of beperkingen zijn aangegeven;

7.   „aantekening betreffende de luchtverkeersleidingseenheid”: de op een vergunning aangebrachte en van de vergunning deel uitmakende machtiging waarin de ICAO-locatie-indicator wordt aangegeven alsook de sectoren en/of werkplekken waarvoor de houder van de vergunning bevoegd is;

8.   „aantekening betreffende de taalvaardigheid”: de op een bevoegdverklaring aangebrachte en van de bevoegdverklaring deel uitmakende machtiging waarin de taalvaardigheid van de houder wordt aangegeven;

9.   „aantekening betreffende de instructiebevoegdheid”: de op een vergunning aangebrachte en van de vergunning deel uitmakende machtiging waarin de bevoegdheid om op de werkplek opleidingen te geven, wordt vermeld;

10.   „ICAO-locatie-indicator”: de uit vier letters bestaande code die is samengesteld overeenkomstig de door de ICAO in haar handboek DOC 7910 voorgeschreven regels en die is toegewezen aan de locatie van een vast luchtverkeersstation;

11.   „sector”: een deel van een luchtverkeersleidingsgebied en/of van een vluchtinformatiegebied/hoger vluchtinformatiegebied;

12.   „opleiding”: het geheel van theoretische cursussen, praktijkoefeningen, inclusief simulatie, en opleidingen op de werkplek die vereist zijn voor het verkrijgen en in stand houden van de vereiste bekwaamheden voor het verlenen van veilige luchtverkeersleidingsdiensten van hoge kwaliteit; de opleiding omvat:

13.   „opleidingsorganisatie”: een organisatie die door de bevoegde instantie is gecertificeerd voor het aanbieden van een of meer opleidingstypes;

14.   „vakbekwaamhedenprogramma voor een luchtverkeersleidingseenheid”: een erkend programma waarin de methode is omschreven waarmee de eenheid de bekwaamheden van haar vergunninghouders op peil houdt;

15.   „opleidingsplan voor luchtverkeersleidingseenheden”: een goedgekeurd plan waarin de processen en het tijdschema zijn uiteengezet die nodig zijn om de eenheidsprocedures op het lokale gebied te kunnen toepassen, onder toezicht van een instructeur die een opleiding op de werkplek verzorgt.

Artikel 4

Bevoegde autoriteit

Met het oog op de toepassing van deze verordening is de bevoegde autoriteit de autoriteit die door elke lidstaat is aangewezen of opgericht als de nationale toezichthoudende instantie voor het vervullen van de taken die door deze verordening aan een dergelijke autoriteit zijn toegekend, met uitzondering van de certificering van opleidingsorganisaties zoals beschreven in artikel 27, in welk geval onder de bevoegde autoriteit wordt verstaan:

(a)

de autoriteit die is aangewezen of opgericht door de lidstaat waar de voornaamste werkplek van de aanvrager of, voor zover van toepassing, zijn geregistreerd kantoor zich bevindt, tenzij anders bepaald in bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen lidstaten of bevoegde autoriteiten;

(b)

het Agentschap, als de voornaamste werkplek van de aanvrager of, voor zover van toepassing, zijn geregistreerd kantoor zich buiten het grondgebied van de lidstaten bevindt.

HOOFDSTUK II

VERGUNNINGEN, BEVOEGDVERKLARINGEN EN AANTEKENINGEN

Artikel 5

Aanvraag en afgifte van vergunningen, bevoegdverklaringen en aantekeningen

1.   Een aanvraag voor de afgifte, het opnieuw valideren of de verlenging van vergunningen, daaraan gekoppelde bevoegdverklaringen en/of aantekeningen, dient te worden ingediend bij de bevoegde autoriteit volgens de procedure die door deze autoriteit is vastgesteld.

2.   De aanvraag moet vergezeld gaan van een bewijs dat de aanvrager bevoegd is op te treden als luchtverkeersleider of als leerling-luchtverkeersleider in overeenstemming met de eisen die in deze verordening zijn vastgesteld. Het bewijs van de bevoegdheid van de aanvrager moet betrekking hebben op kennis, ervaring, vaardigheden en taalvaardigheid.

3.   De vergunning moet alle relevante informatie met betrekking tot de door het document verleende rechten bevatten en moet beantwoorden aan de specificaties van bijlage I.

4.   De vergunning blijft eigendom van degene aan wie zij is afgegeven en door wie zij is ondertekend.

Artikel 6

Schorsing en intrekking van vergunningen, bevoegdverklaringen en aantekeningen

In overeenstemming met artikel 22, lid 2:

(a)

kan een vergunning, bevoegdverklaring of aantekening worden geschorst wanneer er twijfel bestaat over de bekwaamheid van de luchtverkeersleider of in geval van wangedrag;

(b)

kan een vergunning worden ingetrokken in geval van grove nalatigheid of misbruik.

Artikel 7

Uitoefening van de rechten van vergunningen

De uitoefening van de rechten die door een vergunning worden verleend, is afhankelijk van de geldigheid van de bevoegdverklaringen, de aantekeningen en het medische certificaat.

Artikel 8

Vergunning van leerling-luchtverkeersleider

1.   Houders van een vergunning van leerling-luchtverkeersleider zijn gemachtigd luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen onder toezicht van een instructeur voor opleiding op de werkplek, in overeenstemming met de bevoegdverklaring(en) en de aantekening(en) bij de bevoegdverklaring(en) die deel uitmaken van de vergunning.

2.   Aanvragers van een vergunning van leerling-luchtverkeersleider moeten:

(a)

ten minste 18 jaar oud zijn;

(b)

houder zijn van ten minste een diploma dat toegang geeft tot de universiteit of een gelijkwaardig diploma, of een ander diploma voor middelbaar onderwijs dat de aanvrager in staat stelt de opleiding tot luchtverkeersleider met goed gevolg te doorlopen;

(c)

met succes een initiële opleiding met betrekking tot de bevoegdverklaring, en indien van toepassing de aantekening in kwestie, zoals vermeld in deel A van bijlage II, hebben voltooid;

(d)

in het bezit zijn van een geldig medisch certificaat; en

(e)

blijk hebben gegeven van een passend niveau van taalvaardigheid overeenkomstig de in artikel 13 vermelde eisen.

3.   De vergunning van de leerling-luchtverkeersleider bevat de aantekening(en) betreffende de taalvaardigheid en ten minste één bevoegdverklaring en, indien van toepassing, één aantekening bij de bevoegdverklaring.

Artikel 9

Vergunning van luchtverkeersleider

1.   Houders van een vergunning van luchtverkeersleider zijn gemachtigd luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen in overeenstemming met de bevoegdverklaringen en aantekeningen in hun vergunning.

2.   De rechten van een vergunning van luchtverkeersleider omvatten de rechten van een vergunning van leerling-luchtverkeersleider zoals die zijn uiteengezet in artikel 8, lid 1.

3.   Aanvragers van een vergunning van luchtverkeersleider moeten

(a)

ten minste 21 jaar oud zijn. De lidstaten kunnen in naar behoren gerechtvaardigde gevallen evenwel een lagere leeftijdsgrens voorschrijven;

(b)

houder zijn van een vergunning van leerling-luchtverkeersleider;

(c)

een erkend opleidingsplan voor luchtverkeersleidingseenheden hebben voltooid en geslaagd zijn voor de vereiste examens of beoordelingen overeenkomstig de in deel B van bijlage II vermelde eisen;

(d)

in het bezit zijn van een geldig medisch certificaat;

(e)

blijk hebben gegeven van een passend niveau van taalvaardigheid overeenkomstig de in artikel 13 vermelde eisen.

4.   De vergunning van luchtverkeersleider wordt gevalideerd door de opneming van één of meer bevoegdverklaringen en de relevante aantekening bij de bevoegdverklaringen, de aantekening bij de luchtverkeerseenheid en de aantekening betreffende de taalvaardigheid waarvoor de opleiding met succes is voltooid.

Artikel 10

Bevoegdverklaringen luchtverkeersleiders

1.   Vergunningen bevatten ten minste één van de volgende bevoegdverklaringen die het type diensten aangeven dat door de vergunninghouder mag worden verleend:

(a)

de bevoegdverklaring „plaatselijke verkeersleiding visueel” (Aerodrome Control Visual, ADV) geeft aan dat de houder van een vergunning bevoegd is een luchtverkeersleidingsdienst te verlenen ten behoeve van het luchtvaartterreinverkeer op een luchtvaartterrein dat niet over gepubliceerde procedures voor nadering of vertrek op instrumenten beschikt;

(b)

de bevoegdverklaring „plaatselijke verkeersleiding op instrumenten” (Aerodrome Control Instrument, ADI) geeft aan dat de houder van een vergunning bevoegd is een luchtverkeersleidingsdienst te verlenen ten behoeve van het luchtvaartterreinverkeer op een luchtvaartterrein dat over gepubliceerde procedures voor nadering of vertrek op instrumenten beschikt, en moet ten minste vergezeld gaan van een van de aantekeningen als omschreven in artikel 11, lid 1;

(c)

de bevoegdverklaring „naderingsverkeersleiding procedureel” (Approach Control Procedural, APP) geeft aan dat de houder van een vergunning bevoegd is een luchtverkeersleidingsdienst te verlenen ten behoeve van aankomende, vertrekkende of doorvliegende vliegtuigen zonder hulp van surveillanceapparatuur;

(d)

de bevoegdverklaring „naderingsverkeersleiding surveillance” (Approach Control Surveillance, APS) geeft aan dat de houder van een vergunning bevoegd is een luchtverkeersleidingsdienst te verlenen ten behoeve van aankomende, vertrekkende of doorvliegende vliegtuigen met behulp van surveillanceapparatuur, en moet ten minste vergezeld gaan van een van de aantekeningen als omschreven in artikel 11, lid 2;

(e)

de bevoegdverklaring „algemene verkeersleiding procedureel” (Area Control Procedural, ACP) geeft aan dat de houder van een vergunning bevoegd is om ten behoeve van vliegtuigen een luchtverkeersleidingsdienst te verlenen zonder surveillanceapparatuur;

(f)

de bevoegdverklaring „algemene verkeersleiding surveillance” (Area Control Surveillance, ACS) geeft aan dat de houder van een vergunning bevoegd is om ten behoeve van vliegtuigen een luchtverkeersleidingsdienst te verlenen met behulp van surveillanceapparatuur, en moet ten minste vergezeld gaan van een van de aantekeningen als omschreven in artikel 11, lid 3.

2.   Een houder van een bevoegdverklaring die gedurende een periode van vier opeenvolgende jaren de aan die bevoegdverklaring gekoppelde rechten niet heeft uitgeoefend, mag pas beginnen aan een opleiding voor een luchtverkeerseenheid met betrekking tot die bevoegdverklaring nadat op afdoende wijze is vastgesteld of de houder nog voldoet aan de voorwaarden voor die bevoegdverklaring en nadat de houder heeft voldaan aan de eventueel uit die beoordeling voortgekomen opleidingeisen.

Artikel 11

Aantekeningen bij de bevoegdverklaring

1.   De bevoegdverklaring „plaatstelijke verkeersleiding op instrumenten” (Aerodrome Control Instrument, ADI) bevat ten minste een van de volgende aantekeningen:

(a)

de aantekening „verkeerstorenleiding” (Tower Control, TWR), die aangeeft dat de houder bevoegd is luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen wanneer de verkeersleiding op het luchtvaartterrein vanuit één werkstation wordt verzorgd;

(b)

de aantekening „verkeersleiding aan grondverkeer” (Ground Movement Control, GMC), die aangeeft dat de houder van de vergunning bevoegd is verkeersleiding aan grondverkeer te verzorgen;

(c)

de aantekening „verkeersleiding met behulp van grondsurveillanceapparatuur” (Ground Movement Surveillance, GMS), verleend als aanvulling op de aantekening „verkeersleiding aan grondverkeer” of de aantekening „verkeerstorenleiding”, die aangeeft dat de houder bevoegd is verkeersleiding aan grondverkeer te verzorgen met behulp van grondsurveillancesystemen;

(d)

de aantekening „luchtverkeersleiding” (Air Control, AIR), die aangeeft dat de houder van de vergunning bevoegd is luchtverkeersleiding te verzorgen;

(e)

de aantekening „plaatselijke verkeersleiding radar” (Aerodrome Radar Control, RAD), verleend als aanvulling op de aantekening „luchtverkeersleiding” of de aantekening „verkeerstorenleiding”, die aangeeft dat de houder van de vergunning bevoegd is plaatselijke luchtverkeersleiding te verzorgen met behulp van radarapparatuur.

2.   De bevoegdverklaring „naderingsverkeersleiding surveillance” (Approach Control Surveillance, APS) bevat ten minste een van de volgende aantekeningen:

(a)

de aantekening „radar” (RAD), die aangeeft dat de houder van de vergunning bevoegd is een naderingsluchtverkeersleidingsdienst te verlenen met behulp van primaire en/of secundaire radarapparatuur;

(b)

de aantekening „precisienadering met radar” (Precision Approach Radar, PAR), verleend als aanvuling op de aantekening „radar”, die aangeeft dat de houder van de vergunning bevoegd is om met behulp van precisienaderingsapparatuur vanaf de grond gecontroleerde precisienaderingen te verzorgen ten behoeve van vliegtuigen in het laatste stadium van de nadering van de landingsbaan;

(c)

de aantekening „nadering met surveillanceradar” (Surveillance Radar Approach, SRA), verleend als aanvulling op de aantekening „radar”, die aangeeft dat de houder bevoegd is om met behulp van surveillanceapparatuur vanaf de grond gecontroleerde niet-precisienaderingen te verzorgen ten behoeve van vliegtuigen in het laatste stadium van de nadering van de landingsbaan;

(d)

de aantekening „automatisch afhankelijke surveillance” (Automatic Dependent Surveillance, ADS), die aangeeft dat de houder bevoegd is een naderingsluchtverkeersleidingsdienst te verlenen met behulp van automatisch afhankelijke surveillance;

(e)

de aantekening „naderingsluchtverkeersleiding” (Terminal Control, TCL), verleend als aanvulling op de aantekening „radar” of de aantekening „automatisch afhankelijke surveillance”, die aangeeft dat de houder bevoegd is om met behulp van surveillanceapparatuur luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen ten behoeve van vliegtuigen die in een bepaald naderingsluchtverkeersleidingsgebied en/of aangrenzende sectoren actief zijn.

3.   De bevoegdverklaring „algemene verkeersleiding surveillance” (Area Control Surveillance, ACS) bevat ten minste een van de volgende aantekeningen:

(a)

de aantekening „radar” (RAD), die aangeeft dat de houder bevoegd is algemene luchtverkeersleiding te verzorgen met behulp van radarapparatuur;

(b)

de aantekening „automatisch afhankelijke surveillance” (Automatic Dependent Surveillance, ADS), die aangeeft dat de houder bevoegd is algemene luchtverkeersleiding te verzorgen met behulp van automatisch afhankelijke surveillance;

(c)

de aantekening „naderingsluchtverkeersleiding” (Terminal Control, TCL), verleend als aanvulling op de aantekening „radar” of de aantekening „automatisch afhankelijke surveillance”, die aangeeft dat de houder bevoegd is om met behulp van surveillanceapparatuur luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen ten behoeve van vliegtuigen die in een bepaald naderingsluchtverkeersleidingsgebied en/of aangrenzende sectoren opereren;

(d)

de aantekening „oceaan verkeersleiding” (Oceanic Control, OCN), die aangeeft dat de houder bevoegd is om ten behoeve van vliegtuigen die in een oceaanluchtverkeersleidingsgebied opereren luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen.

4.   Een houder van een aantekening bij een bevoegdverklaring die gedurende een periode van vier opeenvolgende jaren de aan die aantekening gekoppelde rechten niet heeft uitgeoefend, mag pas beginnen aan een opleiding voor een luchtverkeerseenheid met betrekking tot die aantekening nadat op afdoende wijze is vastgesteld of de houder nog voldoet aan de voorwaarden voor die aantekening bij de bevoegdverklaring en nadat de houder heeft voldaan aan de eventueel uit die beoordeling voortvloeiende opleidingseisen.

Artikel 12

Aantekeningen betreffende de luchtverkeersleidingseenheid

1.   De aantekening betreffende de luchtverkeersleidingseenheid geeft aan dat de houder van de vergunning bevoegd is om luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen voor een bepaalde sector, groep van sectoren of werkplek, onder de verantwoordelijkheid van een luchtverkeersleidingseenheid.

2.   Aantekeningen betreffende de luchtverkeersleidingseenheid zijn geldig voor een eerste periode van 12 maanden.

3.   De geldigheid van aantekeningen betreffende de luchtverkeersleidingseenheid wordt verlengd met een nieuwe periode van 12 maanden na de in lid 2 bepaalde periode als de verlener van luchtvaartnavigatiediensten aan de bevoegde autoriteit aantoont dat:

(a)

de aanvrager, gespreid over de voorbije twaalf maanden, de aan de vergunning verbonden rechten gedurende een minimumaantal uren, zoals aangegeven in het goedgekeurde vakbekwaamhedenprogramma voor de luchtverkeersleidingseenheid, heeft uitgeoefend.

(b)

de bevoegdheid van de aanvrager is beoordeeld overeenkomstig deel C van bijlage II; en

(c)

de aanvrager in het bezit is van een geldig medisch certificaat.

Met het oog op de toepassing van lid 3, onder (a), houden de operationele eenheden van verleners van luchtvaartnavigatiediensten met betrekking tot iedere vergunninghouder in de eenheid bij hoeveel uren effectief zijn gewerkt in de sectoren, groepen van sectoren of werkstations, en verstrekken zij die gegevens op verzoek aan de bevoegde autoriteiten en de vergunninghouder.

4.   Het minimumaantal werkuren, exclusief instructietaken, dat vereist is voor het behoud van de geldigheid van de aantekening betreffende de luchtverkeersleidingseenheid kan voor instructeurs voor opleiding op de werkplek worden verlaagd in verhouding tot de tijd die zij besteden aan de opleiding van leerlingen op de werkplekken waarvoor de verlenging wordt aangevraagd, zoals is aangegeven in het goedgekeurde vakbekwaamhedenprogramma van de luchtverkeersleidingseenheid.

5.   Wanneer een aantekening betreffende de luchtverkeersleidingseenheid niet langer geldig is, dient met succes een opleidingsplan voor de luchtverkeersleidingseenheid te zijn doorlopen om de aantekening opnieuw te valideren.

Artikel 13

Aantekening betreffende de taalvaardigheid

1.   Luchtverkeersleiders en leerling-luchtverkeersleiders mogen de rechten van hun vergunning alleen uitoefenen als zij beschikken over een aantekening voor de Engelse taal.

2.   De lidstaten kunnen eisen inzake kennis van de plaatselijke taal stellen wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de veiligheid.

Dergelijke eisen moeten niet-discriminerend, evenredig en transparant zijn en onverwijld aan het Agentschap worden gemeld.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 moet de aanvrager van een aantekening betreffende de taalvaardigheid aantonen dat hij of zij beschikt over taalvaardigheid op minstens operationeel niveau (niveau 4), zowel wat het gebruik van jargon als van algemeen taalgebruik betreft.

Hiervoor moet de aanvrager:

(a)

doeltreffend kunnen communiceren in situaties waarbij alleen de stem hoorbaar is (telefoon/radiotelefoon) of in gesprekken met een aanwezige gesprekspartner;

(b)

accuraat en duidelijk kunnen communiceren over gewone, concrete en werkgerelateerde onderwerpen;

(c)

passende communicatiestrategieën kunnen gebruiken om boodschappen uit te wisselen en om misverstanden in het algemeen en in de werksituatie te herkennen en op te lossen;

(d)

met goed gevolg en relatief gemakkelijk de taalproblemen kunnen oplossen bij complicaties of onverwachte gebeurtenissen in het kader van een gewone werksituatie of een communicatieve taak waarmee hij vertrouwd is, en

(e)

taalvarianten of accenten kunnen gebruiken die verstaanbaar zijn voor de luchtvaartgemeenschap.

4.   Het niveau van taalvaardigheid wordt bepaald in overeenstemming met de in bijlage III beschreven beoordelingsschaal.

5.   Onverminderd lid 3 mag de verlener van luchtvaartnavigatiediensten voor de toepassing van de leden 1 en 2 een hoger niveau (niveau 5) van de beoordelingsschaal voor taalvaardigheid in bijlage III eisen indien de operationele omstandigheden van de betrokken bevoegdverklaring of aantekening om dwingende veiligheidsredenen een hoger niveau rechtvaardigen. Deze eis moet niet-discriminerend, evenredig en transparant zijn, objectief worden gerechtvaardigd door de verlener van luchtvaartnavigatiediensten die het hogere taalvaardigheidsniveau wil toepassen en worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

6.   De taalkennis van de aanvrager wordt met vaste tussenpozen formeel getoetst.

Behalve bij aanvragers met een aangetoonde taalkennis op uitstekend niveau (niveau 6) is de aantekening betreffende de taalvaardigheid in overeenstemming met bijlage III geldig voor een verlengbare periode van:

(a)

drie jaar als taalvaardigheid op operationeel niveau (niveau 4) is aangetoond in overeenstemming met bijlage III, of

(b)

zes jaar als taalvaardigheid op zeer goed niveau (niveau 5) is aangetoond in overeenstemming met bijlage III.

7.   De taalvaardigheid moet worden aangetoond met een certificaat dat is afgegeven na een transparante en objectieve beoordelingsprocedure die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

Artikel 14

Aantekening betreffende de instructiebevoegdheid

1.   De aantekening betreffende de instructiebevoegdheid geeft aan dat de houder van de vergunning bevoegd is om op een operationele werkplek opleidingen en toezicht te verzorgen op gebieden waarvoor een geldige bevoegdverklaring voorhanden is.

2.   Aanvragers van een aantekening betreffende de instructiebevoegdheid moeten:

(a)

in het bezit zijn van een vergunning van luchtverkeersleider;

(b)

de rechten van de vergunning van luchtverkeersleider hebben uitgeoefend gedurende een onmiddellijk voorafgaande periode van ten minste een jaar, of een langere periode die door de bevoegde autoriteit is vastgesteld met betrekking tot de bevoegdverklaringen en aantekeningen waarvoor de instructie wordt gegeven, en

(c)

met succes een erkende cursus voor instructeur voor opleiding op de werkplek hebben afgerond, in de loop waarvan de vereiste kennis en pedagogische vaardigheden zijn getoetst door middel van passende examens.

3.   De aantekening betreffende de instructiebevoegdheid geldt voor een verlengbare periode van drie jaar.

HOOFDSTUK III

MEDISCHE CERTIFICERING

Artikel 15

Aaanvraag en afgifte van medische certificaten

1.   Aanvragen voor de afgifte, het opnieuw valideren of de verlenging van medische certificaten worden ingediend bij de bevoegde autoriteit overeenkomstig de door die autoriteit vastgestelde procedure.

2.   Medische certificaten worden afgegeven door een bevoegd medisch orgaan van de bevoegde autoriteit of door vliegmedische keuringsartsen of vliegmedische centra die door die autoriteit zijn goedgekeurd.

3.   De afgifte van medische certificaten geschiedt in overeenstemming met bijlage I bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart en met de door Eurocontrol vastgestelde Requirements for European Class 3 Medical Certification of Air Traffic Controllers (eisen voor Europese medische certificering van klasse 3 voor luchtverkeersleiders).

4.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat doeltreffende toetsings- en beroepsprocedures worden ingevoerd, waarbij onafhankelijke medische adviseurs moeten worden betrokken.

Artikel 16

Geldigheid van medische certificaten

1.   Medische certificaten zijn geldig gedurende een periode van:

(a)

24 maanden tot de luchtverkeersleider de leeftijd van 40 jaar bereikt;

(b)

12 maanden als de luchtverkeersleider 40 jaar of ouder is.

2.   De in lid 1 vermelde perioden worden berekend vanaf de datum van de medische keuring in het geval van eerste afgifte en verlenging van een medisch certificaat en vanaf de vervaldatum van het vorige medische certificaat in het geval van het opnieuw valideren van het certificaat.

3.   Keuringen voor het opnieuw valideren van een medisch certificaat mogen maximaal 45 dagen voor de vervaldatum van het medische certificaat worden uitgevoerd.

4.   Als de luchtverkeersleider tegen de datum waarop het certificaat vervalt geen keuring ondergaat met het oog op het opnieuw valideren van het certificaat, wordt een keuring in het kader van een verlenging geëist.

5.   Het medisch certificaat kan op elk moment worden beperkt, geschorst of ingetrokken als de medische toestand van de houder dit noodzakelijk maakt.

Artikel 17

Verminderde medische geschiktheid

1.   Vergunninghouders moeten:

(a)

de uitoefening van de aan hun vergunning verbonden rechten staken als ze zich bewust worden van een achteruitgang in hun medische geschiktheid waardoor zij mogelijk niet langer in staat zijn de aan de vergunning verbonden rechten veilig uit te oefenen;

(b)

aan de betreffende verlener van luchtvaartnavigatiediensten melden dat zij zich bewust worden van een achteruitgang in hun medische geschiktheid of onder de invloed zijn van psychoactieve stoffen of geneesmiddelen, waardoor zij mogelijk niet langer in staat zijn de aan de vergunning verbonden rechten veilig uit te oefenen.

2.   Verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten procedures instellen om de operationele gevolgen van gevallen van verminderde medische geschiktheid te beheren en moeten de bevoegde autoriteit ervan in kennis stellen als een vergunninghouder medisch ongeschikt is verklaard.

3.   De in lid 2 vermelde procedures moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

HOOFDSTUK IV

EISEN VOOR OPLEIDINGSORGANISATIES

Artikel 18

Certificering van opleidingsorganisaties

1.   Aanvragen voor certificeringen van opleidingsorganisaties moeten worden ingediend bij de bevoegde autoriteit overeenkomstig de procedure die door die autoriteit is vastgesteld.

2.   Opleidingsorganisaties moeten aan de hand van bewijzen aantonen dat ze over voldoende personeel en faciliteiten beschikken en actief zijn in een geschikte omgeving om de opleidingen te kunnen bieden die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van vergunningen van leerling-luchtverkeersleider en luchtverkeersleider.

3.   Opleidingsorganisaties moeten door de bevoegde autoriteit gemachtigde personen toegang geven tot de betreffende locaties om inzage te krijgen in de relevante dossiers, gegevens, procedures en eventueel ander materiaal dat relevant is voor de uitvoering van de taken van de bevoegde autoriteit.

Artikel 19

Systeem voor het beheer van opleidingsorganisaties

Opleidingsorganisaties moeten:

(a)

beschikken over een doeltreffend beheersysteem en over voldoende medewerkers met de juiste kwalificaties en ervaring om opleidingen te verzorgen overeenkomstig deze verordening;

(b)

de verantwoordelijkheid voor veiligheid binnen de goedgekeurde opleidingsorganisatie duidelijk aflijnen, met rechtstreekse verantwoordelijkheid voor het hogere management;

(c)

beschikken over de noodzakelijke faciliteiten, uitrusting en accommodatie die passen bij het aangeboden type opleiding;

(d)

bewijs verstrekken van het kwaliteitsbeheersysteem als onderdeel van het beheersysteem dat is ingesteld om toezicht te houden op de geschiktheid en de naleving van de systemen en procedures die waarborgen dat de verstrekte opleidingen aan de eisen van deze verordening voldoen;

(e)

een registratiesysteem instellen dat passende opslag en betrouwbare traceerbaarheid van de relevante activiteiten garandeert;

(f)

aantonen dat voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de opleiding uit te voeren overeenkomstig deze verordening en dat de activiteiten afdoende verzekerd zijn in overeenstemming met het karakter van de aangeboden opleiding.

Artikel 20

Eisen met betrekking tot cursussen, initiële opleidingen en opleidingsplannen voor luchtverkeersleidingseenheden en bekwaamhedenprogramma's voor luchtverkeersleidingseenheden

1.   Opleidingsorganisaties moeten de bevoegde autoriteit in kennis stellen van de methodologie die zij zullen gebruiken voor het vaststellen van de bijzonderheden met betrekking tot de inhoud, organisatie en duur van de cursussen en, indien van toepassing, de opleidingsplannen en bekwaamhedenprogramma's voor luchtverkeersleidingseenheden.

2.   Dit heeft ook betrekking op de manier waarop examens of beoordelingen worden georganiseerd. Voor examens die betrekking hebben op de initiële opleiding, inclusief simulatietraining, moeten de kwalificaties van de examinatoren en beoordelaars in detail worden beschreven.

HOOFDSTUK V

EISEN VOOR BEVOEGDE AUTORITEITEN

Artikel 21

Onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten moeten onafhankelijk zijn van verleners van luchtvaartnavigatiediensten en opleidingsorganisaties. Deze onafhankelijkheid moet worden bereikt door middel van afdoende scheiding, ten minste op functioneel niveau, tussen de bevoegde autoriteiten en dergelijke dienstverleners. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten hun bevoegdheden onpartijdig en transparant uitoefenen.

2.   De lidstaten moeten het Agentschap in kennis stellen van de namen en adressen van de bevoegde autoriteiten en van alle wijzigingen daarvan.

Artikel 22

Taken van de bevoegde autoriteiten

1.   Om het bekwaamheidsniveau te garanderen dat voor luchtverkeersleiders onmisbaar is om hun werk volgens hoge veiligheidsnormen te kunnen uitvoeren, houden de bevoegde autoriteiten toezicht op de opleiding.

2.   De bevoegde autoriteiten hebben de volgende taken:

(a)

de afgifte en intrekking van vergunningen, bevoegdverklaringen en aantekeningen waarvoor de relevante opleiding en beoordeling zijn doorlopen in de regio waarvoor de bevoegde autoriteit verantwoordelijk is;

(b)

het opnieuw valideren, verlengen en schorsen van bevoegdverklaringen en aantekeningen waarvan de rechten worden uitgeoefend onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit;

(c)

de certificering van opleidingsorganisaties;

(d)

de goedkeuring van cursussen, opleidingsplannen voor luchtverkeersleidingseenheden en bekwaamhedenprogramma's voor luchtverkeersleidingseenheden;

(e)

de goedkeuring van examinatoren en bekwaamheidsbeoordelaars;

(f)

het toezicht op en de controle van opleidingssystemen;

(g)

de instelling van passende beroeps- en meldingsmechanismen;

(h)

het verlenen van toestemming voor het opleggen van een hoger niveau van taalvaardigheid (niveau 5) in overeenstemming met artikel 13, lid 5;

(i)

de goedkeuring van de procedures met betrekking tot beperkte medische geschiktheid overeenkomstig artikel 17, lid 3.

Artikel 23

Afgeven en bijhouden van vergunningen, bevoegdverklaringen, aantekeningen en certificaten

1.   De bevoegde autoriteit stelt procedures in voor het aanvragen en afgeven, verlengen en opnieuw valideren van vergunningen en bijbehorende bevoegdverklaringen, aantekeningen en medische certificaten.

2.   Na ontvangst van een aanvraag controleert de bevoegde autoriteit of de aanvrager aan de eisen van deze verordening voldoet.

3.   Wanneer is vastgesteld dat de aanvrager aan de eisen van deze verordening voldoet, zal de bevoegde autoriteit de betreffende vergunning, de bijbehorende bevoegdverklaring of aantekening of het medische certificaat afgeven, verlengen of opnieuw valideren.

4.   De vergunning die door de bevoegde autoriteit wordt afgegeven, bevat de in bijlage I genoemde punten.

5.   Als een vergunning in een andere taal dan het Engels wordt afgegeven, moet deze worden voorzien van een Engelse vertaling van de in bijlage I genoemde punten.

Artikel 24

Beoordeling van bekwaamheid

1.   De bevoegde autoriteiten keuren de vergunninghouders goed die gemachtigd zijn om op te treden als examinatoren of beoordelaars van bekwaamheid voor opleidingen voor luchtverkeersleidingseenheden of voortgezette opleidingen.

2.   De goedkeuring blijft geldig gedurende een periode van drie jaar.

Artikel 25

Bijhouden van gegevens

De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat een gegevensbank wordt bijgehouden met daarin de bevoegdheden van alle vergunninghouders die onder hun verantwoordelijkheid vallen en de geldigheidstermijnen van hun aantekeningen.

Artikel 26

Uitwisseling van informatie

Met inachtneming van de beginselen van vertrouwelijkheid, zoals uiteengezet in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 216/2008 moeten de bevoegde autoriteiten passende informatie uitwisselen en elkaar helpen om te waarborgen dat deze verordening doeltreffend wordt toegepast, in het bijzonder in gevallen die betrekking hebben op het vrije verkeer van luchtverkeersleiders in de Unie.

Artikel 27

Certificeringsprocedure voor opleidingsorganisaties

1.   De bevoegde autoriteiten stellen procedures in voor het aanvragen, afgeven en in stand houden van de geldigheid van de certificaten van opleidingsorganisaties.

2.   De bevoegde autoriteiten geven certificaten af als de aanvragende opleidingsorganisatie voldoet aan de eisen van hoofdstuk IV.

3.   Het certificaat kan worden afgegeven voor elk type opleiding of in combinatie met andere luchtvaartnavigatiediensten, waarbij het type opleiding en het type luchtvaartnavigatiedienst worden gecertificeerd als dienstenpakket.

4.   Het certificaat moet de in bijlage IV genoemde informatie bevatten.

Artikel 28

Toezicht op de activiteiten van opleidingsorganisaties en handhaving

1.   De bevoegde autoriteiten zien toe op de naleving van de aan het certificaat van de opleidingsorganisatie verbonden eisen en voorwaarden.

2.   De bevoegde autoriteiten voeren regelmatig een audit uit van de opleidingsorganisaties teneinde de effectieve naleving van de in deze verordening vastgestelde normen te garanderen.

3.   Naast de regelmatige audit kunnen de bevoegde autoriteiten onaangekondigde inspecties organiseren om na te gaan of deze verordening daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en de daarin vervatte normen worden nageleefd.

4.   Als de bevoegde autoriteit van mening is dat de houder van een certificaat voor een opleidingsorganisatie niet langer voldoet aan de eisen of voorwaarden die aan het betreffende certificaat zijn verbonden, dient zij passende handhavingsmaatregelen te nemen, waaronder mogelijk intrekking van het certificaat.

5.   In overeenstemming met deze verordening afgegeven certificaten moeten wederzijds worden erkend.

Artikel 29

Erkenning van vergunningen

1.   De lidstaten erkennen de vergunningen van luchtverkeersleider en leerling-luchtverkeersleider en de bijbehorende bevoegdverklaringen, aantekeningen bij de bevoegdverklaring en aantekeningen betreffende de taalvaardigheid, alsmede bijbehorende medische certificaten die door andere lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven.

Als een lidstaat echter een lagere leeftijdsgrens dan 21 heeft vastgesteld krachtens artikel 9, lid 3, mag de houder van de vergunning van luchtverkeersleider de aan die vergunning verbonden rechten alleen uitoefenen op het grondgebied van de lidstaat die de vergunning heeft afgegeven, zolang hij de leeftijd van 21 niet heeft bereikt.

Wanneer een vergunninghouder de aan een vergunning verbonden rechten uitoefent in een andere lidstaat dan die waar de vergunning is afgegeven, heeft hij het recht zijn vergunning in te wisselen voor een in de lidstaat van uitoefening van de rechten afgegeven vergunning, zonder dat aanvullende voorwaarden mogen worden gesteld.

Om de aangevraagde aantekening betreffende de luchtverkeersleidingsdienst te kunnen verlenen, verlangen de bevoegde autoriteiten van de aanvrager dat hij voldoet aan de aan die aantekening verbonden bijzondere voorwaarden, onder vermelding van de dienst, de sector of de werkplek. Bij de opstelling van het opleidingsplan voor de luchtverkeersleidingseenheid houdt de opleidingsorganisatie rekening met de door de aanvrager verworven bekwaamheden en ervaring.

2.   Uiterlijk zes weken na de indiening van de bewijsstukken, onder voorbehoud van de uit een eventueel beroep voortvloeiende extra termijn, wordt het opleidingsplan voor de luchtverkeersleidingseenheid, dat de voorgestelde opleiding voor de aanvrager bevat, door de bevoegde autoriteit goedgekeurd of afgewezen. Daarbij ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat de beginselen van non-discriminatie en evenredigheid in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Naleving van de essentiële eisen

Het Agentschap evalueert de bij deze verordening vastgestelde vergunningsregeling voor luchtverkeersleiders en de verdere verbeteringen die nodig zijn om tot een „totaalaanpak van het luchtvaartsysteem” te komen en te zorgen voor volledige naleving van de essentiële eisen zoals die zijn beschreven in bijlage Vb bij Verordening (EG) nr. 216/2008, met het oog op het indienen van een advies aan de Commissie, met daarin mogelijke wijzigingen van deze verordening.

Artikel 31

Afwijkingen

1.   In afwijking van artikel 11 van deze verordening mogen lidstaten die nationale aantekeningen bij de bevoegdverklaring hebben ontwikkeld, zoals vermeld in artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2006/23/EG, de relevante bepalingen van hun nationale wetgeving, zoals die gold op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, blijven toepassen.

2.   In afwijking van artikel 12 van deze verordening mogen lidstaten die overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2006/23/EG hebben bepaald dat de rechten van een aantekening betreffende de luchtverkeersleidingseenheid alleen mogen worden uitgeoefend door vergunninghouders beneden een bepaalde leeftijd, de relevante bepalingen van hun nationale wetgeving, zoals die gold op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, blijven toepassen.

3.   Als een lidstaat beslist de in de leden 1 en 2 vastgestelde afwijkingen toe te passen, moet hij de Commissie en het Agentschap hiervan in kennis stellen.

Artikel 32

Overgangsregelingen

1.   Bij wijze van afwijking van bijlage II, deel A, bij deze verordening mogen opleidingsorganisaties opleidingsplannen die gebaseerd zijn op de uitgave van Eurocontrol's „Guidelines for air traffic controllers Common Core Content Initial Training” van 10 december 2004 blijven toepassen gedurende een periode van één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

2.   Vergunningen, bevoegdverklaringen, aantekeningen, medische certificaten en certificaten voor opleidingsorganisaties die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn afgegeven in overeenstemming met de relevante bepalingen van de nationale wetgeving, die gebaseerd zijn op de bepalingen van Richtlijn 2006/23/EG, worden geacht te zijn afgegeven in overeenstemming met deze verordening.

3.   Aanvragers van een vergunning, bevoegdverklaring, aantekening, medisch certificaat of certificaat voor een opleidingsorganisatie die hun aanvraag hebben ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening en aan wie nog geen vergunning, bevoegdverklaring, aantekening, medisch certificaat of certificaat voor een opleidingsorganisatie is afgegeven, moeten aantonen dat ze voldoen aan de bepalingen van deze verordening vóór de vergunning, de bevoegdverklaring, de aantekening, het medisch certificaat of het certificaat voor een opleidingsorganisatie wordt afgegeven.

4.   Als een opleidingsorganisatie waarvoor het Agentschap op grond van artikel 4 de bevoegde autoriteit is, vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor een certificaat indient, moet de bevoegde autoriteit van een lidstaat het certificeringsproces afronden in samenwerking met het Agentschap, en na afgifte van het certificaat het dossier overdragen aan het Agentschap.

5.   Een bevoegde autoriteit van een lidstaat die verantwoordelijk is geweest voor het veiligheidstoezicht op opleidingsorganisaties waarvoor het Agentschap op grond van artikel 4 de bevoegde autoriteit is, moet zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening het toezicht op de veiligheid van die organisaties overdragen aan het Agentschap.

Artikel 33

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34).

(3)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 22.

(4)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 51.

(5)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27.


BIJLAGE I

SPECIFICATIES VOOR VERGUNNINGEN

De overeenkomstig deze verordening afgegeven vergunningen moeten beantwoorden aan de volgende specificaties:

1.   Gegevens

1.1.

De onderstaande gegevens moeten op de vergunning worden vermeld. Met een asterisk is aangegeven welke punten in het Engels moeten worden vertaald:

(a)

*naam van de staat of autoriteit die de vergunning afgeeft (vetgedrukt);

(b)

*benaming van de vergunning (extra vet gedrukt);

(c)

serienummer van de vergunning, in Arabische cijfers, toegekend door de autoriteit die de vergunning afgeeft;

(d)

volledige naam van de houder (ook in Latijns schrift, indien de nationale taal gebruik maakt van een ander schrift);

(e)

geboortedatum;

(f)

nationaliteit van de houder;

(g)

handtekening van de houder;

(h)

*bewijs betreffende de geldigheid en machtiging voor de houder om de aan de vergunning verbonden rechten uit te oefenen, met vermelding van:

(i)

de bevoegdverklaringen, aantekeningen bij de bevoegdverklaringen, aantekeningen betreffende de taalvaardigheid, aantekeningen betreffende de instructiebevoegdheid en aantekeningen betreffende de luchtverkeersleidingseenheid,

(ii)

de datum waarop zij voor het eerst zijn afgegeven,

(iii)

de datum waarop de geldigheidsduur ervan verstrijkt;

(i)

handtekening van de functionaris die de vergunning afgeeft en datum van afgifte;

(j)

zegel of stempel van de autoriteit die de vergunning afgeeft.

1.2.

De vergunning moet vergezeld gaan van een geldig medisch certificaat.

2.   Materiaal

Er moet papier van de beste kwaliteit of een ander geschikt materiaal worden gebruikt en de in punt 1 genoemde gegevens moeten daarop duidelijk zichtbaar zijn.

3.   Kleur

3.1.

Indien voor alle vergunningen die een lidstaat op luchtvaartgebied afgeeft, materiaal van dezelfde kleur wordt gebruikt, moet die kleur wit zijn.

3.2.

Indien de vergunningen die een lidstaat op luchtvaartgebied afgeeft, verschillende kleuren hebben, moet de kleur voor de vergunning voor luchtverkeersleider geel zijn.


BIJLAGE II

OPLEIDINGSEISEN

DEEL A

Eisen voor de initiële opleiding tot luchtverkeersleider

Het doel van de initiële opleiding is te garanderen dat de personen die een opleiding tot luchtverkeersleider volgen ten minste voldoen aan de doelstellingen voor de basisopleiding en de opleiding met het oog op de bevoegdverklaring, als omschreven in Eurocontrol's specificaties voor gemeenschappelijke kerninhoud van de initiële opleiding tot luchtverkeersleider („Specification for the ATCO Common Core Content Initial Training”), uitgave van 21 oktober 2008 (1), zodat de luchtverkeersleiders in staat zijn het luchtverkeer veilig, snel en efficiënt te leiden.

De initiële opleiding heeft betrekking op de volgende thema's: luchtvaartwetgeving, luchtverkeersbeheer, met inbegrip van procedures voor samenwerking tussen militaire en burgerluchtvaart, meteorologie, navigatie, luchtvaartuigen en beginselen van de luchtvaart, inclusief heldere communicatie tussen luchtverkeersleiders en piloten, menselijke factoren, uitrusting en systemen, beroepsomgeving, veiligheid en veiligheidscultuur, veiligheidsbeheersystemen, ongewone en noodsituaties, systeemdefecten, talenkennis, inclusief radiotelefoniejargon.

Tijdens de opleiding met betrekking tot deze thema's worden de kandidaten voorbereid op de verschillende types luchtverkeersdiensten en worden de veiligheidsaspecten extra benadrukt. De initiële opleiding bestaat uit theorie en praktijk, inclusief simulaties. De duur van de initiële opleiding wordt vastgesteld in de goedgekeurde opleidingsplannen. De bekwaamheden die de kandidaten tijdens deze opleiding verwerven, stellen hen in staat complexe en drukke verkeerssituaties in goede banen te leiden en vergemakkelijken de overgang naar de opleiding voor een luchtverkeersleidingseenheid.

De bekwaamheden die de kandidaten tijdens de initiële opleiding hebben verworven, worden beoordeeld aan de hand van examens of een systeem van permanente beoordeling.

DEEL B

Eisen inzake de opleiding van luchtverkeersleiders voor een luchtverkeersleidingseenheid

In de opleidingsplannen voor luchtverkeersleidingseenheden worden de processen en het tijdschema om de procedures voor de eenheid, onder toezicht van een instructeur voor opleidingen op de werkplek, op het lokale gebied te kunnen toepassen, in detail uiteengezet. In het goedgekeurde plan moeten alle elementen van het systeem voor bekwaamheidsbeoordeling aan bod komen, zoals werkregelingen, voortgangsbeoordeling en examens, samen met de procedures voor aanmelding bij de nationale toezichthoudende instanties. De opleiding voor een luchtverkeersleidingseenheid kan bepaalde onderdelen van de initiële opleiding omvatten die specifiek zijn voor de nationale omstandigheden.

Gedurende de opleiding voor een luchtverkeersleidingseenheid moeten de luchtverkeersleiders voldoende worden opgeleid op het gebied van veiligheid, beveiliging en crisisbeheersing.

De duur van de opleiding voor een luchtverkeersleidingseenheid wordt bepaald in het opleidingsplan van de eenheid. De vereiste bekwaamheden worden beoordeeld aan de hand van examens of op basis van permanente beoordeling door neutrale en objectieve examinatoren of beoordelaars. Ten behoeve hiervan voorzien de bevoegde autoriteiten in beroepsmogelijkheden om eerlijke behandeling van de kandidaten te garanderen.

DEEL C

Eisen inzake voortgezette opleiding voor luchtverkeersleiders

De aantekeningen betreffende de bevoegdverklaring en de aantekeningen voor een luchtverkeersleidingseenheid op de vergunning van luchtverkeersleiders blijven geldig wanneer de luchtverkeersleider een goedgekeurde voortgezette opleiding volgt. Deze opleiding heeft tot doel de bekwaamheden van de luchtverkeersleiders in stand te houden en bestaat uit herhalingscursussen, een opleiding om met noodsituaties te leren omgaan en eventueel een taalopleiding.

Gedurende de voortgezette opleiding moeten de luchtverkeersleiders voldoende worden opgeleid op het gebied van veiligheid, beveiliging en crisisbeheersing.

De voortgezette opleiding bestaat uit theorie- en praktijkcursussen en uit simulaties. De opleidingsorganisatie stelt overzichten van de vaardigheden van de eenheden op, waarin gedetailleerd is uiteengezet welke processen, personeelsleden en tijdschema's nodig zijn om de voortgezette opleiding te verstrekken en om de vaardigheden aan te tonen. Deze overzichten worden minstens om de drie jaar herzien en goedgekeurd. De duur van de voortgezette opleiding wordt bepaald op basis van de functionele behoeften van de luchtverkeersleiders van de eenheid, met name met het oog op een wijziging of een geplande wijziging van de procedures of apparatuur of met het oog op de algemene veiligheidseisen. De vaardigheden van elke luchtverkeersleider worden minstens om de drie jaar beoordeeld. De dienstverlener op het vlak van luchtvaartnavigatie moet erop toezien dat houders van een vergunning ook gelijk worden behandeld wanneer de geldigheid van hun aantekeningen niet kan worden verlengd.


(1)  Uitgave 1.0, datum van uitgave: 21.10.2008, referentienr: EUROCONTROL-SPEC-0113.


BIJLAGE III

TAALVAARDIGHEIDSEISEN

Schaal voor de beoordeling van talenkennis: niveaus uitstekend, zeer goed en operationeel

Niveau

Uitspraak

Taalvarianten en/of accenten die verstaanbaar zijn voor de luchtvaartgemeenschap.

Structuur

De relevante grammaticale structuren en zinspatronen worden bepaald door op de taken afgestemde taalfuncties.

Woordenschat

Vlotheid

Begrip

Interacties

Uitstekend

6

Uitspraak, klemtoon, ritme en intonatie zijn weliswaar beïnvloed door de eerste taal of regionale taalvariant van de spreker, maar brengen nooit de verstaanbaarheid in het gedrang.

Constante goede beheersing van zowel eenvoudige als complexe grammaticale structuren en zinspatronen.

De spreker beschikt over een voldoende grote en accurate woordenschat om doeltreffend te communiceren over een breed gamma van bekende en onbekende thema's. De woordenschat is idiomatisch, genuanceerd en registergevoelig.

De spreker is in staat om op een vlotte en natuurlijke wijze een uitgebreid gesprek te voeren en om stilistische effecten te bereiken (bijvoorbeeld om iets te benadrukken) door middel van variaties in zijn taalgebruik. De spreker maakt spontaan gebruik van passende connectoren.

De spreker geeft blijk van een constant goed begrip in bijna alle contexten, inclusief begrip van taalkundige en culturele subtiliteiten.

De spreker interageert gemakkelijk in bijna alle situaties. Hij is gevoelig voor verbale en niet-verbale signalen en weet gepast op deze signalen te reageren.

Zeer goed

5

Uitspraak, klemtoon, ritme en intonatie zijn weliswaar beïnvloed door de eerste taal of regionale taalvariant van de spreker, maar brengen uiterst zelden de verstaanbaarheid in het gedrang.

Constante goede beheersing van eenvoudige grammaticale structuren en zinspatronen. De spreker waagt zich ook aan complexe structuren, maar maakt hierbij nog fouten die soms de betekenis in het gedrang brengen.

De spreker beschikt over een voldoende grote en accurate woordenschat om doeltreffend te communiceren over gewone, concrete en werkgerelateerde thema's. De spreker maakt consequent en succesvol gebruik van parafrases. Zijn woordenschat is soms idiomatisch.

De spreker is in staat om betrekkelijk vlot een uitgebreid gesprek te voeren over bekende thema's. Hij is nog niet in staat stilistische effecten te bereiken door variaties in zijn taalgebruik. Hij maakt wel al gebruik van passende connectoren.

De spreker geeft blijk van een goed begrip van gewone, concrete en werkgerelateerde thema's en een veelal goed begrip wanneer hij wordt geconfronteerd met een taalkundige complicatie of een onverwachte omstandigheid. Hij is in staat een breed gamma aan spraakvariëteiten (dialecten en/of accenten) of taalregisters te begrijpen.

De spreker reageert onmiddellijk, gepast en informatief. Hij weet de spreker/luisteraar-relatie doeltreffend te beheren.

Operationeel

4

Uitspraak, klemtoon, ritme en intonatie zijn weliswaar beïnvloed door de eerste taal of regionale taalvariant van de spreker, maar brengen zelden de verstaanbaarheid in het gedrang.

De spreker maakt creatief gebruik van eenvoudige grammaticale structuren en zinspatronen. Hij beheerst deze over het algemeen goed. Hij maakt nog fouten, met name in ongewone of onverwachte omstandigheden, maar de betekenis heeft zelden te lijden onder deze fouten.

De spreker beschikt in de meeste gevallen over een voldoende grote en accurate woordenschat om doeltreffend te communiceren over gewone, concrete en werkgerelateerde thema's. Wanneer de spreker in onbekende of onverwachte omstandigheden niet over de nodige woordenschat beschikt, maakt hij vaak succesvol gebruik van parafrases.

De spreker produceert taaluitingen tegen een passend tempo. De overgangen van ingestudeerde of formulaire taaluitingen naar spontane interactie verloopt soms minder vlot, maar dit belemmert de effectieve communicatie niet. De spreker maakt reeds in beperkte mate gebruik van connectoren. Eventuele stopwoorden leiden de aandacht niet af.

De spreker geeft in de meeste gevallen blijk van een goed begrip van gewone, concrete en werkgerelateerde thema's, wanneer het gebruikte accent of de gebruikte taalvariëteit voldoende begrijpelijk is voor een internationale gemeenschap van taalgebruikers. Wanneer de spreker wordt geconfronteerd met een taalkundige complicatie of een onverwachte omstandigheid, duurt het soms langer alvorens hij de taaluiting begrijpt of heeft hij verduidelijkingsstrategieën nodig.

De spreker reageert veelal onmiddellijk, gepast en informatief. Hij kan gesprekken aanknopen en deze op gang houden, zelfs als hij met onverwachte omstandigheden wordt geconfronteerd. Hij gaat op passende wijze om met duidelijke misverstanden door deze te verifiëren, te bevestigen of te verduidelijken.


Schaal voor de beoordeling van talenkennis: niveaus pre-operationeel, elementair, pre-elementair

Niveau

Uitspraak

Taalvarianten en/of accenten die verstaanbaar zijn voor de luchtvaartgemeenschap.

Structuur

De relevante grammaticale structuren en zinspatronen worden bepaald door op de taken afgestemde taalfuncties.

Woordenschat

Vlotheid

Begrip

Interacties

Pre-operationeel

3

Uitspraak, klemtoon, ritme en intonatie zijn beïnvloed door de eerste taal of regionale taalvariant van de spreker en brengen regelmatig de verstaanbaarheid in het gedrang.

De spreker heeft in voorspelbare situaties niet altijd een goede beheersing van eenvoudige grammaticale structuren en zinspatronen. De betekenis heeft vaak te lijden onder deze fouten.

De spreker beschikt vaak over een voldoende grote en accurate woordenschat om te communiceren over gewone, concrete en werkgerelateerde thema's, maar zijn woordenschat is beperkt en zijn woordkeuze is vaak niet de juiste. Hij is vaak niet in staat om succesvol te parafraseren wanneer hij niet over de juiste woordenschat beschikt.

De spreker produceert taalfragmenten, maar drukt deze vaak niet goed uit en maakt ook niet goed gebruik van pauzes. Aarzelingen of trage taalverwerking kunnen doeltreffende communicatie belemmeren. Stopwoorden leiden soms de aandacht af.

De spreker geeft vaak blijk van een accuraat begripsvermogen wanneer het om gewone, concrete en werkgerelateerde thema's gaat, voor zover de gebruikte accenten en taalvariëteiten voldoende begrijpelijk zijn voor een internationale gemeenschap van taalgebruikers. Het is mogelijk dat de spreker een taalkundige complicatie of een onverwachte omstandigheid niet begrijpt.

De spreker reageert soms onmiddellijk, gepast en informatief. In voorspelbare situaties kan hij betrekkelijk gemakkelijk gesprekken over bekende thema's aanknopen en deze op gang houden. Hij slaagt daar in het algemeen niet in als hij met onverwachte gebeurtenissen wordt geconfronteerd.

Elementair

2

Uitspraak, klemtoon, ritme en intonatie zijn sterk beïnvloed door de eerste taal of regionale taalvariant van de spreker en brengen regelmatig de verstaanbaarheid in het gedrang.

De spreker beheerst enkel een paar eenvoudige, gememoriseerde grammaticale structuren en zinspatronen.

De spreker heeft een beperkte woordenschat die enkel bestaat uit geïsoleerde woorden en gememoriseerde zinnen.

De spreker is in staat zeer korte, geïsoleerde en gememoriseerde taalfragmenten te produceren, maar maakt daarbij frequent gebruik van pauzes en stopwoorden om uitdrukkingen te zoeken en minder gebruikelijke woorden uit te spreken.

De spreker begrijpt alleen geïsoleerde, gememoriseerde zinnen, voor zover ze zorgvuldig en traag worden uitgesproken.

De spreker heeft veel tijd nodig om te antwoorden en het antwoord is vaak ontoereikend. De interactie blijft beperkt tot eenvoudige routineuze uitwisselingen.

Pre-elementair

1

De spreker bevindt zich op een niveau onder het elementaire niveau.

De spreker bevindt zich op een niveau onder het elementaire niveau.

De spreker bevindt zich op een niveau onder het elementaire niveau.

De spreker bevindt zich op een niveau onder het elementaire niveau.

De spreker bevindt zich op een niveau onder het elementaire niveau.

De spreker bevindt zich op een niveau onder het elementaire niveau.


BIJLAGE IV

Specificaties voor de certificaten van opleidingsorganisaties

Op certificaten van opleidingsorganisaties die in overeenstemming met deze verordening door een bevoegde autoriteit zijn afgegeven, moeten de volgende gegevens worden vermeld:

(a)

de bevoegde autoriteit die het certificaat afgeeft;

(b)

de aanvrager (naam en adres);

(c)

het type opleiding en/of de geleverde diensten waarvoor het certificaat geldt, voor zover van toepassing;

(d)

een verklaring dat de aanvrager voldoet aan de in hoofdstuk V gedefinieerde eisen;

(e)

de datum van afgifte en de periode van geldigheid van het certificaat.


11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/39


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 806/2011 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2011

tot goedkeuring van de werkzame stof fluquinconazool overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie en bij Beschikking 2008/934/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2 en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2) wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft van toepassing op werkzame stoffen waarvan de volledigheid is vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie (3). Fluquinconazool is een werkzame stof waarvan de volledigheid is vastgesteld overeenkomstig die verordening.

(2)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (4) en (EG) nr. 1490/2002 (5) van de Commissie zijn de nadere bepalingen voor de uitvoering van de tweede en derde fase van het in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG bedoelde werkprogramma vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht voor eventuele opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Fluquinconazool was in die lijst opgenomen.

(3)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1095/2007 van de Commissie van 20 september 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1490/2002 houdende bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en Verordening (EG) nr. 2229/2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (6) heeft de kennisgever zijn steun voor de opneming van die werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG binnen twee maanden na de inwerkingtreding van die verordening ingetrokken. Bijgevolg is bij Beschikking 2008/934/EG van de Commissie van 5 december 2008 betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten (7), fluquinconazool niet opgenomen.

(4)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft de oorspronkelijke kennisgever ("de aanvrager") een nieuwe aanvraag ingediend met het oog op de toepassing van de versnelde procedure, als vastgesteld in de artikelen 14 tot en met 19 van Verordening (EG) nr. 33/2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen.

(5)

De aanvraag is ingediend bij Ierland, dat bij Verordening (EG) nr. 1490/2002 was aangewezen als rapporteur-lidstaat. De termijn voor de versnelde procedure is nageleefd. De specificatie van de werkzame stof en de ondersteunde toepassingen zijn dezelfde als voor Beschikking 2008/934/EG. Die aanvraag voldoet ook aan de overige materiële en procedurele voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 33/2008.

(6)

Ierland heeft de door de aanvrager ingediende aanvullende gegevens onderzocht en een aanvullend verslag opgesteld. Op 13 april 2010 heeft het dat verslag bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („EFSA”) en bij de Commissie ingediend. De EFSA heeft het aanvullende verslag voor commentaar aan de overige lidstaten en aan de aanvrager toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 33/2008 en op verzoek van de Commissie heeft de EFSA haar conclusie over fluquinconazool op 25 februari 2011 aan de Commissie voorgelegd (8). Het ontwerpbeoordelingsverslag, het aanvullende verslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 17 juni 2011 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor fluquinconazool.

(7)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die fluquinconazool bevatten, in het algemeen zullen blijven voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet fluquinconazool overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 worden goedgekeurd.

(8)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6 daarvan, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk om bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen.

(9)

Onverminderd de conclusie dat fluquinconazool moet worden goedgekeurd, is het met name wenselijk nadere bevestigende informatie te verlangen.

(10)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien.

(11)

Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 ten gevolge van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009, moet echter aan het volgende worden voldaan. De lidstaten moeten na goedkeuring zes maanden de tijd krijgen om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die fluquinconazool bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen al naar het geval wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van de bijwerking van het volledige dossier conform bijlage III, zoals bepaald in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen.

(12)

Uit de ervaring die is opgedaan met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (9) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, tot problemen kan leiden. Om nog meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt, met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op.

(13)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 (10) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

Beschikking 2008/934/EG voorziet in de niet-opneming van fluquinconazool en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten, uiterlijk op 31 december 2011. De regel betreffende fluquinconazool in de bijlage bij die beschikking moet worden geschrapt. Beschikking 2008/934/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De in bijlage I omschreven werkzame stof fluquinconazool wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden goedgekeurd.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   Indien nodig moeten de lidstaten de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die fluquinconazool als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 juni 2012 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de eisen van bijlage II bij voornoemde richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de kolom betreffende de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat fluquinconazool bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 december 2011 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als fluquinconazool de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast fluquinconazool nog een of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Wijziging van Beschikking 2008/934/EG

In de bijlage bij Beschikking 2008/934/EG wordt de regel betreffende fluquinconazool geschrapt.

Artikel 5

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(3)  PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5.

(4)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(5)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(6)  PB L 246 van 21.9.2007, blz. 19.

(7)  PB L 333 van 11.12.2008, blz. 11.

(8)  Europese Autoriteit voor voedselveiligheid: Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance fluquinconazole. EFSA Journal 2011; 9(5):2096. [112 blz.]. doi:10.2903/j.efsa.2011.2096. Online te vinden op: www.efsa.europa.eu

(9)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.

(10)  PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldig-heidsduur

Specifieke bepalingen

Fluquinconazool

CAS-nummer 136426-54-5

CIPAC-nr. 474

3-(2,4-dichloorfenyl)-6-fluor-2-(1H-1,2,4-triazool-1-yl)chuinazoline-4(3H)-on

≥ 955 g/kg

1 januari 2012

31 december 2021

DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten als fungicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over fluquinconazool (met name de aanhangsels I en II), dat op 17 juni 2011 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

a)

bijzondere aandacht besteden aan het risico voor toedieners en werknemers en ervoor zorgen dat de gebruiksvoorwaarden, indien nodig, het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

b)

bijzondere aandacht besteden aan de blootstelling van de consument via de voeding aan de residuen van metabolieten van triazoolderivaten (TDM's);

c)

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van vogels en zoogdieren.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

1.

residuen van metabolieten van triazoolderivaten (TDM's) in primaire gewassen, wisselgewassen en producten van dierlijke oorsprong;

2.

de bijdrage van de eventuele residuen van de dionmetaboliet in wisselgewassen aan de totale blootstelling van de consument;

3.

het acute risico voor insectenetende zoogdieren;

4.

het langetermijnrisico voor insectenetende en plantenetende vogels en zoogdieren;

5.

het risico voor zich met regenwormen voedende zoogdieren;

6.

de mogelijkheid van hormoonontregeling bij in het water levende organismen (studie naar de volledige levenscyclus van vissen).

De aanvrager moet uiterlijk op 31 december 2013 dergelijke informatie indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende tekst toegevoegd:

Aantal

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„14

Fluquinconazool

CAS-nummer 136426-54-5

CIPAC-nr. 474

3-(2,4-dichloorfenyl)-6-fluor-2-(1H-1,2,4-triazool-1-yl)chuinazoline-4(3H)-on

≥ 955 g/kg

1 januari 2012

31 december 2021

DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten als fungicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over fluquinconazool (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 17 juni 2011 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

a)

bijzondere aandacht besteden aan het risico voor toedieners en werknemers en ervoor zorgen dat de gebruiksvoorwaarden, indien nodig, het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

b)

bijzondere aandacht besteden aan de blootstelling van de consument via de voeding aan de residuen van metabolieten van triazoolderivaten (TDM's);

c)

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van vogels en zoogdieren.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

1.

residuen van metabolieten van triazoolderivaten (TDM's) in primaire gewassen, wisselgewassen en producten van dierlijke oorsprong;

2.

de bijdrage van de eventuele residuen van de dionmetaboliet in wisselgewassen aan de totale blootstelling van de consument;

3.

het acute risico voor insectenetende zoogdieren;

4.

het langetermijnrisico voor insectenetende en plantenetende vogels en zoogdieren;

5.

het risico voor zich met regenwormen voedende zoogdieren;

6.

de mogelijkheid van hormoonontregeling bij in het water levende organismen (studie naar de volledige levenscyclus van vissen).

De aanvrager moet uiterlijk op 31 december 2013 dergelijke informatie indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/44


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 807/2011 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2011

tot goedkeuring van de werkzame stof triazoxide overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor de volledigheid is vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie (3). Triazoxide is een werkzame stof waarvoor de volledigheid is vastgesteld overeenkomstig die verordening.

(2)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (4) en (EG) nr. 1490/2002 (5) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Triazoxide is in die lijst opgenomen. Bij Beschikking 2009/860/EG van de Commissie (6) is besloten om triazoxide niet op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(3)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft de oorspronkelijke kennisgever („de aanvrager”) een nieuwe aanvraag ingediend om toepassing van de versnelde procedure zoals vastgesteld in de artikelen 14 tot en met 19 van Verordening (EG) nr. 33/2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen.

(4)

De aanvraag is ingediend bij het Verenigd Koninkrijk, dat bij Verordening (EG) nr. 1490/2002 was aangewezen als rapporteur-lidstaat. De termijn voor de versnelde procedure is nageleefd. De specificatie van de werkzame stof en de ondersteunde toepassingen zijn dezelfde als in Beschikking 2009/860/EG. Die aanvraag voldoet ook aan de overige materiële en procedurele voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 33/2008.

(5)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de door de aanvrager ingediende nieuwe informatie en gegevens onderzocht en een aanvullend verslag opgesteld. Op 10 juni 2010 heeft het Verenigd Koninkrijk dat verslag bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(6)

De EFSA heeft het aanvullende verslag aan de overige lidstaten en aan de aanvrager voor commentaar toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 33/2008 en op verzoek van de Commissie is het aanvullende verslag door de lidstaten en de EFSA intercollegiaal getoetst. Op 15 februari 2011 heeft de EFSA haar conclusie over triazoxide aan de Commissie doen toekomen (7). Het ontwerpbeoordelingsverslag, het aanvullende verslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 17 juni 2011 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor triazoxide.

(7)

Het aanvullende verslag van de rapporteur-lidstaat en de nieuwe conclusie van de EFSA gaan voornamelijk over de problemen die tot de niet-opneming hebben geleid. Het was met name niet mogelijk om een betrouwbare beoordeling van de risico’s voor de consumenten uit te voeren, aangezien gegevens ontbreken voor de bepaling van de aard van de residuen in plantenproducten en de mogelijke overdracht van residuen in dierlijke producten.

(8)

Uit de door de aanvrager ingediende nieuwe informatie blijkt dat de blootstelling van de consumenten als aanvaardbaar kan worden beschouwd.

(9)

Bijgevolg kan op grond van de door de aanvrager verstrekte aanvullende gegevens worden gesteld dat de specifieke problemen die tot niet-opneming hebben geleid, geen punt van zorg meer zijn. Er zijn geen andere open wetenschappelijke kwesties gerezen.

(10)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die triazoxide bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet triazoxide worden goedgekeurd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(11)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in samenhang met artikel 6 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het echter nodig dat bepaalde voorwaarden en beperkingen worden opgenomen.

(12)

Onverminderd de conclusie dat triazoxide moet worden goedgekeurd, is het met name nodig dat verdere bevestigende informatie wordt verlangd.

(13)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (8) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De werkzame stof triazoxide, als gespecificeerd in bijlage I, wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(3)  PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5.

(4)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(5)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(6)  PB L 314 van 1.12.2009, blz. 81.

(7)  Europese Autoriteit voor voedselveiligheid; Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance triazoxide. EFSA Journal 2011;9(3): [86 blz.] doi:10.2903/j.efsa.2011.2018. Online te vinden op: www.efsa.europa.eu/efsajournal.htm

(8)  PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE I

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Triazoxide

CAS-nr.: 72459-58-6

CIPAC-nr.: 729

7-chloor-3-imidazool-1-yl-1,2,4-benzotriazine1-oxide

≥ 970 g/kg

Onzuiverheden:

tolueen: niet meer dan 3 g/kg

1 oktober 2011

30 september 2021

DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide voor zaadbehandeling.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over triazoxide (met name de aanhangsels I en II) dat op 17 juni 2011 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

a)

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers en ervoor zorgen dat de gebruiksvoorwaarden zo nodig het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

b)

bijzondere aandacht besteden aan het risico voor graanetende vogels en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA uiterlijk 30 september 2013 bevestigende informatie over het langetermijnrisico voor graanetende zoogdieren indienen.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EG) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldig-heidsduur

Specifieke bepalingen

„17

Triazoxide

CAS-nr.: 72459-58-6

CIPAC-nr.: 729

7-chloor-3-imidazool-1-yl-1,2,4-benzotriazine1-oxide

≥ 970 g/kg

Onzuiverheden:

tolueen: niet meer dan 3 g/kg

1 oktober 2011

30 september 2021

DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide voor zaadbehandeling.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over triazoxide (met name de aanhangsels I en II) dat op 17 juni 2011 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

a)

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers en ervoor zorgen dat de gebruiksvoorwaarden zo nodig het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

b)

bijzondere aandacht besteden aan het risico voor graanetende vogels en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA uiterlijk 30 september 2013 bevestigende informatie over het langetermijnrisico voor graanetende zoogdieren indienen.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/48


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 808/2011 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 augustus 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0707 00 05

TR

105,8

ZZ

105,8

0709 90 70

TR

128,9

ZZ

128,9

0805 50 10

AR

73,7

TR

63,0

UY

98,8

ZA

72,4

ZZ

77,0

0806 10 10

EG

150,8

MA

187,2

TR

166,4

ZZ

168,1

0808 10 80

AR

114,4

BR

63,1

CL

86,0

CN

56,0

NZ

102,2

US

121,3

ZA

88,7

ZZ

90,2

0808 20 50

AR

95,9

CL

75,1

CN

49,3

NZ

108,0

ZA

96,2

ZZ

84,9

0809 30

TR

126,5

ZZ

126,5

0809 40 05

BA

50,1

XS

57,7

ZZ

53,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/50


BESLUIT 2011/499/GBVB VAN DE RAAD

van 1 augustus 2011

tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/450/GBVB tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Sudan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 11 augustus 2010 Besluit 2010/450/GBVB (1) betreffende de benoeming van Mevrouw Rosalind MARSDEN tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie („SVEU”) voor Sudan van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 vastgesteld.

(2)

De Republiek Zuid-Sudan heeft zich op 9 juli 2011 onafhankelijk verklaard en de SVEU is voortaan bevoegd voor twee onafhankelijke landen.

(3)

Mevrouw Rosalind MARSDEN moet worden benoemd tot SVEU voor de Republiek Sudan en de Republiek Zuid-Sudan van 9 juli 2011 tot en met 30 juni 2012. Besluit 2010/450/GBVB dient derhalve te worden gewijzigd en verlengd.

(4)

De SVEU zal haar mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/450/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

2)

De artikelen 1, 2 en 3 worden vervangen door:

„Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Mevrouw Rosalind MARSDEN wordt benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie („SVEU”) voor de Republiek Sudan („Sudan”) en de Republiek Zuid-Sudan („Zuid-Sudan”) voor de periode van 9 juli 2011 tot en met 30 juni 2012. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd indien de Raad daartoe op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („HV”) besluit.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie („de EU” of „de Unie”) inzake Sudan en Zuid-Sudan, om in samenwerking met de Sudanese partijen, de Afrikaanse Unie („AU”) en de Verenigde Naties („VN”) en andere belanghebbende partijen op nationaal, regionaal en internationaal niveau vreedzame co-existentie tussen Sudan en Zuid-Sudan te bewerkstelligen na het verstrijken van het alomvattend vredesakkoord („CPA”) en na de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan op 9 juli 2011. De beleidsdoelstellingen van de EU houden in dat zij actief bijdraagt aan het oplossen van uitstaande CPA- en post-CPA-kwesties en de partijen helpt om de afspraken na te komen, de inspanningen om de wisselende noord-zuidgrens te fixeren steunt, de institutionele opbouw en de stabiliteit, veiligheid en ontwikkeling in Zuid-Sudan stimuleert, een politieke oplossing voor het conflict in Darfur vergemakkelijkt, democratisch bestuur, verantwoording en respect voor de mensenrechten bevordert, onder meer door samenwerking met het Internationaal Strafhof, de inzet in het oosten van Sudan handhaaft, en de humanitaire toegang in Sudan en Zuid-Sudan verbetert.

Voorts zal het mandaat van de SVEU gebaseerd zijn op de beleidsdoelstelling van de Unie bij te dragen tot het verminderen en wegnemen van de bedreiging die het Bevrijdingsleger van de Heer („LRA”) vormt voor de stabiliteit van Zuid-Sudan en de bredere regio.

Artikel 3

Mandaat

1.   Ter verwezenlijking van deze beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

contacten te onderhouden met de Sudanese regering, de regering van Zuid-Sudan, de Sudanese en Zuid-Sudanese politieke partijen, de gewapende bewegingen in Darfur, het maatschappelijk middenveld en de niet-gouvernementele organisaties, met als doel de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken;

b)

nauw te blijven samenwerken met de VN, de AU en met name met het Implementatiepanel op hoog niveau van de AU („AUHIP”), de Arabische Liga, de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit en met andere toonaangevende partijen op regionaal en op internationaal niveau, zoals de speciale gezant van de Verenigde Staten;

c)

deel te nemen aan relevante internationale en publieke fora om de beleidsdoelstellingen van de Unie en de samenhang van de internationale inspanningen voor Sudan te propageren;

d)

bij te dragen aan de internationale inspanningen om een integraal, inclusief en duurzaam vredesakkoord voor Darfur tot stand te helpen brengen, in nauwe samenwerking met de VN, de AU, de regering van Qatar en van andere internationale partijen;

e)

de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen door regelmatig contacten te onderhouden met de bevoegde autoriteiten in Sudan en Zuid-Sudan, het bureau van de openbaar aanklager bij het Internationaal Strafhof, het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, en de mensenrechtenwaarnemers die actief zijn in de regio;

f)

bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het mensenrechtenbeleid van de Unie, met inbegrip van de richtsnoeren van de Unie inzake mensenrechten, met name de richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, alsook inzake geweld en uitbanning van discriminatie jegens vrouwen en meisjes, en het beleid van de Unie inzake Resolutie („UNSCR”) 1325 (2000) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties betreffende vrouwen, vrede en veiligheid, onder meer door de ontwikkelingen te volgen, er verslag over uit te brengen en aanbevelingen ter zake te formuleren;

g)

actief bij te dragen tot de uitvoering van een integrale aanpak van de Unie voor Sudan en Zuid-Sudan, zoals overeengekomen door de Raad Buitenlandse Zaken op 20 juni 2011;

h)

zicht te houden op de inzet van de Unie en die te coördineren, samen met alle belanghebbende partijen, ter ondersteuning van de inspanningen voor het verminderen en wegnemen van de bedreiging die het LRA vormt voor de stabiliteit van Zuid-Sudan en de bredere regio.

2.   Ten behoeve van haar mandaat zal de SVEU onder meer:

a)

advies en verslag uitbrengen over de vaststelling van Uniestandpunten op internationale fora met het oog op het proactief promoten en uitbouwen van een consistent Uniebeleid ten aanzien van Sudan en Zuid-Sudan;

b)

zicht houden op alle activiteiten van de Unie en nauw samenwerken met de delegaties van de Unie in Khartoem en Juba, bij de AU in Addis Abeba en bij de VN in New York;

c)

bijdragen aan het politieke proces, en aan activiteiten betreffende de oplossing van uitstaande CPA- en post-CPA-kwesties en de partijen helpen om de afspraken na te komen, en de inspanningen voor institutionele opbouw in Zuid-Sudan ondersteunen;

d)

bijdragen tot de tenuitvoerlegging van het mensenrechtenbeleid van de Unie, met inbegrip van de richtsnoeren van de Unie inzake mensenrechten, met name de richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, alsook inzake geweld en uitbanning van discriminatie jegens vrouwen en meisjes, en het beleid van de Unie inzake UNSCR 1325 (2000) betreffende vrouwen, vrede en veiligheid, onder meer door de ontwikkelingen te volgen en er verslag over uit te brengen; en

e)

toezicht houden op de naleving door de Sudanese en de Zuid-Sudanese partij van de toepasselijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name de Resoluties 1556 (2004), 1564 (2004), 1590 (2005), 1591 (2005), 1593 (2005), 1612 (2005), 1663 (2006), 1672 (2006), 1679 (2006), 1769 (2007), 1778 (2007), 1881 (2009), 1882 (2009), 1891 (2009) en 1919 (2010), en daarover verslag uitbrengen.”.

3)

In artikel 4 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden („EDEO”).”.

4)

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het financieel referentiebedrag van 1 820 000 EUR wordt met 955 000 EUR verhoogd, ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 30 juni 2012.”.

5)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van het mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU belast met het samenstellen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU brengt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van haar team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling of van de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   In Brussel, Khartoem en in Juba worden kantoren van de SVEU aangehouden, met de nodige politieke, administratieve en logistieke medewerkers.”.

6)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens

De SVEU en de leden van haar team leven de beginselen en minimumnormen inzake beveiliging na die zijn vastgelegd in Besluit 2011/292/EG van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2).

7)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder haar gezag staat, in overeenstemming met haar mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor zij bevoegd is:

a)

zij stelt een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan van de missie behelst;

b)

zij zorgt ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s;

c)

zij zorgt ervoor dat alle buiten de Europese Unie ingezette leden van haar team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied is ingedeeld;

d)

zij zorgt ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van haar tussentijds verslag en haar verslag over de uitvoering van het mandaat.”.

8)

Artikel 11, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan het PVC over de situatie in Darfur alsmede over de situatie in Sudan en Zuid-Sudan.”.

9)

Artikel 12, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie, onder meer in Khartoem, Juba, Addis Abeba en New York, en de hoofden van de missies van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van haar mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.”.

10)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie eind januari 2012 een voortgangsverslag, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 9 juli 2011.

Gedaan te Brussel, 1 augustus 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 211 van 12.8.2010, blz. 42.

(2)  PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.”.


11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/53


UITVOERINGSBESLUIT 2011/500/GBVB VAN DE RAAD

van 10 augustus 2011

tot uitvoering van Besluit 2011/137/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2011/137/GBVB van de Raad van 28 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 28 februari 2011 heeft de Raad Besluit 2011/137/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië vastgesteld.

(2)

Gezien de ernst van de situatie in Libië moeten er nog twee entiteiten worden opgenomen op de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen personen en entiteiten in bijlage IV van Besluit 2011/137/GBVB,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De entiteiten in de bijlage bij dit besluit worden toegevoegd aan de lijst in bijlage IV bij Besluit 2011/137/GBVB.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 58 van 3.3.2011, blz. 53.


BIJLAGE

Entiteiten bedoeld in artikel 1

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

1.

Al-Shahara Oil Services Company

(varianten: Al Sharara, Al-shahara oil service company, Sharara Oil Service Company, Sharara, Al-Sharara al-Dhahabiya Oil Service Company)

Al-Saqa district, naast de al-Saqa moskee, Tripoli, Libië

Tel: +218 21362 2163

Fax: +218 21362 2161

Entiteit die handelt ten behoeve van of onder zeggenschap van het Kadhafi-regime.

10.8.2011

2.

Organisation for Development of Administrative Centres (ODAC)

www.odac-libya.com

Entiteit die handelt ten behoeve van of onder zeggenschap van het Kadhafi-regime, en die een mogelijke financieringsbron voor het regime is. ODAC heeft duizenden door de regering gefinancierde infrastructuurprojecten mogelijk gemaakt.

10.8.2011