ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.191.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 191

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
22 juli 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2011/443/EU

 

*

Besluit van de Raad van 20 juni 2011 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

1

Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 715/2011 van de Commissie van 19 juli 2011 houdende vijftiende wijziging van Verordening (EG) nr. 1763/2004 van de Raad tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY)

19

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/444/EU

 

*

Besluit van de Raad van 12 juli 2011 houdende bepaling van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag voor het secretariaat-generaal van de Raad en tot intrekking van Besluit 2006/491/EG, Euratom

21

 

 

2011/445/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 12 juli 2011 waarbij Duitsland overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG wordt gemachtigd een verlaagd tarief van elektriciteitsbelasting toe te passen op stroom die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen die zijn afgemeerd op een ligplaats in een haven (walstroom)

22

 

 

2011/446/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 11 juli 2011 inzake de financiële bijdrage van de Unie voor 2011 aan de nationale programma's van 15 lidstaten (Bulgarije, Duitsland, Estland, Ierland, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Finland) voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4918)

23

 

 

2011/447/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 20 juli 2011 tot rectificatie van Besluit 2010/152/EU houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5139)

25

 

 

INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN

 

*

Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over de invoering van een Transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid

29

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

22.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 juni 2011

betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

(2011/443/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, juncto artikel 218, lid 6, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie is bevoegd om instandhoudings-, beheers- en controlemaatregelen voor de visserijrijkdommen vast te stellen; zij is tevens bevoegd om overeenkomsten te sluiten met derde landen en in het kader van internationale organisaties.

(2)

De Europese Unie is partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, waarin onder meer is bepaald dat alle leden van de internationale gemeenschap de plicht hebben samen te werken aan het beheer en de instandhouding van de mariene biologische rijkdommen.

(3)

De Europese Unie en haar lidstaten zijn partij bij de op 11 december 2001 in werking getreden overeenkomst van 1995 voor de toepassing van de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden.

(4)

De Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (hierna „de overeenkomst” genoemd) is tijdens de in Rome van 18 tot 23 november 2009 gehouden 36e conferentie van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) goedgekeurd overeenkomstig artikel XIV, lid 1, van de oprichtingsakte van de FAO, ter voorlegging aan de leden van de FAO.

(5)

De overeenkomst is op 22 november 2009 namens de Europese Gemeenschap ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een latere datum.

(6)

Gezien het grote belang van de Unie als speler in de internationale visserij en als een van de voornaamste mondiale markten voor visserijproducten is het in het belang van de EU de overeenkomst doeltreffend ten uitvoer te leggen en deze goed te keuren

(7)

De overeenkomst dient derhalve te worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (hierna „de overeenkomst” genoemd) wordt goedgekeurd namens de Unie.

De tekst van de overeenkomst en de verklaring betreffende de bevoegdheid van de Europese Unie zijn aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wijst de persoon/personen aan die gemachtigd wordt/worden om overeenkomstig artikel 26 van de overeenkomst het goedkeuringsinstrument, samen met de verklaring inzake de bevoegdheid, namens de Unie neer te leggen bij de als depositaris voor de overeenkomst fungerende directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 20 juni 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

MATOLCSY Gy.


VERTALING

OVEREENKOMST

inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

PREAMBULE

DE PARTIJEN BIJ DEZE OVEREENKOMST,

MET GROTE BEZORGDHEID over de voortzetting van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en de nadelige gevolgen hiervan voor de visbestanden, de mariene ecosystemen en de inkomens van legitieme vissers, alsmede over de toenemende behoefte aan een continue voedselbevoorrading over de hele wereld,

IN HET BEWUSTZIJN van de rol van de havenstaten bij de vaststelling van doeltreffende maatregelen ter bevordering van het duurzame gebruik en de instandhouding op lange termijn van de levende mariene rijkdommen,

IN HET BESEF dat maatregelen ter bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij moeten worden gebaseerd op de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaten en op het gebruik van alle beschikbare, met het internationaal recht overeenstemmende rechtspraak, waaronder havenstaatmaatregelen, kuststaatmaatregelen, marktgerelateerde maatregelen en maatregelen die waarborgen dat onderdanen van de betrokken landen geen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij ondersteunen of bedrijven,

IN HET BESEF dat havenstaatmaatregelen een krachtig en kostenefficiënt instrument vormen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen,

IN HET BESEF dat met het oog op de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij aan de hand van havenstaatmaatregelen behoefte bestaat aan meer regionale en interregionale coördinatie,

MET INACHTNEMING VAN de snelle ontwikkelingen op het gebied van communicatietechnologie, databanken, netwerken en mondiale registers ter ondersteuning van havenstaatmaatregelen,

IN HET BESEF VAN de bij ontwikkelingslanden bestaande behoefte aan bijstand bij de vaststelling en de tenuitvoerlegging van havenstaatmaatregelen,

GEZIEN de oproepen die de internationale gemeenschap via instanties van de Verenigde Naties, zoals de Algemene Vergadering en het visserijcomité van de Voedsel- en Landbouworganisatie, hierna „de FAO” genoemd, heeft gedaan voor de opstelling van een bindend internationaal instrument inzake minimumnormen voor havenstaatmaatregelen op basis van het uit 2001 daterende FAO-actieplan om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, en op basis van de uit 2005 daterende FAO-modelregeling inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen,

MET INACHTNEMING VAN het feit dat de staten bij de uitoefening van hun soevereiniteit over op hun grondgebied gelegen havens stringentere maatregelen kunnen nemen die in overeenstemming zijn met het internationaal recht.

HERINNEREND AAN de ter zake relevante bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, hierna „het verdrag” genoemd,

HERINNEREND AAN de overeenkomst van 4 december 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden, de overeenkomst van 24 november 1993 om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op volle zee te bevorderen en de uit 1995 daterende gedragscode van de FAO voor een verantwoorde visserij,

IN HET BESEF VAN de noodzaak om op grond van artikel XIV van de oprichtingsakte van de FAO een internationale overeenkomst te sluiten in het kader van de FAO,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

DEEL 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Met het oog op de toepassing van deze overeenkomst gelden de volgende definities:

a)   „instandhoudings- en beheersmaatregelen”: maatregelen die gericht zijn op de instandhouding en het beheer van levende mariene rijkdommen en die in overeenstemming met de ter zake relevante regels van het internationaal recht, waaronder die in de overeenkomst, worden vastgesteld en toegepast;

b)   „vis”: alle soorten levende mariene rijkdommen, al dan niet verwerkt;

c)   „visserij” of „vissen”: het opsporen, aantrekken, lokaliseren, vangen of oogsten van vis, en het verrichten van elke activiteit waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij leidt tot het aantrekken, lokaliseren, vangen of oogsten van vis;

d)   „aan de visserij verwante activiteit”: elke handeling ter ondersteuning of ter voorbereiding van de visserij, met inbegrip van het aanlanden, verpakken, verwerken, overladen of vervoeren van vis die nog niet eerder in een haven is aangeland, alsmede de levering van personeel, brandstof, materieel en andere voorraden op zee;

e)   „illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij”: de activiteiten die zijn vastgesteld in lid 3 van het uit 2001 daterende internationale actieplan van de FAO om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (hierna „IOO-visserij” genoemd) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;

f)   „partij”: een staat of een regionale organisatie voor economische integratie die ermee heeft ingestemd door deze overeenkomst gebonden te zijn en waarvoor deze overeenkomst van kracht is;

g)   „haven”: omvat offshoreterminals en andere installaties voor het aanlanden, overladen, verpakken, verwerken, bijtanken of herbevoorraden;

h)   „regionale organisatie voor economische integratie”: een regionale organisatie voor economische integratie waaraan de daartoe behorende lidstaten de bevoegdheid hebben overgedragen voor de aangelegenheden waarop deze overeenkomst betrekking heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om namens de daartoe behorende lidstaten bindende beslissingen inzake die aangelegenheden te nemen;

i)   „regionale organisatie voor visserijbeheer”: een intergouvernementele visserijorganisatie of -regeling, naargelang van het geval, met bevoegdheid voor het vaststellen van instandhoudings- en beheersmaatregelen, en

j)   „vaartuig”: een vaartuig, schip of ander type boot dat/die wordt gebruikt, is uitgerust of is bedoeld om te vissen of aan de visserij verwante activiteiten te verrichten.

Artikel 2

Doelstelling

Deze overeenkomst heeft tot doel IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen aan de hand van de tenuitvoerlegging van doeltreffende havenstaatmaatregelen en zo te zorgen voor de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van levende mariene rijkdommen en mariene ecosystemen.

Artikel 3

Toepassing

1.   Partijen die tevens havenstaat zijn, passen deze overeenkomst toe op niet tot het voeren van hun vlag gemachtigde vaartuigen die hun havens willen binnenvaren of een van hun havens zijn binnengelopen, behalve op:

a)

vaartuigen van een buurstaat die betrokken zijn bij de artisanale zelfvoorzieningsvisserij, mits de havenstaat en de vlaggenstaat samenwerken om ervoor te zorgen dat deze vaartuigen geen IOO-visserij bedrijven of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij verrichten, en

b)

containervaartuigen die geen vis meevoeren, of, indien zij dat wel doen, alleen vis meevoeren die eerder al aangeland is, mits geen duidelijke gronden bestaan om te vermoeden dat dergelijke vaartuigen aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van IOO-visserij hebben verricht.

2.   Partijen die tevens havenstaat zijn, kunnen beslissen deze overeenkomst niet toe te passen op vaartuigen die door hun onderdanen zijn gecharterd om uitsluitend te vissen in onder hun nationale jurisdictie vallende gebieden en die voor hun activiteiten ressorteren onder de bevoegdheid van deze partijen in deze gebieden. De partijen passen op dergelijke vaartuigen maatregelen toe die even doeltreffend zijn als de maatregelen voor tot het voeren van de vlag van die partijen gemachtigde vaartuigen.

3.   Deze overeenkomst is van toepassing op de in artikel 1, onder e), van deze overeenkomst omschreven illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij in mariene gebieden en op aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij.

4.   Deze overeenkomst wordt overeenkomstig het internationaal recht op een billijke, transparante en niet-discriminerende manier toegepast.

5.   Aangezien deze overeenkomst een wereldwijde werkingssfeer heeft en op alle havens van toepassing is, moedigen de partijen alle overige entiteiten ertoe aan maatregelen toe te passen die in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze overeenkomst. Entiteiten die niet op een andere wijze partij bij deze overeenkomst kunnen worden, kunnen kenbaar maken dat zij zich ertoe verbinden overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst te handelen.

Artikel 4

Verband met het internationaal recht en andere internationale instrumenten

1.   Niets in deze overeenkomst mag afbreuk doen aan uit het internationaal recht voortvloeiende rechten, jurisdictie en verplichtingen van partijen. Met name mag deze overeenkomst op generlei wijze afbreuk doen aan:

a)

de soevereiniteit van partijen over hun interne wateren, archipelwateren en territoriale wateren, of de soevereine rechten van partijen over hun continentaal plat en in hun exclusieve economische zones;

b)

de uitoefening door de partijen van hun soevereiniteit over op hun grondgebied gelegen havens overeenkomstig het internationaal recht, met inbegrip van hun recht de haventoegang te weigeren en havenstaatmaatregelen vast te stellen die stringenter zijn dan die in deze overeenkomst, inclusief maatregelen die naar aanleiding van een besluit van een regionale organisatie voor visserijbeheer worden aangenomen.

2.   De toepassing van deze overeenkomst bindt de partijen niet tot de toepassing van maatregelen of besluiten van regionale organisaties voor visserijbeheer waarbij zij niet zijn aangesloten, noch tot de erkenning van dergelijke organisaties.

3.   Deze overeenkomst verplicht de partijen in geen geval tot de tenuitvoerlegging van maatregelen of besluiten van een regionale organisatie voor visserijbeheer die niet overeenkomstig het internationaal recht zijn vastgesteld.

4.   Deze overeenkomst wordt geïnterpreteerd en toegepast overeenkomstig het internationaal recht, met inachtneming van de onder meer door de Internationale Maritieme Organisatie vastgestelde geldende internationale voorschriften en normen, alsmede van andere internationale instrumenten.

5.   De partijen komen hun op grond van deze overeenkomst aangegane verplichtingen te goeder trouw na en oefenen de daarin erkende rechten uit op een manier die niet als rechtsmisbruik kan worden aangemerkt.

Artikel 5

Integratie en coördinatie op nationaal niveau

De partijen zorgen er op optimale wijze voor dat:

a)

de aan de visserij verwante havenstaatmaatregelen worden geïntegreerd in of afgestemd op het breder opgezette systeem van havenstaatcontroles;

b)

de havenstaatmaatregelen, met passende inachtneming van het uit 2001 daterende FAO-actieplan om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan of te beëindigen, worden geïntegreerd in andere maatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, en

c)

maatregelen worden vastgesteld met het oog op de uitwisseling van informatie tussen de ter zake relevante nationale instanties en de coördinatie van de activiteiten van deze instanties bij de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst.

Artikel 6

Samenwerking en uitwisseling van informatie

1.   Teneinde de doeltreffende tenuitvoerlegging van deze overeenkomst met inachtneming van adequate vertrouwelijkheidsvereisten te bevorderen, dienen de partijen samen te werken en informatie uit te wisselen met ter zake relevante landen, de FAO en andere internationale organisaties en regionale organisaties voor visserijbeheer, inclusief inzake de maatregelen die dergelijke regionale organisaties voor visserijbeheer met betrekking tot de doelstelling van deze overeenkomst hebben vastgesteld.

2.   De partijen nemen zo veel mogelijk maatregelen ter ondersteuning van door andere landen en andere ter zake relevante internationale organisaties vastgestelde beheers- en instandhoudingsmaatregelen.

3.   De partijen werken op subregionaal, regionaal en mondiaal niveau samen aan de doeltreffende tenuitvoerlegging van de overeenkomst, onder meer, in voorkomend geval, via de FAO of regionale organisaties en regelingen voor visserijbeheer.

DEEL 2

HAVENTOEGANG

Artikel 7

Aanwijzing van havens

1.   De partijen wijzen de havens aan waartoe vaartuigen op grond van deze overeenkomst toegang mogen vragen en maken deze havens bekend. De partijen dienen een lijst van hun aangewezen havens in bij de FAO, die adequate bekendheid geeft aan deze lijst.

2.   De partijen zorgen er zo veel mogelijk voor dat alle krachtens lid 1 aangewezen en bekendgemaakte havens over voldoende capaciteit beschikken om de uit deze overeenkomst voortvloeiende inspecties uit te voeren.

Artikel 8

Voorafgaand verzoek om haventoegang

1.   De partijen verlenen een vaartuig pas toegang tot hun haven nadat, ten minste, de in bijlage A vermelde gegevens zijn verstrekt.

2.   De partijen eisen dat de in lid 1 bedoelde gegevens vooraf tijdig genoeg worden ingediend om de havenstaat in staat te stellen deze gegevens te onderzoeken.

Artikel 9

Verlening of weigering van de haventoegang

1.   Wanneer de partijen de krachtens artikel 8 vereiste ter zake relevante gegevens en andere eventueel door hen vereiste gegevens om vast te stellen of een vaartuig dat om toegang tot hun havens verzoekt, bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij is betrokken, besluiten zij of zij dat vaartuig de haventoegang verlenen of weigeren en delen zij dit besluit aan het vaartuig of aan de vertegenwoordiger ervan mee.

2.   De kapitein of de vertegenwoordiger van het vaartuig waaraan de haventoegang is verleend, legt bij aankomst van het vaartuig in de haven de toestemming voor de haventoegang over aan de bevoegde autoriteiten van de partij.

3.   Bij weigering van de haventoegang deelt de betrokken partij haar krachtens lid 1 genomen besluit mee aan de vlaggenstaat van het vaartuig en, in voorkomend geval en voor zover mogelijk, aan de betrokken kuststaten, regionale organisaties voor visserijbeheer en andere internationale organisaties.

4.   Onverminderd lid 1 van het onderhavige artikel en met inachtneming van artikel 4, leden 2 en 3, weigeren partijen de haventoegang aan een daarom verzoekend vaartuig wanneer zij over voldoende bewijs beschikken dat het betrokken vaartuig is betrokken bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij, met name opname op een door een ter zake relevante regionale organisatie voor visserijbeheer overeenkomstig de voorschriften en procedures van die organisatie en het internationaal recht vastgestelde lijst van vaartuigen die dergelijke visserij hebben bedreven of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij hebben verricht.

5.   Onverminderd de leden 3 en 4 mogen partijen uitsluitend voor inspectiedoeleinden de haventoegang verlenen aan in die leden bedoelde vaartuigen, mits zij overeenkomstig het internationaal recht andere adequate maatregelen nemen die met het oog op het voorkomen, tegengaan en beëindigen van IOO-visserij en aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij minstens even doeltreffend zijn als weigering van de haventoegang.

6.   De partijen weigeren in lid 4 of lid 5 bedoelde vaartuigen die om welke reden dan ook hun havens zijn binnengelopen, het recht hun havens te gebruiken voor het aanlanden, overladen, verpakken of verwerken van vis, alsmede het recht gebruik te maken van andere havendiensten voor, onder meer, bijtank-, herbevoorradings-, onderhouds- of droogdokactiviteiten. De leden 2 en 3 van artikel 11 zijn in dergelijke gevallen van overeenkomstige toepassing. Bij weigering van een dergelijk gebruik van havens wordt het internationaal recht in acht genomen.

Artikel 10

Situaties van overmacht of noodsituaties

Deze overeenkomst belet geenszins dat vaartuigen overeenkomstig het internationaal recht een haven binnenlopen vanwege situaties van overmacht of noodsituaties, of dat havenstaten uitsluitend met het oog op hulpverlening aan in gevaar of nood verkerende personen, schepen of vliegtuigen, vaartuigen de haventoegang verlenen.

DEEL 3

GEBRUIK VAN HAVENS

Artikel 11

Gebruik van havens

1.   De partijen weigeren vaartuigen die één van hun havens zijn binnengelopen, met inachtneming van hun wet- en regelgeving en overeenkomstig het internationaal recht, waaronder deze overeenkomst, het recht die haven te gebruiken voor het aanlanden, overladen, verpakken of verwerken van niet eerder aangelande vis, alsmede het recht gebruik te maken van andere havendiensten voor, onder meer, bijtank-, herbevoorradings-, onderhouds- of droogdokactiviteiten, indien:

a)

de partijen constateren dat de vaartuigen niet beschikken over een door hun vlaggenstaat vereiste geldige en geldende machtiging om visserij te bedrijven of aan de visserij verwante activiteiten te verrichten;

b)

de partijen constateren dat de vaartuigen niet beschikken over een door een kuststaat vereiste geldige en geldende machtiging om in onder de nationale jurisdictie van die staat vallende gebieden visserij te bedrijven of aan de visserij verwante activiteiten te verrichten;

c)

de partijen in het bezit komen van duidelijke bewijzen waaruit blijkt dat de aan boord gehouden vis is gevangen in strijd met de geldende voorschriften van een kuststaat met betrekking tot onder de nationale jurisdictie van die staat vallende gebieden;

d)

de vlaggenstaat er niet in slaagt om op verzoek van de havenstaat binnen een redelijke termijn te bevestigen dat de aan boord gehouden vis is gevangen overeenkomstig de geldende voorschriften van een ter zake relevante regionale organisatie voor visserijbeheer, waarbij het bepaalde in artikel 4, leden 2 en 3, in acht wordt genomen, of

e)

de partijen gegronde redenen hebben om aan te nemen dat de vaartuigen op een andere wijze betrokken zijn bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij, onder meer door steun te verlenen aan een in artikel 9, lid 4, bedoeld vaartuig, tenzij de vaartuigen kunnen aantonen dat:

i)

zij overeenkomstig de ter zake relevante instandhoudings- en beheersmaatregelen hebben gehandeld, of

ii)

zij, in het geval van de levering van personeel, brandstof, materieel of andere voorraden op zee, ten tijde van de bevoorrading niet konden worden beschouwd als een in artikel 9, lid 4, bedoeld vaartuig.

2.   Onverminderd lid 1weigeren de partijen een in dat lid bedoeld vaartuig het recht op het gebruik van havendiensten niet, indien die havendiensten:

a)

van wezenlijk belang zijn voor de veiligheid of de gezondheid van de bemanning of de veiligheid van het vaartuig, mits deze behoefte degelijk wordt gemotiveerd, of

b)

in voorkomend geval nodig zijn voor de sloop van het vaartuig.

3.   Partijen die het gebruik van hun havens overeenkomstig dit artikel hebben geweigerd, stellen de betrokken vlaggenstaat en, in voorkomend geval, de betrokken kuststaten, regionale organisaties voor visserijbeheer en andere ter zake relevante internationale organisaties onverwijld in kennis van hun besluit.

4.   De partijen trekken een op grond van lid 1 vastgestelde weigering van het gebruik van hun havens door een vaartuig slechts in wanneer voldoende wordt aangetoond dat de redenen waarom het gebruik is geweigerd, inadequaat of fout waren of niet meer geldig zijn.

5.   Partijen die hun weigering op grond van lid 4 hebben ingetrokken, stellen de betrokkenen die op grond van lid 3 een kennisgeving hebben ontvangen, daarvan onverwijld in kennis.

DEEL 4

INSPECTIES EN FOLLOW-UPMAATREGELEN

Artikel 12

Inspectieniveaus en -prioriteiten

1.   De partijen inspecteren zoveel in hun havens aanwezige vaartuigen als vereist is om een voor de doelstelling van deze overeenkomst toereikend jaarlijks inspectieniveau te bereiken.

2.   De partijen streven via, naargelang van het geval, regionale organisaties voor visserijbeheer, de FAO of anderszins naar een akkoord over de minimumniveaus voor de inspectie van vaartuigen.

3.   Wanneer de partijen bepalen welke vaartuigen moeten worden geïnspecteerd, geven zij voorrang aan:

a)

vaartuigen waaraan de haventoegang of het havengebruik overeenkomstig deze overeenkomst is geweigerd;

b)

van andere betrokken partijen, staten of regionale organisaties voor visserijbeheer afkomstige verzoeken tot inspectie van specifieke vaartuigen, met name wanneer deze verzoeken worden gestaafd met bewijsstukken die aantonen dat het betrokken vaartuig betrokken is bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij, en

c)

andere vaartuigen waarvan om duidelijke redenen wordt vermoed dat zij betrokken zijn bij de IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij.

Artikel 13

Uitvoering van inspecties

1.   De partijen zien erop toe dat hun inspecteurs als minimumnorm de in bijlage B vermelde taken uitvoeren.

2.   De partijen zien er bij de uitvoering van inspecties in hun havens op toe dat:

a)

de inspecties worden uitgevoerd door daartoe gemachtigde inspecteurs die met name met inachtneming van artikel 17 naar behoren zijn gekwalificeerd;

b)

de inspecteurs, alvorens tot de inspectie over te gaan, aan de kapitein van het vaartuig een adequaat document overleggen waarin de inspecteurs als dusdanig worden geïdentificeerd;

c)

de inspecteurs alle relevante zones van het vaartuig, de aan boord gehouden vis, de netten, het andere vistuig en het materieel onderzoeken, alsmede alle aan boord gehouden documenten of registers die relevant zijn voor het controleren van de naleving van de betrokken instandhoudings- en beheersmaatregelen;

d)

de kapitein van het vaartuig de inspecteurs de nodige hulp en informatie verstrekt, alsmede alle vereiste stukken en documenten, of gewaarmerkte kopieën daarvan;

e)

de vlaggenstaat van het vaartuig voor deelname aan de inspectie wordt uitgenodigd wanneer ter zake regelingen met die staat zijn vastgesteld;

f)

alles in het werk wordt gesteld om, met het oog op een minimale verstoring van de werkzaamheden van het vaartuig, onder meer vanwege de onnodige aanwezigheid van inspecteurs aan boord, te voorkomen dat het vaartuig onnodig lang wordt opgehouden en dat maatregelen worden genomen die leiden tot vermindering van de kwaliteit van de aan boord gehouden vis;

g)

alles in het werk wordt gesteld voor een vlotte communicatie met de kapitein of de hoogstgeplaatste bemanningsleden van het vaartuig, onder meer, waar mogelijk en noodzakelijk, door een tolk ter beschikking te stellen van de inspecteur;

h)

de inspecties op een billijke, transparante en niet-discriminerende manier worden uitgevoerd en voor geen enkel vaartuig intimiderend zijn, en

i)

de kapitein niet wordt gehinderd in zijn met het internationaal recht overeenstemmende capaciteit om met de autoriteiten van de vlaggenstaat te communiceren.

Artikel 14

Inspectiebevindingen

De partijen nemen, als minimumnorm, de in bijlage C vermelde gegevens op in het schriftelijke verslag over de bevindingen van elke inspectie.

Artikel 15

Transmissie van de inspectiebevindingen

De partijen zorgen voor de transmissie van de bevindingen van elke inspectie aan de vlaggenstaat van het geïnspecteerde vaartuig en, in voorkomend geval, aan:

a)

de betrokken partijen en staten, met inbegrip van:

i)

de staten met betrekking waartoe de inspectie aantoont dat hun vaartuig betrokken is bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij in wateren die onder de nationale jurisdictie van die staten vallen, en

ii)

de staat waarvan de kapitein van het vaartuig een onderdaan is.

b)

de betrokken regionale organisaties voor visserijbeheer, en

c)

de FAO en andere ter zake relevante internationale organisaties.

Artikel 16

Elektronische gegevensuitwisseling

1.   Met het oog op de vlotte tenuitvoerlegging van deze overeenkomst zetten de partijen waar mogelijk een communicatiemechanisme op dat de rechtstreekse elektronische uitwisseling van gegevens mogelijk maakt, en nemen zij daarbij de gepaste vertrouwelijkheidsvereisten in acht.

2.   Voor zover mogelijk en met inachtneming van de gepaste vertrouwelijkheidsvereisten werken de partijen samen om in samenhang met andere ter zake relevante multilaterale en intergouvernementele initiatieven een bij voorkeur door de FAO gecoördineerd gegevensuitwisselingssysteem op te zetten, en om de uitwisseling van gegevens met bestaande, voor deze overeenkomst relevante databanken mogelijk te maken.

3.   De partijen wijzen een autoriteit aan die als contactpunt voor de gegevensuitwisseling in het kader van deze overeenkomst fungeert. De partijen stellen de FAO in kennis van deze aanwijzingen.

4.   De gegevens die via een krachtens lid 1 opgezet mechanisme worden doorgegeven, worden door de partijen behandeld overeenkomstig bijlage D.

5.   De FAO vraagt de ter zake relevante organisaties voor visserijbeheer gegevens te verstrekken over door hen vastgestelde en ten uitvoer gelegde maatregelen en besluiten die betrekking hebben op deze overeenkomst teneinde deze voor zover mogelijk en met inachtneming van de gepaste vertrouwelijkheidsvereisten te integreren in het in lid 2 bedoelde mechanisme voor gegevensuitwisseling.

Artikel 17

Opleiding van inspecteurs

De partijen zien erop toe dat hun inspecteurs naar behoren worden opgeleid en houden daarbij rekening met de in bijlage E opgenomen richtsnoeren voor de opleiding van inspecteurs. De partijen streven naar samenwerking op dit gebied.

Artikel 18

Havenstaatmaatregelen naar aanleiding van inspecties

1.   Indien uit een inspectie blijkt dat duidelijke redenen bestaan om aan te nemen dat een vaartuig is betrokken bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij, dienen de inspecterende partijen:

a)

de vlaggenstaat en, in voorkomend geval, de betrokken kuststaten, regionale organisaties voor visserijbeheer, andere internationale organisaties en de staat waarvan de kapitein van het betrokken vaartuig een onderdaan is, in kennis te stellen van hun bevindingen, en

b)

het betrokken vaartuig het recht te weigeren hun havens te gebruiken voor het aanlanden, overladen, verpakken of verwerken van niet eerder aangelande vis, alsmede het recht gebruik te maken van andere havendiensten voor, onder meer, bijtank-, herbevoorradings-, onderhouds- of droogdokactiviteiten indien dergelijke maatregelen voor dat vaartuig nog niet zijn genomen overeenkomstig deze overeenkomst, met inbegrip van artikel 4.

2.   Onverminderd lid 1 mogen de partijen een in dat lid bedoeld vaartuig niet weigeren gebruik te maken van havendiensten die van wezenlijk belang zijn voor de veiligheid of de gezondheid van de bemanning of de veiligheid van het vaartuig.

3.   Deze overeenkomst belet de partijen geenszins om, bovenop de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen, maatregelen te nemen die in overeenstemming zijn met het internationaal recht, met inbegrip van maatregelen waarom de vlaggenstaat van het vaartuig expliciet heeft verzocht of waarmee die staat heeft ingestemd.

Artikel 19

Informatie over het aantekenen van bezwaar in de havenstaat

1.   Wat overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving aangetekende bezwaren betreft met betrekking tot havenstaatmaatregelen die een partij krachtens artikel 9, 11, 13 of 18 heeft vastgesteld, stelt die partij de ter zake relevante gegevens ter beschikking van het publiek en verstrekt zij deze gegevens op schriftelijk verzoek aan de eigenaar, exploitant, kapitein of vertegenwoordiger van het vaartuig, met inbegrip van gegevens over de hiervoor bestaande openbare diensten of gerechtelijke instanties en over het eventuele recht om overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving van die partij compensatie aan te vragen voor verliezen of schade als gevolg van vermeend onwettig optreden door die partij.

2.   De partij stelt, naargelang van het geval, de vlaggenstaat, de eigenaar, de exploitant, de kapitein of de vertegenwoordiger in kennis van het resultaat van de bezwaarprocedure. Indien andere partijen, staten of internationale organisaties in kennis zijn gesteld van het voorafgaande besluit op grond van artikel 9, 11, 13 of 18 stelt de betrokken partij deze in kennis van eventuele wijzigingen van dat besluit.

DEEL 5

ROL VAN DE VLAGGENSTATEN

Artikel 20

Rol van de vlaggenstaten

1.   De partijen verplichten de tot het voeren van hun vlag gemachtigde vaartuigen tot samenwerking met de havenstaat bij krachtens deze overeenkomst uitgevoerde inspecties.

2.   Partijen die duidelijke redenen hebben om aan te nemen dat een tot het voeren van hun vlag gemachtigd vaartuig is betrokken bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij en om toegang tot de haven van een andere staat verzoekt of in een dergelijke haven aanwezig is, verzoeken, in voorkomend geval, die staat het vaartuig te inspecteren of andere maatregelen conform deze overeenkomst te nemen.

3.   De partijen moedigen tot het voeren van hun vlag gemachtigde vaartuigen aan om hun vis aan te landen, over te laden, te verpakken en te verwerken in havens van staten die overeenkomstig of in overeenstemming met deze overeenkomst handelen, alsmede om de diensten van dergelijke havens te gebruiken. De partijen worden ertoe aangemoedigd om mede in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer en de FAO billijke, transparante en niet-discriminerende procedures te ontwikkelen teneinde vast te stellen welke staten wellicht niet overeenkomstig of in overeenstemming met deze overeenkomst handelen.

4.   Vlaggenstaatpartijen die na een havenstaatinspectie een inspectieverslag ontvangen met daarin duidelijke redenen om aan te nemen dat een tot het voeren van hun vlag gemachtigd vaartuig is betrokken bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij, stellen onmiddellijk een grondig onderzoek in en nemen, wanneer voldoende bewijs voorhanden is, onverwijld handhavingsmaatregelen overeenkomstig hun wet- en regelgeving.

5.   Partijen die tevens vlaggenstaat zijn, brengen bij de andere partijen, de betrokken havenstaten en, in voorkomend geval, andere betrokken staten, regionale organisaties voor visserijbeheer en de FAO verslag uit over de maatregelen die zij hebben getroffen voor tot het voeren van hun vlag gemachtigde vaartuigen waarvan naar aanleiding van op grond van deze overeenkomst getroffen havenstaatmaatregelen is geconstateerd dat zij betrokken zijn bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij.

6.   De partijen zie erop toe dat de maatregelen die op tot het voeren van hun vlag gemachtigde vaartuigen worden toegepast, ten minste even doeltreffend IOO-visserij en aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij voorkomen, tegengaan en beëindigen als de maatregelen die gelden voor de in artikel 3, lid 1, bedoelde vaartuigen.

DEEL 6

VEREISTEN VAN ONTWIKKELINGSLANDEN

Artikel 21

Vereisten van ontwikkelingslanden

1.   De partijen houden bij de tenuitvoerlegging van havenstaatmaatregelen conform deze overeenkomst ten volle rekening met de bijzondere behoeften van de bij de overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden. Hiertoe verlenen de partijen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de FAO, andere gespecialiseerde instanties van de Verenigde Naties of andere ter zake relevante internationale organisaties en instanties, waaronder regionale organisaties voor visserijbeheer, bijstand aan de bij de overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden, teneinde, onder meer:

a)

deze landen, en met name de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten onder hen, beter in staat te stellen een rechtsgrondslag en een capaciteit voor de tenuitvoerlegging van doeltreffende havenstaatmaatregelen te ontwikkelen;

b)

de deelname van deze landen aan de werkzaamheden van internationale organisaties die de doeltreffende ontwikkeling en tenuitvoerlegging van havenstaatmaatregelen bevorderen, mogelijk te maken, en

c)

deze landen van technische bijstand te voorzien om, in coördinatie met de ter zake relevante internationale mechanismen, de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van havenstaatmaatregelen door deze landen te versterken.

2.   De partijen houden ten volle rekening met de bijzondere behoeften van de bij deze overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden die tevens havenstaat zijn, en met name van de minste ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten onder hen, teneinde ervoor te zorgen dat deze niet rechtstreeks of onrechtstreeks worden belast met onevenredig zware taken die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst. Wanneer een onevenredige belasting wordt geconstateerd, werken de partijen samen om de tenuitvoerlegging van specifieke uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen door de betrokken bij de overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden te vergemakkelijken.

3.   De partijen beoordelen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de FAO, de bijzondere behoeften van de bij deze overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst.

4.   De partijen werken samen aan de invoering van adequate financieringsmechanismen die de ontwikkelingslanden bij de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst helpen. Deze mechanismen zijn onder meer specifiek gericht op:

a)

de ontwikkeling van nationale en internationale havenstaatmaatregelen;

b)

de ontwikkeling en de versterking van de capaciteit, onder meer voor toezicht, controle en bewaking, en voor de nationaal en regionaal georganiseerde opleiding van havenbeheerders, inspecteurs, handhavingspersoneel en juridisch personeel;

c)

voor havenstaatmaatregelen relevante toezicht-, controle-, bewakings- en handhavingsactiviteiten, met inbegrip van toegang tot technologie en apparatuur, en

d)

het opstellen van een lijst van bij de overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden met de kosten voor de beslechting van geschillen die voortvloeien uit maatregelen die zij op grond van deze overeenkomst hebben genomen.

5.   Samenwerking met en tussen bij deze overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden met het oog op de in dit artikel opgenomen doelstellingen kan bestaan uit de verlening van technische en financiële bijstand via bilaterale, multilaterale en regionale kanalen, met inbegrip van Zuid-Zuidsamenwerking.

6.   De partijen richten een ad-hocwerkgroep op die geregeld verslag uitbrengt en aanbevelingen doet aan de partijen over de invoering van financieringsmechanismen, onder meer een systeem voor bijdragen, identificatie en vrijmaking van financiële middelen, de ontwikkeling van tenuitvoerleggingscriteria en -procedures, en vooruitgang bij de invoering van de financieringsmechanismen. Bovenop de in dit artikel opgenomen elementen worden de volgende aspecten door de ad-hocwerkgroep in aanmerking genomen:

a)

de beoordeling van de behoeften van de bij deze overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden, en met name de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten onder hen;

b)

de beschikbaarheid en tijdige betaling van financiële middelen;

c)

de transparantie van de besluitvormings- en beheersprocessen voor de werving en toewijzing van financiële middelen, en

d)

de verantwoordingsplicht van de ontvangende bij de overeenkomst aangesloten ontwikkelingslanden met betrekking tot het afgesproken gebruik van de financiële middelen.

De partijen houden rekening met de verslagen en aanbevelingen van de ad-hocwerkgroep en nemen gepaste maatregelen.

DEEL 7

BESLECHTING VAN GESCHILLEN

Artikel 22

Vreedzame beslechting van geschillen

1.   Partijen kunnen met één of meer andere partijen overleg plegen over geschillen inzake de interpretatie of de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst teneinde zo snel mogelijk tot een voor iedereen bevredigende oplossing te komen.

2.   Indien dit overleg niet binnen een redelijke termijn tot beslechting van het geschil leidt, plegen de betrokken partijen zo spoedig mogelijk onderling overleg teneinde het geschil te beslechten via onderhandeling, onderzoek, bemiddeling, verzoening, arbitrage, gerechtelijke schikking of een andere vreedzaam instrument van hun keuze.

3.   Geschillen die niet op deze wijze worden beslecht, worden met instemming van alle bij het geschil betrokken partijen voorgelegd aan het Internationaal Gerechtshof, het Internationaal Hof voor het Recht van de Zee of ter arbitrage. Indien na voorlegging aan het Internationaal Gerechtshof, het Internationaal Hof voor het Recht van de Zee of ter arbitrage geen akkoord kan worden bereikt, blijven de partijen overleggen en samenwerken teneinde het geschil te beslechten overeenkomstig de voorschriften van het internationaal recht met betrekking tot de instandhouding van levende mariene rijkdommen.

DEEL 8

NIET BIJ DEZE OVEREENKOMST AANGESLOTEN PARTIJEN

Artikel 23

Niet bij deze overeenkomst aangesloten partijen

1.   De partijen moedigen niet bij deze overeenkomst aangesloten partijen ertoe aan tot deze overeenkomst toe te treden en/of overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst wet- en regelgeving vast te stellen en maatregelen ten uitvoer te leggen.

2.   De partijen nemen billijke, niet-discriminerende en transparante maatregelen die in overeenstemming zijn met deze overeenkomst en andere geldende bepalingen van internationaal recht om activiteiten die door niet bij deze overeenkomst aangesloten partijen worden verricht en de doeltreffende tenuitvoerlegging van deze overeenkomst ondermijnen, tegen te gaan.

DEEL 9

MONITORING, EVALUATIE EN BEOORDELING

Artikel 24

Monitoring, evaluatie en beoordeling

1.   In het kader van de FAO en de tot de FAO behorende ter zake relevantie instanties zien de partijen erop toe dat de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst geregeld en systematisch wordt gemonitored en geëvalueerd en dat de vooruitgang die met het oog op het bereiken van de doelstelling van deze overeenkomst wordt bereikt, wordt beoordeeld.

2.   Vier jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst organiseert de FAO een bijeenkomst van de partijen teneinde te evalueren en te beoordelen of deze overeenkomst doeltreffend is voor het bereiken van de erin vooropgestelde doelstelling. De partijen besluiten of meer van dergelijke bijeenkomsten vereist zijn.

DEEL 10

SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Ondertekening

Deze overeenkomst staat open voor ondertekening bij de FAO van de tweeëntwintigste dag van november 2009 tot en met de eenentwintigste dag van november 2010 door alle staten en regionale organisaties voor economische integratie.

Artikel 26

Ratificatie, aanvaarding en goedkeuring

1.   Deze overeenkomst dient te worden geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd door de ondertekenaars.

2.   De akten van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de depositaris.

Artikel 27

Toetreding

1.   Deze overeenkomst wordt na de periode waarin zij openstaat voor ondertekening, opengesteld voor toetreding door alle staten en regionale organisaties voor economische integratie.

2.   De akten van toetreding worden bij de depositaris neergelegd.

Artikel 28

Deelname door regionale organisaties voor economische integratie

1.   Wanneer een regionale organisatie voor economische integratie die een in bijlage IX, artikel 1, bij de overeenkomst bedoelde internationale organisatie is, geen bevoegdheid heeft over alle onder deze overeenkomst vallende onderwerpen, is bijlage IX bij de overeenkomst van overeenkomstige toepassing op de deelname van een dergelijke regionale organisatie voor economische integratie aan deze overeenkomst, met dien verstande dat de volgende bepalingen van die bijlage dan niet van toepassing zijn:

a)

artikel 2, eerste zin, en

b)

artikel 3, lid 1.

2.   Wanneer een regionale organisatie voor economische integratie die een in bijlage IX, artikel 1, bij de overeenkomst bedoelde internationale organisatie is, bevoegdheid heeft over alle onder deze overeenkomst vallende onderwerpen, zijn de volgende bepalingen van toepassing op de deelname van een dergelijke regionale organisatie voor economische integratie aan deze overeenkomst:

a)

bij ondertekening of toetreding verklaart de betrokken organisatie:

i)

dat zij bevoegd is voor alle onder deze overeenkomst vallende onderwerpen;

ii)

dat de bij die organisatie aangesloten staten derhalve geen bij de overeenkomst aangesloten partijen worden, behalve met betrekking tot de tot die staten behorende gebieden waarvoor de betrokken organisatie niet bevoegd is, en

iii)

dat zij de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van de staten aanvaardt;

b)

deelname van een dergelijke organisatie leidt in geen geval tot overdracht van met deze overeenkomst gepaard gaande rechten op de bij die organisatie aangesloten staten;

c)

wanneer de verplichtingen die een dergelijke organisatie uit hoofde van deze overeenkomst heeft, in conflict komen met de verplichtingen in het kader van de overeenkomst tot oprichting van die organisatie of daaraan gerelateerde wetsbesluiten, hebben de uit de onderhavige overeenkomst voortvloeiende verplichtingen voorrang.

Artikel 29

Inwerkingtreding

1.   Deze overeenkomst treedt in werking dertig dagen nadat de vijfentwintigste akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding overeenkomstig artikel 26 of 27 bij de depositaris wordt neergelegd.

2.   Voor elke ondertekenaar die deze overeenkomst na de inwerkingtreding ervan ratificeert, aanvaardt of goedkeurt, wordt deze overeenkomst van kracht op de dertigste dag na de dag waarop hij de akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring neerlegt.

3.   Voor elke staat of regionale organisatie voor economische integratie die tot deze overeenkomst toetreedt na de inwerkingtreding ervan, wordt deze overeenkomst van kracht op de dertigste dag na de dag waarop hij/zij de akte van toetreding neerlegt.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie neergelegde akte niet meegeteld naast de akten die door de bij die organisatie aangesloten staten zijn neergelegd.

Artikel 30

Voorbehouden en excepties

Ten aanzien van deze overeenkomst kunnen geen voorbehouden of excepties worden gemaakt.

Artikel 31

Verklaringen

Artikel 30 doet geen afbreuk aan het recht van een staat of regionale organisatie voor economische integratie om bij ondertekening van, ratificatie van, aanvaarding van, goedkeuring van of toetreding tot deze overeenkomst verklaringen, ongeacht de formulering of de benaming die eraan wordt gegeven, af te leggen, bijvoorbeeld ter bewerkstelliging van onderlinge overeenstemming tussen de eigen wet- en regelgeving en de bepalingen van deze overeenkomst, voor zover die verklaringen niet tot strekking of tot gevolg hebben de uitwerking van de bepalingen van deze overeenkomst op de betrokken staat of regionale organisatie voor economische integratie teniet te doen of te veranderen.

Artikel 32

Voorlopige toepassing

1.   Deze overeenkomst wordt voorlopig toegepast door een staat of een regionale organisatie voor economische integratie die door een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris instemt met voorlopige toepassing ervan. De voorlopige toepassing gaat in op de datum van ontvangst van de kennisgeving.

2.   De voorlopige toepassing door een staat of een regionale organisatie voor economische integratie eindigt bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst voor die staat of regionale organisatie voor economische integratie of bij schriftelijke kennisgeving aan de depositaris door die staat of die regionale organisatie voor economische integratie, van het voornemen om de voorlopige toepassing te beëindigen.

Artikel 33

Wijzigingen

1.   Partijen mogen na afloop van een periode van twee jaar die ingaat op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, wijzigingen van de overeenkomst voorstellen.

2.   Voorstellen tot wijziging van deze overeenkomst moeten schriftelijk bij de depositaris worden ingediend samen met een verzoek om een bijeenkomst van de partijen te organiseren met het oog op de bespreking van deze voorstellen. Dergelijke kennisgevingen en de antwoorden van de partijen op het verzoek worden door de depositaris aan alle partijen toegezonden. Tenzij de helft van de partijen binnen zes maanden na de datum van toezending van de kennisgeving bezwaar maakt tegen het verzoek, organiseert de depositaris een bijeenkomst van de partijen teneinde de voorgestelde wijziging te behandelen.

3.   Onverminderd artikel 34 worden wijzigingen van deze overeenkomst slechts vastgesteld indien de partijen die aanwezig zijn op de bijeenkomst waar deze wijziging wordt behandeld, daarover een consensus bereiken.

4.   Onverminderd artikel 34 wordt een door de bijeengekomen partijen vastgestelde wijziging voor de partijen die deze hebben geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd, van kracht op de negentigste dag nadat twee derde van de bij deze overeenkomst aangesloten partijen de akten van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring hebben neergelegd, waarbij wordt uitgegaan van het aantal partijen op de dag van vaststelling van de wijziging. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere partij van kracht op de negentigste dag nadat die partij haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van die wijziging heeft neergelegd.

5.   Voor de toepassing van dit artikel wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie neergelegde akte niet meegeteld naast de akten die door de bij die organisatie aangesloten staten zijn neergelegd.

Artikel 34

Bijlagen

1.   De bijlagen vormen een integraal onderdeel van deze overeenkomst en een verwijzing naar deze overeenkomst wordt beschouwd als een verwijzing naar de bijlagen ervan.

2.   Een wijziging van een bijlage bij deze overeenkomst kan worden vastgesteld door twee derde van de bij deze overeenkomst aangesloten partijen die aanwezig zijn op de bijeenkomst waar het voorstel tot wijziging van de bijlage wordt behandeld. Evenwel dient te worden gestreefd naar een consensus over wijzigingen van bijlagen. Wijzigingen van bijlagen worden in deze overeenkomst geïntegreerd en worden van kracht voor de aanvaardende partijen met ingang van de datum waarop de depositaris de kennisgeving van aanvaarding van een derde van de bij deze overeenkomst aangesloten partijen ontvangt, waarbij wordt uitgegaan van het aantal partijen op de datum van vaststelling van de wijziging. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere partij van kracht nadat de depositaris de kennisgeving van aanvaarding ervan door die partij heeft ontvangen.

Artikel 35

Terugtrekking

Een partij kan zich door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris te allen tijde uit deze overeenkomst terugtrekken na het verstrijken van één jaar vanaf de datum waarop de overeenkomst voor die partij in werking is getreden. De terugtrekking wordt één jaar nadat de depositaris de kennisgeving van terugtrekking heeft ontvangen, van kracht.

Artikel 36

De depositaris

De directeur-generaal van de FAO is depositaris van deze overeenkomst. De depositaris:

a)

zendt gewaarmerkte kopieën van deze overeenkomst toe aan elke ondertekenaar en elke partij;

b)

registreert deze overeenkomst, na de inwerkingtreding ervan, overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties;

c)

stelt elke ondertekenaar van deze overeenkomst en elke partij bij deze overeenkomst in kennis van:

i)

alle ondertekeningen, en alle akten van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring en toetreding die op grond van de artikelen 25, 26 en 27 worden ingediend;

ii)

de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst krachtens artikel 29;

iii)

voorstellen tot wijziging van deze overeenkomst en de vaststelling en inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 33;

iv)

voorstellen tot wijziging van de bijlagen en de vaststelling en inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 34, en

v)

terugtrekkingen uit deze overeenkomst overeenkomstig artikel 35.

Artikel 37

Authentieke teksten

De Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst van deze overeenkomst zijn gelijkelijk authentiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Rome, de tweeëntwintigste november tweeduizend negen.

BIJLAGE A

Door vaartuigen die om haventoegang verzoeken vooraf te verstrekken gegevens

Image

BIJLAGE B

Procedures voor havenstaatsinspecties

De inspecteurs:

a)

verifiëren, voor zover mogelijk, zo nodig onder meer via adequate contacten met de vlaggenstaat of aan de hand van internationale vaartuigregisters, of de aan boord gehouden vaartuigidentificatiedocumenten en de gegevens inzake de eigenaar van het vaartuig waarheidsgetrouw, volledig en correct zijn;

b)

verifiëren of de vlag en de merktekens van het vaartuig (zoals naam, extern registratienummer, scheepsidentificatienummer van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), internationale radioroepnaam en andere merktekens, voornaamste afmetingen) overeenstemmen met de in de documenten opgenomen gegevens;

c)

verifiëren, voor zover mogelijk of de machtigingen voor de visserij en de aan de visserij verwante activiteiten waarheidsgetrouw, volledig en correct zijn en overeenstemmen met de in bijlage A vermelde gegevens;

d)

controleren alle ter zake relevante aan boord gehouden documenten en registers, inclusief, voor zover mogelijk, de elektronische, alsmede de VMS-gegevens (VMS = satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen) van de vlaggenstaat of ter zake relevante regionale organisatie voor visserijbeheer (ROVB's). Relevante documenten zijn onder meer logboeken, vangst-, overladings- en handelsdocumenten, bemanningslijsten, opslagplattegronden en -tekeningen, beschrijvingen van visruimen en documenten die vereist zijn op grond van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten;

e)

verifiëren, voor zover mogelijk, al het relevante aan boord gehouden vistuig, met inbegrip van vistuig dat uit het zicht is opgeslagen, alsmede het desbetreffende materieel, en verifiëren, voor zover mogelijk, of dit in overeenstemming is met de in de machtigingen vastgestelde voorwaarden. De verificatie van het vistuig houdt, voor zover mogelijk, tevens in dat wordt gecontroleerd of met betrekking tot onder meer maaswijdte, twijndikte, toebehoren en voorzieningen, afmetingen en configuratie van netten, potten, dreggen, afmetingen van de haken en aantal haken de geldende regelgeving in acht wordt genomen en de merktekens overeenstemmen met wat voor het betrokken vaartuig is toegestaan;

f)

bepalen, voor zover mogelijk, of de aan boord gehouden vis is geoogst overeenkomstig de geldende machtigingen;

g)

onderzoeken de vangst, onder meer aan de hand van bemonstering, teneinde de hoeveelheid en de samenstelling ervan te bepalen. Daarbij mogen de inspecteurs de containers openen waarin de vis is voorverpakt en mogen zij de vangst of de containers verplaatsen om de correcte staat van de visruimen te controleren. Een dergelijk onderzoek kan een inspectie van het producttype en een nominaalgewichtsbepaling omvatten;

h)

beoordelen of duidelijk bewijs voorhanden is op basis waarvan kan worden aangenomen dat een vaartuig betrokken is bij IOO-visserij of aan de visserij verwante activiteiten ter ondersteuning van dergelijke visserij;

i)

leggen aan de kapitein van het vaartuig het door de inspecteur en de kapitein te ondertekenen verslag over de inspectiebevindingen over, met inbegrip van eventueel te nemen maatregelen. De ondertekening van het verslag door de kapitein geldt slechts als bewijs van ontvangst van een exemplaar van het verslag. De kapitein krijgt de gelegenheid op- of aanmerkingen aan het verslag toe te voegen en, in voorkomend geval, de ter zake relevante autoriteiten van de vlaggenstaat te contacteren, met name wanneer hij het erg moeilijk heeft de inhoud van het verslag te begrijpen. Aan de kapitein wordt een kopie van het verslag ter beschikking gesteld, en

j)

zorgen, voor zover dat noodzakelijk en mogelijk is, voor een vertaling van de relevante documenten.

BIJLAGE C

Verslag over de inspectiebevindingen

Image

Image

BIJLAGE D

INFORMATIESYSTEMEN INZAKE HAVENSTAATMAATREGELEN

Bij de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst dienen de partijen:

a)

te streven naar de invoering van elektronische communicatie overeenkomstig artikel 16;

b)

voor zover mogelijk websites op te zetten waarop de lijst van krachtens artikel 7 aangewezen havens, alsmede de overeenkomstig de ter zake relevante bepalingen van de overeenkomst genomen maatregelen worden bekendgemaakt;

c)

de inspectieverslagen zo vaak mogelijk te voorzien van een uniek, met de drielettercode van de havenstaat beginnend referentienummer en de identificatie van de instantie van afgifte;

d)

in de bijlagen A en C zoveel mogelijk gebruik te maken van het hieronder opgenomen internationale coderingssysteem, en andere coderingen in de internationale codering om te zetten.

landen/gebieden

:

ISO-3166-drieletterlandencode

soorten

:

ASFIS-drielettercode (bekend als de FAO-drielettercode)

vaartuigtypes

:

ISSCFV-code (bekend als de FAO-lettercode)

vistuigtypes

:

ISSCFG-code (bekend als de FAO-lettercode)

BIJLAGE E

Richtsnoeren voor de opleiding van inspecteurs

De opleidingsprogramma's voor havenstaatinspecteurs dienen ten minste de volgende gebieden te bestrijken:

1.

Ethiek;

2.

Gezondheid, veiligheid en beveiliging;

3.

Geldende nationale wet- en regelgeving, bevoegdheidsgebieden en instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ter zake relevante ROVB's, en geldend internationaal recht;

4.

Verzameling, beoordeling en bewaring van bewijsstukken;

5.

Algemene inspectieprocedures, zoals opstelling van verslagen en interviewtechnieken;

6.

Analyse van informatie, zoals logboeken, elektronische documenten en de achtergrond van het vaartuig (naam, eigenaar en vlaggenstaat), die nodig is voor de validering van door de kapitein van het vaartuig verstrekte gegevens;

7.

Het aan boord gaan van het vaartuig en het uitvoeren van inspecties op het vaartuig, inclusief het inspecteren van de ruimen en het berekenen van de capaciteit van de ruimen;

8.

Verificatie en validering van gegevens over aanlanding, overlading, verwerking en aan boord gehouden vis, inclusief het gebruik van omrekeningsfactoren voor de verschillende soorten en producten;

9.

Identificatie van vissoorten en het meten van de lengte en van andere biologische parameters;

10.

Identificatie van vaartuigen en vistuig, en technieken voor de inspectie en meting van vistuig;

11.

Materiaal en werking van VMS en andere elektronische opsporingssystemen, en

12.

Naar aanleiding van een inspectie te nemen maatregelen.


VERKLARING BETREFFENDE DE BEVOEDHEID VAN DE EUROPESE UNIE MET BETREKKING TOT AANGELEGENHEDEN IN HET KADER VAN DE OVEREENKOMST INZAKE HAVENSTAATMAATREGELEN OM ILLEGALE, ONGEMELDE EN ONGEREGLEMENTEERDE VISSERIJ TE VOORKOMEN, TEGEN TE GAAN EN TE BEËINDIGEN

(Verklaring op grond van artikel 28, lid 2, onder a), van de overeenkomst)

1.

Krachtens artikel 28, lid 2, onder a), van de overeenkomst moeten regionale organisaties voor economische integratie met bevoegdheid voor alle onder deze overeenkomst vallende onderwerpen, bij ondertekening of toetreding een verklaring in die zin afleggen.

2.

Krachtens artikel 1, onder h), van de overeenkomst wordt onder „regionale organisatie voor economische integratie” verstaan een regionale organisatie voor economische integratie waaraan de daartoe behorende lidstaten de bevoegdheid hebben overgedragen voor de aangelegenheden waarop deze overeenkomst betrekking heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om namens de daartoe behorende lidstaten bindende beslissingen inzake die aangelegenheden te nemen;

3.

De Europese Unie wordt beschouwd als een regionale organisatie voor economische integratie in de zin van de hierboven geciteerde artikelen.

4.

Bijgevolg verklaart de Europese Unie hierbij dat:

i)

zij bevoegd is voor alle onder de overeenkomst vallende onderwerpen;

ii)

haar lidstaten zich derhalve niet als staat bij de overeenkomst kunnen aansluiten, behalve met betrekking tot onder hun soevereiniteit ressorterende gebieden waarvoor de Europese Unie niet bevoegd is.

De huidige lidstaten van de Europese Unie zijn: het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

iii)

zij de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van de staten aanvaardt.

5.

De Europese Unie verklaart dat zij bij in artikel 28, lid 2, onder c), van de overeenkomst bedoelde conflicten de uit die bepaling voortvloeiende plichten zal vervullen overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie van de Europese Unie.


VERORDENINGEN

22.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 715/2011 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2011

houdende vijftiende wijziging van Verordening (EG) nr. 1763/2004 van de Raad tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1763/2004 van de Raad van 11 oktober 2004 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) (1), en met name artikel 10, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1763/2004 worden de personen opgesomd wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

De Commissie is gemachtigd deze bijlage te actualiseren, rekening houdend met de besluiten van de Raad tot uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/694/GBVB van de Raad van 11 oktober 2004 inzake verdere maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het ICTY (2). Gemeenschappelijk Standpunt 2004/694/GBVB is vervangen door Besluit 2010/603/GBVB van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende aanvullende maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het ICTY (3). Uitvoeringsbesluit 2011/422/GBVB van de Raad (4) legt Besluit 2010/603/GBVB ten uitvoer.

(3)

Verordening (EG) nr. 1763/2004 geeft uitvoering aan Besluit 2010/603/GBVB voor zover maatregelen op het niveau van de Unie vereist zijn. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1763/2004 dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1763/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2011.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 315 van 14.10.2004, blz. 14.

(2)  PB L 315 van 14.10.2004, blz. 52.

(3)  PB L 265 van 8.10.2010, blz. 15.

(4)  PB L 188 van 19.7.2011, blz. 19.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1763/2004 wordt volgende vermelding geschrapt:

„14.

Mladić, Ratko. Geboortedatum: 12.3.1942. Geboorteplaats: Bozanovici, gemeente Kalinovik, Bosnië en Herzegovina. Nationaliteit: a) van Bosnië en Herzegovina, b) van Servië en Montenegro.”.


BESLUITEN

22.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/21


BESLUIT VAN DE RAAD

van 12 juli 2011

houdende bepaling van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag voor het secretariaat-generaal van de Raad en tot intrekking van Besluit 2006/491/EG, Euratom

(2011/444/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (1), en met name artikel 2 van genoemd statuut en artikel 6 van genoemde regeling,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 240, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie staat het secretariaat-generaal van de Raad onder leiding van een secretaris-generaal.

(2)

Er dient een nieuw besluit houdende bepaling van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag voor het secretariaat-generaal van de Raad te worden vastgesteld, en Besluit 2006/491/EG, Euratom (2) dient te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bevoegdheden die volgens het Statuut van de ambtenaren aan het tot aanstelling bevoegde gezag en volgens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan het tot het sluiten van de overeenkomsten bevoegde gezag toekomen, worden, wat het secretariaat-generaal van de Raad betreft, uitgeoefend:

a)

door de Raad ten aanzien van de secretaris-generaal;

b)

door de Raad, op voorstel van de secretaris-generaal, voor de toepassing van de artikelen 1 bis, 30, 34, 41, 49, 50 en 51 van het statuut op de directeuren-generaal;

c)

door de secretaris-generaal in alle andere gevallen.

De secretaris-generaal wordt gemachtigd zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk over te dragen aan de directeur-generaal van de Administratie waar het gaat om de toepassing van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en om de toepassing van het Statuut op de ambtenaren van de functiegroep AST, met uitzondering van de bevoegdheden voor de aanstelling of de beëindiging van de dienst van de ambtenaren of voor de aanstelling van de andere personeelsleden.

Artikel 2

Besluit 2006/491/EG, Euratom wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(2)  Besluit van de Raad van 27 juni 2006 houdende bepaling van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag voor het secretariaat-generaal van de Raad (PB L 194 van 14.7.2006, blz. 29).


22.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/22


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 12 juli 2011

waarbij Duitsland overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG wordt gemachtigd een verlaagd tarief van elektriciteitsbelasting toe te passen op stroom die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen die zijn afgemeerd op een ligplaats in een haven (walstroom)

(2011/445/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (1), en met name artikel 19,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief van 27 december 2010 heeft Duitsland overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG verzocht te worden gemachtigd om een verlaagd tarief van elektriciteitsbelasting te mogen toepassen op stroom die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen die zijn afgemeerd op een ligplaats in een haven (walstroom).

(2)

Met deze belastingvermindering wil Duitsland een ruimer gebruik van walstroom stimuleren als een minder milieubelastende manier om schepen die zijn afgemeerd op een ligplaats in een haven, van stroom te voorzien in vergelijking met de verbranding van bunkerbrandstoffen aan boord van schepen.

(3)

In de mate dat het gebruik van walstroom de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen voorkomt die gepaard gaat met de verbranding van bunkerbrandstoffen aan boord van afgemeerde schepen, draagt de maatregel bij aan de verbetering van de lokale luchtkwaliteit in havensteden. Er wordt dan ook verwacht dat de maatregel zal bijdragen aan de doelstellingen van het uniale milieu- en gezondheidsbeleid.

(4)

De machtiging van Duitsland om een verlaagd tarief van elektriciteitsbelasting toe te passen op walstroom, gaat niet verder dan wat nodig is om de hierboven genoemde doelstelling te bereiken, aangezien stroomopwekking aan boord in de meeste gevallen nog altijd het interessantste alternatief zal zijn vanuit concurrentieoogpunt. Om dezelfde reden, en ook omdat de technologie momenteel nog niet wijdverbreid is op de markt, valt niet te verwachten dat de maatregel gedurende zijn looptijd tot grote concurrentieverstoringen zal leiden en zal zij daarom de goede werking van de interne markt niet belemmeren.

(5)

Uit artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2003/96/EG volgt dat iedere uit hoofde van die bepaling verleende machtiging in de tijd beperkt moet zijn. Ermee rekening houdende dat de looptijd lang genoeg moet zijn om de havenbeheerders er niet van te weerhouden de nodige investeringen te verrichten, maar ook dat de situatie in Duitsland te gepasten tijde moet kunnen worden geëvalueerd en dat moet worden vermeden dat de toekomstige ontwikkelingen in het bestaande wetgevingskader worden ondergraven, is het passend de gevraagde machtiging te verlenen voor een termijn van drie jaar, op voorwaarde evenwel dat er vóór de geplande vervaldatum geen algemene bepalingen ter zake van toepassing worden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Duitsland wordt gemachtigd een verlaagd tarief van elektriciteitsbelasting toe te passen op stroom die rechtstreeks wordt geleverd aan andere schepen dan particuliere pleziervaartuigen die zijn afgemeerd op een ligplaats in een haven, mits de in artikel 10 van Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveaus in acht worden genomen.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de kennisgeving ervan.

Het vervalt op 16 juli 2014.

Indien evenwel de Raad, handelend op basis van artikel 113 van het Verdrag, algemene regels betreffende belastingvoordelen voor walstroom vaststelt, komt dit besluit te vervallen op de dag waarop die algemene regels van toepassing worden.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.


22.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/23


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 11 juli 2011

inzake de financiële bijdrage van de Unie voor 2011 aan de nationale programma's van 15 lidstaten (Bulgarije, Duitsland, Estland, Ierland, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Finland) voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4918)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2011/446/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (1), en met name artikel 24, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 861/2006 is vastgesteld tegen welke voorwaarden de lidstaten een bijdrage van de Europese Unie kunnen ontvangen voor uitgaven die zij in het kader van hun nationale programma's voor het verzamelen en beheren van gegevens verrichten. Deze programma's moeten worden opgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 665/2008 van de Commissie van 14 juli 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (3).

Bulgarije, Duitsland, Estland, Ierland, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Finland hebben hun nationale programma’s voor 2011-2013 ingediend overeenkomstig artikel 4, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 199/2008. Deze programma’s zijn in 2011 goedgekeurd overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 199/2008.

Deze lidstaten hebben voor de periode 2011-2013 jaarlijkse begrotingsramingen ingediend overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1078/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, wat betreft de uitgaven van de lidstaten voor de verzameling en het beheer van de basisgegevens over de visserij (4). De Commissie heeft de jaarlijkse begrotingsramingen van de lidstaten geëvalueerd overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1078/2008, daarbij rekening houdend met de goedgekeurde nationale programma’s.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1078/2008 dient de Commissie zich voor de goedkeuring van de jaarlijkse begrotingsraming en het besluit over de jaarlijkse financiële bijdrage van de Unie voor elk nationaal programma te houden aan de in artikel 24 van Verordening (EG) nr. 861/2006 bedoelde procedure en uit te gaan van de resultaten van de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1078/2008 bedoelde evaluatie van de jaarlijkse begrotingsraming.

Krachtens artikel 24, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 861/2006 dient de Commissie een besluit te nemen over het percentage van de financiële bijdrage. Krachtens artikel 16 van die verordening mag de medefinanciering die de Unie voor het verzamelen van basisgegevens verleent, niet meer bedragen dan 50 % van de subsidiabele uitgaven die de lidstaten voor de uitvoering van een programma voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector verrichten.

(3)

Dit besluit dient te worden beschouwd als een financieringsbesluit in de zin van artikel 75, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5).

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het maximale totaalbedrag van de financiële bijdrage van de Unie die voor 2011 aan elke lidstaat dient te worden uitgekeerd met het oog op de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector, alsmede het percentage van de financiële bijdrage van de Unie, worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Bulgarije, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië en de Republiek Finland.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2011.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1.

(3)  PB L 186 van 15.7.2008, blz. 3.

(4)  PB L 295 van 4.11.2008, blz. 24.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


BIJLAGE

NATIONALE PROGRAMMA'S 2011-2013

SUBSIDIABELE UITGAVEN EN MAXIMALE BIJDRAGE VAN DE UNIE VOOR 2011

(in EUR)

Lidstaat

Subsidiabele uitgaven

Maximale bijdrage van de Unie

(Medefinancieringspercentage van 50 %)

Bulgarije

366 500,00

183 250,00

Duitsland

6 615 835,00

3 307 917,50

Estland

626 997,00

313 498,50

Ierland

5 831 252,00

2 915 626,00

Frankrijk

14 408 590,00

7 204 295,00

Italië

7 799 304,00

3 899 652,00

Cyprus

489 211,00

244 605,50

Letland

309 381,00

154 690,50

Litouwen

279 742,00

139 871,00

Malta

576 570,00

288 285,00

Polen

1 046 307,00

523 153,50

Portugal

4 289 311,00

2 144 655,50

Roemenië

634 469,00

317 234,50

Slovenië

207 349,00

103 674,50

Finland

1 736 460,00

868 230,00

TOTAAL

45 217 278,00

22 608 639,00


22.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/25


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2011

tot rectificatie van Besluit 2010/152/EU houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5139)

(Slechts de tekst in de Poolse taal is authentiek)

(2011/447/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name artikel 7, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), en met name artikel 31,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2010/152/EU (3) heeft de Commissie een bedrag van in totaal 279 794 442,15 PLN en 25 583 996,81 EUR, waaronder 180 448 032,62 PLN voor uitgaven die Polen in de programmeringsperiode 2000-2006 heeft gedaan voor oppervlaktegebonden plattelandsontwikkelingsmaatregelen, aan EU-financiering onttrokken. In de bijlage bij dat besluit werd ten onrechte aangegeven dat het bedrag diende te worden geboekt op begrotingspost 6701„Goedkeuring van de ELGF-rekeningen — Bestemmingsontvangsten”. Aangezien de correctie betrekking heeft op de uitgaven in het kader van het tijdelijk plattelandsontwikkelingsinstrument (TRDI), had het bedrag moeten worden geboekt op begrotingspost 6500„Financiële correcties geboekt in het kader van de structuurfondsen, het Cohesiefonds en het Europees Visserijfonds”.

(2)

Overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (4) worden, wat het ELGF betreft, de aan EU-financiering te onttrekken bedragen in mindering gebracht op de maandelijkse betalingen voor de uitgaven die zijn gedaan in de tweede maand na het betrokken besluit. Daarom was het bedrag van 180 448 032,62 PLN in euro omgerekend aan de hand van de wisselkoers van 29 april 2010, wat neerkwam op 46 087 919,86 EUR.

(3)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 27/2004 van de Commissie van 5 januari 2004 houdende overgangsbepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad met betrekking tot de financiering door het EOGFL, afdeling Garantie, van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling in Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (5) luiden besluiten van de Commissie met betrekking tot de plattelandsontwikkeling in Polen in euro. De correcties betreffende het TRDI die in de besluiten worden uitgedrukt in de nationale valuta, moeten bijgevolg in euro worden omgerekend. Voor deze omrekening wordt gebruikgemaakt van de gemiddelde wisselkoers in het begrotingsjaar waarin de te corrigeren TRDI-uitgaven zijn gedaan. Aangezien het bedrag van 180 448 032,62 PLN een correctie betreft voor de TRDI-uitgaven in de begrotingsjaren 2005, 2006 en 2007, levert de omrekening volgens deze methode een bedrag op van 46 430 682,69 EUR.

(4)

Besluit 2010/152/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gerectificeerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Alle gegevens in de bijlage bij Besluit 2010/152/EU die betrekking hebben op Polen, worden vervangen door de gegevens in de bijlage bij het onderhavige besluit.

Artikel 2

Om boekhoudkundige redenen declareert Polen het bedrag van 46 087 919,86 EUR voor terugbetaling op begrotingspost 6701„Goedkeuring van de ELGF-rekeningen — Bestemmingsontvangsten”.

De Commissie geeft een opdracht tot terugbetaling voor een bedrag van 46 430 682,69 EUR met het oog op de uitvoering van de financiële correcties met betrekking tot het TRDI op begrotingspost 6500„Financiële correcties geboekt in het kader van de structuurfondsen, het Cohesiefonds en het Europees Visserijfonds”.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2011.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(3)  PB L 63 van 12.3.2010, blz. 7.

(4)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 90.

(5)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 36.


BIJLAGE

BEGROTINGSPOST 6701

LS

Maatregel

BJ

Reden voor de correctie

Aard

%

Valuta

Bedrag

Reeds afgetrokken

Financiële gevolgen

„PL

Rechtstreekse betalingen

2006

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

EENMALIG

 

PLN

–87 534 475,32

0,00

–87 534 475,32

PL

Rechtstreekse betalingen

2006

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

FORFAITAIR

5,00

PLN

–11 811 934,21

0,00

–11 811 934,21

PL

Rechtstreekse betalingen

2007

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

FORFAITAIR

5,00

EUR

–2 293 418,87

0,00

–2 293 418,87

PL

Rechtstreekse betalingen

2007

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

EENMALIG

 

EUR

–23 290 577,94

0,00

–23 290 577,94

PL

Financiële audit — Overschrijding

2008

Overschrijding van financiële maxima

EENMALIG

 

EUR

0,00

–1 894 213,61

1 894 213,61

Totaal PL (PLN)

–99 346 409,53

0,00

–99 346 409,53

Totaal PL (EUR)

–25 583 996,81

–1 894 213,61

–23 689 783,20


BEGROTINGSPOST 6500

LS

Maatregel

BJ

Reden voor de correctie

Aard

%

Valuta

Bedrag

Reeds afgetrokken

Financiële gevolgen

„PL

Plattelandsontwikkeling EOGFL Overgangsinstrument (2000-2006)

2005

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

FORFAITAIR

5,00

PLN

–1 408 667,08

0,00

–1 408 667,08

PL

Plattelandsontwikkeling EOGFL Overgangsinstrument (2000-2006)

2006

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

EENMALIG

 

PLN

–18 510 167,85

0,00

–18 510 167,85

PL

Plattelandsontwikkeling EOGFL Overgangsinstrument (2000-2006)

2006

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

FORFAITAIR

5,00

PLN

–69 151 379,37

0,00

–69 151 379,37

PL

Plattelandsontwikkeling EOGFL Overgangsinstrument (2000-2006)

2007

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

EENMALIG

 

PLN

–12 943 389,24

0,00

–12 943 389,24

PL

Plattelandsontwikkeling EOGFL Overgangsinstrument (2000-2006)

2007

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond niet volledig gevectoriseerd.

Niet-subsidiabele grond geaccepteerd voor betalingen.

Te laag aantal controles ter plaatse in regio's met hoge foutenpercentages. Onjuiste toepassing van bepalingen inzake opzettelijke niet-naleving.

FORFAITAIR

5,00

PLN

–78 434 429,08

0,00

–78 434 429,08

Totaal PL (PLN)

– 180 448 032,62

0,00

– 180 448 032,62


Totaal-Generaal (PLN)

– 279 794 442,15

0,00

– 279 794 442,15

Totaal-Generaal (EUR)

–25 583 996,81

–1 894 213,61

–23 689 783,20


INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN

22.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/29


Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over de invoering van een Transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE EUROPESE COMMISSIE (hierna „partijen” genoemd),

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 11, leden 1 en 2, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 295, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna samen „de Verdragen” genoemd),

Overwegende dat de Europese beleidsmakers niet geïsoleerd van de maatschappij functioneren, maar een open, transparante en regelmatige dialoog voeren met vertegenwoordigende organisaties en met het maatschappelijk middenveld,

KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

I.   INVOERING VAN HET TRANSPARANTIEREGISTER

1.

Overeenkomstig hun streven naar transparantie komen partijen overeen een gemeenschappelijk „Transparantieregister” (hierna „het register” genoemd) in te voeren en te beheren voor de inschrijving van, en het toezicht op, de organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid.

II.   BEGINSELEN VAN HET REGISTER

2.

Bij de invoering en het beheer van het register wordt voortgebouwd op de bestaande registratiesystemen die door het Europees Parlement in 1996 en de Europese Commissie in juni 2008 zijn ingesteld en in gang gezet, en die een aanvulling hebben gekregen door de inspanningen van de gezamenlijke werkgroep van het Europees Parlement en de Europese Commissie en door de aanpassingen ervan als gevolg van de opgedane ervaring en de verzamelde informatie van belanghebbenden, zoals uiteengezet in de mededeling van de Europese Commissie „Europees transparantie-initiatief: het register van belangenvertegenwoordigers, een jaar later” van 28 oktober 2009 (1). Deze benadering laat onverlet en loopt niet vooruit op de doelstellingen van het Europees Parlement die zijn uiteengezet in zijn resolutie van 8 mei 2008 over de ontwikkeling van het kader voor de activiteiten van belangenvertegenwoordigers (lobbyisten) bij de instellingen van de Europese Unie (2).

3.

Bij de invoering en het beheer van het register worden de algemene beginselen van het Unierecht, waaronder het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, in acht genomen.

4.

De invoering en het beheer van het register eerbiedigt het recht van de leden van het Europees Parlement om hun parlementaire mandaat zonder beperkingen uit te oefenen en vormt geen belemmering voor de achterban van de leden om toegang te krijgen tot de gebouwen van het Europees Parlement.

5.

De invoering en het beheer van het register doet geen afbreuk aan de bevoegdheden of prerogatieven van partijen en heeft geen invloed op hun organisatorische bevoegdheden.

6.

Partijen streven ernaar alle actoren die gelijksoortige activiteiten verrichten, op dezelfde manier te behandelen, en voor de registratie van organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid, gelijke voorwaarden te scheppen.

III.   STRUCTUUR VAN HET REGISTER

7.

Het register omvat het volgende:

a)

een aantal richtsnoeren voor het register:

het toepassingsgebied van het register, de in aanmerking komende activiteiten en de uitzonderingen;

de afdelingen die zijn opengesteld voor registratie (bijlage I);

de door de inschrijvers te verstrekken informatie, waaronder vereisten inzake financiële informatie (bijlage II);

b)

een gedragscode (bijlage III);

c)

een klachtenregeling en maatregelen die moeten worden genomen in geval van niet-naleving van de gedragscode, waaronder de procedure voor het onderzoek en de behandeling van klachten (bijlage IV).

IV.   TOEPASSINGSGEBIED VAN HET REGISTER

Onder het toepassingsgebied vallende activiteiten

8.

Het toepassingsgebied van het register omvat alle activiteiten, met uitzondering van de in deel IV uitgesloten activiteiten, die erop gericht zijn de beleidsvorming, uitvoering van het beleid of de besluitvorming van de EU-instellingen direct of indirect te beïnvloeden, ongeacht het gebruikte communicatiekanaal of communicatiemiddel, zoals uitbesteding, media, overeenkomsten met professionele tussenpersonen, denktanks, platformen, fora, campagnes of burgerinitiatieven. Deze activiteiten omvatten onder meer het contacteren van leden van het Parlement, ambtenaren of andere personeelsleden van de EU-instellingen, het voorbereiden, laten circuleren of versturen van brieven, informatiemateriaal of discussiestukken en standpuntnota's, en het organiseren van evenementen, vergaderingen of promotionele activiteiten en sociale evenementen of conferenties door middel van uitnodigingen aan leden van het Parlement, ambtenaren of andere personeelsleden van de EU-instellingen. Hieronder vallen ook vrijwillige bijdragen en de deelname aan formele raadplegingen inzake voorgenomen EU-wet- of regelgeving en andere openbare raadplegingen.

9.

Van alle organisaties en als zelfstandige werkzame personen, ongeacht hun juridische status, die deelnemen aan de activiteiten die onder het toepassingsgebied van het register vallen, wordt verwacht dat zij zich in het register inschrijven (3).

Uitgesloten activiteiten

10.

De volgende activiteiten zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van het register:

a)

activiteiten op het gebied van juridisch en ander professioneel advies, voor zover deze betrekking hebben op het uitoefenen van het fundamentele recht van een cliënt of cliënte op een eerlijk proces, met inbegrip van het recht op verdediging in administratieve procedures, zoals gevoerd door advocaten of andere personen die hierbij beroepshalve zijn betrokken. De volgende activiteiten vallen niet onder het toepassingsgebied van het register (ongeacht welke partijen daaraan deelnemen): adviserende werkzaamheden en contacten met openbare instanties bedoeld om een cliënt of cliënte beter te informeren over een algemene rechtstoestand, over zijn of haar specifieke rechtspositie, of te adviseren over de vraag of bepaalde juridische of administratieve stappen al dan niet passend zijn of naar geldend recht zijn toegestaan; advies aan een cliënt of cliënte om hem of haar te helpen ervoor te zorgen dat zij bij hun activiteiten het recht naleven; vertegenwoordiging in het kader van een verzoenings- of bemiddelingsprocedure die is gericht op het voorkomen van voorlegging van een geschil aan een rechterlijke of administratieve instantie. Dit geldt voor alle bedrijfssectoren in de Europese Unie, en beperkt zich niet tot bepaalde specifieke procedures (mededinging). Activiteiten die een onderneming en haar adviseurs verrichten als betrokken partij bij een specifieke juridische of administratieve zaak die rechtstreeks verband houden met die zaak en die niet gericht zijn op wijziging van het bestaande juridische kader, vallen niet onder het toepassingsgebied van het register;

b)

activiteiten van de sociale partners als deelnemers aan de sociale dialoog (vakbonden, werkgeversverenigingen, enz.) bij het vervullen van de hun bij de Verdragen toegewezen taken. Dit is van overeenkomstige toepassing voor iedere entiteit die krachtens de Verdragen een institutionele rol heeft;

c)

activiteiten als antwoord op een direct en persoonlijk verzoek van een EU-instelling of lid van het Europees Parlement, zoals incidentele of regelmatige verzoeken om feitelijke informatie, data of expertise, en/of persoonlijke uitnodigingen voor openbare hoorzittingen of voor deelname aan de werkzaamheden van raadgevende comités of vergelijkbare fora.

Bijzondere bepalingen

11.

De kerken en religieuze gemeenschappen vallen niet onder het register. Van de vertegenwoordigende instanties of juridische lichamen, kantoren en netwerken bedoeld om hen bij contacten met de EU-instellingen te vertegenwoordigen, alsmede hun verenigingen wordt evenwel verwacht dat zij zich in het register inschrijven.

12.

De politieke partijen vallen niet onder het register. Van de door de politieke partijen opgerichte of ondersteunde organisaties die zich bezighouden met activiteiten die onder het toepassingsgebied van het register vallen, worden evenwel verwacht dat zij zich in het register inschrijven.

13.

De plaatselijke, regionale en gemeentelijke autoriteiten vallen niet onder het register. Van de vertegenwoordigende instanties of juridische lichamen, kantoren en netwerken van deze autoriteiten, bedoeld om hen bij contacten met de EU-instellingen te vertegenwoordigen, alsmede hun verenigingen, wordt evenwel verwacht dat zij zich in het register inschrijven.

14.

Van netwerken, platformen of andere vormen van collectieve activiteit zonder juridische status of rechtspersoonlijkheid, maar die feitelijk een georganiseerde invloed uitoefenen en zich bezighouden met activiteiten die onder het toepassingsgebied van het register vallen, wordt verwacht dat zij zich in het register inschrijven. De leden ervan dienen in deze gevallen één van hen aan te wijzen als contactpersoon voor de contacten met de administratie van het register.

15.

Voor de financiële verklaring in het register, moeten de activiteiten in aanmerking worden genomen die zijn gericht op alle EU-instellingen, -agentschappen en -organen, en hun leden en ambtenaren en andere personeelsleden. Deze activiteiten omvatten ook activiteiten die gericht zijn op de organen van de lidstaten die op EU niveau betrokken zijn bij de besluitvorming van de EU.

16.

De Europese netwerken, federaties van organisaties, verenigingen of platformen worden aangemoedigd gemeenschappelijke, transparante richtsnoeren voor hun leden op te stellen, waarin de activiteiten worden vastgesteld die onder het toepassingsgebied van het register vallen. Van hen wordt verwacht dat zij deze richtsnoeren openbaar maken.

V.   TOEPASSELIJKE REGELS VOOR DE INSCHRIJVERS

17.

Door de inschrijving geldt voor de betrokken organisaties en personen het volgende

zij stemmen ermee in, dat de door hen verstrekte en in het register op te nemen informatie openbaar is;

zij stemmen ermee in, te handelen in overeenstemming met de gedragscode, en indien nodig, de tekst te verstrekken van de beroepsgedragscode waaraan zij gebonden zijn;

zij garanderen, dat de verstrekte en in het register op te nemen informatie juist is;

zij aanvaarden, dat klachten tegen hen zullen worden behandeld op grond van de bepalingen in de gedragscode die het register ondersteunt;

zij stemmen ermee in, onderworpen te zijn aan maatregelen die moeten worden toegepast bij niet-naleving van de gedragscode en erkennen dat bij niet-nakoming van de in de gedragscode neergelegde bepalingen de in bijlage IV vastgestelde maatregelen jegens hen kunnen worden toegepast;

zij nemen kennis van het feit dat partijen, op verzoek en met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (4), de briefwisseling en andere documenten met betrekking tot de activiteiten van de inschrijvers openbaar moeten maken.

VI.   MAATREGELEN IN GEVAL VAN NIET-NALEVING VAN DE GEDRAGSCODE

18.

De niet-naleving van de gedragscode door de inschrijvers of hun vertegenwoordigers kan, na een onderzoek waarbij het evenredigheidsbeginsel en het recht van verdediging naar behoren in acht zijn genomen, leiden tot het nemen van de in bijlage IV neergelegde maatregelen, zoals schorsing of schrapping uit het register en, in voorkomend geval, tot intrekking van de aan de betrokken persoon of diens organisatie uitgereikte toegangspasjes voor het Europees Parlement. Het besluit om deze maatregelen toe te passen kan op de website van het register worden gepubliceerd.

19.

Eenieder kan, overeenkomstig de in bijlage IV neergelegde procedure, een met concrete feiten ondersteunde klacht indienen over vermeende niet-naleving van de gedragscode.

VII.   UITVOERING

20.

De secretarissen-generaal van het Europees Parlement en de Europese Commissie dragen zorg voor het toezicht op het systeem en de belangrijkste operationele aspecten en nemen in onderlinge overeenstemming de nodige maatregelen voor de uitvoering van dit akkoord.

21.

Voor de uitvoering van het systeem voeren de diensten van het Europees Parlement en de Europese Commissie een onderlinge operationele structuur in genaamd „gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister”. Dit wordt overeenkomstig een regeling tussen de bevoegde diensten samengesteld uit ambtenaren van het Europees Parlement en de Europese Commissie. Het gezamenlijke secretariaat van het Transparantieregister wordt gecoördineerd door een afdelingshoofd binnen het secretariaat-generaal van de Europese Commissie. Het heeft onder meer tot taak maatregelen uit te voeren die bijdragen tot de kwaliteit van de inhoud van het register.

22.

De afgifte van en de controle op toegangspasjes voor de gebouwen van het Europees Parlement met een lange geldigheidsduur blijven toekomen aan die instelling. Deze pasjes worden slechts afgegeven aan personen die optreden namens of werken voor organisaties die onder het toepassingsgebied van het register vallen wanneer deze organisaties of personen zich in het register hebben ingeschreven. De inschrijving geeft echter geen automatisch recht op een pasje.

23.

Hoewel het systeem gezamenlijk wordt beheerd, blijven de partijen vrij het register onafhankelijk voor hun eigen doeleinden te gebruiken, waaronder het geven van stimulansen, zoals het verstrekken van informatie aan de inschrijvers bij openbare raadplegingen of bij het organiseren van evenementen.

24.

Partijen organiseren passende projecten voor opleiding en interne communicatie om bij de leden en het personeel de bewustwording inzake het register en de klachtenprocedure te verhogen.

25.

Partijen nemen passende externe maatregelen ter verhoging van de bewustwording inzake het register en ter bevordering van het gebruik ervan.

26.

Een aantal uit de databank van het register afkomstige basisstatistieken wordt regelmatig op de Europawebsite gepubliceerd en via een gebruikersvriendelijke zoekmachine toegankelijk gemaakt. De openbare inhoud van deze databank is op verzoek toegankelijk in een door een elektronische machine leesbare vorm.

27.

De secretarissen-generaal van het Europees Parlement en de Europese Commissie dienen, na overleg met de belanghebbenden, een jaarverslag over de werking van het register in bij de verantwoordelijke ondervoorzitters van het Europees Parlement respectievelijk vicevoorzitters van de Europese Commissie.

VIII.   BETROKKENHEID VAN ANDERE INSTELLINGEN EN ORGANEN

28.

De Europese Raad en de Raad worden uitgenodigd zich bij het register aan te sluiten. De andere EU-instellingen, -organen en -agentschappen worden aangemoedigd het systeem te gebruiken als referentie-instrument voor hun eigen interactie met organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid.

IX.   SLOTBEPALINGEN

29.

De overgang van de bestaande registers van partijen naar het nieuwe gemeenschappelijke register vindt plaats gedurende een overgangsperiode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het register in werking treedt. De organisaties en personen die thans in een van beide bestaande systemen zijn geregistreerd, worden uitgenodigd hun inschrijving te hernieuwen in het gemeenschappelijke systeem.

Wanneer het gemeenschappelijke register in werking is getreden:

kunnen de inschrijvers hun bestaande registratie op iedere gewenste datum wijzigen in een inschrijving in het gemeenschappelijke register, doch niet later dan de dag van hernieuwing van hun inschrijving bij de Europese Commissie of, wanneer zij uitsluitend zijn ingeschreven bij het Europees Parlement, aan het einde van een periode van twaalf maanden na de inwerkingtreding van het register;

is elke nieuwe inschrijving of bijwerking van bestaande gegevens uitsluitend mogelijk door middel van het gemeenschappelijke register.

30.

Het gemeenschappelijke register wordt uiterlijk twee jaar na zijn inwerkingtreding herbezien.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Europese Commissie

De vicevoorzitter

M. ŠEFČOVIČ


(1)  COM(2009) 612.

(2)  PB C 271 E van 12.11.2009, blz. 48.

(3)  Van de regeringen van de lidstaten, de regeringen van derde landen, internationale intergouvernementele organisaties, alsmede hun diplomatieke posten wordt niet verwacht dat zij zich inschrijven.

(4)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


BIJLAGE I

Transparantieregister

Organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid

Afdelingen

Bijzonderheden/opmerkingen

I —   Professionele adviesbureaus/advocatenkantoren/als zelfstandige werkzame raadgevers

Onderafdeling

Professionele adviesbureaus

Ondernemingen die op contractbasis lobbyen of zich bezighouden met belangenbehartiging, overheidszaken of betrekkingen met de overheid.

Onderafdeling

Advocatenkantoren

Advocatenkantoren die op contractbasis lobbyen of zich bezighouden met belangenbehartiging, overheidszaken of betrekkingen met de overheid.

Onderafdeling

Als zelfstandige werkzame raadgevers

Als zelfstandige werkzame raadgevers of advocaten die op contractbasis lobbyen of zich bezighouden met belangenbehartiging, overheidszaken of betrekkingen met de overheid.

II —   In-huislobbyisten en bedrijfs-/beroepsverenigingen

Onderafdeling

Ondernemingen en groepen ondernemingen

Ondernemingen of groepen ondernemingen (met of zonder rechtspersoonlijkheid) die zich, voor eigen rekening, bezighouden met in-huisacitiviteiten als lobbying, belangenbehartiging, overheidszaken of betrekkingen met de overheid.

Onderafdeling

Bedrijfs-, branche- en beroepsverenigingen

 

Onderafdeling

Vakbonden

 

Onderafdeling

Overige soortgelijke organisaties

 

III —   Niet-gouvernementele organisaties

Onderafdeling

Niet-gouvernementele organisaties, platformen en netwerken e.d.

Organisaties zonder winstoogmerk, met of zonder rechtspersoonlijkheid, onafhankelijk van de overheid, politieke partijen of commerciële organisaties. Met inbegrip van stichtingen, liefdadigheidsorganisaties, enz.

IV —   Denktanks, universitaire en onderzoeksinstellingen

Onderafdeling

Denktanks en onderzoeksinstellingen

Gespecialiseerde denktanks en onderzoeksinstellingen op het gebied van de activiteiten en het beleid van de Europese Unie.

Onderafdeling

Universitaire instellingen

Instellingen met als hoofddoel onderwijs, die zich tevens bezighouden met de activiteiten en het beleid van de Europese Unie.

V —

Organisaties die kerken of religieuze gemeenschappen vertegenwoordigen

NB: Kerken zelf vallen niet onder het register.

Onderafdeling

Organisaties die kerken of religieuze gemeenschappen vertegenwoordigen

Rechtspersonen, kantoren of netwerken die zijn opgezet met het oog op representatiewerkzaamheden.

VI —

Vertegenwoordigende organisaties van plaatselijke, gewestelijke en gemeentelijke autoriteiten, andere openbare of gemengde entiteiten, enz.

NB: Overheidsinstanties zelf vallen niet onder het register.

Onderafdeling

Plaatselijke, gewestelijke en gemeentelijke autoriteiten (op subnationaal niveau)

Rechtspersonen, vertegenwoordigingen, verenigingen of netwerken, opgezet om plaatselijke, gewestelijke en gemeentelijke autoriteiten te vertegenwoordigen (op subnationaal niveau).

Onderafdeling

Andere openbare of gemengde entiteiten, enz.

Omvat andere organisaties met een openbare of gemengde (publiek/private) status.


BIJLAGE II

DOOR DE INSCHRIJVERS TE VERSTREKKEN INFORMATIE

I.   Algemene en basisgegevens

Naam/namen, adres, telefoon, e-mailadres, website van de organisatie;

a) de identiteit van de voor de organisatie juridisch verantwoordelijke persoon, alsmede b) de naam van de directeur of leidinggevende vennoot van de organisatie, of, indien van toepassing, het belangrijkste aanspreekpunt voor de activiteiten die onder het register vallen; namen van personen voor wie een toegangspasje voor de gebouwen van het EP wordt gevraagd (1);

aantal personen (leden, personeel, enz.) die zich bezighouden met activiteiten die onder het toepassingsgebied van het register vallen;

doelstellingen/taken — interessegebied — activiteiten — landen waar men actief is — lidmaatschap van netwerken — algemene informatie die onder het register valt;

indien van toepassing: aantal leden (personen of organisaties).

II.   Specifieke informatie

A.   Activiteit

Belangrijkste wetgevingsvoorstellen waarop het afgelopen jaar activiteiten van de inschrijver, die onder het transparantieregister vallen van toepassing waren.

B.   Financiële informatie

Alle verstrekte financiële gegevens dienen een volledig jaar te omvatten en dienen betrekking te hebben op het meest recente afgesloten boekjaar, gerekend vanaf de datum van inschrijving of verlenging.

Dubbeltelling wordt niet uitgesloten. Het feit dat professionele adviesbureaus en advocatenkantoren ten aanzien van hun cliënten een financiële verklaring opstellen (lijst en schema) ontslaat deze cliënten niet van de verplichting deze contractuele activiteiten ook zelf in hun eigen verklaring op te nemen. Dit voorkomt onderschatting van hun aangegeven financiële inspanningen.

Professionele adviesbureaus/advocatenkantoren/als zelfstandige werkzame raadgevers (afdeling I van bijlage I): nadere gegevens dienen te worden verstrekt over de omzet die kan worden toegerekend aan de activiteiten die onder het register vallen, alsmede over het relatieve gewicht van hun klanten overeenkomstig onderstaand schema:

(in EUR)

Omzet

Omvang van de schijf

0-500 000

50 000

500 000-1 000 000

100 000

> 1 000 000

250 000

In-huislobbyisten en bedrijfs-/beroepsverenigingen (afdeling II van bijlage I): een kostenraming moet worden gegeven van de onder het toepassingsgebied van het register vallende activiteiten.

Niet-gouvernementele organisaties, denktanks, universitaire en onderzoeksinstellingen — organisaties die kerken of religieuze gemeenschappen vertegenwoordigen — vertegenwoordigende organisaties van plaatselijke, gewestelijke en gemeentelijke autoriteiten, andere publieke of gemengde entiteiten, enz. (afdelingen III, IV, V en VI van bijlage I): de totale begroting moet worden aangegeven, met een verdeling over de belangrijkste financieringsbronnen.

Ter aanvulling voor alle inschrijvers: bedrag en bronnen van de financiële middelen afkomstig van de EU-instellingen in het meest recente afgesloten boekjaar, vanaf de datum van inschrijving of verlenging.


(1)  Deze aan het einde van de inschrijving door de inschrijver over te leggen gegevens zullen aan de autoriteiten van het Europees Parlement worden doorgegeven. De namen van personen die een toegangspasje krijgen, worden vervolgens automatisch door het systeem op basis van door het Europees Parlement ingevoerde aanpassingen en informatie, wanneer het besluit van het Europees Parlement tot verstrekking van de toegangspasjes is genomen. Inschrijving geeft geen automatisch recht op een toegangspasje voor het EP.


BIJLAGE III

GEDRAGSCODE

In het kader van hun betrekkingen met de EU-instellingen en hun leden, ambtenaren en ander personeelsleden nemen degenen die in het register zijn ingeschreven, de volgende regels in acht:

a)

zij geven te allen tijde hun naam op en die van de instantie en instanties waarvoor zij werken of die zij vertegenwoordigen; zij geven op welke belangen, doelstellingen en behartigde doelstellingen, en indien van toepassing welke cliënten of leden, zij vertegenwoordigen;

b)

zij onthouden zich van oneerlijke handelingen, van het uitoefenen van ongepaste druk of ongepast gedrag om informatie of een beslissing te verkrijgen of pogingen daartoe;

c)

zij beroepen zich in hun betrekkingen met derden niet op enigerlei officiële relatie met de EU of een van haar instellingen en geven geen verkeerd beeld van de gevolgen van inschrijving om zo derden en/of ambtenaren of ander personeel van de EU te misleiden;

d)

zij zorgen ervoor, dat naar hun beste weten, de gegevens die zij bij de inschrijving en vervolgens in het kader van de onder het register vallende activiteiten verstrekken, volledig, actueel en niet misleidend zijn;

e)

zij verkopen geen kopieën van documenten aan derden die zijn verkregen van enige EU-instelling;

f)

zij zetten leden van de EU-instellingen, ambtenaren of andere personeelsleden van de EU, dan wel medewerkers of stagiairs van die leden er niet toe aan inbreuk te plegen op de voor hen geldende gedragsregels en -normen;

g)

wanneer zij voormalige ambtenaren of andere personeelsleden van de EU, of medewerkers of stagiairs van leden van de EU-instellingen in dienst hebben, respecteren zij de verplichting van deze werknemers om zich te houden aan de voor hen geldende regels en vertrouwelijkheidsvereisten;

h)

zij leven alle regels met betrekking tot de rechten en verantwoordelijkheden van oud-leden van het Europees Parlement en de Europese Commissie na;

i)

zij informeren iedere partij die zij vertegenwoordigen over hun verplichtingen jegens de instellingen van de EU.

Personen die instanties vertegenwoordigen of voor instanties werkzaam zijn die zich bij het Europees Parlement hebben ingeschreven om een persoonlijk, niet-overdraagbaar toegangspasje voor de gebouwen van het Europees Parlement te verkrijgen, nemen de volgende regels in acht:

j)

zij houden zich strikt aan artikel 9 en bijlage X, alsmede aan artikel 2, tweede alinea, van bijlage I van het Reglement van het Europees Parlement;

k)

zij vergewissen zich ervan, dat van elke assistentie die wordt verstrekt in het kader van artikel 2 van bijlage I van het Reglement van het Europees Parlement, opgave wordt gedaan in het desbetreffende register;

l)

ter voorkoming van mogelijke belangenconflicten, zorgen zij voor voorafgaande toestemming van het betrokken lid of de betrokken leden van het Europees Parlement voor elke contractuele verbintenis met of indienstneming van een medewerker van een lid en doen hiervan opgave in het register.


BIJLAGE IV

PROCEDURE VOOR HET ONDERZOEK EN DE BEHANDELING VAN KLACHTEN

Fase 1:   Indiening van een klacht

1.

Klachten kunnen worden ingediend op de website van het gemeenschappelijke register door een standaardformulier in te vullen. Dat formulier bevat informatie over de inschrijver op wie de klacht betrekking heeft, de naam en contactgegevens van de klager, bijzonderheden over de klacht, waaronder, in beginsel, documenten of ander bewijsmateriaal ter ondersteuning van de klacht. Anonieme klachten worden niet behandeld.

2.

De klager geeft aan welke bepaling of bepalingen van de gedragscode naar zijn mening is of zijn geschonden. Klachten met betrekking tot in het register opgenomen informatie worden behandeld als een beweerde schending van punt d) van de gedragscode (1)

3.

De klager verstrekt in beginsel documenten en/of ander bewijsmateriaal ter staving van zijn klacht.

Fase 2:   Beslissing over de ontvankelijkheid

4.

Het gezamenlijke secretariaat van het Transparantieregister:

a)

onderzoekt of de klacht door voldoende bewijsmateriaal wordt gestaafd, zoals documenten, andere schriftelijke stukken of persoonlijke verklaringen; om ontvankelijk te zijn moet dit bewijsmateriaal in beginsel afkomstig zijn van de organisatie waartegen de klacht zich richt of van een derde partij;

b)

beslist op de grondslag van dit onderzoek over de ontvankelijkheid van de klacht;

c)

registreert de klacht, indien het deze ontvankelijk acht, en stelt de termijn (20 werkdagen) vast voor de beslissing over de gegrondheid van de klacht.

5.

Wanneer de klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt de klager hierover per brief ingelicht, onder opgave van de redenen voor deze beslissing. Wanneer de klacht ontvankelijk wordt geacht, volgt een onderzoek overeenkomstig de hieronder uiteengezette procedure.

Fase 3:   Onderzoek

6.

Na registratie van de klacht stelt het gezamenlijke secretariaat van het Transparantieregister de inschrijver in het register tegen wie een klacht is ingediend schriftelijk in kennis van deze klacht en de inhoud daarvan en nodigt het de inschrijver uit, binnen tien werkdagen uitleg, argumenten of andere elementen ter verdediging over te leggen.

7.

Alle tijdens het onderzoek verzamelde informatie wordt door het gezamenlijke secretariaat van het Transparantieregister onderzocht.

8.

Het gezamenlijke secretariaat van het Transparantieregister kan beslissen de inschrijver tegen wie een klacht is ingediend of de klager te horen.

Fase 4:   Beslissing over de klacht

9.

Wanneer na onderzoek wordt vastgesteld dat de klacht ongegrond is, stelt het gezamenlijke secretariaat van het Transparantieregister beide partijen van deze beslissing in kennis. Wanneer de klacht gegrond wordt verklaard, kan de inschrijving tijdelijk worden geschorst, in afwachting van maatregelen ter opheffing van het probleem (zie de punten 10 tot en met 14 hieronder) of kunnen de inschrijver maatregelen worden opgelegd, variërend van langdurige schorsing van de inschrijving tot schrapping uit het register en, in voorkomend geval, tot intrekking van de toegangspasjes voor het Europees Parlement (zie fase 6 en 7 hieronder).

Fase 5:   Maatregelen in geval van niet-naleving van de gedragscode

10.

Bij niet-naleving van de gedragscode kunnen maatregelen worden opgelegd, variërend van tijdelijke schorsing van de inschrijving tot schrapping uit het register (zie schema hieronder).

11.

Wanneer wordt vastgesteld dat het register foutieve of onvolledige informatie bevat, wordt de inschrijver uitgenodigd, die binnen acht weken te corrigeren. Gedurende die periode wordt de inschrijving van de inschrijver geschorst. Eventuele toegangspasjes voor het EP worden tijdens deze schorsingsperiode niet ingetrokken.

12.

Wanneer de inschrijver de gegevens binnen de in punt 11 genoemde termijn van acht weken corrigeert, wordt zijn inschrijving gereactiveerd. Gaat de organisatie binnen de in punt 11 genoemde termijn van acht weken hiertoe niet over, dan kan een maatregel worden opgelegd.

13.

De schorsingsperiode kan worden verlengd, indien de inschrijver om uitstel verzoekt om de informatie overeenkomstig punt 11 te corrigeren, en voor dit uitstel voldoende redenen aanvoert.

14.

Bij niet-naleving van de gedragscode om andere redenen, wordt de inschrijving van de betrokken inschrijver gedurende acht weken geschorst. In deze periode nemen het Europees Parlement en de Europese Commissie het uiteindelijke besluit over het al dan niet opleggen van een of meer maatregelen.

15.

Het besluit een entiteit uit het register te schrappen, omvat tevens het verbod op een toekomstige inschrijving van deze entiteit binnen een periode van één of twee jaar.

Fase 6:   Besluit over de toe te passen maatregel

16.

De bevoegde diensten van het Europees Parlement en de Commissie stellen gezamenlijk een ontwerpbesluit betreffende de op te leggen maatregel op, dat vervolgens voor een definitief besluit wordt toegezonden aan de secretarissen-generaal van die instellingen. De verantwoordelijke ondervoorzitters van het Europees Parlement respectievelijk vicevoorzitters van de Europese Commissie worden daarvan in kennis gesteld.

17.

Het gezamenlijke secretariaat van het Transparantieregister stelt beide partijen (de klager en de inschrijver tegen wie de klacht is gericht) onverwijld in kennis van de maatregel waartoe is besloten en voert deze uit.

Fase 7:   Intrekking (indien van toepassing) van het toegangspasje voor het Europees Parlement

18.

Wanneer een besluit inzake de schrapping uit het register intrekking van een of meer toegangspasjes voor het Europees Parlement tot gevolg heeft, dan zendt de secretaris-generaal van het Europees Parlement het besluit toe aan de verantwoordelijke quaestor, die wordt verzocht zijn toestemming te geven voor de intrekking van alle toegangspasjes voor het Europees Parlement die de desbetreffende organisatie of persoon in bezit heeft.

19.

De inschrijver wordt verzocht, alle of enkele toegangspasjes voor het Europees Parlement die hij in bezit heeft, binnen 15 dagen terug te geven.

Schema van mogelijke maatregelen in geval van niet-naleving van de gedragscode

 

Aard van de niet-naleving

Maatregel

Opname van de maatregel in het register

Toegangspasje EP ingetrokken

1

Onopzettelijke niet-naleving die onverwijld wordt hersteld

Schriftelijke kennisgeving waarin de feiten worden erkend en gecorrigeerd

Neen

Neen

2

Opzettelijke niet-naleving van de gedragscode waarbij gedragswijziging of correctie van gegevens in het register binnen de vastgestelde termijn noodzakelijk is

Tijdelijke schorsing gedurende maximaal zes maanden, of totdat de gevraagde correctie is uitgevoerd binnen de daarvoor gestelde termijn

Ja, gedurende de schorsingsperiode

Neen

3

Blijvende niet-naleving van de gedragscode

geen gedragswijziging

achterwege blijven van correctie van gegevens binnen de gestelde termijn

Schrapping uit het register gedurende één jaar

Ja

Ja

4

Ernstige, opzettelijke niet-naleving van de gedragscode

Schrapping uit het register gedurende twee jaar

Ja

Ja


(1)  Dat punt d) bepaalt dat de inschrijvers in hun betrekkingen met de EU-instellingen en de leden, ambtenaren en andere personeelsleden ervoor zorgen, dat, naar hun beste weten, de gegevens die zij bij de inschrijving en vervolgens in het kader van de onder het register vallende activiteiten verstrekken, volledig, actueel en niet misleidend zijn.