ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2011.180.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
54e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 655/2011 VAN DE RAAD
van 28 juni 2011
tot beëindiging van de antidumpingmaatregelen van toepassing op de invoer van cumarine van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9 en artikel 11, lid 2,
Gezien het voorstel dat de Europese Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Huidige maatregelen
(1) |
Momenteel gelden een definitief antidumpingrecht, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 654/2008 van de Raad (2) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op cumarine van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot cumarine verzonden vanuit India, Thailand, Indonesië en Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India, Thailand, Indonesië en Maleisië, alsook een van een Indiase producent (Atlas Fine Chemicals Pvt. Ltd) aanvaarde prijsverbintenis (3). |
1.2. Motivering van het nieuwe onderzoek
(2) |
De Commissie had vernomen dat de enige producent van cumarine die bij het onderzoek dat tot de instelling van de huidige maatregelen heeft geleid, de bedrijfstak van de Unie vormde, had besloten zijn productie van cumarine in de Unie eind augustus 2010 te staken. |
1.3. Opening van het onderzoek
(3) |
Dienovereenkomstig heeft de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, door een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (4) een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend, dat was beperkt tot de schadeaspecten van de antudumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van cumarine van oorsprong uit de Volksrepubliek China, als uitgebreid tot de invoer van cumarine verzonden uit India, Thailand, Indonesië en Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India, Thailand, Indonesië en Maleisië. |
(4) |
De Commissie heeft de producenten in de Unie en de vertegenwoordigers van de Volksrepubliek China officieel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
1.4. Onderzochte product
(5) |
Het onderzochte product is cumarine van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2932 21 00 („het betrokken product”). |
2. BEVINDINGEN EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE
(6) |
Het onderzoek heeft bevestigd dat de enige producent in de Unie van het betrokken product zijn productiefaciliteit in augustus 2010 voorgoed heeft gesloten. |
(7) |
De Commissie is van oordeel dat de huidige procedure moet worden beëindigd, aangezien bij het onderzoek niet is gebleken dat de beëindiging niet in het belang van de Unie is. De belanghebbenden zijn hiervan in kennis gesteld en zij hebben de gelegenheid gekregen opmerkingen te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen dat de beëindiging van de procedure niet in het belang van de Unie is. |
(8) |
De Commissie concludeert daarom dat de antidumpingprocedure betreffende de invoer van het betrokken product in de Unie moet worden beëindigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van cumarine, momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 2932 21 00 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer van cumarine verzonden uit India, Thailand, Indonesië en Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India, Thailand, Indonesië en Maleisië, worden ingetrokken en de procedure met betrekking tot deze invoer wordt beëindigd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Luxemburg, 28 juni 2011.
Voor de Raad
De voorzitter
FAZEKAS S.
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB L 183 van 11.7.2008, blz. 1.
(3) PB L 1 van 4.1.2005, blz. 15.
(4) PB C 299 van 5.11.2010, blz. 4.
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/3 |
VERORDENING (EU) Nr. 656/2011 VAN DE COMMISSIE
van 7 juli 2011
ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over pesticiden, wat de definities en lijst van werkzame stoffen betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (1), en met name artikel 5, leden 2 en 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 is een nieuw kader voor de opstelling van vergelijkbare Europese statistieken over de verkoop en het gebruik van pesticiden vastgesteld. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1185/2009 moet de definitie van „behandeld areaal” als bedoeld in sectie 2 van bijlage II bij genoemde verordening worden vastgesteld, aangezien die omwille van de vergelijkbaarheid in de hele Unie op uniforme wijze dient te worden begrepen en toegepast. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1185/2009 dient de Commissie de lijst van op te nemen stoffen en hun indeling in categorieën van producten en chemische klassen zoals aangegeven in bijlage III regelmatig en minstens om de vijf jaar aan te passen. Aangezien de lijst in de bijlage bij genoemde verordening voor het laatst in 2006 is bijgewerkt, moet die voor de periode 2010-2015 worden geactualiseerd. |
(4) |
Door het aantal stoffen en het feit dat de bepaling van de juiste verbindingen en indeling ingewikkeld is, is het voor de nationale statistische diensten moeilijk op de juiste wijze de nodige instrumenten op te zetten voor de verzameling van gegevens over het gebruik en het in de handel brengen. Daarom dienen alleen die stoffen te worden opgenomen waaraan door ten minste een van beide belangrijke, internationaal erkende instanties voor de registratie van chemische verbindingen of pesticiden, de Chemical Abstracts Service of the American Chemical Society (CAS) en de Collaborative International Pesticides Analytical Council (CIPAC), een identificatienummer is toegewezen. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onder „behandeld areaal” als bedoeld in sectie 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 wordt het behandelde basisareaal verstaan, dat wordt gedefinieerd als „het fysieke gewasareaal dat ten minste een keer met een bepaalde werkzame stof is behandeld, ongeacht het aantal toepassingen”.
Artikel 2
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1.
BIJLAGE
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 komt als volgt te luiden:
„BIJLAGE III
GEHARMONISEERDE INDELING VAN DE STOFFEN
Hoofdcategorie |
Middelencategorie |
Code |
Chemische klasse |
Stof gangbare naam |
CAS (1) |
CIPAC (2) |
|
|
|
|
Gemeenschappelijke nomenclatuur |
|
|
Fungiciden en bactericiden |
|
F |
|
|
|
|
|
Anorganische fungiciden |
F01 |
|
|
|
|
|
|
F01_01 |
KOPERVERBINDINGEN |
|
|
|
|
|
F01_01_01 |
|
BORDEAUXSE PAP |
8011-63-0 |
44.604 |
|
|
F01_01_02 |
|
KOPERHYDROXIDE |
20427-59-2 |
44.305 |
|
|
F01_01_03 |
|
KOPER(I)OXIDE |
1319-39-1 |
44.603 |
|
|
F01_01_04 |
|
KOPEROXYCHLORIDE |
1332-40-7 |
44.602 |
|
|
F01_01_05 |
|
TRIBASISCH KOPERSULFAAT |
1333-22-8 |
44.606 |
|
|
F01_01_06 |
|
ANDERE KOPERZOUTEN |
|
44 |
|
|
F01_02 |
ANORGANISCHE ZWAVEL |
|
|
|
|
|
F01_02_01 |
|
ZWAVEL |
7704-34-9 |
18 |
|
|
F01_99 |
ANDERE ANORGANISCHE FUNGICIDEN |
|
|
|
|
|
F01_99_01 |
|
CALIFORNISCHE PAP (CALCIUMPOLYSULFIDE) |
1344-81-6 |
17 |
|
|
F01_99_02 |
|
KALIUMJODIDE |
7681-11-0 |
773 |
|
|
F01_99_03 |
|
KALIUMFOSFIET |
|
756 |
|
|
F01_99_04 |
|
KALIUMTHIOCYANAAT |
333-20-0 |
772 |
|
|
F01_99_05 |
|
NATRIUMHYPOCHLORIET |
7681-52-9 |
|
|
|
F01_99_06 |
|
DINATRIUMFOSFONAAT |
|
808 |
|
|
F01_99_99 |
|
ANDERE ANORGANISCHE FUNGICIDEN |
|
|
|
Fungiciden op basis van carbamaten en dithiocarbamaten |
F02 |
|
|
|
|
|
|
F02_01 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBANILATEN |
|
|
|
|
|
F02_01_01 |
|
DIETHOFENCARB |
87130-20-9 |
513 |
|
|
F02_02 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN |
|
|
|
|
|
F02_02_01 |
|
BENTHIAVALICARB |
413615-35-7 |
744 |
|
|
F02_02_02 |
|
IPROVALICARB |
140923-17-7 |
620 |
|
|
F02_02_03 |
|
PROPAMOCARB |
24579-73-5 |
399 |
|
|
F02_03 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN DITHIOCARBAMATEN |
|
|
|
|
|
F02_03_01 |
|
MANCOZEB |
8018-01-7 |
34 |
|
|
F02_03_02 |
|
MANEB |
12427-38-2 |
61 |
|
|
F02_03_03 |
|
METIRAM |
9006-42-2 |
478 |
|
|
F02_03_04 |
|
PROPINEB |
12071-83-9 |
177 |
|
|
F02_03_05 |
|
THIRAM |
137-26-8 |
24 |
|
|
F02_03_06 |
|
ZIRAM |
137-30-4 |
31 |
|
|
F02_99 |
ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN DITHIOCARBAMATEN |
|
|
|
|
|
F02_99_99 |
|
ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN DITHIOCARBAMATEN |
|
|
|
Fungiciden op basis van benzimidazolen |
F03 |
|
|
|
|
|
|
F03_01 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN BENZIMIDAZOLEN |
|
|
|
|
|
F03_01_01 |
|
CARBENDAZIM |
10605-21-7 |
263 |
|
|
F03_01_02 |
|
FUBERIDAZOOL |
3878-19-1 |
525 |
|
|
F03_01_03 |
|
THIABENDAZOOL |
148-79-8 |
323 |
|
|
F03_01_04 |
|
THIOFANAAT-METHYL |
23564-05-8 |
262 |
|
|
F03_99 |
ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN BENZIMIDAZOLEN |
|
|
|
|
|
F03_99_99 |
|
ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN BENZIMIDAZOLEN |
|
|
|
Fungiciden op basis van imidazolen en triazolen |
F04 |
|
|
|
|
|
|
F04_01 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN CONAZOLEN |
|
|
|
|
|
F04_01_01 |
|
BITERTANOL |
55179-31-2 |
386 |
|
|
F04_01_02 |
|
BROMUCONAZOOL |
116255-48-2 |
680 |
|
|
F04_01_03 |
|
CYPROCONAZOOL |
94361-06-5 |
600 |
|
|
F04_01_04 |
|
DIFENOCONAZOOL |
119446-68-3 |
687 |
|
|
F04_01_05 |
|
EPOXICONAZOOL |
106325-08-0 |
609 |
|
|
F04_01_06 |
|
ETRIDIAZOOL |
2593-15-9 |
518 |
|
|
F04_01_07 |
|
FENBUCONAZOOL |
114369-43-6 |
694 |
|
|
F04_01_08 |
|
FLUQUINCONAZOOL |
136426-54-5 |
474 |
|
|
F04_01_09 |
|
FLUSILAZOOL |
85509-19-9 |
435 |
|
|
F04_01_10 |
|
FLUTRIAFOL |
76674-21-0 |
436 |
|
|
F04_01_11 |
|
IMAZALIL (ENILCONAZOOL) |
58594-72-2 |
335 |
|
|
F04_01_12 |
|
IPCONAZOOL |
125225-28-7 |
798 |
|
|
F04_01_13 |
|
METCONAZOOL |
125116-23-6 |
706 |
|
|
F04_01_14 |
|
MYCLOBUTANIL |
88671-89-0 |
442 |
|
|
F04_01_15 |
|
PENCONAZOOL |
66246-88-6 |
446 |
|
|
F04_01_16 |
|
PROPICONAZOOL |
60207-90-1 |
408 |
|
|
F04_01_17 |
|
PROTHIOCONAZOOL |
178928-70-6 |
745 |
|
|
F04_01_18 |
|
TEBUCONAZOOL |
107534-96-3 |
494 |
|
|
F04_01_19 |
|
TETRACONAZOOL |
112281-77-3 |
726 |
|
|
F04_01_20 |
|
TRIADIMENOL |
55219-65-3 |
398 |
|
|
F04_01_21 |
|
TRIFLUMIZOOL |
99387-89-0 |
730 |
|
|
F04_01_22 |
|
TRITICONAZOOL |
131983-72-7 |
652 |
|
|
F04_02 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLEN |
|
|
|
|
|
F04_02_01 |
|
CYAZOFAMIDE |
120116-88-3 |
653 |
|
|
F04_02_02 |
|
FENAMIDONE |
161326-34-7 |
650 |
|
|
F04_02_03 |
|
TRIAZOXIDE |
72459-58-6 |
729 |
|
|
F04_99 |
ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLEN EN TRIAZOLEN |
|
|
|
|
|
F04_99_01 |
|
AMETOCTRADIN |
865318-97-4 |
818 |
|
|
F04_99_02 |
|
AMISULBROM |
348635-87-0 |
789 |
|
|
F04_99_99 |
|
ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLEN EN TRIAZOLEN |
|
|
|
Fungiciden op basis van morfolinen |
F05 |
|
|
|
|
|
|
F05_01 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN MORFOLINEN |
|
|
|
|
|
F05_01_01 |
|
DIMETHOMORF |
110488-70-5 |
483 |
|
|
F05_01_02 |
|
DODEMORF |
1593-77-7 |
300 |
|
|
F05_01_03 |
|
FENPROPIMORF |
67564-91-4 |
427 |
|
|
F05_99 |
ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN MORFOLINEN |
|
|
|
|
|
F05_99_99 |
|
ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN MORFOLINEN |
|
|
|
Biologische fungiciden |
F06 |
|
|
|
|
|
|
F06_01 |
BIOLOGISCHE FUNGICIDEN |
|
|
|
|
|
F06_01_01 |
|
AMPELOMYCES QUISQUALIS STAM AQ10 |
|
589 |
|
|
F06_01_02 |
|
AUREOBASIDIUM PULLULANS |
|
809, 810 |
|
|
F06_01_03 |
|
BACILLUS SUBTILIS STAM QST 713 |
|
661 |
|
|
F06_01_04 |
|
CONIOTHYRIUM MINITANS |
|
614 |
|
|
F06_01_05 |
|
GLIOCLADIUM CATENULATUM STAM J1446 |
|
624 |
|
|
F06_01_06 |
|
LAMINARIN |
9008-22-4 |
671 |
|
|
F06_01_07 |
|
PAECILOMYCES FUMOSOROSEUS STAM APOPKA 97 |
|
573 |
|
|
F06_01_08 |
|
PSEUDOMONAS CHLORORAPHIS STAM MA342 |
|
574 |
|
|
F06_01_09 |
|
PSEUDOZYMA FLOCCULOSA |
|
669 |
|
|
F06_01_10 |
|
SPODOPTERA EXIGUA KERNPOLYEDERVIRUS |
|
592 |
|
|
F06_01_11 |
|
TRICHODERMA HARZIANUM RIFAI (T-22) (ITEM 908) |
|
816 |
|
|
F06_01_12 |
|
CANDIDA OLEOPHILA |
|
946 |
|
|
F06_01_13 |
|
FEN 560 |
|
858 |
|
|
F06_01_14 |
|
PHLEBIOPSIS GIGANTEA (DIVERSE STAMMEN) |
|
921, 922, 923, 924, 925, 926, 927, 928, 929, 930, 931, 932, 933, 934 |
|
|
F06_01_15 |
|
PSEUDOMONAS SP. STAM DSMZ 13134 |
|
935 |
|
|
F06_01_16 |
|
PYTHIUM OLIGANDRUM (M1) |
|
936 |
|
|
F06_01_17 |
|
STREPTOMYCES K61 (K61) (VOORHEEN STREPTOMYCES GRISEOVIRIDIS) |
|
937 |
|
|
F06_01_18 |
|
TRICHODERMA ASPELLERUM (ICC012) (T25) (TV1) (VOORHEEN T. HARZIANUM) |
|
938, 939, 940 |
|
|
F06_01_19 |
|
TRICHODERMA ASPERELLUM (STAM T34) |
|
941 |
|
|
F06_01_20 |
|
TRICHODERMA ATROVIRIDE (IMI 206040) (T 11) (VOORHEEN TRICHODERMA HARZIANUM) |
|
942, 943 |
|
|
F06_01_21 |
|
TRICHODERMA ATROVIRIDE STAM I-1237 |
|
944 |
|
|
F06_01_22 |
|
TRICHODERMA GAMSII (VOORHEEN T. VIRIDE) (ICC080) |
|
945 |
|
|
F06_01_23 |
|
TRICHODERMA POLYSPORUM (IMI 206039) |
|
946 |
|
|
F06_01_24 |
|
VERTICILLIUM ALBO-ATRUM (WCS850) (VOORHEEN VERTICILLIUM DAHLIAE) |
|
948 |
|
|
F06_99 |
ANDERE BIOLOGISCHE FUNGICIDEN |
|
|
|
|
|
F06_99_99 |
|
ANDERE BIOLOGISCHE FUNGICIDEN |
|
|
|
Andere fungiciden |
F99 |
|
|
|
|
|
|
F99_01 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN ALIFATISCHE STIKSTOFVERBINDINGEN |
|
|
|
|
|
F99_01_01 |
|
CYMOXANIL |
57966-95-7 |
419 |
|
|
F99_01_02 |
|
DODINE |
2439-10-3 |
101 |
|
|
F99_01_03 |
|
GUAZATINE |
108173-90-6 |
361 |
|
|
F99_02 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN |
|
|
|
|
|
F99_02_01 |
|
CYFLUFENAMIDE |
180409-60-3 |
759 |
|
|
F99_02_02 |
|
FLUOPICOLIDE |
239110-15-7 |
787 |
|
|
F99_02_03 |
|
PROCHLORAZ |
67747-09-5 |
407 |
|
|
F99_02_04 |
|
SILTHIOFAM |
175217-20-6 |
635 |
|
|
F99_02_05 |
|
ZOXAMIDE |
156052-68-5 |
640 |
|
|
F99_02_06 |
|
MANDIPROPAMID |
374726-62-2 |
783 |
|
|
F99_02_07 |
|
PENTHIOPYRAD |
183675-82-3 |
824 |
|
|
F99_03 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN ANILIDEN |
|
|
|
|
|
F99_03_01 |
|
BENALAXYL |
71626-11-4 |
416 |
|
|
F99_03_02 |
|
BOSCALID |
188425-85-6 |
673 |
|
|
F99_03_03 |
|
CARBOXIN |
5234-68-4 |
273 |
|
|
F99_03_04 |
|
FENHEXAMID |
126833-17-8 |
603 |
|
|
F99_03_05 |
|
FLUTOLANIL |
66332-96-5 |
524 |
|
|
F99_03_06 |
|
METALAXYL-M |
70630-17-0 |
580 |
|
|
F99_03_07 |
|
METALAXYL |
57837-19-1 |
365 |
|
|
F99_03_08 |
|
BENALAXYL-M |
98243-83-5 |
766 |
|
|
F99_03_09 |
|
BIXAFEN |
581809-46-3 |
819 |
|
|
F99_03_10 |
|
FENPYRAZAMINE |
473798-59-3 |
832 |
|
|
F99_03_11 |
|
FLUOPYRAM |
658066-35-4 |
807 |
|
|
F99_03_12 |
|
ISOPYRAZAM |
881685-58-1 |
963 |
|
|
F99_05 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN AROMATISCHE VERBINDINGEN |
|
|
|
|
|
F99_05_01 |
|
CHLOORTHALONIL |
1897-45-6 |
288 |
|
|
F99_05_02 |
|
DICLORAN |
99-30-9 |
150 |
|
|
F99_06 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN DICARBOXIMIDE |
|
|
|
|
|
F99_06_01 |
|
IPRODION |
36734-19-7 |
278 |
|
|
F99_07 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEN |
|
|
|
|
|
F99_07_01 |
|
FLUAZINAM |
79622-59-6 |
521 |
|
|
F99_08 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN DINITROFENOLEN |
|
|
|
|
|
F99_08_01 |
|
DINOCAP |
39300-45-3 |
98 |
|
|
F99_08_02 |
|
MEPTYLDINOCAP |
131-72-6 |
811 |
|
|
F99_09 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN |
|
|
|
|
|
F99_09_01 |
|
FOSETYL |
15845-66-6 |
384 |
|
|
F99_09_02 |
|
TOLCLOFOS-METHYL |
57018-04-9 |
479 |
|
|
F99_10 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN OXAZOLEN |
|
|
|
|
|
F99_10_01 |
|
FAMOXADONE |
131807-57-3 |
594 |
|
|
F99_10_02 |
|
HYMEXAZOOL |
10004-44-1 |
528 |
|
|
F99_11 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN FENYLPYRROLEN |
|
|
|
|
|
F99_11_01 |
|
FLUDIOXONIL |
131341-86-1 |
522 |
|
|
F99_12 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN FTAALIMIDEN |
|
|
|
|
|
F99_12_01 |
|
CAPTAN |
133-06-2 |
40 |
|
|
F99_12_02 |
|
FOLPET |
133-07-3 |
75 |
|
|
F99_13 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN PYRIMIDINEN |
|
|
|
|
|
F99_13_01 |
|
BUPIRIMAAT |
41483-43-6 |
261 |
|
|
F99_13_02 |
|
CYPRODINIL |
121552-61-2 |
511 |
|
|
F99_13_03 |
|
MEPANIPYRIM |
110235-47-7 |
611 |
|
|
F99_13_04 |
|
PYRIMETHANIL |
53112-28-0 |
714 |
|
|
F99_14 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN CHINOLINEN |
|
|
|
|
|
F99_14_01 |
|
8-HYDROXYCHINOLINESULFAAT (8-HYDROXYCHINOLINE INCL. OXYCHINOLINE) |
134-31-6 |
677 |
|
|
F99_14_02 |
|
QUINOXYFEN |
124495-18-7 |
566 |
|
|
F99_15 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN CHINONEN |
|
|
|
|
|
F99_15_01 |
|
DITHIANON |
3347-22-6 |
153 |
|
|
F99_16 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN STROBILURINEN |
|
|
|
|
|
F99_16_01 |
|
AZOXYSTROBIN |
131860-33-8 |
571 |
|
|
F99_16_02 |
|
DIMOXYSTROBIN |
149961-52-4 |
739 |
|
|
F99_16_03 |
|
FLUOXASTROBIN |
361377-29-9 |
746 |
|
|
F99_16_04 |
|
KRESOXIM-METHYL |
143390-89-0 |
568 |
|
|
F99_16_05 |
|
PICOXYSTROBIN |
117428-22-5 |
628 |
|
|
F99_16_06 |
|
PYRACLOSTROBIN |
175013-18-0 |
657 |
|
|
F99_16_07 |
|
TRIFLOXYSTROBIN |
141517-21-7 |
617 |
|
|
F99_17 |
FUNGICIDEN OP BASIS VAN UREUM |
|
|
|
|
|
F99_17_01 |
|
PENCYCURON |
66063-05-6 |
402 |
|
Niet-ingedeelde fungiciden |
F99_99 |
NIET-INGEDEELDE FUNGICIDEN |
|
|
|
|
|
F99_99_01 |
|
2-FENYLFENOL |
90-43-7 |
246 |
|
|
F99_99_02 |
|
ACIBENZOLAR-S-METHYL |
126448-41-7 |
597 |
|
|
F99_99_03 |
|
ALUMINIUMFOSFIDE |
20859-73-8 |
227 |
|
|
F99_99_04 |
|
ASCORBINEZUUR |
|
774 |
|
|
F99_99_05 |
|
BENZOËZUUR |
65-85-0 |
622 |
|
|
F99_99_06 |
|
FENPROPIDIN |
67306-00-7 |
520 |
|
|
F99_99_07 |
|
MAGNESIUMFOSFIDE |
12057-74-8 |
228 |
|
|
F99_99_08 |
|
METRAFENON |
220899-03-6 |
752 |
|
|
F99_99_09 |
|
PYRIOFENON |
688046-61-9 |
827 |
|
|
F99_99_10 |
|
SPIROXAMINE |
118134-30-8 |
572 |
|
|
F99_99_11 |
|
DIDECYLDIMETHYLAMMONIUMCHLORIDE |
|
859 |
|
|
F99_99_12 |
|
PROQUINAZID |
189278-12-4 |
764 |
|
|
F99_99_13 |
|
VALIFENALAAT (VOORHEEN VALIFENAL GENAAMD) |
|
857 |
|
|
F99_99_99 |
|
ANDERE FUNGICIDEN, NIET INGEDEELD |
|
|
Herbiciden, loofdoders en mosbestrijders |
|
H |
|
|
|
|
|
Herbiciden op basis van fenoxy-fytohormonen |
H01 |
|
|
|
|
|
|
H01_01 |
FENOXY-HERBICIDEN |
|
|
|
|
|
H01_01_01 |
|
2,4-D |
94-75-7 |
1 |
|
|
H01_01_02 |
|
2,4-DB |
94-82-6 |
83 |
|
|
H01_01_03 |
|
DICHLOORPROP-P |
15165-67-0 |
476 |
|
|
H01_01_04 |
|
MCPA |
94-74-6 |
2 |
|
|
H01_01_05 |
|
MCPB |
94-81-5 |
50 |
|
|
H01_01_06 |
|
MECOPROP |
7085-19-0 |
51 |
|
|
H01_01_07 |
|
MECOPROP-P |
16484-77-8 |
475 |
|
|
H01_99 |
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN FENOXY-FYTOHORMONEN |
|
|
|
|
|
H01_99_99 |
|
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN FENOXY-FYTOHORMONEN |
|
|
|
Herbiciden op basis van triazinen en triazinonen |
H02 |
|
|
|
|
|
|
H02_02 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINEN |
|
|
|
|
|
H02_02_01 |
|
TERBUTHYLAZINE |
5915-41-3 |
234 |
|
|
H02_03 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINONEN |
|
|
|
|
|
H02_03_01 |
|
METAMITRON |
41394-05-2 |
381 |
|
|
H02_03_02 |
|
METRIBUZIN |
21087-64-9 |
283 |
|
|
H02_99 |
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINEN EN TRIAZINONEN |
|
|
|
|
|
H02_99_99 |
|
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINEN EN TRIAZINONEN |
|
|
|
Herbiciden op basis van amiden en aniliden |
H03 |
|
|
|
|
|
|
H03_01 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN |
|
|
|
|
|
H03_01_01 |
|
BEFLUBUTAMID |
113614-08-7 |
662 |
|
|
H03_01_02 |
|
DIMETHENAMID-P |
87674-68-8 |
638 |
|
|
H03_01_03 |
|
ISOXABEN |
82558-50-7 |
701 |
|
|
H03_01_04 |
|
NAPROPAMIDE |
15299-99-7 |
271 |
|
|
H03_01_05 |
|
PENOXSULAM |
219714-96-2 |
758 |
|
|
H03_01_06 |
|
PETHOXAMIDE |
106700-29-2 |
665 |
|
|
H03_01_07 |
|
PROPYZAMIDE |
23950-58-5 |
315 |
|
|
H03_01_08 |
|
PYROXSULAM |
422556-08-9 |
793 |
|
|
H03_02 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN ANILIDEN |
|
|
|
|
|
H03_02_01 |
|
DIFLUFENICAN |
83164-33-4 |
462 |
|
|
H03_02_02 |
|
FLORASULAM |
145701-23-1 |
616 |
|
|
H03_02_03 |
|
FLUFENACET |
142459-58-3 |
588 |
|
|
H03_02_04 |
|
METAZACHLOOR |
67129-08-2 |
411 |
|
|
H03_02_05 |
|
METOSULAM |
139528-85-1 |
707 |
|
|
H03_02_06 |
|
PROPANIL |
709-98-8 |
205 |
|
|
H03_02_07 |
|
HALOSULFURON-METHYL |
100784-20-1 |
785 |
|
|
H03_03 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN CHLOORACEETANILIDEN |
|
|
|
|
|
H03_03_01 |
|
ACETOCHLOOR |
34256-82-1 |
496 |
|
|
H03_03_02 |
|
DIMETHACHLOOR |
50563-36-5 |
688 |
|
|
H03_03_03 |
|
PROPISOCHLOOR |
86763-47-5 |
836 |
|
|
H03_03_04 |
|
S-METOLACHLOOR |
87392-12-9 |
607 |
|
|
H03_99 |
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN EN ANILIDEN |
|
|
|
|
|
H03_99_99 |
|
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN EN ANILIDEN |
|
|
|
Herbiciden op basis van carbamaten en biscarbamaten |
H04 |
|
|
|
|
|
|
H04_01 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN BISCARBAMATEN |
|
|
|
|
|
H04_01_01 |
|
CHLOORPROFAM |
101-21-3 |
43 |
|
|
H04_01_02 |
|
DESMEDIFAM |
13684-56-5 |
477 |
|
|
H04_01_03 |
|
FENMEDIFAM |
13684-63-4 |
77 |
|
|
H04_02 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN |
|
|
|
|
|
H04_02_01 |
|
ASULAM |
3337-71-1 |
240 |
|
|
H04_02_02 |
|
CARBETAMIDE |
16118-49-3 |
95 |
|
|
H04_99 |
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN BISCARBAMATEN |
|
|
|
|
|
H04_99_99 |
|
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN BISCARBAMATEN |
|
|
|
Herbiciden op basis van dinitroanilinederivaten |
H05 |
|
|
|
|
|
|
H05_01 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEN |
|
|
|
|
|
H05_01_01 |
|
BENFLURALIN |
1861-40-1 |
285 |
|
|
H05_01_02 |
|
PENDIMETHALIN |
40487-42-1 |
357 |
|
|
H05_01_03 |
|
ORYZALIN |
19044-88-3 |
537 |
|
|
H05_99 |
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEDERIVATEN |
|
|
|
|
|
H05_99_99 |
|
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEDERIVATEN |
|
|
|
Herbiciden op basis van ureum-, uracil- of sulfonylureumderivaten |
H06 |
|
|
|
|
|
|
H06_01 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN SULFONYLUREUM |
|
|
|
|
|
H06_01_01 |
|
AMIDOSULFURON |
120923-37-7 |
515 |
|
|
H06_01_02 |
|
AZIMSULFURON |
120162-55-2 |
584 |
|
|
H06_01_03 |
|
BENSULFURON |
99283-01-9 |
502 |
|
|
H06_01_04 |
|
CHLOORSULFURON |
64902-72-3 |
391 |
|
|
H06_01_05 |
|
ETHOXYSULFURON |
126801-58-9 |
591 |
|
|
H06_01_06 |
|
FLAZASULFURON |
104040-78-0 |
595 |
|
|
H06_01_07 |
|
FLUPYRSULFURON |
150315-10-9 |
577 |
|
|
H06_01_08 |
|
FORAMSULFURON |
173159-57-4 |
659 |
|
|
H06_01_09 |
|
IMAZOSULFURON |
122548-33-8 |
590 |
|
|
H06_01_10 |
|
IODOSULFURON-METHYL-NATRIUM |
144550-36-7 |
634.501 |
|
|
H06_01_11 |
|
MESOSULFURON |
400852-66-6 |
663 |
|
|
H06_01_12 |
|
METSULFURON |
74223-64-6 |
441 |
|
|
H06_01_13 |
|
NICOSULFURON |
111991-09-4 |
709 |
|
|
H06_01_14 |
|
OXASULFURON |
144651-06-9 |
626 |
|
|
H06_01_15 |
|
PROSULFURON |
94125-34-5 |
579 |
|
|
H06_01_16 |
|
RIMSULFURON |
122931-48-0 |
716 |
|
|
H06_01_17 |
|
SULFOSULFURON |
141776-32-1 |
601 |
|
|
H06_01_18 |
|
THIFENSULFURON |
79277-67-1 |
452 |
|
|
H06_01_19 |
|
TRIASULFURON |
82097-50-5 |
480 |
|
|
H06_01_20 |
|
TRIBENURON |
106040-48-6 |
546 |
|
|
H06_01_21 |
|
TRIFLUSULFURON |
135990-29-3 |
731 |
|
|
H06_01_22 |
|
TRITOSULFURON |
142469-14-5 |
735 |
|
|
H06_01_23 |
|
ORTHOSULFAMURON |
213464-77-8 |
781 |
|
|
H06_02 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN URACIL |
|
|
|
|
|
H06_02_01 |
|
LENACIL |
2164-08-1 |
163 |
|
|
H06_03 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN UREUM |
|
|
|
|
|
H06_03_01 |
|
CHLOORTOLURON |
15545-48-9 |
217 |
|
|
H06_03_02 |
|
DIURON |
330-54-1 |
100 |
|
|
H06_03_03 |
|
FLUOMETURON |
2164-17-2 |
159 |
|
|
H06_03_04 |
|
ISOPROTURON |
34123-59-6 |
336 |
|
|
H06_03_05 |
|
LINURON |
330-55-2 |
76 |
|
|
H06_99 |
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN UREUM-, URACIL- OF SULFONYLUREUMDERIVATEN |
|
|
|
|
|
H06_99_99 |
|
ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN UREUM-, URACIL- OF SULFONYLUREUMDERIVATEN |
|
|
|
Andere herbiciden |
H99 |
|
|
|
|
|
|
H99_01 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN ARYLOXYFENOXYPROPIONATEN |
|
|
|
|
|
H99_01_01 |
|
CLODINAFOP |
114420-56-3 |
683 |
|
|
H99_01_02 |
|
CYHALOFOP |
122008-85-9 |
596 |
|
|
H99_01_03 |
|
DICLOFOP |
40843-25-2 |
358 |
|
|
H99_01_04 |
|
FENOXAPROP-P |
113158-40-0 |
484 |
|
|
H99_01_05 |
|
FLUAZIFOP-P-BUTYL |
79241-46-6 |
395 |
|
|
H99_01_06 |
|
HALOXYFOP-P |
95977-29-0 |
526 |
|
|
H99_01_07 |
|
PROPAQUIZAFOP |
111479-05-1 |
713 |
|
|
H99_01_08 |
|
QUIZALOFOP-P |
94051-08-8 |
641 |
|
|
H99_01_09 |
|
QUIZALOFOP-P-ETHYL |
100646-51-3 |
641.202 |
|
|
H99_01_10 |
|
QUIZALOFOP-P-TEFURYL |
119738-06-6 |
641.226 |
|
|
H99_02 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN BENZOFURAN |
|
|
|
|
|
H99_02_01 |
|
ETHOFUMESAAT |
26225-79-6 |
233 |
|
|
H99_03 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN BENZOËZUUR |
|
|
|
|
|
H99_03_01 |
|
DICAMBA |
1918-00-9 |
85 |
|
|
H99_04 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN BIPYRIDYLIUM |
|
|
|
|
|
H99_04_01 |
|
DIQUAT |
85-00-7 |
55 |
|
|
H99_05 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN CYCLOHEXAANDIONEN |
|
|
|
|
|
H99_05_01 |
|
CLETHODIM |
99129-21-2 |
508 |
|
|
H99_05_02 |
|
CYCLOXYDIM |
101205-02-1 |
510 |
|
|
H99_05_03 |
|
PROFOXYDIM |
139001-49-3 |
621 |
|
|
H99_05_04 |
|
TEPRALOXYDIM |
149979-41-9 |
608 |
|
|
H99_05_05 |
|
TRALKOXYDIM |
87820-88-0 |
544 |
|
|
H99_06 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN DIAZINEN |
|
|
|
|
|
H99_06_01 |
|
PYRIDAAT |
55512-33-9 |
447 |
|
|
H99_07 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN DICARBOXIMIDEN |
|
|
|
|
|
H99_07_01 |
|
CINIDON-ETHYL |
142891-20-1 |
598 |
|
|
H99_07_02 |
|
FLUMIOXAZIN |
103361-09-7 |
578 |
|
|
H99_08 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN DIFENYLETHER |
|
|
|
|
|
H99_08_01 |
|
ACLONIFEN |
74070-46-5 |
498 |
|
|
H99_08_02 |
|
BIFENOX |
42576-02-3 |
413 |
|
|
H99_08_03 |
|
OXYFLUORFEN |
42874-03-3 |
538 |
|
|
H99_09 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLINON |
|
|
|
|
|
H99_09_01 |
|
IMAZAMOX |
114311-32-9 |
619 |
|
|
H99_10 |
ANORGANISCHE HERBICIDEN |
|
|
|
|
|
H99_10_01 |
|
IJZERSULFAAT |
7720-78-7 17375-41-6 7782-63-0 |
837 |
|
|
H99_11 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN ISOXAZOLEN |
|
|
|
|
|
H99_11_01 |
|
ISOXAFLUTOOL |
141112-29-0 |
575 |
|
|
H99_11_02 |
|
TOPRAMEZONE |
210631-68-8 |
800 |
|
|
H99_13 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN NITRILLEN |
|
|
|
|
|
H99_13_01 |
|
BROMOXYNIL |
1689-84-5 |
87 |
|
|
H99_13_02 |
|
DICHLOBENIL |
1194-65-6 |
73 |
|
|
H99_13_03 |
|
IOXYNIL |
1689-83-4 |
86 |
|
|
H99_14 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFOR-VERBINDINGEN |
|
|
|
|
|
H99_14_01 |
|
GLUFOSINAAT |
51276-47-2 |
437 |
|
|
H99_14_02 |
|
GLYFOSAAT |
1071-83-6 |
284 |
|
|
H99_15 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN FENYLPYRAZOLEN |
|
|
|
|
|
H99_15_01 |
|
PINOXADEN |
243973-20-8 |
776 |
|
|
H99_15_02 |
|
PYRAFLUFEN-ETHYL |
129630-19-9 |
605.202 |
|
|
H99_16 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDAZINONEN |
|
|
|
|
|
H99_16_01 |
|
CHLORIDAZON |
1698-60-8 |
111 |
|
|
H99_16_02 |
|
FLURTAMON |
96525-23-4 |
569 |
|
|
H99_17 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINECARBOXAMIDEN |
|
|
|
|
|
H99_17_01 |
|
PICOLINAFEN |
137641-05-5 |
639 |
|
|
H99_18 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINECARBONZUUR |
|
|
|
|
|
H99_18_01 |
|
CLOPYRALID |
1702-17-6 |
455 |
|
|
H99_18_02 |
|
PICLORAM |
1918-02-1 |
174 |
|
|
H99_19 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDYLOXYAZIJNZUUR |
|
|
|
|
|
H99_19_01 |
|
AMINOPYRALID |
150114-71-9 |
771 |
|
|
H99_19_02 |
|
FLUROXYPYR |
69377-81-7 |
431 |
|
|
H99_19_03 |
|
TRICLOPYR |
55335-06-3 |
376 |
|
|
H99_20 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN CHINOLINEN |
|
|
|
|
|
H99_20_01 |
|
QUINMERAC |
90717-03-6 |
563 |
|
|
H99_21 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN THIADIAZINEN |
|
|
|
|
|
H99_21_01 |
|
BENTAZON |
25057-89-0 |
366 |
|
|
H99_22 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN THIOCARBAMATEN |
|
|
|
|
|
H99_22_01 |
|
MOLINAAT |
2212-67-1 |
235 |
|
|
H99_22_02 |
|
PROSULFOCARB |
52888-80-9 |
539 |
|
|
H99_22_03 |
|
TRI-ALLAAT |
2303-17-5 |
97 |
|
|
H99_23 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLEN |
|
|
|
|
|
H99_23_01 |
|
AMITROL |
61-82-5 |
90 |
|
|
H99_24 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLINONEN |
|
|
|
|
|
H99_24_01 |
|
CARFENTRAZONE-ETHYL |
128639-02-1 |
587.202 |
|
|
H99_25 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLONEN |
|
|
|
|
|
H99_25_01 |
|
PROPOXYCARBAZON |
145026-81-9 |
655 |
|
|
H99_25_02 |
|
THIENCARBAZON |
936331-72-5 |
797 |
|
|
H99_26 |
HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIKETONEN |
|
|
|
|
|
H99_26_01 |
|
MESOTRIONE |
104206-82-8 |
625 |
|
|
H99_26_02 |
|
SULCOTRIONE |
99105-77-8 |
723 |
|
|
H99_26_03 |
|
TEMBOTRIONE |
335104-84-2 |
790 |
|
Niet-ingedeelde herbiciden |
H99_99 |
NIET-INGEDEELDE HERBICIDEN |
|
|
|
|
|
H99_99_01 |
|
AZIJNZUUR |
64-19-7 |
838 |
|
|
H99_99_02 |
|
BISPYRIBAC-NATRIUM |
125401-92-5 |
748.011 |
|
|
H99_99_03 |
|
CLOMAZONE |
81777-89-1 |
509 |
|
|
H99_99_04 |
|
FLUROCHLORIDON |
61213-25-0 |
430 |
|
|
H99_99_05 |
|
OXADIARGYL |
39807-15-3 |
604 |
|
|
H99_99_06 |
|
OXADIAZON |
19666-30-9 |
213 |
|
|
H99_99_07 |
|
PELARGONZUUR |
112-05-0 |
888 |
|
|
H99_99_08 |
|
QUINOCLAMIN |
2797-51-5 |
648 |
|
|
H99_99_99 |
|
ANDERE HERBICIDEN, LOOFDODERS EN MOSBESTRIJDERS |
|
|
Insecticiden en acariciden |
|
I |
|
|
|
|
|
Insecticiden op basis van pyretroïden |
I01 |
|
|
|
|
|
|
I01_01 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRETROÏDEN |
|
|
|
|
|
I01_01_01 |
|
ACRINATHRIN |
101007-06-1 |
678 |
|
|
I01_01_02 |
|
ALFA-CYPERMETHRIN |
67375-30-8 |
454 |
|
|
I01_01_03 |
|
BETA-CYFLUTHRIN |
68359-37-5 |
482 |
|
|
I01_01_04 |
|
BIFENTHRIN |
82657-04-3 |
415 |
|
|
I01_01_05 |
|
CYFLUTHRIN |
68359-37-5 |
385 |
|
|
I01_01_06 |
|
CYPERMETHRIN |
52315-07-8 |
332 |
|
|
I01_01_07 |
|
DELTAMETHRIN |
52918-63-5 |
333 |
|
|
I01_01_08 |
|
ESFENVALERAAT |
66230-04-4 |
481 |
|
|
I01_01_09 |
|
ETOFENPROX |
80844-07-1 |
471 |
|
|
I01_01_10 |
|
GAMMA-CYHALOTHRIN |
76703-62-3 |
768 |
|
|
I01_01_11 |
|
LAMBDA-CYHALOTHRIN |
91465-08-6 |
463 |
|
|
I01_01_12 |
|
TAU-FLUVALINAAT |
102851-06-9 |
786 |
|
|
I01_01_13 |
|
TEFLUTHRIN |
79538-32-2 |
451 |
|
|
I01_01_14 |
|
ZETA-CYPERMETHRIN |
52315-07-8 |
733 |
|
|
I01_99 |
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRETROÏDEN |
|
|
|
|
|
I01_99_99 |
|
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRETROÏDEN |
|
|
|
Insecticiden op basis van gechloreerde koolwaterstoffen |
I02 |
|
|
|
|
|
|
I02_99 |
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN GECHLOREERDE KOOLWATERSTOFFEN |
|
|
|
|
|
I02_99_99 |
|
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN GECHLOREERDE KOOLWATERSTOFFEN |
|
|
|
Insecticiden op basis van carbamaten en oxim-carbamaten |
I03 |
|
|
|
|
|
|
I03_01 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN OXIM-CARBAMATEN |
|
|
|
|
|
I03_01_01 |
|
METHOMYL |
16752-77-5 |
264 |
|
|
I03_01_02 |
|
OXAMYL |
23135-22-0 |
342 |
|
|
I03_02 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN |
|
|
|
|
|
I03_02_01 |
|
FENOXYCARB |
79127-80-3 |
425 |
|
|
I03_02_02 |
|
FORMETANAAT |
22259-30-9 |
697 |
|
|
I03_02_03 |
|
METHIOCARB |
2032-65-7 |
165 |
|
|
I03_02_04 |
|
PIRIMICARB |
23103-98-2 |
231 |
|
|
I03_99 |
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN OXIM-CARBAMATEN |
|
|
|
|
|
I03_99_99 |
|
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN OXIM-CARBAMATEN |
|
|
|
Insecticiden op basis van organische fosfaten |
I04 |
|
|
|
|
|
|
I04_01 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN |
|
|
|
|
|
I04_01_01 |
|
CHLOORPYRIFOS |
2921-88-2 |
221 |
|
|
I04_01_02 |
|
CHLOORPYRIFOS-METHYL |
5589-13-0 |
486 |
|
|
I04_01_03 |
|
DIMETHOAAT |
60-51-5 |
59 |
|
|
I04_01_04 |
|
ETHOPROFOS |
13194-48-4 |
218 |
|
|
I04_01_05 |
|
FENAMIFOS |
22224-92-6 |
692 |
|
|
I04_01_06 |
|
FOSTHIAZAAT |
98886-44-3 |
585 |
|
|
I04_01_07 |
|
MALATHION |
121-75-5 |
12 |
|
|
I04_01_08 |
|
FOSMET |
732-11-6 |
318 |
|
|
I04_01_09 |
|
PIRIMIFOS-METHYL |
29232-93-7 |
239 |
|
|
I04_99 |
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN |
|
|
|
|
|
I04_99_99 |
|
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN |
|
|
|
Insecticiden op basis van biologische en botanische producten |
I05 |
|
|
|
|
|
|
I05_01 |
BIOLOGISCHE INSECTICIDEN |
|
|
|
|
|
I05_01_01 |
|
ADOXOPHYES ORANA GV STAM BV-0001 |
|
782 |
|
|
I05_01_02 |
|
AZADIRACHTIN |
11141-17-6 |
627 |
|
|
I05_01_03 |
|
BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. ISRAELENSIS (AM65-52) |
|
770 |
|
|
I05_01_04 |
|
METARHIZIUM ANISOPLIAE (BIPESCO 5F/52) |
|
784 |
|
|
I05_01_05 |
|
PAECILOMYCES FUMOSOROSEUS STAM FE9901 |
|
778 |
|
|
I05_01_06 |
|
PAECILOMYCES LILACINUS STAM 251 |
|
753 |
|
|
I05_01_07 |
|
PYRETHRINEN |
8003-34-7 |
32 |
|
|
I05_01_08 |
|
BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. AIZAWAI (ABTS-1857 EN GC-91) |
|
949, 950 |
|
|
I05_01_09 |
|
BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. KURSTAKI (ABTS 351, PB 54, SA 11, SA12 EN EG 2348) |
|
951, 952, 953, 954, 955 |
|
|
I05_01_10 |
|
BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. TENEBRIONIS (NB 176) |
|
956 |
|
|
I05_01_11 |
|
BEAUVERIA BASSIANA (ATCC 74040 EN GHA) |
|
957, 958 |
|
|
I05_01_12 |
|
CYDIA POMONELLA GRANULOSEVIRUS (CPGV) |
|
959 |
|
|
I05_01_13 |
|
HELICOVERPA ARMIGERA KERNPOLYEDERVIRUS (HEARNPV) |
|
960 |
|
|
I05_01_14 |
|
LECANICILLIMUM MUSCARIUM (VE6) (VOORHEEN VERTICILLIUM LECANII) |
|
961 |
|
|
I05_01_15 |
|
SPODOPTERA LITTORALIS KERNPOLYEDERVIRUS |
|
962 |
|
|
I05_99 |
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN BIOLOGISCHE EN BOTANISCHE PRODUCTEN |
|
|
|
|
|
I05_99_99 |
|
ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN BIOLOGISCHE EN BOTANISCHE PRODUCTEN |
|
|
|
Andere insecticiden |
I99 |
|
|
|
|
|
|
I99_01 |
DOOR VERGISTING VERKREGEN INSECTICIDEN |
|
|
|
|
|
I99_01_01 |
|
ABAMECTINE |
71751-41-2 |
495 |
|
|
I99_01_02 |
|
MILBEMECTIN |
51596-10-2 51596-11-3 |
660 |
|
|
I99_01_03 |
|
SPINOSAD |
168316-95-8 |
636 |
|
|
I99_01_04 |
|
EMAMECTINBENZOAAT |
155569-91-8 |
791 |
|
|
I99_01_05 |
|
SPINETORAM |
187166-40-1 |
802 |
|
|
I99_03 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN BENZOYLUREUM |
|
|
|
|
|
I99_03_01 |
|
DIFLUBENZURON |
35367-38-5 |
339 |
|
|
I99_03_02 |
|
FLUFENOXURON |
101463-69-8 |
470 |
|
|
I99_03_03 |
|
LUFENURON |
103055-07-8 |
704 |
|
|
I99_03_04 |
|
NOVALURON |
116714-46-6 |
672 |
|
|
I99_03_05 |
|
TEFLUBENZURON |
83121-18-0 |
450 |
|
|
I99_03_06 |
|
TRIFLUMURON |
64628-44-0 |
548 |
|
|
I99_04 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAZATEN |
|
|
|
|
|
I99_04_01 |
|
BIFENAZAAT |
149877-41-8 |
736 |
|
|
I99_05 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN DIAZYLHYDRAZINE |
|
|
|
|
|
I99_05_01 |
|
METHOXYFENOZIDE |
161050-58-4 |
656 |
|
|
I99_05_02 |
|
TEBUFENOZIDE |
112410-23-8 |
724 |
|
|
I99_05_03 |
|
CHROMAFENOZIDE |
143807-66-3 |
775 |
|
|
I99_06 |
INSECTENGROEIREMMERS |
|
|
|
|
|
I99_06_01 |
|
CYROMAZIN |
66215-27-8 |
420 |
|
|
I99_06_02 |
|
BUPROFEZIN |
69327-76-0 |
681 |
|
|
I99_06_03 |
|
HEXYTHIAZOX |
78587-05-0 |
439 |
|
|
I99_07 |
INSECTENFEROMONEN |
|
|
|
|
|
I99_07_01 |
|
(E,E)-8,10-DODECADIEEN-1-OL |
33956-49-9 |
860 |
|
|
I99_07_02 |
|
(Z)-9-DODECENYLACETAAT |
35148-19-7 |
422 |
|
|
I99_07_03 |
|
(Z)-8-DODECEEN-1-YLACETAAT |
28079-04-1 |
861 |
|
|
I99_07_04 |
|
(2E, 13Z)-OCTADECADIEEN-1-YLACETAAT |
|
862 |
|
|
I99_07_05 |
|
(7E, 9E)-DODECADIEEN-1-YLACETAAT |
|
863 |
|
|
I99_07_06 |
|
(7E, 9E)-DODECADIEEN-1-YLACETAAT |
|
864 |
|
|
I99_07_07 |
|
(7Z, 11E)-HEXADECADIEEN-1-YLACETAAT |
|
865 |
|
|
I99_07_08 |
|
(7Z, 11Z)-HEXADECADIEEN-1-YLACETAAT |
|
866 |
|
|
I99_07_09 |
|
(9Z, 12E)-TETRADECADIEEN-1-YLACETAAT |
|
867 |
|
|
I99_07_10 |
|
(E)-11-TETRADECEEN-1-YLACETAAT |
|
868 |
|
|
I99_07_11 |
|
(E)-5-DECEEN-1-OL |
|
869 |
|
|
I99_07_12 |
|
(E)-5-DECEEN-1-YLACETAAT |
|
870 |
|
|
I99_07_13 |
|
(E)-8-DODECEEN-1-YLACETAAT |
|
871 |
|
|
I99_07_14 |
|
(E/Z)-8-DODECEEN-1-YLACETAAT |
|
872 |
|
|
I99_07_15 |
|
(Z)-11-HEXADECEEN-1-OL |
|
873 |
|
|
I99_07_16 |
|
(Z)-11-HEXADECEEN-1-YLACETAAT |
|
874 |
|
|
I99_07_17 |
|
(Z)-11-HEXADECENAL |
|
875 |
|
|
I99_07_18 |
|
(Z)-11-TETRADECEEN-1-YLACETAAT |
|
876 |
|
|
I99_07_19 |
|
(Z)-13-HEXADECEEN-11-YN-1-YLACETAAT |
|
877 |
|
|
I99_07_20 |
|
(Z)-13-OCTADECENAL |
|
878 |
|
|
I99_07_21 |
|
(Z)-7-TETRADECENAL |
|
879 |
|
|
I99_07_22 |
|
(Z)-8-DODECEEN-1-OL |
|
880 |
|
|
I99_07_23 |
|
(Z)-9-HEXADECENAL |
|
881 |
|
|
I99_07_24 |
|
(Z)-9-TETRADECEEN-1-YLACETAAT |
|
882 |
|
|
I99_07_25 |
|
(Z,Z,Z,Z)-7,13,16,19-DOCOSATETRAEEN-1-YLISOBUTYRAAT |
|
883 |
|
|
I99_07_26 |
|
DODECYLACETAAT |
|
884 |
|
|
I99_08 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN NITROGUANIDINEN |
|
|
|
|
|
I99_08_01 |
|
CLOTHIANIDINE |
210880-92-5 |
738 |
|
|
I99_08_02 |
|
THIAMETHOXAM |
153719-23-4 |
637 |
|
|
I99_09 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE TINVERBINDINGEN |
|
|
|
|
|
I99_09_01 |
|
FENBUTATINOXIDE |
13356-08-6 |
359 |
|
|
I99_10 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN OXADIAZINEN |
|
|
|
|
|
I99_10_01 |
|
INDOXACARB |
173584-44-6 |
612 |
|
|
I99_11 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN FENYLETHER |
|
|
|
|
|
I99_11_01 |
|
PYRIPROXYFEN |
95737-68-1 |
715 |
|
|
I99_12 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN (FENYL-)PYRAZOLEN |
|
|
|
|
|
I99_12_01 |
|
FENPYROXIMAAT |
134098-61-6 |
695 |
|
|
I99_12_02 |
|
FIPRONIL |
120068-37-3 |
581 |
|
|
I99_12_03 |
|
TEBUFENPYRAD |
119168-77-3 |
725 |
|
|
I99_12_04 |
|
CHLORANTRANILIPROLE |
500008-45-7 |
794 |
|
|
I99_12_05 |
|
FLUBENDIAMIDE |
272451-65-7 |
788 |
|
|
I99_13 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINEN |
|
|
|
|
|
I99_13_01 |
|
PYMETROZINE |
123312-89-0 |
593 |
|
|
I99_13_02 |
|
FLONICAMID |
158062-67-0 |
763 |
|
|
I99_14 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRIDYLMETHYLAMINEN |
|
|
|
|
|
I99_14_01 |
|
ACETAMIPRID |
135410-20-7 |
649 |
|
|
I99_14_02 |
|
IMIDACLOPRID |
138261-41-3 |
582 |
|
|
I99_14_03 |
|
THIACLOPRID |
111988-49-9 |
631 |
|
|
I99_15 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN SULFIET-ESTER |
|
|
|
|
|
I99_15_01 |
|
PROPARGIET |
2312-35-8 |
216 |
|
|
I99_16 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN TETRAZINEN |
|
|
|
|
|
I99_16_01 |
|
CLOFENTEZIN |
74115-24-5 |
418 |
|
|
I99_17 |
INSECTICIDEN OP BASIS VAN TETRONZUUR |
|
|
|
|
|
I99_17_01 |
|
SPIRODICLOFEN |
148477-71-8 |
737 |
|
|
I99_17_02 |
|
SPIROMESIFEN |
283594-90-1 |
747 |
|
Niet-ingedeelde insecticiden |
I99_99 |
NIET-INGEDEELDE INSECTICIDEN-ACARICIDEN |
|
|
|
|
|
I99_99_01 |
|
ACEQUINOCYL |
57960-19-7 |
760 |
|
|
I99_99_02 |
|
CYFLUMETOFEN |
400882-07-7 |
821 |
|
|
I99_99_03 |
|
ETOXAZOOL |
153233-91-1 |
623 |
|
|
I99_99_04 |
|
VETZUREN C7-C18 EN C18 ONVERZADIGD KALIUMZOUTEN (CAS 67701-09-1) |
67701-09-1 |
889 |
|
|
I99_99_05 |
|
VETZUREN C8-C10 METHYLESTERS (CAS 85566-26-3) |
85566-26-3 |
890 |
|
|
I99_99_06 |
|
FENAZAQUIN |
120928-09-8 |
693 |
|
|
I99_99_07 |
|
KIEZELGOER (DIATOMEEËNAARDE) |
61790-53-2 |
647 |
|
|
I99_99_08 |
|
LAURINEZUUR (CAS 143-07-7) |
143-07-7 |
885 |
|
|
I99_99_09 |
|
METAFLUMIZON |
139968-49-3 |
779 |
|
|
I99_99_10 |
|
METHYLDECANOAAT (CAS 110-42-9) |
110-42-9 |
892 |
|
|
I99_99_11 |
|
METHYLOCTANOAAT (CAS 111-11-5) |
111-11-5 |
893 |
|
|
I99_99_12 |
|
OLIEZUUR (CAS 112-80-1) |
112-80-1 |
894 |
|
|
I99_99_13 |
|
PARAFFINEOLIE/(CAS-nr. 64742-46-7) |
64742-46-7 |
896 |
|
|
I99_99_14 |
|
PARAFFINEOLIE/(CAS-nr. 72623-86-0) |
72623-86-0 |
897 |
|
|
I99_99_15 |
|
PARAFFINEOLIE/(CAS-nr. 8042-47-5) |
8042-47-5 |
898 |
|
|
I99_99_16 |
|
PARAFFINEOLIE/(CAS-nr. 97862-82-3) |
97862-82-3 |
899 |
|
|
I99_99_17 |
|
FOSFAAN |
7803-51-2 |
127 |
|
|
I99_99_18 |
|
PYRIDABEN |
96489-71-3 |
583 |
|
|
I99_99_19 |
|
PYRIDALYL |
179101-81-6 |
792 |
|
|
I99_99_20 |
|
SPIROTETRAMAAT |
203313-25-1 |
795 |
|
|
I99_99_21 |
|
SULFURYLFLUORIDE |
2699-79-8 |
757 |
|
|
I99_99_22 |
|
TIJMOLIE |
89-83-8 |
900 |
|
|
I99_99_23 |
|
VETZUREN C7 TOT C20 |
|
891 |
|
|
I99_99_24 |
|
GEHYDROLYSEERDE EIWITTEN |
|
901 |
|
|
I99_99_25 |
|
SINAASAPPELOLIE |
|
902 |
|
|
I99_99_26 |
|
TAGETESOLIE |
|
903 |
|
|
I99_99_99 |
|
ANDERE INSECTICIDEN-ACARICIDEN |
|
|
Mollusciciden (slakkenbestrijdingsmiddelen), totaal: |
|
M |
|
|
|
|
|
Mollusciciden |
M01 |
|
|
|
|
|
|
M01_01 |
MOLLUSCICIDEN |
|
|
|
|
|
M01_01_01 |
|
IJZERFOSFAAT |
10045-86-0 |
629 |
|
|
M01_01_02 |
|
ALUMINIUMSULFAAT |
10043-01-3 |
849 |
|
|
M01_01_03 |
|
METALDEHYDE |
108-62-3 |
62 |
|
|
M01_01_99 |
|
ANDERE MOLLUSCICIDEN |
|
|
Plantengroeiregulatoren, totaal: |
|
PGR |
|
|
|
|
|
Fysiologische plantengroeiregulatoren |
PGR01 |
|
|
|
|
|
|
PGR01_01 |
FYSIOLOGISCHE PLANTENGROEIREGULATOREN |
|
|
|
|
|
PGR01_01_01 |
|
1-METHYLCYCLOPROPEEN |
3100-04-7 |
767 |
|
|
PGR01_01_02 |
|
CHLOORMEQUAT |
999-81-5 |
143 |
|
|
PGR01_01_03 |
|
CYCLANILIDE |
113136-77-9 |
586 |
|
|
PGR01_01_04 |
|
DAMINOZIDE |
1596-84-5 |
330 |
|
|
PGR01_01_05 |
|
ETHEFON |
16672-87-0 |
373 |
|
|
PGR01_01_06 |
|
ETHOXYQUIN |
91-53-2 |
517 |
|
|
PGR01_01_07 |
|
ETHYLEEN |
74-85-1 |
839 |
|
|
PGR01_01_08 |
|
FORCHLORFENURON |
68157-60-8 |
633 |
|
|
PGR01_01_09 |
|
GIBBERELLINEZUUR |
77-06-5 |
307 |
|
|
PGR01_01_10 |
|
GIBBERELLINE |
468-44-0 510-75-8 8030-53-3 |
904 |
|
|
PGR01_01_11 |
|
IMAZAQUIN |
81335-37-7 |
699 |
|
|
PGR01_01_12 |
|
MALEÏNEHYDRAZIDE |
51542-52-0 |
310 |
|
|
PGR01_01_13 |
|
MEPIQUAT |
24307-26-4 |
440 |
|
|
PGR01_01_14 |
|
PACLOBUTRAZOOL |
76738-62-0 |
445 |
|
|
PGR01_01_15 |
|
PROHEXADION-CALCIUM |
127277-53-6 |
567.02 |
|
|
PGR01_01_16 |
|
NATRIUM-5-NITROGUAIACOLAAT |
67233-85-6 |
718 |
|
|
PGR01_01_17 |
|
NATRIUM-O-NITROFENOLAAT |
824-39-5 |
720 |
|
|
PGR01_01_18 |
|
NATRIUM-P-NITROFENOLAAT |
824-78-2 |
721 |
|
|
PGR01_01_19 |
|
TRINEXAPAC-ETHYL |
95266-40-3 |
732.202 |
|
|
PGR01_01_20 |
|
DIFENYLAMINE |
122-39-4 |
460 |
|
|
PGR01_01_21 |
|
FLURPRIMIDOOL |
56425-91-3 |
696 |
|
|
PGR01_99 |
ANDERE FYSIOLOGISCHE PLANTENGROEIREGULATOREN |
|
|
|
|
|
PGR01_99_01 |
|
1-NAFTYLAZIJNZUUR (1-NAA) |
86-87-3 |
313 |
|
|
PGR01_99_02 |
|
1-DECANOL |
112-53-8 |
831 |
|
|
PGR01_99_03 |
|
1-NAFTYLACEETAMIDE (1-NAD) |
86-86-2 |
282 |
|
|
PGR01_99_04 |
|
2-NAFTYLOXYAZIJNZUUR (2-NOA) |
120-23-0 |
664 |
|
|
PGR01_99_05 |
|
6-BENZYLADENINE |
1214-39-7 |
829 |
|
|
PGR01_99_06 |
|
CYAANAMIDE |
420-04-2 |
685 |
|
|
PGR01_99_07 |
|
INDOLYLBOTERZUUR |
133-32-4 |
830 |
|
|
PGR01_99_08 |
|
SINTOFEN (CINTOFEN) |
130561-48-7 |
717 |
|
|
PGR01_99_09 |
|
1,4-DIMETHYLNAFTALEEN |
|
822 |
|
|
PGR01_99_10 |
|
ZILVERTHIOSULFAAT |
|
762 |
|
|
PGR01_99_99 |
|
ANDERE FYSIOLOGISCHE PLANTENGROEIREGULATOREN |
|
|
|
Middelen om het kiemen tegen te gaan |
PGR02 |
|
|
|
|
|
|
PGR02_02 |
MIDDELEN OM HET KIEMEN TEGEN TE GAAN |
|
|
|
|
|
PGR02_02_01 |
|
CARVON |
99-49-0 |
602 |
|
|
PGR02_99 |
ANDERE MIDDELEN OM HET KIEMEN TEGEN TE GAAN |
|
|
|
|
|
PGR02_99_99 |
|
ANDERE MIDDELEN OM HET KIEMEN TEGEN TE GAAN |
|
|
|
Andere plantengroeiregulatoren |
PGR03 |
|
|
|
|
|
|
PGR03_99 |
ANDERE PLANTENGROEIREGULATOREN |
|
|
|
|
|
PGR03_99_99 |
|
ANDERE PLANTENGROEIREGULATOREN |
|
|
Andere gewasbeschermingsmiddelen, totaal: |
|
ZR |
|
|
|
|
|
Minerale oliën |
ZR01 |
|
|
|
|
|
Plantaardige oliën |
ZR02 |
|
|
|
|
|
|
ZR02_01 |
PLANTAARDIGE OLIËN |
|
|
|
|
|
ZR02_01_01 |
|
PLANTAARDIGE OLIËN/CITRONELLAOLIE |
|
905 |
|
|
ZR02_01_02 |
|
PLANTAARDIGE OLIËN/KRUIDNAGELOLIE |
|
906 |
|
|
ZR02_01_03 |
|
PLANTAARDIGE OLIËN/RAAPZAADOLIE |
|
907 |
|
|
ZR02_01_04 |
|
PLANTAARDIGE OLIËN/GROENEMUNTOLIE |
|
908 |
|
|
ZR02_01_99 |
|
ANDERE PLANTAARDIGE OLIËN |
|
|
|
Grondontsmetters (inclusief nematiciden) |
ZR03 |
|
|
|
|
|
|
ZR03_01 |
METHYLBROMIDE |
METHYLBROMIDE |
74-83-9 |
128 |
|
|
ZR03_99 |
ANDERE GRONDONTSMETTERS |
|
|
|
|
|
ZR03_99_01 |
|
1,3-DICHLOORPROPEEN |
542-75-6 |
675 |
|
|
ZR03_99_02 |
|
CHLOORPICRINE |
76-06-2 |
298 |
|
|
ZR03_99_03 |
|
DAZOMET |
533-74-4 |
146 |
|
|
ZR03_99_04 |
|
METAM-NATRIUM |
137-42-8 |
20 |
|
|
ZR03_99_99 |
|
ANDERE GRONDONTSMETTERS |
|
|
|
Rodenticiden (knaagdierbestrijdingsmiddelen) |
ZR04 |
|
|
|
|
|
|
ZR04_01 |
RODENTICIDEN |
|
|
|
|
|
ZR04_01_01 |
|
CALCIUMFOSFIDE |
1305-99-3 |
505 |
|
|
ZR04_01_02 |
|
DIFENACOUM |
56073-07-5 |
514 |
|
|
ZR04_01_03 |
|
WARFARIN |
81-81-2 |
70 |
|
|
ZR04_01_04 |
|
ZINKFOSFIDE |
1314-84-7 |
69 |
|
|
ZR04_01_05 |
|
BROMADIOLON |
28772-56-7 |
371 |
|
|
ZR04_01_99 |
|
ANDERE RODENTICIDEN |
|
|
|
Alle andere gewasbeschermingsmiddelen |
ZR99 |
|
|
|
|
|
|
ZR99_01 |
ONTSMETTINGSMIDDELEN |
|
|
|
|
|
ZR99_01_99 |
|
ANDERE ONTSMETTINGSMIDDELEN |
|
|
|
|
ZR99_99 |
ANDERE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN |
|
|
|
|
|
ZR99_99_01 |
|
ALUMINIUMAMMONIUMSULFAAT |
7784-26-1 |
840 |
|
|
ZR99_99_02 |
|
ALUMINIUMSILICAAT |
1332-58-7 |
841 |
|
|
ZR99_99_03 |
|
AMMONIUMACETAAT |
631-61-8 |
842 |
|
|
ZR99_99_04 |
|
BLOEDMEEL |
68911-49-9 |
909 |
|
|
ZR99_99_05 |
|
CALCIUMCARBIDE |
75-20-7 |
910 |
|
|
ZR99_99_06 |
|
CALCIUMCARBONAAT |
471-34-1 |
843 |
|
|
ZR99_99_07 |
|
CAPRINEZUUR (CAS 334-48-5) |
334-48-5 |
886 |
|
|
ZR99_99_08 |
|
CAPRYLZUUR (CAS 124-07-2) |
124-07-2 |
887 |
|
|
ZR99_99_09 |
|
KOOLSTOFDIOXIDE |
124-38-9 |
844 |
|
|
ZR99_99_10 |
|
DENATONIUMBENZOAAT |
3734-33-6 |
845 |
|
|
ZR99_99_11 |
|
DICHLOORBENZOËZUUR METHYLESTER |
2905-69-3 |
686 |
|
|
ZR99_99_12 |
|
HEPTAMALOXYGLUCAN |
870721-81-6 |
851 |
|
|
ZR99_99_13 |
|
KALKSTEEN |
1317-65-3 |
852 |
|
|
ZR99_99_14 |
|
MALTODEXTRINE |
9050-36-6 |
801 |
|
|
ZR99_99_15 |
|
METHYLNONYLKETON |
112-12-9 |
846 |
|
|
ZR99_99_16 |
|
KALIUMWATERSTOFCARBONAAT |
298-14-6 |
853 |
|
|
ZR99_99_17 |
|
PUTRESCINE (1,4-DIAMINOBUTAAN) |
110-60-1 |
854 |
|
|
ZR99_99_18 |
|
KWARTSZAND |
14808-60-7 |
855 |
|
|
ZR99_99_19 |
|
OP GEUR GEBASEERDE AFWEERMIDDELEN/RUWE TALLOLIE (CAS 8002-26-4) |
8002-26-4 |
911 |
|
|
ZR99_99_20 |
|
OP GEUR GEBASEERDE AFWEERMIDDELEN/TALLOLIEPEK (CAS 8016-81-7) |
8016-81-7 |
912 |
|
|
ZR99_99_21 |
|
NATRIUMALUMINIUMSILICAAT |
1344-00-9 |
850 |
|
|
ZR99_99_22 |
|
TRIMETHYLAMINE-HYDROCHLORIDE |
593-81-7 |
847.601 |
|
|
ZR99_99_23 |
|
UREUM |
57-13-6 |
913 |
|
|
ZR99_99_24 |
|
COURGETTEGEELMOZAÏEKVIRUS, ZWAKKE STAM |
|
618 |
|
|
ZR99_99_25 |
|
THEEBOOMEXTRACT |
|
914 |
|
|
ZR99_99_26 |
|
VETDESTILLATIERESIDUEN |
|
915 |
|
|
ZR99_99_27 |
|
KNOFLOOKEXTRACT |
|
916 |
|
|
ZR99_99_28 |
|
PEPER |
|
917 |
|
|
ZR99_99_29 |
|
OP GEUR GEBASEERDE AFWEERMIDDELEN/VISOLIE |
|
918 |
|
|
ZR99_99_30 |
|
OP GEUR GEBASEERDE AFWEERMIDDELEN/SCHAPENVET |
|
919 |
|
|
ZR99_99_31 |
|
ZEEALGENEXTRACT (VOORHEEN ZEEALGENEXTRACT EN ZEEWIER) |
|
920 |
|
|
ZR99_99_32 |
|
ONVERTAKTE VLINDERFEROMONEN |
|
895 |
|
|
ZR99_99_33 |
|
TETRADECAAN-1-OL |
|
856 |
|
|
ZR99_99_99 |
|
ANDERE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN |
|
|
(1) Chemical Abstracts Service Registry Numbers.
(2) Collaborative International Pesticides Analytical Council.”
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/39 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 657/2011 VAN DE COMMISSIE
van 7 juli 2011
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 297/2011 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name artikel 53, lid 1, onder b) ii),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 voorziet in de mogelijkheid van passende EU-noodmaatregelen voor uit een derde land ingevoerde levensmiddelen en diervoeders om de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu te beschermen, wanneer het risico niet op afdoende wijze kan worden beheerst met de door de afzonderlijke lidstaten getroffen maatregelen. |
(2) |
Na het ongeval in de kerncentrale van Fukushima op 11 maart 2011 werd de Commissie ervan in kennis gesteld dat het radionuclidegehalte in bepaalde levensmiddelen van oorsprong uit Japan, zoals melk en spinazie, de in Japan van kracht zijnde actiedrempels voor levensmiddelen overschreed. Omdat een dergelijke besmetting gevaar voor de volksgezondheid en de diergezondheid in de Unie kan opleveren, is Uitvoeringsverordening (EU) nr. 297/2011 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima (2) vastgesteld. |
(3) |
Op 14 juni 2011 is de Commissie ervan in kennis gesteld dat in groene thee van oorsprong uit de prefectuur Shizuoka een hoog gehalte aan radioactief cesium is aangetroffen. Dit is op 15 juni 2011 bevestigd door vijf andere gevallen van een hoog gehalte aan radioactief cesium in groene thee uit de prefectuur Shizuoka. Deze prefectuur behoort niet tot de prefecturen in het getroffen gebied waar vóór uitvoer naar de Unie tests van alle levensmiddelen en diervoeders uit die prefecturen vereist zijn. Gezien deze recente bevindingen is het zinvol de prefectuur Shizuoka aan het getroffen gebied toe te voegen. |
(4) |
Uit een significant aantal door de Japanse autoriteiten genomen monsters van levensmiddelen die in de prefecturen Niigata en Yamagata zijn geproduceerd, blijkt dat de productie van levensmiddelen en diervoeders in deze prefecturen slechts in zeer geringe mate door het ongeval in de kerncentrale van Fukushima is getroffen, aangezien geen van de monsters een niet-conform niveau van radioactiviteit vertoont, vrijwel alle monsters een niet-aantoonbaar niveau van radioactiviteit hadden en er slechts in enkele monsters een laag niveau van radioactiviteit is vastgesteld. Deze prefecturen moeten daarom worden uitgesloten van het gebied waar vóór uitvoer naar de Unie tests van alle levensmiddelen en diervoeders uit die prefecturen vereist zijn. |
(5) |
Het is daarom wenselijk dat Verordening (EG) nr. 297/2011 dienovereenkomstig wordt gewijzigd, zonder de datum van toepassing van de verordening te wijzigen. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 297/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 2 worden de leden 3 en 4 vervangen door: "3. Elke zending van de in artikel 1 bedoelde producten die Japan verlaat vanaf de dag van de inwerkingtreding van deze verordening, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat:
4. De verklaring, die in lid 3 wordt bedoeld en in bijlage I is opgenomen, wordt ondertekend door een gemachtigde vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit van Japan. Voor de in lid 3, onder d), bedoelde producten gaat de verklaring vergezeld van een analyserapport." |
2) |
Bijlage I wordt vervangen door de tekst van de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
(2) PB L 80 van 26.3.2011, blz. 5.
BIJLAGE
„BIJLAGE I
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/43 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 658/2011 VAN DE COMMISSIE
van 7 juli 2011
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 8 juli 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
49,0 |
MK |
26,7 |
|
TR |
53,0 |
|
US |
26,0 |
|
ZZ |
38,7 |
|
0707 00 05 |
TR |
95,0 |
ZZ |
95,0 |
|
0709 90 70 |
TR |
110,5 |
ZZ |
110,5 |
|
0805 50 10 |
AR |
66,6 |
BR |
42,9 |
|
TR |
73,2 |
|
UY |
70,0 |
|
ZA |
65,6 |
|
ZZ |
63,7 |
|
0808 10 80 |
AR |
152,5 |
BR |
80,0 |
|
CL |
91,4 |
|
CN |
75,3 |
|
EC |
60,7 |
|
NZ |
110,3 |
|
US |
123,2 |
|
UY |
50,2 |
|
ZA |
83,6 |
|
ZZ |
91,9 |
|
0808 20 50 |
AR |
105,8 |
AU |
60,8 |
|
CL |
128,5 |
|
CN |
85,8 |
|
NZ |
135,1 |
|
ZA |
90,8 |
|
ZZ |
101,1 |
|
0809 10 00 |
TR |
250,3 |
XS |
101,8 |
|
ZZ |
176,1 |
|
0809 20 95 |
CL |
298,8 |
SY |
253,3 |
|
TR |
282,4 |
|
ZZ |
278,2 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/45 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 659/2011 VAN DE COMMISSIE
van 7 juli 2011
tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 650/2011 van de Commissie (4). |
(2) |
Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 8 juli 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.
(3) PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.
(4) PB L 176 van 5.7.2011, blz. 22.
BIJLAGE
Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 8 juli 2011
(EUR) |
||
GN-code |
Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product |
Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product |
1701 11 10 (1) |
51,62 |
0,00 |
1701 11 90 (1) |
51,62 |
0,00 |
1701 12 10 (1) |
51,62 |
0,00 |
1701 12 90 (1) |
51,62 |
0,00 |
1701 91 00 (2) |
53,10 |
1,54 |
1701 99 10 (2) |
53,10 |
0,00 |
1701 99 90 (2) |
53,10 |
0,00 |
1702 90 95 (3) |
0,53 |
0,20 |
(1) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(2) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(3) Vaststelling per procent sacharose.
BESLUITEN
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/47 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 7 juli 2011
tot wijziging van de bijlagen II en III bij Besluit 2010/221/EU wat betreft het schrappen van een uitroeiingsprogramma met betrekking tot bacterial kidney disease voor Groot-Brittannië en de goedkeuring van een bewakingsprogramma met betrekking tot Ostreid herpesvirus 1 μνar voor Guernsey
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4770)
(Voor de EER relevante tekst)
(2011/403/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (1), en met name artikel 43, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit 2010/221/EU van de Commissie van 15 april 2010 tot goedkeuring van nationale maatregelen ter beperking van het effect van bepaalde ziekten bij aquacultuurdieren of wilde waterdieren overeenkomstig artikel 43 van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad (2) staat bepaalde lidstaten toe beperkingen inzake het in de handel brengen en de invoer toe te passen op zendingen van die dieren om de insleep van bepaalde ziekten op hun grondgebied te voorkomen, mits zij hebben aangetoond dat hun grondgebied, of bepaalde afgebakende gebieden van hun grondgebied, vrij van deze ziekten zijn, of dat zij een uitroeiings- of bewakingsprogramma hebben vastgesteld om hun grondgebied vrij van deze ziekten te maken. |
(2) |
In bijlage II bij Besluit 2010/221/EU wordt het grondgebied van Groot-Brittannië momenteel vermeld als een gebied van het Verenigd Koninkrijk met een goedgekeurd uitroeiingsprogramma met betrekking tot bacterial kidney disease (BKD). |
(3) |
Het Verenigd Koninkrijk heeft meegedeeld voornemens te zijn dat uitroeiingsprogramma te schrappen. Op grond van een uitgebreide herbeoordeling van de maatregelen van die lidstaat ter bestrijding van BKD in Groot-Brittannië werd geconcludeerd dat beperkingen voor de verplaatsingen van zendingen van bepaalde aquacultuurdieren naar het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig dat programma niet langer hoeven te worden toegepast. Daarom moet Groot-Brittannië worden verwijderd van de lijst van gebieden met goedgekeurde uitroeiingsprogramma's met betrekking tot BKD overeenkomstig bijlage II bij Besluit 2010/221/EU. |
(4) |
In bijlage III bij Besluit 2010/221/EU worden momenteel delen van het grondgebied van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vermeld als gebieden van het Verenigd Koninkrijk met goedgekeurde bewakingsprogramma's met betrekking tot Ostreid herpesvirus 1 μνar (OsHV-1 μνar). Het Verenigd Koninkrijk heeft thans een bewakingsprogramma met betrekking tot OsHV-1 μνar voor het grondgebied van Guernsey ingediend. Dat bewakingsprogramma heeft tot doel aan te tonen dat de gebieden in Guernsey waar OsHV-1 μνar niet is gedetecteerd vrij van dat virus zijn en de insleep daarvan in die gebieden te voorkomen. De inhoud van dat bewakingsprogramma is gelijkwaardig aan die van de bewakingsprogramma's die reeds zijn goedgekeurd en opgenomen in bijlage III bij Besluit 2010/221/EU. |
(5) |
De afgelopen twee jaar is er geen toegenomen mortaliteit geconstateerd in de kwekerijen en heruitzettingsgebieden in Guernsey waar Japanse oesters worden gehouden. Volgens de door het Verenigd Koninkrijk verstrekte informatie hebben bij de kweek van Japanse oesters betrokken bedrijven zich sinds april 2010 aan een vrijwillig verbod op verplaatsingen van Japanse oesters naar Guernsey gehouden. Die informatie wijst erop dat Guernsey vrij van OsHV-1 μνar is. Verplaatsingsbeperkingen ter bescherming van de gezondheidsstatus van Japanse oesters op dat grondgebied moeten worden goedgekeurd. |
(6) |
Het bewakingsprogramma voor Guernsey moet daarom worden goedgekeurd en Guernsey moet worden opgenomen in de lijst in bijlage III bij Besluit 2010/221/EU. |
(7) |
Besluit 2010/221/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen II en III bij Besluit 2010/221/EU worden vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2011.
Voor de Commissie
John DALLI
Lid van de Commissie
(1) PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.
(2) PB L 98 van 20.4.2010, blz. 7.
BIJLAGE
BIJLAGE II
Lidstaten en delen daarvan met uitroeiingsprogramma's wat betreft bepaalde ziekten bij aquaculutuurdieren, die nationale maatregelen mogen nemen ter bestrijding van die ziekten overeenkomstig artikel 43, lid 2, van Richtlijn 2006/88/EG
Ziekte |
Lidstaat |
Code |
Geografische afbakening van het gebied met goedgekeurde nationale maatregelen |
Bacterial kidney disease (BKD) |
Finland |
FI |
De continentale delen van het grondgebied |
Zweden |
SE |
De continentale delen van het grondgebied |
|
Infectieuze pancreatische necrose (IPN) |
Zweden |
SE |
De kustgebieden van het grondgebied |
BIJLAGE III
Lidstaten en gebieden met bewakingsprogramma's met betrekking tot Ostreid herpesvirus 1 μνar (OsHV-1 μνar), die nationale maatregelen mogen nemen ter bestrijding van die ziekte overeenkomstig artikel 43, lid 2, van Richtlijn 2006/88/EG
Ziekte |
Lidstaat |
Code |
Geografische afbakening van het gebied met goedgekeurde nationale maatregelen (lidstaten, zones en compartimenten) |
Ostreid herpesvirus 1 μνar (OsHV-1 μνar) |
Ierland |
IE |
Compartiment 1: Sheephaven en Gweedore Bay. Compartiment 2: Gweebara Bay. Compartiment 3: Drumcliff Bay, Killala Bay, Broadhaven Bay en Blacksod Bay. Compartiment 4: Ballinakill Bay en Streamstown Bay. Compartiment 5: Bertraghboy Bay en Galway Bay. Compartiment 6: Shannon Estuary en Poulnasharry Bay, Askeaton Bay en Ballylongford Bay. Compartiment 7: Kenmare Bay. Compartiment 8: Dunmanus Bay. Compartiment 9: Kinsale Bay en Oysterhaven Bay. |
Verenigd Koninkrijk |
UK |
Gehele grondgebied van Groot-Brittannië, met uitzondering van Whitestable Bay, Kent. Gehele grondgebied van Noord-Ierland, met uitzondering van Killough Bay, Lough Foyle en Carlingford Lough. Het grondgebied van Guernsey. |
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/50 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 7 juli 2011
betreffende een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza in Duitsland in november 2010
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4773)
(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
(2011/404/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels die ernstige gevolgen heeft voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij en die de handel binnen de Unie en de uitvoer naar derde landen verstoort. |
(2) |
Bij een uitbraak van aviaire influenza bestaat het risico dat de ziekteverwekker naar andere pluimveebedrijven via de handel in levend pluimvee of pluimveeproducten in de betrokken lidstaat, maar ook naar andere lidstaten en naar derde landen wordt verspreid. |
(3) |
Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (2) voorziet in maatregelen die bij een uitbraak van de ziekte onmiddellijk door de lidstaten moeten worden toegepast om verdere verspreiding van het virus te voorkomen. |
(4) |
Beschikking 2009/470/EG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Unie in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen, waaronder urgente maatregelen. Ingevolge artikel 4, lid 2, van die beschikking kunnen de lidstaten een financiële bijdrage ontvangen in de kosten van bepaalde maatregelen voor de uitroeiing van aviaire influenza. |
(5) |
In artikel 4, lid 3, eerste en tweede streepje, van Beschikking 2009/470/EG worden de percentages vastgesteld van de door de lidstaten gemaakte kosten die door de financiële bijdrage van de Unie kunnen worden gedekt. |
(6) |
Voor de betaling van een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen voor de uitroeiing van aviaire influenza gelden de voorschriften van Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie van 28 februari 2005 tot vaststelling van voorschriften inzake de communautaire financiering van de in Beschikking 90/424/EEG van de Raad bedoelde urgente maatregelen en maatregelen ter bestrijding van bepaalde dierziekten (3). |
(7) |
In Duitsland hebben zich in november 2010 uitbraken van aviaire influenza voorgedaan. Duitsland heeft overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG maatregelen ter bestrijding van die uitbraken genomen. |
(8) |
De Duitse autoriteiten konden door overlegging van verslagen in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en de voortdurende verstrekking van informatie over de ontwikkeling van de situatie met betrekking tot de ziekte aantonen dat zij de in Richtlijn 2005/94/EG vastgestelde bestrijdingsmaatregelen op doeltreffende wijze ten uitvoer hebben gelegd, waardoor de ziekte snel onder controle kon worden gebracht. |
(9) |
De Duitse autoriteiten hebben dus voldaan aan al hun technische en administratieve verplichtingen met betrekking tot de maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Beschikking 2009/470/EG en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 349/2005. |
(10) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Financiële bijdrage van de Unie aan Duitsland
1. Aan Duitsland wordt een financiële bijdrage van de Unie toegekend in de kosten van maatregelen die dat land ingevolge artikel 4, leden 2 en 3, van Beschikking 2009/470/EG heeft genomen ter bestrijding van aviaire influenza in november 2010 in Duitsland.
2. De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt vastgesteld in een later besluit volgens de procedure van artikel 40, lid 2, van Beschikking 2009/470/EG.
Artikel 2
Adressaat
Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2011.
Voor de Commissie
John DALLI
Lid van de Commissie
(1) PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.
(2) PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.
(3) PB L 55 van 1.3.2005, blz. 12.
REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/52 |
GERECHT
WIJZIGINGEN VAN DE PRAKTISCHE AANWIJZINGEN VOOR DE PARTIJEN
HET GERECHT
Gezien artikel 150 van zijn Reglement voor de procesvoering;
Gezien de praktische aanwijzingen voor de partijen, vastgesteld op 5 juli 2007, zoals gewijzigd op 16 juni 2009 en 17 mei 2010;
STELT DE VOLGENDE WIJZIGINGEN VAN DE PRAKTISCHE AANWIJZINGEN VOOR DE PARTIJEN VAST:
Artikel 1
1. In punt 106 wordt de tekst „een zakelijke samenvatting van het geschil, waarin de stellingen van partijen niet tot in alle details zijn weergegeven. Het is enerzijds bedoeld om de partijen in staat te stellen na te gaan of hun middelen en argumenten goed zijn begrepen, en anderzijds om de bestudering van het dossier door de andere rechters van de kamer te vergemakkelijken. In intellectuele-eigendomszaken zal het rapport ter terechtzitting echter […] bevatten” geschrapt.
2. In punt 108 wordt de eerste alinea geschrapt.
Artikel 2
De onderhavige wijzigingen van de Praktische aanwijzingen voor de partijen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij treden in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan.
Gedaan te Luxemburg, 8 juni 2011.
De griffier
E. COULON
De president
M. JAEGER
HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN
8.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/53 |
Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:
http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html
Reglement nr. 49 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften met betrekking tot de maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking
2010 — Wijziging van Reglement nr. 49 zoals gepubliceerd in PB L 103 van 12.4.2008, blz. 1.
Bevat:
|
Supplement 3 op wijzigingenreeks 05 — Datum van inwerkingtreding: 9 december 2010 |
|
Supplement 4 op wijzigingenreeks 05 — Datum van inwerkingtreding: 23 juni 2011 |
Wijzigingen in de inhoudsopgave
Er wordt een nieuwe bijlage 4C ingevoegd:
Bijlage 4C |
— |
Testprocedure voor deeltjesaantalmeting Aanhangsel— Meetapparatuur voor deeltjesaantalemissies |
Wijzigingen in het reglement zelf
Punt 1.1 komt als volgt te luiden:
1.1. Dit reglement is van toepassing op motorvoertuigen van de categorieën M1, M2, N1 en N2 met een referentiemassa van meer dan 2 610 kg en op alle motorvoertuigen van de categorieën M3 en N3 (1).
Op verzoek van de fabrikant wordt de krachtens dit reglement voor een voltooid voertuig verleende typegoedkeuring tot het desbetreffende incomplete voertuig met een referentiemassa van minder dan 2 610 kg uitgebreid. Typegoedkeuringen worden uitgebreid als de fabrikant kan aantonen dat alle carrosseriecombinaties die naar verwachting op het incomplete voertuig zullen worden gebouwd, de referentiemassa van het voertuig tot meer dan 2 610 kg doen toenemen.
Hoeven niet krachtens dit reglement te worden goedgekeurd: motoren die zijn gemonteerd in voertuigen met een referentiemassa van maximaal 2 840 kg en waarvoor krachtens Reglement nr. 83 goedkeuring is verleend in de vorm van een uitbreiding.
Tabel A
Van toepassing op
Voertuigcategorie (1) |
Elektrischeontstekingsmotoren |
Compressieontstekingsmotoren |
|||
Benzine |
NG (2) |
LPG (3) |
Diesel |
Ethanol |
|
M1 |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
M2 |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
M3 |
R49 |
R49 |
R49 |
R49 |
R49 |
N1 |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
N2 |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
R49 of R83 (4) |
N3 |
R49 |
R49 |
R49 |
R49 |
R49 |
Tabel B
Voorschriften
|
Elektrischeontstekingsmotoren |
Compressieontstekingsmotoren |
|||
|
Benzine |
NG |
LPG |
Diesel |
Ethanol |
Verontreinigende gassen |
— |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Deeltjes |
— |
Ja (5) |
Ja (5) |
Ja |
Ja |
Rook |
— |
— |
— |
Ja |
Ja |
Duurzaamheid |
— |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Overeenstemming tijdens het gebruik |
— |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
OBD |
— |
Ja (6) |
Ja (6) |
Ja |
Ja |
De volgende nieuwe punten 2.1.64 tot en met 2.1.66 worden ingevoegd:
„2.1.64. „referentiemassa”: de „ledige massa” van het voertuig, verhoogd met een uniforme massa van 100 kg voor de tests overeenkomstig de bijlagen 4A en 8 van Reglement nr. 83;
2.1.65. „ledige massa”: de massa van het voertuig in rijklare toestand, zonder de uniforme massa van de bestuurder (75 kg), passagiers of lading, maar met een voor 90 % gevulde brandstoftank en het gebruikelijke gereedschap en reservewiel in de auto, indien van toepassing;
2.1.66. „massa in rijklare toestand”: de in punt 2.6 van bijlage 1 bij Reglement nr. 83 beschreven massa en, bij voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van meer dan 9 personen (de bestuurder niet meegerekend), de massa van een bijrijder (75 kg) als een van de negen of meer zitplaatsen voor hem bedoeld is.”.
Wijzigingen in de bijlagen
De volgende nieuwe bijlage 4C wordt ingevoegd:
BIJLAGE 4C
TESTPROCEDURE VOOR DEELTJESAANTALMETING
1. Toepasbaarheid
Deze bijlage is voorlopig niet van toepassing voor het verkrijgen van typegoedkeuring krachtens dit reglement. In de toekomst zal zij wel van toepassing worden.
2. Inleiding
2.1. In deze bijlage wordt de methode beschreven voor het bepalen van de deeltjesaantalemissies van motoren die worden getest volgens de procedures van bijlage 4B. Tenzij anders aangegeven gelden alle testvoorwaarden, procedures en voorschriften van bijlage 4B.
3. Bemonstering
3.1. Deeltjesaantalemissies
De deeltjesaantalemissies worden gemeten door continue bemonstering via hetzij een partiëlestroomverdunningssysteem zoals beschreven in bijlage 4B, aanhangsel 3, punten A.3.2.1 en A.3.2.2, hetzij een volledigestroomverdunningssysteem zoals beschreven in bijlage 4B, aanhangsel 3, punten A.3.2.3 en A.3.2.4.
3.2. Filtratie van het verdunningsmiddel
Het verdunningsmiddel dat voor zowel de primaire als, in voorkomend geval, de secundaire verdunning van het uitlaatgas in het verdunningssysteem wordt gebruikt, wordt door filters gevoerd die voldoen aan de voorschriften voor deeltjesfilters met hoog rendement (HEPA-filters) zoals vastgesteld in de alinea's betreffende het verdunningsluchtfilter (DAF) in bijlage 4B, aanhangsel 3, punt A.3.2.2 of A.3.2.4. Het verdunningsmiddel mag eventueel koolstof zijn dat wordt gewassen voordat het door het HEPA-filter wordt gevoerd om de koolwaterstofconcentraties in het verdunningsmiddel te verminderen en te stabiliseren. Aanbevolen wordt om vóór het HEPA-filter en na de eventueel gebruikte koolstofwasser een extra grovedeeltjesfilter te plaatsen.
4. Werking van het bemonsteringssysteem
4.1. Compensatie voor de deeltjesaantalmonsterstroom bij volledigestroomverdunningssystemen
4.1.1. Ter compensatie van de massastroom die voor deeltjesaantalbemonstering aan het verdunningssysteem wordt onttrokken, wordt de onttrokken (gefilterde) massastroom naar het verdunningssysteem teruggevoerd. Als alternatief mag de totale massastroom in het verdunningssysteem mathematisch voor de onttrokken deeltjesaantalmonsterstroom worden gecorrigeerd. Indien de totale massastroom die voor deeltjesaantalbemonstering aan het verdunningssysteem is onttrokken, minder dan 0,5 % van de totale verdunde uitlaatgasstroom in de verdunningstunnel (med) bedraagt, mag deze correctie of terugvoer achterwege worden gelaten.
4.2. Compensatie voor de deeltjesaantalmonsterstroom bij partiëlestroomverdunningssystemen
4.2.1. Bij partiëlestroomverdunningssystemen wordt de voor deeltjesaantalbemonstering aan het verdunningssysteem onttrokken massastroom bij het controleren van de evenredigheid van de bemonstering gecompenseerd. Dit is mogelijk door hetzij de deeltjesaantalmonsterstroom vóór de stroommeter naar het verdunningssysteem terug te voeren, hetzij door mathematische correctie zoals beschreven in punt 4.2.2. In het geval van partiëlestroomverdunningssystemen voor totale bemonstering wordt de voor deeltjesaantalbemonstering onttrokken massastroom bij de deeltjesmassaberekening eveneens gecorrigeerd zoals beschreven in punt 4.2.3.
4.2.2. Het momentane debiet van de uitlaatgasstroom naar het verdunningssysteem (qmp ), aan de hand waarvan de evenredigheid van de bemonstering wordt gecontroleerd, wordt gecorrigeerd volgens een van de volgende methoden:
a) |
Indien de onttrokken deeltjesaantalmonsterstroom buiten beschouwing wordt gelaten, wordt vergelijking (83) in bijlage 4B, punt 9.4.6.2, vervangen door de volgende vergelijking: waarin:
Het naar de partiëlestroomsysteemregelaar gestuurde qex -signaal moet continu tot op 0,1 % van qmdew nauwkeurig zijn en met een frequentie van ten minste 1 Hz worden gestuurd. |
b) |
Indien de onttrokken deeltjesaantalmonsterstroom volledig of gedeeltelijk buiten beschouwing wordt gelaten, maar een equivalente stroom vóór de stroommeter naar het verdunningssysteem wordt teruggevoerd, wordt vergelijking (83) in bijlage 4B, punt 9.4.6.2, vervangen door de volgende vergelijking: waarin:
Het naar de partiëlestroomsysteemregelaar gestuurde verschil tussen qex en qsw moet continu tot op 0,1 % van qmdew nauwkeurig zijn. Het signaal (of de signalen) moet(en) met een frequentie van ten minste 1 Hz worden gestuurd. |
4.2.3. Correctie van de deeltjesmassameting
Wanneer een deeltjesaantalmonsterstroom aan een partiëlestroomverdunningssysteem voor totale bemonstering wordt onttrokken, wordt de in bijlage 4B, punt 8.4.3.2.1 of 8.4.3.2.2 berekende deeltjesmassa (mPM ) als volgt gecorrigeerd om de onttrokken stroom te compenseren. Deze correctie is noodzakelijk, ook wanneer de gefilterde onttrokken stroom naar het partiëlestroomverdunningssysteem wordt teruggevoerd.
waarin:
mPM,corr |
= |
voor de onttrokken deeltjesaantalmonsterstroom gecorrigeerde deeltjesmassa, g/test, |
mPM |
= |
overeenkomstig bijlage 4B, punt 8.4.3.2.1 of 8.4.3.2.2, bepaalde deeltjesmassa, g/test, |
msed |
= |
totale massa van het verdunde uitlaatgas dat door de verdunningstunnel stroomt, kg, |
mex |
= |
totale massa van het verdunde uitlaatgas dat voor deeltjesaantalbemonstering aan de verdunningstunnel wordt onttrokken, kg. |
4.3. Evenredigheid van de bemonstering met partiëlestroomverdunning
4.3.1. Voor het meten van het deeltjesaantal wordt het uitlaatgasmassadebiet, bepaald volgens een van de in bijlage 4B, punten 8.4.1.3 tot en met 8.4.1.7, beschreven methoden, gebruikt om het partiëlestroomverdunningssysteem zo te regelen dat het genomen monster evenredig is aan het uitlaatgasmassadebiet. Die evenredigheid wordt gecontroleerd met een regressieanalyse tussen monster en uitlaatgasstroom overeenkomstig bijlage 4B, punt 9.4.6.1.
5. Bepaling van deeltjesaantallen
5.1. Tijdalignering
Bij partiëlestroomverdunningssystemen wordt met de retentietijd in het deeltjesaantalbemonsterings- en -meetsysteem rekening gehouden door tijdalignering van het deeltjesaantalsignaal met de testcyclus en het uitlaatgasmassadebiet volgens de procedures van bijlage 4B, punten 3.1.30 en 8.4.2.2. De omzettingstijd van het deeltjesaantalbemonsterings- en -meetsysteem wordt bepaald overeenkomstig punt 1.3.6 van dit aanhangsel.
5.2. Bepaling van deeltjesaantallen met een partiëlestroomverdunningssysteem
5.2.1. Wanneer deeltjesaantallen met een partiëlestroomverdunningssysteem worden bemonsterd volgens de procedures van bijlage 4B, punt 8.4, wordt het tijdens de volledige testcyclus uitgestoten aantal deeltjes berekend met de volgende vergelijking:
waarin:
N |
= |
tijdens de volledige testcyclus uitgestoten aantal deeltjes, |
medf |
= |
massa van het equivalente verdunde uitlaatgas tijdens de volledige cyclus, bepaald volgens bijlage 4B, punt 8.4.3.2.2, kg/test, |
k |
= |
kalibratiefactor om de metingen van de deeltjesaantalteller naar het niveau van het referentie-instrument te corrigeren, voor zover dat niet binnen de deeltjesaantalteller zelf gebeurt. Indien de kalibratiefactor binnen de deeltjesaantalteller wordt toegepast, is k in bovenstaande vergelijking gelijk aan 1, |
|
= |
gemiddelde deeltjesconcentratie van het verdunde uitlaatgas, gecorrigeerd naar standaardomstandigheden (273,2 K en 101,33 kPa), deeltjes/cm3, |
|
= |
gemiddelde deeltjesconcentratiereductiefactor van de vluchtigedeeltjesverwijderaar naargelang de voor de test toegepaste verdunningsinstellingen. |
wordt berekend met de volgende vergelijking:
waarin:
cs,i |
= |
eratie in de verdundegasuitlaat van de deeltjesteller, gecorrigeerd voor coïncidentie en naar standaardomstandigheden (273,2 K en 101,33 kPa), deeltjes/cm3, |
n |
= |
aantal deeltjesconcentratiemetingen tijdens de volledige duur van de test. |
5.3. Bepaling van deeltjesaantallen met een volledigestroomverdunningssysteem
5.3.1. Wanneer deeltjesaantallen met een volledigestroomverdunningssysteem worden bemonsterd volgens de procedures van bijlage 4B, punt 8.5, wordt het tijdens de volledige testcyclus uitgestoten aantal deeltjes berekend met de volgende vergelijking:
waarin:
N |
= |
tijdens de volledige testcyclus uitgestoten aantal deeltjes, |
med |
= |
totale verdunde uitlaatgasstroom tijdens de volledige cyclus, berekend volgens een van de in bijlage 4B, punten 8.5.1.2 tot en met 8.5.1.4, beschreven methoden, kg/test, |
k |
= |
kalibratiefactor om de metingen van de deeltjesaantalteller naar het niveau van het referentie-instrument te corrigeren, voor zover dat niet binnen de deeltjesaantalteller zelf gebeurt. Indien de kalibratiefactor binnen de deeltjesaantalteller wordt toegepast, is k in bovenstaande vergelijking gelijk aan 1, |
|
= |
gemiddelde gecorrigeerde deeltjesconcentratie van het verdunde uitlaatgas, gecorrigeerd naar standaardomstandigheden (273,2 K en 101,33 kPa), deeltjes/cm3, |
|
= |
gemiddelde deeltjesconcentratiereductiefactor van de vluchtigedeeltjesverwijderaar naargelang de voor de test toegepaste verdunningsinstellingen. |
wordt berekend met de volgende vergelijking:
waarin:
cs,i |
= |
een afzonderlijke meting van de deeltjesconcentratie in de verdundegasuitlaat van de deeltjesteller, gecorrigeerd voor coïncidentie en naar standaardomstandigheden (273,2 K en 101,33 kPa), deeltjes/cm3, |
n |
= |
aantal deeltjesconcentratiemetingen tijdens de volledige duur van de test. |
5.4. Testresultaat
5.4.1. Voor elke afzonderlijke WHSC, warme WHTC en koude WHTC worden de specifieke emissies in aantal deeltjes/kWh als volgt berekend:
waarin:
e |
= |
het per kWh uitgestoten aantal deeltjes, |
Wact |
= |
de werkelijke cyclusarbeid overeenkomstig bijlage 4B, punt 7.8.6, in kWh. |
5.4.2. Uitlaatgasnabehandelingssystemen met periodieke regeneratie
Bij motoren met periodiek regenererende nabehandelingssystemen worden de WHTC-warmestartemissies als volgt gewogen:
waarin:
ew |
= |
de gewogen gemiddelde WHTC-specifieke warmestartemissie, aantal deeltjes/kWh, |
n |
= |
het aantal WHTC-warmestarttests zonder regeneratie, |
nr |
= |
het aantal WHTC-warmestarttests met regeneratie (ten minste één test), |
|
= |
de gemiddelde specifieke emissie zonder regeneratie, aantal deeltjes/kWh, |
|
= |
de gemiddelde specifieke emissie met regeneratie, aantal deeltjes/kWh. |
Voor het bepalen van geldt het volgende:
a) |
als voor de regeneratie meer dan één WHTC-warmestarttest nodig is, worden opeenvolgende volledige WHTC-warmestarttests uitgevoerd en worden de emissies, zonder impregneren en zonder de motor af te zetten, continu gemeten totdat de regeneratie voltooid is, en wordt het gemiddelde van de WHTC-warmestarttests berekend; |
b) |
als de regeneratie tijdens een WHTC-warmestarttest is voltooid, wordt de test voortgezet totdat de volledige duur ervan verstreken is. |
In overleg met de typegoedkeuringsinstantie mag regeneratieaanpassing op basis van een goede technische analyse multiplicatief of additief worden toegepast.
De multiplicatieve regeneratieaanpassingsfactoren kr worden als volgt bepaald:
(naar boven)
(naar beneden)
De additieve regeneratieaanpassing (kr ) wordt als volgt bepaald:
kr,u = ew – e (naar boven)
kr,d = ew – er (naar beneden)
De regeneratieaanpassing kr :
c) |
wordt op het gewogen WHTC-testresultaat toegepast overeenkomstig punt 5.4.3, |
d) |
mag op de WHSC en de koude WHTC worden toegepast als tijdens de cyclus een regeneratie plaatsvindt, |
e) |
mag ook op andere leden van dezelfde motorfamilie worden toegepast, |
f) |
mag ook worden toegepast op andere motorfamilies met hetzelfde nabehandelingssysteem als de typegoedkeuringsinstantie vooraf toestemming heeft verleend op basis van het door de fabrikant geleverde technische bewijs dat de emissies gelijkwaardig zijn. |
5.4.3. Gewogen gemiddeld WHTC-testresultaat
Voor de WHTC is het definitieve testresultaat een gewogen gemiddelde van de koude- en warmestarttests (met inbegrip van periodieke regeneratie, indien relevant), berekend met een van de volgende vergelijkingen:
a) |
bij multiplicatieve regeneratieaanpassing of bij motoren zonder periodiek regenererende nabehandeling |
b) |
bij additieve regeneratieaanpassing |
waarin:
Ncold |
= |
het totale aantal deeltjes dat tijdens de volledige WHTC-koudetestcyclus wordt uitgestoten, |
Nhot |
= |
het totale aantal deeltjes dat tijdens de volledige WHTC-warmetestcyclus wordt uitgestoten, |
Wact,cold |
= |
de werkelijke cyclusarbeid tijdens de volledige WHTC-koudetestcyclus overeenkomstig bijlage 4B, punt 7.8.6, in kWh, |
Wact, hot |
= |
de werkelijke cyclusarbeid tijdens de volledige WHTC-warmetestcyclus overeenkomstig bijlage 4B, punt 7.8.6, in kWh, |
kr |
= |
de regeneratieaanpassing overeenkomstig punt 5.4.2 of, bij motoren zonder periodiek regenererende nabehandeling, kr = 1. |
5.4.4. Afronding van de eindresultaten
De definitieve WHSC- en gewogen gemiddelde WHTC-testresultaten worden overeenkomstig ASTM E 29-06B in één stap op drie significante cijfers afgerond. Tussentijdse waarden die tot het definitieve specifieke emissieresultaat op de testbank leiden, mogen niet worden afgerond.
6. Bepaling van de deeltjesaantalachtergrond
6.1. Op verzoek van de motorfabrikant mogen de deeltjesaantalconcentraties van de verdunningstunnelachtergrond, vóór of na de test, vanaf een punt na de deeltjes- en koolwaterstoffilters tot in het deeltjesaantalmeetsysteem worden bemonsterd om de deeltjesconcentraties van de tunnelachtergrond te bepalen.
6.2. Voor typegoedkeuring mogen de deeltjesaantalconcentraties van de tunnelachtergrond niet worden afgetrokken, maar voor controle van de overeenstemming van de productie kunnen deze, op verzoek van de fabrikant en met de voorafgaande toestemming van de typegoedkeuringsinstantie, van de in de verdunde uitlaatgassen gemeten waarden worden afgetrokken, indien kan worden aangetoond dat de bijdrage van de tunnelachtergrond significant is.
Aanhangsel
Meetapparatuur voor deeltjesaantalemissies
1. Specificatie
1.1. Systeemoverzicht
1.1.1. Het deeltjesbemonsteringssysteem bestaat uit een sonde waarmee of een punt waarop een monster wordt genomen van een homogeen gemengde stroom in een verdunningssysteem zoals beschreven in bijlage 4B, aanhangsel 3, punten A3.2.1 en A.3.2.2 of A3.2.3 en A.3.2.4, een vluchtigedeeltjesverwijderaar (VPR) vóór een deeltjesaantalteller (PNC), en de nodige verbindingsleidingen.
1.1.2. Aanbevolen wordt een deeltjesgroottevoorklasseervoorziening (bv. een cycloon, impactor enz.) vóór de inlaat van de VPR aan te brengen. Een bemonsteringssonde die als adequate grootteklasseervoorziening fungeert, zoals afgebeeld in bijlage 4B, aanhangsel 3, figuur 14, is echter een aanvaardbaar alternatief voor een deeltjesgroottevoorklasseervoorziening. In het geval van partiëlestroomverdunningssystemen is het aanvaardbaar dat voor deeltjesmassa- en deeltjesaantalbemonstering dezelfde voorklasseervoorziening wordt gebruikt, waarbij het deeltjesaantalmonster na de voorklasseervoorziening aan het verdunningssysteem wordt onttrokken. Als alternatief mogen afzonderlijke voorklasseervoorzieningen worden gebruikt, waarbij het deeltjesaantalmonster vóór de deeltjesmassavoorklasseervoorziening aan het verdunningssysteem wordt onttrokken.
1.2. Algemene eisen
1.2.1. Het deeltjesbemonsteringspunt bevindt zich binnen een verdunningssysteem.
De bemonsteringssondetip of het deeltjesbemonsteringspunt en de deeltjesoverbrengingsleiding (PTT) samen vormen het deeltjesoverbrengingssysteem (PTS). Het PTS brengt het monster van de verdunningstunnel naar de ingang van de VPR. Het PTS moet voldoen aan de volgende voorwaarden.
|
Bij volledige en partiëlestroomverdunningssystemen van het deelbemonsteringstype (zoals beschreven in bijlage 4B, aanhangsel 3, punt A.3.2.1) wordt de bemonsteringssonde dicht bij de hartlijn van de tunnel, 10 tot 20 tunneldiameters na de gasinlaat, geïnstalleerd met de opening tegen de tunnelgasstroom in en met de as bij de tip evenwijdig aan die van de verdunningstunnel. De bemonsteringssonde wordt zo in het verdunningskanaal geplaatst dat het monster uit een homogeen verdunningsmiddel/uitlaatgasmengsel wordt genomen. |
|
Bij partiëlestroomverdunningssystemen van het totalebemonsteringstype (zoals beschreven in bijlage 4B, punt A.3.2.1) bevindt het deeltjesbemonsteringspunt of de bemonsteringssonde zich in de deeltjesoverbrengingsleiding, vóór de deeltjesfilterhouder, de stroommeter en elk bemonsterings-/omloopaftakpunt. Het bemonsteringspunt of de bemonsteringssonde wordt zo geplaatst dat het monster uit een homogeen verdunningsmiddel/uitlaatgasmengsel wordt genomen. De afmetingen van de deeltjesbemonsteringssonde moeten zo zijn dat de werking van het partiëlestroomverdunningssysteem niet wordt beïnvloed. |
Het via het PTS onttrokken bemonsteringsgas moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
|
bij volledigestroomverdunningssystemen moet het een Reynoldsgetal (Re) van minder dan 1 700 hebben; |
|
bij partiëlestroomverdunningssystemen moet het een Reynoldsgetal (Re) van minder dan 1 700 hebben in de PTT, d.w.z. na de bemonsteringssonde of het bemonsteringspunt; |
het moet een retentietijd in het PTS van hoogstens 3 seconden hebben.
Elke andere bemonsteringsconfiguratie voor het PTS waarvoor een even grote deeltjespenetratie bij 30 nm kan worden aangetoond, zal aanvaardbaar worden geacht.
De afvoerleiding (OT) die het verdunde monster van de VPR naar de inlaat van de PNC voert, moet de volgende eigenschappen bezitten:
|
de binnendiameter moet ten minste 4 mm bedragen; |
|
de monstergasstroom door de OT moet een retentietijd van hoogstens 0,8 seconden hebben. |
Elke andere bemonsteringsconfiguratie voor de OT waarbij een even grote deeltjespenetratie bij 30 nm kan worden aangetoond, zal aanvaardbaar worden geacht.
1.2.2. De VPR bevat voorzieningen voor monsterverdunning en verwijdering van vluchtige deeltjes.
1.2.3. Alle delen van het verdunningssysteem en het bemonsteringssysteem vanaf de uitlaatpijp tot en met de PNC die in contact zijn met ruw en verdund uitlaatgas, moeten zodanig zijn ontworpen dat afzetting van de deeltjes zoveel mogelijk wordt beperkt. Alle delen moeten gemaakt zijn van elektrisch geleidende materialen die niet met uitlaatgascomponenten reageren en moeten elektrisch zijn geaard om elektrostatische effecten te voorkomen.
1.2.4. Het deeltjesbemonsteringssysteem moet goede aerosolbemonsteringseigenschappen bezitten, wat inhoudt dat scherpe bochten en abrupte veranderingen van de doorsnede worden vermeden, dat gladde inwendige oppervlakken worden gebruikt en dat de lengte van de bemonsteringsleiding zoveel mogelijk wordt beperkt. Geleidelijke veranderingen in de dwarsdoorsnede zijn toegestaan.
1.3. Specifieke eisen
1.3.1. Het deeltjesmonster mag niet door een pomp gaan voordat het de PNC passeert.
1.3.2. Een monstervoorklasseervoorziening wordt aanbevolen.
1.3.3. De monstervoorbehandelingseenheid moet:
1.3.3.1. |
het monster in een of meer fasen kunnen verdunnen om een deeltjesaantalconcentratie onder de bovendrempel van de telmodus van de PNC voor afzonderlijke deeltjes en een gastemperatuur van minder dan 35 °C bij de inlaat naar de PNC te verkrijgen; |
1.3.3.2. |
een eerste verwarmde verdunningsfase hebben die een monster bij een temperatuur van 150 tot 400 °C oplevert en ten minste tienmaal verdunt; |
1.3.3.3. |
in de verwarmde fasen een constante nominale bedrijfstemperatuur handhaven, binnen het in punt 1.3.3.2 gespecificeerde bereik, met een tolerantie van ± 10 °C. Aangeven of de verwarmde fasen al dan niet de correcte bedrijfstemperatuur hebben; |
1.3.3.4. |
een deeltjesconcentratiereductiefactor (fr(di)) bereiken zoals gedefinieerd in punt 2.2.2, voor deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 30 en 50 nm, die niet meer dan 30, respectievelijk 20 % hoger en niet meer dan 5 % lager is dan die voor deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 100 nm voor de VPR als geheel; |
1.3.3.5. |
ook meer dan 99,0 % van de tetracontaandeeltjes (CH3(CH2)38CH3) van 30 nm verdampen, bij een inlaatconcentratie ≥ 10 000 cm–3, door opwarming en verlaging van de partieeldrukken van het tetracontaan. |
1.3.4. De PNC moet:
1.3.4.1. |
onder volledigestroomomstandigheden functioneren; |
1.3.4.2. |
een telnauwkeurigheid van ± 10 % hebben over het bereik 1 cm–3 tot de bovendrempel van de telmodus van de PNC voor afzonderlijke deeltjes ten opzichte van een erkende norm. Bij concentraties van minder dan 100 cm–3 mogen gemiddelde metingen over uitgebreide bemonsteringsperioden worden verlangd om de nauwkeurigheid van de PNC met een hoge statistische betrouwbaarheidsgraad aan te tonen; |
1.3.4.3. |
afleesbaar zijn tot op ten minste 0,1 deeltjes cm–3 bij concentraties van minder dan 100 cm–3; |
1.3.4.4. |
een lineaire respons voor deeltjesconcentraties hebben over het volledige meetbereik in de telmodus voor afzonderlijke deeltjes; |
1.3.4.5. |
een gegevensrapportagefrequentie hebben van ten minste 0,5 Hz; |
1.3.4.6. |
een t90-responstijd over het gemeten concentratiebereik hebben van minder dan 5 s; |
1.3.4.7. |
ook een coïncidentiecorrectiefunctie hebben tot maximaal 10 % correctie en mag gebruikmaken van een interne kalibratiefactor zoals bepaald in punt 2.1.3, maar niet van een ander algoritme om het telrendement te bepalen of hiervoor te corrigeren; |
1.3.4.8. |
bij deeltjesgrootten met een elektrischemobiliteitsdiameter van 23 nm (± 1 nm) en 41 nm (± 1 nm) een telrendement hebben van 50 % (± 12 %), respectievelijk meer dan 90 %. Dit telrendement mag met interne (bv. door het ontwerp van het instrument) of externe middelen (bv. groottevoorklassering) worden verkregen; |
1.3.4.9. |
als de PNC een werkvloeistof gebruikt, moet deze met de door de fabrikant van het instrument aangegeven frequentie worden vervangen. |
1.3.5. Wanneer de druk en/of de temperatuur niet op een bekend constant niveau worden gehouden op het punt waar het PNC-debiet wordt geregeld, moeten deze bij de inlaat naar de PNC worden gemeten en worden gerapporteerd om de deeltjesconcentratiemetingen naar standaardomstandigheden te kunnen corrigeren.
1.3.6. De som van de retentietijd in het PTS, de VPR en de OT, plus de t90-responstijd van de PNC mag niet meer dan 20 s bedragen.
1.3.7. De omzettingstijd van het volledige deeltjesaantalbemonsteringssysteem (PTS, VPR, OT en PNC samen) wordt bepaald door aerosolomschakeling direct bij de inlaat van het PTS. De aerosolomschakeling moet in minder dan 0,1 s plaatsvinden. Het voor de test gebruikte aerosol moet een concentratiewijziging van ten minste 60 % van de volledige schaaluitslag (FS) veroorzaken.
Het concentratieverloop moet worden geregistreerd. Voor de tijdsaanpassing van de deeltjesaantalconcentratie en de signalen van de uitlaatgasstroom wordt de omzettingstijd gedefinieerd als de tijd vanaf de wijziging (t0) tot de respons 50 % van de eindwaarde bedraagt (t50).
1.4. Beschrijving van het aanbevolen systeem
Het volgende punt bevat een beschrijving van de aanbevolen methode om het deeltjesaantal te meten. Elk systeem dat aan de prestatiespecificaties van de punten 1.2 en 1.3 voldoet, is echter aanvaardbaar.
De figuren 14 en 15 zijn schematische tekeningen van de aanbevolen configuraties van het deeltjesbemonsteringssysteem bij gedeeltelijke-, respectievelijk volledigestroomverdunningssystemen.
Figuur 14
Schematische voorstelling van het aanbevolen deeltjesbemonsteringssysteem — partiëlestroomverdunning
Figuur 15
Schematische voorstelling van het aanbevolen deeltjesbemonsteringssysteem — volledigestroomverdunning
1.4.1. Beschrijving van het bemonsteringssysteem
Het deeltjesbemonsteringssysteem bestaat uit een bemonsteringssondetip of deeltjesbemonsteringspunt in het verdunningssysteem, een deeltjesoverbrengingsleiding (PTT), een deeltjesvoorklasseervoorziening (PCF) en een vluchtigedeeltjesverwijderaar (VPR) vóór de meeteenheid die de deeltjesaantalconcentratie meet (PNC). De VPR bevat voorzieningen voor monsterverdunning (deeltjesaantalverdunners PND1 en PND2) en deeltjesverdamping (verdampingsleiding ET). De bemonsteringssonde of het bemonsteringspunt voor de testgasstroom moet zodanig in het verdunningskanaal zijn geplaatst dat van een homogeen verdunningsmiddel/uitlaatgasmengsel een representatief gasstroommonster wordt genomen. De som van de retentietijd van het systeem, plus de t90-responstijd van de PNC mag niet meer dan 20 s bedragen.
1.4.2. Deeltjesoverbrengingssysteem
De bemonsteringssondetip of het deeltjesbemonsteringspunt en de deeltjesoverbrengingsleiding (PTT) samen vormen het deeltjesoverbrengingssysteem (PTS). Het PTS brengt het monster van de verdunningstunnel naar de ingang van de eerste deeltjesaantalverdunner. Het PTS moet aan de volgende voorwaarden voldoen.
|
Bij volledige en partiëlestroomverdunningssystemen van het deelbemonsteringstype (zoals beschreven in bijlage 4B, aanhangsel 3, punt A.3.2.1) wordt de bemonsteringssonde dicht bij de hartlijn van de tunnel, 10 tot 20 tunneldiameters na de gasinlaat, geïnstalleerd met de opening tegen de tunnelgasstroom in en met de as bij de tip evenwijdig aan die van de verdunningstunnel. De bemonsteringssonde wordt zo in het verdunningskanaal geplaatst dat het monster uit een homogeen verdunningsmiddel/uitlaatgasmengsel wordt genomen. |
|
Bij partiëlestroomverdunningssystemen van het totale-bemonsteringstype (zoals beschreven in bijlage 4B, punt A.3.2.1) bevindt het deeltjesbemonsteringspunt zich in de deeltjesoverbrengingsleiding, vóór de deeltjesfilterhouder, de stroommeter en elk bemonsterings-/omloopaftakpunt. Het bemonsteringspunt of de bemonsteringssonde wordt zo geplaatst dat het monster uit een homogeen verdunningsmiddel/uitlaatgasmengsel wordt genomen. |
Het via het PTS onttrokken bemonsteringsgas moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
|
een Reynoldsgetal (Re) van minder dan 1 700 hebben; |
|
een retentietijd in het PTS van hoogstens 3 seconden hebben. |
Elke andere bemonsteringsconfiguratie voor het PTS waarvoor een even grote deeltjespenetratie voor deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 30 nm kan worden aangetoond, zal aanvaardbaar worden geacht.
De afvoerleiding (OT) die het verdunde monster van de VPR naar de inlaat van de PNC voert, moet de volgende eigenschappen bezitten:
|
de binnendiameter moet ten minste 4 mm bedragen; |
|
de monstergasstroom door de OT moet een retentietijd van ten hoogste 0,8 seconden hebben. |
Elke andere bemonsteringsconfiguratie voor de OT waarbij een even grote deeltjespenetratie voor deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 30 nm kan worden aangetoond, zal aanvaardbaar worden geacht.
1.4.3. Deeltjesvoorklasseervoorziening
De aanbevolen deeltjesvoorklasseervoorziening moet vóór de VPR worden geplaatst. De deeltjesdiameter van het 50 %-scheidingspunt van de voorklasseervoorziening moet tussen 2,5 en 10 μm bedragen bij het voor de bemonstering van deeltjesaantalemissies gekozen volumedebiet. Bij dat volumedebiet moet de voorklasseervoorziening ten minste 99 % van de massaconcentratie aan instromende deeltjes van 1 μm laten uitstromen. In het geval van partiëlestroomverdunningssystemen is het aanvaardbaar dat voor deeltjesmassa- en deeltjesaantalbemonstering dezelfde voorklasseervoorziening wordt gebruik, waarbij het deeltjesaantalmonster na de voorklasseervoorziening aan het verdunningssysteem wordt onttrokken. Als alternatief mogen afzonderlijke voorklasseervoorzieningen worden gebruikt, die het deeltjesaantalmonster vóór de deeltjesmassavoorklasseervoorziening uit het verdunningssysteem nemen.
1.4.4. Vluchtigedeeltjesverwijderaar (VPR)
De VPR moet één deeltjesaantalverdunner (PND1), een verdampingsleiding en een tweede verdunner (PND2) in serieschakeling omvatten. Deze verdunningsfunctie dient om de aantalconcentratie van het monster dat de deeltjesconcentratiemeeteenheid binnenstroomt, tot onder de bovendrempel van de telmodus van de PNC voor afzonderlijke deeltjes te reduceren en nucleatie binnen het monster te onderdrukken. De VPR moet aangegeven of de PND1 en de verdampingsleiding al dan niet de correcte bedrijfstemperatuur hebben.
De VPR moet ook meer dan 99,0 % van de tetracontaandeeltjes (CH3(CH2)38CH3) van 30 nm verdampen, bij een inlaatconcentratie ≥ 10 000 cm–3, door opwarming en verlaging van de partieeldrukken van het tetracontaan. Hij moet ook een deeltjesconcentratiereductiefactor (fr) bereiken voor deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 30 en 50 nm, die niet meer dan 30, respectievelijk 20 % hoger en niet meer dan 5 % lager is dan die voor deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 100 nm voor de VPR als geheel.
1.4.4.1. Eerste deeltjesaantalverdunner (PND1)
De eerste deeltjesaantalverdunner moet specifiek zijn ontworpen om de deeltjesaantalconcentratie te verdunnen en bij een (wand)temperatuur van 150 tot 400 °C te functioneren. Binnen dit bereik moet de wandtemperatuur op een constante nominale bedrijfstemperatuur worden gehouden, met een tolerantie van ± 10 °C, en mag hij de wandtemperatuur van de ET (punt 1.4.4.2) niet overschrijden. De verdunner moet van HEPA-gefilterde verdunningslucht worden voorzien en een verdunningsfactor 10 tot 200 kunnen bereiken.
1.4.4.2. Verdampingsleiding (ET)
De ET moet over haar volledige lengte worden ingesteld op een wandtemperatuur die groter is dan of gelijk is aan die van de eerste deeltjesaantalverdunner en de wandtemperatuur moet op een vaste nominale temperatuur tussen 300 en 400 °C worden gehouden, met een tolerantie van ± 10 °C.
1.4.4.3. Tweede deeltjesaantalverdunner (PND2)
PND2 moet specifiek zijn ontworpen om de deeltjesaantalconcentratie te verdunnen. De verdunner moet van HEPA-gefilterde verdunningslucht worden voorzien en een verdunningsfactor 10 tot 30 kunnen handhaven. De verdunningsfactor van PND2 moet tussen 10 en 15 zo worden gekozen dat de deeltjesaantalconcentratie na de tweede verdunner kleiner is dan de bovendrempel van de telmodus van de PNC voor afzonderlijke deeltjes en dat de temperatuur van het gas voor het de PNC binnenstroomt, minder dan 35 °C bedraagt.
1.4.5. Deeltjesaantalteller (PNC)
De PNC moet voldoen aan de voorschriften van punt 1.3.4.
2. Kalibreren/valideren van het deeltjesbemonsteringssysteem (7)
2.1. Kalibreren van de deeltjesaantalteller
2.1.1. De technische dienst moet ervoor zorgen dat er binnen de twaalf maanden vóór de emissietest een kalibratiecertificaat voor de PNC voorhanden is waaruit blijkt dat deze voldoet aan een erkende norm.
2.1.2. Na elke belangrijke onderhoudsbeurt moet de PNC opnieuw worden gekalibreerd en moet een nieuw kalibratiecertificaat worden afgegeven.
2.1.3. De kalibratie moet voldoen aan een standaard kalibreermethode:
a) |
door vergelijking van de respons van de te kalibreren PNC met die van een gekalibreerde aerosolelektrometer bij het gelijktijdig bemonsteren van elektrostatisch geklasseerde kalibratiedeeltjes, of |
b) |
door vergelijking van de respons van de te kalibreren PNC met die van een tweede PNC die direct volgens bovenstaande methode is gekalibreerd. |
In het geval van de elektrometer moet de kalibratie worden uitgevoerd met ten minste zes standaardconcentraties die zo gelijkmatig mogelijk over het meetbereik van de PNC zijn verdeeld. Deze punten moeten een nominale-nulconcentratiepunt omvatten dat wordt verkregen door HEPA-filters van ten minste klasse H13 van EN 1822:2008 of filters met gelijkwaardige prestaties op de inlaat van elk instrument te bevestigen. Zonder op de te kalibreren PNC een kalibratiefactor toe te passen, moeten voor elke gebruikte concentratie, met uitzondering van het nulpunt, de gemeten concentraties binnen ± 10 % van de standaardconcentratie liggen, zoniet wordt de PNC afgekeurd. De gradiënt van een lineaire regressie van de twee gegevensreeksen moet worden berekend en geregistreerd. Op de te kalibreren PNC wordt een kalibratiefactor toegepast die omgekeerd evenredig is aan de gradiënt. De lineariteit van de respons wordt berekend als het kwadraat van de Pearsons product-momentcorrelatiecoëfficiënt (R2) van de twee gegevensreeksen en moet gelijk zijn aan of groter zijn dan 0,97. Bij de berekening van zowel de gradiënt als R2 moet de lineaire regressie door de oorsprong worden geforceerd (nulconcentratie op beide instrumenten).
In het geval van de referentie-PNC moet de kalibratie worden uitgevoerd met ten minste zes standaardconcentraties over het volledige meetbereik van de PNC. Op ten minste drie punten moet de concentratie onder 1 000 cm–3 liggen, de overige concentraties moeten lineair gespreid zijn tussen 1 000 cm–3 en het maximumbereik van de PNC in de telmodus voor afzonderlijke deeltjes. Deze punten moeten een nominale-nulconcentratiepunt omvatten dat wordt verkregen door HEPA-filters van ten minste klasse H13 van EN 1822:2008 of filters met gelijkwaardige prestaties op de inlaat van elk instrument te bevestigen. Zonder op de te kalibreren PNC een kalibratiefactor toe te passen, moeten voor elke concentratie, met uitzondering van het nulpunt, de gemeten concentraties binnen ± 10 % van de standaardconcentratie liggen, zoniet wordt de PNC afgekeurd. De gradiënt van een lineaire regressie van de twee gegevensreeksen moet worden berekend en geregistreerd. Op de te kalibreren PNC wordt een kalibratiefactor toegepast die omgekeerd evenredig is aan de gradiënt. De lineariteit van de respons wordt berekend als het kwadraat van de Pearsons product-momentcorrelatiecoëfficiënt (R2) van de twee gegevensreeksen en moet gelijk zijn aan of groter zijn dan 0,97. Bij de berekening van zowel de gradiënt als R2 moet de lineaire regressie door de oorsprong worden geforceerd (nulconcentratie op beide instrumenten).
2.1.4. Tijdens de kalibratie moet ook de doelmatigheid van de PNC voor het detecteren van deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 23 nm aan de voorschriften van punt 1.3.4.8 worden getoetst. Het telrendement bij deeltjes van 41 nm hoeft niet te worden gecontroleerd.
2.2. Kalibreren/valideren van de vluchtigedeeltjesverwijderaar
2.2.1. Kalibratie van de deeltjesconcentratiereductiefactoren van de VPR voor alle verdunningsinstellingen bij de vaste nominale bedrijfstemperatuur van het instrument is vereist wanneer de voorziening nieuw is en na elke belangrijke onderhoudsbeurt. De eis tot periodieke validering van de deeltjesconcentratiereductiefactor van de VPR is beperkt tot een controle bij een enkele instelling die gebruikelijk is voor metingen bij voertuigen die met een dieseldeeltjesfilter zijn uitgerust. De technische dienst moet ervoor zorgen dat er binnen de zes maanden vóór de emissietest een kalibratie- of valideringscertificaat voor de vluchtigedeeltjesverwijderaar voorhanden is. Als de vluchtigedeeltjesverwijderaar een temperatuurbewakingsalarm heeft, wordt een valideringsinterval van twaalf maanden toegestaan.
De VPR moet met vaste deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 30, 50 en 100 nm op de deeltjesconcentratiereductiefactor worden ingesteld. De deeltjesconcentratiereductiefactoren (fr(d)) voor deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 30 en 50 nm mogen niet meer dan 30, respectievelijk 20 % hoger en niet meer dan 5 % lager zijn dan die voor deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 100 nm. Voor de validering mag de gemiddelde deeltjesconcentratiereductiefactor niet meer dan ± 10 % afwijken van de gemiddelde deeltjesconcentratiereductiefactor () die tijdens de primaire kalibratie van de VPR is vastgesteld.
2.2.2. De testaerosol voor deze metingen bestaat uit vaste deeltjes met een elektrischemobiliteitsdiameter van 30, 50 en 100 nm, bij een minimumconcentratie van 5 000 deeltjes cm–3 bij de inlaat van de VPR. De deeltjesconcentratie wordt vóór en na de onderdelen gemeten.
De deeltjesconcentratiereductiefactor bij elke deeltjesgrootte (fr(di)) wordt als volgt worden berekend;
waarin:
Nin(di) |
= |
upstream deeltjesaantalconcentratie voor deeltjes met diameter di; |
Nout(di) |
= |
downstream deeltjesaantalconcentratie voor deeltjes met diameter di; en |
di |
= |
elektrischemobiliteitsdiameter van de deeltjes (30, 50 of 100 nm). |
Nin(di) en Nout(di) moeten naar dezelfde omstandigheden worden gecorrigeerd.
De gemiddelde deeltjesconcentratiereductie () bij een bepaalde verdunningsinstelling wordt als volgt berekend:
Aanbevolen wordt de VPR als complete unit te kalibreren en te valideren.
2.2.3. De technische dienst moet ervoor zorgen dat er binnen de zes maanden vóór de emissietest een valideringscertificaat voor de VPR voorhanden is waaruit de doeltreffendheid van de vluchtigedeeltjesverwijderaar blijkt. Als de vluchtigedeeltjesverwijderaar een temperatuurbewakingsalarm heeft, wordt een valideringsinterval van twaalf maanden toegestaan. De VPR moet aantoonbaar meer dan 99,0 % van de tetracontaandeeltjes (CH3(CH2)38CH3) met een elektrischemobiliteitsdiameter van ten minste 30 nm bij een inlaatconcentratie ≥ 10 000 cm–3 kunnen verwijderen, wanneer hij op zijn minimale verdunningsinstelling en bij de door de fabrikant aanbevolen temperatuur werkt.
2.3. Controleprocedures voor het deeltjesaantalsysteem
2.3.1. Vóór elke test moet de deeltjesteller een gemeten concentratie van minder dan 0,5 deeltjes cm–3 rapporteren, wanneer een HEPA-filter van ten minste klasse H13 van EN 1822:2008 of een filter met gelijkwaardige prestaties op de inlaat van het complete deeltjesbemonsteringssysteem (VPR en PNC) is bevestigd.
2.3.2. Maandelijks moet de stroming naar de deeltjesteller toe een gemeten waarde rapporteren die, bij controle met een gekalibreerde stroommeter, maximaal 5 % van het nominale debiet van de deeltjesteller afwijkt.
2.3.3. Nadat een HEPA-filter van ten minste klasse H13 van EN 1822:2008 of een filter met gelijkwaardige prestaties op de inlaat van de deeltjesteller is aangebracht, moet de deeltjesteller dagelijks een concentratie ≤ 0,2 cm–3 rapporteren. Nadat dit filter is verwijderd, moet de deeltjesteller een toename van de gemeten concentratie tot ten minste 100 deeltjes cm–3 aangeven wanneer hij met omgevingslucht wordt getest, en naar ≤ 0,2 cm–3 terugkeren wanneer het HEPA-filter opnieuw is aangebracht.
2.3.4. Vóór het begin van elke test moet worden nagegaan of het meetsysteem aangeeft dat de verdampingsleiding, indien aanwezig in het systeem, haar correcte bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
2.3.5. Vóór het begin van elke test moet worden nagegaan of het meetsysteem aangeeft dat de verdunner PND1 zijn correcte bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
(1) Zoals gedefinieerd in bijlage 7 bij de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (document TRANS/WP.29/78/Rev.1/Amend.2, laatstelijk gewijzigd bij Amend.4).”
(2) Aardgas.
(3) Vloeibaar petroleumgas.
(4) Reglement nr. 83 is van toepassing op voertuigen met een referentiemassa ≤ 2 610 kg en door uitbreiding van een goedkeuring op voertuigen met een referentiemassa ≤ 2 840 kg.
(5) Geldt alleen voor fase C in tabel 2 van punt 5.2.1.
(6) Toepassingsdata overeenkomstig punt 5.4.2..
(7) Voorbeelden van kalibreer-/valideermethoden zijn te vinden op: http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29grpe/pmpFCP.html.