ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.138.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 138

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
26 mei 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie over de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Lugano op 30 oktober 2007

1

 

 

2011/307/EU

 

*

Besluit van de Raad van 13 mei 2011 betreffende de sluiting van een Overeenkomst in de vorm van een Protocol tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds

2

Protocol tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 514/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de preferentiële handelsregelingen voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen, bedoeld in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 515/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot verlening van een vergunning voor vitamine B6 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

40

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 516/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 600/2005 wat betreft het gebruik van het preparaat van Bacillus licheniformis DSM 5749 en Bacillus subtilis DSM 5750 in diervoeders die mierenzuur bevatten ( 1 )

43

 

*

Verordening (EU) nr. 517/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie ( 1 )

45

 

*

Verordening (EU) nr. 518/2011 van de Commissie van 23 mei 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op schartong in gebied VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

52

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 519/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

54

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/308/EU

 

*

Besluit van de Raad van 19 mei 2011 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

56

 

 

2011/309/EU

 

*

Besluit van de Raad van 19 mei 2011 houdende benoeming van een Nederlands lid van het Comité van de Regio’s

58

 

 

2011/310/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 24 mei 2011 tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de pelagische visserij in de westelijke wateren van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 3415)

59

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 286/2011 van de Commissie van 10 maart 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB L 83 van 30.3.2011)

66

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/1


Informatie over de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Lugano op 30 oktober 2007

Het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), dat op 30 oktober 2007 te Lugano is ondertekend, is tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat op 1 januari 2011 en tussen de Europese Unie en IJsland op 1 mei 2011 in werking getreden, overeenkomstig artikel 69, lid 5, van dat Verdrag.


(1)  PB L 147 van 10.6.2009, blz. 5. Het toelichtende rapport bij het Verdrag is bekendgemaakt in PB C 319 van 23.12.2009, blz. 1.


26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/2


BESLUIT VAN DE RAAD

van 13 mei 2011

betreffende de sluiting van een Overeenkomst in de vorm van een Protocol tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds

(2011/307/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), v),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 februari 2006 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen met de partners in het Middellandse Zeegebied te openen met het oog op de invoering van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met handelsbepalingen.

(2)

De onderhandelingen zijn door de Commissie gevoerd in overleg met het overeenkomstig artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangewezen comité en binnen het bestek van de door de Raad vastgestelde onderhandelingsrichtsnoeren.

(3)

Deze onderhandelingen zijn afgesloten en een Overeenkomst in de vorm van een Protocol tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (1), (hierna „het protocol” genoemd) werd op 27 april 2010 geparafeerd.

(4)

Het protocol werd namens de Europese Unie ondertekend op 11 november 2010.

(5)

Het protocol dient te worden gesloten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst in de vorm van een Protocol tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte (hierna: „het protocol” genoemd), anderzijds, wordt namens de Unie goedgekeurd.

De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 23 van het protocol bedoelde kennisgeving (2).

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 13 mei 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

MARTONYI J.


(1)  PB L 304 van 30.9.2004, blz. 39.

(2)  De datum van inwerkingtreding van het protocol wordt door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


PROTOCOL

tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds

DE EUROPESE UNIE, hierna „de Unie” genoemd,

enerzijds,

en

DE ARABISCHE REPUBLIEK EGYPTE, hierna „Egypte” genoemd,

anderzijds,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOEL EN WERKINGSSFEER

Artikel 1

Doel

Het doel van dit protocol is handelsgeschillen tussen de partijen te vermijden en te beslechten en waar mogelijk tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.

Artikel 2

Toepassing van het protocol

1.   Dit protocol is van toepassing op alle geschillen over de interpretatie en toepassing van de bepalingen van titel II, met uitzondering van de artikelen 22, 23 en 24, van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (hierna „de associatieovereenkomst” genoemd) (1), tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Op geschillen over de toepassing en interpretatie van de overige bepalingen van de associatieovereenkomst is artikel 82 van de associatieovereenkomst van toepassing.

2.   De procedures van dit protocol zijn van toepassing wanneer de associatieraad er niet in is geslaagd een geschil dat krachtens artikel 82 van de associatieovereenkomst aan hem is voorgelegd, binnen 60 dagen te beslechten.

3.   Voor de toepassing van lid 2 wordt een geschil geacht te zijn opgelost wanneer de associatieraad een besluit als bedoeld in artikel 82, lid 2, van de associatieovereenkomst heeft genomen, of wanneer hij verklaard heeft dat er geen geschil meer is.

HOOFDSTUK II

OVERLEG EN BEMIDDELING

Artikel 3

Overleg

1.   De partijen streven ernaar elk geschil over de interpretatie en toepassing van de in artikel 2 bedoelde bepalingen op te lossen door te goeder trouw overleg te voeren om tot een snelle, billijke en onderling overeengekomen oplossing te komen.

2.   Een partij verzoekt de andere partij schriftelijk om overleg, met kopie aan het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen, waarbij zij aangeeft om welke maatregel het gaat en welke bepalingen van de associatieovereenkomst zij van toepassing acht.

3.   Het overleg wordt binnen 40 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek gehouden en vindt, tenzij de partijen anders overeenkomen, plaats op het grondgebied van de partij waartegen de klacht gericht is. Het overleg wordt 60 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij beide partijen overeenkomen het overleg voort te zetten. Het overleg, en in het bijzonder alle tijdens deze procedure door de partijen verstrekte informatie en ingenomen standpunten, is vertrouwelijk en doet geen afbreuk aan de rechten van de partijen in latere procedures.

4.   Overleg over dringende gevallen, zoals over bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen, vindt plaats binnen 15 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek en wordt 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geacht te zijn afgesloten.

5.   Indien de partij waartoe het verzoek om overleg gericht is niet binnen 15 dagen na de datum van ontvangst reageert, indien het overleg niet binnen de in lid 3 of 4 genoemde termijnen plaatsvindt of indien het overleg is afgesloten zonder dat een onderling overeengekomen oplossing is bereikt, kan de klagende partij verzoeken om de instelling van een arbitragepanel overeenkomstig artikel 5.

Artikel 4

Bemiddeling

1.   Indien overleg niet tot een onderling overeengekomen oplossing leidt, kunnen de partijen overeenkomen een beroep te doen op een bemiddelaar. Verzoeken om bemiddeling moeten schriftelijk bij de partij waartegen de klacht gericht is en het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen worden ingediend, onder vermelding van de maatregelen waarover overleg is gevoerd en het onderling overeengekomen mandaat van de bemiddelaar. Elke partij verbindt zich ertoe verzoeken om bemiddeling in welwillende overweging te nemen.

2.   Tenzij de partijen binnen 15 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om bemiddeling overeenstemming bereiken over een bemiddelaar, wijzen de voorzitters van het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen of hun vertegenwoordiger door loting uit de personen die op de in artikel 19 bedoelde lijst zijn opgenomen een bemiddelaar aan die geen onderdaan van een van de partijen is. De loting vindt binnen tien dagen na de datum van ontvangst van het verzoek plaats. De bemiddelaar roept de partijen niet eerder dan 20 dagen en niet later dan 30 dagen na zijn aanwijzing bijeen. Hij ontvangt de stukken van elk van de partijen uiterlijk 15 dagen vóór de vergadering en kan de partijen of deskundigen of technisch adviseurs zo nodig om aanvullende informatie verzoeken. Alle op deze manier verkregen informatie moet voor commentaar aan beide partijen worden voorgelegd. De bemiddelaar brengt uiterlijk 45 dagen na zijn aanwijzing advies uit.

3.   Het advies van de bemiddelaar kan een aanbeveling omvatten over de wijze waarop het geschil in overeenstemming met de in artikel 2 bedoelde bepalingen kan worden opgelost. Het advies van de bemiddelaar is niet bindend.

4.   De partijen kunnen overeenkomen de in lid 2 genoemde termijnen te wijzigen. Voorts kan de bemiddelaar op verzoek van een van de partijen besluiten deze termijnen te wijzigen wegens buitengewone moeilijkheden die de betrokken partij ondervindt of wegens de complexiteit van de aangelegenheid.

5.   De bemiddelingsprocedure, en in het bijzonder het advies van de bemiddelaar en alle tijdens de procedure door de partijen verstrekte informatie en ingenomen standpunten, zijn vertrouwelijk en doen geen afbreuk aan de rechten van de partijen in latere procedures.

6.   Indien de partijen hierover overeenstemming bereiken, mag de bemiddelingsprocedure tijdens de arbitrageprocedure worden voortgezet.

7.   Een bemiddelaar mag alleen om de in de punten 18 tot en met 21 van het reglement van orde vermelde redenen en overeenkomstig de daarin vastgestelde procedures worden vervangen.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES VOOR DE BESLECHTING VAN GESCHILLEN

AFDELING I

Arbitrageprocedure

Artikel 5

Inleiding van de arbitrageprocedure

1.   Wanneer de partijen er niet in zijn geslaagd het geschil door middel van het in artikel 3 bedoelde overleg of de in artikel 4 bedoelde bemiddeling op te lossen, kan de klagende partij verzoeken om de instelling van een arbitragepanel.

2.   Het verzoek om instelling van een arbitragepanel wordt schriftelijk ingediend bij de partij waartegen de klacht gericht is en bij het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen. De klagende partij vermeldt in haar verzoek de specifieke maatregel die in het geding is en legt uit waarom die maatregel een inbreuk op de in artikel 2 bedoelde bepalingen is. Het verzoek om instelling van een arbitragepanel wordt uiterlijk 18 maanden na de datum van ontvangst van het verzoek om overleg gedaan, onverminderd de rechten van de klagende partij om later een verzoek om nieuw overleg over dezelfde aangelegenheid in te dienen.

Artikel 6

Instelling van het arbitragepanel

1.   Een arbitragepanel bestaat uit drie scheidsrechters.

2.   De partijen voeren binnen 15 dagen na de datum waarop de partij waartegen de klacht gericht is het verzoek tot instelling van een arbitragepanel ontvangt, overleg over de samenstelling van het arbitragepanel.

3.   Wanneer de partijen binnen de in lid 2 genoemde termijn geen overeenstemming bereiken over de samenstelling van het arbitragepanel, kan elk van de partijen de voorzitters van het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen of hun vertegenwoordiger verzoeken alle drie panelleden door loting aan te wijzen uit de in artikel 19 bedoelde lijst, te weten één lid uit de personen die door de klagende partij zijn voorgesteld, één lid uit de personen die door de partij waartegen de klacht gericht is, zijn voorgesteld en één lid uit de personen die door de partijen zijn aangewezen om als voorzitter te fungeren. Wanneer de partijen het over een of meer leden van het arbitragepanel eens zijn, worden alleen de overige leden volgens deze procedure geselecteerd.

4.   De voorzitters van het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen of hun vertegenwoordiger wijzen binnen tien dagen nadat een van de partijen het in lid 3 bedoelde verzoek heeft gedaan, de scheidsrechters aan.

5.   De datum van instelling van het arbitragepanel is de datum waarop de drie scheidsrechters worden aangewezen.

6.   De scheidsrechters mogen alleen om de in de punten 18 tot en met 21 van het reglement van orde vermelde redenen en overeenkomstig de daarin vastgestelde procedures worden vervangen.

Artikel 7

Tussentijds panelverslag

Het arbitragepanel legt in de regel uiterlijk 120 dagen na zijn instelling een tussentijds verslag aan de partijen voor, waarin wordt ingegaan op de vastgestelde feiten en de toepasselijkheid van de relevante bepalingen en een onderbouwing van de bevindingen en aanbevelingen van het panel wordt gegeven. De partijen kunnen binnen 15 dagen nadat het verslag aan hen is voorgelegd het arbitragepanel schriftelijk verzoeken bepaalde aspecten van het tussentijdse verslag te heroverwegen. In de definitieve uitspraak van het panel worden de in de tussentijdse fase naar voren gebrachte argumenten besproken.

Artikel 8

Uitspraak van het arbitragepanel

1.   Het arbitragepanel deelt zijn uitspraak in de regel binnen 150 dagen na zijn instelling mede aan de partijen en aan het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen. Wanneer het van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het arbitragepanel de partijen en het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel zijn werk denkt te kunnen voltooien. In geen geval mag de uitspraak later dan 180 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel worden medegedeeld.

2.   Op verzoek van beide partijen schort het arbitragepanel te allen tijde zijn werkzaamheden op gedurende een door de partijen overeengekomen periode, die echter niet meer dan twaalf maanden mag bedragen, en op verzoek van de klagende partij hervat het zijn werkzaamheden aan het einde van deze overeengekomen periode. Indien de klagende partij niet voor het verstrijken van de overeengekomen opschortingsperiode het arbitragepanel verzoekt zijn werkzaamheden te hervatten, wordt de procedure beëindigd. De opschorting en de beëindiging van de werkzaamheden van het arbitragepanel doen geen afbreuk aan de rechten van de partijen in andere procedures over dezelfde aangelegenheid.

3.   In dringende gevallen, zoals wanneer de zaak betrekking heeft op bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen, stelt het arbitragepanel alles in het werk om binnen 75 dagen na zijn instelling uitspraak te doen. De uitspraak mag in geen geval later dan 90 dagen na de instelling worden gedaan. Het arbitragepanel doet binnen tien dagen na zijn instelling een voorlopige uitspraak over de vraag of het een zaak dringend acht.

AFDELING II

Naleving

Artikel 9

Naleving van de uitspraken van het arbitragepanel en de beroepsinstantie

Elk van beide partijen neemt alle noodzakelijke maatregelen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven; zij streven ernaar overeenstemming te bereiken over de termijn waarbinnen zij de uitspraak zullen naleven.

Artikel 10

Redelijke termijn voor naleving

1.   Indien onmiddellijke naleving niet mogelijk is, stelt de partij waartegen de klacht gericht is uiterlijk 30 dagen nadat zij de kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel heeft ontvangen, de klagende partij en het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen in kennis van de tijd die zij nodig heeft om de uitspraak na te leven (hierna „redelijke termijn” genoemd).

2.   Indien de partijen het niet eens zijn over een redelijke termijn voor naleving van de uitspraak van het arbitragepanel, verzoekt de klagende partij binnen 20 dagen nadat zij de kennisgeving overeenkomstig lid 1 van de partij waartegen de klacht gericht is, heeft ontvangen, het arbitragepanel schriftelijk om een redelijke termijn vast te stellen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd medegedeeld aan de andere partij en aan het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen. Het arbitragepanel legt zijn uitspraak binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek voor aan de partijen en aan het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen.

3.   De partijen kunnen de redelijke termijn in onderling overleg verlengen.

Artikel 11

Onderzoek van de maatregelen die zijn getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven

1.   De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de andere partij en het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen vóór afloop van de redelijke termijn in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven.

2.   Wanneer er tussen de partijen onenigheid bestaat over de vraag of een maatregel waarvan overeenkomstig lid 1 kennisgeving is gedaan daadwerkelijk bestaat dan wel of een dergelijke maatregel in overeenstemming is met de in artikel 2 bedoelde bepalingen, kan de klagende partij het arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. In dat verzoek wordt aangegeven om welke specifieke maatregel het gaat en wordt uitgelegd waarom deze niet in overeenstemming is met de in artikel 2 bedoelde bepalingen. Het arbitragepanel deelt zijn uitspraak binnen 90 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek mede.

Artikel 12

Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving

1.   Indien de partij waartegen de klacht gericht is niet vóór afloop van de redelijke termijn kennis geeft van een maatregel die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven, of indien het arbitragepanel oordeelt dat de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 11, lid 1, kennisgeving is gedaan, niet in overeenstemming is met de verplichtingen van de partij uit hoofde van de in artikel 2 bedoelde bepalingen, biedt de partij waartegen de klacht gericht is de klagende partij, op haar verzoek, een tijdelijke compensatie aan.

2.   Indien de partijen niet binnen 30 dagen na het einde van de redelijke termijn of de in artikel 11 bedoelde uitspraak van het arbitragepanel dat een maatregel die is getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven niet in overeenstemming is met de in artikel 2 bedoelde bepalingen, overeenstemming over compensatie bereiken, is de klagende partij gerechtigd om, na de andere partij en het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen hiervan in kennis te hebben gesteld, de verplichtingen uit hoofde van de in artikel 2 bedoelde bepalingen op te schorten in een mate die evenredig is met de mate waarin de schending de voordelen voor de klagende partij tenietdoet of beperkt. De klagende partij mag de opschorting 15 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de partij waartegen de klacht gericht is toepassen, tenzij de partij waartegen de klacht gericht is overeenkomstig lid 3 een verzoek tot arbitrage heeft ingediend.

3.   Indien de partij waartegen de klacht gericht is van oordeel is dat de mate van opschorting niet evenredig is met de mate waarin de schending de voordelen voor de andere partij tenietdoet of beperkt, kan zij het arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt voor het verstrijken van de in lid 2 bedoelde periode van 15 dagen medegedeeld aan de andere partij en aan het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen. Het arbitragepanel wint zo nodig advies in bij deskundigen en deelt zijn uitspraak over de mate van opschorting van de verplichtingen binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek mede aan de partijen en aan het institutionele orgaan dat verantwoordelijk is voor handelsaangelegenheden. De verplichtingen worden niet opgeschort voordat het arbitragepanel zijn uitspraak heeft medegedeeld en de eventuele opschorting moet in overeenstemming zijn met de uitspraak van het arbitragepanel.

4.   De opschorting van verplichtingen is van tijdelijke aard en wordt slechts toegepast totdat de maatregel waarvan is vastgesteld dat deze niet in overeenstemming is met de in artikel 2 bedoelde bepalingen, is ingetrokken of zodanig is gewijzigd dat hij overeenkomstig artikel 13 met artikel 2 in overeenstemming is gebracht, of totdat de partijen zijn overeengekomen hun geschil bij te leggen.

Artikel 13

Onderzoek van nalevingsmaatregelen getroffen na de opschorting van verplichtingen

1.   De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de andere partij en het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven en verzoekt in die kennisgeving om beëindiging van de opschorting van verplichtingen door de klagende partij.

2.   Indien de partijen niet binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving overeenstemming bereiken over de verenigbaarheid van de maatregel waarvan kennisgeving is gedaan met de in artikel 2 bedoelde bepalingen, verzoekt de klagende partij het arbitragepanel schriftelijk hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd medegedeeld aan de andere partij en aan het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen. Het arbitragepanel deelt de partijen en het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen binnen 45 dagen na de ontvangst van het verzoek zijn uitspraak mede. Indien het arbitragepanel oordeelt dat een maatregel die is getroffen om de uitspraak na te leven in overeenstemming is met de in artikel 2 bedoelde bepalingen, wordt de opschorting van verplichtingen beëindigd.

SECTIE III

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 14

Onderling overeengekomen oplossing

De partijen kunnen te allen tijde onderling een oplossing voor een onder dit protocol vallend geschil overeenkomen. Zij stellen het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen en het arbitragepanel van die oplossing in kennis. Na kennisgeving van de onderling overeengekomen oplossing beëindigt het panel zijn werkzaamheden en wordt de procedure beëindigd.

Artikel 15

Reglement van orde

1.   Op de procedures voor de beslechting van geschillen in het kader van hoofdstuk III van dit protocol is het aan dit protocol gehechte reglement van orde van toepassing.

2.   De vergaderingen van het arbitragepanel zijn overeenkomstig het reglement van orde openbaar, tenzij de partijen anders overeenkomen.

Artikel 16

Inlichtingen en technisch advies

Het arbitragepanel kan op verzoek van een partij of op eigen initiatief de inlichtingen inwinnen die het nuttig acht voor de arbitrageprocedure. Het arbitragepanel heeft in het bijzonder het recht deskundigen om advies te vragen wanneer het dat nuttig acht. Voordat het deskundigen kiest, raadpleegt het de partijen. Alle op deze manier verkregen informatie moet voor commentaar aan beide partijen worden voorgelegd. Tenzij de partijen anders overeenkomen, kunnen op het grondgebied van de partijen gevestigde belanghebbende natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig het reglement van orde schriftelijke mededelingen bij de arbitragepanels indienen. Deze mededelingen mogen uitsluitend de feitelijke aspecten van het geschil betreffen en niet de rechtsoverwegingen.

Artikel 17

Interpretatieregels

Arbitragepanels leggen de in artikel 2 bedoelde bepalingen uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van internationaal publiekrecht, met inbegrip van die in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht. Uitspraken van een arbitragepanel kunnen de rechten en verplichtingen uit hoofde van de in artikel 2 bedoelde bepalingen niet verruimen of beperken.

Artikel 18

Besluiten en uitspraken van het arbitragepanel

1.   Het arbitragepanel stelt alles in het werk om elk besluit bij consensus te nemen. Wanneer het evenwel niet mogelijk is bij consensus tot een besluit te komen, wordt een besluit bij meerderheid van stemmen genomen. In geen geval worden echter afwijkende meningen van scheidsrechters gepubliceerd.

2.   De uitspraken van het arbitragepanel zijn bindend voor de partijen en scheppen geen rechten of verplichtingen voor natuurlijke of rechtspersonen. De uitspraak vermeldt de vastgestelde feiten en de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen van de associatieovereenkomst en geeft een onderbouwing van de bevindingen en conclusies. Het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen maakt de volledige uitspraak van het arbitragepanel openbaar, tenzij het besluit dat niet te doen met het oog op de vertrouwelijkheid van bepaalde zakelijke informatie.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 19

Lijsten van scheidsrechters

1.   Het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen stelt uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit protocol een lijst op van ten minste 15 personen die bereid en geschikt zijn om als scheidsrechter op te treden. Elk van beide partijen stelt ten minste vijf personen voor die als scheidsrechter kunnen optreden. De twee partijen kiezen voorts ten minste vijf personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en die als voorzitter van het arbitragepanel kunnen fungeren. Het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen ziet erop toe dat de lijst te allen tijde uit dit aantal personen blijft bestaan.

2.   De scheidsrechters hebben gespecialiseerde kennis of ervaring op het gebied van het recht en de internationale handel. Zij zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen geen instructies aan van enige organisatie of regering, zijn niet verbonden aan de regering van een van de partijen en houden zich aan de aan dit protocol gehechte gedragscode.

3.   Het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen kan aanvullende lijsten van ten minste 15 personen met sectorale expertise op specifieke onder de associatieovereenkomst vallende onderwerpen vaststellen. Wanneer de selectieprocedure van artikel 6, lid 2, wordt toegepast, kunnen de voorzitters van het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen met instemming van beide partijen van een sectorale lijst gebruikmaken.

4.   Indien de in lid 1 van dit artikel bedoelde lijst niet is vastgesteld op het ogenblik dat een verzoek om bemiddeling of instelling van een panel wordt ingediend, worden de scheidsrechters aangewezen door loting uit de personen die door één of beide partijen officieel zijn voorgesteld. De door de voorzitter van het arbitragepanel of bemiddelaar voorgestelde personen mogen geen onderdaan van een van beide partijen zijn.

Artikel 20

Relatie tot WTO-verplichtingen

1.   Wanneer een partij een geschil over een verplichting uit hoofde van de WTO-overeenkomst wenst te beslechten, volgt zij de desbetreffende regels en procedures van de WTO-overeenkomst, die van toepassing zijn niettegenstaande deze overeenkomst.

2.   Wanneer een partij een geschil over een onder het toepassingsgebied van deze overeenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 2, vallende verplichting wenst te beslechten, volgt zij de regels en procedures van deze overeenkomst.

3.   Wanneer een partij een geschil wenst te beslechten over een verplichting die onder het toepassingsgebied van deze overeenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 2, valt en die in wezen gelijkwaardig is aan een verplichting uit hoofde van de WTO-overeenkomst, volgt zij, tenzij de partijen anders overeenkomen, de desbetreffende regels en procedures van de WTO-overeenkomst, die van toepassing zijn niettegenstaande deze overeenkomst.

4.   Zodra een procedure voor geschillenbeslechting is ingeleid, wordt gebruikgemaakt van het overeenkomstig de bovenstaande leden gekozen forum, met uitsluiting van het andere forum, tenzij het gekozen forum zich onbevoegd verklaart.

5.   Geen enkele bepaling van deze overeenkomst belet een partij een opschorting van verplichtingen die door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO is toegestaan, ten uitvoer te leggen. Er kan geen beroep op de WTO-overeenkomst worden gedaan om een partij te beletten verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst op te schorten.

Artikel 21

Termijnen

1.   Alle in dit protocol vastgestelde termijnen, met inbegrip van die waarbinnen arbitragepanels hun uitspraken bekend moeten maken, worden gerekend in kalenderdagen vanaf de dag die volgt op de dag waarop het desbetreffende besluit wordt genomen of het desbetreffende feit plaatsvindt.

2.   Alle in dit protocol vermelde termijnen kunnen in overleg tussen de partijen worden verlengd. De partijen verbinden zich ertoe verzoeken om verlenging van termijnen die worden gedaan omdat een partij bij de naleving van de procedures van dit protocol moeilijkheden ondervindt, in welwillende overweging te nemen. Op verzoek van een partij kan het arbitragepanel de procedurele termijnen verlengen, waarbij het rekening houdt met het verschillende ontwikkelingsniveau van de partijen.

Artikel 22

Evaluatie en wijziging van het protocol

1.   Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van dit protocol en de bijlagen daarbij evalueert de associatieraad de toepassing ervan teneinde te beslissen of het protocol en de bijlagen daarbij moeten worden gehandhaafd, gewijzigd of ingetrokken.

2.   Bij deze evaluatie kan de associatieraad overwegen een gemeenschappelijke beroepsinstantie voor verschillende Euro-mediterrane overeenkomsten op te richten.

3.   De associatieraad kan besluiten dit protocol en de bijlagen daarbij te wijzigen.

Artikel 23

Inwerkingtreding

De partijen keuren dit protocol overeenkomstig hun eigen procedures goed. Het protocol treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de in dit artikel bedoelde procedures zijn afgerond.

Gedaan te Brussel, de elfde november tweeduizend tien, in tweevoud, in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Arabische taal, elk van deze teksten zijnde gelijkelijk authentiek.

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l’Union européenne

Per l’Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Image

Image

За Арабска република Египет

Por la República Árabe de Egipto

Za Egyptskou arabskou republiku

For Den Arabiske Republik Egypten

Für die Arabische Republik Ägypten

Egiptuse Araabia Vabariigi nimel

Για την Αραβική Δημοκρατία της Αιγύπτου

For the Arab Republic of Egypt

Pour la République arabe d'Égypte

Per la Repubblica araba d'Egitto

Ēģiptes Arābu Republikas vārdā –

Egipto Arabų Respublikos vardu

Az Egyiptomi Arab Köztársaság részéről

Għar-Repubblika Għarbija tal-Eġittu

Voor de Arabische Republiek Egypte

W imieniu Arabskiej Republiki Egiptu

Pela República Árabe do Egipto

Pentru Republica Arabă Egipt

Za Arabsko republiko Egipt

Za Egyptskú arabskú republiku

Egyptin arabitasavallan puolesta

På Arabrepubliken Egyptens vägnar

Image

Image


(1)  Dit protocol laat artikel 34 van het protocol betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking onverlet.

BIJLAGEN

BIJLAGE I

:

REGLEMENT VAN ORDE VOOR ARBITRAGE

BIJLAGE II

:

GEDRAGSCODE VOOR LEDEN VAN ARBITRAGEPANELS EN BEMIDDELAARS

BIJLAGE I

REGLEMENT VAN ORDE VOOR ARBITRAGE

Algemene bepalingen

1.

In het protocol en in dit reglement van orde wordt verstaan onder:

„adviseur”: een persoon die door een partij is aangesteld om haar in verband met de procedure van het arbitragepanel te adviseren of bij te staan;

„klagende partij”: een partij die krachtens artikel 5 van dit protocol om de instelling van een arbitragepanel verzoekt;

„partij waartegen de klacht gericht is”: de partij waarvan wordt beweerd dat zij de in artikel 2 van dit protocol bedoelde bepalingen schendt;

„arbitragepanel”: een krachtens artikel 6 van dit protocol ingesteld panel;

„vertegenwoordiger van een partij”: een werknemer van of een persoon aangewezen door een ministerie, een overheidsdienst of een ander overheidsorgaan van een partij;

„dag”: een kalenderdag.

2.

De Europese Unie neemt de kosten van alle organisatorische aspecten van overleg, bemiddeling en arbitrage voor haar rekening, met uitzondering van de bezoldiging en de vergoeding van de onkosten van bemiddelaars en scheidsrechters, die worden gedeeld.

Kennisgevingen

3.

Alle verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken en andere documenten worden door de partijen en het arbitragepanel per e-mail verzonden; op dezelfde dag wordt een kopie daarvan per fax, aangetekende post of koeriersdienst verzonden, dan wel tegen ontvangstbewijs afgegeven of ingediend met een ander telecommunicatiemiddel waarbij de zending wordt geregistreerd. Een e-mailbericht wordt geacht te zijn ontvangen op de datum van verzending, tenzij kan worden aangetoond dat dit niet het geval is.

4.

Van alle schriftelijke stukken die een partij indient, verstrekt zij een elektronische kopie aan de andere partij en aan elk van de scheidsrechters. Er wordt ook een papieren kopie van het document verstrekt.

5.

Kennisgevingen worden gericht aan het ministerie van Handel en industrie van de Arabische Republiek Egypte respectievelijk aan het directoraat-generaal Handel van de Commissie.

6.

Kleine verschrijvingen in verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten in verband met de procedure van het arbitragepanel kunnen worden verbeterd door de indiening van een nieuw document waarin de wijzigingen duidelijk zijn aangegeven.

7.

Indien de laatste dag waarop een document kan worden ingediend, valt op een officiële feest- of rustdag van Egypte of van de Unie, mag het document op de volgende werkdag worden ingediend. Elk jaar zenden de partijen elkaar op de eerste maandag in december een lijst van hun officiële feest- en rustdagen in het daaropvolgende jaar. Op officiële feest- of rustdagen worden geen documenten, kennisgevingen of verzoeken van welke aard dan ook geacht te zijn ontvangen.

8.

Afhankelijk van het voorwerp van de bepalingen waarop het geschil betrekking heeft, wordt van alle verzoeken en kennisgevingen die overeenkomstig deze overeenkomst aan het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen worden gezonden, een kopie gestuurd naar de relevante andere krachtens de associatieovereenkomst opgerichte subcomités.

Aanvang van de arbitrage

9.

a)

Indien leden van het arbitragepanel uit hoofde van artikel 6 van dit protocol of punt 19, 20 of 49 van dit reglement van orde door loting worden aangewezen, vindt de loting in aanwezigheid van vertegenwoordigers van beide partijen plaats.

b)

Tenzij zij anders overeenkomen, vergaderen de partijen binnen tien dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel met dat panel om te beslissen over aangelegenheden die de partijen of het arbitragepanel passend achten, met inbegrip van de aan de scheidsrechters verschuldigde bezoldigingen en onkostenvergoedingen, die aan de WTO-normen moeten beantwoorden. De leden van het arbitragepanel en de vertegenwoordigers van de partijen mogen per telefoon of per videoconferentie aan deze vergadering deelnemen.

10.

a)

Tenzij de partijen binnen tien dagen na de datum van selectie van de scheidsrechters anders overeenkomen, luidt het mandaat van het arbitragepanel als volgt:

„in het licht van de desbetreffende bepalingen van de associatieovereenkomst de in het verzoek om instelling van het arbitragepanel beschreven aangelegenheid onderzoeken, zich uitspreken over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met de in artikel 2 van het protocol bedoelde bepalingen en een uitspraak doen overeenkomstig artikel 8 van het protocol.”.

b)

De partijen stellen het arbitragepanel binnen vijf dagen in kennis van het overeengekomen mandaat.

Eerste stukken

11.

Uiterlijk 25 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel dient de klagende partij haar eerste schriftelijke stuk in. Uiterlijk 25 dagen na de datum van indiening van het eerste schriftelijke stuk dient de partij waartegen de klacht gericht is haar verweerschrift in.

Werkwijze van arbitragepanels

12.

De voorzitter van het arbitragepanel zit alle vergaderingen van het panel voor. Een arbitragepanel kan aan de voorzitter de bevoegdheid tot het nemen van administratieve en procedurele besluiten overdragen.

13.

Tenzij in dit protocol anders is bepaald, kan het arbitragepanel bij zijn werkzaamheden alle mogelijke middelen gebruiken, waaronder telefoon-, fax- en computerverbindingen.

14.

Hoewel alleen scheidsrechters aan de beraadslagingen van het arbitragepanel mogen deelnemen, kan het panel toestaan dat assistenten van het panel de beraadslagingen bijwonen.

15.

Het opstellen van uitspraken is een exclusieve bevoegdheid van het arbitragepanel, die niet mag worden overgedragen.

16.

Wanneer zich een procedureel vraagstuk voordoet dat niet in de bepalingen van dit protocol en de bijlagen daarbij is geregeld, kan het arbitragepanel na overleg met de partijen een geschikte procedure vaststellen die in overeenstemming is met die bepalingen.

17.

Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat een procedurele termijn moet worden gewijzigd of een andere procedurele of administratieve aanpassing nodig is, stelt het de partijen schriftelijk in kennis van de redenen voor de wijziging of aanpassing onder vermelding van de vereiste termijn of aanpassing. Het arbitragepanel kan een dergelijke wijziging of aanpassing na overleg met de partijen goedkeuren.

Vervanging

18.

Indien een scheidsrechter niet aan de procedure kan deelnemen, zich terugtrekt of moet worden vervangen, wordt overeenkomstig artikel 6, lid 3, een vervanger aangewezen.

19.

Wanneer een partij van oordeel is dat een scheidsrechter de gedragscode schendt en om die reden moet worden vervangen, deelt zij dit de andere partij mede binnen 15 dagen nadat zij kennis heeft genomen van de omstandigheden die een wezenlijke schending van de gedragscode door de scheidsrechter inhouden.

Wanneer een partij van oordeel is dat de gedragscode wordt geschonden door een scheidsrechter die niet de voorzitter is, voeren de partijen overleg en indien zij tot overeenstemming komen, wordt de scheidsrechter vervangen en wordt overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het protocol een vervanger aangewezen.

Indien de partijen het niet eens worden over de vraag of een scheidsrechter moet worden vervangen, kan een partij verzoeken de aangelegenheid aan de voorzitter van het arbitragepanel voor te leggen, wiens beslissing definitief is.

Indien de voorzitter van oordeel is dat een scheidsrechter de gedragscode schendt, wijst hij door loting een nieuwe scheidsrechter aan uit de personen die zijn opgenomen in de in artikel 19, lid 1, van het protocol bedoelde lijst waarop de oorspronkelijke scheidsrechter stond. Indien de oorspronkelijke scheidsrechter krachtens artikel 6, lid 2, van het protocol door de partijen was gekozen, wordt de vervanger door loting aangewezen uit de lijst van personen die overeenkomstig artikel 19, lid 1, van het protocol zijn voorgesteld door de klagende partij en de partij waartegen de klacht gericht is. De nieuwe scheidsrechter wordt binnen tien dagen na de datum van ontvangst van het verzoek aan de voorzitter van het arbitragepanel aangewezen.

20.

Wanneer een partij van oordeel is dat de gedragscode wordt geschonden door de voorzitter van het arbitragepanel, voeren de partijen overleg en indien zij tot overeenstemming komen, wordt de voorzitter vervangen en wordt overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het protocol een vervanger aangewezen.

Indien de partijen het niet eens worden over de vraag of de voorzitter moet worden vervangen, kan een partij verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan een van de resterende personen op de in artikel 19, lid 1, van het protocol bedoelde lijst van personen die als voorzitter kunnen optreden. Deze persoon wordt door loting aangewezen door de voorzitters van het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen of hun vertegenwoordiger. De beslissing van deze persoon over de noodzaak tot vervanging van de voorzitter is definitief.

Indien deze persoon beslist dat de oorspronkelijke voorzitter de gedragscode schendt, wijst hij door loting een nieuwe voorzitter aan uit de resterende personen op de in artikel 19, lid 1, van het protocol bedoelde lijst van personen die als voorzitter kunnen optreden. De nieuwe voorzitter wordt binnen tien dagen na de datum van ontvangst van het in dit punt bedoelde verzoek aangewezen.

21.

De procedure van het arbitragepanel wordt opgeschort gedurende de termijn die nodig is om de procedures van de punten 18, 19 en 20 te doorlopen.

Hearings

22.

De voorzitter stelt in overleg met de partijen en de overige leden van het arbitragepanel de datum en het tijdstip van de hoorzitting vast en zendt de partijen hiervan een schriftelijke bevestiging. Indien de hoorzitting openstaat voor het publiek, wordt deze informatie openbaar gemaakt door de partij die belast is met de logistieke organisatie van de procedure. Tenzij een van de partijen hier bezwaar tegen heeft, kan het arbitragepanel besluiten geen hoorzitting bijeen te roepen.

23.

Tenzij de partijen anders overeenkomen, wordt de hoorzitting in Brussel gehouden als de Arabische Republiek Egypte de klagende partij is en in Caïro als de Unie de klagende partij is.

24.

In uitzonderlijke gevallen kan het arbitragepanel één aanvullende hoorzitting bijeenroepen. Voor de procedures van artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 2, artikel 12, lid 3, en artikel 13, lid 2, van dit protocol wordt geen aanvullende hoorzitting bijeengeroepen.

25.

Gedurende alle hoorzittingen zijn alle scheidsrechters aanwezig.

26.

De volgende personen kunnen een hoorzitting bijwonen, ongeacht of de procedure al dan niet openstaat voor het publiek:

a)

vertegenwoordigers van de partijen;

b)

adviseurs van de partijen;

c)

administratief personeel, tolken, vertalers en rechtbankverslaggevers, en

d)

assistenten van scheidsrechters.

Alleen vertegenwoordigers en adviseurs van de partijen mogen het woord tot het arbitragepanel richten.

27.

Uiterlijk tien dagen vóór de datum van een hoorzitting verstrekt elke partij het arbitragepanel een lijst met de namen van de personen die namens die partij pleidooien of uiteenzettingen op de hoorzitting zullen houden en van andere vertegenwoordigers of adviseurs die de hoorzitting zullen bijwonen.

28.

De hoorzittingen van het arbitragepanel staan open voor het publiek, tenzij de partijen anders besluiten. Indien de partijen besluiten dat de hoorzitting niet openstaat voor het publiek, kan een deel van de zitting evenwel voor het publiek openstaan indien het arbitragepanel op verzoek van de partijen daartoe besluit. Het arbitragepanel komt echter in besloten zitting bijeen wanneer de stukken en pleidooien van een partij vertrouwelijke zakelijke informatie bevatten.

29.

Het arbitragepanel leidt de hoorzitting op de volgende wijze:

 

Pleidooi

a)

pleidooi van de klagende partij

b)

pleidooi van de partij waartegen de klacht gericht is

 

Weerlegging

a)

pleidooi van de klagende partij

b)

repliek van de partij waartegen de klacht gericht is

30.

Het arbitragepanel kan op elk moment van de hoorzitting vragen aan een van beide partijen stellen.

31.

Het arbitragepanel laat een proces-verbaal van elke hoorzitting opmaken, dat zo spoedig mogelijk aan de partijen wordt verstrekt.

32.

Binnen 15 dagen na de datum van de hoorzitting kan elke partij een aanvullend schriftelijk stuk indienen over alle aspecten die tijdens de hoorzitting aan de orde zijn gekomen.

Schriftelijke vragen

33.

Het arbitragepanel kan op elk moment van de procedure schriftelijke vragen aan een partij of aan beide partijen stellen. Beide partijen ontvangen een kopie van de vragen van het arbitragepanel.

34.

Ook verstrekt een partij de andere partij een kopie van haar schriftelijke antwoord op de vragen van het arbitragepanel. Elke partij wordt in de gelegenheid gesteld binnen tien dagen na de datum van ontvangst schriftelijke opmerkingen over het antwoord van de andere partij te maken.

Vertrouwelijkheid

35.

Wanneer een hoorzitting van het arbitragepanel overeenkomstig punt 28 niet openbaar is, respecteren de partijen de vertrouwelijkheid van de zitting. Informatie die door de andere partij aan het arbitragepanel is verstrekt en als vertrouwelijk is aangemerkt, wordt door beide partijen vertrouwelijk behandeld. Wanneer een partij het arbitragepanel een vertrouwelijke versie van haar schriftelijke stukken verstrekt, dient zij op verzoek van de andere partij uiterlijk 15 dagen na de datum van het verzoek of, indien dit later is, na de datum van indiening van het stuk, tevens een niet-vertrouwelijke samenvatting van het stuk in, die openbaar mag worden gemaakt. Geen enkele bepaling van dit reglement van orde belet een partij haar eigen standpunten openbaar te maken.

Eenzijdige contacten

36.

Het arbitragepanel heeft geen ontmoetingen of contacten met een partij in afwezigheid van de andere partij.

37.

Een lid van het arbitragepanel mag geen aspecten van de inhoud van de procedure met een partij of met beide partijen bespreken in afwezigheid van de andere scheidsrechters.

Ongevraagde bijdragen

38.

Tenzij de partijen binnen vijf dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel anders overeenkomen, kan het arbitragepanel ongevraagde schriftelijke bijdragen in ontvangst nemen, op voorwaarde dat zij binnen tien dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel worden ingediend, beknopt zijn, met inbegrip van eventuele bijlagen in ieder geval niet meer dan 15 getypte bladzijden tellen en direct van belang zijn voor de feitelijke vraag die door het arbitragepanel wordt onderzocht.

39.

Deze bijdragen bevatten een beschrijving van de natuurlijke of rechtspersoon die de bijdrage indient, met inbegrip van de aard van zijn activiteiten en zijn financieringsbron, alsook nadere gegevens over het belang dat die persoon bij de arbitrageprocedure heeft. De bijdragen zijn gesteld in de talen die de partijen overeenkomstig de punten 42 en 43 van dit reglement van orde hebben gekozen.

40.

Het arbitragepanel vermeldt in zijn uitspraak alle bijdragen die het overeenkomstig bovenstaande voorschriften heeft ontvangen. Het arbitragepanel is niet verplicht in zijn uitspraak op de in de bijdragen naar voren gebrachte argumenten in te gaan. Alle bijdragen die het arbitragepanel overeenkomstig dit punt heeft ontvangen, worden aan de partijen verstrekt om hen in de gelegenheid te stellen hierover opmerkingen te maken.

Dringende gevallen

41.

In dringende gevallen, zoals bedoeld in deze overeenkomst, kan het arbitragepanel de in dit reglement van orde vastgestelde termijnen zo nodig in overleg met de partijen aanpassen; in dat geval stelt het de partijen daarvan in kennis.

Vertaling en vertolking

42.

Tijdens het in artikel 6, lid 2, van het protocol bedoelde overleg, en uiterlijk op de in punt 9, onder b), van dit reglement van orde bedoelde vergadering, proberen de partijen tot overeenstemming te komen over een gemeenschappelijke werktaal voor de procedures van het arbitragepanel.

43.

Indien de partijen niet tot overeenstemming komen over een gemeenschappelijke werktaal, verstrekt elke partij voor eigen rekening een vertaling van haar schriftelijke stukken in de door de andere partij gekozen taal.

44.

De partij waartegen de klacht gericht is, zorgt voor de vertolking van de pleidooien naar de door de partijen gekozen talen.

45.

Uitspraken van het arbitragepanel worden gedaan in de door de partijen gekozen taal of talen.

46.

Elke partij kan opmerkingen maken over een overeenkomstig dit reglement van orde gemaakte vertaling van een document.

Berekening van termijnen

47.

Wanneer de partijen een document ingevolge de toepassing van punt 7 van dit reglement van orde niet op dezelfde datum ontvangen, worden termijnen die ingaan vanaf de datum van ontvangst van dat document, vanaf de laatste datum van ontvangst berekend.

Andere procedures

48.

Dit reglement van orde is ook van toepassing op de procedures van artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 2, artikel 12, lid 3, en artikel 13, lid 2, van dit protocol. De in dit reglement van orde vermelde termijnen voor de vaststelling van een uitspraak door het arbitragepanel worden in dat geval vervangen door de bijzondere termijnen die in die andere procedures zijn vastgesteld.

49.

Indien het oorspronkelijke panel, of een of meer van de leden ervan, niet opnieuw kan (kunnen) bijeenkomen voor de procedures van artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 2, artikel 12, lid 3, en artikel 13, lid 2, van het protocol, is de procedure van artikel 6 van het protocol van toepassing. De termijn voor de kennisgeving van de uitspraak wordt in dat geval met 15 dagen verlengd.

BIJLAGE II

GEDRAGSCODE VOOR LEDEN VAN ARBITRAGEPANELS EN BEMIDDELAARS

Definities

1.

In deze gedragscode wordt verstaan onder:

a)   „lid” of „scheidsrechter”: een lid van een op grond van artikel 6 van dit protocol daadwerkelijk ingesteld arbitragepanel;

b)   „bemiddelaar”: een persoon die overeenkomstig artikel 4 van dit protocol een bemiddeling verricht;

c)   „kandidaat”: een persoon wiens naam voorkomt op de in artikel 19 van dit protocol bedoelde lijst van scheidsrechters en wiens selectie als lid van een arbitragepanel overeenkomstig artikel 6 van dit protocol wordt overwogen;

d)   „assistent”: een persoon die in het kader van het mandaat van een lid, voor dat lid onderzoek verricht of ondersteunende taken uitvoert;

e)   „procedure”: tenzij anders gespecificeerd, een procedure van een arbitragepanel uit hoofde van dit protocol;

f)   „personeel”: met betrekking tot een lid, andere personen dan assistenten die onder zijn leiding en toezicht werkzaam zijn.

Verantwoordelijkheden in het kader van de procedure

2.

Elke kandidaat en elk lid vermijdt laakbaar gedrag en de schijn van laakbaar gedrag, is onafhankelijk en onpartijdig, vermijdt directe en indirecte belangenconflicten en neemt bij zijn gedrag de hoogste normen in acht, teneinde de integriteit en onpartijdigheid van de regeling inzake geschillenbeslechting te garanderen. Voormalige leden leven de verplichtingen in de punten 15 tot en met 18 van deze gedragscode na.

Verplichtingen inzake openbaarmaking

3.

Voorafgaand aan de bevestiging van hun aanstelling tot lid van het arbitragepanel op grond van dit protocol geven kandidaten opening van zaken over alle belangen, relaties of aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij tijdens de procedure de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid zouden kunnen wekken. Daartoe stellen kandidaten alles in het werk wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om na te gaan of er sprake is van dergelijke belangen, relaties of aangelegenheden.

4.

Een kandidaat of lid meldt feitelijke of mogelijke schendingen van deze gedragscode uitsluitend bij het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen, zodat zij door de partijen kunnen worden beoordeeld.

5.

Na hun aanwijzing blijven leden alles in het werk stellen wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om na te gaan of er sprake is van de in punt 3 van deze gedragscode bedoelde belangen, relaties of aangelegenheden en maken zij deze in voorkomend geval openbaar. Op grond van de verplichting tot openbaarmaking zijn leden voortdurend gehouden dergelijke belangen, relaties en aangelegenheden openbaar te maken wanneer deze zich tijdens de procedure voordoen. Leden maken dergelijke belangen, relaties en aangelegenheden openbaar door het subcomité Industrie, handel, diensten en investeringen er schriftelijk van in kennis te stellen, zodat zij door de partijen kunnen worden beoordeeld.

Taken van leden

6.

Na hun aanwijzing zetten leden zich gedurende de hele procedure in om hun taken nauwgezet, snel en billijk te vervullen.

7.

Leden onderzoeken uitsluitend vragen die in de procedure aan de orde worden gesteld en voor de uitspraak noodzakelijk zijn en dragen deze taak niet aan een andere persoon over.

8.

Leden nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de punten 2, 3, 4, 5, 16, 17 en 18 van deze gedragscode door hun assistenten en personeel worden gekend en nageleefd.

9.

Leden onthouden zich van eenzijdige contacten in verband met de procedure.

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van leden

10.

Leden zijn onafhankelijk en onpartijdig, vermijden de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid en laten zich niet leiden door eigenbelang, druk van buitenaf, politieke overwegingen, publieke protesten, trouw aan een partij of vrees voor kritiek.

11.

Leden mogen noch direct noch indirect verplichtingen aangaan of voordelen accepteren die op welke wijze dan ook de goede uitoefening van hun taken verstoren of lijken te verstoren.

12.

Leden gebruiken hun positie als lid van het arbitragepanel niet om persoonlijke of particuliere belangen te dienen en onthouden zich van handelingen die de indruk kunnen wekken dat anderen in een bijzondere positie verkeren waardoor zij invloed op hen kunnen uitoefenen.

13.

Leden laten hun gedrag of oordeel niet beïnvloeden door financiële, zakelijke, professionele, familiale of sociale relaties of verantwoordelijkheden.

14.

Leden gaan geen relaties aan en verwerven geen financiële belangen wanneer daardoor hun onpartijdigheid in het gedrang kan komen of wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daardoor de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid wordt gewekt.

Verplichtingen van voormalige leden

15.

Voormalige leden onthouden zich van handelingen die de schijn kunnen wekken dat zij bij de uitoefening van hun taken niet onpartijdig waren of voordeel hebben gehad van het besluit of de uitspraak van het arbitragepanel.

Vertrouwelijkheid

16.

Leden of voormalige leden mogen op geen enkel moment niet-openbare informatie over of verkregen tijdens een procedure openbaar maken of gebruiken, behalve voor de doeleinden van die procedure, en mogen deze informatie in geen geval openbaar maken of gebruiken om persoonlijk voordeel te behalen, anderen een voordeel te schenken of het belang van anderen in negatieve zin te beïnvloeden.

17.

Leden mogen uitspraken van het arbitragepanel of delen daarvan niet openbaar maken voordat zij overeenkomstig dit protocol bekend worden gemaakt.

18.

Leden of voormalige leden mogen op geen enkel moment informatie over de beraadslagingen van het arbitragepanel of over de standpunten van de leden openbaar maken.

Uitgaven

19.

Leden houden de aan de procedure bestede tijd en de hiervoor gedane uitgaven bij en leggen hiervan een eindafrekening over.

Bemiddelaars

20.

De in deze gedragscode beschreven voorschriften voor leden of voormalige leden zijn van overeenkomstige toepassing op bemiddelaars.


VERORDENINGEN

26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 514/2011 VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2011

tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de preferentiële handelsregelingen voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen, bedoeld in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (1), en met name artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1460/96 (2) van de Commissie worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld van de preferentiële handelsregelingen voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen, bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad. Gezien de ontwikkelingen in de preferentiële handelsregelingen voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen moet die verordening worden vervangen.

(2)

Bepaalde preferentiële overeenkomsten die de Unie met derde landen heeft gesloten, voorzien in verlagingen van agrarische elementen of aanvullende rechten ten opzichte van de in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde agrarische elementen of aanvullende rechten. Daarom moeten uitvoeringsbepalingen van de toegekende verlagingen worden vastgesteld.

(3)

Er moet een lijst worden opgesteld van de basisproducten waarvoor verlaagde agrarische elementen kunnen worden vastgesteld uit hoofde van preferentiële overeenkomsten met derde landen.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1216/2009 moeten de toegekende verlagingen worden vastgesteld of door een verlaging van de basisbedragen of door een verlaging van de basisbedragen die worden gebruikt voor de berekening van de agrarische elementen die gelden voor bepaalde specifieke goederen.

(5)

Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1216/2009 moeten, indien dit nodig is om de verlaagde agrarische elementen die gelden in het preferentiële handelsverkeer te bepalen, de hoedanigheden van de basisproducten en de hoeveelheden basisproducten die worden geacht te zijn gebruikt, worden vastgesteld.

(6)

Er moeten regels worden vastgesteld voor het berekenen van de verlaagde aanvullende rechten die gelden met betrekking tot het gehalte aan granen en suiker van bepaalde goederen wanneer in het kader van preferentiële overeenkomsten wordt voorzien in verlaging van deze aanvullende rechten.

(7)

De verlaagde rechten worden doorgaans toegekend binnen de grenzen van tariefcontingenten zoals vastgelegd in de desbetreffende preferentiële overeenkomst. Om een doelmatig beheer van deze tariefcontingenten te waarborgen, moeten zij worden beheerd volgens de voorschriften voor het beheer van tariefcontingenten van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3).

(8)

Omwille van de duidelijkheid en de transparantie moet de lijst van goederen waarvoor verlaagde agrarische elementen of verlaagde aanvullende rechten gelden, al dan niet in het kader van een tariefcontingent, in de desbetreffende preferentiële overeenkomst worden opgenomen.

(9)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1216/2009 kan het deel van de ad-valoremrechten dat overeenkomt met het agrarisch element, in het kader van een preferentiële overeenkomst worden vervangen door een specifiek bedrag. Dit bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan de belasting die voor niet-preferentiële landen geldt.

(10)

Aangezien goederen alleen voor die verlaagde rechten in aanmerking komen indien zij uit de landen afkomstig zijn waarmee een preferentiële overeenkomst is gesloten, moeten de toe te passen oorsprongsregels nader worden bepaald.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden de regels vastgesteld voor de bepaling van de verlaagde agrarische elementen bedoeld in artikel 7, lid 2, en de daarmee samenhangende aanvullende rechten bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2009, alsmede het beheer van de in het kader van preferentiële overeenkomsten geopende contingenten, toepasselijk op de in Verordening (EG) nr. 1216/2009 bedoelde goederen en producten.

Artikel 2

Voor het vaststellen van de verlaagde agrarische elementen in de zin van Verordening (EG) nr. 1216/2009 worden de volgende basisproducten in aanmerking genomen:

GN-code ex 1001 90 99 zachte tarwe,

GN-code 1001 10 00 harde tarwe,

GN-code 1002 00 00 rogge,

GN-code 1003 00 90 gerst,

GN-code 1005 90 00 maïs, niet bestemd voor zaaidoeleinden,

GN-codes 1006 20 96 en 1006 20 98 langkorrelige gedopte rijst, hierna „rijst” genoemd,

GN-code 1701 99 10 witte suiker,

GN-codes 1703 10 00 en 1703 90 00 melasse,

GN-code ex 0402 10 19 melk in poeder met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2,5 kg, hierna „PG 2” genoemd,

GN-code ex 0402 21 19 melk in poeder met een vetgehalte van 26 gewichtspercenten, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2,5 kg, hierna „PG 3” genoemd,

GN-code ex 0405 10 boter met een vetgehalte van 82 gewichtspercenten, hierna „PG 6” genoemd.

Artikel 3

1.   De verlaagde agrarische elementen die gelden in het kader van het preferentiële handelsverkeer, worden berekend op basis van de hoeveelheden basisproducten die worden geacht te zijn gebruikt bij de vervaardiging van de in deze verordening bedoelde goederen.

2.   De in lid 1 bedoelde hoeveelheden basisproducten zijn die welke in bijlage I worden genoemd voor de goederen die daarin met codes van de gecombineerde nomenclatuur (GN-codes) worden vermeld.

3.   Voor de met GN-codes vermelde goederen waarvoor bijlage I naar bijlage II verwijst, zijn de in lid 1 bedoelde hoeveelheden die worden vermeld in bijlage II.

4.   Voor de in lid 3 bedoelde goederen gelden aanvullende codes naar gelang van de samenstelling van de goederen, zoals vermeld in bijlage III.

5.   Wanneer een preferentiële overeenkomst daarin voorziet, worden, in afwijking van de leden 1 tot en met 4, de verlaagde agrarische elementen en in voorkomend geval de verlaagde aanvullende rechten voor elk goed waarvoor een verlaagd recht geldt, verkregen door een verlagingscoëfficiënt toe te passen op de agrarische elementen en de daarmee samenhangende aanvullende rechten die in het douanetarief van de Gemeenschap zijn vastgesteld.

Artikel 4

1.   Voor in bijlage II vermelde goederen zijn de hoeveelheden suiker en graan die in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de verlaagde aanvullende rechten op suiker (AD S/Z) en meel (AD F/M), die welke in die bijlage, onder B en C, zijn vermeld, voor de daar aangegeven gehalten aan sacharose, invertsuiker en/of isoglucose, respectievelijk zetmeel en/of glucose.

2.   Voor niet in bijlage II vermelde goederen worden de in lid 1 bedoelde aanvullende rechten verkregen door alleen rekening te houden met de hoeveelheden basisproducten die in de sector graan of in de sector suiker vallen, zoals vermeld in respectievelijk deel I en deel III van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (4).

Artikel 5

1.   Overeenkomstig artikel 3, lid 1, worden de verlaagde agrarische elementen en in voorkomend geval de verlaagde aanvullende rechten die van toepassing zijn op alle goederen waarvoor deze verlagingen gelden, verkregen door de hoeveelheden basisproducten die worden geacht te zijn gebruikt, te vermenigvuldigen met het in lid 2 bedoelde basisbedrag en die bedragen op te tellen voor alle basisproducten die worden geacht te zijn gebruikt bij de vervaardiging van het bedoelde goed.

2.   Het voor de berekening van de verlaagde agrarische elementen en in voorkomend geval de verlaagde aanvullende rechten in aanmerking te nemen bedrag is het in de betrokken preferentiële overeenkomst of op grond van die overeenkomst bepaalde bedrag in euro's.

3.   Wanneer een preferentiële overeenkomst voorziet in een verlaging van de agrarische elementen per goed in plaats van een verlaging van de basisbedragen, worden de verlaagde agrarische elementen berekend op grond van de in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde agrarische elementen, waarop de in de overeenkomst vastgestelde verlaging wordt toegepast.

4.   Wanneer het verlaagde agrarische element en in voorkomend geval de verlaagde aanvullende rechten, die zijn bepaald overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, lager zijn dan 2,4 EUR/100 kg, wordt het element en/of het recht op nul vastgesteld.

Artikel 6

1.   De overeenkomstig artikel 5 vastgestelde bedragen van de verlaagde agrarische elementen en in voorkomend geval de verlaagde aanvullende rechten worden door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Tenzij in de overeenkomst met het betrokken derde land in een afwijking is voorzien, zijn de overeenkomstig lid 1 bekendgemaakte bedragen van toepassing van 1 juli tot en met 30 juni van het jaar na de bekendmaking.

Wanneer zowel de verlaagde agrarische elementen als de verlaagde aanvullende rechten voor de basisproducten echter onveranderd blijven, blijven de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde agrarische elementen en aanvullende rechten van toepassing totdat de vervangende agrarische elementen en aanvullende rechten zijn bekendgemaakt.

Artikel 7

In de preferentiële overeenkomst wordt de bepaling van het volgende vastgelegd of toegestaan:

a)

de goederen waarvoor een verlaagd agrarisch element geldt;

b)

de goederen waarvoor een verlaagd aanvullend recht geldt;

c)

de toegekende verlaging of verlagingen;

d)

het geldende tariefcontingent, wanneer verlagingen binnen dit contingent worden toegekend.

Artikel 8

Wanneer, in geval van verwerkte landbouwproducten die in tabel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1216/2009 zijn vermeld, een preferentiële overeenkomst voorziet in de toepassing van een agrarisch element in de vorm van een specifiek bedrag, al dan niet verlaagd in het kader van een tariefcontingent, en het gemeenschappelijk douanetarief voorziet in de toepassing van een ad-valoremrecht voor niet-preferentiële invoer van dergelijke goederen, wordt de inning van het bedrag beperkt tot het laatstgenoemde tarief.

Artikel 9

In deze verordening wordt onder „goederen van oorsprong” de goederen verstaan die voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de status van goederen van oorsprong die zijn vastgelegd in de betrokken preferentiële overeenkomst.

Artikel 10

1.   De agrarische componenten van het gemeenschappelijk douanetarief gelden in de volgende gevallen:

a)

de agrarische elementen gelden voor onder bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1216/2009 vallende goederen die niet onder de preferentiële regelingen vallen die betrekking hebben op de handel in dergelijke goederen met het betrokken land;

b)

de agrarische elementen gelden voor goederen die het tariefcontingent overschrijden;

2.   Wanneer het tariefcontingent betrekking heeft op een verlaging van ad-valoremrechten overeenkomstig het agrarische element daarvan in de in artikel 8 bedoelde vorm, zijn de rechten voor de hoeveelheden die de tariefcontingenten overschrijden die van het gemeenschappelijk douanetarief of die welke anderszins in de overeenkomst zijn vastgelegd.

Artikel 11

De onder deze verordening vallende tariefcontingenten worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 12

Verordening (EG) nr. 1460/1996 wordt ingetrokken.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 328 van 15.12.2010, blz. 10.

(2)  PB L 187 van 26.7.1996, blz. 18.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(4)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.


BIJLAGE I

(als bedoeld in artikel 3, lid 2)

Hoeveelheden basisproducten die worden geacht te zijn gebruikt

(per 100 kg goederen)

GN-code

Beschrijving

Zachte tarwe

Harde tarwe (durum)

Rogge

Gerst

Maïs

Rijst

Witte suiker

Melasse

Mageremelkpoeder (PG 2)

Vollemelkpoeder (PG 3)

Boter (PG 6)

kg

kg

kg

kg

kg

kg

kg

kg

kg

kg

kg

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(8)

(9)

(10)

(11)

(12)

(13)

0403

Karnemelk (of botermelk), gestremde melk en room, yoghurt, kefir en andere gegiste of aangezuurde melk en room, ook indien ingedikt, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten, noten of cacao:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0403 10

– yoghurt:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten, noten of cacao:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – – in poeder, in korrels of in andere vaste vorm en met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0403 10 51

– – – – van niet meer dan 1,5 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

100

 

 

0403 10 53

– – – – van meer dan 1,5 doch niet meer dan 27 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

100

 

0403 10 59

– – – – van meer dan 27 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

42

 

68

– – – andere, met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0403 10 91

– – – – van niet meer dan 3 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

9

 

2

0403 10 93

– – – – van meer dan 3 doch niet meer dan 6 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

8

 

5

0403 10 99

– – – – van meer dan 6 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

8

 

10

0403 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten, noten of cacao:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – – in poeder, in korrels of in andere vaste vorm en met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0403 90 71

– – – – van niet meer dan 1,5 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

100

 

 

0403 90 73

– – – – van meer dan 1,5 doch niet meer dan 27 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

100

 

0403 90 79

– – – – van meer dan 27 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

42

 

68

– – – andere, met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0403 90 91

– – – – van niet meer dan 3 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

9

 

2

0403 90 93

– – – – van meer dan 3 doch niet meer dan 6 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

8

 

5

0403 90 99

– – – – van meer dan 6 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

8

 

10

0405

Boter en andere van melk afkomstige vetstoffen; zuivelpasta’s:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0405 20

– zuivelpasta’s:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0405 20 10

– – met een vetgehalte van 39 of meer gewichtspercenten doch minder dan 60 gewichtspercenten

Zie bijlage II

0405 20 30

– – met een vetgehalte van 60 of meer gewichtspercenten doch niet meer dan 75 gewichtspercenten

Zie bijlage II

0710

Groenten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0710 40 00

– suikermaïs

 

 

 

 

100(a)

 

 

 

 

 

 

0711

Groenten, voorlopig verduurzaamd (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0711 90

– andere groenten; mengsels van groenten:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – groenten:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0711 90 30

– – – suikermaïs

 

 

 

 

100(a)

 

 

 

 

 

 

1517

Margarine; mengsels en bereidingen, voor menselijke consumptie, van dierlijke of plantaardige vetten of oliën of van fracties van verschillende vetten en oliën bedoeld bij dit hoofdstuk, andere dan de vetten en oliën of fracties daarvan, bedoeld bij post 1516:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1517 10

– margarine, andere dan vloeibare margarine:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1517 10 10

– – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van meer dan 10 doch niet meer dan 15 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

15

1517 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1517 90 10

– – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van meer dan 10 doch niet meer dan 15 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

15

1704

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen):

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1704 10

– kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1704 10 10

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 60 gewichtspercenten

 

 

 

 

30

 

58

 

 

 

 

1704 10 90

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 60 of meer gewichtspercenten

 

 

 

 

16

 

70

 

 

 

 

1704 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1704 90 30

– – witte chocolade

 

 

 

 

 

 

45

 

 

20

 

1704 90 51 t/m

1704 90 99

– – andere

Zie bijlage II

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1806 10

– cacaopoeder, waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1806 10 20

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 5 of meer doch minder dan 65 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

60

 

 

 

 

1806 10 30

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 65 of meer doch minder dan 80 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

75

 

 

 

 

1806 10 90

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 80 of meer gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

100

 

 

 

 

1806 20

– andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg

Zie bijlage II

– andere, in de vorm van tabletten, staven of repen:

1806 31

– – gevuld

Zie bijlage II

1806 32

– – niet gevuld

Zie bijlage II

1806 90

– andere

Zie bijlage II

1901

Moutextract; bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1901 10 00

– bereidingen voor de voeding van kinderen, opgemaakt voor de verkoop in het klein

Zie bijlage II

1901 20 00

– mengsels en deeg, voor de bereiding van bakkerswaren bedoeld bij post 1905

Zie bijlage II

1901 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – moutextract:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1901 90 11

– – – met een gehalte aan droge stof van 90 of meer gewichtspercenten

 

 

 

195

 

 

 

 

 

 

 

1901 90 19

– – – andere

 

 

 

159

 

 

 

 

 

 

 

– – andere:

 

1901 90 99

– – – andere

Zie bijlage II

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 11 00

– – waarin ei is verwerkt

 

167

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 19

– – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 19 10

– – – geen meel, gries of griesmeel van zachte tarwe bevattend

 

167

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 19 90

– – – andere

67

100

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 20

– gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 20 91

– – – gekookt of gebakken

 

41

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 20 99

– – – andere

 

116

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 30

– andere deegwaren:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 30 10

– – gedroogd

 

167

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 30 90

– – andere

 

66

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 40

– koeskoes:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 40 10

– – niet bereid

 

167

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1902 40 90

– – andere

 

66

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1903 00 00

tapioca en soortgelijke producten bereid uit zetmeel, in de vorm van vlokken, korrels, enz.

 

 

 

 

161

 

 

 

 

 

 

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren (bijvoorbeeld cornflakes); granen (andere dan maïs) in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel, gries en griesmeel), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1904 10

– graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1904 10 10

– – op basis van maïs

 

 

 

 

213

 

 

 

 

 

 

1904 10 30

– – op basis van rijst

 

 

 

 

 

174

 

 

 

 

 

1904 10 90

– – andere

 

53

 

53

53

53

 

 

 

 

 

1904 20

bereidingen voor menselijke consumptie verkregen uit ongeroosterde graanvlokken of uit mengsels van ongeroosterde graanvlokken en geroosterde graanvlokken of gepofte granen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1904 20 10

– – bereidingen van de soort „Müsli”, op basis van niet-geroosterde graanvlokken

Zie bijlage II

– – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1904 20 91

– – – op basis van maïs

 

 

 

 

213

 

 

 

 

 

 

1904 20 95

– – – op basis van rijst

 

 

 

 

 

174

 

 

 

 

 

1904 20 99

– – – andere

 

53

 

53

53

53

 

 

 

 

 

1904 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1904 90 10

– – op basis van rijst

 

 

 

 

 

174

 

 

 

 

 

1904 90 80

– – andere

 

174

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1905 10 00

– bros gebakken brood, zogenaamd knäckebröd

 

 

140

 

 

 

 

 

 

 

 

1905 20

– ontbijtkoek:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1905 20 10

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 30 gewichtspercenten

44

 

40

 

 

 

25

 

 

 

 

1905 20 30

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 30 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

33

 

30

 

 

 

45

 

 

 

 

1905 20 90

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 50 of meer gewichtspercenten

22

 

20

 

 

 

65

 

 

 

 

– koekjes en biscuits, gezoet; wafels en wafeltjes:

 

1905 31

– – koekjes en biscuits, gezoet

Zie bijlage II

1905 32

– – wafels en wafeltjes

Zie bijlage II

1905 40

– beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten

Zie bijlage II

1905 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1905 90 10

– – matzes

168

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1905 90 20

– – ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten, van meel of van zetmeel

 

 

 

 

644

 

 

 

 

 

 

1905 90 30 t/m

1905 90 90

– – andere

Zie bijlage II

2001

Groenten, vruchten, noten en andere eetbare plantendelen, bereid of verduurzaamd in azijn of in azijnzuur:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2001 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2001 90 30

– – suikermaïs (Zea mays var. saccharata)

 

 

 

 

100(a)

 

 

 

 

 

 

2001 90 40

– – broodwortelen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke eetbare plantendelen met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten

 

 

 

 

40(a)

 

 

 

 

 

 

2004

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2004 10

– aardappelen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2004 10 91

– – – in de vorm van meel, gries, griesmeel of vlokken

Zie bijlage II

2004 90

– andere groenten en mengsels van groenten:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2004 90 10

– – suikermaïs (Zea mays var. saccharata)

 

 

 

 

100(a)

 

 

 

 

 

 

2005

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2005 20

– aardappelen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2005 20 10

– – in de vorm van meel, gries, griesmeel of vlokken

Zie bijlage II

2005 80 00

– suikermaïs (Zea mays var. saccharata)

 

 

 

 

100(a)

 

 

 

 

 

 

2008

Vruchten, noten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– andere, mengsels, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2008 19, daaronder begrepen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2008 99

– – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – – zonder toegevoegde alcohol:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – – – zonder toegevoegde suiker:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2008 99 85

– – – – – maïs, andere dan suikermaïs (Zea mays var. saccharata)

 

 

 

 

100(a)

 

 

 

 

 

 

2008 99 91

– – – – – broodwortelen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke eetbare plantendelen met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten

 

 

 

 

40(a)

 

 

 

 

 

 

2101

Extracten, essences en concentraten, van koffie, van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie, van thee of van maté; gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, alsmede extracten, essences en concentraten daarvan:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– extracten, essences en concentraten, van koffie en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2101 12

– – preparaten op basis van extracten, essences of concentraten of op basis van koffie:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2101 12 98

– – – andere

Zie bijlage II

2101 20

– extracten, essences en concentraten, van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van thee of van maté:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – preparaten:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2101 20 98

– – – andere

Zie bijlage II

2101 30

– gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, alsmede extracten, essences en concentraten daarvan:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2101 30 19

– – – andere

 

 

 

137

 

 

 

 

 

 

 

– – extracten, essences en concentraten van gebrande cichorei en van andere gebrande koffiesurrogaten:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2101 30 99

– – – andere

 

 

 

245

 

 

 

 

 

 

 

2102

Gist, ook indien inactief; andere eencellige micro-organismen, dood (andere dan de vaccins bedoeld bij post 3002); samengesteld bakpoeder:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2102 10

– levende gist:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – bakkersgist:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2102 10 31

– – – gedroogd

 

 

 

 

 

 

 

425

 

 

 

2102 10 39

– – – andere

 

 

 

 

 

 

 

125

 

 

 

2105 00

Consumptie-ijs, ook indien cacao bevattend:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2105 00 10

– geen of minder dan 3 gewichtspercenten van melk afkomstige vetstoffen bevattend

 

 

 

 

 

 

25

 

10

 

 

– met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2105 00 91

– – van 3 of meer doch minder dan 7 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

20

 

 

23

 

2105 00 99

– – van 7 of meer gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

23

 

 

35

 

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2106 10

– proteïneconcentraten en getextureerde proteïnestoffen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2106 10 80

– – andere

Zie bijlage II

2106 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2106 90 98

– – – andere

Zie bijlage II

2202

Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchten- en groentesappen bedoeld bij post 2009:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2202 90

– andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – andere, met een gehalte aan vetstoffen afkomstig van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2202 90 91

– – – van minder dan 0,2 gewichtspercent

 

 

 

 

 

 

10

 

8

 

 

2202 90 95

– – – van 0,2 of meer doch minder dan 2 gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

10

 

 

6

 

2202 90 99

– – – van 2 of meer gewichtspercenten

 

 

 

 

 

 

10

 

 

13

 

2905

Acyclische alcoholen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– andere meerwaardige alcoholen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2905 43 00

– – mannitol

 

 

 

 

 

 

300

 

 

 

 

2905 44

– – D-glucitol (sorbitol):

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – – in waterige oplossing:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2905 44 11

– – – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte

 

 

 

 

172

 

 

 

 

 

 

2905 44 19

– – – – andere

 

 

 

 

 

 

90

 

 

 

 

– – – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2905 44 91

– – – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte

 

 

 

 

245

 

 

 

 

 

 

2905 44 99

– – – – andere

 

 

 

 

 

 

128

 

 

 

 

3302

Mengsels van reukstoffen en mengsels (oplossingen in alcohol daaronder begrepen) op basis van één of meer van deze zelfstandigheden met andere stoffen, van de soort gebruikt als grondstof voor de industrie; andere bereidingen op basis van reukstoffen, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van dranken:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3302 10

– van de soort gebruikt in de voedingsmiddelen- en drankenindustrie:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – van de soort gebruikt in de drankenindustrie:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – – bereidingen die alle essentiële aromatische stoffen van een bepaalde drank bevatten:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – – – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3302 10 29

– – – – – andere

Zie bijlage II

3505

Dextrine en ander gewijzigd zetmeel (bijvoorbeeld voorgegelatineerd of veresterd zetmeel); lijm op basis van zetmeel, van dextrine of van ander gewijzigd zetmeel:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3505 10

– dextrine en ander gewijzigd zetmeel:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3505 10 10

– – dextrine

 

 

 

 

189

 

 

 

 

 

 

– – ander gewijzigd zetmeel:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3505 10 90

– – – andere

 

 

 

 

189

 

 

 

 

 

 

3505 20

– lijm:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3505 20 10

– – met een gehalte aan zetmeel, aan dextrine of aan ander gewijzigd zetmeel van minder dan 25 gewichtspercenten

 

 

 

 

48

 

 

 

 

 

 

3505 20 30

– – met een gehalte aan zetmeel, aan dextrine of aan ander gewijzigd zetmeel van 25 of meer doch minder dan 55 gewichtspercenten

 

 

 

 

95

 

 

 

 

 

 

3505 20 50

– – met een gehalte aan zetmeel, aan dextrine of aan ander gewijzigd zetmeel van 55 of meer doch minder dan 80 gewichtspercenten

 

 

 

 

151

 

 

 

 

 

 

3505 20 90

– – met een gehalte aan zetmeel, aan dextrine of aan ander gewijzigd zetmeel van 80 of meer gewichtspercenten

 

 

 

 

189

 

 

 

 

 

 

3809

Appreteermiddelen, middelen voor het versnellen van het verfproces of van het fixeren van kleurstoffen, alsmede andere producten en preparaten (bijvoorbeeld preparaten voor het beitsen), van de soort gebruikt in de textielindustrie, in de papierindustrie, in de lederindustrie of in dergelijke industrieën, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3809 10

– op basis van zetmeel of van zetmeelhoudende stoffen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3809 10 10

– – met een gehalte aan deze stoffen van minder dan 55 gewichtspercenten

 

 

 

 

95

 

 

 

 

 

 

3809 10 30

– – met een gehalte aan deze stoffen van 55 of meer doch minder dan 70 gewichtspercenten

 

 

 

 

132

 

 

 

 

 

 

3809 10 50

– – met een gehalte aan deze stoffen van 70 of meer doch minder dan 83 gewichtspercenten

 

 

 

 

161

 

 

 

 

 

 

3809 10 90

– – met een gehalte aan deze stoffen van 83 of meer gewichtspercenten

 

 

 

 

189

 

 

 

 

 

 

3824

Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3824 60

– sorbitol, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2905 44:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– – in waterige oplossing:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3824 60 11

– – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte

 

 

 

 

172

 

 

 

 

 

 

3824 60 19

– – – andere

 

 

 

 

 

 

90

 

 

 

 

– – andere:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3824 60 91

– – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte

 

 

 

 

245

 

 

 

 

 

 

3824 60 99

– – – andere

 

 

 

 

 

 

128

 

 

 

 


BIJLAGE II

(als bedoeld in artikel 3, lid 3)

Hoeveelheden basisproducten die worden geacht te zijn gebruikt wanneer bijlage I naar deze bijlage verwijst

(per100 kg goederen)

Van melk afkomstige vetstoffen, melkproteïnen, sacharose, invertsuiker en isoglucose; gehalte aan glucose en zetmeel

Mageremelkpoeder (PG 2)

Vollemelkpoeder (PG 3)

Boter (PG 6)

Witte suiker

Zachte tarwe

Maïs

kg

kg

kg

kg

kg

kg

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

A.

Geen of minder dan 1,5 gewichtspercent van melk afkomstige vetstoffen bevattend en met een gehalte aan melkproteïnen, in gewichtspercenten, van:

 

 

 

 

 

 

2,5 gewichtspercenten of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

14

 

 

 

 

 

6 gewichtspercenten of meer doch minder dan 18 gewichtspercenten

42

 

 

 

 

 

18 gewichtspercenten of meer doch minder dan 30 gewichtspercenten

75

 

 

 

 

 

30 gewichtspercenten of meer doch minder dan 60 gewichtspercenten

146

 

 

 

 

 

60 gewichtspercenten of meer

208

 

 

 

 

 

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 1,5 of meer doch minder dan 3 gewichtspercenten:

 

 

 

 

 

 

geen of minder dan 2,5 gewichtspercenten melkproteïnen bevattend:

 

 

3

 

 

 

met een gehalte aan melkproteïnen, in gewichtspercenten, van:

 

 

 

 

 

 

2,5 gewichtspercenten of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

14

 

3

 

 

 

6 gewichtspercenten of meer doch minder dan 18 gewichtspercenten

42

 

3

 

 

 

18 gewichtspercenten of meer doch minder dan 30 gewichtspercenten

75

 

3

 

 

 

30 gewichtspercenten of meer doch minder dan 60 gewichtspercenten

146

 

3

 

 

 

60 gewichtspercenten of meer

208

 

3

 

 

 

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten:

 

 

 

 

 

 

geen of minder dan 2,5 gewichtspercenten melkproteïnen bevattend:

 

 

6

 

 

 

met een gehalte aan melkproteïnen, in gewichtspercenten, van:

 

 

 

 

 

 

2,5 gewichtspercenten of meer doch minder dan 12 gewichtspercenten

12

20

 

 

 

 

12 gewichtspercenten of meer

71

 

6

 

 

 

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten:

 

 

 

 

 

 

geen of minder dan 4 gewichtspercenten melkproteïnen bevattend

 

 

10

 

 

 

met een gehalte aan melkproteïnen, in gewichtspercenten, van:

 

 

 

 

 

 

4 gewichtspercenten of meer doch minder dan 15 gewichtspercenten

10

32

 

 

 

 

15 gewichtspercenten of meer

71

 

10

 

 

 

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 9 of meer doch minder dan 12 gewichtspercenten:

 

 

 

 

 

 

geen of minder dan 6 gewichtspercenten melkproteïnen bevattend

 

 

14

 

 

 

met een gehalte aan melkproteïnen, in gewichtspercenten, van:

 

 

 

 

 

 

6 gewichtspercenten of meer doch minder dan 18 gewichtspercenten

9

43

 

 

 

 

18 gewichtspercenten of meer

70

 

14

 

 

 

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 12 of meer doch minder dan 18 gewichtspercenten:

 

 

 

 

 

 

geen of minder dan 6 gewichtspercenten melkproteïnen bevattend

 

 

20

 

 

 

met een gehalte aan melkproteïnen, in gewichtspercenten, van:

 

 

 

 

 

 

6 gewichtspercenten of meer doch minder dan 18 gewichtspercenten

 

56

2

 

 

 

18 gewichtspercenten of meer

65

 

20

 

 

 

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 18 of meer doch minder dan 26 gewichtspercenten:

 

 

 

 

 

 

geen of minder dan 6 gewichtspercenten melkproteïnen bevattend

 

 

20

 

 

 

met een gehalte aan melkproteïnen, in gewichtspercenten, van 6 of meer

50

 

29

 

 

 

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 26 of meer doch minder dan 40 gewichtspercenten:

 

 

 

 

 

 

geen of minder dan 6 gewichtspercenten melkproteïnen bevattend

 

 

45

 

 

 

met een gehalte aan melkproteïnen, in gewichtspercenten, van 6 of meer

38

 

45

 

 

 

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen:

 

 

 

 

 

 

40 gewichtspercenten of meer doch minder dan 55 gewichtspercenten

 

 

63

 

 

 

55 gewichtspercenten of meer doch minder dan 70 gewichtspercenten

 

 

81

 

 

 

70 gewichtspercenten of meer doch minder dan 85 gewichtspercenten

 

 

99

 

 

 

85 gewichtspercenten of meer

 

 

117

 

 

 

B.

Met een gehalte aan sacharose, invertsuiker en/of isoglucose, in gewichtspercenten, van:

 

 

 

 

 

 

5 gewichtspercenten of meer doch minder dan 30 gewichtspercenten

 

 

 

24

 

 

30 gewichtspercenten of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

 

 

 

45

 

 

50 gewichtspercenten of meer doch minder dan 70 gewichtspercenten

 

 

 

65

 

 

70 gewichtspercenten of meer

 

 

 

93

 

 

C.

Met een gehalte aan zetmeel en/of glucose, in gewichtspercenten, van:

 

 

 

 

 

 

5 gewichtspercenten of meer doch minder dan 25 gewichtspercenten

 

 

 

 

22

22

25 gewichtspercenten of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

 

 

 

 

47

47

50 gewichtspercenten of meer doch minder dan 75 gewichtspercenten

 

 

 

 

74

74

75 gewichtspercenten of meer

 

 

 

 

101

101


BIJLAGE III

(als bedoeld in artikel 3, lid 4)

Aanvullende codes op basis van de samenstelling van de goederen

Van melk afkomstige vetstoffen

(in gewichtspercenten)

Melkproteïnen

(in gewichtspercenten) (3)

Zetmeel/glucose (in gewichtspercenten) (1)

≥ 0 < 5

≥ 5 < 25

≥ 25 < 50

≥ 50 < 75

≥ 75

Sacharose/invertsuiker/isoglucose (in gewichtspercenten) (2)

≥ 0

< 5

≥ 5

< 30

≥ 30

< 50

≥ 50

< 70

≥ 70

≥ 0

< 5

≥ 5

< 30

≥ 30

< 50

≥ 50

< 70

≥ 70

≥ 0

< 5

≥ 5

< 30

≥ 30

< 50

≥ 50

≥ 0

< 5

≥ 5

< 30

≥ 30

≥ 0

< 5

≥ 5

≥ 0 < 1,5

≥ 0 < 2,5

7 000

7 001

7 002

7 003

7 004

7 005

7 006

7 007

7 008

7 009

7 010

7 011

7 012

7 013

7 015

7 016

7 017

7 758

7 759

≥ 2,5 < 6

7 020

7 021

7 022

7 023

7 024

7 025

7 026

7 027

7 028

7 029

7 030

7 031

7 032

7 033

7 035

7 036

7 037

7 768

7 769

≥ 6 < 18

7 040

7 041

7 042

7 043

7 044

7 045

7 046

7 047

7 048

7 049

7 050

7 051

7 052

7 053

7 055

7 056

7 057

7 778

7 779

≥ 18 < 30

7 060

7 061

7 062

7 063

7 064

7 065

7 066

7 067

7 068

7 069

7 070

7 071

7 072

7 073

7 075

7 076

7 077

7 788

7 789

≥ 30 < 60

7 080

7 081

7 082

7 083

7 084

7 085

7 086

7 087

7 088

X

7 090

7 091

7 092

X

7 095

7 096

X

X

X

≥ 60

7 800

7 801

7 802

X

X

7 805

7 806

7 807

X

X

7 810

7 811

X

X

X

X

X

X

X

≥ 1,5 < 3

≥ 0 < 2,5

7 100

7 101

7 102

7 103

7 104

7 105

7 106

7 107

7 108

7 109

7 110

7 111

7 112

7 113

7 115

7 116

7 117

7 798

7 799

≥ 2,5 < 6

7 120

7 121

7 122

7 123

7 124

7 125

7 126

7 127

7 128

7 129

7 130

7 131

7 132

7 133

7 135

7 136

7 137

7 808

7 809

≥ 6 < 18

7 140

7 141

7 142

7 143

7 144

7 145

7 146

7 147

7 148

7 149

7 150

7 151

7 152

7 153

7 155

7 156

7 157

7 818

7 819

≥ 18 < 30

7 160

7 161

7 162

7 163

7 164

7 165

7 166

7 167

7 168

7 169

7 170

7 171

7 172

7 173

7 175

7 176

7 177

7 828

7 829

≥ 30 < 60

7 180

7 181

7 182

7 183

X

7 185

7 186

7 187

7 188

X

7 190

7 191

7 192

X

7 195

7 196

X

X

X

≥ 60

7 820

7 821

7 822

X

X

7 825

7 826

7 827

X

X

7 830

7 831

X

X

X

X

X

X

X

≥ 3 < 6

≥ 0 < 2,5

7 840

7 841

7 842

7 843

7 844

7 845

7 846

7 847

7 848

7 849

7 850

7 851

7 852

7 853

7 855

7 856

7 857

7 858

7 859

≥ 2,5 < 12

7 200

7 201

7 202

7 203

7 204

7 205

7 206

7 207

7 208

7 209

7 210

7 211

7 212

7 213

7 215

7 216

7 217

7 220

7 221

≥ 12

7 260

7 261

7 262

7 263

7 264

7 265

7 266

7 267

7 268

7 269

7 270

7 271

7 272

7 273

7 275

7 276

X

7 838

X

≥ 6 < 9

≥ 0 < 4

7 860

7 861

7 862

7 863

7 864

7 865

7 866

7 867

7 868

7 869

7 870

7 871

7 872

7 873

7 875

7 876

7 877

7 878

7 879

≥ 4 < 15

7 300

7 301

7 302

7 303

7 304

7 305

7 306

7 307

7 308

7 309

7 310

7 311

7 312

7 313

7 315

7 316

7 317

7 320

7 321

≥ 15

7 360

7 361

7 362

7 363

7 364

7 365

7 366

7 367

7 368

7 369

7 370

7 371

7 372

7 373

7 375

7 376

X

7 378

X

≥ 9 < 12

≥ 0 < 6

7 900

7 901

7 902

7 903

7 904

7 905

7 906

7 907

7 908

7 909

7 910

7 911

7 912

7 913

7 915

7 916

7 917

7 918

7 919

≥ 6 < 18

7 400

7 401

7 402

7 403

7 404

7 405

7 406

7 407

7 408

7 409

7 410

7 411

7 412

7 413

7 415

7 416

7 417

7 420

7 421

≥ 18

7 460

7 461

7 462

7 463

7 464

7 465

7 466

7 467

7 468

X

7 470

7 471

7 472

X

7 475

7 476

X

X

X

≥ 12 < 18

≥ 0 < 6

7 940

7 941

7 942

7 943

7 944

7 945

7 946

7 947

7 948

7 949

7 950

7 951

7 952

7 953

7 955

7 956

7 957

7 958

7 959

≥ 6 < 18

7 500

7 501

7 502

7 503

7 504

7 505

7 506

7 507

7 508

7 509

7 510

7 511

7 512

7 513

7 515

7 516

7 517

7 520

7 521

≥ 18

7 560

7 561

7 562

7 563

7 564

7 565

7 566

7 567

7 568

X

7 570

7 571

7 572

X

7 575

7 576

X

X

X

≥ 18 < 26

≥ 0 < 6

7 960

7 961

7 962

7 963

7 964

795

7 966

7 967

7 968

7 969

7 970

7 971

7 972

7 973

7 975

7 976

7 977

7 978

7 979

≥ 6

7 600

7 601

7 602

7 603

7 604

7 605

7 606

7 607

7 608

7 609

7 610

7 611

7 612

7 613

7 615

7 616

X

7 620

X

≥ 26 < 40

≥ 0 < 6

7 980

7 981

7 982

7 983

7 984

7 985

7 986

7 987

7 988

X

7 990

7 991

7 992

X

7 995

7 996

X

X

X

≥ 6

7 700

7 701

7 702

7 703

X

7 705

7 706

7 707

7 708

X

7 710

7 711

7 712

X

7 715

7 716

X

X

X

≥ 40 < 55

 

7 720

7 721

7 722

7 723

X

7 725

7 726

7 727

7 728

X

7 730

7 731

7 732

X

7 735

7 736

X

X

X

≥ 55 < 70

7 740

7 741

7 742

X

X

7 745

7 746

7 747

X

X

7 750

7 751

X

X

X

X

X

X

X

≥ 70 < 85

7 760

7 761

7 762

X

X

7 765

7 766

X

X

X

7 770

7 771

X

X

X

X

X

X

X

≥ 85

7 780

7 781

X

X

X

7 785

7 786

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X


(1)  

Zetmeel/glucose

Het gehalte van de goederen (in oorspronkelijke toestand) aan zetmeel, afbraakproducten daarvan — met inbegrip van alle glucosepolymeren — en de eventueel aanwezige glucose, bepaald op basis van glucose en uitgedrukt in zetmeel (watervrij, 100 % zuiver; omrekeningsfactor van glucose naar zetmeel: 0,9).

Als een mengsel van glucose en fructose wordt aangegeven (in welke vorm dan ook) en/of in de goederen wordt aangetroffen, wordt echter slechts dat deel van de glucose in bovenstaande berekening opgenomen dat overeenkomt met het verschil tussen de hoeveelheid glucose en fructose.

(2)  

Sacharose/invertsuiker/isoglucose

Het gehalte van de goederen (in oorspronkelijke toestand) aan sacharose, vermeerderd met de hoeveelheid sacharose die het resultaat is van de omrekening van alle mengsels van glucose en fructose naar sacharose (rekenkundige som van de hoeveelheden van deze twee suikers, vermenigvuldigd met 0,95), die wordt aangegeven (in welke vorm dan ook) en/of in de goederen wordt aangetroffen.

Als de hoeveelheid fructose lager is dan de hoeveelheid glucose, wordt echter slechts dat deel van de glucose in bovenstaande berekening opgenomen waarvan het gewicht gelijk is aan de hoeveelheid fructose.

N.B.: Wanneer de aanwezigheid van een hydrolysaat van lactose wordt aangegeven en/of een hoeveelheid galactose bij de suikers wordt aangetoond, wordt in alle gevallen de aan de hoeveelheid galactose equivalente hoeveelheid glucose afgetrokken van de totale hoeveelheid glucose, voordat enige andere berekening wordt uitgevoerd.

(3)  

Melkproteïnen

Caseïne en caseïnaten gebruikt in de samenstelling van een product worden niet beschouwd als melkproteïnen indien het product geen melkbestanddelen bevat.

Van melk afkomstige vetstoffen in het product aanwezig voor minder dan 1 gewichtspercent en lactose voor minder dan 1 gewichtspercent worden niet aangemerkt als andere melkbestanddelen.

Bij het vervullen van de douaneformaliteiten is de belanghebbende verplicht in de aangifte te vermelden: „enig melkbestanddeel: caseïne/caseïnaat”, indien dit het geval is.


26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/40


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 515/2011 VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2011

tot verlening van een vergunning voor vitamine B6 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend krachtens Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor vitamine B6 werd bij Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding bij alle diersoorten in de groep „Vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een soortgelijke werking”. Vervolgens is het toevoegingsmiddel overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 van die verordening is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van vitamine B6 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten, waarbij is verzocht om indeling van dat toevoegingsmiddel in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij de aanvraag verstrekt.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 9 november 2010 geconcludeerd dat vitamine B6 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de gezondheid van de consument of het milieu (3). De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van vitamine B6 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het toevoegingsmiddel zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

Aangezien de voorwaarden van de vergunning niet om veiligheidsredenen worden gewijzigd, moet worden voorzien in een overgangsperiode om de bestaande voorraden van de voormengsels en mengvoeders die dit toevoegingsmiddel bevatten, op te gebruiken.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Diervoeding die vitamine B6 bevat en geëtiketteerd is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG of Verordening (EG) nr. 1831/2003 mag verder in de handel worden gebracht en gebruikt totdat de voorraden uitgeput zijn.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(3)  EFSA Journal 2010;8(12):1917.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Toevoegingsmiddel

Chemische formule, beschrijving, analysemethoden

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Nutritionele toevoegingsmiddelen: vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een soortgelijke werking

3a831

Vitamine B6/pyridoxinehydrochloride

 

Werkzame stof

pyridoxinehydrochloride C8H11NO3.HCl

Zuiverheidscriteria: minimaal 98,5 %

 

Analysemethoden  (1)

1.

Voor de bepaling van vitamine B6 in toevoegingsmiddelen voor diervoeding: Europese farmacopee, monografie 0245 — 7e editie.

2.

Voor de bepaling van vitamine B6 in voormengsels: Reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie in combinatie met uv-detectie (RP-HPLC-UV) (2).

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets en in water vermelden.

2.

Vitamine B6/pyridoxinehydrochloride mag ook via het drinkwater worden toegediend.

3.

Voor de veiligheid van de gebruiker: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

15 juni 2021


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx

(2)  VDLUFA, Bd III, 13.9.1.


26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 516/2011 VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 600/2005 wat betreft het gebruik van het preparaat van Bacillus licheniformis DSM 5749 en Bacillus subtilis DSM 5750 in diervoeders die mierenzuur bevatten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 biedt de mogelijkheid om de vergunning voor een toevoegingsmiddel te wijzigen ingevolge een verzoek van de vergunninghouder en een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).

(2)

Voor het tot de groep „micro-organismen” behorende preparaat van Bacillus licheniformis DSM 5749 en Bacillus subtilis DSM 5750 is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2) een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend voor zeugen bij Verordening (EG) nr. 1453/2004 van de Commissie (3), voor mestkalkoenen en kalveren tot drie maanden bij Verordening (EG) nr. 600/2005 van de Commissie (4) en voor mestvarkens en biggen bij Verordening (EG) nr. 2148/2004 van de Commissie (5).

(3)

De Commissie heeft een verzoek ontvangen tot wijziging van de voorwaarden van de vergunning voor het preparaat van Bacillus licheniformis DSM 5749 en Bacillus subtilis DSM 5750 teneinde het gebruik ervan toe te staan in diervoeding voor mestkalkoenen die mierenzuur bevat. Bij de aanvraag waren ondersteunende gegevens gevoegd. De Commissie heeft het verzoek doorgestuurd naar de EFSA.

(4)

De EFSA heeft in haar advies van 7 december 2010 geconcludeerd dat de compatibiliteit van het preparaat van Bacillus licheniformis DSM 5749 en Bacillus subtilis DSM 5750, zoals gespecificeerd in de bijlage, met mierenzuur voor gebruik bij mestkalkoenen was aangetoond (6).

(5)

Aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan.

(6)

Verordening (EG) nr. 600/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 600/2005 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(3)  PB L 269 van 17.8.2004, blz. 3.

(4)  PB L 99 van 19.4.2005, blz. 5.

(5)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 24.

(6)  EFSA Journal 2011;9(1):1953.


BIJLAGE

In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 600/2005 komt de vermelding met nummer E 1700 betreffende het toevoegingsmiddel Bacillus licheniformis DSM 5749 en Bacillus subtilis DSM 5750 als volgt te luiden:

EG-nr.

Toevoegingsmiddel

Chemische formule, beschrijving

Diersoort of -categorie

Maximum-leeftijd

Minimum

Maximum

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder

Micro-organismen

„E 1700

Bacillus licheniformis

DSM 5749

Bacillus subtilis

DSM 5750

(in een 1/1-verhouding)

Mengsel van Bacillus licheniformis DSM 5749 en Bacillus subtilis DSM 5750 met minimaal 3,2 × 109 CFU/g toevoegingsmiddel (1,6 × 109 van elke bacterie)

Mestkalkoenen

1,28 × 109

1,28 × 109

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

Mag worden gebruikt in mengvoeders die een van de volgende coccidiostatica bevatten: diclazuril, halofuginone, monensin-natrium, robenidine, maduramicineammonium, lasalocide-natrium en het conserveringsmiddel mierenzuur.

Onbeperkt

Kalveren

Drie maanden

1,28 × 109

1,28 × 109

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

Onbeperkt”


26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/45


VERORDENING (EU) Nr. 517/2011 VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2011

ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name artikel 4, lid 1, tweede alinea, en artikel 13, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Doel van Verordening (EG) nr. 2160/2003 is te waarborgen dat er maatregelen worden getroffen voor de detectie en de bestrijding van salmonella en andere zoönoseverwekkers in alle stadia van productie, verwerking en distributie, in het bijzonder op het niveau van de primaire productie, teneinde de prevalentie ervan en het risico voor de volksgezondheid te verminderen.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 2160/2003 moeten doelstellingen van de Unie worden vastgesteld voor het verminderen van de prevalentie van de in bijlage I bij die verordening opgenomen zoönoses en zoönoseverwekkers bij de in die bijlage opgenomen dierpopulaties. Voor die doelstellingen zijn in die verordening ook bepaalde voorwaarden vastgesteld. Een dergelijke vermindering is van belang gezien de strenge maatregelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2160/2003 voor besmette koppels moeten worden toegepast. Met name mogen eieren afkomstig van koppels met onbekende salmonellastatus waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn, of van besmette koppels, alleen voor menselijke consumptie worden gebruikt indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van alle voor de volksgezondheid significante serotypes van salmonella gegarandeerd is overeenkomstig de wetgeving van de Unie inzake levensmiddelenhygiëne.

(3)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2160/2003 wordt verwezen naar alle serotypes van salmonella die van belang zijn voor de volksgezondheid bij legkoppels van Gallus gallus. Die legkoppels kunnen de besmetting met salmonella via hun eieren naar de consument verspreiden. Een vermindering van de prevalentie van salmonella bij legkoppels draagt dan ook bij tot de bestrijding van die zoönoseverwekker in eieren, die een belangrijk risico voor de volksgezondheid inhoudt.

(4)

Verordening (EG) nr. 1168/2006 van de Commissie van 31 juli 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van de Verordening (EG) nr. 1003/2005 (2) stelt een doelstelling van de Unie vast voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij volwassen legkippen van Gallus gallus. De doelstelling van de Unie voor elke lidstaat is een jaarlijks minimumpercentage voor de vermindering van positieve koppels van volwassen legkippen met 10-40 %, afhankelijk van de prevalentie in het voorafgaande jaar. Of bij wijze van alternatief een daling van het maximumpercentage tot 2 % of minder.

(5)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat bij het vastleggen van de doelstelling van de Unie rekening moet worden gehouden met de ervaring die is opgedaan in het kader van de bestaande nationale maatregelen, en met de informatie die aan de Commissie of de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is verstrekt uit hoofde van de bestaande voorschriften van de Unie, in het bijzonder in het kader van de informatie als bedoeld in Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (3), en met name in artikel 5.

(6)

Uit het Community Summary Report on Trends and Sources of Zoonoses, Zoonotic Agents and Food-borne Outbreaks in the European Union in 2008 (samenvattend verslag over trends en bronnen van zoönoses, zoönoseverwekkers en uitbraken van door voedsel overgedragen zoönoses in de Europese Unie in 2008) (4) bleek dat Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium de serovars zijn die het vaakst in verband worden gebracht met ziekte bij de mens. Door S. Enteriditis veroorzaakte gevallen bij mensen namen in 2008 duidelijk af, terwijl er een toename van gevallen van S. Typhimurium werd geconstateerd. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2160/2003 is de EFSA over de vaststelling van een permanente doelstelling van de Unie voor legkoppels van Gallus gallus geraadpleegd.

(7)

Op 10 maart 2010 heeft het Panel voor biologische gevaren van de EFSA op verzoek van de Commissie een wetenschappelijk advies uitgebracht over een kwantitatieve raming van het effect op de volksgezondheid van de vaststelling van een nieuwe doelstelling voor het verminderen van salmonella bij legkippen (5). Een van de conclusies luidt dat Salmonella Enteritidis het meest frequent overgedragen zoönotische serotype van salmonella bij pluimvee is. Eveneens wordt geconcludeerd dat bestrijdingsmaatregelen van de Unie bij legkippen met succes hebben bijgedragen aan de bestrijding van besmettingen met salmonella bij productiekoppels en aan de vermindering van risico’s van pluimvee voor de menselijke gezondheid.

(8)

Monofasische stammen van Salmonella Typhimurium zijn in korte tijd een van de meest gangbare serotypes van salmonella bij diverse diersoorten en menselijke klinische isolaten geworden. Overeenkomstig het wetenschappelijke advies over de monitoring en beoordeling van het risico voor de volksgezondheid van stammen van het type Salmonella Typhimurium (6), dat op 22 september 2010 is uitgebracht door het Panel voor biologische gevaren van de EFSA, worden monofasische stammen van Salmonella Typhimurium met de antigene formule 1,4,[5],12:i:- beschouwd als varianten van Salmonella Typhimurium en leveren zij een risico voor de volksgezondheid op dat vergelijkbaar is met dat van andere stammen van Salmonella Typhimurium.

(9)

Derhalve moeten ter wille van de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypes van salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus  (7) zodanig worden gewijzigd dat monofasische stammen met de antigene formule 1,4,[5],12:i:- ook tot Salmonella Typhimurium gerekend worden.

(10)

Rekening houdend met het wetenschappelijk advies van 22 september 2010 en met het feit dat er meer tijd nodig is om de trend van salmonella bij koppels na de invoering van nationale bestrijdingsprogramma’s te beoordelen, moet er een doelstelling van de Unie voor het verminderen van salmonella bij volwassen legkoppels van Gallus gallus worden vastgesteld die vergelijkbaar is met die van Verordening (EG) nr. 1168/2006.

(11)

Om na te gaan in hoeverre vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie is geboekt, is het nodig dat herhaalde bemonstering van koppels volwassen legkippen van Gallus gallus wordt voorgeschreven.

(12)

De in de bijlage bij deze verordening opgenomen technische wijzigingen zijn rechtstreeks van toepassing en geharmoniseerd in de lidstaten; daarom hoeven eventuele aanpassingen van nationale bestrijdingsprogramma’s overeenkomstig deze verordening niet opnieuw te worden goedgekeurd door de Commissie.

(13)

Er zijn nationale bestrijdingsprogramma’s ter verwezenlijking van de doelstelling van de Unie voor 2011 voor koppels volwassen legkippen van Gallus gallus ingediend met het oog op medefinanciering door de Unie overeenkomstig Beschikking 2009/470/EG van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (8). Die programma’s waren gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1168/2006 en goedgekeurd overeenkomstig Besluit 2010/712/EU van de Commissie van 23 november 2010 tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2011 en volgende jaren ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma’s en van de financiële bijdrage van de Unie voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (9).

(14)

Verordening (EG) nr. 1168/2006 moet worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen, De technische bepalingen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1168/2006 bereiken dezelfde resultaten als die in de bijlage bij deze verordening. Daarom kunnen de lidstaten laatstgenoemde zonder overgangstermijn met onmiddellijke ingang toepassen.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling

1.   De in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij volwassen legkippen van Gallus gallus (hierna „de doelstelling van de Unie” genoemd) houdt het volgende in:

a)

het aantal positieve koppels volwassen legkippen daalt elk jaar minimaal met:

i)

10 % als de prevalentie het jaar daarvoor minder dan 10 % was;

ii)

20 % als de prevalentie het jaar daarvoor meer dan of gelijk aan 10 % en minder dan 20 % was;

iii)

30 % als de prevalentie het jaar daarvoor meer dan of gelijk aan 20 % en minder dan 40 % was;

iv)

40 % als de prevalentie het jaar daarvoor meer dan of gelijk aan 40 % was,

of

b)

het maximumpercentage van het aantal positieve koppels volwassen legkippen daalt tot 2 % of minder; in lidstaten met minder dan 50 koppels volwassen legkippen mag echter hooguit nog één koppel positief zijn.

De doelstelling van de Unie wordt jaarlijks verwezenlijkt op basis van het toezicht van het voorafgaande jaar. Voor de in 2011 te bereiken doelstelling zullen de resultaten van het jaar 2010, die zijn gebaseerd op het overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1168/2006 uitgevoerde toezicht, als referentie dienen.

Wat betreft monofasische Salmonella Typhimurium, worden ook serotypes met de antigene formule 1,4,[5],12:i:- in de doelstelling van de Unie opgenomen.

2.   Het testschema om na te gaan of de communautaire doelstelling is verwezenlijkt, wordt in de bijlage beschreven (hierna „het testschema” genoemd).

Artikel 2

Evaluatie van de doelstelling van de Unie

De Commissie evalueert de doelstelling van de Unie in het licht van de informatie die overeenkomstig het testschema en in overeenstemming met de criteria van artikel 4, lid 6, onder c), van Verordening (EG) nr. 2160/2003 is verzameld.

Artikel 3

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2160/2003 wordt in deel C de volgende alinea ingevoegd:

„6.

Alle verwijzingen in dit deel naar „Salmonella Typhimurium” omvatten ook monofasische Salmonella Typhimurium met de antigene formule 1,4,[5],12:i:-.”.

Artikel 4

Wijziging van Verordening (EU) nr. 200/2010

In artikel 1, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   Met ingang van 1 januari 2010 houdt de doelstelling van de Unie, als genoemd in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003, voor het verminderen van Salmonella spp. bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus(de doelstelling van de Unie) in dat het maximumpercentage volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus dat nog positief is voor Salmonella Enteritidis, Salmonella Infantis, Salmonella Hadar, Salmonella Typhimurium, met inbegrip van monofasische Salmonella Typhimurium met de antigene formule 1,4,[5],12:i:-, en Salmonella Virchow (de relevante serotypes van salmonella) wordt verlaagd tot 1 % of minder.”.

Artikel 5

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1168/2006

Verordening (EG) nr. 1168/2006 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1168/2006 worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 6

Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1.

(2)  PB L 211 van 1.8.2006, blz. 4.

(3)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

(4)  The EFSA Journal 2010, 8(1):1496.

(5)  The EFSA Journal 2010, 8(4):1546.

(6)  The EFSA Journal 2010, 8(10):1826.

(7)  PB L 61 van 11.3.2010, blz. 1.

(8)  PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

(9)  PB L 309 van 25.11.2010, blz. 18.


BIJLAGE

Testschema, zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, om na te gaan of de doelstelling van de Unie voor het verminderen van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij volwassen legkippen van Gallus gallus is verwezenlijkt

1.   STEEKPROEFKADER

Het steekproefkader omvat alle koppels volwassen legkippen van Gallus gallus (hierna „legkoppels” genoemd) in het kader van de nationale bestrijdingsprogramma’s als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2160/2003.

2.   TOEZICHT OP LEGKOPPELS

2.1.   Frequentie en status van de bemonstering

Legkoppels worden op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf en door de bevoegde autoriteit bemonsterd.

De bemonstering op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf vindt ten minste elke 15 weken plaats. De eerste bemonstering vindt plaats op de leeftijd van het koppel van 24 ± twee weken.

De bemonstering door de bevoegde autoriteit vindt ten minste plaats:

a)

bij één koppel per jaar per bedrijf, dat ten minste 1 000 dieren omvat;

b)

op de leeftijd van 24 ± twee weken bij legkoppels in gebouwen waarin bij het vorige koppel de desbetreffende salmonella is aangetroffen;

c)

bij ieder vermoeden van besmetting met salmonella bij het onderzoek van uitbraken van door voedsel overgedragen zoönoses overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2003/99/EG of in gevallen wanneer de bevoegde autoriteit dit nodig acht aan de hand van het bemonsteringsprotocol overeenkomstig bijlage II, deel D, punt 4, onder b), bij Verordening (EG) nr. 2160/2003;

d)

bij alle andere legkoppels op het bedrijf indien Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium in een legkoppel op het bedrijf is aangetroffen;

e)

indien de bevoegde autoriteit het nodig acht.

Een bemonstering door de bevoegde autoriteit kan in de plaats komen van een bemonstering op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf.

2.2.   Bemonsteringsprotocol

Om de gevoeligheid van de bemonstering zo groot mogelijk te maken en om zorg te dragen voor de juiste toepassing van het bemonsteringsprotocol, ziet de bevoegde autoriteit of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf erop toe dat de monsters worden genomen door gekwalificeerde personen.

2.2.1.   Bemonstering door de exploitant van een levensmiddelenbedrijf

a)

Bij koppels in kooien wordt na het afdraaien van de mest 2 × 150 g natuurlijk gemengde feces genomen van alle banden of schrapers in de stal; in geval van trapkooien zonder schrapers en banden wordt echter 2 × 150 g gemengde verse feces verzameld van 60 verschillende plaatsen in de mestputten onder de kooien.

b)

In het geval van volières of scharrelstallen wordt met twee paar overschoentjes of oversokken bemonsterd.

De gebruikte overschoentjes zijn voldoende absorberend om vocht op te nemen. Het oppervlak van de overschoentjes wordt bevochtigd met een geschikte vloeistof.

De monsters worden genomen terwijl de monsternemer door de pluimveestal loopt en daarbij een route volgt die representatieve monsters voor alle delen van de pluimveestal of de respectieve sector oplevert. Dit omvat ook delen met strooisel en latten, als op de latten veilig kan worden gelopen. Alle afzonderlijke hokken in de stal worden bemonsterd. Als de bemonstering van de gekozen sector gereed is, worden de overschoentjes voorzichtig uitgetrokken zodat het aanhangende materiaal niet loskomt.

2.2.2.   Bemonstering door de bevoegde autoriteit

Behalve de in punt 2.2.1 bedoelde monsters, wordt er ten minste één monster genomen aan de hand van het bemonsteringsprotocol. Extra monsters worden genomen om een representatieve bemonstering te garanderen indien noodzakelijk op grond van de verdeling of omvang van het koppel.

Bij de in punt 2.1, onder b), c), d) en e) bedoelde bemonstering gaat de bevoegde autoriteit aan de hand van de verdere controles, namelijk laboratoriumtests en/of documentencontroles, na of de resultaten van het onderzoek naar salmonella bij de dieren niet door het gebruik van antimicrobiële middelen in de koppels worden beïnvloed.

Indien geen Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium wordt gevonden, maar wel antimicrobiële middelen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt het legkoppel ten aanzien van de doelstelling van de Unie als besmet beschouwd.

De bevoegde autoriteit kan besluiten om in plaats van één fecesmonster of één paar overschoentjes een stofmonster van 100 g te nemen op verschillende plaatsen in de pluimveestal op oppervlakken waar zichtbaar stof aanwezig is. In plaats daarvan mogen één of meer bevochtigde veegdoekjes met een totaal oppervlak van minstens 900 cm2 worden gebruikt om stof te verzamelen op verschillende oppervlakken in de pluimveestal, waarbij ervoor wordt gezorgd dat zich aan beide zijden van elk veegdoekje een stoflaag bevindt.

De bevoegde autoriteit kan besluiten om het minimumaantal monsters te verhogen om een representatieve bemonstering te garanderen aan de hand van een evaluatie per geval van de epidemiologische parameters, namelijk de bioveiligheidsvoorwaarden, de verdeling of omvang van het koppel of andere daartoe in aanmerking komende omstandigheden.

3.   ONDERZOEK VAN DE MONSTERS

3.1.   Vervoer en voorbereiding van de monsters

De monsters worden bij voorkeur binnen 24 uur nadat zij genomen zijn per expresse of koeriersdienst verzonden naar de in de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde laboratoria. Als zij niet binnen 24 uur worden verzonden, worden zij koel bewaard. De monsters mogen bij omgevingstemperatuur worden vervoerd, op voorwaarde dat overmatige hitte (boven 25 °C) en blootstelling aan zonlicht worden vermeden. In het laboratorium worden de monsters koel bewaard tot op het ogenblik van het onderzoek, dat binnen 48 uur na ontvangst van de monsters en binnen vier dagen na de bemonstering wordt uitgevoerd.

Er worden afzonderlijke bereidingen gemaakt van de overschoentjes en het stof of het veegdoekje bij bemonstering door de bevoegde autoriteit; bij bemonstering door de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf mogen de verschillende soorten monsters echter in één test worden gecombineerd.

3.1.1.   Monsters van overschoentjes en veegdoekjes

a)

De twee paar overschoentjes (of oversokken) of de veegdoekjes worden zorgvuldig uitgepakt om te vermijden dat aanhangend fecaal materiaal loskomt, en tezamen ondergedompeld in 225 ml gebufferd peptonwater (BPW) dat op kamertemperatuur is gebracht, of de 225 ml vloeistof wordt rechtstreeks toegevoegd aan de twee paar overschoentjes in de recipiënt die het laboratorium ontvangt. De overschoentjes/oversokken of het veegdoekje worden volledig ondergedompeld in BPW om ervoor te zorgen dat zich rond het monster voldoende vrije vloeistof bevindt voor de migratie van salmonella uit het monster en daarom moet zo nodig meer BPW worden toegevoegd.

b)

Het monster wordt omgezwenkt zodat het volledig verzadigd is en de kweek wordt voortgezet volgens de in punt 3.2 beschreven detectiemethode.

3.1.2.   Ander fecaal materiaal en stofmateriaal

a)

De fecesmonsters worden samengevoegd en grondig gemengd, waarna een deelmonster van 25 g wordt genomen dat verder wordt gekweekt.

b)

Het deelmonster van 25 g (of 50 ml suspensie die 25 g van het oorspronkelijke monster bevat) wordt in 225 ml op kamertemperatuur gebracht BPW gedaan.

c)

Vervolgens wordt de in punt 3.2 aangegeven detectiemethode toegepast.

Indien ISO-normen voor de bereiding van relevante monsters met het oog op de detectie van salmonella worden vastgesteld, worden die toegepast in plaats van de voorschriften in de punten 3.1.1 en 3.1.2.

3.2.   Detectiemethode

De detectie van salmonella wordt uitgevoerd overeenkomstig amendement 1 van EN/ISO 6579-2002/Amd1:2007. „Microbiology of food and animal feeding stuffs — Horizontal method for the detection of Salmonella spp. (Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor het aantonen van Salmonella spp.) — Amendment 1: Annex D: Detection of Salmonella spp. in animal faeces and in environmental samples from the primary production stage” van de Internationale Organisatie voor Normalisatie.

Na incubatie mogen de monsters in BPW niet worden geschud, gezwenkt of omgeroerd.

3.3.   Serotypering

Ten minste één isolaat van elk positief monster, dat door de bevoegde autoriteit is genomen, wordt geserotypeerd aan de hand van het Kaufmann-White-LeMinorschema. Bij door exploitanten van een levensmiddelenbedrijf genomen isolaten wordt ten minste de serotypering van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium uitgevoerd.

3.4.   Alternatieve methoden

Voor monsters die op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf genomen zijn, mogen alternatieve analysemethoden worden gebruikt in plaats van de in de punten 3.1, 3.2 en 3.3 van deze bijlage beschreven methoden voor monstervoorbereiding, detectie en serotypering, mits zij overeenkomstig de recentste versie van norm EN/ISO 16140 gevalideerd zijn.

3.5.   Tests op antimicrobiële resistentie

De isolaten worden getest op antimicrobiële resistentie overeenkomstig artikel 2 van Beschikking 2007/407/EG van de Commissie (1).

3.6.   Opslag van de stammen

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ten minste één geïsoleerde stam van de relevante serotypes van salmonella uit bemonstering bij officiële controles per stal en per jaar wordt opgeslagen om eventueel op een later tijdstip gefaagtypeerd of op antimicrobiële gevoeligheid getest te worden, onder gebruikmaking van de gangbare methoden voor kweekverzameling, waardoor de integriteit van de stammen gedurende ten minste twee jaar wordt gegarandeerd.

Wanneer de bevoegde autoriteit daartoe beslist, worden voor deze doeleinden ook isolaten van de bemonstering door exploitanten van een levensmiddelenbedrijf opgeslagen.

4.   RESULTATEN EN RAPPORTAGE

4.1.   Een legkoppel wordt ten aanzien van de doelstelling van de Unie als positief beschouwd wanneer:

a)

in één of meer bij het koppel genomen monsters de relevante serotypes van salmonella (met uitzondering van vaccinstammen) zijn aangetroffen, ook als het relevante serotype van salmonella alleen in het stofmonster of veegdoekje wordt aangetroffen, of

b)

antimicrobiële stoffen of bacteriegroeiremmers in het koppel zijn aangetroffen.

Dit voorschrift is niet van toepassing in de in bijlage II, deel D, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 2160/2003 beschreven uitzonderlijke gevallen wanneer het initiële positieve resultaat voor salmonella niet wordt bevestigd door het desbetreffende bemonsteringsprotocol.

4.2.   Een positief legkoppel wordt slechts éénmaal geteld, ongeacht:

a)

hoe vaak het desbetreffende serotype van salmonella bij dit koppel gedurende de productieperiode is aangetroffen,

dan wel

b)

of de bemonstering is uitgevoerd op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf of door de bevoegde autoriteit.

Wanneer de bemonstering tijdens de productieperiode evenwel over twee kalenderjaren gespreid is, moet het resultaat van elk jaar afzonderlijk worden gerapporteerd.

4.3.   De rapportage omvat:

a)

het totale aantal volwassen legkoppels dat tijdens het rapportagejaar minstens één keer is getest;

b)

de resultaten van de tests, met:

i)

het totale aantal legkoppels dat in de lidstaat positief was voor een serotype van salmonella;

ii)

het aantal legkoppels dat ten minste eenmaal positief was voor Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium;

iii)

het aantal positieve legkoppels voor elk serotype van salmonella of voor niet-gespecificeerde salmonella (niet-typeerbare of niet-geserotypeerde isolaten);

c)

een toelichting op de resultaten, met name wat eventuele uitzonderingsgevallen betreft of aanzienlijke wijzigingen van het aantal geteste en/of positief bevonden koppels.

Over de resultaten en aanvullende relevante informatie wordt gerapporteerd in het verslag over de tendensen en bronnen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG.


(1)  PB L 153 van 14.6.2007, blz. 26.


26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/52


VERORDENING (EU) Nr. 518/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 mei 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op schartong in gebied VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de Europese Unie, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 mei 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

11/T&Q

Lidstaat

Portugal

Bestand

LEZ/8C3411

Soort

Schartong (Lepidorhombus spp.)

Gebied

VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1

Datum

9 mei 2011


26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/54


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 519/2011 VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 26 mei 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

35,3

TR

71,5

ZZ

53,4

0707 00 05

AL

31,8

TR

108,2

ZZ

70,0

0709 90 70

AR

34,9

MA

86,8

TR

121,5

ZZ

81,1

0709 90 80

EC

23,2

ZZ

23,2

0805 10 20

EG

58,0

IL

63,3

MA

45,9

TR

74,4

ZZ

60,4

0805 50 10

AR

72,2

TR

77,7

ZA

91,9

ZZ

80,6

0808 10 80

AR

99,8

BR

82,8

CA

129,0

CL

80,3

CN

88,5

CR

69,1

NZ

109,3

US

90,7

UY

53,3

ZA

87,4

ZZ

89,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/56


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 mei 2011

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

(2011/308/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 145 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bepaald dat de lidstaten en de Unie streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en van arbeidsmarkten die reageren op economische veranderingen teneinde de doelstellingen van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te bereiken.

(2)

De door de Commissie voorgestelde Europa 2020-strategie stelt de Unie in staat haar economie te richten op een slimme, duurzame en inclusieve groei, die gepaard gaat met hoge werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang. Op 13 juli 2010 heeft de Raad een aanbeveling betreffende de globale richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en de Unie (3) vastgesteld. Voorts heeft de Raad op 21 oktober 2010 Besluit 2010/707/EU betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (4) (hierna de „werkgelegenheidsrichtsnoeren” genoemd) vastgesteld. Vijf kerndoelen, die onder de toepasselijke geïntegreerde richtsnoeren worden vermeld, zijn gedeelde doelstellingen die het handelen van de lidstaten sturen, rekening houdend met hun uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden, alsmede het handelen van de Unie sturen. De Europese werkgelegenheidsstrategie heeft een aansturende rol bij de tenuitvoerlegging van de werkgelegenheids- en arbeidsmarktdoelstellingen van Europa 2020-strategie.

(3)

De geïntegreerde richtsnoeren zijn in lijn met de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010. De geïntegreerde richtsnoeren geven nauwkeurig aan hoe de lidstaten hun nationale hervormingsprogramma’s moeten opstellen en hervormingen moeten doorvoeren, als afspiegeling van hun onderlinge afhankelijkheid en conform het groei- en stabiliteitspact. De werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten de basis vormen voor eventuele landenspecifieke aanbevelingen die de Raad krachtens artikel 148, lid 4, VWEU tot de lidstaten richt, gekoppeld aan de krachtens artikel 121, lid 4, van dat Verdrag tot de lidstaten gerichte landenspecifieke aanbevelingen. De werkgelegenheidsrichtsnoeren dienen ook het uitgangspunt te zijn voor het opstellen van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat de Raad en de Commissie jaarlijks toezenden aan de Europese Raad.

(4)

Uit het onderzoek van het ontwerp van de nationale hervormingsprogramma’s van de lidstaten, dat in het op 7 maart 2011 door de Raad vastgestelde gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid is opgenomen, blijkt dat de lidstaten volop moeten blijven inzetten op de volgende prioriteiten: vergroting van de arbeidsmarktparticipatie en verlaging van de structurele werkloosheid; ontwikkeling van geschoolde arbeidskrachten die aan de behoeften van de arbeidsmarkt voldoen en bevordering van de arbeidskwaliteit en een leven lang leren; verbetering van de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus, en vergroting van de participatie in het tertiaire onderwijs, bevordering van de sociale inclusie en bestrijding van de armoede.

(5)

De in 2010 goedgekeurde werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten tot en met 2014 stabiel blijven, zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering. In de tussenliggende jaren tot eind 2014 mag slechts beperkte actualisering mogelijk zijn.

(6)

De lidstaten moeten bij de tenuitvoerlegging van de werkgelegenheidsrichtsnoeren nagaan in hoeverre van het Europees Sociaal Fonds gebruik kan worden gemaakt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, als vastgesteld in de bijlage bij Besluit 2010/707/EU, worden gehandhaafd voor 2011 en de lidstaten houden er rekening mee in hun werkgelegenheidsbeleid.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

BALOG Z.


(1)  Advies van 17 februari 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 16 februari 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 191 van 23.7.2010, blz. 28.

(4)  PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46.


26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/58


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 mei 2011

houdende benoeming van een Nederlands lid van het Comité van de Regio’s

(2011/309/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Nederlandse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad Besluiten 2009/1014/EU (1) en 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van de heer Hans KOK,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wordt benoemd in het Comité van de Regio’s voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:

de heer J.F.M. (Hans) JANSSEN, burgemeester van Oisterwijk.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

BALOG Z.


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/59


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 24 mei 2011

tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de pelagische visserij in de westelijke wateren van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 3415)

(Slechts de teksten in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Franse, de Letse, de Litouwse, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese en de Spaanse taal zijn authentiek)

(2011/310/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (1), en met name artikel 95,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor visserijen die in EU-wateren van de ICES-zones V tot en met IX (hierna „westelijke wateren” genoemd) bestanden van haring, makreel, horsmakreel, ansjovis en blauwe wijting exploiteren (hierna „pelagische visserijen” genoemd), gelden instandhoudings- en controlemaatregelen als vastgesteld bij onder andere:

Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot vaststelling van een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt (2),

Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (3),

Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de Europese Unie, van toepassing zijn (4).

(2)

Voor het aanlanden van hoeveelheden van meer dan 10 t haring, makreel en horsmakreel die worden gevangen in de ICES-zones I tot en met X, XII en XIV en in de EU-wateren van CECAF, gelden de bij Verordening (EG) nr. 1542/2007 vastgestelde procedures (5).

(3)

In de regel gelden voor de pelagische visserij in de westelijke wateren, inclusief voor aanlandingen en overladingen van pelagische soorten, de bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde controlemaatregelen.

(4)

Met het oog op een uniforme en doeltreffende toepassing van deze instandhoudings- en controlemaatregelen op EU-niveau dient een specifiek controle- en inspectieprogramma te worden vastgesteld voor Denemarken, Duitsland, Estland, Frankrijk, Ierland, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.

(5)

Dit specifieke controle- en inspectieprogramma moet worden vastgesteld voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2012.

(6)

Het specifieke controle- en inspectieprogramma moet gemeenschappelijke regels voor de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten te verrichten controle- en inspectieactiviteiten omvatten. Deze regels moeten voorzien in ijkpunten voor de intensiteit van de controle- en inspectieactiviteiten, evenals in prioriteiten en procedures voor controle en inspectie. De betrokken lidstaten stellen de nodige maatregelen vast die in overeenstemming zijn met deze gemeenschappelijke regels.

(7)

Wanneer een groot deel van de vangsten van de pelagische visserij wordt uitgevoerd naar derde landen, dienen de controle- en inspectieactiviteiten te worden uitgebreid tot de hele keten, inclusief de handel.

(8)

De gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten tussen de lidstaten moeten in voorkomend geval worden uitgevoerd overeenkomstig een gezamenlijk inzetplan dat door het Communautair Bureau voor visserijcontrole („CBVC”) is opgesteld krachtens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad (6).

(9)

De resultaten van de toepassing van het specifieke controle- en inspectieprogramma moeten door de betrokken lidstaten periodiek worden geëvalueerd, voor zover mogelijk door het CBVC.

(10)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overleg met de betrokken lidstaten vastgesteld.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Bij dit besluit wordt een specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld met het oog op een uniforme en doeltreffende toepassing van de instandhoudings- en controlemaatregelen voor de pelagische visserij in de westelijke wateren.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma heeft betrekking op:

a)

alle visserijactiviteiten, inclusief aanlandingen en overladingen, van vissersvaartuigen die op pelagische soorten in de westelijke wateren vissen;

b)

alle activiteiten na de aanlanding, met inbegrip van het wegen, verkopen, invriezen, verwerken, opslaan, overnemen, vervoeren, invoeren en uitvoeren van in de westelijke wateren gevangen pelagische soorten.

2.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma is van toepassing vanaf de inwerkingtreding ervan tot en met 31 december 2012.

3.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma wordt ten uitvoer gelegd door Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Frankrijk, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 3

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „pelagische soorten”: haring, makreel, horsmakreel, ansjovis en blauwe wijting;

b)   „pelagische visserij”: de visserij op bestanden van haring, makreel, horsmakreel, ansjovis en blauwe wijting;

c)   „westelijke wateren”: de EU-wateren van de ICES-zones V tot en met IX;

d)   „invoer”: invoer zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 11, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (7);

e)   „uitvoer”: uitvoer zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 13, van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

Artikel 4

Gemeenschappelijke regels en nationale maatregelen

1.   De gemeenschappelijke regels voor het specifieke controle- en inspectieprogramma, met name de doelstellingen, prioriteiten en procedures, alsook de ijkpunten voor inspectie, worden vastgesteld in bijlage I.

2.   Bij de maatregelen die overeenkomstig artikel 95, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma worden genomen, worden de in bijlage II vermelde punten geregeld.

Artikel 5

Samenwerking tussen de lidstaten en met derde landen

1.   De in artikel 2, lid 3, genoemde lidstaten werken samen aan de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma.

2.   Alle overige lidstaten werken met de in artikel 2, lid 3, genoemde lidstaten en met de bevoegde autoriteiten van derde landen samen aan de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma.

3.   Wanneer lidstaten samenwerken in het kader van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 768/2005, kan het specifieke controle- en inspectieprogramma geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd door middel van een door het Communautair Bureau voor visserijcontrole („CBVC”) opgesteld gezamenlijk inzetplan.

Artikel 6

Gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten

1.   De in artikel 2, lid 3, genoemde lidstaten ondernemen gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten, in voorkomend geval ook in het kader van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 768/2005.

2.   Met betrekking tot de gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten:

a)

zorgen de betrokken lidstaten ervoor dat inspecteurs uit andere betrokken lidstaten worden uitgenodigd om deel te nemen aan hun gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten;

b)

stellen de betrokken lidstaten gezamenlijke operationele procedures voor hun bewakingsvaartuigen op.

3.   Aan gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten kunnen functionarissen van de Commissie en communautaire inspecteurs deelnemen.

Artikel 7

Informatie

1.   De in artikel 2, lid 3, genoemde lidstaten delen de Commissie en het CBVC uiterlijk op de 10e dag van elk kwartaal langs elektronische weg de volgende gegevens betreffende het voorgaande kwartaal mee:

a)

de ondernomen inspectie- en controleactiviteiten;

b)

alle inbreuken, met voor iedere inbreuk:

i)

het vissersvaartuig (naam, vlag en externe identificatiecode) of de onderneming die zich bezighoudt met de verwerking van en/of de handel in de betrokken pelagische soorten;

ii)

de datum, de tijd en de plaats van de inspectie, en

iii)

de aard van de inbreuk;

c)

de stand van zaken met betrekking tot de follow-up van de geconstateerde inbreuken.

2.   Een inbreuk wordt in elk volgend verslag vermeld totdat de maatregel overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat is afgesloten. Elk volgend verslag bevat de volgende gegevens:

a)

de stand van zaken met betrekking tot de zaak (bv. zaak is in behandeling, zaak wordt behandeld in beroep, onderzoek loopt nog) en

b)

een gedetailleerde beschrijving van eventueel opgelegde sancties (bv. hoogte van de boeten, waarde van de in beslag genomen vangsten en/of vistuigen, schriftelijke waarschuwing).

3.   In de verslagen wordt toegelicht waarom in voorkomend geval geen maatregelen zijn genomen nadat een inbreuk werd vastgesteld.

Artikel 8

Evaluatie

De in artikel 2, lid 3, genoemde lidstaten doen de Commissie en het CBVC uiterlijk op 31 maart 2013 een evaluatieverslag over de in het kader van het specifieke controle- en inspectieprogramma ondernomen controle- en inspectieactiviteiten toekomen.

Artikel 9

Adressaten

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, de Portugese Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 24 mei 2011.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 348 van 31.12.2010, blz. 17.

(3)  PB L 344 van 20.12.2008, blz. 6.

(4)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.

(5)  PB L 337 van 21.12.2007, blz. 56.

(6)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.

(7)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.


BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS VOOR HET SPECIFIEKE CONTROLE- EN INSPECTIEPROGRAMMA

1.   DOEL

Het algemene doel van het specifieke controle- en inspectieprogramma is het controleren van de naleving van de toepasselijke wetgeving inzake:

a)

kwantitatieve vangstbeperkingen en alle daarmee verband houdende specifieke voorwaarden, met inbegrip van toezicht op het gebruik van de quota;

b)

de documenten die vereist zijn op grond van de wetgeving inzake de pelagische visserij, met name met betrekking tot de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde gegevens;

c)

aanvoer- en weegprocedures;

d)

overladingen;

e)

het verbod op afromen als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1288/2009 van de Raad van 27 november 2009 tot vaststelling van technische overgangsmaatregelen van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2011 (1) en het niet aanlanden van tijdens een visserijactiviteit gevangen pelagische soorten, als bedoeld in artikel 90, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

2.   STRATEGIE

De lidstaten verrichten controles en inspecties van de visserijactiviteiten en alle verwante activiteiten van vissersvaartuigen en andere marktdeelnemers in de hele productieketen op basis van risicobeheer zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 18, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Om de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde informatie over vangsten en aanlandingen te controleren, vinden als aanvullend mechanisme voor kruiscontroles in het bijzonder inspecties na aanvoer of overlading plaats.

3.   PRIORITEITEN

Per categorie vistuig wordt het prioriteitsniveau bepaald overeenkomstig het jaarlijkse visplan. Om die reden moet iedere lidstaat specifieke prioriteiten vaststellen op basis van risicobeheer.

4.   CONTROLETAKEN

Alle visreizen van gemachtigde vissersvaartuigen die zijn uitgerust met VMS, worden in real-time gevolgd en vergeleken met de aanvoer- en overladingsaangiften, de verkoopdocumenten, de overnameverklaringen en de inspectie- en bewakingsverslagen.

Alle aangelande, verkochte, ingevoerde en uitgevoerde hoeveelheden worden gecontroleerd.

5.   IJKPUNTEN VOOR INSPECTIE

Uiterlijk één maand na de inwerkingtreding van dit besluit voor het jaar 2011 en vóór 1 januari 2012 voor het jaar 2012 stellen de lidstaten in voorkomend geval aanvullende ijkpunten voor inspectie vast en plannen zij inspecties op basis van risicobeheer zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 18, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Plaats van inspectie

IJkpunt

Inspectie op zee

IJkpunt dat moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. De ijkpunten voor inspectie op zee hebben betrekking op het aantal patrouilledagen op zee in de westelijke wateren, eventueel met een afzonderlijk ijkpunt voor de dagen waarop in specifieke gebieden wordt gepatrouilleerd.

Op basis van risicobeheer worden specifieke inspecties geprogrammeerd met betrekking tot:

het verbod op afromen;

terugzet (vis die wordt vrijgelaten voordat de netten zijn binnengehaald — „slipping”);

de bepalingen voor vaartuigen van derde landen die voornemens zijn om in de EU-wateren op blauwe wijting en makreel te vissen, zoals vastgesteld in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 201/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren (2).

Aanlandingen

Ten minste 10 % van het aantal aanlandingen van hoeveelheden haring, makreel en horsmakreel van meer dan 10 t in aangewezen havens moet volledig worden gecontroleerd.

Ten minste 15 % van de in aangewezen havens aangelande hoeveelheden haring, makreel en horsmakreel moet volledig worden gecontroleerd.

De keuze van de te controleren aanlandingen moet gebaseerd zijn op risicobeoordeling.

Op basis van risicobeheer moeten specifieke inspecties worden geprogrammeerd voor:

niet-aangewezen havens en aanlandingsplaatsen;

aanlandingen van hoeveelheden haring, makreel en horsmakreel van minder dan 10 t;

eventuele aanlandingen van makreel onder andere benamingen, zoals Scomber japonicus (MAS).

IJkpunten voor aanlandingen van ansjovis en blauwe wijting, die moeten worden vastgesteld op basis van een gedetailleerde analyse van de aanlandingsverrichtingen in elk gebied.

Overladingen

Op basis van risicobeheer moet ten minste 5 % van het aantal overladingen worden gecontroleerd.

Eerste verkoop

Ten minste 10 % van de eerste verkoop van haring, makreel en horsmakreel in aangewezen havens moet volledig worden gecontroleerd; het ijkpunt moet gebaseerd zijn op risicobeoordeling.

Ten minste 15 % van de verkochte hoeveelheden haring, makreel en horsmakreel in aangewezen havens moet volledig worden gecontroleerd; het ijkpunt moet gebaseerd zijn op risicobeoordeling.

Invoer/uitvoer

Op basis van risicobeheer moet, in gevallen waarin de lidstaten beschikken over informatie over invoer-/uitvoerstromen, ten minste 5 % van de ingevoerde/uitgevoerde hoeveelheden worden gecontroleerd.

Bewaking vanuit de lucht

IJkpunten die moeten worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en rekening houdend met de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.

6.   PROCEDURES

6.1.   Algemene inspectietaken

De inspecteurs moeten het volgende controleren en in hun inspectieverslag vermelden:

a)

gegevens betreffende de identiteit van de bevoegde personen die betrokken waren bij de geïnspecteerde activiteiten;

b)

de visvergunningen en -machtigingen;

c)

alle relevante documenten;

d)

de resultaten van de gedetailleerde controle van de in overeenstemming met de geldende EU-wetgeving gevangen soorten en hoeveelheden.

Alle relevante bevindingen van de inspecties op zee, in de haven of bij iedere andere betrokken marktdeelnemer worden in de inspectieverslagen vermeld.

Deze bevindingen worden naar behoren gecontroleerd en vergeleken met de gegevens die de inspecteurs ter beschikking worden gesteld door andere bevoegde autoriteiten, met inbegrip van gegevens afkomstig van het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) en van het elektronisch registratie- en meldingssysteem (ERS) en lijsten van gemachtigde vaartuigen.

6.2.   Inspectietaken voor bewaking vanuit de lucht

De inspecteurs brengen verslag uit over de bewakingsactiviteiten ten behoeve van kruiscontroles en vergelijken met name visuele waarnemingen van vissersvaartuigen met de gegevens afkomstig van het VMS en het ERS en met de lijsten van gemachtigde vaartuigen.

6.3.   Inspectietaken op zee

Wanneer één of meer pelagische soorten aan boord van een vissersvaartuig worden genomen of aanwezig zijn aan boord van een verwerkingsvaartuig of een transportvaartuig, controleren de inspecteurs de aan boord gehouden soorten en hoeveelheden vis en vergelijken ze met de hoeveelheden die zijn geregistreerd in de relevante boorddocumenten.

De inspecteurs controleren systematisch:

of de vissersvaartuigen gemachtigd zijn om de visserij op de betrokken pelagische soorten uit te oefenen;

of de vissersvaartuigen zijn uitgerust met een operationeel satellietvolgsysteem (VMS);

of de relevante gegevens naar behoren zijn geregistreerd in het logboek;

of het vistuig aan boord voldoet aan de desbetreffende eisen;

de tekeningen van het vaartuig en met name of vis onder de waterlijn kan worden teruggegooid;

of er automatische sorteermachines aanwezig zijn;

de daadwerkelijk aan boord gehouden hoeveelheden pelagische soorten en hun aanbiedingsvorm.

6.4.   Inspectietaken bij aanlanding

De inspecteurs controleren systematisch:

of de vissersvaartuigen gemachtigd zijn om de visserij op de betrokken pelagische soorten uit te oefenen;

of de voorafgaande kennisgeving van aankomst voor aanlanding is verricht en de juiste gegevens over de aan boord gehouden vangsten bevatte;

of de bevoegde autoriteiten in voorkomend geval hun toestemming hebben verleend voor de aanlanding van pelagische soorten;

of de vissersvaartuigen zijn uitgerust met een operationeel VMS en ERS;

of de relevante gegevens naar behoren zijn geregistreerd in het logboek en of de logboekbladen tijdig zijn ingediend;

voor vissersvaartuigen die deelnemen aan het vervoer en de verwerking van pelagische soorten, of de relevante documenten aanwezig zijn aan boord en naar behoren zijn ingevuld;

de soorten en daadwerkelijke hoeveelheden pelagische soorten aan boord;

of de weegverplichtingen in voorkomend geval worden nagekomen;

of het vistuig aan boord in overeenstemming is met de vismachtiging en voldoet aan de geldende technische maatregelen.

6.5.   Inspectietaken bij overlading

De inspecteurs controleren systematisch:

of het vissersvaartuig gemachtigd is om de visserij op de betrokken pelagische soorten uit te oefenen;

of bij overlading in de haven de voorafgaande kennisgeving van aankomst in de haven is verzonden en de juiste gegevens over de overlading bevatte;

of de vaartuigen die wensen over te laden, voorafgaande toestemming hebben gekregen;

of de in de voorafgaande kennisgeving vermelde over te laden soorten en hoeveelheden zijn gecontroleerd;

of de relevante documenten, met inbegrip van de overladingsaangifte, aan boord aanwezig zijn en naar behoren zijn ingevuld.

6.6.   Inspectietaken bij vervoer, verkoop en overname

De inspecteurs controleren systematisch de soorten en hoeveelheden, alsook het vaartuig dat de vis heeft gevangen, vergelijken deze gegevens met de aanlandingsaangifte en het logboek, en controleren:

wat het vervoer betreft, met name of de relevante documenten aanwezig zijn en naar behoren zijn ingevuld;

wat de verkoop betreft, of de relevante documenten aanwezig zijn en naar behoren zijn ingevuld;

wat de overname betreft, of de relevante documenten aanwezig zijn en naar behoren zijn ingevuld.


(1)  PB L 347 van 24.12.2009, blz. 6.

(2)  PB L 61 van 11.3.2010, blz. 10.


BIJLAGE II

MINIMUMINHOUD VAN DE DOOR DE LIDSTATEN GENOMEN MAATREGELEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 2

In de nationale maatregelen moet onder andere het volgende worden vastgelegd.

1.   CONTROLEMIDDELEN

Personele middelen

Het aantal inspecteurs dat aan de wal en op zee worden ingezet, alsmede de perioden en gebieden waarin zij worden ingezet.

Technische middelen

Het aantal patrouillevaartuigen en vliegtuigen dat wordt ingezet, alsmede de perioden en gebieden waarin zij worden ingezet.

Financiële middelen

De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de inzet van personele middelen, patrouillevaartuigen en vliegtuigen.

2.   AANWIJZING VAN HAVENS

De krachtens Verordening (EG) nr. 1542/2007 vereiste lijst van aangewezen havens.

3.   WEEGPROCEDURES

De systemen die worden toegepast om te voldoen aan de vastgestelde regels, met name die van Verordening (EG) nr. 1542/2007 betreffende weegprocedures en -installaties.

4.   VISPLANNEN

De bijzonderheden van elke regeling voor de verdeling van de quota en het toezicht op en de controle van het gebruik van de quota.

5.   TOEZICHT

De bijzonderheden van de toezichtregeling voor visserijactiviteiten, aanlandingen, overladingen, verkoop en invoer/uitvoer van pelagische soorten.

6.   INSPECTIEPROTOCOLLEN

Gedetailleerde protocollen voor alle inspectieactiviteiten.

7.   RICHTSNOEREN

Richtsnoeren voor inspecteurs, producentenorganisaties en vissers.

8.   COMMUNICATIEPROTOCOLLEN

Protocollen voor de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten zijn belast met het specifieke controle- en inspectieprogramma.


Rectificaties

26.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/66


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 286/2011 van de Commissie van 10 maart 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang

( Publicatieblad van de Europese Unie L 83 van 30 maart 2011 )

Bladzijde 52, bijlage VI, punt 2, onder c), in de tabel, rij 602-084-00-X, zevende kolom:

in plaats van:

„GHS07 Wng—”

te lezen:

„GHS07

Wng”.