ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.130.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 130

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
17 mei 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/278/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772)

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

17.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 130/1


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772)

(2011/278/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 10 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 10 bis van de richtlijn moeten de Uniebrede, volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten, voor zover zulks haalbaar is, ex-antebenchmarks bevatten om te verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten plaatsvindt op een manier die aanzet tot reductie van broeikasgasemissies en tot energiezuiniger technologieën, rekening houdend met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen, gebruik van biomassa en opvang en opslag van koolstofdioxide, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en niet aanzet tot het vermeerderen van emissies. Toewijzing moet voorafgaand aan de handelsperiode worden vastgesteld om een correcte werking van de markt mogelijk te maken.

(2)

Bij het definiëren van de beginselen voor het bepalen van de ex-antebenchmarks in individuele bedrijfstakken of deeltakken moet het uitgangspunt de gemiddelde prestatie van de 10 % meest efficiënte installaties van een bedrijfstak of deeltak in de Europese Unie in de periode 2007-2008 zijn. De benchmarks moeten worden berekend voor producten en niet voor inputs om de reductie van broeikasgasemissies en energiebezuinigingen van elk productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak te maximaliseren.

(3)

Om de benchmarks te kunnen vaststellen, heeft de Commissie de belanghebbende partijen geraadpleegd, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken. De nodige informatie voor het vaststellen van de benchmarks, gegevens met betrekking tot productie, emissies en energieverbruik van de installaties, werd vanaf februari 2009 verzameld bij brancheverenigingen en lidstaten, uit publiek en commercieel beschikbare bronnen en aan de hand van een onderzoek waarvoor de installaties om medewerking werd verzocht.

(4)

Voor zover dit haalbaar was, heeft de Commissie benchmarks ontwikkeld voor producten, alsook tussenproducten die tussen installaties worden verhandeld en die geproduceerd worden middels activiteiten opgesomd in bijlage I van de Richtlijn 2003/87/EG. In principe moet voor elk product een benchmark worden vastgesteld. Een product dat een rechtstreeks vervangingsproduct is van een ander product, moet onder dezelfde benchmark en bijhorende productdefinitie vallen.

(5)

De Commissie heeft geoordeeld dat het vaststellen van een benchmark voor een product haalbaar was wanneer, rekening houdend met de complexiteit van de productieprocessen, productdefinities en -classificaties voorhanden zijn die verificatie van productiegegevens en een uniforme toepassing van de productbenchmark in de hele Unie voor de toewijzing van emissierechten mogelijk maken. Er is geen onderscheid gemaakt op basis van geografische ligging of op basis van de gebruikte technologieën, grondstoffen of brandstoffen om de comparatieve voordelen van koolstofefficiëntie in de economie van de Unie niet te verstoren en om de overgangsregeling voor de kosteloze toewijzing van emissierechten beter te harmoniseren.

(6)

De benchmarkwaarden moeten alle met productie verbonden directe emissies omvatten, met inbegrip van emissies verbonden aan de opwekking van voor de productie gebruikte meetbare warmte, ongeacht of de meetbare warmte wordt opgewekt op de locatie zelf of door een andere installatie. Aan de opwekking van elektriciteit en de uitvoer van meetbare warmte verbonden emissies, met inbegrip van vermeden emissies van alternatieve warmte- of elektriciteitsopwekking in het geval van exotherme processen of de opwekking van elektriciteit zonder directe emissies, werden bij de vaststelling van de benchmarkwaarden in mindering gebracht. Waar het in mindering brengen van aan de uitvoer van meetbare warmte verbonden emissies niet haalbaar was, komt deze warmte niet in aanmerking voor kosteloze toewijzing van emissierechten.

(7)

Om te garanderen dat de benchmarks leiden tot een reductie van de broeikasgasemissies, is in het geval van bepaalde productieprocessen waarbij voor kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking komende directe emissies en krachtens Richtlijn 2003/87/EG niet voor kosteloze toewijzing in aanmerking komende indirecte emissies van de elektriciteitsopwekking in bepaalde mate inwisselbaar zijn, het totaal van de emissies — met inbegrip van aan de opwekking van elektriciteit verbonden indirecte emissies — in aanmerking genomen voor de bepaling van de benchmarkwaarden, teneinde gelijke concurrentievoorwaarden te verzekeren voor brandstof- en elektriciteitsintensieve installaties. Voor de toewijzing van emissierechten op basis van de betrokken benchmarks mag enkel het aandeel van de directe emissies in het geheel van de emissies in aanmerking worden genomen om te vermijden dat kosteloos emissierechten worden toegewezen voor aan elektriciteitsopwekking verbonden emissies.

(8)

Voor de bepaling van de benchmarkwaarden heeft de Commissie als uitgangspunt het rekenkundig gemiddelde gebruikt van de broeikasgasprestaties van de 10 % meest broeikasgasefficiënte installaties in de periode 2007-2008 waarvan gegevens werden verzameld. Bovendien heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG voor alle bedrijfstakken waarvoor in bijlage I in een productbenchmark wordt voorzien, op basis van bijkomende uit verschillende bronnen verkregen informatie en op basis van een specifieke analyse van de meest efficiënte technieken en het reductiepotentieel op Europees en internationaal niveau, onderzocht of deze uitgangspunten de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocessen, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen, gebruik van biomassa en opvang en opslag van koolstofdioxide, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, voldoende weerspiegelen. De voor de bepaling van de benchmarkwaarden gebruikte gegevens werden verzameld uit een breed scala van bronnen om een zo groot mogelijk aantal in 2007 en 2008 benchmarkproducten producerende installaties te bestrijken. Ten eerste werden gegevens over de broeikasgasprestaties van ETS-installaties die benchmarkproducten produceren verzameld door of ten behoeve van de betrokken Europese brancheverenigingen op basis van bepaalde regels, de zogenoemde „sectorale regels”. Als ijkpunt voor deze regels heeft de Commissie richtsnoeren opgesteld over de kwaliteits- en verificatiecriteria voor benchmarkgegevens inzake de regeling voor de emissierechtenhandel in de Unie (EU-ETS). Ten tweede hebben consultants, om de gegevensverzameling door de Europese brancheverenigingen aan te vullen, ten behoeve van de Commissie gegevens verzameld van installaties die niet vallen onder de gegevens van het bedrijfsleven; ook de bevoegde autoriteiten van de lidstaten leverden gegevens en analysen.

(9)

Om te verzekeren dat de benchmarkwaarden gebaseerd zijn op correcte en conforme gegevens heeft de Commissie, met de hulp van consultants, een grondige conformiteitscontrole van de sectorale regels alsook aannemelijkheidscontroles van de van de gegevens afgeleide uitgangswaarden uitgevoerd. Zoals aangeduid in de richtsnoeren over kwaliteit en verificatie, werden gegevens voor zover noodzakelijk door onafhankelijke verificateurs geverifieerd.

(10)

Wanneer installaties meer dan één product produceerden en een toewijzing van emissies aan de individuele producten niet haalbaar werd geacht, werden enkel installaties met één enkel product opgenomen in de gegevensverzameling en de benchmarkbepaling. Het betreft productbenchmarks voor kalk, gebrand dolomiet, flessen en potten in kleurloos glas, flessen en potten in gekleurd glas, bekledingsstenen, vloerstenen, gesproeidroogd poeder, ongecoat fijnpapier, kristalpapier, testliner en golfblad, alsook zowel gecoat als ongecoat karton. Om de betrouwbaarheid te vergroten en de aannemelijkheid van de resultaten te controleren, werden de waarden van de gemiddelde prestatie van de 10 % meest efficiënte installaties vergeleken met literatuur over de meest efficiënte technieken.

(11)

Ingeval er geen gegevens of geen in overeenstemming met de benchmarkmethodologie verzamelde gegevens beschikbaar waren, werd informatie over de huidige emissie- en consumptieniveaus en over de meest efficiënte technieken, voornamelijk ontleend aan de referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken („BREF’s”) die opgesteld werden overeenkomstig Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (2), gebruikt om de benchmarkwaarden af te leiden. Wegens een gebrek aan gegevens over de behandeling van afvalgassen, de uitvoer van warmte en de opwekking van elektriciteit, werden met name de productbenchmarkwaarden voor cokes en vloeibaar ruwijzer afgeleid uit berekeningen van de directe en indirecte emissies op basis van aan het betrokken BREF ontleende informatie over de relevante energiestromen en standaardemissiefactoren als vermeld in Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (3). Voor de productbenchmark voor gesinterd erts werden de gegevens ook gecorrigeerd op basis van de relevante energiestromen, overeenkomstig de betrokken BREF en rekening houdend met de verbranding van afvalgassen in de bedrijfstak.

(12)

Waar de berekening van een productbenchmark niet haalbaar was, maar toch voor kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking komende broeikasgasemissies voorkomen, moeten deze emissierechten worden verleend op basis van een algemene „fallback”-aanpak. Een hiërarchie van drie soorten „fallback”-aanpak is ontwikkeld om de reducties van broeikasgasemissies en energiebesparingen voor ten minste een gedeelte van de betrokken productieprocessen te maximaliseren. De warmtebenchmark is toepasselijk voor warmteverbruikende processen waarbij een meetbare warmtedrager wordt gebruikt. De brandstofbenchmark is toepasselijk wanneer niet-meetbare warmte wordt verbruikt. De warmte- en brandstofbenchmarkwaarden zijn afgeleid op basis van de beginselen van transparantie en eenvoud, door gebruik van de referentie-efficiëntie van een algemeen beschikbare brandstof die kan worden beschouwd als de op een na beste in termen van broeikasgasefficiëntie, rekening houdend met energiezuinige technieken. Voor procesemissies moeten de emissierechten worden toegewezen op basis van historische emissies. Om te kunnen verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten voor dergelijke emissies voldoende aanzet tot reductie van broeikasgasemissies en om een verschillende behandeling van procesemissies waarvoor de toewijzing geschiedt op basis van historische emissies en procesemissies die binnen de systeemgrenzen van een productbenchmark vallen te vermijden, moet het historische activiteitsniveau van elke installatie vermenigvuldigd worden met een factor gelijk aan 0,9700 om het aantal kosteloos toegewezen emissierechten te bepalen.

(13)

Vanaf 2013 moeten alle kosteloze toewijzingen krachtens artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG worden gedaan in overeenstemming met deze regels. Om het in artikel 10 bis, lid 11, van Richtlijn 2003/87/EG bepaalde overgangssysteem ten uitvoer te brengen, volgens welk de kosteloze toewijzing van emissierechten moet dalen van 80 % van de overeenkomstige hoeveelheid rechten in 2013 tot 30 % van die hoeveelheid in 2020, met het oog op het bereiken van géén kosteloze toewijzing in 2027, moeten de in bijlage VI vastgestelde factoren worden toegepast. Waar een bedrijfstak of deeltak is vermeld op de lijst vastgesteld bij Besluit 2010/2/EU van de Commissie van 24 december 2009 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico (4), zijn deze factoren niet van toepassing. Toewijzingen die onder dit besluit vallen, zullen worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van toekomstige lijsten van bedrijfstakken en deeltakken die geacht worden blootgesteld te zijn aan een significant CO2-weglekrisico.

(14)

Om de gegevensverzameling van exploitanten en de berekening van de door de lidstaten toe te wijzen emissierechten te vergemakkelijken, moet elke installatie waar nodig worden ingedeeld in subinstallaties. De lidstaten moeten verzekeren dat emissies correct worden toegekend aan de betrokken subinstallaties en dat er geen overlappingen zijn tussen subinstallaties.

(15)

De lidstaten moeten verzekeren dat de van de exploitanten verzamelde en voor de toewijzing gebruikte gegevens volledig, samenhangend en van een zo groot mogelijke nauwkeurigheid zijn. Zij moeten worden geverifieerd door een onafhankelijke verificateur om te verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten gebeurt op basis van degelijke en betrouwbare gegevens. Dit besluit moet in bepaalde minimumvereisten voor de verzameling van gegevens en verificatie voorzien om een geharmoniseerde en samenhangende toepassing van de toewijzingsregels mogelijk te maken.

(16)

De hoeveelheid emissierechten die kosteloos wordt toegekend aan gevestigde installaties moet gebaseerd zijn op historische productiegegevens. Om te verzekeren dat de referentieperiode zo representatief mogelijk is voor industriële cycli, betrekking heeft op een relevante periode waarin kwalitatief goede gegevens beschikbaar zijn en de invloed van bijzondere omstandigheden, zoals de tijdelijke sluiting van installaties, zoveel mogelijk beperkt blijft, werden de historische gegevens gebaseerd op de mediane productie in de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2008, of indien die hoger is, op de mediane productie in de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2010. Eveneens dient rekening te worden gehouden met elke aanzienlijke capaciteitswijziging die in de betrokken periode heeft plaatsgevonden. Voor nieuwkomers moet het activiteitsniveau worden bepaald op basis van standaard-capaciteitsbenutting, overeenkomstig bedrijfstakspecifieke informatie, of op de installatiespecifieke capaciteitsbenutting.

(17)

De door de lidstaten verzamelde informatie moet de toepassing van dit besluit door de bevoegde autoriteiten en de Commissie vergemakkelijken.

(18)

Om concurrentieverstoring te vermijden en de goede werking van de koolstofmarkt te verzekeren, moeten lidstaten er bij de toewijzing aan individuele installaties zorg voor dragen dat geen dubbeltellingen en geen dubbele toewijzingen plaatsvinden. In deze context moeten de lidstaten met name aandacht schenken aan gevallen waar het gebenchmarkt product geproduceerd wordt in meer dan een installatie, waar meer dan een gebenchmarkt product geproduceerd wordt in dezelfde installatie of waar tussenproducten worden uitgewisseld over installatiegrenzen heen.

(19)

Om te verzekeren dat het systeem voor de handel in emissies op termijn tot reducties zal leiden, voorziet Richtlijn 2003/87/EG in een lineaire verlaging van de hoeveelheid rechten in de hele Unie. Aangezien deze afnemende hoeveelheid in de hele Unie in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van de maximale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, moeten alle hoeveelheden emissierechten die op basis van dit besluit kosteloos worden toegewezen aan installaties die niet vallen onder deze in artikel 10 bis, lid 5, bedoelde maximale jaarlijkse hoeveelheid, aangepast worden op dezelfde lineaire wijze als de hoeveelheid rechten over de hele Unie, waarbij 2013 het referentiejaar is.

(20)

De uniforme transsectorale correctiefactor die van toepassing is op elk jaar van de periode van 2013 tot 2020 voor installaties die niet geïdentificeerd zijn als elektriciteitsgeneratoren en die geen nieuwkomers zijn krachtens artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, moet worden bepaald op basis van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor de periode van 2013 tot 2020 berekend voor deze installaties op basis van dit besluit, met inbegrip van de installaties die kunnen worden uitgesloten op basis van artikel 27 van deze richtlijn. Deze hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elk jaar van de periode moet vergeleken worden met de jaarlijkse hoeveelheid rechten die wordt berekend in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG voor installaties die geen elektriciteitsgeneratoren of nieuwkomers zij, waarbij rekening wordt gehouden met het relevante aandeel van de jaarlijkse totale hoeveelheid in de hele Gemeenschap, als bepaald op grond van artikel 9 van deze richtlijn en de relevante hoeveelheid emissies die enkel zijn opgenomen in het stelsel van de Unie vanaf 2013.

(21)

Waar meetbare warmte wordt uitgewisseld tussen twee of meer installaties, moet de kosteloze toewijzing van emissierechten worden gebaseerd op het warmteverbruik van een installatie en moet rekening worden gehouden met het CO2-weglekrisico. Om te verzekeren dat het aantal kosteloos toe te wijzen emissierechten onafhankelijk is van de warmteleveringsstructuur, moeten emissierechten zodoende worden toegewezen aan de warmteverbruiker.

(22)

Om de betrouwbaarheid van de beschikbare gegevens over de broeikasgasprestaties van de onder de regeling van de Unie vallende installaties te vergroten, zijn de productbenchmarks voor sulfietpulp, thermomechanische en mechanische pulp alsook voor gerecycleerd papier gebaseerd op BREF-informatie over de meest efficiënte technieken die het gebruik van fossiele opstartbrandstoffen, het gebruik van fossiele brandstoffen (voor sulfietpulp, thermomechanische en mechanische pulp) en van thermische energie (voor gerecycleerd papier) weerspiegelen. De productbenchmark voor krantenpapier is ook gebaseerd op uiterst efficiënte technieken die thermische energie aanwenden om tot een significante benchmarkwaarde te komen.

(23)

Om rekening te houden met bijkomende broeikasgasemissies die niet in de gegevens tot bepaling van de benchmarkwaarden van sommige installaties terug te vinden zijn, met name methaanemissies, en om te verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten op basis van de productbenchmark rekening houdt met de broeikasgasefficiëntie van de processen en niet aanzet tot verhoogde emissies, werden de individuele gegevenspunten van de installaties op de benchmarkcurve voor salpeterzuur gecorrigeerd op basis van informatie over het door de industrie geleverde gemiddelde van deze emissies en informatie uit de BREF. De productbenchmark voor salpeterzuur weerspiegelt deze correctie.

(24)

Om de verschillen in de configuratie van raffinaderijen in aanmerking te nemen, moet de productbenchmark voor de bedrijfstak van de raffinaderijen gebaseerd zijn op de „CO2-gewogen ton”-aanpak (hierna „CWT”). Volgens deze methode is het enkele product van de raffinaderij de CWT en de productie ervan is berekend op basis van vastgestelde algemene proceseenheden die elk zijn gewogen met een aan ruwe distillatie gerelateerde emissiefactor, aangeduid als de CWT-factor en representatief voor de CO2-emissie-intensiteit op een gemiddeld niveau van energie-efficiëntie, voor dezelfde standaardbrandstofsoort voor elke proceseenheid voor verbranding en voor gemiddelde procesemissies van de proceseenheid. Op deze basis zijn de gegevenspunten voor de bepaling van de productbenchmark afgeleid door vergelijking van de eigenlijke emissies met de totale CWT per raffinaderij. De kosteloze toewijzing van emissierechten aan raffinaderijen wordt dan gecorrigeerd door uitsluiting van het gebruik en de opwekking van elektriciteit met het oog op overeenstemming met artikel 10 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG.

(25)

Gezien de brede waaier van productkwaliteiten die kan worden bereikt, verwijzen de productbenchmarks voor kalk en gebrand dolomiet naar een standaardsamenstelling van calciumoxide en magnesiumoxide. Met betrekking tot verbrandingsemissies werden gegevens voor deze specifieke verbrandingsemissies van de productie van deze standaardproducten gebruikt op basis van Beschikking 2007/589/EG.

(26)

Hoewel tal van productbenchmarks, zoals die voor ammoniak en natriumcarbonaat, ervan uitgaan dat alle CO2 uit de productieprocessen in de atmosfeer wordt uitgestoten, moeten de emissies worden gecontroleerd en gerapporteerd in overeenstemming met de verordening voor de bewaking en rapportage van emissies uit in bijlage I opgenomen activiteiten die krachtens artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG tegen 31 december 2011 moet worden aangenomen, waarbij ervan wordt uitgegaan dat alle tijdens deze productieprocessen geproduceerde CO2 in de atmosfeer werd uitgestoten en het mogelijke gebruik van de CO2 als grondstof in chemische productieprocessen buiten beschouwing wordt gelaten.

(27)

De benchmark voor stoomkraken omvat niet de zogenoemde extra materiaalinput, hoogwaardige chemicaliën die niet worden geproduceerd in het hoofdproces noch in de verbonden emissies, maar waar van toepassing moet de extra materiaalinput in aanmerking worden genomen voor kosteloze toewijzing van emissierechten met gebruik van specifieke emissiefactoren.

(28)

Om gelijke spelregels voor de productie van aromaten in raffinaderijen en scheikundige fabrieken te kunnen garanderen, moet de kosteloze toewijzing van emissierechten voor aromaten gebaseerd zijn op de CWT-aanpak en moet de benchmarkwaarde voor raffinaderijproducten worden toegepast.

(29)

In aanmerking nemend dat voor de productie van monomeer vinylchloride in bepaalde mate waterstof wordt gebruikt als brandstof ter vervanging van traditionele brandstoffen zoals aardgas, waardoor de directe emissies van het verbrandingsproces worden gereduceerd, maar tevens rekening houdend met het feit dat het gebruik van waterstof als materiaalinput vanuit het oogpunt van algemene broeikasgasefficiëntie verkieslijk is, stelt de benchmark voor monomeer vinylchloride het gebruik van waterstof als brandstof gelijk met het gebruik van aardgas.

(30)

Om gelijke spelregels voor de productie van waterstof en synthesegas in raffinaderijen en scheikundige fabrieken te garanderen, moet de benchmark voor deze producten worden gebaseerd op de CWT-aanpak en de benchmarkwaarde van de raffinaderijbenchmark. Beide productbenchmarks verwijzen naar een vastgestelde volumetrische concentratie van waterstof.

(31)

Aangezien vanaf 2013 voor de elektriciteitssector algehele veiling de regel zal zijn, rekening houdend met het feit dat deze bedrijfstak de toenemende kosten van koolstofdioxide zal kunnen doorberekenen, en dat voor elektriciteitsopwekking in geen geval kosteloos emissierechten mogen worden toegewezen, tenzij voor de overgangsregeling inzake kosteloze toewijzing voor de modernisering van de opwekking van de elektriciteit en elektriciteit uit afvalgassen, mag dit besluit niet leiden tot kosteloze toewijzing van emissierechten met betrekking tot de productie of het verbruik van elektriciteit. Niettemin kunnen volgens artikel 10 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG bedrijfstakken en deeltakken die geacht worden te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico, vergoed worden voor in de elektriciteitsprijzen doorberekende kosten in verband met broeikasgasemissies door middel van financiële maatregelen die door de lidstaten conform de toepasselijke en door de Commissie op dit gebied vast te stellen overheidssteunregels worden getroffen.

(32)

Productbenchmarks moeten ook rekening houden met de efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen en de aan het gebruik daarvan verbonden emissies. Hiervoor werd voor de bepaling van de benchmarkwaarden voor producten die tijdens de productie afvalgassen produceren, grotendeels rekening gehouden met het koolstofgehalte van deze gassen. Als afvalgassen uit het productieproces worden geëxporteerd tot buiten de systeemgrenzen van de betrokken productbenchmark en worden verbrand voor de productie van warmte buiten de systeemgrenzen van het gebenchmarkte proces zoals bepaald in bijlage I, dan moet rekening worden gehouden met betrokken emissies door bijkomende emissierechten toe te wijzen op basis van de warmtebenchmark of brandstofbenchmark. In het kader van het algemene beginsel dat geen emissierechten kosteloos mogen worden toegewezen met betrekking tot de opwekking van elektriciteit om ongepaste concurrentieverstoring op de markten van de aan industriële installaties geleverde elektriciteit te vermijden en rekening houdend met de inherente koolstofprijs in elektriciteit, is het gepast dat waar afvalgassen worden geëxporteerd van het productieproces tot buiten de systeemgrenzen van de betrokken productbenchmark en worden verbrand voor de opwekking van elektriciteit, geen bijkomende rechten worden toegewezen bovenop het aandeel van het koolstofgehalte van de afvalgassen verrekend in de betrokken productbenchmark.

(33)

De productbenchmarks houden ook rekening met de historische emissies van het affakkelen van afvalgassen in samenhang met de vervaardiging van een bepaald product, en de brandstof voor veiligheidsaffakkelen moet worden beschouwd als brandstof voor de productie van niet-meetbare warmte zodat de dwingende aard van deze affakkeling in aanmerking wordt genomen.

(34)

Aanzienlijke investeringsinspanningen zijn noodzakelijk om klimaatverandering te bestrijden en de koolstofintensiteit van economieën te reduceren. Dit besluit moet daarom worden toegepast op een wijze die investering in schone technologie in elke bedrijfstak en deeltak aanmoedigt. In overeenstemming met Richtlijn 2003/87/EG kunnen andere beleidslijnen en maatregelen in de toekomst deze doelstelling mee helpen verwezenlijken en het efficiënte gebruik van rechten aanmoedigen om aanzienlijke investeringen in meer energie-efficiënte technologieën te genereren. Met name als de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor alle gevestigde installaties, zoals vastgesteld in overeenstemming met dit besluit, aanzienlijk lager is dan de maximale jaarlijkse hoeveelheid rechten bedoeld in artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, dan kan een wijziging van dit besluit aanzetten tot verdere vermindering van broeikasgasemissies in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG door de toewijzing van emissierechten aan installaties die de capaciteit bezitten om vernieuwende technologieën in te zetten die leiden tot een verdere verlaging van de broeikasgasemissies.

(35)

Investeringen in aanzienlijke capaciteitsuitbreidingen waardoor toegang wordt gegeven tot de reserve voor nieuwkomers als bepaald in artikel 10 bis, lid 7, van Richtlijn 2003/87/EG moeten ondubbelzinnig en van een bepaalde schaal zijn om een vroegtijdige uitputting van de voor nieuwkomers gecreëerde emissiereserves te vermijden, om concurrentieverstoring te vermijden, om elke onnodige administratieve last te vermijden en gelijke behandeling van installaties in de lidstaten te verzekeren. Om die reden moet de drempel gedefinieerd worden voor een aanzienlijke capaciteitswijziging met 10 % van de bij de installaties geïnstalleerde capaciteit en moet vereist zijn dat de wijziging in geïnstalleerde capaciteit een aanzienlijk hoger of lager activiteitsniveau van de betrokken installatie voor gevolg heeft. Bij de beoordeling van de vraag of deze drempel al dan niet werd bereikt, moet evenwel rekening worden gehouden met successieve capaciteitsuitbreidingen of -verminderingen.

(36)

Gezien het beperkte aantal emissierechten in de reserve voor nieuwkomers is het passend om, wanneer een aanzienlijke hoeveelheid van deze rechten aan nieuwkomers wordt verleend, te onderzoeken of een eerlijke en billijke toegang tot de resterende emissierechten in die reserve nog gegarandeerd is. In het licht van de uitkomst van die beoordeling kan eventueel in een wachtrijsysteem worden voorzien. De opzet en de bepaling van de toelatingscriteria van een dergelijk systeem moeten zodanig zijn dat rekening wordt gehouden met de verschillende vergunningspraktijken in de lidstaten, misbruiken worden vermeden en geen prikkels worden geboden om emissierechten onredelijk lang in reserve te houden.

(37)

Om te verzekeren dat geen emissierechten kosteloos worden toegewezen aan een installatie die buiten gebruik is, moet dit besluit maatregelen tot bepaling van deze installaties inhouden en de toewijzing van rechten verbieden, tenzij kan worden aangetoond dat de activiteiten in de installatie binnen een vastgestelde en redelijke termijn opnieuw opgestart zullen worden.

(38)

Om het aantal aan een installatie met gedeeltelijk stopgezette activiteiten toe te wijzen emissierechten aan te passen, moeten specifieke drempelwaarden worden bepaald die het verminderde activiteitsniveau vergelijken met het huidige niveau. Het aantal toe te wijzen emissierechten moet daarna worden aangepast vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de activiteiten van de installatie gedeeltelijk werden stopgezet. Wanneer deze installatie opnieuw een activiteitsniveau bereikt dat hoger is dan de drempelwaarden, dan moet het aantal toe te wijzen emissierechten gedeeltelijk of zelfs volledig worden hersteld afhankelijk van het activiteitsniveau van de installatie.

(39)

Waar van toepassing, werd rekening gehouden met de richtsnoeren betreffende de interpretatie van bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG.

(40)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Dit besluit stelt de voor de hele Unie geldende overgangsregeling vast voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG vanaf 2013.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Dit besluit is van toepassing op de kosteloze toewijzing van emissierechten krachtens hoofdstuk III (vaste installaties) van Richtlijn 2003/87/EG in handelsperioden vanaf 2013, met uitzondering van de overgangsregeling voor kosteloze toewijzing van emissierechten voor de modernisering van elektriciteitsopwekking krachtens artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG.

Artikel 3

Definities

In het kader van dit besluit zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „gevestigde installatie”: een installatie waarin een of meer in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten of een overeenkomstig artikel 24 van die richtlijn voor de eerste keer in de regeling van de Unie opgenomen activiteit worden uitgevoerd, die:

b)   „productbenchmark-subinstallatie”: de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de vervaardiging van een product waarvoor in bijlage I een benchmark is vastgesteld;

c)   „warmtebenchmark-subinstallatie”: de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie en/of de invoer uit een onder de EU-regeling vallende installatie of andere entiteit van meetbare warmte die:

binnen de grenzen van de installatie wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of

wordt uitgevoerd naar een niet onder de EU-regeling vallende installatie of andere entiteit, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking;

d)   „brandstofbenchmark-subinstallatie”: de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie door brandstofverbranding van niet-meetbare warmte die wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, met inbegrip van veiligheidsaffakkeling;

e)   „meetbare warmte”: een netto warmtestroom getransporteerd door identificeerbare pijpleidingen of leidingen met gebruik van een medium voor warmteoverdracht zoals, meer bepaald, stoom, hete lucht, water, olie, vloeibaar metaal en zouten, waarvoor een warmtemeter geïnstalleerd is of kan worden;

f)   „warmtemeter”: een warmtemeter in de zin van bijlage MI-004 van Richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) of enig ander apparaat voor het meten en registreren van de hoeveelheid geproduceerde warmte-energie op basis van debieten en temperaturen;

g)   „niet-meetbare warmte”: alle andere warmte dan meetbare warmte;

h)   „procesemissies-subinstallatie”: in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG opgenomen broeikasgasemissies, kooldioxide uitgezonderd, die voorkomen buiten de systeemgrenzen van een in bijlage I opgenomen productbenchmark, alsook kooldioxide-emissies die voorkomen buiten de systeemgrenzen van een in bijlage I opgenomen productbenchmark als gevolg van enige hierna genoemde activiteit en emissies die het gevolg zijn van de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof die ontstaat door de hierna genoemde activiteiten ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit, na aftrek van de emissies die gepaard zouden gaan met de verbranding van een hoeveelheid aardgas met dezelfde technisch bruikbare energie-inhoud als de verbrande onvolledig geoxideerde koolstof:

i)   „aanzienlijke capaciteitsuitbreiding”: een beduidende verhoging van de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie die aan alle volgende omschrijvingen voldoet:

j)   „aanzienlijke capaciteitsvermindering”: een of meer identificeerbare fysieke veranderingen die leiden tot een beduidende vermindering van de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit en het activiteitsniveau van een subinstallatie van dezelfde grootteorde als een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding;

k)   „aanzienlijke capaciteitswijziging”: een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding of een aanzienlijke capaciteitsvermindering;

l)   „toegevoegde capaciteit”: het verschil tussen de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie en de geïnstalleerde capaciteit van dezelfde subinstallatie na een aanzienlijke uitbreiding, bepaald op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maandelijkse productievolumen in de eerste zes maanden na de aanvang van de veranderde werking;

m)   „ingeboete capaciteit”: het verschil tussen de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie en de geïnstalleerde capaciteit van dezelfde subinstallatie na een aanzienlijke capaciteitsvermindering, bepaald op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maandelijkse productievolumen in de eerste zes maanden na de aanvang van de veranderde werking;

n)   „aanvang van de normale werking”: de geverifieerde en goedgekeurde eerste dag van een ononderbroken periode van 90 dagen of, wanneer de normale productiecyclus in de betrokken bedrijfstak niet in continue productie voorziet, de eerste dag van een periode van 90 dagen opgesplitst in bedrijfstakspecifieke productiecycli tijdens welke de installatie in werking is op ten minste 40 % van de capaciteit waarvoor de uitrusting is ontworpen, waar passend rekening houdend met de installatiespecifieke bedrijfsomstandigheden;

o)   „aanvang van de veranderde werking”: de geverifieerde en goedgekeurde eerste dag van een ononderbroken periode van 90 dagen of, wanneer de normale productiecyclus in de betrokken bedrijfstak niet in continue productie voorziet, de eerste dag van een periode van 90 dagen opgesplitst in bedrijfstakspecifieke productiecycli tijdens welke de veranderde subinstallatie in werking is op ten minste 40 % van de capaciteit waarvoor de uitrusting is ontworpen, waar passend rekening houdend met de subinstallatiespecifieke bedrijfsomstandigheden;

p)   „veiligheidsaffakkeling”: de verbranding van waakvlambrandstoffen en sterk wisselende hoeveelheden proces- of restgas in een aan atmosferische storingen onderhevige eenheid die om veiligheidsredenen uitdrukkelijk vereist is door de betreffende installatievergunningen;

q)   „privéhuishouden”: een wooneenheid waarin de personen individueel of in groep regelingen treffen om zich van meetbare warmte te voorzien;

r)   „verificateur”: een deskundige en onafhankelijke persoon of instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van en rapportage over het verificatieproces, in overeenstemming met de gedetailleerde eisen die door de lidstaat overeenkomstig bijlage V bij Richtlijn 2003/87/EG zijn vastgesteld;

s)   „redelijke mate van zekerheid”: een hoge maar niet absolute mate van zekerheid, vervat in een uitdrukkelijk verificatieadvies, ten aanzien van de vraag of de te verifiëren gegevens vrij zijn van beduidende onjuiste opgaven;

t)   „mate van zekerheid”: de mate waarin de verificateur er in de conclusies van zijn verificatie zeker van is dat is aangetoond dat de gegevens die voor een installatie zijn verstrekt, geen, respectievelijk wel, beduidende onjuiste opgaven bevatten;

u)   „beduidende onjuiste opgave”: een substantieel onjuiste opgave (omissie, verkeerde voorstelling of fout, met uitzondering van de toelaatbare onzekerheid) in de ingediende gegevens die, volgens de professionele opinie van de verificateur, gevolgen kan hebben voor het gebruik dat later door de bevoegde autoriteit van die gegevens wordt gemaakt voor de berekening van de toegewezen hoeveelheden emissierechten.

Artikel 4

Bevoegde autoriteit en afronding

1.   De lidstaten treffen de nodige administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de bevoegde autoriteit of autoriteiten conform artikel 18 van Richtlijn 2003/87/EG, ter uitvoering van dit besluit.

2.   Alle overeenkomstig dit besluit uitgevoerde berekeningen met betrekking tot een aantal emissierechten worden afgerond tot het eerstvolgende recht.

HOOFDSTUK II

GEVESTIGDE INSTALLATIES

Artikel 5

Identificatie van installaties

1.   Elke lidstaat identificeert alle installaties op zijn grondgebied die in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing krachtens artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG.

2.   Elke lidstaat identificeert eveneens alle warmteproducerende elektriciteitsopwekkers en kleine installaties die mogelijk van de regeling van de Unie zijn uitgesloten op basis van artikel 27 van Richtlijn 2003/87/EG.

Artikel 6

Opsplitsing in subinstallaties

1.   Voor de toepassing van dit besluit splitsen de lidstaten elke krachtens artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG voor de kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking komende installatie zoals vereist op in een of meer van de volgende subinstallaties:

a)

een productbenchmark-subinstallatie;

b)

een warmtebenchmark-subinstallatie;

c)

een brandstofbenchmark-subinstallatie;

d)

een procesemissies-subinstallatie.

Subinstallaties komen zo veel mogelijk overeen met fysieke delen van de installatie.

Voor warmtebenchmark-, brandstofbenchmark- en procesemissies-subinstallaties maken de lidstaten op basis van NACE- en Prodcom-codes een duidelijk onderscheid tussen processen die wél en processen die niet in dienst staan van een bedrijfstak of deeltak die geacht wordt te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zoals bepaald bij Besluit 2010/2/EU.

Wanneer een in de EU-regeling opgenomen installatie meetbare warmte heeft geproduceerd en geëxporteerd naar een niet in de EU-regeling opgenomen installatie of andere entiteit, gaan de lidstaten ervan uit dat het betrokken proces van de warmtebenchmark-subinstallatie voor deze warmte niet in dienst staat van een bedrijfstak of deeltak die geacht wordt te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zoals bepaald bij Besluit 2010/2/EU, tenzij ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat de verbruiker van de meetbare warmte behoort tot een bedrijfstak of deeltak die geacht wordt te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zoals bepaald bij Besluit 2010/2/EU.

2.   De som van de inputs, outputs en emissies van elke subinstallatie mag de inputs, outputs en totale emissies van de installatie niet overschrijden.

Artikel 7

Verzamelen van referentiegegevens

1.   Voor elke voor de kosteloze toewijzing van emissierechten krachtens artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG in aanmerking komende gevestigde installatie, met inbegrip van installaties die slechts nu en dan in werking zijn, met name installaties die op reserve of stand-by staan en installaties met een seizoenregeling, vragen de lidstaten, voor alle jaren van de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 of waar toepasselijk van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 dat de installatie in werking was, bij de exploitant alle relevante informatie en gegevens op voor elke in bijlage IV genoemde parameter.

2.   De lidstaten verzamelen de gegevens afzonderlijk per subinstallatie. Indien nodig kunnen de lidstaten de exploitant verzoeken om meer gegevens te verstrekken.

Wanneer 95 % van de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies van de warmtebenchmark-subinstallatie, van de brandstofbenchmark-subinstallatie of van de procesemissies-subinstallatie in dienst staat van bedrijfstakken of deeltakken die geacht worden te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als bepaald bij Besluit 2010/2/EU, of wanneer 95 % van de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies van de warmtebenchmark-subinstallatie, van de brandstofbenchmark-subinstallatie of van de procesemissies-subinstallatie in dienst staat van bedrijfstakken of deeltakken die niet geacht worden te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico, mogen de lidstaten de exploitant vrijstellen van het verstrekken van gegevens die nodig zijn om een onderscheid te maken op grond van het CO2-weglekrisico.

3.   De lidstaten verlangen van de exploitant dat hij de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van elke productbenchmark-subinstallatie meedeelt, die als volgt wordt bepaald:

a)

in principe is de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit gelijk aan het gemiddelde van de twee grootste maandproductievolumen tijdens de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008, waarbij wordt verondersteld dat de subinstallatie 720 uur per maand en twaalf maanden per jaar bij die belasting heeft gewerkt;

b)

als het niet mogelijk is om de aanvankelijke geïnstalleerde capaciteit te bepalen in overeenstemming met punt a), wordt een experimentele verificatie van de capaciteit van de subinstallatie uitgevoerd onder toezicht van een verificateur om te verzekeren dat de gebruikte parameters typisch zijn voor de betrokken bedrijfstak en dat de resultaten van de experimentele verificatie representatief zijn.

4.   Wanneer een subinstallatie tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2011 een aanzienlijke capaciteitswijziging heeft ondergaan, verlangen de lidstaten van de exploitant dat hij naast de overeenkomstig lid 3 bepaalde aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van die subinstallatie die gold tot de aanvang van de veranderde werking, ook mededeling doet van de toegevoegde of in voorkomend geval de ingeboete capaciteit, alsmede van de geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitswijziging, bepaald op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maandproductievolumen in de eerste zes maanden na de aanvang van de veranderde werking. Deze geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitswijziging wordt door de lidstaten als de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie aangemerkt bij de beoordeling van eventuele verdere aanzienlijke capaciteitswijzigingen.

5.   De lidstaten verzamelen, registreren en documenteren de gegevens op een wijze die de bevoegde instanties in staat stelt om deze op gepaste wijze aan te wenden.

De lidstaten mogen aan de exploitant het gebruik van een elektronisch sjabloon of een specifiek documentformaat voor de indiening van de gegevens opleggen. De lidstaten aanvaarden echter het gebruik door de exploitant van elk door de Commissie voor gegevensverzamelingsdoeleinden krachtens dit artikel gepubliceerd elektronisch sjabloon of documentformaat, tenzij het sjabloon of documentformaat van de lidstaat ten minste de invoer van dezelfde gegevens vereist.

6.   Inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies waarvoor enkel de gegevens van de gehele installatie beschikbaar zijn, worden evenredig omgeslagen over de relevante subinstallaties, als volgt:

a)

als verschillende producten na elkaar in dezelfde productielijn worden vervaardigd, worden de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies sequentieel toegekend op basis van de jaarlijkse gebruikstijd van elke subinstallatie;

b)

als het niet mogelijk is de inputs, outputs en daarmee overeenstemmende emissies toe te kennen zoals bepaald onder a), worden zij toegekend op basis van de massa of het volume van de afzonderlijke vervaardigde producten, van ramingen gebaseerd op de verhouding van de vrije reactie-enthalpie van de betrokken chemische reacties of van een andere geschikte, op een solide wetenschappelijke methodiek berustende verdeelsleutel.

7.   De lidstaten verlangen van de exploitanten dat zij volledige en consistente gegevens indienen en dat zij ervoor zorgen dat er geen overlappingen tussen de subinstallaties en geen dubbeltellingen zijn. De lidstaten zien er met name op toe dat exploitanten de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen en zo nauwkeurig mogelijke gegevens verstrekken om een redelijke mate van zekerheid ten aanzien van de integriteit van de gegevens mogelijk te maken.

Te dien einde zien de lidstaten erop toe dat elke exploitant ook een methodologieverslag indient waarin met name een beschrijving van de installatie, de toegepaste compilatiemethodologie, verschillende gegevensbronnen, de berekeningsstappen en, indien van toepassing, de gemaakte veronderstellingen en de toegepaste methodologie zijn opgenomen om emissies toe te wijzen aan de betrokken subinstallaties in overeenstemming met lid 6. De lidstaten mogen van de exploitant verlangen dat hij de nauwkeurigheid en volledigheid van de verstrekte gegevens aantoont.

8.   Bij ontbrekende gegevens verlangen de lidstaten van de exploitant dat hij het ontbreken van de gegevens verantwoordt.

De lidstaten verlangen van de exploitant dat hij de ontbrekende gegevens vóór of uiterlijk tijdens de verificatie door de verificateur aanvult op grond van voorzichtige schattingen, met name op basis van de beste industriële praktijken en recente wetenschappelijke en technische kennis.

Indien gegevens gedeeltelijk beschikbaar zijn, betekent een voorzichtige schatting dat de geëxtrapoleerde waarde niet meer bedraagt dan 90 % van de op basis van de beschikbare gegevens verkregen waarde.

Indien geen gegevens over meetbare warmtestromen voor de warmtebenchmark-subinstallaties beschikbaar zijn, kan een proxy-waarde worden berekend uit de overeenkomstige energie-input, vermenigvuldigd met het gemeten rendement van de warmteproductie zoals geverifieerd door een verificateur. Als deze rendementsgegevens niet beschikbaar zijn, wordt een standaardrendement van 70 % toegepast op de overeenkomstige energie-input voor de productie van meetbare warmte.

9.   Op verzoek stelt elke lidstaat de op basis van lid 1 tot en met 6 verzamelde gegevens ter beschikking van de Commissie.

Artikel 8

Verificatie

1.   Tijdens het verzamelproces van de gegevens overeenkomstig artikel 7, aanvaarden de lidstaten enkel gegevens die door een verificateur zijn geverifieerd en bevredigend zijn bevonden. Het verificatieproces heeft betrekking op het methodologierapport en de gerapporteerde parameters bedoeld in artikel 7 en bijlage IV. De verificatie heeft betrekking op de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en nauwkeurigheid van de door de exploitant verstrekte gegevens en resulteert in een verificatieadvies dat met een redelijke mate van zekerheid aangeeft of de overgelegde gegevens vrij zijn van beduidende onjuiste opgaven.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de verificateur onafhankelijk is van de exploitant, dat hij zijn activiteiten uitvoert op een correcte en objectieve professionele wijze en dat hij elk van de onderstaande punten begrijpt:

a)

de bepalingen van dit besluit, alsook alle relevante normen en richtsnoeren;

b)

de wet- en regelgevende en administratieve vereisten die van toepassing zijn op de geverifieerde activiteiten;

c)

de totstandkoming van alle informatie over elke parameter of emissiebron in de installatie, met name wat de verzameling, meting, berekening en rapportage van de gegevens betreft.

3.   De lidstaten zien erop toe dat, bovenop de vereisten van Beschikking 2007/589/EG, aan de volgende minimumvoorwaarden is voldaan:

a)

de verificateur heeft bij het plannen en uitvoeren van de verificatie de gepaste professionele scepsis aan de dag gelegd, in het besef dat er zich omstandigheden kunnen voordoen waardoor de overgelegde informatie en gegevens beduidende onjuiste opgaven bevatten;

b)

de verificateur heeft alleen gerapporteerde parameters gevalideerd die met een hoge mate van zekerheid zijn bepaald. Voor een hoge mate van zekerheid moet de exploitant aantonen dat:

i)

de gerapporteerde parameters geen inconsistenties bevatten;

ii)

de parameters zijn verzameld overeenkomstig de toepasselijke normen of richtsnoeren;

iii)

de desbetreffende documenten van de installatie volledig en consistent zijn.

c)

de verificateur heeft het verificatieproces aangevat met een strategische analyse van alle in de installatie verrichte relevante activiteiten en heeft een overzicht van alle activiteiten en hun belang voor de toewijzing;

d)

de verificateur heeft rekening gehouden met de informatie die is vervat in de broeikasgasemissievergunning of andere relevante milieuvergunningen, bijvoorbeeld de vergunning waarin Richtlijn 2008/1/EG voorziet, met name bij de beoordeling van de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van subinstallaties;

e)

de verificateur heeft de intrinsieke risico’s en controlerisico’s geanalyseerd die met de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de exploitant en met de toewijzingsparameters samenhangen en die zouden kunnen resulteren in beduidende onjuiste opgaven, en hij heeft aan de hand van deze risicoanalyse een verificatieplan opgesteld;

f)

de verificateur heeft indien nodig de locatie bezocht om de werking van de meet- en monitoringsystemen te inspecteren, zich bij de betrokkenen te informeren en voldoende informatie en bewijsmateriaal te verzamelen. Indien de verificateur een bezoek aan de locatie niet nodig heeft geacht, dient hij dit besluit ten aanzien van de bevoegde autoriteiten volledig te kunnen verantwoorden;

g)

de verificateur heeft het verificatieplan uitgevoerd door het verzamelen van gegevens in overeenstemming met de gedefinieerde steekproefmethoden, walkthrough-tests, toetsing van documenten, analytische procedures en procedures voor de toetsing van gegevens, met gebruikmaking van alle relevante aanvullende aanwijzingen waarop hij zijn verificatieadvies zal baseren;

h)

de verificateur heeft de exploitant verzocht eventueel ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken of ontbrekende delen van het controletraject aan te vullen, afwijkingen in parameters of de emissiegegevens te verklaren of berekeningen te herzien, dan wel de gerapporteerde gegevens bij te stellen;

i)

de verificateur heeft een intern verificatierapport voorbereid. Dit verificatierapport bevat het bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de strategische analyse, de risicoanalyse en het verificatieplan onverkort zijn uitgevoerd, en bevat voldoende informatie om daarop het verificatieadvies te baseren. Het interne verificatierapport moet ook een eventuele beoordeling van de audit door de bevoegde autoriteit of een accreditatie-instantie vergemakkelijken;

j)

de verificateur heeft beoordeeld of de gerapporteerde parameters beduidende onjuiste opgaven bevatten en of er sprake is van andere aandachtspunten die relevant zijn voor het verificatieadvies op basis van de bevindingen in het interne verificatierapport;

k)

de verificateur heeft de verificatiemethodiek, alsook zijn bevindingen en het verificatieadvies gepresenteerd in een aan de exploitant gericht verificatierapport, dat de exploitant samen met het methodologierapport en de gerapporteerde parameters bij de bevoegde autoriteit moet indienen.

4.   De lidstaten wijzen niet kosteloos emissierechten toe aan een installatie waarvan de gegevens niet door een verificateur werden geverifieerd en bevredigend werden bevonden.

De lidstaten mogen enkel besluiten kosteloos emissierechten toe te wijzen aan een installatie waarvan de relevante gegevens niet zijn geverifieerd en bevredigend zijn bevonden indien zij hebben vastgesteld dat de ontbrekende gegevens die tot de beoordeling van de verificateur hebben geleid, te wijten zijn aan uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden die ook met de grootst mogelijke voorzichtigheid niet konden worden vermeden en die aan de controle van de exploitant van de betrokken installatie ontsnappen, met name omstandigheden zoals natuurrampen, oorlog, oorlogsdreiging, terroristische daden, revolutie, opstanden, sabotage of vandalisme.

5.   Bij de verificatie zien de lidstaten er met name op toe dat er geen overlappingen tussen de subinstallaties en geen dubbeltellingen zijn.

Artikel 9

Historisch activiteitsniveau

1.   De lidstaten bepalen de historische activiteitsniveaus van elke gevestigde installatie voor de referentieperiode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008, of, indien deze hoger zijn, voor de referentieperiode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010, op basis van de overeenkomstig artikel 7 verzamelde gegevens.

2.   Onder productgerelateerd historisch activiteitsniveau wordt, voor elk product waarvoor een in bijlage I opgenomen productbenchmark werd vastgesteld, verstaan de mediane historische jaarproductie van dit product in de betrokken installatie tijdens de referentieperiode.

3.   Onder warmtegerelateerd historisch activiteitsniveau wordt verstaan de tijdens de referentieperiode plaatsgevonden hebbende mediane historische jaarproductie en/of jaarinvoer uit een onder de EU-regeling vallende installatie van meetbare warmte die binnen de grenzen van de installatie verbruikt werd voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of die wordt uitgevoerd naar een niet onder de EU-regeling vallende installatie of andere entiteit, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking, uitgedrukt in terajoule per jaar.

4.   Onder brandstofgerelateerd historisch activiteitsniveau wordt verstaan het mediane jaarlijkse historische brandstofverbruik voor de productie van niet-meetbare warmte die werd verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, met inbegrip van veiligheidsaffakkeling, tijdens de referentieperiode, uitgedrukt in terajoule per jaar.

5.   Voor de procesemissies die gepaard gaan met de vervaardiging van producten in de betrokken installatie tijdens de referentieperiode bedoeld in lid 1, wordt onder procesgerelateerd historisch activiteitsniveau verstaan de mediane historische jaaremissie, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent.

6.   Voor de bepaling van de mediane waarden bedoeld in de leden 1 tot en met 5, worden enkel kalenderjaren tijdens welke de installatie ten minste één dag in werking was, in aanmerking genomen.

Indien de installatie tijdens de betrokken referentieperiode gedurende minder dan twee kalenderjaren in bedrijf was, worden de historische activiteitsniveaus berekend op basis van de volgens de methode van artikel 7, lid 3, bepaalde aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van elke subinstallatie, vermenigvuldigd met de overeenkomstig artikel 18, lid 2, bepaalde relevante capaciteitsbenuttingsfactor.

7.   In afwijking van lid 2 bepalen de lidstaten het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor producten waarop de in bijlage III opgenomen productbenchmarks van toepassing zijn, op basis van de mediane jaarproductie in overeenstemming met de in die bijlage weergegeven formules.

8.   Gevestigde installaties die enkel nu en dan worden gebruikt, met inbegrip van met name installaties die in reserve of stand-by worden gehouden en installaties die werken met een seizoenregeling en die gedurende de referentieperiode in een gegeven kalenderjaar niet ten minste één dag in werking zijn geweest, worden bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde mediane waarden in aanmerking genomen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het is duidelijk aangetoond dat de installatie nu en dan wordt gebruikt, meer bepaald regelmatig in bedrijf is als stand-by- of reservecapaciteit of in verband met een seizoenregeling;

b)

de installatie beschikt over een broeikasgasemissievergunning en alle andere voor exploitatie van de installatie relevante vereiste vergunningen krachtens de nationale rechtsorde van de lidstaat;

c)

het is technisch mogelijk om de activiteiten op korte termijn op te starten en onderhoud wordt regelmatig uitgevoerd.

9.   Wanneer een gevestigde installatie een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding of aanzienlijke capaciteitsvermindering onderging tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2011, zijn de historische activiteitsniveaus van de betrokken installatie gelijk aan de som van de mediane waarden bepaald in overeenstemming met lid 1 zonder de aanzienlijke capaciteitswijziging en de historische activiteitsniveaus van de toegevoegde of ingeboete capaciteit.

De historische activiteitsniveaus van de toegevoegde of ingeboete capaciteit zijn gelijk aan het verschil tussen de overeenkomstig artikel 7, lid 3, bepaalde aanvankelijke geïnstalleerde capaciteit van elke subinstallatie die een aanzienlijke capaciteitswijziging onderging, welke capaciteit gold tot de aanvang van de veranderde werking, en de geïnstalleerde capaciteit na de aanzienlijke capaciteitswijziging, bepaald overeenkomstig artikel 7, lid 4, vermenigvuldigd met de gemiddelde historische capaciteitsbenutting van de betrokken installatie gedurende de jaren voorafgaand aan de aanvang van de veranderde werking.

Artikel 10

Toewijzing op niveau van de installatie

1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 7 verzamelde gegevens berekenen de lidstaten overeenkomstig de leden 2 tot en met 8 voor ieder jaar het aantal emissierechten dat met ingang van 2013 kosteloos wordt toegewezen aan elke gevestigde installatie op hun grondgebied.

2.   Voor deze berekening bepalen de lidstaten eerst als volgt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten per subinstallatie afzonderlijk:

a)

voor elke productbenchmark-subinstallatie stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van deze productbenchmark zoals vermeld in bijlage I, vermenigvuldigd met het relevante productgerelateerde historische activiteitsniveau;

b)

voor:

i)

de warmtebenchmark-subinstallatie stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van de warmtebenchmark voor meetbare warmte zoals vermeld in bijlage I, vermenigvuldigd met de warmtegerelateerde historische activiteitsniveaus voor het verbruik van meetbare warmte;

ii)

de brandstofbenchmark-subinstallatie stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van de brandstofbenchmark zoals vermeld in bijlage I, vermenigvuldigd met het brandstofgerelateerde activiteitsniveau voor de verbruikte brandstof;

iii)

de procesemissies-subinstallatie stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met het procesgerelateerde historische activiteitsniveau, vermenigvuldigd met 0,9700.

3.   Voor zover meetbare warmte naar privéhuishoudens wordt uitgevoerd en het overeenkomstig lid 2, onder b), i), bepaalde voorlopige jaarlijkse aantal emissierechten voor 2013 kleiner is dan de mediane historische jaaremissie verbonden aan de productie van de meetbare warmte die de betrokken subinstallatie in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 naar privéhuishoudens heeft uitgevoerd, wordt het voorlopige jaarlijkse aantal emissierechten voor 2013 met het betrokken verschil aangepast. In elk van de jaren 2014 tot en met 2020 wordt het overeenkomstig lid 2, onder b), i), bepaalde voorlopige jaarlijkse aantal emissierechten aangepast voor zover dat aantal voor dat jaar kleiner is dan een bepaald percentage van de genoemde mediane historische jaaremissie. Dat percentage bedraagt 90 % in 2014 en neemt elk jaar met 10 procentpunten af.

4.   Voor de uitvoering van artikel 10 bis, lid 11, van Richtlijn 2003/87/EG worden de in bijlage VI vastgestelde factoren toegepast op het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten bepaald per subinstallatie krachtens lid 2 van dit artikel voor het betrokken jaar waarin de processen in deze subinstallatie in dienst staan van bedrijfstakken en deeltakken die niet worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als bepaald in Besluit 2010/2/EU.

Indien de processen in deze subinstallaties in dienst staan van bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als bepaald in Besluit 2010/2/EU, is de factor die voor de jaren 2013 en 2014 moet worden toegepast gelijk aan 1. De bedrijfstakken of deeltakken waarvoor de factor voor de jaren 2015 tot 2020 gelijk is aan 1, worden bepaald in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 13, van Richtlijn 2003/87/EG.

5.   Indien ten minste 95 % van het historische activiteitsniveau van de warmtebenchmark-subinstallatie, van de brandstofbenchmark-subinstallatie of van de procesemissies-subinstallatie in dienst staat van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als bepaald in Besluit 2010/2/EU, dan wordt de subinstallatie als geheel geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico.

Indien ten minste 95 % van het historische activiteitsniveau van de warmtebenchmark-subinstallatie, van de brandstofbenchmark-subinstallatie of van de procesemissies-subinstallatie in dienst staat van bedrijfstakken of deeltakken die niet worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als bepaald in Besluit 2010/2/EU, dan wordt de subinstallatie als geheel niet geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico.

6.   Het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor subinstallaties die meetbare warmte hebben ontvangen van subinstallaties die producten vervaardigen vallend onder de salpeterzuurbenchmarks bedoeld in bijlage I, wordt verminderd met het jaarlijkse historische verbruik van die warmte tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1, vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark voor deze meetbare warmte bedoeld in bijlage I.

7.   De voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke installatie is gelijk aan de som van alle voorlopige jaarlijkse aantallen kosteloos toegewezen emissierechten van de subinstallaties berekend in overeenstemming met de leden 2, 3, 4, 5 en 6.

Als een installatie subinstallaties omvat die pulp (kortvezelige kraftpulp, langvezelige kraftpulp, thermomechanische pulp en mechanische pulp, sulfietpulp of andere niet onder een productbenchmark vallende pulp) produceren en meetbare warmte uitvoeren naar andere daarmee technisch verbonden subinstallaties, wordt, ongeacht de voorlopige jaarlijkse aantallen emissierechten die kosteloos aan andere subinstallaties van de betrokken installatie worden toegewezen, als voorlopige totale hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten, alleen het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten in aanmerking genomen dat betrekking heeft op de door deze subinstallatie geproduceerde pulpproducten die in de handel worden gebracht en die niet in dezelfde installatie of in andere daarmee technisch verbonden installaties tot papier worden verwerkt.

8.   Bij de bepaling van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten per installatie, zien de lidstaten erop toe dat emissies geen tweemaal worden geteld en dat er geen negatieve hoeveelheden worden toegewezen. Met name als een tussenproduct dat volgens de definities van de respectieve systeemgrenzen weergegeven in bijlage I onder een productbenchmark valt, door een installatie wordt ingevoerd, mogen emissies niet tweemaal worden geteld voor de vaststelling van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor beide betrokken installaties.

9.   De definitieve totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke gevestigde installatie, behalve voor installaties die vallen onder artikel 10 bis, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG, is gelijk aan de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke installatie zoals bepaald overeenkomstig lid 7, vermenigvuldigd met de transsectorale correctiefactor als bepaald overeenkomstig artikel 15, lid 3.

Voor installaties die vallen onder artikel 10 bis, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG en die in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing van emissierechten, is de definitieve totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten gelijk aan de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten per installatie zoal bepaald overeenkomstig lid 7, jaarlijks aangepast met de in artikel 10 bis, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde lineaire factor, waarbij de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die voor 2013 kosteloos aan de betrokken installatie is toegewezen, als uitgangspunt wordt genomen.

Artikel 11

Toewijzing met betrekking tot stoomkraken

Bij wijze van afwijking van artikel 10, lid 2, onder a), is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een productbenchmark-subinstallatie met betrekking tot de productie van hoogwaardige chemicaliën (hierna „HVC’s” genoemd) gelijk aan de waarde van de productbenchmark voor stoomkraken bedoeld in bijlage I, vermenigvuldigd met het historische activiteitsniveau als bepaald overeenkomstig bijlage III en vermenigvuldigd met het quotiënt van de totale directe emissies met inbegrip van emissies van netto ingevoerde warmte tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent, en de som van deze totale directe emissies en de relevante indirecte emissies tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1, berekend overeenkomstig artikel 14, lid 2. Bij het resultaat van deze berekening wordt 1,78 t kooldioxide per ton waterstof, vermenigvuldigd met de mediane historische productie van waterstof uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton waterstof, 0,24 t kooldioxide per ton ethyleen, vermenigvuldigd met de mediane historische productie van ethyleen uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton ethyleen, en 0,16 t kooldioxide per ton HVC, vermenigvuldigd met de mediane historische productie van andere HVC’s dan waterstof en ethyleen uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton HVC’s, opgeteld.

Artikel 12

Toewijzing met betrekking tot monomeer vinylchloride

Bij wijze van afwijking van artikel 10, lid 2, onder a), is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een subinstallatie met betrekking tot de productie van monomeer vinylchloride (hierna „VCM”) gelijk aan de waarde van de VCM-benchmark vermenigvuldigd met het historische activiteitsniveau voor de VCM-productie, uitgedrukt in ton, en vermenigvuldigd met het quotiënt van de directe emissies voor de productie van VCM met inbegrip van emissies van netto ingevoerde warmte tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1, berekend overeenkomstig artikel 14, lid 2, en uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent, en de som van deze directe emissies en de waterstofgerelateerde emissies voor de productie van VCM tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent, berekend op basis van het historische verbruik van warmte afkomstig van de verbranding van waterstof uitgedrukt in terajoule (TJ), vermenigvuldigd met 56,1 t kooldioxide per terajoule.

Artikel 13

Warmtestromen tussen installaties

Als een productbenchmark-subinstallatie meetbare warmte omvat die wordt ingevoerd uit een niet in de EU-regeling opgenomen installatie of andere entiteit, wordt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor de betrokken productbenchmark-subinstallatie zoals bepaald overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder a), verminderd met de historische hoeveelheid warmte in het betrokken jaar ingevoerd uit niet in de EU-regeling opgenomen installaties of andere entiteiten, vermenigvuldigd met de in bijlage I vastgestelde waarde van de warmtebenchmark voor meetbare warmte.

Artikel 14

Uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit

1.   Voor elke in bijlage I vermelde productbenchmark-subinstallatie waarvoor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit in aanmerking wordt genomen, is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten gelijk aan de waarde van de relevante productbenchmark als vastgesteld in bijlage I, vermenigvuldigd met het productgerelateerde historische activiteitsniveau en vermenigvuldigd met het quotiënt van de totale directe emissies met inbegrip van de emissies van de netto ingevoerde warmte tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent, en de som van deze totale directe emissies en de relevante indirecte emissies tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1.

2.   Voor de berekening overeenkomstig lid 1 zijn de relevante indirecte emissies tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1, uitgedrukt in ton kooldioxide, gelijk aan het relevante elektriciteitsverbruik voor de productie van het betrokken product, als omschreven in de definitie van de in bijlage I vermelde processen en emissies en uitgedrukt in megawattuur, vermenigvuldigd met 0,465 t kooldioxide per megawattuur.

Voor de berekening overeenkomstig lid 1 zijn de emissies van de netto ingevoerde warmte gelijk aan de hoeveelheid meetbare warmte die tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 9, lid 1, voor de vervaardiging van het betrokken product werd ingevoerd uit in de EU-regeling opgenomen installaties, vermenigvuldigd met de waarde van de in bijlage I vermelde warmtebenchmark.

HOOFDSTUK III

TOEWIJZINGSBESLUITEN

Artikel 15

Nationale uitvoeringsbepalingen

1.   Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG dienen de lidstaten tegen 30 september 2011 bij de Commissie een lijst in van onder Richtlijn 2003/87/EG vallende installaties op hun grondgebied, met inbegrip van overeenkomstig artikel 5 geïdentificeerde installaties; zij maken daartoe gebruik van een door de Commissie verstrekt elektronisch sjabloon.

2.   De in lid 1 bedoelde lijst bevat voor elke gevestigde installatie de volgende gegevens:

a)

een identificatie van de installatie en haar grenzen, met gebruikmaking van de identificatiecode van de installatie in het CITL;

b)

een identificatie van elke subinstallatie van de installatie;

c)

voor elke productbenchmark-subinstallatie, de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit en de jaarlijkse productievolumen van het betrokken product in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008;

d)

voor elke installatie en subinstallatie, informatie over het al dan niet behoren tot een bedrijfstak of deeltak die geacht wordt te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als bepaald in Besluit 2010/2/EU;

e)

voor elke subinstallatie, het voorlopige aantal kosteloos toegewezen emissierechten tijdens de periode van 2013 tot 2020 als bepaald in overeenstemming met artikel 10, lid 2;

f)

naast punt d), voor subinstallaties die niet in dienst staan van een bedrijfstak of deeltak die wordt geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als bepaald in Besluit 2010/2/EU, het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten tijdens de periode van 2013 tot 2020, met gelijke hoeveelheden afnemend van 80 % van de hoeveelheid in 2013 tot 30 % in 2020, als bepaald in overeenstemming met artikel 10, lid 4;

g)

voor elke installatie de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheden kosteloos toegewezen emissierechten tijdens de periode van 2013 tot 2020 als bepaald overeenkomstig artikel 10, lid 6.

De lijst identificeert ook alle warmteproducerende elektriciteitsopwekkers en kleine installaties die kunnen worden uitgesloten krachtens artikel 27 van Richtlijn 2003/87/EG.

3.   Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde lijst beoordeelt de Commissie de opneming van elke installatie in de lijst en de overeenkomstige voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheden kosteloos toegewezen emissierechten.

Na de kennisgeving door alle lidstaten van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheden kosteloos toegewezen emissierechten over de periode 2013 tot 2020, bepaalt de Commissie de in artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde uniforme transsectorale correctiefactor. Deze correctiefactor wordt bepaald door vergelijking van de som van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheden kosteloos aan andere installaties dan elektriciteitsopwekkers toegewezen emissierechten per jaar tijdens de periode van 2013 tot 2020 zonder toepassing van de factoren bedoeld in bijlage VI, met de jaarlijkse hoeveelheid rechten die wordt berekend aan de hand van artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG voor andere installaties dan elektriciteitsopwekkers of nieuwkomers, waarbij rekening wordt gehouden met het relevante aandeel van de jaarlijkse totale hoeveelheid voor de hele Unie als bepaald overeenkomstig artikel 9 van die richtlijn, en de relevante hoeveelheid emissies die enkel vanaf 2013 in de EU-regeling zijn opgenomen.

4.   Als de Commissie de opneming van de installatie in de lijst, met inbegrip van de overeenkomstige voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor deze installatie, niet verwerpt, gaat de betrokken lidstaat over tot de bepaling van de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten per jaar tijdens de periode 2013 tot 2020 overeenkomstig artikel 10, lid 9.

5.   Na de bepaling van de definitieve jaarlijkse hoeveelheid voor alle gevestigde installaties op hun grondgebied dienen de lidstaten bij de Commissie een lijst in van de definitieve jaarlijkse hoeveelheden kosteloos toegewezen emissierechten over de periode 2013 tot 2020, als bepaald overeenkomstig artikel 10, lid 9.

Artikel 16

Veranderingen inzake blootstelling aan CO2-weglekrisico

Binnen drie maanden na de vaststelling van de lijst bedoeld in artikel 10 bis, lid 13, van Richtlijn 2003/87/EG voor de jaren 2015 tot 2020 of de vaststelling van een eventuele aanvulling van de lijst overeenkomstig Besluit 2010/2/EU voor de jaren 2013 en 2014, herziet elke lidstaat de in artikel 15, lid 1, bedoelde lijst en geeft daarbij duidelijk de wijzigingen in de vermeende blootstelling aan het CO2-weglekrisico van installaties en subinstallaties en, waar toepasselijk, de overeenkomstige voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen rechten aan, en dient deze lijst in bij de Commissie.

HOOFDSTUK IV

NIEUWKOMERS EN SLUITINGEN

Artikel 17

Aanvraag voor kosteloze toewijzing

1.   Wanneer een nieuwkomer een aanvraag indient, bepalen de lidstaten op basis van de onderhavige regels de hoeveelheid emissierechten die kosteloos wordt toegewezen vanaf de aanvang van de normale werking van de betrokken installatie en nadat haar aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit is bepaald.

2.   De lidstaten aanvaarden alleen aanvragen die bij de bevoegde autoriteit worden ingediend binnen een termijn van een jaar na de aanvang van de normale werking van de betrokken installatie of subinstallatie.

3.   De lidstaten splitsen de betrokken installatie op in subinstallaties overeenkomstig artikel 6 en verlangen van de exploitant dat hij samen met de in lid 1 bedoelde aanvraag alle relevante informatie en gegevens met betrekking tot elke in bijlage V opgenomen parameter per subinstallatie indient bij de bevoegde autoriteit. Zo nodig kunnen de lidstaten van de exploitant verlangen dat hij meer uitgesplitste gegevens verstrekt.

4.   Voor installaties bedoeld in artikel 3, onder h), van Richtlijn 2003/87/EG, met uitzondering van installaties die na 30 juni 2011 een aanzienlijke uitbreiding hebben ondergaan, verlangen de lidstaten van de exploitant dat hij voor elke subinstallatie de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit bepaalt overeenkomstig de in artikel 7, lid 3, uiteengezette methodiek, waarbij de ononderbroken periode van 90 dagen waarop de vaststelling van de aanvang van de normale werking is gebaseerd, als maatstaf wordt gebruikt. De lidstaten keuren deze aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van elke subinstallatie goed alvorens zij de toewijzing aan de installatie berekenen.

5.   Om te garanderen dat betrouwbare en correcte gegevens worden verstrekt, aanvaarden de lidstaten overeenkomstig dit artikel verstrekte gegevens alleen als zij door een verificateur zijn geverifieerd en bevredigend zijn bevonden in overeenstemming met de in artikel 8 uiteengezette vereisten.

Artikel 18

Activiteitsniveaus

1.   Voor de in artikel 3, onder h), van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde installaties, met uitzondering van installaties die na 30 juni 2011 een aanzienlijke uitbreiding hebben ondergaan, bepalen de lidstaten de activiteitsniveaus van elke installatie als volgt:

a)

het productgerelateerde activiteitsniveau voor elk product waarvoor in bijlage I een productbenchmark is vastgesteld, is gelijk aan de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de betrokken installatie voor de vervaardiging van dit product, vermenigvuldigd met de standaardcapaciteitsbenuttingsfactor;

b)

het warmtegerelateerd activiteitsniveau is gelijk aan de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit voor de invoer uit onder de EU-regeling vallende installaties en/of voor de productie van meetbare warmte die binnen de grenzen van de installatie wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling of die wordt uitgevoerd naar een niet onder de EU-regeling vallende installatie of andere entiteit, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking, vermenigvuldigd met de relevante capaciteitsbenuttingsfactor;

c)

het brandstofgerelateerd activiteitsniveau is gelijk aan de aanvankelijk geïnstalleerde brandstofverbruikscapaciteit van de betrokken installatie voor de productie van niet-meetbare warmte die wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, met inbegrip van veiligheidsaffakkeling, vermenigvuldigd met de relevante capaciteitsbenuttingsfactor;

d)

het procesemissiesgerelateerd activiteitsniveau is gelijk aan de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit voor het genereren van procesemissies van de proceseenheid, vermenigvuldigd met de relevante capaciteitsbenuttingsfactor.

2.   De standaardcapaciteitsbenuttingsfactor bedoeld in lid 1, onder a), wordt door de Commissie bepaald en bekendgemaakt op basis van de door de lidstaten in overeenstemming met artikel 7 verzamelde gegevens. Voor elke in bijlage I vastgesteld productbenchmark is deze factor gelijk aan het 80-percentiel van de gemiddelde jaarlijkse capaciteitsbenuttingsfactoren van alle installaties die het betrokken product vervaardigen. De gemiddelde jaarlijkse capaciteitsbenuttingsfactor van elke installatie die het betrokken product vervaardigt, is gelijk aan de gemiddelde jaarlijkse productie over de periode 2005-2008, gedeeld door de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit.

De relevante capaciteitsbenuttingsfactor bedoeld in lid 1, onder b) tot en met d), wordt door de lidstaten bepaald op basis van naar behoren gestaafde en onafhankelijk geverifieerde informatie over de beoogde normale werking, het onderhoud, de courante productiecyclus, energiezuinige technieken en karakteristieke capaciteitsbenuttingsgraad in de betrokken bedrijfstak, getoetst aan bedrijfstakspecifieke informatie.

Bij de bepaling van de relevante capaciteitsbenuttingsfactor bedoeld in lid 1, onder d), overeenkomstig de voorgaande zin, houden de lidstaten ook rekening met naar behoren gestaafde en onafhankelijk geverifieerde informatie over de emissie-intensiteit van de input en broeikasgasefficiënte technieken.

3.   Voor installaties die na 30 juni 2011 een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding hebben ondergaan, bepalen de lidstaten overeenkomstig lid 1 enkel de activiteitsniveaus voor de toegevoegde capaciteit van de subinstallaties waarop de aanzienlijke capaciteitsuitbreiding betrekking heeft.

Voor installaties die na 30 juni 2011 een aanzienlijke capaciteitsvermindering hebben ondergaan, bepalen de lidstaten overeenkomstig lid 1 enkel de activiteitsniveaus voor de ingeboete capaciteit van de subinstallaties waarop de aanzienlijke capaciteitsvermindering betrekking heeft.

Artikel 19

Toewijzing aan nieuwkomers

1.   Met uitzondering van de toewijzing aan de installaties bedoeld in artikel 3, onder h), derde streepje, van Richtlijn 2003/87/EG, berekenen de lidstaten voor de toewijzing van emissierechten aan nieuwkomers het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten vanaf de aanvang van de normale werking van de installatie voor elke subinstallatie afzonderlijk, als volgt:

a)

voor elke productbenchmark-subinstallatie is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar gelijk aan de waarde van die productbenchmark, vermenigvuldigd met het productgerelateerde activiteitsniveau;

b)

voor elke warmtebenchmark-subinstallatie is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten gelijk aan de waarde van de warmtebenchmark voor deze meetbare warmte zoals vermeld in bijlage I, vermenigvuldigd met het warmtegerelateerde activiteitsniveau;

c)

voor elke brandstofbenchmark-subinstallatie is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten gelijk aan de waarde van de brandstofbenchmark zoals vermeld in bijlage I, vermenigvuldigd met het brandstofgerelateerde activiteitsniveau;

d)

voor elke procesemissies-subinstallatie is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar gelijk aan het procesgerelateerde activiteitsniveau, vermenigvuldigd met 0,9700.

Artikel 10, leden 4 tot en met 6 en leden 8, 11, 12, 13 en 14, is van overeenkomstige toepassing voor de berekening van het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten.

2.   Voor onafhankelijk geverifieerde emissies van de nieuwkomer die aan de aanvang van de normale werking voorafgingen, worden extra rechten toegewezen op basis van de historische emissies, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent.

3.   De voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten is gelijk aan de som van de voorlopige jaarlijkse hoeveelheden kosteloos toegewezen emissierechten van alle subinstallaties, berekend in overeenstemming met lid 1, en de in lid 2 bedoelde extra emissierechten. Artikel 10, lid 7, tweede zin, is van toepassing.

4.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten. Emissierechten uit de krachtens artikel 10 bis, lid 7, van Richtlijn 2003/87/EG ingestelde reserve voor nieuwkomers worden toegewezen op basis van het principe „wie het eerst komt het eerst maalt” met betrekking tot de datum van ontvangst van de kennisgeving.

De Commissie kan de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die kosteloos aan de betrokken installatie wordt toegewezen, verwerpen. Indien de Commissie deze voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten niet verwerpt, gaat de betrokken lidstaat over tot de bepaling van de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten.

5.   De definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten is gelijk aan de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten per installatie zoals bepaald overeenkomstig lid 3, jaarlijks aangepast met de lineaire verminderingsfactor als bedoeld in artikel 10 bis, lid 7, van Richtlijn 2003/87/EG, waarbij de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die voor 2013 kosteloos aan de betrokken installatie is toegewezen, als uitgangspunt wordt genomen.

6.   Als de helft van de krachtens artikel 10 bis, lid 7, van Richtlijn 2003/87/EG voor nieuwkomers gereserveerde hoeveelheid rechten, ongeacht de krachtens artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG beschikbare hoeveelheid rechten, aan nieuwkomers is verleend of tot 2020 zal worden verleend, beoordeelt de Commissie of een wachtrijsysteem moet worden ingesteld om te verzekeren dat de reserve op een eerlijke manier wordt beheerd.

Artikel 20

Toewijzing als nieuwkomer na een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding

1.   Als een installatie na 30 juni 2011 een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding heeft ondergaan, bepalen de lidstaten op aanvraag van de exploitant en onverminderd de toewijzing aan een installatie krachtens artikel 10, het aantal kosteloos toe te wijzen emissierechten op basis van de in artikel 19 vastgestelde methodologie, enkel voor wat de uitbreiding betreft.

2.   De lidstaten verlangen van de exploitant dat hij, ter ondersteuning van een eventueel toewijzingsbesluit, samen met de aanvraag het bewijs overlegt dat aan de criteria voor een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding wordt voldaan en dat hij de in artikel 17, lid 3, bedoelde informatie verstrekt. De lidstaten verlangen met name van de exploitant dat hij kennis geeft van de toegevoegde capaciteit en van de geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitsuitbreiding, zoals door een verificateur geverifieerd en bevredigend bevonden overeenkomstig de eisen van artikel 8. Deze geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitsuitbreiding wordt door de lidstaten als de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie aangemerkt bij de beoordeling van eventuele latere aanzienlijke capaciteitswijzigingen.

Artikel 21

Aanzienlijke capaciteitsvermindering

1.   Als een installatie na 30 juni 2011 een aanzienlijke capaciteitsvermindering heeft ondergaan, bepalen de lidstaten, voor wat deze vermindering betreft, met hoeveel het aantal kosteloos toe te wijzen emissierechten wordt verminderd. Daartoe verlangen de lidstaten van de exploitant dat hij mededeling doet van de ingeboete capaciteit en van de geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitsvermindering, zoals door een verificateur geverifieerd en bevredigend bevonden overeenkomstig de eisen van artikel 8. Deze geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitsvermindering wordt door de lidstaten als de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie aangemerkt bij de beoordeling van eventuele latere aanzienlijke capaciteitswijzigingen.

2.   De lidstaten verminderen het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor elke subinstallatie met het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor de betrokken subinstallatie zoals berekend overeenkomstig artikel 19, lid 1, in de met de aanzienlijke capaciteitsvermindering overeenstemmende mate.

De lidstaten bepalen vervolgens de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid voor de betrokken installatie overeenkomstig de methodiek die ter bepaling van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid vóór de aanzienlijke capaciteitsvermindering wordt gebruikt, en de definitieve totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die kosteloos aan de betrokken installatie wordt toegewezen overeenkomstig artikel 10, lid 9.

3.   De toewijzing aan de installatie wordt dienovereenkomstig aangepast vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de capaciteitsvermindering plaatsvond, of vanaf 2013 indien de aanzienlijke capaciteitsvermindering plaatsvond vóór 1 januari 2013.

Artikel 22

Stopzetting van de activiteiten van een installatie

1.   Een installatie wordt geacht haar activiteiten te hebben stopgezet als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de geldigheidsduur van de broeikasgasemissievergunning, de overeenkomstig Richtlijn 2008/1/EG verleende vergunning of een andere relevante milieuvergunning is verlopen;

b)

de onder punt a) bedoelde vergunningen zijn ingetrokken;

c)

de werking van de installatie is technisch onmogelijk;

d)

de installatie is niet in bedrijf maar was dit wel in het verleden, en het is technisch onmogelijk om ze opnieuw op te starten;

e)

de installatie is niet in bedrijf maar was dit wel in het verleden, en de exploitant kan niet aantonen dat de installatie binnen zes maanden na de stopzetting van de activiteiten zal worden heropgestart. De lidstaten kunnen deze termijn verlengen tot ten hoogste 18 maanden indien de exploitant kan aantonen dat de installatie niet binnen 6 maanden kan worden heropgestart als gevolg van uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden die ook met de grootste voorzichtigheid niet konden worden vermeden en die aan de controle van de exploitant van de betrokken installatie ontsnappen, met name omstandigheden zoals natuurrampen, oorlog, oorlogsdreiging, terroristische daden, revolutie, opstanden, sabotage of vandalisme.

2.   Lid 1, onder e), is niet van toepassing op installaties die op reserve of stand-by worden gehouden en installaties die worden geëxploiteerd in een seizoenregeling als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de exploitant beschikt over een broeikasgasemissievergunning en alle andere relevante vergunningen;

b)

het is technisch mogelijk om de activiteiten op te starten zonder materiële wijzigingen aan te brengen aan de installatie;

c)

regelmatig onderhoud wordt uitgevoerd.

3.   Als de activiteiten van een installatie zijn stopgezet, verleent de betrokken lidstaat aan deze installatie geen emissierechten vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de activiteiten werden stopgezet.

4.   De lidstaten mogen de verlening van emissierechten aan in lid 1, onder e), bedoelde installaties opschorten zolang het niet vaststaat dat de activiteiten van de installatie opnieuw opgestart zullen worden.

Artikel 23

Gedeeltelijke stopzetting van activiteiten van een installatie

1.   De activiteiten van een installatie worden geacht gedeeltelijk te zijn stopgezet indien het activiteitsniveau van een subinstallatie die ten minste 30 % van de definitieve jaarlijkse hoeveelheid aan de installatie kosteloos toegewezen emissierechten of meer dan 50 000 toegewezen emissierechten bijdraagt, in een gegeven kalenderjaar wordt verminderd met ten minste 50 % van het activiteitsniveau dat is gebruikt voor de berekening van de toewijzing aan de subinstallatie overeenkomstig artikel 9 of, in voorkomend geval, artikel 18 (hierna „het aanvankelijke activiteitsniveau”).

2.   De toewijzing van emissierechten aan een installatie met gedeeltelijk stopgezette activiteiten wordt als volgt aangepast vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de activiteiten gedeeltelijk werden stopgezet, dan wel vanaf 2013 indien de gedeeltelijke stopzetting plaatsvond vóór 1 januari 2013:

 

Indien het activiteitsniveau van de in lid 1 bedoelde subinstallatie vermindert met 50 % tot 75 % vergeleken met het aanvankelijke activiteitsniveau, dan ontvangt de subinstallatie slechts de helft van de aanvankelijk toegewezen rechten.

 

Indien het activiteitsniveau van de in lid 1 bedoelde subinstallatie vermindert met 75 % tot 90 % vergeleken met het aanvankelijke activiteitsniveau, dan ontvangt de subinstallatie slechts 25 % van de aanvankelijk toegewezen rechten.

 

Indien het activiteitsniveau van de in lid 1 bedoelde subinstallatie vermindert met 90 % of meer vergeleken met het aanvankelijke activiteitsniveau, dan ontvangt de subinstallatie geen kosteloos toegewezen rechten.

3.   Indien het activiteitsniveau van de in lid 1 bedoelde subinstallatie een niveau bereikt van meer dan 50 % vergeleken met het aanvankelijke activiteitsniveau, dan ontvangt de subinstallatie waarvan de activiteiten gedeeltelijk werden stopgezet, de aanvankelijk toegewezen rechten vanaf het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de activiteiten de drempel van 50 % overschrijden.

4.   Als het activiteitsniveau van de in lid 1 bedoelde subinstallatie een activiteitsniveau bereikt van meer dan 25 % vergeleken met het aanvankelijke activiteitsniveau, dan ontvangt de installatie die gedeeltelijk werd stilgelegd de helft van de aanvankelijk toegewezen rechten vanaf het jaar volgend op het jaar waarin het activiteitsniveau de drempel van 25 % overschrijdt.

Artikel 24

Veranderingen inzake de exploitatie van een installatie

1.   De lidstaten zien erop toe dat alle relevante informatie over geplande of effectieve veranderingen van de capaciteit, het activiteitsniveau en de werking van een installatie door de exploitant vóór 31 december van elk jaar bij de bevoegde autoriteit wordt ingediend.

2.   Indien een verandering is opgetreden van de capaciteit, het activiteitsniveau of de werking van een installatie die een invloed heeft op de toewijzing van de installatie, dienen de lidstaten, met gebruikmaking van een door de Commissie verstrekt elektronisch sjabloon, alle relevante informatie, met inbegrip van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor de betrokken installatie zoals bepaald overeenkomstig dit besluit, bij de Commissie in alvorens zij de definitieve totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten vaststellen. De Commissie kan de herziene voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor de betrokken installatie verwerpen.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALING

Artikel 25

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie

Connie HEDEGAARD

Lid van de Commissie


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.

(3)  PB L 229 van 31.8.2007, blz. 1.

(4)  PB L 1 van 5.1.2010, blz. 10.

(5)  PB L 135 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE I

PRODUCTBENCHMARKS

1.   Bepaling van productbenchmarks en systeemgrenzen zonder aandacht voor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit

Productbenchmark

Bepaling van de betrokken producten

Bepaling van de betrokken processen en emissies (systeemgrenzen)

Blootstelling aan CO2-weglekrisico zoals bepaald bij Besluit 2010/2/EU voor 2013 en 2014

Benchmarkwaarde

(emissierechten/t)

Cokes

Cokes van cokesovens (verkregen door verkoling van cokeskool bij hoge temperaturen) of cokes van gasbedrijven (als bijproduct van gasfabrieken), uitgedrukt in ton droge cokes. Bruinkoolcokes vallen niet onder deze benchmark.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de cokesovens, verbranding van H2S/NH3, voorverwarming (ontdooiing) van steenkool, extractie van cokesgas, ontzwaveleenheid, distillatie-eenheid, stoomgeneratorinstallatie, drukregelaar in batterijen, biologische waterbehandeling, diverse verwarming van bijproducten en waterstofscheider van de proceseenheden zijn inbegrepen. De reiniging van cokesovengas is inbegrepen.

ja

0,286

Gesinterd erts

Geagglomereerde ijzerhoudende producten met fijne ijzerertsdeeltjes, vloeimiddelen en ijzerhoudende recyclingmaterialen met de vereiste chemische en fysische eigenschappen, zoals basiciteit, mechanische sterkte en doorlaatbaarheid, om ijzer en de nodige vloeimiddelen in procedés voor ijzerertsreductie te bezorgen.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de sinterfabriek, voorbereidingseenheden voor grondstoffen, warmescreeningeenheid, koeleenheid voor sinters, koudescreeningeenheid en stoomgeneratorinstallatie van de proceseenheden, zijn inbegrepen.

ja

0,171

Vloeibaar ruwijzer

Met koolstof verzadigd vloeibaar ijzer voor verdere verwerking.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de hoogoven, behandelingseenheden voor vloeibaar ruwijzer, ventilatoren van de hoogoven, windverhitters, oxystaaloven, secundaire metallurgische installaties, vacuümovens, walsmachine (inclusief snijden), slakkenbehandelingsinstallatie, voorbereiding van de lading, gasbehandelingseenheid van de hoogoven, ontstoffingsinstallaties, voorverwarming van schroot, droging van kool voor koolpoederinjectie (PCI), voorverwarmingsinstallaties voor vaten, voorverwarmingsinstallaties voor gietblokken, persluchtproductie, stofbehandelingseenheid (briketteren), slibverwerkingseenheid (briketteren), stoominjectie in de hoogoven, stoomgenerator, gaskoeling door de convertor van de oxystaaloven en diversen van de proceseenheden, zijn inbegrepen.

ja

1,328

Voorgebakken anode

Anoden voor elektrolyse van aluminium waaronder anoden van petroleumcokes, van asfaltbitumen of normaal gerecyclede anoden, verwerkt tot een specifieke vorm voor een bepaalde smelterij en gebakken in anodebakovens tot een temperatuur van om en bij 1 150 °C.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van voorgebakken anoden zijn inbegrepen.

ja

0,324

Aluminium

Ruw vloeibaar niet-gelegeerd aluminium uit elektrolyse

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefase elektrolyse zijn inbegrepen.

ja

1,514

Grijze cementklinker

Grijze cementklinker als in totaal geproduceerde klinker.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van grijze cementklinker zijn inbegrepen.

ja

0,766

Witte cementklinker

Witte cementklinker voor gebruik als hoofdbindmiddel in de bereiding van materialen als voegvulling, lijm voor keramische tegels, isolatie, verankeringsmortel, industriële vloermortel, gebruiksklare pleister, herstelmortel, waterdichte coatings met een maximale gemiddelde inhoud van 0,4 massa-% Fe2O3, 0,003 massa- % Cr2O3 en 0,03 massa-% Mn2O3.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van witte cementklinker zijn inbegrepen.

ja

0,987

Kalk

Ongebluste kalk: calciumoxide (CaO) ontstaan uit de ontharding van kalksteen (CaCO3) als „standaard zuivere” kalk met 94,5 % vrij CaO. Kalk die wordt geproduceerd en verbruikt in de installatie waar de zuiveringsprocessen plaatshebben, valt niet onder deze productbenchmark.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van kalk zijn inbegrepen.

ja

0,954

Dolime (gebrand dolomiet)

Gebrand dolomiet, of „dolime”, als mengsel van calcium- en magnesiumoxiden ontstaan uit de ontharding van dolomiet (CaCO3.MgCO3) met een restgehalte CO2 van meer dan 0,25 %, een gehalte aan vrij MgO tussen 25 % en 40 % en een bulkdichtheid van de handelswaar van minder dan 3,05 g/cm3.

Dolime wordt uitgedrukt als „standaard zuivere dolime” met 57,4 % vrije CaO en 38,0 % vrije MgO.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van dolime zijn inbegrepen.

ja

1,072

Gesinterd dolomiet

Mengsel van calcium- en magnesiumoxiden dat uitsluitend wordt gebruikt voor de productie van vuurvaste stenen en andere vuurvaste producten met een minimale bulkdichtheid van 3,05 g/cm3.

Alle processen die direct of indirect verband houden met gesinterd dolomiet zijn inbegrepen.

ja

1,449

Floatglas

Floatglas/matglas/geslepen glas (in ton glas dat uit de koeloven komt).

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen in smeltoven, raffinaderij, werkoven, smeltbad en koeloven zijn inbegrepen.

ja

0,453

Flessen en potten in kleurloos glas

Flessen in kleurloos glas met een nominale inhoud van < 2,5 l voor drank en levensmiddelen (exclusief flessen bedekt met leder of kunststofleder, zuigflessen), met uitzondering van witglazen producten met een ijzeroxidegehalte uitgedrukt in gewichtsprocent Fe2O3 lager dan 0,03 %, en kleurcoördinaten van L in een bereik van 100 tot 87, van a in een bereik van 0 tot – 5 en van b in een bereik van 0 tot 3 (volgens het Cielab-systeem ontwikkeld door de Commission internationale d’éclairage), uitgedrukt in ton verpakt product.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen materiaalverwerking, smelten, vormgeving, naverwerking, verpakking en nevenprocessen zijn inbegrepen.

ja

0,382

Flessen en potten in gekleurd glas

Flessen in gekleurd glas met een nominale inhoud van < 2,5 l voor drank en levensmiddelen (exclusief flessen bedekt met leder of kunststofleder, zuigflessen), uitgedrukt in ton verpakt product.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen materiaalverwerking, smelten, vormgeving, naverwerking, verpakking en nevenprocessen zijn inbegrepen.

ja

0,306

Continuglasvezelproducten

Gesmolten glas voor de vervaardiging van producten van continuglasvezelfilament, met name gesneden glasvezel, lonten, garens en stapelglasvezels, en matten (uitgedrukt in ton gesmolten glas dat uit de voorhaard komt).

Mineralewolproducten voor thermische, akoestische en brandisolatie zijn niet inbegrepen.

Alle processen die direct of indirect verband houden met glas smelten in de hoogovens en glas zuiveren in de voorhaarden zijn inbegrepen. Naverwerkingsprocessen om vezels tot verkoopbare producten om te zetten, vallen niet onder deze productbenchmark.

ja

0,406

Bekledingsstenen

Bekledingsstenen met een dichtheid van > 1 000 kg/m3, gebruikt voor metselwerk op basis van EN 771-1, met uitzondering van straatstenen, klinkerstenen en blauw gesmoorde gevelstenen.

Alle processen die direct of indirect verband houden met grondstoffen voorbereiden, bestanddelen mengen, artikelen vormen en modelleren, artikelen drogen, artikelen bakken, producten afwerken en rookgas reinigen, zijn inbegrepen.

neen

0,139

Straatstenen

Kleistenen als vloerbedekking volgens EN 1344.

Alle processen die direct of indirect verband houden met grondstoffen voorbereiden, bestanddelen mengen, artikelen vormen en modelleren, artikelen drogen, artikelen bakken, producten afwerken en rookgas reinigen, zijn inbegrepen.

neen

0,192

Dakpannen

Kleidakpannen zoals bepaald in EN 1304:2005, met uitzondering van blauw gesmoorde dakpannen en toebehoren.

Alle processen die direct of indirect verband houden met grondstoffen voorbereiden, bestanddelen mengen, artikelen vormen en modelleren, artikelen drogen, artikelen bakken, producten afwerken en rookgas reinigen, zijn inbegrepen.

neen

0,144

Gesproeidroogd poeder

Gesproeidroogd poeder voor de productie van drooggeperste wand- en vloertegels in ton geproduceerd poeder.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van gesproeidroogd poeder zijn inbegrepen.

ja

0,076

Pleisterkalk

Pleisterkalk op basis van gebrand gips of calciumsulfaat (o.a. voor gebruik in gebouwen, bewerking van weefsels of behangpapier, tandheelkunde of bodemsanering), in ton stucgips.

Alfagips valt niet onder deze productbenchmark.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen malen, drogen en branden, zijn inbegrepen.

neen

0,048

Droog secundair gips

Droog secundair gips (synthetisch gips ontstaan als gerecycled bijproduct in energiecentrales of als gerecycled materiaal uit bouwafval en afbraakmateriaal), uitgedrukt in ton product.

Alle processen die direct of indirect verband houden met het drogen van secundair gips zijn inbegrepen.

neen

0,017

Kortvezelige kraftpulp

Kortvezelige kraftpulp is een houtpulp ontstaan uit chemische sulfaatprocedés op basis van kookvloeistof, gekenmerkt door een vezellengte van 1-1,5 mm, die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor producten met een specifieke gladheid en massa, zoals kristal- en printpapier, uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in luchtgedroogde ton (ADt).

Alle processen die deel uitmaken van de pulpproductie (in het bijzonder in de pulpfabriek, terugwinningsinstallatie, droogmachine en kalkoven, en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling)), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,12

Langvezelige kraftpulp

Langvezelige kraftpulp is een houtpulp ontstaan uit chemische sulfaatprocedés op basis van kookvloeistof, gekenmerkt door een vezellengte van 3-3,5 mm, die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor producten die vooral sterk moeten zijn, zoals verpakkingspapier, uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in luchtgedroogde ton (ADt).

Alle processen die deel uitmaken van de pulpproductie (in het bijzonder in de pulpfabriek, terugwinningsinstallatie, droogmachine en kalkoven, en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling)), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,06

Sulfietpulp, thermomechanische en mechanische pulp

Sulfietpulp ontstaan uit een specifiek pulpproductieproces, bv. pulp ontstaan uit het koken van spaanders in een drukvat samen met vloeibaar bisulfiet, uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in ADt. Sulfietpulp kan al dan niet gebleekt zijn.

Gradaties van mechanische pulp: TMP (thermomechanische pulp) en houtslijp, als verkoopbare nettoproductie in ADt. Mechanische pulp kan al dan niet gebleekt zijn.

Kleinere subgroepen van semichemische pulp, chemisch-thermomechanische pulp (CTMP) en oplossende pulp behoren niet tot deze groep.

Alle processen die deel uitmaken van de pulpproductie (in het bijzonder in de pulpfabriek, terugwinningsinstallatie, droogmachine en kalkoven, en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling)), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,02

Teruggewonnen papierpulp

Vezelpulp afgeleid van teruggewonnen papier of karton (resten en afval) of van andere cellulosehoudende vezelstoffen, uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in ADt.

Alle processen die deel uitmaken van de pulpproductie uit teruggewonnen papier en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling) zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,039

Krantenpapier

Specifieke papiersoort (in rollen of bladen), uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in ADt, gebruikt om kranten te drukken en vervaardigd van houtslijp en/of mechanische pulp of gerecyclede vezels, of een bepaald percentage van een combinatie van beide. Het gewicht ligt gewoonlijk tussen 40 en 52 g/m2 en bedraagt maximaal 65 g/m2. Krantenpapier is machinaal bewerkt of lichtjes gladgeperst, is wit of lichtgekleurd en wordt gebruikt voor boekdruk, offsetdruk of flexodruk.

Alle processen die deel uitmaken van de papierproductie (in het bijzonder papier- of kartonmachine en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling), en brandstofgebruik bij directe methode), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,298

Ongecoat fijnpapier

Fijn papier niet voorzien van een deklaag, waaronder zowel ongecoat mechanisch als ongecoat houtvrij papier, uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in ADt:

1.

Ongecoat houtvrij papier geschikt voor drukken of andere grafische doeleinden en vervaardigd van uiteenlopende hoofdzakelijk ruwe vezelstoffen, met een variabel gehalte minerale vulstof en verschillende afwerkingsmethoden. Deze soort omvat het meeste kantoorpapier, zoals bedrijfspapier, kopieerpapier, printpapier, briefpapier en boekdrukpapier.

2.

Ongecoat mechanisch papier omvat de specifieke papiersoorten vervaardigd van mechanische pulp en gebruikt voor verpakkingen of grafische doeleinden/magazines.

Alle processen die deel uitmaken van de papierproductie (in het bijzonder papier- of kartonmachine en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling), en brandstofgebruik bij directe methode), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,318

Gecoat fijnpapier

Fijn papier voorzien van een deklaag, waaronder zowel gecoat mechanisch als gecoat houtvrij papier, uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in ADt:

1.

Gecoat houtvrij papier vervaardigd van vezels uit hoofdzakelijk chemische pulpprocedés en gestreken voor verschillende toepassingen, ook bekend als coated freesheet. Deze groep richt zich vooral op publicatiepapier.

2.

Gecoat mechanisch papier vervaardigd van mechanische pulp en gebruikt voor grafische doeleinden/magazines. De groep staat ook bekend als coated groundwood.

Alle processen die deel uitmaken van de papierproductie (in het bijzonder papier- of kartonmachine en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling), en brandstofgebruik bij directe methode), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,318

Kristalpapier

Kristalpapier uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie van de moederrol omvat uiteenlopende soorten tissue- en ander toiletpapier voor huishoudelijk of commercieel en industrieel gebruik, zoals wc-papier en gezichtsdoekjes, keukenhanddoeken, handdoeken en industriële wisdoekjes, pampers, maandverband enz. Luchtgedroogd papier (TAD) behoort niet tot deze groep.

Alle processen die deel uitmaken van de papierproductie (in het bijzonder papier- of kartonmachine en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling), en brandstofgebruik bij directe methode), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen. De omzetting van het product op de moederrol naar afgewerkte producten valt niet onder deze productbenchmark.

ja

0,334

Testliner en golfblad

Testliner en golfblad uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in ADt:

1.

Testliner omvat de soorten karton die aan specifieke tests van de verpakkingsindustrie beantwoorden om te worden gebruikt als buitenlaag van golfkarton waarvan verzenddozen worden gemaakt. Testliner is hoofdzakelijk vervaardigd van uit recyclage gewonnen vezels.

2.

Golfblad verwijst naar het middendeel van verzenddozen dat aan beide zijden voorzien is van een dekblad (testliner/kraftliner). Golfblad omvat hoofdzakelijk papier uit gerecyclede vezels, maar deze groep bevat ook karton dat van chemische en semichemische pulp is vervaardigd.

Alle processen die deel uitmaken van de papierproductie (in het bijzonder papier- of kartonmachine en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling), en brandstofgebruik bij directe methode), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,248

Ongecoat karton

Deze benchmark omvat uiteenlopende ongecoate producten (uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in ADt), enkelvoudig of multiplex. Ongecoat karton wordt hoofdzakelijk gebruikt voor verpakkingstoepassingen waarvan de belangrijkste vereiste kenmerken sterkte en stijfheid zijn en waarvoor de commerciële aspecten als informatiedrager van secundair belang zijn. Karton is gemaakt van ruwe en/of teruggewonnen vezels, heeft goede vouw- en rileigenschappen en een goede stijfheid. Het wordt hoofdzakelijk gebruikt in dozen voor consumptieartikelen zoals diepvriesvoedsel, cosmetica en voor drankverpakkingen; ook bekend als homogeen karton, vouwdozenkarton, bruinkarton, draagkarton of kernkarton.

Alle processen die deel uitmaken van de papierproductie (in het bijzonder papier- of kartonmachine en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling), en brandstofgebruik bij directe methode), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,237

Gecoat karton

Deze benchmark omvat uiteenlopende gecoate producten (uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie in ADt), enkelvoudig of multiplex. Gecoat karton wordt hoofdzakelijk gebruikt voor commerciële toepassingen waarbij commerciële informatie op verpakkingen voor winkels moet worden gedrukt, zoals voedsel, farmaceutische artikelen, cosmetica en andere. Karton is vervaardigd van ruwe en/of teruggewonnen vezels, heeft goede vouw- en rileigenschappen en een goede stijfheid. Het wordt hoofdzakelijk gebruikt in dozen voor consumptieartikelen zoals diepvriesvoedsel, cosmetica en voor drankverpakkingen; ook bekend als homogeen karton, vouwdozenkarton, bruinkarton, draagkarton of kernkarton.

Alle processen die deel uitmaken van de papierproductie (in het bijzonder papier- of kartonmachine en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling), en brandstofgebruik bij directe methode), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen.

ja

0,273

Salpeterzuur

Salpeterzuur (HNO3), te vermelden in ton HNO3 (100 %).

Alle processen die direct of indirect verband houden met de vervaardiging van het benchmarkproduct alsook het afbraakproces van N2O zijn inbegrepen, met uitzondering van de productie van ammoniak.

ja

0,302

Adipinezuur

Adipinezuur te vermelden in ton droog gezuiverd adipinezuur, opgeslagen in silo’s of verpakt in zakken of big bags.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de vervaardiging van het benchmarkproduct, alsook met het afbraakprocedé van N2O zijn inbegrepen.

ja

2,79

Monomeer vinylchloride (VCM)

Vinylchloride (chlooretheen)

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen directe chlorering, oxychlorering en kraken van ethyleendichloride (EDC) in monomeer vinylchloride (VCM), zijn inbegrepen.

ja

0,204

Fenol/aceton

Som van fenol, aceton en het bijproduct alfamethylstyreen als totale productie.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van fenol en aceton zijn inbegrepen, in het bijzonder luchtcompressie, hydroperoxidatie, terugwinning van cumeen uit verbruikte lucht, concentratie en splitsing, fractionering en zuivering, teer kraken, terugwinning van acetofenon en zuivering, terugwinning van AMS voor export, hydrogenering van AMS voor recycling buiten de systeemgrenzen, eerste zuivering van afvalwater (1e stripper van afvalwater), koelwaterproductie (bv. koeltorens), koelwatergebruik (circulatiepompen), fakkels en verbrandingsapparaten (zelfs als zij zich fysiek buiten de systeemgrenzen bevinden), alsook elk nevenbrandstofverbruik.

ja

0,266

S-pvc

Polyvinylchloride; niet gemengd met andere substanties die pvc-deeltjes bevatten met een gemiddelde grootte tussen 50 en 200 μm.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van s-pvc zijn inbegrepen, behalve de productie van VCM.

ja

0,085

E-pvc

Polyvinylchloride; niet gemengd met andere substanties die pvc-deeltjes bevatten met een gemiddelde grootte tussen 0,1 en 3 μm.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van e-pvc zijn inbegrepen, behalve de productie van VCM.

ja

0,238

Dinatriumcarbonaat

Dinatriumcarbonaat als totale brutoproductie, uitgezonderd het dicht dinatriumcarbonaat dat als bijproduct ontstaat in een caprolactamproductienetwerk.

Alle processen die direct of indirect verband houden met het zuiveren van pekel, het branden van kalk en produceren van kalkmelk, absorberen van ammoniak, neerslaan van NaHCO3, filtreren of scheiden van NaHCO3-kristallen uit moedervloeistof, afbreken van NaHCO3 tot Na2CO3, terugwinnen van ammoniak en verdichten of produceren van dicht dinatriumcarbonaat, zijn inbegrepen.

ja

0,843

Indien geen andere referentie wordt vermeld, verwijzen alle productbenchmarks naar 1 t geproduceerd product, uitgedrukt als verkoopbare (netto)productie, en naar een 100 % zuivere substantie.

Alle definities van onder een benchmark vallende processen en emissies (systeemgrenzen) omvatten affakkeling waar deze wordt toegepast.

De blootstelling van de benchmarkproducten aan een CO2-weglekrisico is gebaseerd op Besluit 2010/2/EU en geldt voor 2013 en 2014. Voor 2013 en 2014 kunnen er bij besluit van de Commissie verdere bedrijfstakken aan deze lijst worden toegevoegd.

2.   Bepaling van productbenchmarks en systeemgrenzen waarvoor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit in aanmerking wordt genomen

Productbenchmark

Bepaling van de betrokken producten

Bepaling van de betrokken processen en emissies (systeemgrenzen)

Blootstelling aan CO2-weglekrisico zoals bepaald bij Besluit 2010/2/EU voor 2013 en 2014

Benchmarkwaarde

(emissierechten/t)

Raffinageproducten

Mengsel van raffinageproducten met meer dan 40 % lichte producten (motorbrandstof (benzine) waaronder vliegtuigbrandstof, benzineachtige vliegtuigbrandstof, andere lichte petroleumoliën/lichte preparaten, kerosine waaronder kerosineachtige vliegtuigbrandstof, gasolie), uitgedrukt als CWT (CO2 Weighted tonne).

Alle processen van een raffinaderij die onder de bepaling van een van de CWT-proceseenheden vallen, alsook niet-procesgebonden nevenvoorzieningen op het terrein van de raffinaderij, zoals tankopslag, mengen, afvalwaterbehandeling enz., zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

0,0295

Ongelegeerd staal uit vlamboogovens

Staal dat minder dan 8 % aan metalen legeringselementen bevat, alsook zo’n hoeveelheid spoorelementen dat het gebruik beperkt is tot toepassingen waarbij geen hoge oppervlaktekwaliteit en verwerkbaarheid vereist zijn.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de vlamboogoven, secundaire metallurgie, gieten en snijden, naverbrandingseenheid, ontstoffingsinstallatie, verwarmingsinstallaties voor vaten, voorverwarmingsinstallaties voor gietblokken, drogen en voorverwarmen van schroot van de proceseenheden, zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

0,283

Hooggelegeerd staal uit vlamboogovens

Staal dat minstens 8 % aan metalen legeringselementen bevat of waarbij een hoge oppervlaktekwaliteit en verwerkbaarheid vereist zijn.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de vlamboogoven, secundaire metallurgie, gieten en snijden, naverbrandingseenheid, ontstoffingsinstallatie, verwarmingsinstallaties voor vaten, voorverwarmingsinstallaties voor gietblokken, put voor langzame afkoeling, drogen en voorverwarmen van schroot van de proceseenheden, zijn inbegrepen. De FeCr-convertor en cryogene opslag van industriële gassen van de proceseenheden zijn niet inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

0,352

Gietijzer

Gietijzer uitgedrukt als ton vloeibaar ijzer dat gelegeerd, zuiver en gietklaar is.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de procesfasen smelterij, gieterij, gietkern en afwerking zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van de indirecte emissies wordt uitsluitend het elektriciteitsverbruik van de smeltprocessen binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

0,325

Minerale wol

Isolatieproducten van minerale wol voor thermische, akoestische en brandtoepassingen vervaardigd met glas, steen of metaalslakken.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen smelten, bindmiddelen vervezelen en injecteren, uitharden, drogen en vormgeven, zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

neen

0,682

Gipsplaat

De benchmark omvat planken, platen, panelen, tegels, soortgelijke artikelen van pleister/samenstellingen op basis van pleister, al dan niet bekleed/verstevigd met enkel papier/karton, met uitzondering van met pleister verkleefde/versierde artikelen (in ton stucgips).

Gipsvezelplaten met hoge dichtheid vallen niet onder deze productbenchmark.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen malen, drogen, branden en platen drogen, zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt enkel het elektriciteitsverbruik van de in de droogfase gebruikte warmtepompen in aanmerking genomen.

neen

0,131

Roet

Ovenroet. Gas- en lamproet vallen niet onder deze benchmark.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van ovenroet, alsook het afwerken, verpakken en affakkelen, zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

1,954

Ammoniak

Ammoniak (NH3), te vermelden in geproduceerde ton.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van ammoniak en het tussenproduct waterstof, zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

1,619

Stoomkraker

Mengsel van hoogwaardige chemicaliën (HVC’s) uitgedrukt als totale massa van acetyleen, ethyleen, propyleen, butadieen, benzeen en waterstof, uitgezonderd HVC’s uit extra materiaalinput (waterstof, ethyleen, andere HVC’s), met een ethyleengehalte van ten minste 30 massaprocent in het totale productmengsel en een gehalte aan HVC’s, brandstofgas, buteen en vloeibare koolwaterstoffen samen van ten minste 50 massaprocent in het totale productmengsel

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van HVC’s als zuiver product of tussenproduct met een geconcentreerde inhoud van de respectieve HVC’s in de laagst verhandelbare vorm (ruwe C4, niet-gehydrogeneerd pygas), zijn inbegrepen met uitzondering van C4-extractie (butadieenfabriek), C4-hydrogenering, hydrobehandeling van pyrolysebenzine en aromatenextractie, en logistiek/opslag voor dagelijkse verwerking.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

0,702

Aromaten

Mengsel van aromaten uitgedrukt als CWT (CO2 weighted tonne).

Alle processen die direct of indirect verband houden met de aromatensubeenheden waterstofbehandelaar voor pygas, benzeen-/tolueen-/xyleenextractie (BTX), TDP, HDA, xyleenisomerisatie, p-xyleeneenheden, cumeenproductie en cyclohexaanproductie, zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

0,0295

Styreen

Monomeer styreen (vinylbenzeen, CAS-nummer: 100-42-5)

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van styreen, alsook van het tussenproduct ethylbenzeen (in de hoeveelheid die als materiaalinput voor de styreenproductie wordt gebruikt), zijn inbegrepen.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

0,527

Waterstof

Zuivere waterstof en mengsels van waterstof en koolmonoxide met een waterstofgehalte van ≥ 60 % molfractie van de totale massa waterstof en koolmonoxide op basis van de samenvoeging van alle waterstof en koolmonoxide bevattende productstromen die uit de betreffende subinstallatie worden afgevoerd, uitgedrukt als 100 % waterstof.

Alle relevante proceselementen die direct of indirect verband houden met de productie van waterstof en de scheiding van waterstof en koolmonoxide, zijn inbegrepen. Deze elementen liggen tussen:

a)

het (de) toegangspunt(en) voor koolwaterstofinput(s) en, indien afzonderlijk, brandstof(fen);

b)

de uitgangspunten voor alle productstromen die waterstof en/of koolmonoxide bevatten;

c)

het (de) toegangs- of uitgangspunt(en) voor de aan- en afvoer van warmte.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

8,85

Synthesegas

Mengsels van waterstof en koolmonoxide met een waterstofgehalte van < 60 % molfractie van de totale massa waterstof en koolmonoxide op basis van de samenvoeging van alle waterstof en koolmonoxide bevattende productstromen die uit de betreffende subinstallatie worden afgevoerd, herleid tot 47 volumeprocent waterstof.

Alle relevante proceselementen die direct of indirect verband houden met de productie van syngas en de scheiding van waterstof en koolmonoxide, zijn inbegrepen. Deze elementen liggen tussen:

a)

het (de) toegangspunt(en) voor koolwaterstofinput(s) en, indien afzonderlijk, brandstof(fen);

b)

de uitgangspunten voor alle productstromen die waterstof en/of koolmonoxide bevatten;

c)

het (de) toegangs- of uitgangspunt(en) voor de aan- en afvoer van warmte.

Voor de bepaling van indirecte emissies wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

ja

0,242

Ethyleenoxide/ethyleenglycolen

De benchmark voor ethyleenoxide/ethyleenglycol omvat de producten ethyleenoxide (EO, hoge zuiverheidsgraad), mono-ethyleenglycol (MEG, standaardkwaliteit + vezelkwaliteit (hoge zuiverheidsgraad)), di-ethyleenglycol (DEG) en tri-ethyleenglycol (TEG).

De totale hoeveelheid producten is uitgedrukt in termen van EO-equivalenten (EOE) die worden bepaald als de hoeveelheid EO (in massa) die in één massaeenheid van het specifieke glycol is ingesloten.

Alle processen die direct of indirect verband houden met de proceseenheden EO-productie, EO-zuivering en scheiding van glycol zijn inbegrepen.

Het totale elektriciteitsverbruik (en de bijbehorende indirecte emissies) binnen de systeemgrenzen valt onder deze productbenchmark.

ja

0,512

Indien geen andere referentie wordt vermeld, verwijzen alle productbenchmarks naar 1 t geproduceerd product, uitgedrukt als verkoopbare (netto)productie, en naar een 100 % zuivere substantie.

Alle definities van onder een benchmark vallende processen en emissies (systeemgrenzen) omvatten affakkeling waar deze wordt toegepast.

De blootstelling aan CO2-weglekrisico van de benchmarkproducten is gebaseerd op Besluit 2010/2/EU en geldt voor 2013 en 2014. Er kunnen bij besluit van de Commissie verdere sectoren aan deze lijst worden toegevoegd.

3.   Warmte- en brandstofbenchmarks

Benchmark

Benchmarkwaarde

(emissierechten/TJ)

Warmtebenchmark

62,3

Brandstofbenchmark

56,1


BIJLAGE II

SPECIFIEKE PRODUCTBENCHMARKS

1.   Benchmark voor raffinaderijen: CWT-functies

CWT-functie

Omschrijving

Basis (kt/a)

CWT-factor

Distillatie van ruwe olie onder atmosferische druk

Mildedistillatie-eenheid voor ruwe olie, standaarddistillatie-eenheid voor ruwe olie

F

1,00

Vacuümdistillatie

Milde vacuümfractionering, standaardvacuümkolom, vacuümfractioneringskolom

Vacuümdistillatiefactor omvat ook de gemiddelde energie en emissies voor de vacuümeenheid voor zwaar basismateriaal (Heavy Feed Vacuum). Aangezien die altijd gelijk loopt met de milde vacuümeenheid, wordt de capaciteit van zwaar basismateriaal niet afzonderlijk berekend.

F

0,85

Solventdeasfaltering

Gewone solventen, superkritische solventen

F

2,45

Viscositeitsreductie (visbreaking)

Atmosferisch residu (zonder putoven), atmosferisch residu (met putoven), vacuümbodemmateriaal (zonder putoven), vacuümbodemmateriaal (met putoven)

De visbreakingfactor omvat ook de gemiddelde energie en emissie voor de vacuümflasherkolom (VAC VFL), maar de capaciteit wordt niet afzonderlijk berekend.

F

1,40

Thermisch kraken

De thermische kraakfactor omvat ook het gemiddelde gebruik en de gemiddelde emissie voor de vacuümflasherkolom (VAC VFL), maar de capaciteit wordt niet afzonderlijk berekend.

F

2,70

Vertraagd vercooksen

Vertraagd vercooksen

F

2,20

Gefluïdiseerd vercooksen

Gefluïdiseerd vercooksen

F

7,60

Flexibel vercooksen

Flexibel vercooksen

F

16,60

Cokes roosten

Verticale oven, horizontale draaioven

P

12,75

Gefluïdiseerd katalytisch kraken

Gefluïdiseerd katalytisch kraken, mild katalytisch kraken van residu, residueel katalytisch kraken

F

5,50

Ander katalytisch kraken

Katalytisch kraken volgens Houdry-proces, thermofor katalytisch kraken

F

4,10

Hydrokraken distillaat/gasolie

Mild hydrokraken, zwaar hydrokraken, hydrokraken met naftaleen

F

2,85

Residueel hydrokraken

H-Oil, LC-Fining™ en Hycon

F

3,75

Hydrobehandelen naftaleen/gasolie

Benzeensaturatie, ontzwaveling van C4-C6-materiaalinputs, conventionele hydrobehandeling (H/T) naftaleen, saturatie van diolefine in olefine, saturatie van diolefine in olefine van alkylatiemateriaalinputs, FCC hydrobehandeling benzine met minimaal octaanverlies, olefinische alkylatie van thio-S, S-Zorb™-proces, selectieve H/T van pygas/naftaleen, ontzwaveling pygas/naftaleen, selectieve H/T van pygas/naftaleen

De hydrobehandelingsfactor voor naftaleen omvat de energie en emissie voor de reactor voor selectieve H/T (NHYT/RXST), maar de capaciteit wordt niet afzonderlijk berekend.

F

1,10

Hydrobehandelen keroseen/diesel

Aromatische saturatie, conventionele hydrobehandeling (H/T), hydrogeneren solventaromaten, conventionele H/T distillaat, zeer ernstige H/T distillaat, extreem ernstige H/T, middelmatige deconservering distillaat, S-Zorb™-proces, selectieve H/T van distillaten

F

0,90

Residueel hydrobehandelen

Ontzwaveling van atmosferisch residu, ontzwaveling van vacuümresidu

F

1,55

Hydrobehandelen vacuümgasolie (VGO)

Hydro-ontzwaveling/denitrificatie, hydro-ontzwaveling

F

0,90

Waterstofproductie

Stoomreforming van methaan, stoomreforming van naftaleen, gedeeltelijkeoxidatie-eenheden van lichtmateriaalinputs

De factor voor waterstofproductie omvat de energie en emissie voor zuivering (H2PURE), maar de capaciteit wordt niet afzonderlijk berekend.

P

300,00

Katalytische reforming

Continue regeneratie, cyclisch, semiregeneratief, AROMAX

F

4,95

Alkylatie

Alkylatie met HF-zuur, alkylatie met zwavelzuur, polymerisatie C3 olefinische materiaalinput, polymerisatie C3/C4-materiaalinput, dimersol

De factor voor alkylatie/polymerisatie omvat de energie en emissie voor zuurregeneratie (ACID), maar de capaciteit wordt niet afzonderlijk berekend.

P

7,25

C4-isomerisatie

C4-isomerisatie

De factor omvat ook de energie en emissie voor de speciale fractionering (DIB — EU27-gemiddelde) in verband met C4-isomerisatie.

R

3,25

C5/C6-isomerisatie

C5/C6-isomerisatie

De factor omvat ook de energie en emissie voor de speciale fractionering (DIH — EU27-gemiddelde) in verband met C5-isomerisatie.

R

2,85

Productie van zuurstofverbindingen

MBTE-distillatie-eenheden, MTBE-extractie-eenheden, ETBE, TAME, iso-octeenproductie

P

5,60

Propyleenproductie

Chemische kwaliteit, polymeerkwaliteit

F

3,45

Asfaltproductie

Asfalt- en bitumenproductie

Het productiecijfer dient polymeerasfalt te omvatten. De CWT-factor omvat het blazen.

P

2,10

Polymeerasfaltmengsel

Polymeerasfaltmengsel

P

0,55

Zwavelterugwinning

Zwavelterugwinning

De factor voor zwavelterugwinning omvat de energie en emissie voor restgasterugwinning (TRU) en H2S-Springer-eenheid (U32), maar de capaciteit wordt niet afzonderlijk berekend.

P

18,60

Aromatisch-solventextractie

ASE: extractiedistillatie, ASE: vloeistof/vloeistofextractie, ASE: vloeistof/vloeistofextractie met extractiedistillatie

De CWT-factor omvat alle materiaalinputs met inbegrip van pygas na hydrobehandeling. Hydrobehandeling van pygas moet onder hydrobehandeling van naftaleen worden gerekend.

F

5,25

Hydrodealkylatie

Hydrodealkylatie

F

2,45

TDP/TDA

Disproportionering/dealkylatie van tolueen

F

1,85

Cyclohexaanproductie

Cyclohexaanproductie

P

3,00

Xyleenisomerisatie

Xyleenisomerisatie

F

1,85

Paraxyleenproductie

Paraxyleenadsorptie, paraxyleenkristallisatie

De factor omvat ook de energie en emissie voor de xyleenverdeler en orthoxyleenkolom.

P

6,40

Metaxyleenproductie

Metaxyleenproductie

P

11,10

Ftaalanhydrideproductie

Ftaalanhydrideproductie

P

14,40

Maleïnezuuranhydrideproductie

Maleïnezuuranhydrideproductie

P

20,80

Ethylbenzeenproductie

Ethylbenzeenproductie

De factor omvat ook de energie en emissie voor ethylbenzeendistillatie.

P

1,55

Cumeenproductie

Cumeenproductie

P

5,00

Fenolproductie

Fenolproductie

P

1,15

Smeermiddelextractie

Smeermiddelextractie: solvent is furfural, solvent is NMP, solvent is fenol, solvent is SO2.

F

2,10

Smeermiddeldeconservering

Smeermiddeldeconservering: solvent is chloorkoolstof, solvent is MEK/tolueen, solvent is MEK/MIBK, solvent is propaan

F

4,55

Katalytische wasisomerisatie

Katalytische wasisomerisatie en deconservering, selectief waskraken

F

1,60

Hydrokraker smeermiddel

Hydrokraker smeermiddel met multifractiedistillatie, hydrokraker smeermiddel met vacuümstripper

F

2,50

Was-ontoliën

Was-ontoliën: solvent is chloorkoolstof, solvent is MEK/tolueen, solvent is MEK/MIBK, solvent is propaan

P

12,00

Hydrobehandelen smeermiddel/was

H/F-smeermiddel met vacuümstripper, H/T smeermiddel met multifractiedistillatie, H/T smeermiddel met vacuümstripper, H/F was met vacuümstripper, H/T was met multifractiedistillatie, H/T was met vacuümstripper

F

1,15

Hydrobehandelen oplosmiddel

Hydrobehandelen oplosmiddel

F

1,25

Fractionering oplosmiddel

Fractionering oplosmiddel

F

0,90

Moleculaire zeef voor C10 + paraffinen

Moleculaire zeef voor C10 + paraffinen

P

1,85

Gedeeltelijke oxidatie van residumateriaalinputs (POX) voor brandstof

POX-syngas voor brandstof

SG

8,20

Gedeeltelijke oxidatie van residumateriaalinputs (POX) voor waterstof of methanol

POX-syngas voor waterstof of methanol, POX-syngas voor methanol

De factor omvat de energie en emissie voor CO-verschuiving en H2-zuivering (U71), maar de capaciteit wordt niet afzonderlijk berekend.

SG

44,00

Methanol uit syngas

Methanol

P

–36,20

Luchtscheiding

Luchtscheiding

P (MNm3 O2)

8,80

Fractionering van aangekocht vloeibaar aardgas (NGL)

Fractionering van aangekocht vloeibaar aardgas (NGL)

F

1,00

Rookgasbehandeling

DeSOx en deNOx

F (MNm3)

0,10

Behandeling en compressie van brandstofgas voor verkoop

Behandeling en compressie van brandstofgas voor verkoop

kW

0,15

Ontzouting van zeewater

Ontzouting van zeewater

P

1,15

Basis voor CWT-factoren: netto zuivere materiaalinput (F), reactormateriaalinput (R, met inbegrip van recycling), productmateriaalinput (P), syngasproductie voor POX-eenheden (SG)

2.   Aromatenbenchmark: CWT-functies

CWT-functie

Omschrijving

Basis (kt/a)

CWT-factor

Hydrobehandelaar naftaleen/benzine

Benzeensaturatie, ontzwaveling van C4-C6-materiaalinputs, conventionele hydrobehandeling (H/T) naftaleen, saturatie van diolefine in olefine, saturatie van diolefine in olefine van alkylatiemateriaalinput, FCC hydrobehandeling benzine met minimaal octaanverlies, olefinische alkylatie van thio-S, S-Zorb™-proces, selectieve H/T van pygas/naftaleen, ontzwaveling pygas/naftaleen, selectieve H/T van pygas/naftaleen.

De hydrobehandelingsfactor voor naftaleen omvat de energie en emissie voor de reactor voor selectieve H/T (NHYT/RXST), maar de capaciteit wordt niet afzonderlijk berekend.

F

1,10

Aromatisch-solventextractie

ASE: extractiedistillatie, ASE: vloeistof/vloeistofextractie, ASE: vloeistof/vloeistofextractie met extractiedistillatie

De CWT-factor omvat alle materiaalinputs met inbegrip van pygas na hydrobehandeling. Hydrobehandeling van pygas moet onder hydrobehandeling van naftaleen worden gerekend.

F

5,25

TDP/TDA

Disproportionering/dealkylatie van tolueen

F

1,85

Hydrodealkylatie

Hydrodealkylatie

F

2,45

Xyleenisomerisatie

Xyleenisomerisatie

F

1,85

Paraxyleenproductie

Paraxyleenadsorptie, paraxyleenkristallisatie

De factor omvat ook de energie en emissie voor de xyleenverdeler en orthoxyleenkolom.

P

6,40

Cyclohexaanproductie

Cyclohexaanproductie

P

3,00

Cumeenproductie

Cumeenproductie

P

5,00

Basis voor CWT-factoren: netto zuivermateriaalinput (F), productmateriaalinput (P)


BIJLAGE III

HISTORISCH ACTIVITEITSNIVEAU VOOR SPECIFIEKE PRODUCTBENCHMARKS ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 9, LID 7

1.

De lidstaten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde raffinaderijbenchmark van toepassing is, op basis van de verschillende CWT-functies, hun definities, de basis voor de doorvoercapaciteit, alsook de CWT-factoren uit bijlage II, met behulp van de volgende formule:

Formula

waarbij:

HALCWT

:

historisch activiteitsniveau uitgedrukt als CWT

TPi,k

:

doorvoercapaciteit van de CWT-functie i in jaar k van de referentieperiode

CWTi

:

CWT-factor van de CWT-functie i

TPAD,k

:

doorvoercapaciteit van de CWT-functie „distillatie van ruwe olie onder atmosferische druk” in jaar k van de referentieperiode

2.

De lidstaten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde kalkproductbenchmark van toepassing is, met behulp van de volgende formule:

Formula

waarbij:

HALlime,standard

:

historisch activiteitsniveau voor kalkproductie, uitgedrukt in ton standaard zuivere kalk

mCaO,k

:

gehalte aan vrij CaO in de geproduceerde kalk in jaar k van de referentieperiode uitgedrukt als massa-%

Ingeval geen gegevens over het gehalte aan vrij CaO beschikbaar zijn, wordt een voorzichtige raming gebruikt die niet lager is dan 85 %.

mMgO,k

:

gehalte aan vrij MgO in de geproduceerde kalk in jaar k van de referentieperiode uitgedrukt als massa-%

Ingeval geen gegevens over het gehalte aan vrij MgO beschikbaar zijn, wordt een voorzichtige raming gebruikt die niet lager is dan 0,5 %.

HALlime,uncorrected,k

:

ongecorrigeerd historisch activiteitsniveau voor kalkproductie in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton kalk

3.

De lidstaten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde dolimeproductbenchmark van toepassing is, met behulp van de volgende formule:

Formula

waarbij:

HALdolime,standard

:

historisch activiteitsniveau voor dolimeproductie, uitgedrukt in ton standaard zuivere dolime

mCaO,k

:

gehalte aan vrij CaO in de geproduceerde dolime in jaar k van de referentieperiode uitgedrukt als massa-%

Ingeval geen gegevens over het gehalte aan vrij CaO beschikbaar zijn, wordt een voorzichtige raming gebruikt die niet lager is dan 52 %.

mMgO,k

:

gehalte aan vrij MgO in de geproduceerde dolime in jaar k van de referentieperiode uitgedrukt als massa-%

Ingeval geen gegevens over het gehalte aan vrij MgO beschikbaar zijn, wordt een voorzichtige raming gebruikt die niet lager is dan 33 %.

HALdolime,uncorrected,k

:

ongecorrigeerd historisch activiteitsniveau voor dolimeproductie in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton kalk

4.

De lidstaten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde productbenchmark voor stoomkraken van toepassing is, met behulp van de volgende formule:

Formula

waarbij:

HALHVC,net

:

historisch activiteitsniveau voor netto van hoogwaardige chemicaliën geproduceerd uit extra materiaalinput, uitgedrukt in ton HVC’s

HALHVC,total,k

:

historisch activiteitsniveau voor totaal van hoogwaardige-chemicaliënproductie in jaar k van referentieperiode, uitgedrukt in ton HVC’s

HSFH,k

:

historische extra materiaalinput van waterstof in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton waterstof

HSFE,k

:

historische extra materiaalinput van ethyleen in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton ethyleen

HSFO,k

:

historische extra materiaalinput van andere hoogwaardige chemicaliën dan waterstof en ethyleen in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton HVC’s

5.

De lidstaten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde aromatenbenchmark van toepassing is, op basis van de verschillende CWT-functies, hun definities, de basis voor de doorvoercapaciteit, alsook de CWT-factoren uit bijlage II, met behulp van de volgende formule:

Formula

waarbij:

HAL CWT

:

historisch activiteitsniveau uitgedrukt als CWT

TPi,k

:

doorvoercapaciteit van de CWT-functie i in jaar k van de referentieperiode

CWTi

:

CWT-factor van de CWT-functie i

6.

De lidstaten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde waterstofproductbenchmark van toepassing is, met behulp van de volgende formule:

Formula

waarbij:

HALH2

:

historisch activiteitsniveau voor waterstofproductie, herleid tot 100 % waterstof

VFH2,k

:

historisch productievolumepercent van zuiver waterstof in jaar k van de referentieperiode

HALH2 + CO,k

:

historisch activiteitsniveau voor waterstofproductie, herleid tot het historisch waterstofvolume uitgedrukt in normale kubieke meter per jaar bij 0 °C en 101,325 kPa in jaar k van de referentieperiode

7.

De lidstaten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde productbenchmark voor synthetisch gas (syngas) van toepassing is, met behulp van de volgende formule:

Formula

waarbij:

HALsyngas

:

historisch activiteitsniveau voor syngasproductie, herleid tot 47 % waterstof

VFH2,k

:

historisch productievolumepercent van zuiver waterstof in jaar k van de referentieperiode

HALH2 + CO,k

:

historisch activiteitsniveau voor syngasproductie, herleid tot het historisch waterstofvolume uitgedrukt in normale kubieke meter per jaar bij 0 °C en 101,325 kPa in jaar k van de referentieperiode

8.

De lidstaten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde ethyleenoxide/ethyleenglycol-productbenchmark van toepassing is, met behulp van de volgende formule:

Formula

waarbij:

HALEO/EG

:

historisch activiteitsniveau voor de ethyleenoxide/ethyleenglycol-productie, uitgedrukt in ton ethyleenoxide-equivalenten

HALi,k:

:

historisch activiteitsniveau voor de productie van ethyleenoxide of -glycol i in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton

CFEOE,i

:

conversiefactor voor ethyleenoxide of ethyleenglycol i ten opzichte van ethyleenoxide

De volgende conversiefactoren worden gebruikt:

 

Ethyleenoxide: 1,000

 

Mono-ethyleenglycol: 0,710

 

Di-ethyleenglycol: 0,830

 

Tri-ethyleenglycol: 0,880


BIJLAGE IV

PARAMETERS VOOR VERZAMELING VAN REFERENTIEGEGEVENS VOOR GEVESTIGDE INSTALLATIES

Ten behoeve van de verzameling van referentiegegevens als bedoeld in artikel 7, lid 1, verlangen de lidstaten van de exploitant dat hij ten minste de volgende gegevens op installatie- en subinstallatieniveau meedeelt voor alle kalenderjaren van de overeenkomstig artikel 9, lid 1, gekozen referentieperiode (2005-2008 of 2009-2010). Overeenkomstig artikel 7, lid 2, kunnen de lidstaten zo nodig om aanvullende gegevens verzoeken.

Parameter

Opmerkingen

Aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit

Alleen voor elke productbenchmark-subinstallatie; uitgedrukt in de in bijlage I voor het bedoelde product vastgestelde eenheid.

De toegevoegde of ingeboete capaciteit alsook de geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitsverandering, voor aanzienlijke capaciteitsveranderingen tussen 1 januari 2009 en 30 juni 2011

De capaciteiten worden uitgedrukt:

1.

voor de productbenchmark-subinstallatie, in de in bijlage I voor het bedoelde product vastgestelde eenheid;

2.

voor de warmtebenchmark-subinstallatie, in terajoule meetbare warmte die per jaar voor de vervaardiging van producten, voor de opwekking van mechanische energie met uitzondering van elektriciteitsproductie en voor verwarming of koeling is verbruikt binnen de grenzen van de installatie;

3.

voor de brandstofbenchmark-subinstallatie, in terajoule brandstofinput per jaar;

4.

voor de productie van procesemissies, in ton kooldioxide-equivalent uitgestoten per jaar.

Naam van product(en)

 

NACE-code van de activiteit

 

Prodcom-codes van product(en)

 

Identificatie als elektriciteitsopwekker

 

Historische activiteitsniveaus

Naargelang het soort subinstallatie; in het geval van productbenchmark-subinstallaties met inbegrip van alle jaarproductievolumen op basis waarvan de mediaan is bepaald

Doorvoercapaciteit van alle relevante CWT-functies

Enkel voor raffinaderij- en aromatenproductbenchmarks

Gebruikte gegevens voor de berekening van de historische activiteitsniveaus

Minstens voor de productbenchmarks voor kalk, dolime, stoomkraken, waterstof en syngas

Totaal broeikasgasemissies

Enkel directe emissies; enkel als niet alle emissies in de installatie van gebenchmarkte producten afkomstig zijn

Broeikasgasemissies van brandstoffen

Enkel directe emissies; enkel als niet alle emissies in de installatie van gebenchmarkte producten afkomstig zijn

Broeikasgasemissies van processen

Enkel als niet alle emissies in de installatie van gebenchmarkte producten afkomstig zijn

Totale energie-input uit brandstoffen in de installatie

Enkel als niet alle emissies in de installatie van gebenchmarkte producten afkomstig zijn

Energie-input uit brandstoffen in de installatie die niet worden gebruikt voor de productie van meetbare warmte

Enkel als niet alle emissies in de installatie van gebenchmarkte producten afkomstig zijn

Energie-input uit brandstoffen in de installatie die worden gebruikt voor de productie van meetbare warmte

Enkel als niet alle emissies in de installatie van gebenchmarkte producten afkomstig zijn

Verbruikte meetbare warmte

Enkel als niet alle emissies in de installatie van gebenchmarkte producten afkomstig zijn

Ingevoerde meetbare warmte

 

Broeikasgasemissies verbonden aan de opwekking van naar privéhuishoudens uitgevoerde warmte

 

Uitgevoerde meetbare warmte

Enkel naar consumenten die niet onder de EU-regeling vallen, waarbij duidelijk wordt aangegeven of de consument al dan niet een privéhuishouden is

Verbruikte elektriciteit overeenkomstig de relevante bepaling van systeemgrenzen (bijlage I)

Enkel voor subinstallaties die tot een benchmark behoren waarbij de uitwisselbaarheid van warmte en elektriciteit relevant is

Als brandstof voor de productie van monomeer vinylchloride gebruikte waterstof

Enkel voor subinstallaties die tot de benchmark voor monomeer vinylchloride behoren


BIJLAGE V

Parameters voor verzameling van gegevens voor nieuwkomers

Parameter

Opmerkingen

Naam van product(en)

 

NACE-code van de activiteit

 

Prodcom-codes van product(en)

 

Aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit vóór de aanzienlijke uitbreiding

Enkel voor subinstallaties die beweren een aanzienlijke uitbreiding van capaciteit te hebben doorgevoerd

Toegevoegde capaciteit (in geval van een aanzienlijke uitbreiding)

Enkel voor subinstallaties die beweren een aanzienlijke uitbreiding van capaciteit te hebben doorgevoerd

Geïnstalleerde capaciteit na de aanzienlijke uitbreiding

Enkel voor subinstallaties die beweren een aanzienlijke uitbreiding van capaciteit te hebben doorgevoerd

Aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit

Enkel voor nieuwkomers die een of meer activiteiten bedoeld in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG uitvoeren waarvoor na 30 juni 2011 voor het eerst een vergunning voor broeikasgasemissies werd verkregen of die een activiteit uitvoeren die krachtens artikel 24, lid 1 of lid 2, voor het eerst in de EU-regeling wordt opgenomen;

de capaciteit wordt uitgedrukt:

1.

voor de productbenchmark-subinstallatie, in de in bijlage I voor het bedoelde product vastgestelde eenheid;

2.

voor de warmtebenchmark-subinstallatie, in terajoule meetbare warmte die per jaar voor de vervaardiging van producten, voor de opwekking van mechanische energie met uitzondering van elektriciteitsproductie en voor verwarming of koeling is verbruikt binnen de grenzen van de installatie;

3.

voor de brandstofbenchmark-subinstallatie, in terajoule brandstofinput per jaar;

4.

voor de productie van procesemissies, in ton kooldioxide-equivalent uitgestoten per jaar.

Relevante capaciteitsbenuttingsfactor (RCUF)

Voor andere subinstallaties dan productbenchmark-subinstallaties

Raming ingevoerde meetbare warmte

 

Raming verbruik elektriciteit overeenkomstig de relevante bepaling van systeemgrenzen (bijlage I)

Enkel voor subinstallaties die tot een benchmark behoren waarbij de uitwisselbaarheid van warmte en elektriciteit relevant is

Raming gebruik waterstof als brandstof voor de productie van monomeer vinylchloride

Enkel voor subinstallaties die tot de benchmark voor monomeer vinylchloride behoren

Aanvang van de normale werking

Uitgedrukt in een datum

Opstartdatum

 

Broeikasgasemissies

Voorafgaand aan de aanvang van de normale werking, uitgedrukt in t CO2eq


BIJLAGE VI

FACTOR TER VRIJWARING VAN HET OVERGANGSSYSTEEM DAT LEIDT TOT EEN AFNAME VAN KOSTELOZE TOEWIJZING KRACHTENS ARTIKEL 10 BIS, LID 11, VAN RICHTLIJN 2003/87/EG

Jaar

Waarde van de factor

2013

0,8000

2014

0,7286

2015

0,6571

2016

0,5857

2017

0,5143

2018

0,4429

2019

0,3714

2020

0,3000