ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.108.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 108

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
28 april 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Nota over de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland

1

 

*

Nota over de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen

1

 

*

Nota over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2009-2014

2

 

*

Nota over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2009-2014

2

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 405/2011 van de Raad van 19 april 2011 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 406/2011 van de Commissie van 27 april 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2380/2001 wat betreft de samenstelling van het toevoegingsmiddel voor diervoeding maduramicineammonium alfa ( 1 )

11

 

*

Verordening (EU) nr. 407/2011 van de Commissie van 27 april 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opname van bepaalde reglementen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties met betrekking tot de typegoedkeuring van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden ( 1 )

13

 

*

Verordening (EU) nr. 408/2011 van de Commissie van 27 april 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over pesticiden, wat het formaat voor de toezending van de gegevens betreft ( 1 )

21

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 409/2011 van de Commissie van 27 april 2011 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 619/2008 tot opening van een permanente inschrijving voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten

23

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 410/2011 van de Commissie van 27 april 2011 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 259/2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van informatie over de begunstigden van financiële middelen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

24

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 411/2011 van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

26

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 412/2011 van de Commissie van 27 april 2011 inzake de afgifte van invoercertificaten voor rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 geopende tariefcontingenten voor de deelperiode april 2011

28

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Uitvoeringsbesluit 2011/56/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad om cyproconazool op te nemen als werkzame stof en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie ( 1 )

30

 

*

Uitvoeringsrichtlijn 2011/57/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad om fluometuron als werkzame stof op te nemen en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie ( 1 )

34

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/1


Nota over de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland

De procedures die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland (1), dat op 28 juli 2010 in Brussel is ondertekend en sinds 1 maart 2011 voorlopig van toepassing is, zijn op 7 maart 2011 voltooid. Dit protocol treedt derhalve op 1 mei 2011 in werking, overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van het betreffende protocol.


(1)  PB L 291 van 9.11.2010, blz. 14.


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/1


Nota over de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen

De procedures die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (1), dat op 28 juli 2010 in Brussel is ondertekend en sinds 1 maart 2011 voorlopig van toepassing is, zijn op 7 maart 2011 voltooid. Dit protocol treedt derhalve op 1 mei 2011 in werking, overeenkomstig artikel 5, tweede alinea, van het protocol.


(1)  PB L 291 van 9.11.2010, blz. 18.


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/2


Nota over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2009-2014

De procedures die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2009-2014 (1), die op 28 juli 2010 in Brussel is ondertekend en sinds 1 januari 2011 voorlopig van toepassing is, zijn op 7 maart 2011 voltooid. Deze overeenkomst treedt derhalve op 1 mei 2011 in werking, overeenkomstig artikel 9, tweede alinea, van de overeenkomst.


(1)  PB L 291 van 9.11.2010, blz. 10.


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/2


Nota over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2009-2014

De procedures die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2009-2014 (1), die op 28 juli en 19 augustus 2010 in Brussel is ondertekend en sinds 1 januari 2011 voorlopig van toepassing is, zijn op 7 maart 2011 voltooid. Deze overeenkomst treedt derhalve op 1 mei 2011 in werking, overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van de overeenkomst.


(1)  PB L 291 van 9.11.2010, blz. 4.


VERORDENINGEN

28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 405/2011 VAN DE RAAD

van 19 april 2011

tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 15, lid 1,

Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EU) nr. 1261/2010 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig compenserend recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India ingesteld.

(2)

De procedure werd ingeleid na een klacht die op 15 februari 2010 werd ingediend door de European Federation of Iron and Steel Industries (Eurofer) („de klager”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van bepaalde roestvrijstalen staven in de Unie.

(3)

Zoals vermeld in overweging 23 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar subsidiëring en schade betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 2007 tot het einde van het onderzoektijdvak (de beoordelingsperiode).

1.2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan werd besloten voorlopige compenserende maatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

(5)

Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India alsmede de definitieve inning van de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, aan te bevelen. De belanghebbenden werd ook een periode toegestaan binnen welke zij op de mededeling van de definitieve bevindingen konden reageren.

1.3.   Partijen bij de procedure

(6)

Aangezien geen opmerkingen over de bij de procedure betrokken partijen werden ontvangen, worden de overwegingen 5 tot en met 22 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(7)

Er zij op gewezen dat het, zoals aangegeven in overweging 24 van de voorlopige verordening, bij het betrokken product gaat om alleen door koud bewerken of koud nabewerken verkregen roestvrijstalen staven, met uitzondering van staven met een cirkelvormige dwarsdoorsnede met een diameter van 80 mm of meer, van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7222 20 21, 7222 20 29, 7222 20 31, 7222 20 39, 7222 20 81 en 7222 20 89.

(8)

Een producent-exporteur in India voerde aan dat roestvrijstalen staven met een cirkelvormige dwarsdoorsnede van minder dan 80 mm maar buiten de toleranties H6 tot en met H11 van het onderzoek moesten worden uitgesloten omdat zij niet onder de definitie van het product vallen.

(9)

Dit argument werd afgewezen, aangezien de definitie van het product niet naar toleranties verwijst. Het productcontrolenummer (PCN) in de vragenlijst bevat weliswaar een veld voor tot H6 tot en met H11 beperkte toleranties, maar dit is alleen bedoeld voor vergelijkingsdoeleinden en heeft geen gevolgen voor het onderzochte product. Daarom wordt geconcludeerd dat producten buiten de toleranties H6 tot en met H11 niet mogen worden uitgesloten.

(10)

Er zij op gewezen dat voor de berekening van de voorlopige subsidie- en schademarges rekening werd gehouden met de producten buiten de toleranties H6 tot en met H11.

2.2.   Soortgelijk product

(11)

Aangezien geen opmerkingen over het soortgelijke product werden ontvangen, wordt overweging 25 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding

(12)

In overweging 26 van de voorlopige verordening werd verwezen naar de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt:

a)

Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten);

b)

Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

d)

Export Oriented Units Scheme (regeling exportgerichte bedrijven);

e)

Export Credit Scheme (regeling exportkredieten).

(13)

De bedrijfstak van de Unie ging na of de Commissie had nagelaten rekening te houden met een aantal subsidieregelingen en meende als resultaat daarvan dat de subsidies die door de Indiase producenten waren ontvangen, onderschat waren.

(14)

In dit verband zij erop gewezen dat de klacht een groot aantal nationale en lokale subsidieregelingen bevatte, die in de vragenlijst voor de producenten-exporteurs in India waren opgenomen en door de Commissie waren onderzocht. De onderzochte producenten-exporteurs in de steekproef bleken echter alleen voor de in overweging 12 hierboven vermelde regelingen subsidies te hebben ontvangen.

(15)

De bedrijfstak van de Unie voerde ook aan dat de bevindingen van de Commissie in strijd zijn met een bevinding van het US DOC (Department of Commerce — ministerie van Handel) in een recente compensatieprocedure betreffende de uitvoer van bepaalde staalproducten uit India, waarbij veel hogere subsidies werden geconstateerd. Er zij echter op gewezen dat deze bevinding betrekking heeft op een ander product en een ander onderzoektijdvak bestrijkt. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

(16)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 26, 27 en 28 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten — „DEPBS”)

(17)

Verscheidene partijen voerden aan dat de DEPB-regeling niet mocht worden beschouwd als een compenserende subsidie, aangezien de regeling bedoeld is om de douanerechten op de invoer te betalen. Zoals uiteengezet in overweging 38 van de voorlopige verordening, kan deze regeling niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening, aangezien zij niet voldoet aan de voorschriften van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie en voorschriften voor terugbetaling van inputs) en bijlage III (definitie en voorschriften voor de terugbetaling van vervangende inputs) van de basisverordening. Een exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien wordt geen regeling of procedure toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de voordelen van de DEPB-regeling in aanmerking komen ook al voert hij geen inputs in. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPB-regeling in aanmerking. Daarom worden deze argumenten afgewezen.

(18)

Een partij voerde aan dat bij verkoop van de DEPB-licentie de feitelijke verkoopprijs lager was de licentiewaarde en dat daarom het voordeel ook kleiner was. In dit verband zij erop gewezen dat het voordeel van deze regeling werd berekend op grond van het in de licentie toegekende kredietbedrag, ongeacht of de licentie werd gebruikt voor de betaling van douanerechten op de invoer dan wel daadwerkelijk was verkocht. Er werd geoordeeld dat de verkoop van een licentie tegen een prijs die lager is dan de nominale waarde een louter commerciële beslissing is die het bedrag van de in het kader van deze regeling ontvangen voordeel niet verandert. Dit argument wordt daarom afgewezen.

(19)

Een partij voerde verder aan dat, zelfs indien de DEPB-regeling als een compenserende regeling wordt beschouwd, het krachtens deze regeling ontvangen voordeel niet mag worden gebaseerd op de uitvoerwaarde maar op het feitelijke gebruik van de DEPB-licentie. In dit verband zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening het bedrag van de compenserende subsidies berekend werd aan de hand van het voordeel dat voor de verkrijger in het onderzoektijdvak bestond. Het voordeel werd in dit verband geacht te zijn verkregen op het ogenblik waarop de uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden af te zien van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Zodra de douane de ladingsbrief heeft afgegeven - waarin onder meer het DEPBS-krediet is vermeld dat voor de exporttransactie wordt toegekend - heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie. Doordat een onderneming weet dat zij een subsidie in het kader van de DEPB-regeling zal ontvangen, bevindt zij zich in een voordeligere positie, omdat zij dankzij de subsidie lagere prijzen kan berekenen. Het tijdstip waarop de uitvoer plaatsvindt, is doorslaggevend voor de verlening van een voordeel en niet het latere tijdstip waarop het voordeel wordt gebruikt, omdat een exporteur die een onvervreemdbaar recht heeft op dat voordeel, er financieel „beter aan toe” is. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(20)

Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, worden de overwegingen 29 tot en met 41 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen — „AAS”)

(21)

Een partij voerde aan dat de AA-regeling moest worden beschouwd als een regeling voor de terugbetaling van rechten, omdat de ingevoerde materialen worden gebruikt voor de productie van uitgevoerde goederen. In reactie op dit argument werd in overweging 54 van de voorlopige verordening uiteengezet dat de subregeling waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, niet kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie en voorschriften voor terugbetaling van inputs) en bijlage III (definitie en voorschriften voor terugbetaling van vervangende inputs) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft niet daadwerkelijk een controleregeling of procedure toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De standaardinput-outputnormen (SION’s) voor het betrokken product waren niet nauwkeurig genoeg en kunnen niet als controleregeling voor het werkelijke verbruik worden gebruikt omdat de Indiase overheid aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve controleregeling bestaat (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). De subregeling is daarom compenserend en het argument wordt afgewezen.

(22)

Wat de berekening van het subsidiebedrag betreft en in strijd met de opmerkingen van een partij moest het AAS-voordeel dat door andere producten dan het betrokken product werd gegenereerd in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het bedrag van het compenserende voordeel. Overeenkomstig de AA-regeling mag het gebruik van het voordeel niet worden beperkt tot de invoer van rechtenvrije inputs in verband met een specifiek product. Het betrokken product komt bijgevolg in aanmerking voor het gehele AAS-voordeel dat wordt gegenereerd.

(23)

Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, worden de overwegingen 42 tot en met 58 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering ù „EPCGS”)

(24)

Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, wordt overweging 59 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.5.   Export Oriented Units Scheme (regeling exportgerichte bedrijven — „EOUS”)

(25)

Vóór de bespreking van een aantal opmerkingen van de onderneming in de steekproef die de status van een EOU had, zij erop gewezen dat een belangrijke verplichting voor exportgerichte bedrijven volgens de FT-policy 2004-2009 en de FT-policy 2009-2014 erin bestaat dat hun deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, d.w.z. dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode van vijf jaar groter moet zijn dan de totale waarde van hun invoer. Alle ondernemingen die zich in principe ertoe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, komen voor de EOU-regeling in aanmerking.

(26)

Als tegenprestatie kunnen exportgerichte bedrijven aanspraak maken op een aantal concessies als vermeld in overweging 66 van de voorlopige verordening. Zij zijn rechtens afhankelijk van exportprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Om deze subsidies te krijgen, moet een EOU-bedrijf volgens hoofdstuk 6.1 van de FT-policy 2009-2014 exportgericht zijn.

(27)

De vrijstellingen die een EOU-bedrijf geniet, zijn alle rechtens afhankelijk van exportprestaties. De EOU-regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de stringente voorschriften van bijlage I (punten h) en i)), bijlage II (definitie en voorschriften voor terugbetaling van inputs) en bijlage III (definitie en voorschriften voor de terugbetaling van vervangende inputs) van de basisverordening.

(28)

Bovendien is niet bevestigd dat de Indiase overheid over een systeem of procedure beschikt om te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en/of omzetbelasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). Er wordt alleen gecontroleerd of de deviezenrekening een positief saldo vertoont, niet of de ingevoerde goederen worden gebruikt voor de productie van uitgevoerde goederen.

(29)

Naar de mening van de partij met de status van een EOU is het feit of een voordeel aanleiding geeft tot compenserende maatregelen afhankelijk van twee voorwaarden: i) er ontbreekt een controlesysteem; en ii) er is sprake van een te hoge kwijtschelding. In dit verband zij erop gewezen dat het van cruciaal belang is dat de Indiase overheid aantoont dat zij een deugdelijk controlesysteem heeft opgezet om te bepalen welke inputs in het productieproces zijn verbruikt en in welke hoeveelheden. Het ontbreken van een deugdelijk controlesysteem wordt hieronder verder besproken. De kwestie van de te hoge kwijtschelding is alleen relevant wanneer is bepaald dat een regeling, in dit geval de EOUS, een bona fide-terugbetalingsregeling is die voldoet aan de voorschriften van de bijlagen I, II en III van de basisverordening. Zoals reeds uiteengezet in overweging 27 hierboven, kan de EOU-regeling niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening.

(30)

De partij onderstreepte verder het standaardkarakter van de EOU-regeling als een regeling die de rechtenvrije invoer van grondstoffen voor de uitvoer van eindproducten mogelijk maakt. De partij voerde aan dat de EOU-regeling kan worden gelijkgesteld met de speciale douaneprocedure van de regeling actieve veredeling en niet met de terugbetaling van rechten. Zij stelde dat hoewel de uitkomst van deze twee regelingen theoretisch dezelfde is (uitvoer van goederen die bestaan uit grondstoffen waarvoor de rechten bij invoer worden gederfd) er wezenlijke verschillen tussen deze regelingen bestaan. Ter staving van het argument voerde de partij aan dat bij een regeling voor de terugbetaling van rechten de exporteur het recht heeft de terugbetaling te vragen van de rechten voor grondstoffen die in de eindproducten zijn verwerkt. Bij de regeling actieve veredeling wordt de exporteur vrijgesteld van alle invoerrechten maar heeft hij de wettelijke verplichting om rechten te betalen op alle eindproducten die op de binnenlandse markt worden verkocht. De partij gaf te kennen dat bij laatstgenoemde regeling geen sprake kan zijn van een te hoge kwijtschelding.

(31)

In dit verband zij er eerst op gewezen dat alleen kan worden bepaald of een te hoge betaling heeft plaatsgevonden in gevallen waarin een controlesysteem bestaat voor het monitoren van het verbruik van ingevoerde goederen in relatie tot de productie van uitgevoerde goederen. In verband met het argument van de partij dat de EOU-regeling geen regeling voor de terugbetaling van rechten is, zij erop gewezen dat in voetnoot 2 van bijlage I bij de basisverordening duidelijk wordt bepaald dat voor de uitvoering van de basisverordening „kwijtschelding of terugbetaling van rechten” de volledige of gedeeltelijke vrijstelling of uitstel van betaling van invoerrechten omvat. Het is duidelijk dat het basisconcept dat geldt voor de regelingen voor de terugbetaling of vrijstelling van rechten hetzelfde is, d.w.z. dat invoerrechten op de invoer van grondstoffen niet hoeven te worden betaald of worden terugbetaald op voorwaarde dat deze grondstoffen worden gebruikt voor de vervaardiging van producten die daarna worden uitgevoerd. Ten slotte is het duidelijk dat om te kunnen bepalen of een EOU-regeling als een bona fide-regeling voor de terugbetaling van rechten kan worden beschouwd, zij moet voldoen aan de voorschriften van de bijlagen I, II en III van de basisverordening.

(32)

De partij voerde verder aan dat een EOU-regeling wordt onderworpen aan een deugdelijk controlesysteem en aan verdere controles in verband met de uitvoer en de verkoop op de binnenlandse markt. Zij stelde dat niet alleen de Foreign Trade Policy („FTP”) en het Handbook of Procedure („HOP”), dat de wetgeving en de procedures voor de EOU-regeling vaststelt, relevant waren. Er moest ook worden onderzocht of er andere Indiase wetten en regelingen bestaan waarbij een redelijk en doeltreffend controlesysteem is opgezet. Ter staving van haar argument stelde de partij dat overeenkomstig sectie 6.10.1 van het HOP de wettelijke verplichting bestaat om deugdelijke rekeningen bij te houden en digitaal ondertekende driemaandelijkse en jaarlijkse vooruitgangsrapporten betreffende invoer, aankopen op de binnenlandse markt, uitvoer en verkoop op de binnenlandse markt over te leggen. De partij voerde verder aan dat het overeenkomstig de Central Excise Act, 1944, bij verkoop op de binnenlandse markt wettelijk verplicht is om een factuur af te geven waarop bijvoorbeeld de te betalen belastingen duidelijk worden aangegeven. De Central Excise Act stelt ook maandelijkse voorschriften vast volgens welke de partij aan de autoriteiten volledige bijzonderheden over haar verkoop op de binnenlandse markt moet verstrekken. Krachtens de Companies Act, 1956, en de toepasselijke boekhoudnormen is de partij wettelijk verplicht om gedetailleerde informatie over de invoer en de aankopen op de binnenlandse markt alsook over de uitvoer en de verkoop op de binnenlandse markt in haar gecontroleerde financiële rekeningen te verstrekken.

(33)

In dit verband wordt niet betwist dat de Companies Act het kader voor de boekhoudnormen in India kan vormen. Bij de beoordeling of de EOU-regeling aanleiding kan geven tot het nemen van compenserende maatregelen is de relevante kwestie echter of de overheid een systeem heeft opgezet dat kan bevestigen of en in welke mate rechten- of belastingvrije inputs bij de productie van de uitgevoerde goederen zijn verbruikt.

(34)

De voorschriften van de Central Excise Act dienen een volledig ander doel, namelijk ervoor zorgen dat de toepasselijke belastingen worden betaald bij verkoop op de binnenlandse markt in India. Er wordt geen controle uitgevoerd op de rechtenvrij ingevoerde materialen en het verband tussen de rechtenvrije inputs en de daarmee geproduceerde exportproducten om een en ander als regeling voor de terugbetaling van rechten te kunnen aanmerken.

(35)

Wat de verdere vastgestelde controlestappen betreft, zij eraan herinnerd, zoals vermeld in overweging 69 van de voorlopige verordening, dat de wet van een exportgericht bedrijf niet verlangt dat het iedere invoer in verband brengt met de bestemming van het overeenkomstige daarmee vervaardigde product. Alleen dergelijke controles van de zendingen zouden de Indiase autoriteiten echter voldoende informatie verstrekken over de uiteindelijke bestemming van inputs om te kunnen controleren of de vrijstelling van omzetbelasting/invoerrechten niet hoger is dan die op inputs bestemd voor de productie van exportproducten.

(36)

Ondanks een zorgvuldig onderzoek van de opmerkingen van deze partij werd bijgevolg bevestigd dat de Indiase overheid niet over een systeem of procedure beschikt om daadwerkelijk te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en omzetbelasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De Indiase overheid verrichte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen doeltreffende controleregeling bestaat (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Bovendien werd door de Indiase overheid geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat geen te hoge kwijtschelding plaatsvond.

(37)

De partij voerde aan dat de Commissie voor de subsidieberekening rekening had moeten houden met de betaalde douanerechten op de binnenlandse verkoop van eindproducten. In verband met dit argument zij erop gewezen dat, hoewel een exportgericht bedrijf wordt opgericht om een positief saldo op de deviezenrekening te verkrijgen, het exportgericht bedrijf ook de mogelijkheid heeft om een deel van zijn productie op de binnenlandse markt te verkopen. In het kader van de EOU-regeling zullen de goederen worden behandeld als ingevoerde goederen, hoewel slechts een concessierecht van 50 % moet worden betaald. Als zodanig verkeert een exportgericht bedrijf niet in een andere situatie dan andere bedrijven op de binnenlandse markt, dat wil zeggen dat over de aangekochte goederen de toepasselijke rechten/belastingen moeten worden betaald. In deze context is het duidelijk dat een besluit van de overheid om belasting te heffen op goederen die op de binnenlandse markt worden verbruikt, niet betekent dat de vrijstelling van een exportgericht bedrijf van invoerrechten en de terugbetaling van de omzetbelasting geen voordeel zijn ten opzichte van de uitvoer van het betrokken product. Bovendien is de verkoop op de binnenlandse markt niet van invloed op de algemenere beoordeling van de kwestie of er een toereikend controlesysteem bestaat.

(38)

De partij stelde ook dat de Commissie de verkeerde noemer gebruikt bij de berekening van het subsidiebedrag. Zij voerde aan dat de juiste noemer de volledige verkoopomzet en niet de omzet aan verkoop voor de uitvoer is. Dit argument moet worden afgewezen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt het in het kader van de regeling berekende subsidiebedrag (teller) overgeslagen over de totale uitvoeromzet tijdens het OT als passende noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties. De mogelijkheid dat een EOU een deel van zijn productie op de binnenlandse markt verkoopt, verandert het feit niet dat de EOU-regeling een duidelijke uitvoerdoelstelling heeft.

(39)

Ten slotte voerde de partij aan dat het aan het bedrijf verleende voordeel gelijk moet zijn aan de door de Indiase overheid gederfde kredietkosten tussen het tijdstip waarop de grondstoffen worden ingevoerd en dat waarop de roestvrijstalen staven uit India worden uitgevoerd. Ter staving van dit argument verwees de partij naar een recente voorlopige bevinding van het US DOC in een antisubsidieonderzoek met betrekking tot een nieuwe verlader, waarbij onbetaalde rechten werden beschouwd als een rentevrije lening die aan de onderneming op het tijdstip van de invoer werd toegekend. In verband hiermee zij erop gewezen dat de Commissie niet gebonden is door een door het US DOC toegepaste berekeningsmethodologie maar door de bepalingen van de basisverordening. In dit geval wordt de gebruikte berekeningsmethodologie toegelicht in de overwegingen 75 en 76 van de voorlopige verordening. In elk geval gaat dit argument alleen op als de rechten gewoon worden uitgesteld (voetnoot 3 van bijlage I bij de basisverordening) in plaats van vrijgesteld, zoals hier het geval is.

(40)

Gezien het bovenstaande worden de overwegingen 60 tot en met 77 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.6.   Export Credit Scheme (regeling exportkredieten — „ECS”)

(41)

Een partij erkende dat zij een preferentieel krediet voor haar uitvoer had ontvangen maar voerde aan dat dit tarief aanzienlijk hoger was dan de meest voorkomende krediettarieven in de Europese Unie en daarom niet als een voordeel mocht worden beschouwd.

(42)

In dit verband zij erop gewezen dat het subsidiebedrag werd berekend op basis van het verschil tussen de voor exportkredieten betaalde rente en het bedrag dat had moeten worden betaald voor gewone commerciële kredieten die door de betrokken onderneming in India zouden zijn gebruikt. In dit geval werd een binnenlandse benchmark gebruikt voor de berekening van het subsidiebedrag. Dit argument wordt daarom afgewezen.

(43)

Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, worden de overwegingen 78 tot en met 86 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.7.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(44)

De ad-valoremmarge van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening varieert van 3,3 % tot 4,3 %. Aangezien deze percentages overeenkomen met die in overweging 87 van de voorlopige verordening, wordt die overweging bevestigd.

REGELING

DEPBS (3)

AAS (3)

EOU (3)

ECS (3)

Totaal

ONDERNEMING

 

 

 

 

 

Chandan Steel Ltd

1,5 %

1,5 %

 

0,4 %

3,4 %

Venus-groep

2,6 % tot 3,4 %

0 tot 0,8 %

 

 

3,3 % (4)

Viraj Profiles Vpl. Ltd

 

 

4,3 %

 

4,3 %

(45)

De methodologie voor de vaststelling van de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen meewerkende ondernemingen is uiteengezet in overweging 88 van de voorlopige verordening. In lijn met artikel 15, lid 3, van de basisverordening is de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen meewerkende ondernemingen, berekend op grond van de gewogen gemiddelde subsidiemarge voor de in de steekproef opgenomen meewerkende ondernemingen, 4,0 %. Overweging 88 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd.

(46)

De basis voor de vaststelling van de voor het gehele land geldende subsidiemarge is beschreven in overweging 89 van de voorlopige verordening. Aangezien geen andere opmerkingen hierover werden ontvangen, wordt overweging 89 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(47)

Aangezien geen opmerkingen over de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 90 tot en met 93 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   SCHADE

(48)

Aangezien geen opmerkingen over de schade werden ontvangen, worden de overwegingen 94 tot en met 122 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

(49)

Aangezien geen opmerkingen over het oorzakelijke verband werden ontvangen, worden de overwegingen 123 tot en met 136 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   BELANG VAN DE UNIE

(50)

Aangezien geen opmerkingen over het belang van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 137 tot en met 148 van de voorlopige verordening bevestigd.

8.   DEFINITIEVE COMPENSERENDE MAATREGELEN

8.1.   Schademarge

(51)

Een partij voerde aan dat de gemiddelde winstmarge vóór belastingen van 9,5 %, die was gebaseerd op de situatie in 2007 en die werd gebruikt voor de berekening van de geen schade veroorzakende prijs voor de vaststelling van de schademarge, niet representatief was voor de winstmarge van de bedrijfstak vóór belastingen op de lange termijn. Er werd gesteld dat het jaar waarop deze winst was gebaseerd, gold als een uitzonderlijk jaar en dat de jaren 2005-2006 meer representatief waren, aangezien dit normale bedrijfsjaren waren met winstmarges variërend van 4 tot 6 %.

(52)

De in het voorlopige stadium gebruikte streefwinstmarge was gebaseerd op de gewogen gemiddelde winstmarge van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2007. Dit jaar werd beschouwd als het meest recente representatieve jaar waarin de producenten in de Unie niet leden onder schade veroorzakende subsidiëring. De opmerking wordt daarom afgewezen en de in het voorlopige stadium gebruikte winstmarge wordt bevestigd.

(53)

Aangezien geen andere opmerkingen over de schademarge werden ontvangen, worden de overwegingen 149 tot en met 153 van de voorlopige verordening bevestigd.

8.2.   Conclusie over de schademarge

(54)

De in de voorlopige verordening gebruikte schademarge wordt bevestigd.

8.3.   Hoogte van de rechten

(55)

Gelet op het voorgaande moet overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening een definitief compenserend recht worden ingesteld dat hoog genoeg is om een eind te maken aan de door de invoer met subsidiëring veroorzaakte schade, maar dat het niveau van de vastgestelde subsidiemarge niet mag overschrijden.

(56)

Op grond van het voorgaande werden de compenserende rechten vastgesteld door de schademarges en de subsidiemarges met elkaar te vergelijken. Daarom worden de volgende compenserende rechten voorgesteld:

Onderneming

Subsidiemarge

Schademarge

Compenserend recht

Chandan Steel Ltd

3,4 %

28,6 %

3,4 %

Venus group

3,3 %

45,9 %

3,3 %

Viraj Profiles Vpl. Ltd

4,3 %

51,5 %

4,3 %

Niet in de steekproef opgenomen meewerkende ondernemingen

4,0 %

44,4 %

4,0 %

Alle andere ondernemingen

4,3 %

51,5 %

4,3 %

(57)

De bij deze verordening vastgestelde individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten gelden dus (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) uitsluitend voor de invoer van producten van oorsprong uit India die vervaardigd zijn door de vermelde specifieke juridische entiteiten. Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(58)

Verzoeken in verband met de toepassing van individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen (bijv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie (5) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

8.4.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(59)

Gezien de hoogte van de geconstateerde subsidiemarges en gelet op het niveau van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te innen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op alleen door koud bewerken of koud nabewerken verkregen roestvrijstalen staven, met uitzondering van staven met een cirkelvormige dwarsdoorsnede met een diameter van 80 mm of meer, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7222 20 21, 7222 20 29, 7222 20 31, 7222 20 39, 7222 20 81 en 7222 20 89, van oorsprong uit India.

2.   Het definitieve compenserende recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Chandan Steel Ltd, Mumbai

3,4

B002

Venus Wire Industries Pvt. Ltd, Mumbai;

Precision Metals, Mumbai;

Hindustan Inox Ltd, Mumbai;

Sieves Manufacturer India Pvt. Ltd, Mumbai

3,3

B003

Viraj Profiles Vpl. Ltd, Thane

4,3

B004

In de bijlage opgenomen ondernemingen

4,0

B005

Alle andere ondernemingen

4,3

B999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld door middel van een voorlopig compenserend recht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1261/2010 op alleen door koud bewerken of koud nabewerken verkregen roestvrijstalen staven, met uitzondering van staven met een cirkelvormige dwarsdoorsnede met een diameter van 80 mm of meer, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7222 20 21, 7222 20 29, 7222 20 31, 7222 20 39, 7222 20 81 en 7222 20 89 en van oorsprong uit India, worden definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 april 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

MARTONYI J.


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB L 343 van 29.12.2010, blz. 57.

(3)  De met een asterisk aangemerkte subsidies zijn exportsubsidies

(4)  Gewogen gemiddelde voor de groep

(5)  Commissie, directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, BELGIË.


BIJLAGE

OPGENOMEN MEEWERKENDE PRODUCENTEN-EXPORTEURS IN INDIA

AANVULLENDE TARIC-CODE B005

Naam van de onderneming

Stad

Ambica Steel Ltd

New-Delhi

Bhansali Bright Bars Pvt. Ltd

Navi-Mumbai

Chase Bright Steel Ltd

Navi-Mumbai

D.H. Exports Pvt. Ltd

Mumbai

Facor Steels Ltd

Nagpur

Global smelters Ltd

Kanpur

Indian Steel Works Ltd

Navi-Mumbai

Jyoti Steel Industries Ltd

Mumbai

Laxcon Steels Ltd

Ahmedabad

Meltroll Engineering Pvt. Ltd

Mumbai

Mukand Ltd

Thane

Nevatia Steel & Alloys Pvt. Ltd

Mumbai

Panchmahal Steel Ltd

Kalol

Raajratna Metal Industries Ltd

Ahmedabad

Rimjhim Ispat Ltd

Kanpur

Sindia Steels Ltd

Mumbai

SKM Steels Ltd

Mumbai

Parekh Bright Bars Pvt. Ltd

Thane

Shah Alloys Ltd

Gandhinagar


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 406/2011 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2380/2001 wat betreft de samenstelling van het toevoegingsmiddel voor diervoeding maduramicineammonium alfa

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 biedt de mogelijkheid om de vergunning voor een toevoegingsmiddel voor diervoeding te wijzigen ingevolge een verzoek van de vergunninghouder en een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).

(2)

Overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2) is voor tien jaar een vergunning verleend voor het gebruik van maduramicineammonium alfa, dat tot de groep coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen behoort, als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen bij Verordening (EG) nr. 2430/1999 van de Commissie (3) en voor kalkoenen bij Verordening (EG) nr. 2380/2001 van de Commissie (4).

(3)

De vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend tot wijziging van de vergunning wat de samenstelling van de draagstof voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding betreft. De vergunninghouder heeft de relevante gegevens tot ondersteuning van zijn verzoek ingediend.

(4)

De EFSA heeft in haar advies van 8 december 2010 (5) geconcludeerd dat het gebruik van deze nieuwe formulering van het toevoegingsmiddel bij kalkoenen naar verwachting geen extra problemen zal opleveren voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu en doeltreffend is ter bestrijding van coccidiose.

(5)

Aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan.

(6)

Verordening (EG) nr. 2380/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Aangezien de voorwaarden van de vergunning niet om veiligheidsredenen worden gewijzigd, moet worden voorzien in een overgangsperiode om de bestaande voorraden van voormengsels en mengvoeders op te gebruiken.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 2380/2001 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Voormengsels en mengvoeders die maduramicineammonium alfa bevatten en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2380/2001 zijn geproduceerd, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt tot de bestaande voorraad is opgemaakt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(3)  PB L 296 van 17.11.1999, blz. 3.

(4)  PB L 321 van 6.12.2001, blz. 18.

(5)  EFSA Journal 2011; 9(1):1954.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen

E 770

Alpharma Belgium BVBA

Maduramicineammonium

alfa 1 g/100 g

(Cygro 1 %)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

Maduramicineammonium alfa 1 g/100 g

Carboxymethylcellulosenatrium: 2 g/100 g

Calciumsulfaat-dihydraat: 97 g/100 g

 

Werkzame stof:

Maduramicineammonium α C47H83O17N

CAS-nummer: 84878-61-5, ammoniumzout van een polyethermonocarbonzuur geproduceerd door een gistingsproces met behulp van de stam Actinomadura yumaensis (ATCC 31585) (NRRL 12515)

 

Productiegebonden verontreinigingen:

Maduramicineammonium β: < 10 %

Kalkoenen

16 weken

5

5

1.

Toediening verboden vanaf ten minste vijf dagen vóór het slachten.

2.

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld: „Gevaarlijk voor paardachtigen”.

„Dit voeder bevat een ionofoor: mogelijke contra-indicatie: gelijktijdige toediening ervan met bepaalde andere geneeskrachtige stoffen (bv. tiamuline).”

15.12.2011”


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/13


VERORDENING (EU) Nr. 407/2011 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opname van bepaalde reglementen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties met betrekking tot de typegoedkeuring van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (1), en met name artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 97/836/EG van de Raad (2) is de Unie toegetreden tot de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („herziene overeenkomst van 1958”).

(2)

Bij Besluit 97/836/EG is de Unie bovendien toegetreden tot de VN/ECE-Reglementen nrs. 1, 3, 4, 6, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 23, 25, 26, 28, 31, 34, 37, 38, 39, 43, 44, 46, 48, 58, 66, 73, 77, 79, 80, 87, 89, 90, 91, 93, 97, 98, 99, 100 en 102.

(3)

Bij besluit van de Raad van 28 februari 2000 is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 110 betreffende specifieke onderdelen van motorvoertuigen die gecomprimeerd aardgas (CNG) als brandstof gebruiken en voertuigen met betrekking tot de installatie van specifieke onderdelen van een goedgekeurd type voor het gebruik van gecomprimeerd aardgas (CNG) als brandstof.

(4)

Bij Besluit 2000/710/EG van de Raad (3) is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 67 betreffende de goedkeuring van speciale uitrustingsstukken van motorvoertuigen die in hun aandrijfsysteem vloeibaar petroleumgas gebruiken.

(5)

Bij besluit van de Raad van 7 november 2000 is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 112 betreffende uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voor motorvoertuigen bestemde koplampen die asymmetrisch dimlicht en/of grootlicht uitstralen en voorzien zijn van gloeilampen en/of ledmodules.

(6)

Bij Besluit 2001/395/EG van de Raad (4) is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 13 H betreffende de goedkeuring van personenvoertuigen wat het remsysteem betreft.

(7)

Bij Besluit 2001/505/EG van de Raad (5) is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 105 betreffende de goedkeuring van voor het vervoer van gevaarlijke stoffen bestemde voertuigen wat de bijzondere constructiekenmerken ervan betreft.

(8)

Bij besluit van de Raad van 29 april 2004 is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 116 betreffende de beveiliging van motorvoertuigen tegen onrechtmatig gebruik en tot VN/ECE-Reglement nr. 118 betreffende het brandgedrag van de materialen die voor de binneninrichting van bepaalde categorieën motorvoertuigen worden gebruikt.

(9)

Bij besluit van de Raad van 14 maart 2005 is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 121 betreffende uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de plaats en identificatie van bedieningsorganen met handbediening, verklikkerlichten en meters betreft en tot VN/ECE-Reglement nr. 122 betreffende uniforme technische voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën M, N en O wat het verwarmingssysteem betreft.

(10)

Bij Besluit 2005/614/EG van de Raad (6) is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 94 betreffende bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de bescherming van de inzittenden bij een frontale botsing betreft en tot VN/ECE-Reglement nr. 95 betreffende voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen met betrekking tot de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing.

(11)

Bij Besluit 2006/364/EG van de Raad (7) heeft de Unie VN/ECE-Reglement nr. 123 betreffende de goedkeuring van adaptieve koplampsystemen (AFS) voor motorvoertuigen goedgekeurd.

(12)

Bij Besluit 2006/444/EG van de Raad (8) is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 55 betreffende bepalingen voor de goedkeuring van mechanische koppelinrichtingen van voertuigcombinaties.

(13)

Bij Besluit 2006/874/EG van de Raad (9) is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 107 betreffende uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van categorie M2 of M3 wat hun algemene constructie betreft.

(14)

Bij Besluit 2007/159/EG van de Raad (10) heeft de Unie VN/ECE-Reglement nr. 125 betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen wat het gezichtsveld naar voren van de bestuurder betreft, goedgekeurd.

(15)

Bij Besluit 2009/433/EG van de Raad (11) is de Unie toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 61 betreffende uniforme bepalingen voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen wat de naar buiten uitstekende delen vóór de achterwand van de cabine betreft.

(16)

Overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (12), mogen voertuigfabrikanten die hun systemen, onderdelen of technische eenheden willen laten goedkeuren, kiezen of zij aan de desbetreffende richtlijnen of aan de desbetreffende VN/ECE-reglementen voldoen. De meeste voorschriften voor voertuigonderdelen in de richtlijnen zijn uit de desbetreffende VN/ECE-reglementen overgenomen. De VN/ECE-reglementen worden voortdurend aan de voortschrijdende technologie aangepast, en de desbetreffende richtlijnen moeten dus ook regelmatig worden bijgewerkt om de inhoud te laten overeenkomen met die van de VN/ECE-reglementen. Om een einde te maken aan dit dubbele werk heeft de CARS 21-groep op hoog niveau aanbevolen verscheidene richtlijnen te vervangen door de desbetreffende VN/ECE-reglementen.

(17)

Richtlijn 2007/46/EG voorziet in de mogelijkheid om de toepassing van VN/ECE-reglementen voor de EG-typegoedkeuring van voertuigen verplicht te stellen en de EU-wetgeving door die VN/ECE-reglementen te vervangen. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 661/2009 wordt typegoedkeuring krachtens VN/ECE-reglementen waarvan de toepassing verplicht is, beschouwd als EG-typegoedkeuring krachtens die verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

(18)

Door EU-wetgeving te vervangen door VN/ECE-reglementen wordt niet alleen een einde gemaakt aan dubbele technische voorschriften, maar ook aan dubbele administratieve en certificeringsprocedures. Bovendien zou typegoedkeuring die rechtstreeks op internationale normen is gebaseerd de markttoegang in derde landen moeten verbeteren, met name in de landen die partij zijn bij de herziene overeenkomst van 1958, en daardoor het concurrentievermogen van de industrie van de Unie moeten vergroten.

(19)

Om deze redenen worden bij Verordening (EG) nr. 661/2009 verschillende richtlijnen inzake de typegoedkeuring van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden ingetrokken en deze richtlijnen moeten met het oog op EG-typegoedkeuring krachtens die verordening worden vervangen door de desbetreffende VN/ECE-reglementen.

(20)

Bijgevolg moeten de VN/ECE-Reglementen nrs. 1, 3, 4, 6, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 13 H, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 23, 25, 26, 28, 31, 34, 37, 38, 39, 43, 44, 46, 48, 55, 58, 61, 66, 67, 73, 77, 79, 80, 87, 89, 90, 91, 93, 94, 95, 97, 98, 99, 102, 105, 107, 110, 112, 116, 118, 121, 122, 123 en 125 worden opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 661/2009, waarin de VN/ECE-reglementen zijn vermeld waarvan de toepassing verplicht is.

(21)

Verordening (EG) nr. 661/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

De in de bijlage bij deze verordening vermelde VN/ECE-reglementen moeten van toepassing zijn overeenkomstig de in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 661/2009 vermelde toepassingsdata.

(23)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Technisch Comité motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 661/2009 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

1.   Behoudens de leden 2, 3 en 4 en artikel 4 zijn de in de bijlage genoemde VN/ECE-reglementen, wijzigingenreeksen en supplementen met ingang van 1 november 2012 van toepassing voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe typen voertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden.

2.   Met ingang van 1 november 2011 is VN/ECE-Reglement nr. 13 H, supplement 9 (13), van toepassing voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen van categorie M1.

3.   Met ingang van 1 november 2011 is VN/ECE-Reglement nr. 13, supplement 3 op wijzigingenreeks 11 (14), of VN/ECE-Reglement nr. 13 H, supplement 9, van toepassing voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen van categorie N1.

4.   Met ingang van de in tabel 1 van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 661/2009 vastgelegde toepassingsdata is VN/ECE-Reglement nr. 13, supplement 3 op wijzigingenreeks 11, van toepassing voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4 wat de elektronische stabiliteitscontrolesystemen betreft.

Artikel 3

1.   Behoudens de leden 2 en 3 en artikel 4 zijn de in de bijlage vermelde VN/ECE-reglementen, wijzigingenreeksen en supplementen met ingang van 1 november 2014 van toepassing voor de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen en aanhangwagens daarvan, en voor de verkoop en het in het verkeer brengen van daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden.

2.   Met ingang van 1 november 2014 is VN/ECE-Reglement nr. 13, supplement 3 op wijzigingenreeks 11, of VN/ECE-Reglement nr. 13 H, supplement 9, van toepassing voor de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen van categorie N1.

3.   Met ingang van de in tabel 2 van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 661/2009 vastgelegde toepassingsdata is VN/ECE-Reglement nr. 13, supplement 3 op wijzigingenreeks 11, van toepassing voor de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4 wat de elektronische stabiliteitscontrolesystemen betreft.

Artikel 4

1.   Onverminderd lid 2 is VN/ECE-Reglement nr. 100, wijzigingenreeks 00 (15), met ingang van 1 mei 2011 van toepassing voor de EG-typegoedkeuring van gehele voertuigen overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG en voor de EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de elektrische veiligheid betreft.

2.   Met ingang van 1 januari 2012 is VN/ECE-Reglement nr. 100, wijzigingenreeks 00, van toepassing voor de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen.

3.   Met ingang van 4 december 2012 is VN/ECE-Reglement nr. 100, wijzigingenreeks 01 (16), van toepassing voor de EG-typegoedkeuring van gehele voertuigen overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG en voor de EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de elektrische veiligheid betreft.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1.

(2)  PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78.

(3)  PB L 290 van 17.11.2000, blz. 29.

(4)  PB L 139 van 23.5.2001, blz. 14.

(5)  PB L 183 van 6.7.2001, blz. 33.

(6)  PB L 217 van 22.8.2005, blz. 1.

(7)  PB L 135 van 23.5.2006, blz. 12.

(8)  PB L 181 van 4.7.2006, blz. 53.

(9)  PB L 337 van 5.12.2006, blz. 45.

(10)  PB L 69 van 9.3.2007, blz. 37.

(11)  PB L 144 van 9.6.2009, blz. 24.

(12)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(13)  PB L 230 van 31.8.2010, blz. 1.

(14)  PB L 297 van 13.11.2010, blz. 1.

(15)  PB L 45 van 14.2.2009, blz. 17.

(16)  PB L 57 van 2.3.2011, blz. 54.


BIJLAGE

„BIJLAGE IV

Lijst van VN/ECE-reglementen waarvan de toepassing verplicht is

Reglement nr.

Onderwerp

Wijzigingenreeks

Verwijzing naar het PB

Van toepassing op

1

Koplampen die asymmetrisch dimlicht en/of grootlicht uitstralen en voorzien zijn van gloeilampen van categorie R2 en/of HS1

Wijzigingenreeks 02

PB L 177 van 10.7.2010, blz. 1

M, N (1)

3

Retroflecterende voorzieningen voor motorvoertuigen

Supplement 10 op wijzigingenreeks 02

PB L 31 van 31.1.2009, blz. 1

M, N, O

4

Achterkentekenplaatverlichting van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Supplement 14 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 31 van 31.1.2009, blz. 35

M, N, O

6

Richtingaanwijzers voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Supplement 19 op wijzigingenreeks 01

PB L 177 van 10.7.2010, blz. 40

M, N, O

7

Breedtelichten, achterlichten, stoplichten en markeringslichten voor motorvoertuigen (behalve motorfietsen) en aanhangwagens ervan

Supplement 16 op wijzigingenreeks 02

PB L 148 van 12.6.2010, blz. 1

M, N, O

8

Voor motorvoertuigen bestemde koplampen (H1, H2, H3, HB3, HB4, H7, H8, H9, HIR1, HIR2 en/of H11)

Wijzigingenreeks 05

Corrigendum 1 op herziening 4

PB L 177 van 10.7.2010, blz. 71

M, N (1)

10

Elektromagnetische compatibiliteit

Wijzigingenreeks 03

PB L 116 van 8.5.2010, blz. 1

M, N, O

11

Deursluitingen en deurbevestigingsonderdelen

Supplement 2 op wijzigingenreeks 03

PB L 120 van 13.5.2010, blz. 1

M1, N1

12

Bescherming van de bestuurder tegen de stuurinrichting in het geval van een botsing

Supplement 3 op wijzigingenreeks 03

PB L 165 van 26.6.2008, blz. 11

M1, N1

13

Remsysteem van voertuigen van de categorieën M, N en O

Supplement 5 op wijzigingenreeks 10

Corrigenda 1 en 2 op herziening 6

Supplement 3 op wijzigingenreeks 11

PB L 257 van 30.9.2010, blz. 1

PB L 297 van 13.11.2010, blz. 183

M, N, O (2)

13-H

Remsysteem van personenauto’s

Supplement 9 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 230 van 31.8.2010, blz. 1

M1, N1  (3)

14

Verankeringen van veiligheidsgordels, Isofix-verankeringssystemen en Isofix-verankeringen bovenaan

Supplement 2 op wijzigingenreeks 06

PB L 321 van 6.12.2007, blz. 1

M, N

16

Veiligheidsgordels, beveiligingssystemen en Isofix-kinderbeveiligingssystemen

Supplement 17 op wijzigingenreeks 04

PB L 313 van 30.11.2007, blz. 58

M, N

17

Stoelen, de verankeringen ervan en eventuele hoofdsteunen

Wijzigingenreeks 08

PB L 230 van 31.8.2010, blz. 81

M, N

18

Beveiliging van motorvoertuigen tegen onrechtmatig gebruik

Supplement 2 op wijzigingenreeks 03

PB L 120 van 13.5.2010, blz. 29

M2, M3, N2, N3

19

Mistvoorlichten voor motorvoertuigen

Supplement 2 op wijzigingenreeks 03

PB L 177 van 10.7.2010, blz. 113

M, N

20

Koplampen die asymmetrisch dimlicht en/of grootlicht uitstralen en voorzien zijn van halogeengloeilampen (H4-lampen)

Wijzigingenreeks 03

PB L 177 van 10.7.2010, blz. 170

M, N (1)

21

Binnenuitrusting

Supplement 3 op wijzigingenreeks 01

PB L 188 van 16.7.2008, blz. 32

M1

23

Achteruitrijlichten voor motorvoertuigen en aanhangwagens ervan

Supplement 15 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 148 van 12.6.2010, blz. 34

M, N, O

25

Al dan niet in voertuigstoelen ingebouwde hoofdsteunen

Wijzigingenreeks 04

Corrigendum 2 op herziening 1

PB L 215 van 14.8.2010, blz. 1

M, N

26

Naar buiten uitstekende delen

Supplement 1 op wijzigingenreeks 03

PB L 215 van 14.8.2010, blz. 27

M1

28

Geluidssignaalinrichtingen en geluidssignalen

Supplement 3 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 185 van 17.7.2010, blz. 1

M, N

31

Voor motorvoertuigen bestemde halogeen sealed-beamkoplampunits (HSB-units) die Europees asymmetrisch dimlicht en/of grootlicht uitstralen

Supplement 7 op wijzigingenreeks 02

PB L 185 van 17.7.2010, blz. 15

M, N

34

Brandpreventie (tanks voor vloeibare brandstof)

Supplement 2 op wijzigingenreeks 02

PB L 194 van 23.7.2008, blz. 14

M, N, O

37

Gloeilampen voor gebruik in goedgekeurde lichtunits van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Supplement 34 op wijzigingenreeks 03

PB L 297 van 13.11.2010, blz. 1

M, N, O

38

Mistachterlichten voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Supplement 14 op de oorspronkelijke versie van het reglement

Corrigendum 1 op supplement 12

PB L 148 van 12.6.2010, blz. 55

M, N, O

39

Snelheidsmeter en de installatie ervan

Supplement 5 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 120 van 13.5.2010, blz. 40

M, N

43

Veiligheidsruiten

Supplement 12 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 230 van 31.8.2010, blz. 119

M, N, O

44

Beveiligingssystemen voor kinderen aan boord van motorvoertuigen („kinderbeveiligingssystemen”)

Wijzigingenreeks 04

Corrigendum 3 op herziening 2

PB L 306 van 23.11.2007, blz. 1

M, N

46

Voorzieningen voor indirect zicht en de installatie ervan

Supplement 4 op wijzigingenreeks 02

Corrigendum 1 op supplement 4 op wijzigingenreeks 02

PB L 177 van 10.7.2010, blz. 211

M, N

48

Installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op motorvoertuigen

Wijzigingenreeks 04

PB L 135 van 23.5.2008, blz. 1

M, N, O

55

Mechanische koppelinrichtingen van voertuigcombinaties

Supplement 1 op wijzigingenreeks 01

PB L 227 van 28.8.2010, blz. 1

M, N, O

58

Beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden en de installatie ervan; bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden

Wijzigingenreeks 02

PB L 232 van 30.8.2008, blz. 13

N2, N3, O3, O4

61

Bedrijfsvoertuigen wat de naar buiten uitstekende delen vóór de achterwand van de cabine betreft

Supplement 1 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 164 van 30.6.2010, blz. 1

N

66

Sterkte van de bovenbouw van grote passagiersvoertuigen

Wijzigingenreeks 02

PB L 84 van 30.3.2011, blz. 1

M2, M3

67

Motorvoertuigen die lpg gebruiken

Supplement 7 op wijzigingenreeks 01

PB L 72 van 14.3.2008, blz. 1

M, N

73

Zijdelingse bescherming van vrachtwagens

Supplement 1 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 120 van 13.5.2010, blz. 49

N2, N3, O3, O4

77

Parkeerlichten voor motorvoertuigen

Supplement 12 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 130 van 28.5.2010, blz. 1

M, N

79

Stuurinrichting

Supplement 3 op wijzigingenreeks 01

PB L 137 van 27.5.2008, blz. 25

M, N, O

80

Stoelen van grote passagiersvoertuigen

Supplement 3 op wijzigingenreeks 01

Corrigendum 1 op wijzigingenreeks 01

PB L 164 van 30.6.2010, blz. 18

M2, M3

87

Dagrijlichten voor motorvoertuigen

Supplement 14 op de oorspronkelijke versie van het reglement

Corrigendum 1 op herziening 2

PB L 164 van 30.6.2010, blz. 46

M, N

89

Snelheidsbegrenzing van voertuigen

Supplement 1 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 158 van 19.6.2007, blz. 1

M, N

90

Vervangingsremvoeringssets en trommelremvoeringen voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Supplement 11 op wijzigingenreeks 01

PB L 130 van 28.5.2010, blz. 19

M, N, O

91

Zijmarkeringslichten voor motorvoertuigen en aanhangwagens ervan

Supplement 11 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 164 van 30.6.2010, blz. 69

M, N, O

93

Beschermingsinrichtingen aan de voorzijde tegen klemrijden en de installatie ervan; bescherming aan de voorzijde tegen klemrijden

Oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 185 van 17.7.2010, blz. 56

N2, N3

94

Bescherming van de inzittenden bij een frontale botsing

Supplement 3 op wijzigingenreeks 01

Corrigendum 2 op wijzigingenreeks 01

Corrigendum 1 op herziening 1

PB L 130 van 28.5.2010, blz. 50

M1

95

Bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing

Supplement 1 op wijzigingenreeks 02

PB L 313 van 30.11.2007, blz. 1

M1, N1

97

Voertuigalarmsystemen (VAS)

Herziening 1 — Wijziging 1

PB L 351 van 30.12.2008, blz. 1

M1, N1

98

Koplampen met gasontladingslichtbronnen voor motorvoertuigen

Supplement 13 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 164 van 30.6.2010, blz. 92

M, N

99

Gasontladingslichtbronnen voor gebruik in goedgekeurde gasontladingslichtunits van motorvoertuigen

Supplement 5 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 164 van 30.6.2010, blz. 151

M, N

100

Elektrische veiligheid

Supplement 1 op de oorspronkelijke versie van het reglement

Wijzigingenreeks 01

PB L 45 van 14.2.2009, blz. 17

PB L 57 van 2.3.2011, blz. 54

M, N

102

Kortkoppelinrichting; montage van een goedgekeurd type kortkoppelinrichting

Oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 351 van 30.12.2008, blz. 44

N2, N3, O3, O4

105

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen bestemde voertuigen

Supplement 1 op wijzigingenreeks 04

PB L 230 van 31.8.2010, blz. 253

N, O

107

Voertuigen van categorie M2 en M3

Wijzigingenreeks 03

PB L 255 van 29.9.2010, blz. 1

M2, M3

110

Specifieke onderdelen voor gecomprimeerd aardgas (CNG)

Supplement 6 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 72 van 14.3.2008, blz. 113

M, N

112

Voor motorvoertuigen bestemde koplampen die asymmetrisch dimlicht en/of grootlicht uitstralen en voorzien zijn van gloeilampen en/of ledmodules

Supplement 12 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 230 van 31.8.2010, blz. 264

M, N

116

Beveiliging van motorvoertuigen tegen onrechtmatig gebruik

Supplement 2 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 164 van 30.6.2010, blz. 181

M1, N1

118

Brandgedrag van de materialen die voor de binneninrichting van bepaalde categorieën motorvoertuigen worden gebruikt

Oorspronkelijk reglement

PB L 177 van 10.7.2010, blz. 263

M3

121

Plaats en identificatie van bedieningsorganen met handbediening, verklikkerlichten en meters

Supplement 3 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 177 van 10.7.2010, blz. 290

M, N

122

Verwarmingssysteem van voertuigen van de categorieën M, N en O

Supplement 1 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 164 van 30.6.2010, blz. 231

M, N, O

123

Adaptieve koplampsystemen (AFS) voor motorvoertuigen

Supplement 4 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 222 van 24.8.2010, blz. 1

M, N

125

Gezichtsveld naar voren

Supplement 2 op de oorspronkelijke versie van het reglement

PB L 200 van 31.7.2010, blz. 38

M1


(1)  De VN/ECE-Reglementen nrs. 1, 8 en 20 zijn niet van toepassing voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe voertuigen.

(2)  Voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen van categorie N1 en voor de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen van categorie N1, met inbegrip van de voorschriften voor beveiliging tegen kantelen en richtingscontrole in bijlage 21 bij dat reglement.

(3)  Voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen van de categorieën N1 en M1 en voor de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen van de categorieën N1 en M1, met inbegrip van de voorschriften in bijlage 9 bij dat reglement.”.


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/21


VERORDENING (EU) Nr. 408/2011 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over pesticiden, wat het formaat voor de toezending van de gegevens betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (1), en met name artikel 5, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 is een nieuw kader voor de opstelling van vergelijkbare Europese statistieken over de verkoop en het gebruik van pesticiden vastgesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1185/2009 dienen de lidstaten de statistische gegevens in elektronische vorm te verstrekken in een geschikt, door de Commissie vast te stellen technisch formaat.

(3)

Om de vertrouwelijkheid te waarborgen, zal in het transmissiebestand een vlag worden opgenomen die aangeeft of de ingediende gegevens over de stof, chemische klasse, middelencategorie of hoofdcategorie vertrouwelijk zijn of niet.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten zenden de statistische gegevens over het in de handel brengen van pesticiden zoals beschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 toe met gebruikmaking van het SDMX-formaat (Statistical Data and Metadata eXchange). De gegevens worden in elektronische vorm bij het centrale punt voor gegevenstoezending bij Eurostat ingediend of geüpload.

De lidstaten dienen de vereiste gegevens in overeenkomstig de door de Commissie (Eurostat) verstrekte technische specificaties.

Artikel 2

De gegevens worden aan de Commissie (Eurostat) toegezonden in het technische formaat dat in de bijlage is beschreven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Formaat voor de toezending van statistische gegevens over het in de handel brengen van pesticiden

In de transmissiebestanden dient de volgende informatie te worden opgenomen:

Nummer

Veld

Opmerkingen

1

Land

Drielettercode (bv. FRA)

2

Jaar

Bv. 2010

3

Hoofdcategorie

Codes vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1185/2009, zoals laatstelijk bijgewerkt

4

Middelencategorie

 

5

Chemische klasse

 

6

Stof

 

7

Voor de velden 3, 4, 5 en 6 de verkochte hoeveelheid

De hoeveelheden stoffen worden uitgedrukt in kilogram

8

Voor de velden 3, 4, 5 en 6 de vertrouwelijkheidsvlag

Ja/neen


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 409/2011 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 619/2008 tot opening van een permanente inschrijving voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1), en met name artikel 161, lid 3, artikel 164, lid 2, onder b), en artikel 170, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 619/2008 van de Commissie (2) is een permanente inschrijving geopend voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor natuurlijke boter in blokken van productcode ex ex 0405 10 19 9700, butteroil in recipiënten van productcode ex ex 0405 90 10 9000 en mageremelkpoeder van productcode ex ex 0402 10 19 9000, en zijn regels vastgesteld voor de inschrijvingsprocedure. Genoemde verordening voorziet met name in inschrijvingsperiodes waarin de offertes mogen worden ingediend.

(2)

Om beter te kunnen inspelen op de verslechtering van de situatie op de zuivelmarkt begin 2009, is Verordening (EG) nr. 619/2008 gewijzigd om te voorzien in twee inschrijvingsperiodes per maand. Aangezien de marktsituatie inmiddels aanzienlijk verbeterd is, kan het aantal inschrijvingsperiodes opnieuw op één per maand worden gebracht.

(3)

Verordening (EG) nr. 619/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 619/2008 wordt de aanhef van de derde alinea vervangen door:

„Elke inschrijvingsperiode eindigt om 13.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) op de derde dinsdag van de maand, met de volgende uitzonderingen:”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 20.


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 410/2011 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 259/2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van informatie over de begunstigden van financiële middelen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name artikel 42, punt 8 ter,

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In zijn arrest in de gevoegde zaken C-92/09 en C-93/09 (2) betreffende de verplichte bekendmaking van informatie over begunstigden van landbouwsteun heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geconcludeerd dat de bekendmaking van persoons-gegevens betreffende natuurlijke personen, zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt op basis van relevante criteria, zoals de tijdvakken waarin zij dergelijke steun hebben ontvangen, de frequentie, het type en de omvang van die steun, buiten proportie is. Bijgevolg heeft het Hof de desbetreffende bepalingen ongeldig verklaard. Aangezien natuurlijke personen belang hebben bij de bescherming van hun persoons-gegevens moet, om aan de verschillende doelstellingen van de bij Verordening (EG) nr. 259/2008 van de Commissie (3) vastgelegde verplichte bekendmaking van informatie over de begunstigden van financiële middelen uit het Europees Landbouwgarantie-fonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) te voldoen, worden bepaald dat deze verplichting niet van toepassing is op natuurlijke personen.

(2)

Daarom moet Verordening (EG) nr. 259/2008 omwille van de transparantie formeel worden gewijzigd in afwachting van de vaststelling van een nieuwe regeling door het Europees Parlement en de Raad waarin rekening wordt gehouden met de bezwaren van het Hof.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de landbouwfondsen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 259/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

„1.   De in artikel 44 bis van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde bekendmaking omvat ten aanzien van begunstigde rechtspersonen de volgende informatie:”;

b)

het bepaalde onder a) wordt geschrapt;

c)

de punten b) en c) worden vervangen door:

„b)

de volledige officiële naam zoals deze is ingeschreven, wanneer de begunstigde, overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat, een rechtspersoon met een eigen rechtspersoonlijkheid is;

c)

de volledige naam van de vereniging zoals deze is ingeschreven of anderszins officieel is erkend, wanneer de begunstigde een vereniging van rechtspersonen zonder eigen rechtspersoonlijkheid is;”.

2.

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Met betrekking tot rechtspersonen mogen de lidstaten gedetailleerdere informatie bekendmaken dan die waarin lid 1 voorziet.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(2)  Arrest van het Hof van Justitie van 9 november 2010 in de gevoegde zaken C-92/09 en C-93/09, Volker und Markus Schecke GbR en Hartmut Eifert/Land Hessen, nog niet bekendgemaakt in de Juris-prudentie.

(3)  PB L 76 van 19.3.2008, blz. 28.


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 411/2011 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 28 april 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

74,8

MA

44,1

TN

118,7

TR

86,7

ZZ

81,1

0707 00 05

AL

107,4

EG

152,2

TR

133,0

ZZ

130,9

0709 90 70

MA

78,8

TR

105,8

ZZ

92,3

0709 90 80

EC

33,0

ZZ

33,0

0805 10 20

EG

54,1

IL

71,7

MA

48,8

TN

48,2

TR

78,3

ZZ

60,2

0805 50 10

TR

50,2

ZZ

50,2

0808 10 80

AR

79,0

BR

80,7

CA

111,8

CL

89,5

CN

108,0

MK

50,2

NZ

116,6

US

123,5

ZA

82,0

ZZ

93,5

0808 20 50

AR

84,3

CL

114,4

CN

65,7

ZA

96,4

ZZ

90,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 412/2011 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

inzake de afgifte van invoercertificaten voor rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 geopende tariefcontingenten voor de deelperiode april 2011

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gezien Verordening (EG) nr. 327/98 van de Commissie van 10 februari 1998 inzake de opening en de wijze van beheer van bepaalde tariefcontingenten voor de invoer van rijst en breukrijst (3), en met name artikel 5, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 327/98 betreft de opening en de wijze van beheer van bepaalde tariefcontingenten voor de invoer van rijst en breukrijst die overeenkomstig bijlage IX bij die verordening zijn verdeeld over landen van oorsprong en vervolgens over verscheidene deelperioden.

(2)

Voor de bij artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgestelde contingenten is de tweede deelperiode de maand april.

(3)

Blijkens de gegevens die overeenkomstig artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 327/98 zijn verstrekt, hebben voor het contingent met het volgnummer 09.4130 de aanvragen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van die verordening zijn ingediend gedurende de eerste tien werkdagen van de maand april 2011, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de voor het betrokken contingent aangevraagde hoeveelheden, te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven.

(4)

Uit de bovenbedoelde gegevens blijkt overigens ook dat voor de contingenten met de volgnummers 09.4127 — 09.4128 — 09.4129 de aanvragen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 327/98 zijn ingediend gedurende de eerste tien werkdagen van de maand april 2011, betrekking hebben op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid.

(5)

Derhalve dienen overeenkomstig artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 327/98 voor de contingenten met de volgnummers 09.4127 — 09.4128 — 09.4129 — 09.4130 de totale hoeveelheden te worden vastgesteld die beschikbaar zijn voor de volgende contingentsdeelperiode.

(6)

Met het oog op een efficiënt beheer van de procedure voor afgifte van de invoercertificaten dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op grond van de aanvragen van certificaten voor de invoer van rijst in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 327/98 vastgestelde contingent met het volgnummer 09.4130 die zijn ingediend gedurende de eerste tien werkdagen van de maand april 2011, worden certificaten afgegeven voor de aangevraagde hoeveelheden, vermenigvuldigd met de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt.

2.   De totale hoeveelheden die in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 vastgestelde contingenten met de volgnummers 09.4127 — 09.4128 — 09.4129 — 09.4130 beschikbaar zijn voor de volgende contingentsdeelperiode, worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 37 van 11.2.1998, blz. 5.


BIJLAGE

Hoeveelheden die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 327/98 moeten worden toegekend voor de deelperiode april 2011, respectievelijk beschikbaar zijn voor de daaropvolgende deelperiode

Bij artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgesteld contingent voor volwitte of halfwitte rijst van GN-code 1006 30:

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzings-coëfficiënt voor de deelperiode april 2011

Totale hoeveelheid die beschikbaar is voor de deelperiode juli 2011

(in kg)

Verenigde Staten van Amerika

09.4127

 (1)

23 847 531

Thailand

09.4128

 (1)

11 108 417

Australië

09.4129

 (1)

713 000

Andere landen van oorsprong

09.4130

0,851981 %

0


(1)  De aanvragen hebben betrekking op hoeveelheden die kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de beschikbare hoeveelheden: alle aanvragen zijn derhalve ontvankelijk.


RICHTLIJNEN

28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/30


UITVOERINGSBESLUIT 2011/56/EU VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad om cyproconazool op te nemen als werkzame stof en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 1490/2002 (3) van de Commissie zijn de nadere bepalingen voor de uitvoering van de tweede en derde fase van het in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG bedoelde werkprogramma vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht voor eventuele opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Cyproconazool is in die lijst opgenomen.

(2)

Overeenkomstig artikel 11 sexies van Verordening (EG) nr. 1490/2002 heeft de kennisgever zijn steun voor de opneming van die werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG binnen twee maanden na ontvangst van het ontwerpevaluatieverslag ingetrokken. Bijgevolg werd Beschikking 2008/934/EG van de Commissie van 5 december 2008 betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten (4), goedgekeurd met betrekking tot de niet-opneming van cyproconazool.

(3)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft de oorspronkelijke kennisgever („de aanvrager”) een nieuwe aanvraag ingediend om toepassing van de versnelde procedure zoals vastgesteld in de artikelen 14 tot en met 19 van Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie van 17 januari 2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen (5).

(4)

De aanvraag is ingediend bij Ierland, dat bij Verordening (EG) nr. 1490/2002 als rapporterende lidstaat was aangewezen. De termijn voor de versnelde procedure is nageleefd. De specificatie van de werkzame stof en de ondersteunde toepassingen zijn dezelfde als voor Beschikking 2008/934/EG. Die aanvraag voldoet ook aan de overige materiële en procedurele voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 33/2008.

(5)

Ierland heeft de door de aanvrager verstrekte nadere gegevens onderzocht en een aanvullend verslag opgesteld. Op 12 februari 2010 heeft Ierland dat verslag bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de EFSA”) en bij de Commissie ingediend. De EFSA heeft het aanvullende verslag aan de overige lidstaten en aan de aanvrager voor commentaar meegedeeld en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 33/2008 en op verzoek van de Commissie heeft de EFSA haar conclusie over cyproconazool op 8 november 2010 aan de Commissie doen toekomen (6). Het ontwerpevaluatieverslag, het aanvullende verslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 11 maart 2011 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor cyproconazool.

(6)

Uit de verschillende analysen is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die cyproconazool bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Cyproconazool moet daarom in bijlage I worden opgenomen, zodat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig de bepalingen van die richtlijn.

(7)

Onverminderd die conclusie moet nadere informatie over bepaalde specifieke punten worden ingewonnen. Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat aan de opneming van een stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Daarom moet de aanvrager worden verplicht nadere bevestigende informatie te verstrekken over de toxicologische relevantie van de onzuiverheden in de technische specificatie, over analytische methoden voor de monitoring van cyproconazool in de bodem en in lichaamsvloeistoffen en -weefsels, over residuen van triazoolmetabolietderivaten in primaire gewassen, wisselgewassen en producten van dierlijke oorsprong, over het langetermijnrisico voor herbivore zoogdieren en over het potentiële milieueffect van de preferentiële afbraak en/of omzetting van het mengsel van isomeren.

(8)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de opneming voortvloeien.

(9)

Onverminderd de verplichtingen die zijn vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die cyproconazool bevatten, opnieuw te onderzoeken zodat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, wordt voldaan. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen naargelang het geval wijzigen, vervangen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG. In afwijking van bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen.

(10)

Bij eerdere opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (7) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft problemen kan veroorzaken. Om nog meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter geen nieuwe verplichtingen op ten opzichte van de tot nu toe vastgestelde richtlijnen tot wijziging van bijlage I.

(11)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Beschikking 2008/934/EG voorziet in de niet-opneming van cyproconazool en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten, uiterlijk op 31 december 2011. In de bijlage bij die beschikking moet de regel betreffende cyproconazool worden geschrapt.

(13)

Beschikking 2008/934/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

In de bijlage bij Beschikking 2008/934/EG wordt de regel betreffende cyproconazool geschrapt.

Artikel 3

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 november 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 december 2011.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

1.   De lidstaten moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG, zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die cyproconazool als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 november 2011 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot cyproconazool is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de tekst betreffende die werkzame stof, en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13 van die richtlijn voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst betreffende cyproconazool in bijlage I bij die richtlijn, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat cyproconazool bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 mei 2011 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Aan de hand van die evaluatie bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als cyproconazool de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 mei 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast cyproconazool nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 mei 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijnen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op 1 juni 2011.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(3)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(4)  PB L 333 van 11.12.2008, blz. 11.

(5)  PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5.

(6)  European Food Safety Authority: Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance cyproconazole. EFSA Journal 2010; 8(11):1897. [73 blz.]. doi:10.2903/j.efsa.2010.1897. Online te vinden op: www.efsa.europa.eu.

(7)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.


BIJLAGE

Aan het einde van de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de volgende tekst toegevoegd:

Nr.

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„358

Cyproconazool

CAS-nr.: 94361-06-5

CIPAC-nr.: 600

(2RS,3RS;2RS,3SR)-2-(4-chloorfenyl)-3-cyclopropyl-1-(1H-1,2,4-triazool-1-yl)butaan-2-ol

≥ 940 g/kg

1 juni 2011

31 mei 2021

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over cyproconazool (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 11 maart 2011 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

a)

de blootstelling van consumenten via de voeding aan residuen van triazoolmetabolietderivaten;

b)

het risico voor in het water levende organismen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De betrokken lidstaten moeten eisen dat bevestigende informatie wordt verstrekt over:

a)

de toxicologische relevantie van de onzuiverheden in de technische specificatie;

b)

analytische methoden voor de monitoring van cyproconazool in de bodem en in lichaamsvloeistoffen en -weefsels;

c)

residuen van triazoolmetabolietderivaten in primaire gewassen, wisselgewassen en producten van dierlijke oorsprong;

d)

het langetermijnrisico voor herbivore zoogdieren;

e)

het potentiële milieueffect van de preferentiële afbraak en/of omzetting van het mengsel van isomeren.

De betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat de aanvrager de onder a) bedoelde informatie uiterlijk op 1 december 2011, de onder b), c) en d) bedoelde informatie uiterlijk op 31 mei 2013 en de onder e) bedoelde informatie binnen twee jaar na de vaststelling van specifieke richtsnoeren bij de Commissie indient.”.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


28.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/34


UITVOERINGSRICHTLIJN 2011/57/EU VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2011

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad om fluometuron als werkzame stof op te nemen en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 1490/2002 (3) van de Commissie zijn de nadere bepalingen voor de uitvoering van de tweede en derde fase van het in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG bedoelde werkprogramma vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht voor eventuele opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Fluometuron was in die lijst opgenomen.

(2)

Overeenkomstig artikel 11 sexies van Verordening (EG) nr. 1490/2002 hebben de kennisgevers hun steun voor de opneming van die werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG binnen twee maanden na ontvangst van het ontwerpevaluatieverslag ingetrokken. Bijgevolg werd Beschikking 2008/934/EG van de Commissie van 5 december 2008 betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten (4), goedgekeurd met betrekking tot de niet-opneming van fluometuron.

(3)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG hebben de oorspronkelijke kennisgevers („de aanvragers”) een nieuwe aanvraag ingediend om toepassing van de versnelde procedure zoals vastgesteld in de artikelen 14 tot en met 19 van Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie van 17 januari 2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen (5).

(4)

De aanvraag is ingediend bij Griekenland, dat bij Verordening (EG) nr. 1490/2002 als rapporterende lidstaat was aangewezen. De termijn voor de versnelde procedure is nageleefd. De specificatie van de werkzame stof en de ondersteunde toepassingen zijn dezelfde als voor Beschikking 2008/934/EG. Die aanvraag voldoet ook aan de overige materiële en procedurele voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 33/2008.

(5)

Griekenland heeft de door de aanvragers ingediende aanvullende gegevens onderzocht en een aanvullend verslag opgesteld. Op 27 januari 2010 heeft Griekenland dat verslag bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de EFSA”) en bij de Commissie ingediend. De EFSA heeft het aanvullende verslag aan de overige lidstaten en aan de aanvragers voor commentaar meegedeeld en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 33/2008 en op verzoek van de Commissie heeft de EFSA haar conclusie over fluometuron op 14 december 2010 aan de Commissie doen toekomen (6). Het ontwerpevaluatieverslag, het aanvullende verslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 11 maart 2011 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor fluometuron.

(6)

Uit de verschillende analysen is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die fluometuron bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Fluometuron moet derhalve in bijlage I worden opgenomen, zodat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig de bepalingen van die richtlijn.

(7)

Onverminderd die conclusie moet nadere informatie over bepaalde specifieke punten worden ingewonnen. Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat aan de opneming van een werkzame stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Daarom moeten de aanvragers worden verplicht nadere bevestigende informatie te verstrekken met betrekking tot de toxicologische eigenschappen van de plantmetaboliet trifluorazijnzuur en de analytische methoden voor de monitoring van de bodemmetaboliet trifluormethylaniline in de bodem en in het water. Indien fluometuron krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7) wordt ingedeeld als „verdacht van het veroorzaken van kanker”, moeten de betrokken lidstaten eisen dat nadere informatie wordt verstrekt om de relevantie van de bodemmetabolieten desmethyl-fluometuron en trifluormethylaniline voor het grondwater te bevestigen.

(8)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de opneming voortvloeien.

(9)

Onverminderd de verplichtingen die zijn vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die fluometuron bevatten, opnieuw te onderzoeken zodat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, wordt voldaan. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen naargelang het geval wijzigen, vervangen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG. In afwijking van bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen.

(10)

Bij eerdere opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (8) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft problemen kan veroorzaken. Om nog meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter geen nieuwe verplichtingen op ten opzichte van de tot nu toe vastgestelde richtlijnen tot wijziging van bijlage I.

(11)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Beschikking 2008/934/EG voorziet in de niet-opneming van fluometuron en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten, uiterlijk op 31 december 2011. In de bijlage bij die beschikking moet de regel betreffende fluometuron worden geschrapt.

(13)

Beschikking 2008/934/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

In de bijlage bij Beschikking 2008/934/EG wordt de regel betreffende fluometuron geschrapt.

Artikel 3

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 november 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 december 2011.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

1.   De lidstaten moeten overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die fluometuron als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 november 2011 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot fluometuron is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de tekst betreffende die werkzame stof, en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13 van die richtlijn aan de eisen van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst betreffende fluometuron in bijlage I bij die richtlijn, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat fluometuron bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 mei 2011 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Aan de hand van die evaluatie bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als fluometuron de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 mei 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast fluometuron nog een of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 mei 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijnen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op 1 juni 2011.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 april 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(3)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(4)  PB L 333 van 11.12.2008, blz. 11.

(5)  PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5.

(6)  European Food Safety Authority: Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance fluometuron. EFSA Journal 2011; 9(1):1958. (54 blz.) doi:10.2903/j.efsa.2011.1958. Online te vinden op: www.efsa.europa.eu/efsajournal.htm

(7)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(8)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.


BIJLAGE

Aan het einde van de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de volgende tekst toegevoegd:

Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„343

Fluometuron

CAS-nr.: 2164-17-2

CIPAC-nr.: 159

1,1-dimethyl-3-(α,α,α -trifluor-m-tolyl)ureum

≥ 940 g/kg

1 juni 2011

31 mei 2021

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide op katoen.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over fluometuron(en met name met de aanhangsels I en II), dat op 11 maart 2011 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene evaluatie moeten de lidstaten:

a)

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers en ervoor zorgen dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van adequate persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

b)

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimaat kwetsbare gebieden; ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden risicobeperkende maatregelen omvatten, alsook de verplichting om bewakingsprogramma’s uit te voeren om zo nodig mogelijke grondwaterverontreiniging door fluometuron en de bodemmetabolieten desmethyl-fluometuron en trifluormethylaniline in kwetsbare gebieden te controleren;

c)

bijzondere aandacht besteden aan het risico voor andere, niet tot de doelsoorten behorende bodemmacro-organismen dan aardwormen en niet tot de doelsoorten behorende planten, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden zo nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat de aanvragers verdere bevestigende informatie bij de Commissie indienen met betrekking tot:

a)

de toxicologische eigenschappen van de plantmetaboliet trifluorazijnzuur;

b)

de analytische methoden voor de monitoring van fluometuron in de lucht;

c)

de analytische methoden voor de monitoring van de bodemmetaboliet trifluormethylaniline in de bodem en in het water;

d)

de relevantie van de bodemmetabolieten desmethyl-fluometuron en trifluormethylaniline voor het grondwater, indien fluometuron krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt ingedeeld als „verdacht van het veroorzaken van kanker”.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de aanvragers de onder a), b) en c) bedoelde informatie uiterlijk op 31 maart 2013 en de onder d) bedoelde informatie binnen zes maanden na de kennisgeving van het besluit over de indeling van fluometuron bij de Commissie indienen.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.