ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.070.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 70

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
17 maart 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 257/2011 van de Commissie van 16 maart 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 616/2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen

1

 

*

Verordening (EU) nr. 258/2011 van de Commissie van 16 maart 2011 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

5

 

*

Verordening (EU) nr. 259/2011 van de Commissie van 16 maart 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 642/2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen)

31

 

*

Verordening (EU) nr. 260/2011 van de Commissie van 16 maart 2011 tot 146e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban

33

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 261/2011 van de Commissie van 16 maart 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

35

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 262/2011 van de Commissie van 16 maart 2011 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

37

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/162/EU

 

*

Besluit van de Raad van 14 maart 2011 tot vaststelling van het standpunt dat door de Europese Unie moet worden ingenomen tijdens de vijfde vergadering van de conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam ten aanzien van de wijzigingen van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

39

 

 

2011/163/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 16 maart 2011 tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 1630)  ( 1 )

40

 

 

2011/164/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 16 maart 2011 betreffende het tijdelijk in de handel brengen van bepaald zaaizaad van de soort Triticum aestivum dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad voldoet (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 1634)  ( 1 )

47

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 329/09/COL van 15 juli 2009 inzake de Noorse steunregeling voor alternatieve hernieuwbare verwarming en voor elektriciteitsbesparende maatregelen in particuliere huishoudens (Noorwegen)

49

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/1


VERORDENING (EU) Nr. 257/2011 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 616/2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 144, lid 1, en artikel 148, juncto artikel 4,

Gezien Besluit 2007/360/EG van de Raad van 29 mei 2007 inzake de sluiting van overeenkomsten in de vorm van een proces-verbaal van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en de Federale Republiek Brazilië en tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Thailand uit hoofde van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (GATT 1994) met betrekking tot de wijziging van concessies voor pluimvee (2), en met name artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 130, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 moet de invoer in de Unie door middel van invoercertificaten worden beheerd. Om evenwel speculatieve activiteiten die de invoerstroom verstoren, te voorkomen is het dienstig het aan Thailand toegewezen contingent dat onder volgnummer 09.4215 en groepsnummer 5 bij Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie (3) is geopend, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (4) te beheren door in eerste instantie rechten tot invoer toe te kennen en pas in tweede instantie invoercertificaten af te geven.

(2)

Er moeten nieuwe voorwaarden voor de toekenning van de rechten tot invoer en voor de afgifte van de daaruit voortvloeiende invoercertificaten voor het betrokken contingent worden vastgesteld met betrekking tot de in aanmerking komende aanvragers en de verdeling van de ingevoerde hoeveelheden voor de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 616/2007 vastgestelde contingentperiode.

(3)

Om speculatieve activiteiten te voorkomen en te garanderen dat de rechten tot invoer aan echte importeurs worden toegekend, is het van belang de historische referentiehoeveelheid ingevoerd vlees van pluimvee, die een voorwaarde is voor de aanvraag om rechten tot invoer, op een passend niveau vast te stellen.

(4)

In het licht van de nieuwe voorwaarden voor de invoer van producten van oorsprong uit Thailand moet het bedrag van de zekerheid betreffende de rechten tot invoer en de certificaten op een passend niveau worden vastgesteld om een degelijk beheer van de tariefcontingenten en een toereikende toegang voor de marktdeelnemers tot die contingenten te garanderen.

(5)

Om de marktdeelnemers ertoe te verplichten invoercertificaten aan te vragen voor alle toegewezen rechten tot invoer, moet worden bepaald dat deze verplichting een primaire eis is in de zin van Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (5).

(6)

De bij Verordening (EG) nr. 616/2007 vastgestelde kennisgevingsperiode waarin de nationale autoriteiten de Commissie de hoeveelheden moeten meedelen waarvoor certificaten zijn afgegeven, valt laat ten opzichte van het tijdstip van afgifte. Met het oog op een goed beheer van de contingenten is het daarom raadzaam die kennisgevingsperiode te vervroegen.

(7)

Om de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten de kans te geven te wennen aan het nieuwe beheer van groep 5, is het dienstig de periode waarin aanvragen om rechten tot invoer kunnen worden ingediend voor de eerste deelperiode die op 1 juli 2011 begint, te verschuiven van april 2011 naar mei 2011.

(8)

Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 616/2007 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Aangezien de volgende contingentperiode op 1 juli 2011 begint, dient de onderhavige verordening met ingang van die periode van toepassing te zijn.

(10)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 616/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 3 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De voor groep 5 vastgestelde jaarlijkse hoeveelheden worden beheerd door in eerste instantie rechten tot invoer toe te kennen en in tweede instantie invoercertificaten af te geven.”.

2)

De artikelen 4, 5 en 6 worden vervangen door:

„Artikel 4

1.   Voor de toepassing van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 met betrekking tot de andere groepen dan groep 5 moet een aanvrager van een invoercertificaat bij de indiening van zijn eerste aanvraag voor een bepaalde contingentperiode bewijzen dat hij in elk van de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 bedoelde perioden ten minste 50 ton producten als vermeld in bijlage I, deel XX, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (*1) of bereidingen van GN-code 0210 99 39 heeft ingevoerd.

Voor de toepassing van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 met betrekking tot groep 5 moet een aanvrager van rechten tot invoer bij de indiening van zijn eerste aanvraag voor een bepaald contingentjaar bewijzen dat hij gedurende elk van beide in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 bedoelde perioden ten minste 250 ton producten als vermeld in bijlage I, deel XX, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 of bereidingen van GN-code 0210 99 39 heeft ingevoerd.

In de certificaataanvraag mag slechts één van de in bijlage I bij de onderhavige verordening genoemde volgnummers worden vermeld.

2.   In afwijking van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 en lid 1, eerste alinea, van het onderhavige artikel kan de aanvrager van een invoercertificaat bij de indiening van zijn eerste aanvraag voor een bepaalde contingentperiode het bewijs leveren dat hij in elk van de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 bedoelde perioden ten minste 1 000 ton vlees van pluimvee van de GN-codes 0207 of 0210 heeft verwerkt tot onder Verordening (EG) nr. 1234/2007 vallende bereidingen op basis van vlees van pluimvee van GN-code 1602 of tot gehomogeniseerde bereidingen van GN-code 1602 10 00 die alleen vlees van pluimvee bevatten.

Voor de doeleinden van het onderhavige lid wordt onder „verwerker” verstaan, iedere persoon die is ingeschreven in het nationale btw-register van de lidstaat waar hij is gevestigd en die door middel van welk handelsdocument dan ook ten genoegen van de betrokken lidstaat het bewijs levert dat hij de bedoelde verwerkingsactiviteiten uitvoert.

3.   Een bedrijf dat is ontstaan uit een fusie tussen bedrijven die elk referentiehoeveelheden hebben ingevoerd, mag deze referentiehoeveelheden gebruiken als basis voor zijn aanvraag.

4.   In afwijking van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 mag elke aanvrager met betrekking tot de groepen 3, 6 en 8 voor producten van dezelfde groep meerdere aanvragen voor invoercertificaten indienen indien deze producten van oorsprong zijn uit verschillende landen. De aanvragen, die elk slechts betrekking hebben op één land van oorsprong, worden gelijktijdig bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat ingediend. Zij worden voor de in lid 5 van dit artikel bedoelde maximumhoeveelheid als één enkele aanvraag beschouwd.

5.   Certificaataanvragen voor andere groepen dan groep 5 moeten betrekking hebben op ten minste 100 ton en ten hoogste 10 % van de hoeveelheid die voor het betrokken contingent beschikbaar is in de betrokken periode of deelperiode.

Het is evenwel zo dat:

a)

voor de groepen 2 en 3 de certificaataanvraag of de aanvraag om rechten tot invoer betrekking mag hebben op ten hoogste 5 % van de hoeveelheid die voor het betrokken contingent beschikbaar is in de betrokken periode of deelperiode;

b)

voor de groepen 3, 6 en 8 de minimumhoeveelheid waarop de certificaataanvraag betrekking moet hebben, tot 10 ton wordt verlaagd.

Voor groep 5 moet de aanvraag om rechten tot invoer betrekking hebben op ten minste 100 ton en ten hoogste 10 % van de hoeveelheid die in de betrokken deelperiode voor het betrokken contingent beschikbaar is.

6.   De certificaten verplichten tot invoer uit het aangegeven land, behalve voor de groepen 3, 6 en 8. Voor de groepen waarvoor deze verplichting geldt, wordt in vak 8 van de certificaataanvraag en van het certificaat het land van oorsprong ingevuld en wordt het woord „ja” aangekruist.

7.   Vak 20 van de certificaataanvraag en van het certificaat bevat een van de in bijlage II, deel A, opgenomen vermeldingen.

Vak 24 van het certificaat bevat een van de in bijlage II, deel B, opgenomen vermeldingen.

Vak 24 van de certificaten voor de groepen 3 en 6 bevat een van de in bijlage II, deel C, opgenomen vermeldingen.

Vak 24 van de certificaten voor groep 8 bevat een van de in bijlage II, deel D, opgenomen vermeldingen.

Artikel 5

1.   Aanvragen om rechten tot invoer voor groep 5 en invoercertificaataanvragen voor de andere groepen kunnen alleen worden ingediend in de eerste zeven dagen van de derde aan elke deelperiode voorafgaande maand, en voor groep 3 in de eerste zeven dagen van de derde aan de contingentperiode voorafgaande maand.

Aanvragen om rechten tot invoer voor groep 5 voor de deelperiode die op 1 juli 2011 begint, kunnen evenwel alleen worden ingediend in de eerste zeven dagen van mei 2011.

2.   Bij de indiening van de certificaataanvraag voor andere groepen dan groep 5 wordt een zekerheid van 50 EUR per 100 kg gesteld. Voor certificaataanvragen met betrekking tot de groepen 1, 4 en 7 bedraagt de zekerheid evenwel 10 EUR per 100 kilogram en voor aanvragen om rechten tot invoer voor groep 5 bedraagt zij 6 EUR per 100 kilogram.

3.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op de 14de dag van de maand waarin de aanvragen zijn ingediend, voor elke groep mee welke hoeveelheden, uitgesplitst naar oorsprong en uitgedrukt in kilogram, in totaal zijn aangevraagd.

4.   De rechten tot invoer worden toegekend en de certificaten worden afgegeven vanaf de 23ste dag van de maand waarin de aanvragen zijn ingediend, en uiterlijk op de laatste dag van die maand. De rechten tot invoer zijn geldig vanaf de eerste dag van de deelperiode waarvoor de aanvraag is ingediend tot en met 30 juni van diezelfde invoerperiode en zij zijn niet overdraagbaar.

5.   Voor groep 5 mogen invoercertificaataanvragen slechts worden ingediend in de lidstaat waarin de aanvrager rechten tot invoer heeft aangevraagd en gekregen. Voor deze groep wordt een certificaat afgegeven op aanvraag en op naam van de marktdeelnemer die de rechten tot invoer heeft gekregen.

Voor groep 5 stelt de marktdeelnemer bij de afgifte van het invoercertificaat een zekerheid van 75 EUR per 100 kilogram. Telkens wanneer een invoercertificaat wordt afgegeven, worden de gekregen rechten tot invoer overeenkomstig verlaagd en wordt de krachtens lid 2 gestelde zekerheid onverwijld naar evenredigheid vrijgegeven.

6.   De invoercertificaataanvragen hebben betrekking op de totale hoeveelheid van de toegewezen rechten tot invoer. Deze verplichting geldt als primaire eis in de zin van artikel 20, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie (*2)

Artikel 6

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

voor alle groepen behalve groep 5 en uiterlijk op de 10de van de maand na de maand waarin de aanvragen zijn ingediend, de hoeveelheden waarvoor certificaten zijn afgegeven;

b)

voor groep 5 en uiterlijk op de 10de dag van de maand die volgt op elke deelperiode, de hoeveelheden waarvoor tijdens die deelperiode certificaten zijn afgegeven.

2.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk aan het einde van de vierde maand na het einde van elke jaarlijkse periode mee welke hoeveelheden tijdens de betrokken periode daadwerkelijk op grond van deze verordening in het vrije verkeer zijn gebracht.

3.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden mee waarvoor de invoercertificaten helemaal niet of gedeeltelijk niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven:

a)

een eerste maal samen met de in artikel 5, lid 3, van de onderhavige verordening bedoelde mededelingen inzake de aanvragen die werden ingediend voor de laatste deelperiode van de jaarlijkse contingentperiode;

b)

een tweede en laatste maal uiterlijk aan het einde van de vierde maand die volgt op het einde van elke jaarlijkse periode, voor de hoeveelheden die op het ogenblik van de eerste mededeling als bedoeld onder a), nog niet waren meegedeeld.

Voor groep 3 is de mededeling als bedoeld in de eerste alinea, onder a), niet van toepassing.

4.   De in de leden 1 en 3 bedoelde hoeveelheden worden uitgedrukt in kilogram en uitgesplitst naar groep. De in lid 2 bedoelde hoeveelheden worden uitgedrukt in kilogram en uitgesplitst naar groep en oorsprong.

(*1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1."

(*2)   PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5.”."

3)

Artikel 7, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tweede alinea wordt geschrapt;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Certificaten voor groep 5 zijn evenwel overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie (*3) geldig gedurende 15 werkdagen vanaf de datum van de feitelijke afgifte van het certificaat. De rechten tot invoer zijn geldig vanaf de eerste dag van de deelperiode waarvoor de aanvraag is ingediend tot en met 30 juni van diezelfde contingentperiode.

(*3)   PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3 ”."

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de contingentperiode die op 1 juli 2011 begint.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 138 van 30.5.2007, blz. 10.

(3)   PB L 142 van 5.6.2007, blz. 3.

(4)   PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(5)   PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5.


17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/5


VERORDENING (EU) Nr. 258/2011 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2011

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („de Unie”),

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 19 juni 2010 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) („het bericht van inleiding”) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

De antidumpingprocedure werd ingeleid na een klacht die werd ingediend door de European Ceramic Tile Manufacturers’ Federation (CET) („de indieners van de klacht”) namens 69 producenten die meer dan 30 % van de totale productie van keramische tegels in de Unie vertegenwoordigen. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

2.   Partijen bij de procedure

(3)

De Commissie heeft de indieners van de klacht, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de VRC, de vertegenwoordigers van de VRC en de haar bekende importeurs en gebruikers van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De Commissie heeft ook producenten in de Verenigde Staten van Amerika („de VS”), Nigeria, Brazilië, Turkije, Indonesië en Thailand in kennis gesteld, aangezien deze landen als mogelijk referentieland in aanmerking kwamen. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(4)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in de VRC en niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van dumping en schade gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of het nodig was van een steekproef gebruik te maken en — indien dat het geval was — deze samen te stellen, werd alle haar bekende producenten-exporteurs in de VRC, de importeurs, en de producenten in de Unie verzocht zich kenbaar te maken bij de Commissie en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisgegevens te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens de periode van 1 april 2009 tot en met 1 maart 2010. De autoriteiten van de VRC werden eveneens geraadpleegd.

2.1.   Steekproef van Chinese producenten-exporteurs

(5)

Op de steekproefprocedure heeft de Commissie 105 geldige reacties ontvangen van producenten-exporteurs in de VRC, die tijdens het onderzoektijdvak (zoals gedefinieerd in overweging 24) 47 % van de invoer vertegenwoordigden. De medewerking wordt bijgevolg als gering beschouwd.

(6)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening een steekproef van producenten-exporteurs samengesteld op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheden van het betrokken product naar de Unie die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. De samengestelde steekproef bestond uit drie groepen, die tien individuele producenten vertegenwoordigden en goed waren voor 14,4 % van de totale exporthoeveelheden van de VRC naar de Unie en 31,3 % van die van de medewerkende exporteurs tijdens het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd met de betrokken partijen en met de Chinese autoriteiten overleg gepleegd over de samenstelling van de steekproef. De Commissie heeft een aantal opmerkingen ontvangen over de voorgestelde steekproef. Bij de samenstelling van de definitieve steekproef is rekening gehouden met terecht geachte opmerkingen.

2.2.   Steekproef van producenten in de Unie

(7)

De European Ceramic Tile Manufacturers’ Federation (CET) heeft in een brief aan de Commissie bevestigd dat alle klagende ondernemingen ermee hebben ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Aangezien ook andere ondernemingen zich kenbaar hebben gemaakt, beschikte de Commissie over informatie van 73 producenten in de Unie.

(8)

In de steekproefprocedure is rekening gehouden met de grote fragmentering van de sector die keramische tegels produceert. Om te garanderen dat de resultaten van grote ondernemingen de schadeanalyse niet domineerden, maar dat terdege rekening werd gehouden met de situatie van de kleine ondernemingen, die samen het grootste deel van de productie in de Unie vertegenwoordigen, werd geoordeeld dat alle segmenten, d.w.z. zowel kleine als middelgrote en grote ondernemingen, in de steekproef vertegenwoordigd moesten zijn.

(9)

Op basis van de omvang van de jaarlijkse productie zijn drie segmenten onderscheiden:

—   segment 1: grote ondernemingen — productie van meer dan 10 miljoen m2;

—   segment 2: middelgrote ondernemingen — productie tussen 5 en 10 miljoen m2;

—   segment 3: kleine ondernemingen — productie van minder dan 5 miljoen m2.

(10)

In de analyse van micro-economische indicatoren zijn de resultaten van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het specifieke segment gewogen overeenkomstig het aandeel van dat segment in de totale productie in de Unie (daarbij werd gebruik gemaakt van het specifieke gewicht van elk segment in de hele sector die keramische tegels produceert). Volgens de informatie die tijdens het onderzoek is verzameld, zijn de producenten in segment 1 en 2 elk goed voor ongeveer een vierde van de totale productie in de Unie, terwijl de producenten in segment 3 goed zijn voor de helft van de totale productie in de Unie. Het segment van de kleine ondernemingen telt meer dan 350 ondernemingen. Het segment middelgrote ondernemingen telt meer dan 40 ondernemingen en het segment grote ondernemingen meer dan 20.

(11)

Tien ondernemingen zijn in de steekproef opgenomen. Het betreft telkens de grootste ondernemingen in elk van de drie segmenten; bij de selectie is rekening gehouden met verkoop, productie en geografische ligging. Eén onderneming in de steekproef behoort tot het segment grote ondernemingen, vier behoren tot het segment middelgrote ondernemingen en vijf tot het segment kleine ondernemingen. De geselecteerde ondernemingen zijn gevestigd in zes lidstaten (Italië, Spanje, Polen, Portugal, Duitsland en Frankrijk), die samen meer dan 90 % van de totale productie in de Unie vertegenwoordigen. Deze steekproef vertegenwoordigde 24 % van de totale productie van de medewerkende producenten en 7 % van de totale productie in de Unie.

(12)

Tijdens het onderzoek heeft één in de steekproef opgenomen onderneming uit Polen besloten haar medewerking met het onderzoek stop te zetten. De Commissie verkreeg geen medewerking van enige andere in Polen gevestigde producent.

(13)

Ondanks de terugtrekking van de Poolse producent bleef de representativiteit van de steekproef hoog volgens alle in overwegingen 8 en 10 vermelde criteria. Bijgevolg is beslist dat de procedure kon worden voortgezet met een steekproef van negen producenten uit vijf lidstaten.

(14)

De indieners van de klacht hebben gevraagd hun namen niet openbaar te maken. De Commissie heeft hun verzoek ingewilligd.

2.3.   Steekproef van importeurs

(15)

De Commissie heeft 24 antwoorden van importeurs ontvangen. Drie grote importeurs zijn van de steekproefprocedure uitgesloten: twee waren verbonden met Chinese exporteurs en één was verbonden met een producent in de Unie (de invoer is marginaal in vergelijking met de totale verkoop van die producent).

(16)

De niet-verbonden medewerkende importeurs vertegenwoordigden ongeveer 6 % van de totale invoer uit de VRC.

(17)

Zeven ondernemingen, die samen 95 % van de invoer van de niet-verbonden medewerkende ondernemingen vertegenwoordigen, zijn in de steekproef opgenomen. Eén van die ondernemingen was ook een gebruiker van het betrokken product. De steekproef was ook representatief wat de geografische spreiding betreft. In de steekproef zijn dus lidstaten opgenomen die meer dan 49 % van de invoer in de Unie vertegenwoordigen, wat bevestigt dat de steekproef representatief is.

2.4.   Antwoorden op de vragenlijsten en controles

(18)

Om de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) of individuele behandeling („IB”) in te dienen, heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs de desbetreffende formulieren toegezonden. Een groep producenten-exporteurs vroeg overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om BMO of, indien uit het onderzoek zou blijken dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, om IB. De andere groepen producenten-exporteurs hebben alleen om IB verzocht.

(19)

De Commissie heeft van acht niet in de steekproef opgenomen ondernemingen of groepen van verbonden ondernemingen een verzoek om individueel onderzoek ontvangen. Het zou in de voorlopige fase te omslachtig zijn geweest om die verzoeken te onderzoeken. In de definitieve fase zal worden beslist of aan deze ondernemingen individueel onderzoek wordt toegekend.

(20)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, alsook naar de niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs die te kennen hadden gegeven overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening een verzoek om individuele behandeling te willen indienen, naar de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, naar de medewerkende niet-verbonden importeurs en naar alle haar bekende gebruikers in de Unie.

(21)

Drie in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs, acht niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs of groepen van producenten-exporteurs, negen in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en vijf importeurs die niet verbonden waren met een producent-exporteur hebben de vragenlijst beantwoord. De Commissie heeft ook opmerkingen ontvangen van de Europese producentenvereniging (Cerame-Unie), nationale producentenverenigingen, importeurs, verenigingen van importeurs en gebruikers.

(22)

De Commissie heeft alle gegevens die voor de BMO-/IB-analyse en voor een voorlopige vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd, en heeft bij negen in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

Producenten-exporteurs in de VRC

Becarry Group, bestaande uit:

Foshan Becarry Ceramics Co., Ltd

Heyuan Becarry Ceramics Co., Ltd

Heyuan Hairi Ceramic Co., Ltd

Shandong Yadi Ceramics Co., Ltd

Xinruncheng Group, bestaande uit:

Guangdong Xinruncheng Ceramics Co. Ltd

Foshan City Nanhai Chongfa Ceramics Co. Ltd

Wonderful Group, bestaande uit:

Dongguan City Wonderful Ceramics Industrial Park Co., Ltd

Guangdong Jiamei Ceramics Co., Ltd

Qingyuan Gani Ceramics Co. Ltd

Foshan Gani Ceramics Co. Ltd

Giavelli S.r.l., een verbonden Italiaanse importeur

b)

Handelaren in de VRC

Foshan Changwei Enterprise Co., Ltd

c)

Handelaren in Hongkong

Cayenne Trading International Ltd

Great Prosperity Development Ltd

Good East Development Ltd

d)

Niet-verbonden importeurs

Enmon GmbH, Duitsland

e)

Nationale producentenverenigingen

Confindustria Ceramica (Italië)

de Spaanse vereniging van producenten van keramische tegels (ASCER)

APICER (Portugal).

(23)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor de producenten-exporteurs in de VRC aan wie geen BMO werd toegekend, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens in een referentieland, de VS, vond een controlebezoek plaats bij twee producenten. Deze producenten hebben gevraagd hun identiteit niet openbaar te maken.

3.   Onderzoektijdvak

(24)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(25)

Onder betrokken product wordt verstaan: plavuizen en vloer- en wandtegels, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen, ook indien op een drager („keramische tegels” of het „betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 6907 10 00 , 6907 90 20 , 6907 90 80 , 6908 10 00 , 6908 90 11 , 6908 90 20 , 6908 90 31 , 6908 90 51 , 6908 90 91 , 6908 90 93 en 6908 90 99 .

(26)

Keramische tegels worden hoofdzakelijk gebruikt in de bouwsector om muren en vloeren te bedekken.

2.   Soortgelijk product

(27)

Eén partij voerde aan dat het product dat uit de VRC wordt ingevoerd en het product dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd, niet vergelijkbaar zijn.

(28)

Er zij op gewezen dat de Commissie de prijsvergelijkingen heeft gebaseerd op productsoorten die worden onderscheiden op grond van productcontrolenummers („PCN’s”) die op acht kenmerken berusten.

(29)

De desbetreffende partij heeft haar argumenten naar voren gebracht tijdens een hearing door de daartoe bevoegde ambtenaar. Zij argumenteerde dat het gebrek aan vergelijkbaarheid toe te schrijven was aan verschillen in technologie, materiaal, polijst en design die voor de productie van tegels uit de Unie en uit de VRC worden gebruikt, alsook dat op technologisch geavanceerde productielijnen tegels van hoge kwaliteit met zeefdruk en verschillende kleuren worden geproduceerd. De onderneming verklaarde dat er verschillende druktechnieken bestaan voor zeefdruk, rotodruk en inktjetdruk.

(30)

Hoewel de partij werd verzocht gedetailleerde informatie over te leggen waarin al deze aspecten van productvergelijkbaarheid werden uiteengezet, kon zij haar argumenten niet staven. Het argument inzake de verbetering van de vergelijkbaarheid werd evenmin met bewijzen gestaafd. Voorts erkende de partij zelf dat de productsoorten die in aanmerking zouden komen indien de vier voorgestelde criteria zouden worden toegevoegd, slechts 0,5 % van de tegelmarkt zouden vertegenwoordigen. Zoals vermeld in het verslag van de voor hearings bevoegde ambtenaar, waarin het standpunt van de betrokken onderneming werd samengevat, was de resterende 99,5 % van de producten die onder dezelfde PCN’s vielen vergelijkbaar.

(31)

Zoals hierboven vermeld, heeft de partij noch de noodzaak om de extra criteria in te voeren, noch hun mogelijke gevolgen voor de prijzen gestaafd. Gezien het verwaarloosbare marktaandeel van de betrokken productsoorten en de expliciete erkenning door de partij dat 99,5 % van de tegels vergelijkbaar was onder het betrokken PCN, moest het verzoek om extra criteria aan de PCN-structuur toe te voegen voorlopig worden afgewezen.

(32)

Er wordt geconcludeerd dat het betrokken product, het product dat in de VRC wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en het betrokken product dat in het voorlopige referentieland, de VS, wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht dezelfde fysische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt als het betrokken product dat door de bedrijfstak van de Unie in de Unie wordt geproduceerd en aldaar wordt verkocht. Deze producten worden bijgevolg voorlopig beschouwd als gelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(33)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde voor producenten die aan de criteria van lid 7, onder c), van dat artikel voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel vastgesteld. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

1)

besluiten van ondernemingen zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten weerspiegelen de marktprijzen;

2)

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen en die alle terreinen bestrijkt;

3)

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4)

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen, en

5)

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(34)

Twee groepen producenten-exporteurs in de VRC hebben in overeenstemming met artikel 2, lid 7, van de basisverordening om BMO verzocht.

(35)

Er is gebleken dat de partijen (twee producenten; één Chinese handelaar en één handelaar uit Hongkong) die zogezegd één van deze groepen vormden, in feite niet verbonden waren. In deze omstandigheden werden de BMO-aanvragen van de twee Chinese producenten (Becarry Group en Shandong Yadi Ceramics Co. Ltd) afzonderlijk behandeld.

(36)

Van de andere groep ondernemingen, namelijk de Wonderful Group, die bestond uit twee groepen producenten die met elkaar verbonden waren omdat zij eigendom waren van dezelfde holding, heeft slechts één van de verbonden groepen om BMO verzocht, terwijl de tweede slechts om individuele behandeling (IB) heeft verzocht. Omdat alle ondernemingen in dezelfde groep echter om BMO moeten verzoeken en aan de criteria daarvoor moeten voldoen, was deze BMO-aanvraag onvolledig en werd zij dus niet in overweging genomen. Aan de groep kon bijgevolg geen BMO worden toegekend.

(37)

Wat het eerste criterium betreft, heeft het onderzoek voor de Becarry Group uitgewezen dat de bedrijfsvergunning van de producent een uitvoerbelemmering bevatte, die in de praktijk ook werd toegepast. Er wordt dan ook aangenomen dat de verkoopbeslissingen niet vrij werden genomen, maar aan aanzienlijke staatsinmenging onderhevig waren. Voor verschillende ondernemingen van de groep kon evenmin worden vastgesteld of en door wie het beginkapitaal voor de onderneming is betaald. Wat criterium 2 betreft, vertoonde de boekhouding diverse ernstige tekortkomingen die niet waren vermeld in het auditverslag. Wat tot slot criterium 3 betreft, zijn eveneens diverse verstoringen vastgesteld die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie, aangezien belangrijke activa niet correct in de rekeningen waren geregistreerd of afgeschreven en er geen bewijs kon worden overgelegd dat de onderneming haar landgebruiksrecht had betaald.

(38)

Voor Shandong Yadi Ceramics Co Ltd is met betrekking tot criterium 1 uit het onderzoek gebleken dat de onderneming niet kon aantonen of en door wie het beginkapitaal is betaald toen de onderneming is opgericht. Bijgevolg kon niet worden uitgesloten dat de staat middelen heeft ingebracht. Wat criterium 2 betreft, vertoonde de boekhouding ernstige tekortkomingen die niet in het auditverslag vermeld waren; daarom worden de rekeningen niet geacht in overeenstemming met de internationale standaarden te zijn gecontroleerd. Tot slot werden ook voor criterium 3 diverse verstoringen vastgesteld die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie, aangezien geen bewijs kon worden overgelegd dat de onderneming haar landgebruiksrecht of bepaalde activa had betaald.

(39)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel bekendgemaakt aan de betrokken producenten-exporteurs, de Chinese autoriteiten en de klagers, en heeft hen in de mogelijkheid gesteld opmerkingen te maken.

(40)

Na de mededeling van de BMO-bevindingen heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend. Die opmerkingen deden evenwel niets af aan de bevindingen hieromtrent, aangezien deze slechts een deel van de bevindingen poogden te weerleggen en er geen aanvullend bewijsmateriaal tot staving van de opmerkingen is overgelegd.

2.   Individuele behandeling („IB”)

(41)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet voor landen waarop die bepaling van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht worden vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat zij aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd. Gemakshalve worden deze criteria hieronder in het kort weergegeven:

in geval van geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijnde ondernemingen of joint ventures kunnen de exporteurs hun kapitaal en winsten vrij repatriëren;

de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

de meerderheid van de aandeelhouders zijn particulieren; staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

bij de omrekening van valuta's worden marktkoersen gebruikt, en

de staatsinmenging is niet dusdanig dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

(42)

De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs die om BMO hebben verzocht — Becarry Group en Shandong Yadi Ceramics Co. Ltd —, hebben ook om IB verzocht voor het geval hen geen BMO zou worden toegekend. De Wonderful Group en de Xinruncheng Group hebben eveneens om IB verzocht.

(43)

Vastgesteld werd dat de Becarry Group ingevolge de in overweging 37 vermelde uitvoerbelemmering geen vrije verkoopbeslissingen nam; haar verzoek om IB werd dan ook afgewezen.

(44)

De overige producenten-exporteurs bleken aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening te voldoen en aan hen kon dus IB worden toegekend. Op grond van de beschikbare informatie is bijgevolg voorlopig vastgesteld dat de volgende Chinese in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs aan alle criteria voor IB van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen:

Shandong Yadi Ceramics Co., Ltd

Xinruncheng Group

Wonderful Group.

3.   Normale waarde

a)   Keuze van het referentieland

(45)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor de producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland.

(46)

In het bericht van inleiding had de Commissie haar voornemen te kennen gegeven om de VS als referentieland te kiezen voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC; belanghebbenden konden over deze keuze opmerkingen maken.

(47)

De Commissie heeft een aantal opmerkingen ontvangen en diverse andere landen, met name Brazilië, Turkije, Nigeria, Thailand, en tot slot Indonesië, werden als alternatief referentieland voorgesteld.

(48)

De Commissie heeft dan ook besloten haar bekende producenten in die landen en in de VS om medewerking te verzoeken. Slechts twee producenten van het betrokken product in de VS hebben de vragenlijsten evenwel beantwoord. Een Thaise producent stuurde een onvolledig ingevulde vragenlijst terug; zijn productgamma was in ieder geval toch niet volledig vergelijkbaar met dat van de Chinese producenten.

(49)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de VS een concurrerende markt was voor het betrokken product. Op de binnenlandse markt van de VS waren diverse producenten actief, en er worden grote hoeveelheden ingevoerd. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de keramische tegels van oorsprong uit de VRC en uit de VS dezelfde fysieke basiskenmerken en -gebruiksdoeleinden hebben en dat de productieprocessen vergelijkbaar waren.

(50)

Er werd aangevoerd dat, aangezien de VS-markt hoofdzakelijk door invoer gekenmerkt wordt, de keramische tegels die in de VS worden vervaardigd en die welke in de VRC worden vervaardigd, andere marktsegmenten betreffen. De productsoorten die in de VS worden geproduceerd en als basis voor de vaststelling van de normale waarde zouden dienen, zouden bijgevolg niet vergelijkbaar zijn met de productsoorten die de VRC naar de Unie uitvoert. Zoals vermeld in overweging 49 is evenwel uit het onderzoek gebleken dat de productie in de VS veel productsoorten omvat die vergelijkbaar zijn met die welke in de VRC worden geproduceerd en van daar worden uitgevoerd.

(51)

Er werd eveneens geargumenteerd dat de VS een relatief kleine speler op de wereldmarkt van keramische tegels zou zijn. In de VS zijn in 2009 echter ongeveer 600 miljoen m2 geproduceerd, wat aanzienlijk wordt geacht. Ter vergelijking: tijdens dezelfde periode heeft de VRC, de grootste producent ter wereld, 2 miljard m2 geproduceerd.

(52)

Eén partij argumenteerde dat de VS strikte kwaliteitsnormen hanteerde en effectief niet-tarifaire belemmeringen voor de invoer uit de VRC creëerde. Zoals hierboven reeds vermeld, heeft het onderzoek echter aangetoond dat grote hoeveelheden uit de VRC in de VS werden ingevoerd en dat deze het grootste deel van het verbruik in de VS voor hun rekening namen. Het argument dat niet-tarifaire belemmeringen in de VS de invoer en dus ook de concurrentie negatief beïnvloeden, werd bijgevolg verworpen.

(53)

De gegevens die de twee medewerkende producenten-exporteurs in de VS hebben overgelegd, werden ter plaatse gecontroleerd. Slechts de gegevens van één ter plaatse gecontroleerde producent werden uiteindelijk in aanmerking genomen, omdat het betrouwbare informatie bleek te zijn waarop een normale waarde kon worden gebaseerd. De gegevens van de tweede ter plaatse gecontroleerde producent werden onbetrouwbaar bevonden en moesten buiten beschouwing worden gelaten omdat deze producent slechts een deel van zijn binnenlandse verkoop had gerapporteerd en de kosten niet volledig in overeenstemming waren met de rekeningen.

(54)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de VS een geschikt en redelijk referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

b)   Vaststelling van de normale waarde

(55)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens van de producent in het referentieland, zoals hieronder uiteengezet.

(56)

De binnenlandse verkoop van de producent van het soortgelijke product in de VS werd, wat de hoeveelheden betrof, representatief geacht in vergelijking met de hoeveelheden van het betrokken product die door de medewerkende producenten-exporteurs naar de Unie werden uitgevoerd.

(57)

In het OT bleek de verkoop op de binnenlandse markt aan niet-verbonden afnemers in het kader van normale handelstransacties te hebben plaatsgevonden voor alle soorten van het soortgelijke product die door de producent in de VS werden vervaardigd. Gezien de kwaliteitsverschillen tussen het soortgelijke product dat in de VS wordt geproduceerd en verkocht en het betrokken product dat uit de VRC naar de Unie wordt uitgevoerd, werd het voor bepaalde productsoorten evenwel passender geacht de normale waarde door berekening vast te stellen zodat rekening kon worden gehouden met die verschillen en een eerlijke vergelijking kon worden gegarandeerd zoals beschreven in overweging 61.

(58)

De normale waarde is door berekening vastgesteld door de productiekosten van de producent in de VS op te tellen bij zijn VAA-kosten en winst. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening werden de bedragen van de VAA-kosten en de winst gebaseerd op de feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de producent in de VS.

c)   Uitvoerprijzen van de producenten-exporteurs

(59)

De uitvoerprijzen van de in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs waren gebaseerd op de door de eerste onafhankelijke afnemer werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen. Wanneer de verkoop via een verbonden importeur in de Unie plaatsvond, werden de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening samengesteld. Er werden correcties toegepast voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop, zoals verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten en winst. Voor de vaststelling van de winstmarge werd gebruik gemaakt van de winst van een niet-verbonden importeur van het betrokken product, aangezien de werkelijke winst van de verbonden importeur niet betrouwbaar werd geacht wegens de band tussen de producent-exporteur en de verbonden importeur.

d)   Vergelijking

(60)

De dumpingmarges zijn vastgesteld door de individuele uitvoerprijzen af fabriek van de in de steekproef opgenomen exporteurs al naar gelang het geval te vergelijken met de binnenlandse verkoopprijzen of met de door berekening vastgestelde normale waarde.

(61)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. De normale waarde is gecorrigeerd voor verschillen in eigenschappen (hoofdzakelijk ingevolge OEM-branding) en voor kwaliteitsverschillen voor verschillende soorten producten die niet door de producent in het referentieland worden geproduceerd (voor de lagere kosten van tegels die niet van porselein zijn). Zo nodig werden extra correcties toegepast voor vervoer over zee, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies in alle gevallen waarin verzoeken daartoe redelijk en accuraat werden bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werden gestaafd.

4.   Dumpingmarges

a)   Voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs aan wie IB werd toegekend

(62)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs aan wie IB werd toegekend vastgesteld door vergelijking van een voor het referentieland vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde prijs van het betrokken product bij uitvoer naar de Unie voor elke onderneming, zoals hierboven vastgesteld.

(63)

Op grond hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

 

Voorlopige dumpingmarge

Group Xinruncheng

35,5  %

Shandong Yadi Ceramics Co., Ltd

36,6  %

Wonderful Group

26,2  %

b)   Voor alle andere medewerkende producenten-exporteurs

(64)

De dumpingmarge van de andere medewerkende producenten-exporteurs in de VRC die niet in de steekproef waren opgenomen, werd in overeenstemming met artikel 9, lid 6, van de basisverordening berekend als een gewogen gemiddelde van de dumpingmarges van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(65)

De dumpingmarge voor de medewerkende producent-exporteur in de VRC, die in de steekproef was opgenomen maar aan wie geen IB was toegekend (Heyuan Becarry Ceramics Co. Ltd.), is eveneens berekend zoals beschreven in overweging 64.

c)   Voor alle andere (niet-medewerkende) producenten-exporteurs

(66)

De dumpingmarge voor het hele land die voor alle andere niet-medewerkende producenten-exporteurs in de VRC geldt, is vastgesteld door de hoogste van de dumpingmarges te gebruiken die voor een representatieve productsoort van een medewerkende producent-exporteur is geconstateerd.

(67)

De voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarge van de steekproef en de dumpingmarge voor het hele land, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Gewogen gemiddelde dumpingmarge van de steekproef voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen of aan wie geen IB is toegekend (zie bijlage I)

32,3  %

Residuele dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs

73,0  %

D.   SCHADE

1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(68)

Zoals vermeld in overweging 8 is de sector die in de Unie keramische tegels produceert sterk gefragmenteerd. Meer dan 500 producenten vervaardigen keramische tegels.

(69)

Zoals hierboven vermeld is de bedrijfstak van de Unie in drie segmenten opgedeeld: kleine, middelgrote en grote ondernemingen. Kleine ondernemingen vertegenwoordigen de helft van de totale productie in de Unie.

(70)

De gegevens van de nationale en Europese verenigingen betreffen naar schatting ongeveer 75 % van de productie in de Unie. Die gegevens zijn getoetst aan de gegevens van individuele producenten en nationale verenigingen, maar eveneens aan statistische bronnen, zoals Prodcom. Het volume en de waarde van de resterende productie is geëxtrapoleerd op basis van dezelfde gegevensbronnen. Op die basis bleek de totale productie in de Unie in het OT 895 miljoen m2 te bedragen. Alle producenten in de Unie (die samen de totale productie in de Unie voor hun rekening nemen) vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

2.   Verbruik in de Unie

(71)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld door de invoer volgens Eurostat op te tellen bij de verkoop van de producenten in de Unie op de markt van de Unie. De gegevens betreffende de totale verkoop in de Unie van het betrokken product is gebaseerd op gecontroleerde gegevens van zowel nationale als Europese verenigingen van producenten. De gegevens van de verenigingen en van Prodcom zijn geëxtrapoleerd om tot de totale verkoop in de Unie te komen.

(72)

Tijdens de beoordelingsperiode, d.w.z. tussen 2007 en het eind van het OT, is het verbruik in de Unie met 29 % gedaald; de sterkste daling deed zich voor tussen 2007 en 2008 en bedroeg 13 %. Het verbruik lag in het OT 8 % lager dan in 2009.

Tabel 1

Verbruik

Volume (in duizenden m2)

2007

2008

2009

OT

+ Totale invoer

157 232

140 715

115 676

119 689

+ Productie in de Unie die op de markt van de Unie wordt verkocht

1 275 486

1 099 092

992 204

895 140

Index (2007 = 100)

100

86

78

70

= Verbruik

1 432 718

1 239 807

1 107 880

1 014 829

Index (2007 = 100)

100

87

77

71

Jaarlijkse daling

 

– 13 %

– 11 %

– 8 %

3.   Invoer uit de VRC

3.1.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer van het betrokken product

(73)

De ontwikkeling van de omvang, het marktaandeel en de gemiddelde prijzen van de invoer uit de VRC is hieronder weergegeven. De onderstaande gegevens inzake de trends van de hoeveelheden en de prijzen zijn afkomstig van Eurostat.

Tabel 2

Invoer uit de VRC

Volume (in duizenden m2)

2007

2008

2009

OT

Omvang van de invoer uit het betrokken land

68 081

65 122

62 120

66 023

Index (2007 = 100)

100

96

91

97

Op jaarbasis

 

– 4 %

– 5 %

+ 6 %

Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

4,8  %

5,3  %

5,6  %

6,5  %

Prijs van de invoer uit het betrokken land (EUR/m2)

4,7

4,9

4,4

4,5

Index (2007 = 100)

100

105

95

97

Op jaarbasis

 

+ 4 %

– 10 %

+ 2 %

(74)

Het volume van de totale invoer uit de VRC is tijdens de beoordelingsperiode met 3 % gedaald en bedroeg in het OT ongeveer 66 miljoen m2. De dalende trend als zodanig stemt overeen met de dalende trend van het verbruik, maar is veel minder uitgesproken en deed zich voor tussen 2007 en 2009. Tussen 2009 en het eind van het OT zijn de uit de VRC ingevoerde volumes met 6 % gedaald. Over de hele beoordelingsperiode is het marktaandeel van de invoer uit de VRC met 35 % gestegen, namelijk van 4,8 % in 2007 tot 6,5 % in het OT.

(75)

De prijzen van de invoer uit de VRC zijn tijdens de beoordelingsperiode met 4 % gedaald, namelijk van 4,7 EUR/m2 tot 4,5 EUR/m2.

3.2.   Prijsonderbieding

(76)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de VRC voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, gecorrigeerd voor de douanerechten, de kosten na invoer en het handelsstadium.

(77)

Uit deze vergelijking is gebleken dat de invoer van het betrokken product in het OT in de Unie werd verkocht tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden. Uitgedrukt in percentage van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bedroeg de onderbieding 44 % tot 57 %. De berekeningen zijn gebaseerd op de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC.

4.   Invoer uit andere derde landen dan de VRC

(78)

In onderstaande tabel wordt de omvang van de invoer uit andere derde landen tijdens de beoordelingsperiode weergegeven. De trends voor de hoeveelheden en de prijzen zijn gebaseerd op Eurostat-gegevens.

Tabel 3

Invoer uit andere derde landen

 

2007

2008

2009

OT

Invoer uit andere landen (in duizenden m2)

89 151

75 593

53 557

53 665

Index (2007 = 100)

100

85

60

60

Marktaandeel van de invoer uit andere landen

6,2  %

6,1  %

4,8  %

5,3  %

Gemiddelde prijs (EUR/m2)

4,38

4,94

5,35

5,35

Index (2007 = 100)

100

113

122

122

Invoer uit Turkije (in duizenden m2)

50 210

44 590

30 930

31 343

Marktaandeel van Turkije

3,5  %

3,6  %

2,8  %

3,1  %

Gemiddelde prijs (EUR/m2)

4,35

4,75

5,25

5,32

Invoer uit andere landen dan de VRC en Turkije

38 941

31 002

22 627

22 322

Index (2007 = 100)

100

80

58

57

Gemiddelde prijs (EUR/m2)

4,43

5,21

5,49

5,38

(79)

De invoer uit derde landen is tijdens de beoordelingsperiode met 40 % gedaald. Bovendien is het marktaandeel van die invoer met 14 % gedaald, namelijk van 6,2 % tot 5,3 %.

(80)

Er zij op gewezen dat de gemiddelde prijzen bij invoer uit andere derde landen tijdens de beoordelingsperiode met 22 % zijn gestegen en aanzienlijk hoger bleven dan de gemiddelde verkoopprijs van de Chinese uitvoer (19 % in het OT).

5.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.1.   Algemeen

(81)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

(82)

De macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei en hoogte van de dumpingmarges) zijn op het niveau van de hele bedrijfstak van de Unie beoordeeld. De beoordeling is gebaseerd op de informatie van de Europese en nationale verenigingen, die is getoetst aan de gegevens van de producenten en aan de beschikbare officiële statistieken.

(83)

De micro-economische indicatoren (gemiddelde eenheidsprijzen, werkgelegenheid, lonen, productiviteit, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken) zijn geanalyseerd op het niveau van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De beoordeling is gebaseerd op hun naar behoren gecontroleerde informatie.

5.2.   Macro-economische indicatoren

5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(84)

De productie van de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk gedaald, namelijk met 32 %. De algemene daling (tijdens de beoordelingsperiode) weerspiegelde de aanzienlijke daling van het verbruik (met 29 % tijdens de beoordelingsperiode — zie overweging 72), maar volgde een andere trend. De productie daalde tussen 2007 en 2009 met 32 %, kende de sterkste daling, namelijk met 23 %, tussen 2008 en 2009, en stabiliseerde zich vervolgens tussen 2009 en het eind van het OT.

Tabel 4

Totale productie in de Unie

 

2007

2008

2009

OT

Volume (in duizenden m2)

 

 

 

 

Productie

1 614 668

1 434 844

1 100 052

1 094 660

Index (2007 = 100)

100

89

68

68

(85)

De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie is tussen 2007 en 2008 met 5 %, en tussen 2008 en het eind van het OT met 2 % gedaald. Tussen 2007 en het eind van het OT daalde de bezettingsgraad in totaal met 27 %.

Tabel 5

Productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2007

2008

2009

OT

Volume (in duizenden m2)

 

 

 

 

Productiecapaciteit

1 849 252

1 760 720

1 720 180

1 718 023

Index (2007 = 100)

100

95

93

93

Bezettingsgraad

87  %

81  %

64  %

64  %

Index (2007 = 100)

100

93

73

73

5.2.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(86)

Zowel de geproduceerde hoeveelheden als de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie aan niet-verbonden afnemers zijn in vergelijkbare mate gedaald als het verbruik, dat tijdens de beoordelingsperiode met 30 % daalde. De verkoop van de bedrijfstak van de Unie en het verbruik volgden een vergelijkbare trend wat de jaarlijkse dalingen betreft.

Tabel 6

Omvang van de verkoop aan niet-verbonden afnemers

 

2007

2008

2009

OT

Volume (in duizenden m2)

 

 

 

 

Verkoop in de Unie

1 275 486

1 099 092

992 204

895 140

Index (2007 = 100)

100

86

78

70

(87)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode met 1 procentpunt.

Tabel 7

Marktaandeel van de Unie

 

2007

2008

2009

OT

Marktaandeel van de Unie

89  %

89  %

90  %

88  %

Index (2007 = 100)

100

100

101

99

5.2.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

(88)

De werkgelegenheid daalde tussen 2007 en 2008 met 11 %. Tijdens de beoordelingsperiode daalde de werkgelegenheid met 16 %.

Tabel 8

Werkgelegenheid

 

2007

2008

2009

OT

Gemiddelde periode

 

 

 

 

Totale werkgelegenheid

92 588

82 214

79 518

77 458

Index (2007 = 100)

100

89

86

84

(89)

De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in productie per werknemer per jaar, was tussen 2007 en 2008 stabiel. Door de daling van de productie daalde de productiviteit tussen 2008 en het eind van het OT evenwel met 19 %.

Tabel 9

Productiviteit

 

2007

2008

2009

OT

Productiviteit (m2 per jaar/werknemer)

17 439

17 453

13 834

14 132

Index (2007 = 100)

100

100

79

81

5.2.4.   Hoogte van de dumpingmarge

(90)

De dumpingmarges zijn aangegeven in het onderdeel over dumping hierboven. Alle vastgestelde marges liggen aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. Bovendien kan het effect van de werkelijke dumpingmarge, gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.3.   Micro-economische indicatoren

(91)

De micro-economische indicatoren (voorraden, verkoopprijzen, kasstroom, winstgevendheid, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, investeringen en lonen) werden geanalyseerd voor individuele ondernemingen, namelijk voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

5.3.1.   Algemene opmerking

(92)

Voor bepaalde micro-economische indicatoren (verkoopprijs, productiekosten, winstgevendheid en rendement van investeringen, d.w.z. indicatoren uitgedrukt in andere dan absolute waarden, namelijk uitsluitend waarden uitgedrukt in percentages) zijn de resultaten van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het specifieke segment gewogen overeenkomstig het aandeel van dat segment in de totale productie in de Unie (daarbij werd gebruik gemaakt van het specifieke gewicht van elk segment in de hele sector die keramische tegels produceert — 52 % voor kleine ondernemingen en 24 % elk voor de middelgrote en de grote ondernemingen). Op deze manier werd gegarandeerd dat de resultaten van de grote ondernemingen de schadeanalyse niet domineerden, maar dat de situatie van de kleine ondernemingen, die samen het grootste deel van de productie in de Unie vertegenwoordigen, naar behoren tot uiting kwam.

5.3.2.   Voorraden

(93)

Hoewel de eindvoorraden van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode in absolute cijfers met 14 % zijn gedaald, zijn deze, uitgedrukt in percentage van de productie, aanzienlijk gestegen (namelijk met 37 %).

Tabel 10

 

2007

2008

2009

OT

Voorraden (in duizenden m2)

48 554

50 871

39 689

41 887

Index (2007 = 100)

100

105

82

86

Voorraden uitgedrukt in percentage van de productie

43  %

49  %

55  %

59  %

Index (2007 = 100)

100

114

128

137

(94)

De stijging van de voorraden is een veelzeggende schadefactor. In deze sector houden de ondernemingen gewoonlijk de productie van drie maanden in voorraad, maar de druk van de invoer met dumping uit de VRC heeft hen ertoe verplicht hun voorraden tot de productie van zes maanden te vergroten. Er is namelijk een gelijkmatige en gestage jaarlijkse toename van de voorraden van 43 % in 2007 tot 59 % in het OT vastgesteld.

(95)

Deze stijging van de voorraden wordt verklaard door het feit dat de Chinese producenten-exporteurs zich toelegden op de verkoop van grote partijen homogene producten, terwijl de bedrijfstak van de Unie een veel grotere productvariëteit aanbood wat soorten, kleuren en maten betrof. Om op zeer korte tijd op zeer specifieke bestellingen te kunnen reageren, moest de bedrijfstak van de Unie haar voorraden vergroten.

5.3.3.   Verkoopprijzen

(96)

De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie zijn tijdens de beoordelingsperiode met 10 % gestegen.

Tabel 11

Eenheidsprijs markt van de Unie

 

2007

2008

2009

OT

Eenheidsprijzen van de verkoop in de Unie (EUR/m2)

8,0

8,4

8,7

8,8

Index (2007 = 100)

100

104

108

110

(97)

De prijsstijging was aan verschillende factoren toe te schrijven. In de eerste plaats moest de stijging van de productiekosten met 14 % tijdens diezelfde periode (zie overweging 106) worden gecompenseerd. De prijsstijging was voorts ook te wijten aan de toename van de voorraden (zie overweging 95) en aan de gewijzigde productmix die de bedrijfstak van de Unie aanbood. De invoer uit de VRC bestond hoofdzakelijk uit grote partijen homogene producten. De bedrijfstak van de Unie moest zich bijgevolg toeleggen op de meer gefragmenteerde vraag naar kleine partijen van het betrokken product, en naar een grotere verscheidenheid aan soorten, kleuren en maten.

(98)

Ondanks de gestegen eenheidsprijzen haalde de bedrijfstak van de Unie zijn streefwinst niet. Het segment van de kleine ondernemingen leed zelfs verlies.

(99)

De ontwikkeling van de prijzen van de invoer uit de VRC is in overweging 75 uiteengezet. De prijzen volgden een andere trend dan die van de bedrijfstak van de Unie en waren steeds lager. In het OT bedroegen de prijzen van de invoer uit de VRC de helft van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

5.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, investeringen en lonen

(100)

Zoals hierboven vermeld, stegen de productiekosten meer dan de verkoopprijzen. Hoewel de kosten in de beoordelingsperiode met 14 % stegen, slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn prijzen met slechts 9 % te verhogen. De winstgevendheid daalde bijgevolg van 3,9 % in 2007 tot 0,4 % in het OT. De bedrijfstak was het minst winstgevend in 2009, toen hij zijn kosten niet kon dekken en een verlies van 1,2 % leed. Van de drie segmenten was het segment van de kleine ondernemingen, dat sinds 2008 verlies leed, het hardst getroffen. Ondanks aanzienlijke dalingen van de winstgevendheid slaagden de grote en middelgrote ondernemingen erin om met weliswaar geen aanzienlijke, maar toch een bescheiden winst te verkopen.

(101)

Met het oog op de vertrouwelijkheid kunnen de door de grote en middelgrote ondernemingen geboekte winsten niet worden bekendgemaakt. In het segment van de grote ondernemingen is de berekening van de winsten gebaseerd op gegevens van één onderneming, terwijl de mededeling van de resultaten van de middelgrote ondernemingen het andere ondernemingen mogelijk zou maken de winst van andere segmenten te berekenen, aangezien de totale gewogen winst bekend is.

Tabel 12

Winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen, investeringen en lonen

 

2007

2008

2009

OT

Nettowinst van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de nettoverkoop)

3,9  %

0,6  %

– 1,2 %

0,4  %

Kasstroom (× 1 000  EUR)

86 663

55 131

41 599

40 256

Index (2007 = 100)

100

64

48

46

Rendement van investeringen (nettowinst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

8,3  %

4,0  %

– 0,5 %

1,1  %

Netto-investeringen (× 1 000  EUR)

15 733

15 673

11 005

11 283

Index (2007 = 100)

100

100

70

72

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer

38 910

39 714

37 366

37 242

Index (2007 = 100)

100

102

96

96

(102)

De trend van de kasstroom, die het vermogen van een bedrijfstak om haar activiteiten zelf te financieren weergeeft, bleef positief tijdens de beoordelingsperiode. Tussen 2007 en het eind van het OT daalde de kasstroom echter met ongeveer 54 %.

(103)

Tijdens de hele beoordelingsperiode liep het rendement van investeringen grotendeels gelijk met de trend van de winstgevendheid.

(104)

Tussen 2007 en het eind van het OT namen de jaarlijkse investeringen door de bedrijfstak van de Unie in het betrokken product met 28 % af.

(105)

Tussen 2007 en het eind van het OT daalde het gemiddelde loon per werknemer met 4 %.

5.3.5.   Productiekosten

Tabel 13

Productiekosten

 

2007

2008

2009

OT

Productiekosten (EUR/m2)

7,7

8,3

8,8

8,8

Index

100

108

114

114

(106)

Zoals hierboven vermeld, zijn de productiekosten tijdens de beoordelingsperiode met 14 % gestegen. Die stijging was toe te schrijven aan de toename van de voorraden (zie overweging 95) en aan de gewijzigde productmix die de bedrijfstak van de Unie aanbood (producten een grotere verscheidenheid aan soorten, kleuren en maten), terwijl de invoer uit de VRC hoofdzakelijk uit grote partijen homogene producten bestond. De bedrijfstak van de Unie moest zijn voorraden uitbreiden om op korte termijn te kunnen ingaan op zeer specifieke bestellingen en moest ook een grotere verscheidenheid aan producten aanbieden.

6.   Conclusie inzake schade

(107)

Uit het onderzoek is gebleken dat schade-indicatoren zoals geproduceerde hoeveelheden, bezettingsgraad, verkoop aan niet-verbonden afnemers en werkgelegenheid tijdens de beoordelingsperiode verslechterden. Hoewel niet buiten beschouwing kan worden gelaten dat de negatieve ontwikkeling van het verbruik negatieve gevolgen had voor de bedrijfstak van de Unie, moet worden opgemerkt dat de invoer uit de VRC erin is geslaagd zijn marktaandeel door prijsdruk te vergroten.

(108)

Bovendien zijn de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de producenten in de Unie — zoals winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom — tijdens de beoordelingsperiode zeer negatief beïnvloed. Een veelzeggende schadefactor is de aanzienlijke toename van de voorraden (met 37 %) tijdens de beoordelingsperiode. Deze toename wordt verklaard door het feit dat de Chinese producenten-exporteurs zich toelegden op de verkoop van grote partijen homogene producten, terwijl de bedrijfstak van de Unie producten in een veel grotere variëteit van soorten, kleuren en maten aanbood. De bedrijfstak van de Unie moest zijn voorraden uitbreiden om op korte termijn te kunnen ingaan op zeer specifieke bestellingen en een grotere verscheidenheid aan producten te kunnen aanbieden.

(109)

De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie zijn tijdens de beoordelingsperiode weliswaar gestegen, maar die stijging is grotendeels te wijten aan de stijging van de productiekosten. Over het geheel genomen is de winstgevendheid tijdens de beoordelingsperiode gedaald. Het segment van de kleine ondernemingen, dat de helft van de bedrijfstak van de Unie uitmaakt, maakte sinds 2008 zelfs verlies. Bijgevolg kon de bedrijfstak, ondanks de gestegen verkoopprijzen, niet voldoende winst boeken. De bedrijfstak kon zijn verkoopprijzen niet verhogen tot een niveau waarop voldoende winst zou worden geboekt om de levensvatbaarheid op lange termijn te garanderen.

(110)

Uit het onderzoek van de prijstrends op basis van Eurostat-cijfers is gebleken dat het verschil tussen de prijzen van de invoer met dumping uit de VRC en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie groter is geworden, namelijk van ongeveer 40 % in 2007 en 2008 tot ongeveer 50 % in 2009 en het OT.

(111)

Rekening houdend met het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(112)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie het gevolg was van de invoer met dumping uit het betrokken land. Ook werden andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie schade kon hebben geleden, onderzocht om te voorkomen dat schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer uit de VRC

(113)

De groei van het marktaandeel van de producenten-exporteurs in de VRC tijdens de beoordelingsperiode viel samen met de daling van de winst van de bedrijfstak van de Unie en een aanzienlijke toename van zijn voorraden.

(114)

Deze groei viel ook samen met een daling van het verbruik in de Unie. Hoewel de uit de VRC ingevoerde hoeveelheden tussen 2007 en 2009 met 9 procentpunten zijn gedaald — net als het verbruik, dat tijdens dezelfde periode echter met 23 procentpunten is gedaald —, groeide het marktaandeel van de VRC sinds 2007 continu. Bovendien steeg de invoer uit de VRC tussen 2009 en het eind van het OT met 6 procentpunten, ondanks een verdere daling van het verbruik met 6 procentpunten.

(115)

Het verschil (gebaseerd op gemiddelde Eurostat-cijfers) tussen de prijzen van de invoer uit de VRC en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie was tijdens de hele beoordelingsperiode zeer aanzienlijk. Het feit dat het verschil reeds in 2007 meer dan 40 % bedroeg laat vermoeden dat de producenten-exporteurs in de VRC reeds vóór de economische crisis voor deze prijsstrategie hebben gekozen. Het prijsverschil werd nog groter na de economische crisis en beliep 50 % in het OT.

(116)

Het groeiende marktaandeel van de invoer uit de VRC, in combinatie met de dalende prijzen en de steeds grotere prijsverschillen tussen de Unie en de VRC, viel samen met de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

3.   Gevolgen van andere factoren

3.1.   Gevolgen van de invoer uit andere derde landen dan de VRC

(117)

De hoeveelheden die uit andere derde landen dan de VRC worden ingevoerd, zijn tijdens de beoordelingsperiode met 40 % gedaald. Het marktaandeel van die invoer is tijdens dezelfde periode eveneens licht gedaald (met ongeveer 1 %). Hoewel de prijzen van die invoer in 2007 vergelijkbaar waren met de prijzen van de invoer uit de VRC, is het prijsverschil groter geworden en bedroeg het 18 % in 2009 en 16 % in het OT.

(118)

Turkije is de op één na grootste exporteur naar de Unie, met een marktaandeel van 3 % in het OT. Dat marktaandeel bleef stabiel tijdens de beoordelingsperiode (het daalde licht met 0,4 %). De uit Turkije ingevoerde hoeveelheden zijn tijdens de beoordelingsperiode met 37 % gedaald. Hoewel de prijzen van de invoer uit Turkije lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie (tijdens de beoordelingsperiode waren zij ongeveer 40 % lager), werd het prijsverschil tussen de invoer uit Turkije en uit de VRC groter en bedroeg het 16 % in 2009 en in het OT, nadat de Turkse prijzen met 22 % waren gestegen. Op grond hiervan kan niet worden uitgesloten dat de invoer uit andere derde landen dan de VRC in zeer beperkte mate heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade. Het oorzakelijke verband met de invoer met dumping uit de VRC wordt er evenwel niet door verbroken.

4.   Gevolgen van de sterke fragmentering van de bedrijfstak van de Unie

(119)

De bedrijfstak die in de Unie tegels produceert, is sterk gefragmenteerd. Ingevolge het consolideringsproces van de laatste twee decennia is het totale aantal ondernemingen tijdens de beoordelingsperiode echter afgenomen. Heel belangrijk is echter dat uit het onderzoek is gebleken dat in de lidstaten met het grootste aandeel van de productie, waar de fragmentering ook het meest uitgesproken is, ondernemingen in clusters werken. Die structuur garandeert een doeltreffende aanwending van de middelen. Dankzij de fragmentering kunnen grote ondernemingen de productie van bepaalde productsoorten (bepaalde kleuren, maten, enz.) aan kleine ondernemingen uitbesteden. Met de hulp van de kleine ondernemingen kan de bedrijfstak in korte tijd veel productsoorten leveren. Deze ontwikkeling won vooral aan belang omdat de Chinese concurrentie grote partijen homogene producten verkocht, waarbij geen ruimte bestond voor flexibiliteit in design, kleuren, enz. In deze omstandigheden kan geen oorzakelijk verband worden gelegd tussen de fragmentering en de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

4.1.   Gevolgen van de economische crisis

(120)

Het onderzoek heeft aangetoond dat de economische crisis onmiskenbaar gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(121)

De gevolgen hielden hoofdzakelijk verband met de neergang in de bouwsector, die een daling van het verbruik van keramische tegels met zich bracht. Algemeen genomen liep de activiteit in de bouwsector in de hele Unie in 2009 met 7,5 % terug (3). De meer precieze gevolgen van het algemene economische klimaat voor de bouwsector verschilt voor de specifieke segmenten van die sector (4). In 2009 was de neergang van de bouwactiviteit grotendeels geconcentreerd in het segment bouw van nieuwe huizen en het segment particuliere niet-residentiële gebouwen. Weg- en waterbouwkunde daarentegen werd minder getroffen, en het publieke niet-residentiële segment groeide in 2009 zelfs met 1,1 %. Volgens het Europees Verbond van het Bouwbedrijf waren deze trends het gevolg van regeringsmaatregelen om de uitgaven voor openbare gebouwen en infrastructuur als onderdeel van nationale stimuleringspakketten op peil te houden of zelfs te verhogen. Zo ook hebben fiscale stimuleringsmaatregelen voor energie-efficiënte oplossingen de gevolgen van de economische neergang voor renovatie en onderhoud afgezwakt.

(122)

De hierboven vermelde ontwikkelingen hadden positieve gevolgen voor de segmenten renovatie en onderhoud (positieve gevolgen voor de productie, verkoop en winstgevendheid van de downstreamindustrie, aangezien de winstmarges groter zijn in de detailhandel). Die segmenten werden in ieder geval minder getroffen door de economische neergang.

(123)

Uit de onderstaande analyse blijkt dat de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, inderdaad veroorzaakt werd door de invoer met dumping uit de VRC, ook al kan de economische neergang de situatie van de bedrijfstak van de Unie negatief hebben beïnvloed.

(124)

Ten eerste heeft het onderzoek aangetoond dat de bouwsector in het OT van de gevolgen van de economische neergang begon te herstellen, terwijl de indicatoren van de bedrijfstak van de Unie een neerwaartse trend bleven vertonen.

(125)

Ten tweede is de ontwikkeling van de voorraden een belangrijke factor, en die is in dit geval een veelzeggende schade-indicator (zie overweging 93). Er is een vrij gestage jaarlijkse toename van de voorraden vastgesteld. Dit soort gelijkmatige en gestage toename doet vermoeden dat de bedrijfstak van de Unie in feite hoofdzakelijk onder constante druk van de Chinese producenten-exporteurs stond. Indien de toename van de voorraden aan de economische neergang te wijten was geweest, zouden de voorraden waarschijnlijk tijdens de crisisjaren aanzienlijk zijn toegenomen, en niet tijdens de hele beoordelingsperiode een gestage toename hebben gekend.

(126)

Tot slot blijkt uit het onderzoek van de winstgevendheid, in het bijzonder van die van de kleine ondernemingen, die in het OT bijna 50 % van de productie in de Unie vertegenwoordigden, dat die ondernemingen reeds in 2007 slechts een zeer bescheiden winst van 0,3 % boekten en sindsdien verlies leden. Dat wijst erop dat hun situatie reeds vóór de crisis begon te verslechteren.

(127)

Gezien het bovenstaande wordt de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie geacht hoofdzakelijk veroorzaakt te zijn door de invoer met dumping uit de VRC. Hoewel de economische crisis en de inkrimping van de vraag die deze tot gevolg had, kunnen hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, waren de gevolgen ervan niet dusdanig dat het vastgestelde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade erdoor wordt verbroken.

4.2.   Argumenten inzake zichzelf toegebrachte schade

(128)

Eén importeur argumenteerde dat de verkoop tegen lage prijzen door Poolse tegelproducenten de belangrijkste oorzaak van de schade was. Er zij opgemerkt dat de schadeanalyse voor de hele bedrijfstak van de Unie moet worden uitgevoerd, en niet voor een deel ervan. De Commissie heeft de situatie van de Poolse markt niettemin onderzocht op grond van de beschikbare informatie (de in de steekproef opgenomen Poolse onderneming heeft haar medewerking namelijk stopgezet en geen andere Poolse ondernemingen hebben hun medewerking toegezegd).

(129)

Ten eerste werd vastgesteld dat de hoeveelheden die Poolse tegelproducenten op de rest van de markt van de Unie verkochten, in het OT een marktaandeel van minder dan 3 % vertegenwoordigden.

(130)

Ten tweede zou het een zeer beperkte invloed hebben gehad op de berekening van de totale prijsonderbieding indien de Poolse ondernemingen met het onderzoek hadden meegewerkt en hun prijzen voor de analyse van de prijsonderbieding in aanmerking zouden zijn genomen. Door het gebrek aan medewerking van de Poolse onderneming was er geen gedetailleerde prijsinformatie per PCN beschikbaar. Zelfs in een „maximum impact”-scenario, waarin de volledige Poolse verkoop in de berekening zou zijn opgenomen, zouden de gevolgen marginaal zijn geweest en het totaalbeeld van relatief lage verkoophoeveelheden niet hebben veranderd (5).

(131)

De gevolgen van de Poolse verkoop voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, indien die er al waren, waren dus beperkt.

(132)

Een ander argument inzake zichzelf toegebrachte schade was dat een aantal producenten in de Unie hun catalogi zouden hebben aangevuld met uit de VRC ingevoerde tegels, die zij onder hun eigen merknaam zouden hebben doorverkocht. Dit argument werd evenwel niet met bewijsmateriaal gestaafd, en bovendien is uit tijdens het onderzoek verzameld bewijsmateriaal gebleken dat die invoer marginaal was. Bijgevolg kan niet worden geconcludeerd dat die invoer door producenten in de Unie tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen.

5.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(133)

Ook de uitvoerprestaties — één van de andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie schade kon hebben geleden — zijn onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Uit het onderzoek van Eurostat-gegevens is gebleken dat de uitvoer van de Unie inderdaad met 44 % is gedaald. De prijzen van die uitvoer zijn evenwel met 32 % gestegen. Voor de in de steekproef opgenomen producenten was de daling minder uitgesproken (– 24 %). Het onderzoek heeft ook aangetoond dat het aandeel van de uitvoer, uitgedrukt als percentage van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie, is gestegen van 17 % in 2007 tot 19 % in 2009. Hoewel de door de medewerkende producenten in de Unie uitgevoerde hoeveelheden zijn afgenomen, was die daling minder uitgesproken dan de daling van de verkoop op de markt van de Unie (– 24 % voor de uitvoer in vergelijking met – 30 % voor de verkoop in de Unie). Bijgevolg kan de daling van de uitgevoerde hoeveelheden de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet verklaren.

(134)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie niet hebben bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die deze heeft geleden.

6.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(135)

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de VRC. De economische crisis en de invoer uit andere derde landen dan de VRC hadden gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie, maar die waren niet dusdanig dat het vastgestelde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade erdoor wordt verbroken.

(136)

Op grond van de bovenstaande analyse van de gevolgen van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie werd dan ook voorlopig geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie in het OT geleden aanmerkelijke schade.

F.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(137)

De Europese vereniging (Cerame-Unie) en de belangrijkste nationale producentenverenigingen hebben in hoge mate medewerking en steun verleend. Bovendien hebben geen producenten in de Unie bezwaar gemaakt tegen de opening van het onderzoek of de instelling van maatregelen. Dat wijst erop dat de instelling van maatregelen duidelijk in het belang van de producenten van de Unie is.

(138)

Het onderzoek heeft aangetoond dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade lijdt door de invoer met dumping, die zijn prijzen onderbiedt, zoals in overweging 76 en volgende is uiteengezet.

(139)

Er kan worden verwacht dat de bedrijfstak van de Unie voordeel zou hebben bij de maatregelen, die een verdere toename van de goedkope invoer met dumping waarschijnlijk zouden voorkomen.

(140)

Indien geen maatregelen worden ingesteld, kan worden verwacht dat de goedkope invoer met dumping van keramische tegels zal voortduren en misschien zelfs zal toenemen. De neerwaartse prijsdruk door de invoer met dumping uit de VRC zou de verkoopprijzen en de winst van de producenten in de Unie blijven drukken.

(141)

Aangezien de financiële situatie en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie niet stabiel genoeg is om opgewassen te zijn tegen verdere prijsdruk van invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbieden, zou dit zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat veel producenten in de Unie geleidelijk verdwijnen.

2.   Belang van de importeurs

(142)

De medewerkende niet-verbonden importeurs en gebruikers vertegenwoordigden ongeveer 6 % van de totale omvang van de invoer uit de VRC. Voor de steekproef (zie overweging 15) zijn zeven niet-verbonden importeurs (waaronder één gebruiker) geselecteerd. Zij vertegenwoordigden ongeveer 5 % van de totale invoer uit de VRC. De medewerkende importeurs handelden hoofdzakelijk in tegels, met uitzondering van één importeur voor wie de handel in tegels slechts een klein deel van zijn totale activiteiten vertegenwoordigde. Voor die medewerkende importeurs was het aandeel van de invoer uit de VRC in hun totale aankopen zeer aanzienlijk (meer dan 3/4). Hoewel de handelsmarge van de importeurs op deze invoer ongeveer 50 % bedraagt en er dus blijkbaar een marge is om een prijsstijging van de invoer uit de VRC te absorberen, rapporteren zij gewoonlijk een winst van ongeveer 5 %.

(143)

Indien maatregelen worden ingesteld, zullen die, wat de kosten betreft, dus zeer waarschijnlijk gevolgen hebben voor de activiteiten van de importeurs.

(144)

Uit het onderzoek is echter gebleken dat de importeurs en gebruikers kunnen overschakelen op producten die uit derde landen of binnen de Unie worden betrokken. Overschakelen kan vrij gemakkelijk, aangezien het onderzochte product in verschillende landen van de Unie en daarbuiten (Turkije, Verenigde Arabische Emiraten, Egypte, Zuidoost-Azië, Brazilië en andere) wordt vervaardigd.

(145)

Eén importeur verklaarde dat hij na de opening van het onderzoek heeft geprobeerd van leverancier te veranderen, maar dat hij daar niet in is geslaagd. Een andere importeur daarentegen verklaarde dat dit proces reeds tijdens het onderzoek gaande was en succesvol is gebleken. Een derde importeur voerde aan dat hij zijn orderportefeuille tot niet-Chinese producenten zou uitbreiden en dat dit geen probleem zou zijn.

(146)

Bijgevolg wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen de importeurs in de Unie niet zou verhinderen in andere landen vergelijkbare producten te kopen. Voorts hebben de antidumpingrechten niet tot doel specifieke handelskanalen af te sluiten, maar eerlijke concurrentievoorwaarden te herstellen en oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan.

(147)

Voorts kan de vrij geringe medewerking van de niet-verbonden importeurs doen vermoeden dat de instelling van maatregelen geen significante gevolgen voor hun activiteiten zou hebben.

3.   Belang van de gebruikers

(148)

De Commissie heeft contact opgenomen met twee grote gebruikersverenigingen in de Unie.

(149)

De bouwsector (vertegenwoordigd door het Europees Verbond van het Bouwbedrijf) heeft besloten niet actief aan het onderzoek mee te werken. Het verbond werkte eerst met de Commissie mee, maar wegens het gebrek aan belangstelling van zijn leden zette het zijn medewerking vervolgens stop.

(150)

Deze geringe medewerking van de gebruikers doet vermoeden dat de sector niet sterk afhankelijk is van de invoer uit de VRC, of dat hij geen aanzienlijke schade zou lijden indien maatregelen werden ingesteld. Dat blijkt met name te gelden voor de bouwsector waar, zoals producenten tijdens bezoeken ter plaatse hebben verklaard, keramische tegels maar marginale gevolgen hebben voor de uiteindelijke kosten. Gezien de kosten van andere materialen voor nieuwbouw of renovatie lijkt dat een redelijk argument. Zoals hierboven vermeld, kan ook vrij gemakkelijk van leverancier worden gewisseld.

(151)

De Europese doe-het-zelf-vereniging (EDRA) heeft namens haar leden contact opgenomen met de Commissie. Deze vereniging heeft haar opmerkingen bij het begin van het onderzoek ingediend en voerde aan dat rechten tot een stijging van de consumentenprijzen zouden leiden, en dat het wisselen van leverancier zowel voor de distributeurs als voor de consumenten hoge kosten zou veroorzaken. Deze argumenten werden evenwel niet onderbouwd.

4.   Belang van de eindconsumenten

(152)

De Commissie heeft contact opgenomen met één consumentenvereniging, die niet wenste mee te werken. Geen andere consumentenvereniging heeft zichzelf kenbaar gemaakt.

(153)

Voor consumenten zullen de gevolgen van antidumpingrechten waarschijnlijk beperkt zijn, aangezien de door de wederverkopers toegepaste handelsmarge gewoonlijk erg hoog is. Zelfs indien de prijzen stijgen, zal dit eerder beperkte gevolgen hebben voor de consument, aangezien de prijsstijging tussen 1,5 en 3 EUR per m2 zou bedragen (uitgaande van een gemiddelde prijs van de Chinese invoer van 4,5 EUR in het OT). Individuele consumenten kopen kleine hoeveelheden tegels en doen dat ook niet vaak. Voorts kan een prijsstijging op korte termijn voor de consument gunstige gevolgen hebben op lange termijn omdat zo de concurrentie op de markt wordt gegarandeerd. Gebrek aan concurrentie kan op lange termijn tot nog hogere prijsstijgingen en tot het verdwijnen van goedkope invoer leiden.

5.   Belang van de leveranciers

(154)

Tijdens het onderzoek hebben zich geen leveranciers of verenigingen van leveranciers kenbaar gemaakt.

(155)

Uit het onderzoek is gebleken dat de leveranciers die mogelijk het meest in de lopende procedure geïnteresseerd zouden zijn, de producenten van apparatuur voor de productie van tegels waren. Het onderzoek heeft aangetoond dat bepaalde Chinese producenten dergelijke apparatuur bij in de Unie gevestigde leveranciers aankochten. Uit officiële gegevens is gebleken dat de verkoop van de Unie aan de VRC tijdens het laatste decennium een stabiele, licht neergaande trend vertoonde, en dat de VRC goed was voor een vrij groot maar niet overweldigend deel van hun verkoop (ongeveer 10 %). Aangezien de belangrijkste afnemers van de leveranciers producenten in de Unie waren, zijn de leveranciers afhankelijk van en zeer geïnteresseerd bij de prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(156)

Het gebrek aan medewerking van deze sector doet bovendien vermoeden dat de leveranciers niet van oordeel zijn dat antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product hun situatie aanzienlijk zouden schaden.

6.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(157)

Op grond van het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat er over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van keramische tegels van oorsprong uit de VRC pleiten.

G.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(158)

Gezien de bovenstaande conclusies inzake dumping, de daardoor veroorzaakte schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie moeten voorlopige antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van het betrokken product uit de VRC worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

2.   Voorlopige maatregelen

(159)

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld ten aanzien van invoer uit de VRC die overeen moeten stemmen met de dumpingmarge of met de schademarge indien deze lager is.

(160)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht, dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend voor producten van oorsprong uit de Volksrepubliek China die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(161)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (6) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(162)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

(163)

Om, gelet op het grote verschil tussen de hoogte van de rechten, het gevaar van ontwijking zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen. De bijzondere maatregelen omvatten onder meer de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in de bijlage bij deze verordening. Voor producten die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaan, geldt het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere exporteurs.

(164)

Indien het volume van de uitvoer door één van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt (naargelang van het geval kan een percentage worden vastgesteld), kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van de maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan het voor het gehele land geldende recht in te stellen.

(165)

De volgende voorgestelde rechten zijn gebaseerd op dumpingmarges die uit het onderzoek zijn gebleken, aangezien zij lager waren dan de schademarges. De voorlopige antidumpingrechten worden als volgt vastgesteld:

Onderneming

Dumpingmarge

Voorlopig recht

Guangdong Xinruncheng Ceramics Co. Ltd

35,5  %

35,5  %

Shandong Yadi Ceramics Co., Ltd

36,6  %

36,6  %

Dongguan City Wonderful Ceramics Industrial Park Co., Ltd;

Guangdong Jiamei Ceramics Co., Ltd;

Qingyuan Gani Ceramics Co. Ltd;

Foshan Gani Ceramics Co. Ltd

26,2  %

26,2  %

Alle andere medewerkende producenten

32,3  %

32,3  %

Alle andere ondernemingen

73,0  %

73,0  %

H.   SLOTBEPALING

(166)

Bovenstaande voorlopige bevindingen worden meegedeeld aan alle belanghebbenden, die de gelegenheid krijgen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te vragen te worden gehoord. Hun opmerkingen worden geanalyseerd en, wanneer dat gerechtvaardigd is, in aanmerking genomen vooraleer tot een definitieve vaststelling wordt overgegaan. Voorts dient te worden vermeld dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van definitieve bevindingen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op plavuizen en vloer- en wandtegels, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen, ook indien op een drager, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 6907 10 00 , 6907 90 20 , 6907 90 80 , 6908 10 00 , 6908 90 11 , 6908 90 20 , 6908 90 31 , 6908 90 51 , 6908 90 91 , 6908 90 93 en 6908 90 99 , van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Recht

Aanvullende Taric-code

Guangdong Xinruncheng Ceramics Co. Ltd

35,5  %

B009

Shandong Yadi Ceramics Co. Ltd

36,6  %

B010

Dongguan City Wonderful Ceramics Industrial Park Co., Ltd;

Guangdong Jiamei Ceramics Co., Ltd;

Qingyuan Gani Ceramics Co. Ltd;

Foshan Gani Ceramics Co. Ltd

26,2  %

B011

In bijlage I vermelde ondernemingen

32,3  %

B012

Alle andere ondernemingen

73,0  %

B999

3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in bijlage II, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht dat voor alle andere ondernemingen geldt, toegepast.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)   PB C 160 van 19.6.2010, blz. 20.

(3)  Bron: www.fiec.org

(4)  Ibid.

(5)  Bij gebrek aan medewerking van de Poolse producenten heeft de Commissie gebruik gemaakt van een combinatie van beschikbare bronnen (onder meer Eurostat, Prodcom, representativiteit en ingevulde steekproefformulieren van drie Poolse ondernemingen) om de hoeveelheden en de prijzen van de Poolse verkoop in de EU te verifiëren.

(6)   Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, BELGIË.


BIJLAGE I

Chinese medewerkende producenten die niet in de steekproef zijn opgenomen en aan wie geen individuele behandeling is toegekend (aanvullende Taric-code B012):

1

Dongguan He Mei Ceramics Co. Ltd

2

Dongpeng Ceramic (Qingyuan) Co. Ltd

3

Eagle Brand Ceramics Industrial (Heyuan) Co. Ltd

4

Enping City Huachang Ceramic Co. Ltd

5

Enping Huiying Ceramics Industry Co. Ltd

6

Enping Yungo Ceramic Co. Ltd

7

Foshan Aoling Jinggong Ceramics Co. Ltd

8

Foshan ASGF Ceramics Co. Ltd

9

Foshan Bailifeng Building Materials Co. Ltd

10

Foshan Boli Import& Export Co. Ltd

11

Foshan Bragi Ceramic Co. Ltd

12

Foshan City Fangyuan Ceramic Co. Ltd

13

Foshan Dunhuang Building Materials Co. Ltd

14

Foshan Eminent Industry Development Co. Ltd

15

Foshan Everlasting Enterprise Co. Ltd

16

Foshan Gaoming Shuncheng Ceramic Co. Ltd

17

Foshan Gaoming Yaju Ceramics Co. Ltd

18

Foshan Guanzhu Ceramics Co. Ltd

19

Foshan Huashengchang Ceramic Co. Ltd

20

Foshan Huitao Economic & Trading Co. Ltd

21

Foshan Jiajun Ceramics Co. Ltd

22

Foshan Mingzhao Technology Development Co. Ltd

23

Foshan Nanhai Jingye Ceramics Co. Ltd

24

Foshan Nanhai Shengdige Decoration Material Co. Ltd

25

Foshan Nanhai Xiaotang Jinzun Border Factory Co. Ltd

26

Foshan Nanhai Yonghong Ceramic Co. Ltd

27

Foshan Oceanland Ceramics Co. Ltd

28

Foshan Oceano Ceramics Co. Ltd

29

Foshan Sanshui Hongyuan Ceramics Enterprise Co. Ltd

30

Foshan Sanshui Huiwanjia Ceramics Co. Ltd

31

Foshan Sanshui New Pearl Construction Ceramics Industrial Co. Ltd

32

Foshan Sheng Tao Fang Ceramics Co. Ltd

33

Foshan Shiwan Eagle Brand Ceramic Group Co. Ltd

34

Foshan Shiwan Yulong Ceramics Co. Ltd

35

Foshan Summit Ceramics Co. Ltd

36

Foshan Tidiy Ceramics Co. Ltd

37

Foshan VIGORBOOM Ceramic Co. Ltd

38

Foshan Xingtai Ceramics Co. Ltd

39

Foshan Yueyang Alumina Products Co. Ltd

40

Foshan Zhuyangyang Ceramics Co. Ltd

41

Fujian Fuzhou Zhongxin Ceramics Co. Ltd

42

Fujian Jinjiang Lianxing Building Material Co. Ltd

43

Fujian Minqing Jiali Ceramics Co. Ltd

44

Fujian Minqing Ruimei Ceramics Co. Ltd

45

Fujian Minqing Shuangxing Ceramics Co. Ltd

46

Gaoyao Yushan Ceramics Industry Co. Ltd

47

Guangdong Bode Fine Building Materials Co. Ltd

48

Guangdong Foshan Redpearl Building Material Co. Ltd

49

Guangdong Gold Medal Ceramics Co. Ltd

50

Guangdong Grifine Ceramics Co. Ltd

51

Guangdong Homeway Ceramics Industry Co. Ltd

52

Guangdong Huiya Ceramics Co. Ltd

53

Guangdong Juimsi Ceramics Co. Ltd

54

Guangdong Kaiping Tilee's Building Materials Co. Ltd

55

Guangdong Kingdom Ceramics Co. Ltd

56

Guangdong Kito Ceramics Co. Ltd

57

Guangdong Monalisa Ceramics Co. Ltd

58

Guangdong New Zhong Yuan Ceramics Co. Ltd Shunde Yuezhong Branch

59

Guangdong Ouyai Ceramic Factory Co. Ltd

60

Guangdong Overland Ceramics Co. Ltd

61

Guangdong Qianghui (QHTC) Ceramics Co. Ltd

62

Guangdong Sihui Kedi Ceramics Co. Ltd

63

Guangdong Summit Ceramics Co. Ltd

64

Guangdong Tianbi Ceramics Co. Ltd

65

Guangdong Winto Ceramics Co. Ltd

66

Guangdong Xinghui Ceramics Group Co. Ltd

67

Guangning County Oudian Art Ceramic Co. Ltd

68

Guangzhou Cowin Ceramics Co. Ltd

69

Hangzhou Nabel Ceramics Co. Ltd

70

Hangzhou Nabel Group Co. Ltd

71

Hangzhou Venice Ceramics Co. Ltd

72

Heyuan Wanfeng Ceramics Co. Ltd

73

Hitom Ceramics Co. Ltd

74

Heyuan Becarry Ceramics Co. Ltd

75

Huiyang Kingtile Ceramics Co. Ltd

76

Jiangxi Ouya Ceramics Co. Ltd

77

Jingdezhen Kito Ceramics Co. Ltd

78

Jingdezhen Lehua Ceramic Sanitary Ware Co. Ltd

79

Jingdezhen Tidiy Ceramics Co. Ltd

80

Kim Hin Ceramics (Shanghai) Co. Ltd

81

Lixian Xinpeng Ceramic Co. Ltd

82

Louis Valentino Ceramic Co. Ltd

83

Louverenike (Foshan) Ceramics Co. Ltd

84

Nabel Ceramics Co. Ltd

85

Ordos Xinghui Ceramics Co. Ltd

86

Qingdao Diya Ceramics Co. Ltd

87

Qingyuan Guanxingwang Ceramics Co. Ltd

88

Qingyuan Oudian Art Ceramic Co. Ltd

89

Qingyuan Ouya Ceramics Co. Ltd

90

RAK (Gaoyao) Ceramics Co. Ltd

91

Shandong ASA Ceramic Co. Ltd

92

Shandong Dongpeng Ceramic Co. Ltd

93

Shandong Jialiya Ceramic Co. Ltd

94

Shanghai Cimic Tile Co. Ltd

95

Shaoguan City Lehua Ceramic Sanitary Ware Co. Ltd

96

Shunde Area Foshan Lehua Ceramic Sanitary Ware Co. Ltd

97

Sinyih Ceramic (China) Co. Ltd

98

Sinyih Ceramics (Penglai) Co. Ltd

99

Southern building materials and Sanitary Co. Ltd of Qingyuan

100

Tangshan Huida Ceramic group Co. Ltd

101

Tangshan Huida Ceramic Group Huiquin Co. Ltd

102

Tegaote Ceramics Co. Ltd

103

Tianjin (TEDA) Honghui Industry & Trade Co. Ltd

104

Topbro Ceramics Co. Ltd

105

Xingning Christ Craftworks Co. Ltd

106

Zhao Qing City Shenghui Ceramics Co. Ltd

107

Zhaoqing Jin Ouya Ceramics Co. Ltd

108

Zhaoqing Lehua Ceramic Sanitary Ware Co. Ltd

109

ZhaoQing Zhongcheng Ceramics Co. Ltd

110

Zibo Hualiansheng Ceramics Co. Ltd

111

Zibo Huaruinuo Ceramics Co. Ltd

112

Zibo Tongyi Ceramics Co. Ltd


BIJLAGE II

De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) keramische tegels die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.

Datum en handtekening”


17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/31


VERORDENING (EU) Nr. 259/2011 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2011

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 642/2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 143 juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 5 van Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2) is vastgesteld aan de hand van welke elementen de in artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde representatieve cif-invoerprijzen voor de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde granen moeten worden bepaald.

(2)

Waar in artikel 2, lid 1, en artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 wordt verwezen naar zachte tarwe van hoge kwaliteit, daar hebben de in bijlage III bij die verordening vermelde noteringsbeurzen en referentierassen tevens betrekking op zachte tarwe van gemiddelde en lage kwaliteit. Omwille van de coherentie moeten de in die bijlage vermelde noteringsbeurzen en variëteiten voor zachte tarwe van gemiddelde en lage kwaliteit worden geschrapt.

(3)

Verordening (EG) nr. 642/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EU) nr. 642/2010 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


BIJLAGE

„BIJLAGE III

Noteringsbeurzen en referentierassen

Product

Zachte tarwe

Durumtarwe

Maïs

Andere voedergranen

Standaardkwaliteit

Hoog

 

 

 

Voor de beursnotering in aanmerking te nemen referentieras (type/klasse)

Hard Red Spring Nr. 2

Hard Amber Durum Nr. 2

Yellow Corn Nr. 3

US Barley Nr. 2

Beursnotering

Minneapolis Grain Exchange

Minneapolis Grain Exchange (1)

Chicago Board of Trade

Minneapolis Grain Exchange (2)


(1)  Wanneer geen enkele notering beschikbaar is die het mogelijk maakt een representatieve cif-invoerprijs te berekenen, worden de in de Verenigde Staten algemeen verkrijgbare fob-noteringen in aanmerking genomen.

(2)  Wanneer geen enkele notering beschikbaar is die het mogelijk maakt een representatieve cif-invoerprijs te berekenen, worden de in de Verenigde Staten algemeen verkrijgbare meest representatieve fob-noteringen in aanmerking genomen.”


17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/33


VERORDENING (EU) Nr. 260/2011 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2011

tot 146e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 10 maart 2011 besloten één natuurlijke persoon toe te voegen aan de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt.

(4)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient de verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Hoofd van de Dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)   PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt de volgende vermelding toegevoegd aan de lijst „Natuurlijke personen”:

„Doku Khamatovich Umarov (ook bekend als Умаров Доку Хаматович). Geboortedatum: 12.5.1964. Geboorteplaats: Kharsenoy (село Харсеной), Shatoyskiy (Sovetskiy) District (Шатойский район), Republiek Tsjetsjenië (Чеченская Республика), Russische Federatie. Nationaliteit: a) Russische, b) USSR (tot 1991). Overige informatie: a) verblijft in de Russische Federatie (november 2010); b) een internationaal arrestatiebevel is uitgevaardigd in 2000. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 10.3.2011.”.


17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/35


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 261/2011 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 maart 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

71,2

MA

53,4

TN

109,4

TR

78,5

ZZ

78,1

0707 00 05

JO

110,6

TR

151,7

ZZ

131,2

0709 90 70

MA

41,7

TR

115,7

ZZ

78,7

0805 10 20

EG

54,4

IL

76,3

JM

51,6

MA

51,9

TN

56,7

TR

73,2

ZZ

60,7

0805 50 10

EG

67,3

TR

48,2

ZZ

57,8

0808 10 80

AR

96,2

BR

85,1

CA

91,4

CL

93,6

CN

84,8

MK

50,2

US

120,8

ZZ

88,9

0808 20 50

AR

109,9

CL

62,8

CN

53,6

US

79,9

ZA

89,8

ZZ

79,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.


17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/37


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 262/2011 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2011

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 255/2011 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 maart 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)   PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)   PB L 69 van 16.3.2011, blz. 15.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 17 maart 2011

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10  (1)

51,49

0,00

1701 11 90  (1)

51,49

0,00

1701 12 10  (1)

51,49

0,00

1701 12 90  (1)

51,49

0,00

1701 91 00  (2)

48,04

3,06

1701 99 10  (2)

48,04

0,00

1701 99 90  (2)

48,04

0,00

1702 90 95  (3)

0,48

0,23


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/39


BESLUIT VAN DE RAAD

van 14 maart 2011

tot vaststelling van het standpunt dat door de Europese Unie moet worden ingenomen tijdens de vijfde vergadering van de conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam ten aanzien van de wijzigingen van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

(2011/162/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 192 en 207, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft bij Besluit 2006/730/EG van de Raad (1) het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel („het Verdrag van Rotterdam”) goedgekeurd.

(2)

Het Verdrag van Rotterdam is in de Unie ten uitvoer gelegd bij Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (2).

(3)

Om ervoor te zorgen dat invoerende landen de bescherming genieten waarin het Verdrag van Rotterdam voorziet, is het noodzakelijk en gepast de aanbeveling van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen inzake de opneming van wit asbest (chrysotiel), endosulfan, alachloor en aldicarb in bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam te steunen. Deze vier stoffen zijn in de Unie reeds verboden of aan strenge beperkingen onderworpen en derhalve gelden voor de uitvoer daarvan voorschriften die verder reiken dan de eisen van het Verdrag van Rotterdam.

(4)

Naar verwachting zullen op de vijfde vergadering van de conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam besluiten worden genomen over de voorgestelde wijzigingen van bijlage III. De Unie dient de goedkeuring van deze wijzigingen te ondersteunen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat door de Unie op de vijfde vergadering van de conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam wordt ingenomen, bestaat erin dat de Commissie namens de Unie, wat betreft aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren, de goedkeuring steunt van de wijzigingen waarbij wit asbest (chrysotiel), endosulfan, alachloor en aldicarb worden opgenomen in bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (3).

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

FELLEGI T.


(1)   PB L 299 van 28.10.2006, blz. 23.

(2)   PB L 204 van 31.7.2008, blz. 1.

(3)   PB L 63 van 6.3.2003, blz. 29.


17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/40


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2011

tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 1630)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/163/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (1), en met name artikel 29, lid 1, vierde alinea, en lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 96/23/EG stelt controlemaatregelen vast voor de in bijlage I daarbij vermelde stoffen en groepen residuen. Richtlijn 96/23/EG bepaalt dat om te worden opgenomen, of te blijven voorkomen, op de lijsten van derde landen waaruit de lidstaten de onder die richtlijn vallende dieren en dierlijke producten mogen invoeren, de betrokken derde landen een plan moeten indienen met de garanties die zij bieden inzake de controle van de in die bijlage opgenomen groepen residuen en stoffen. Die plannen moeten op verzoek van de Commissie worden bijgewerkt, met name wanneer bepaalde controles dit nodig maken.

(2)

Bij Beschikking 2004/432/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot goedkeuring van door derde landen ingediende residubewakingsplannen overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG van de Raad (2) worden de in artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG bedoelde plannen („de plannen”) goedgekeurd die zijn ingediend door bepaalde in de lijst van de bijlage bij die beschikking opgenomen derde landen voor de in die lijst vermelde dieren en dierlijke producten.

(3)

In het licht van de door bepaalde derde landen ingediende recente plannen en de door de Commissie verkregen aanvullende informatie is het nodig dat de lijst van derde landen wordt bijgewerkt waaruit de lidstaten bepaalde dieren en dierlijke producten mogen invoeren, als bedoeld in Richtlijn 96/23/EG en momenteel opgenomen in de bijlage bij Beschikking 2004/432/EG („de lijst”).

(4)

De Verenigde Arabische Emiraten hebben bij de Commissie een plan voor kamelenmelk ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Daarom moet kamelenmelk worden opgenomen in de vermelding voor de Verenigde Arabische Emiraten in de lijst.

(5)

Brunei heeft bij de Commissie een plan voor aquacultuur ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Daarom moet Brunei in de lijst worden opgenomen wat aquacultuur betreft.

(6)

De Commissie heeft de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië verzocht om informatie over de uitvoering van haar plan voor paardachtigen voor de slacht te verstrekken. Aangezien de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië niet heeft geantwoord, zijn er geen voldoende garanties voor goedkeuring. De vermelding voor dat derde land betreffende paardachtigen voor de slacht moet daarom uit de lijst worden geschrapt. De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is hiervan in kennis gesteld.

(7)

De vermelding voor Maleisië in de lijst omvat pluimvee maar het door Maleisië verstrekte plan en de door de Commissie verkregen aanvullende informatie bieden geen voldoende garanties ten aanzien van pluimvee. De enige inrichting die dergelijke grondstoffen verwerkt en die momenteel is erkend overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3) voert echter al haar grondstoffen uit een lidstaat in. Om de voortzetting van die activiteit mogelijk te maken, moet de vermelding voor Maleisië pluimvee omvatten maar moet zij worden beperkt tot grondstoffen die worden ingevoerd uit andere derde landen die in de lijst voor dergelijke grondstoffen zijn opgenomen of uit lidstaten. Maleisië is daarvan in kennis gesteld. Een voetnoot waarin deze beperking wordt vastgesteld, moet in de lijst voor dat derde land worden opgenomen.

(8)

De Commissie heeft Rusland verzocht om informatie over de uitvoering van zijn plan voor paardachtigen voor de slacht te verstrekken. Aangezien Rusland niet geantwoord heeft, zijn er geen voldoende garanties voor goedkeuring. De vermelding voor dat derde land betreffende paardachtigen voor de slacht moet uit de lijst worden geschrapt. Rusland is daarvan in kennis gesteld.

(9)

De Commissie heeft Oekraïne verzocht om informatie over de uitvoering van zijn plan voor paarden en producten daarvan te verstrekken. Aangezien Oekraïne niet geantwoord heeft, zijn er geen voldoende garanties voor goedkeuring. De vermelding voor dat derde land betreffende paarden en producten daarvan moet uit de lijst worden geschrapt. Oekraïne is daarvan in kennis gesteld.

(10)

De Verenigde Staten is verzocht om informatie over de uitvoering van hun plan voor paarden en producten daarvan te verstrekken. De Verenigde Staten hebben echter niet de respectieve garanties verstrekt, aangezien het slachten van paardachtigen voor uitvoer naar de Unie in dat derde land is gestaakt. De vermelding voor dat derde land betreffende paarden en producten daarvan moet daarom uit de lijst worden geschrapt. De Verenigde Staten zijn hiervan in kennis gesteld.

(11)

Een inspectie van de Commissie in Uruguay heeft ernstige tekortkomingen betreffende de uitvoering van het plan voor konijnen en gekweekt wild aan het licht gebracht. Voor konijnen bestond geen residubewakingsplan en voor gekweekt wild was het nemen van monsters en het uitvoeren van tests niet mogelijk wegens een stopzetting van de productie. De vermeldingen voor Uruguay betreffende konijnen en gekweekt wild moeten daarom uit de lijst worden geschrapt. Uruguay is daarvan in kennis gesteld.

(12)

Bepaalde derde landen voeren dierlijke producten uit die zijn afgeleid van grondstoffen die afkomstig zijn uit lidstaten of andere derde landen die voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 96/23/EG voor deze grondstoffen en die daarom in de lijst zijn opgenomen. Om ervoor te zorgen dat voor in de Unie ingevoerde dierlijke producten een goedgekeurd plan bestaat, moeten derde landen die dergelijke grondstoffen voor latere uitvoer naar de Unie invoeren, in hun plan een verklaring daartoe opnemen.

(13)

Om een verstoring van het handelsverkeer te vermijden, moet een overgangsperiode worden vastgesteld voor de desbetreffende zendingen uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Rusland, Oekraïne en Uruguay, die vóór de datum van toepassing van dit besluit naar de Unie waren verzonden.

(14)

Beschikking 2004/432/EG is al enkele keren gewijzigd. Voor de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie moet zij worden ingetrokken en door dit besluit worden vervangen.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG bedoelde plannen die door de in de tabel van de bijlage opgenomen derde landen bij de Commissie zijn ingediend, worden goedgekeurd voor de dieren en dierlijke producten die voor menselijke consumptie zijn bestemd en in die tabel met een „X” zijn gemarkeerd.

Artikel 2

1.   Derde landen die grondstoffen gebruiken die uit andere derde landen die overeenkomstig dit besluit zijn goedgekeurd voor de productie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong of uit lidstaten zijn ingevoerd om naar de Europese Unie te worden uitgevoerd en die niet in staat zijn om een residubewakingsplan te verstrekken dat gelijkwaardig is aan het in artikel 7 van Richtlijn 96/23/EG voor dergelijke grondstoffen voorgeschreven plan, vullen het plan aan met de volgende verklaring:

„De bevoegde autoriteit van [derde land] draagt er zorg voor dat naar de Europese Unie uitgevoerde dierlijke producten voor menselijke consumptie, met name producten die zijn geproduceerd met naar [derde land] ingevoerde grondstoffen, alleen afkomstig zijn van inrichtingen die zijn erkend overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 854/2004 en die beschikken over betrouwbare procedures om te garanderen dat in dergelijke levensmiddelen gebruikte grondstoffen van dierlijke oorsprong alleen afkomstig zijn van lidstaten van de Europese Unie of derde landen die voor de respectieve grondstoffen in de bijlage bij Besluit 2011/163/EU van de Commissie zijn opgenomen zonder een restrictieve voetnoot, als bedoeld in artikel 2, lid 2, van het besluit.”.

2.   De vermelding in de bijlage bij dit besluit van een derde land dat dierlijke producten voor menselijke consumptie uitvoert, die alleen zijn geproduceerd met grondstoffen van dierlijke oorsprong die zijn verkregen van lidstaten van de Unie of van derde landen die een plan overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG hebben verstrekt, wordt aangevuld met de volgende restrictieve voetnoot:

„Derde landen die alleen grondstoffen gebruiken van andere derde landen die zijn goedgekeurd voor de invoer van dergelijke grondstoffen naar de Unie of van lidstaten, overeenkomstig artikel 2.”.

Artikel 3

1.   Voor een overgangsperiode tot en met 30 april 2011 aanvaarden de lidstaten zendingen konijnen en gekweekt wild uit Uruguay en zendingen producten van paarden uit Oekraïne, op voorwaarde dat de invoerder kan aantonen dat dergelijke zendingen vóór 15 maart 2011 overeenkomstig Beschikking 2004/432/EG zijn gecertificeerd en uit Uruguay of Oekraïne naar de Unie zijn verzonden.

2.   Voor een overgangsperiode tot en met 25 maart 2011 aanvaarden de lidstaten zendingen paardachtigen voor de slacht uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Rusland of Oekraïne, op voorwaarde dat de invoerder van dergelijke dieren kan aantonen dat zij vóór 15 maart 2011 overeenkomstig Beschikking 2004/432/EG zijn gecertificeerd en uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Rusland of Oekraïne naar de Unie zijn verzonden.

Artikel 4

Beschikking 2004/432/EG wordt ingetrokken.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Het is van toepassing met ingang van 15 maart 2011.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)   PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

(2)   PB L 154 van 30.4.2004, blz. 43.

(3)   PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.


BIJLAGE

ISO 2-code

Land

Runderen

Schapen/geiten

Varkens

Paarden

Pluimvee

Aquacultuurproducten

Melk

Eieren

Konijnen

Vrij wild

Gekweekt wild

Honing

AD

Andorra

X

X

 

X

 

 

 

 

 

 

 

 

AE

Verenigde Arabische Emiraten

 

 

 

 

 

X

X (1)

 

 

 

 

 

AL

Albanië

 

X

 

 

 

X

 

X

 

 

 

 

AR

Argentinië

X

X

 

X

X

X

X

X

X

X

X

X

AU

Australië

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X

X

X

BA

Bosnië en Herzegovina

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

BD

Bangladesh

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

BN

Brunei

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

BR

Brazilië

X

 

 

X

X

X

 

 

 

 

 

X

BW

Botswana

X

 

 

X

 

 

 

 

 

 

X

 

BY

Belarus

 

 

 

X (3)

 

X

X

X

 

 

 

 

BZ

Belize

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

CA

Canada

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

CH

Zwitserland

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

CL

Chili

X

X (4)

X

 

X

X

X

 

 

X

 

X

CM

Kameroen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

CN

China

 

 

 

 

X

X

 

X

X

 

 

X

CO

Colombia

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

CR

Costa Rica

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

CU

Cuba

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

CW

Curaçao

 

 

 

 

 

 

X (2)

 

 

 

 

 

EC

Ecuador

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

ET

Ethiopië

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

FK

Falklandeilanden

X

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

FO

Faeröer

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

GL

Groenland

 

X

 

 

 

 

 

 

 

X

X

 

GT

Guatemala

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

HK

Hongkong

 

 

 

 

X (2)

X (2)

 

 

 

 

 

 

HN

Honduras

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

HR

Kroatië

X

X

X

X (3)

X

X

X

X

X

X

X

X

ID

Indonesië

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

IL

Israël

 

 

 

 

X

X

X

X

 

 

X

X

IN

India

 

 

 

 

 

X

 

X

 

 

 

 

IS

IJsland

X

X

X

X

 

X

X

 

 

 

X (2)

 

IR

Iran

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

JM

Jamaica

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

JP

Japan

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

KG

Kirgizië

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

KR

Zuid-Korea

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

LK

Sri Lanka

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

MA

Marokko

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

MD

Moldavië

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

ME

Montenegro

X

X

X

 

X

X

 

X

 

 

 

X

MG

Madagascar

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

MK

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (5)

X

X

X

 

X

X

X

X

 

X

 

X

MU

Mauritius

 

 

 

 

X (2)

X

 

 

 

 

 

 

MX

Mexico

 

 

 

X

 

X

 

X

 

 

 

X

MY

Maleisië

 

 

 

 

X (2)

X

 

 

 

 

 

 

MZ

Mozambique

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

NA

Namibië

X

X

 

 

 

 

 

 

 

X

X

 

NC

Nieuw-Caledonië

X

 

 

 

 

X

 

 

 

X

X

X

NI

Nicaragua

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

NZ

Nieuw-Zeeland

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X

X

X

PA

Panama

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

PE

Peru

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

 

PF

Frans-Polynesië

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

PH

Filipijnen

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

PN

Pitcairneilanden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

PY

Paraguay

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

RS

Servië (6)

X

X

X

X (3)

X

X

X

X

 

X

 

X

RU

Rusland

X

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X (7)

X

SA

Saudi-Arabië

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

SG

Singapore

X (2)

X (2)

X (2)

 

X (2)

X (2)

X (2)

 

 

 

 

 

SM

San Marino

X

 

X

 

 

 

 

 

 

 

 

X

SR

Suriname

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

SV

El Salvador

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

SX

Sint Maarten

 

 

 

 

 

 

X (2)

 

 

 

 

 

SZ

Swaziland

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TH

Thailand

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

X

TN

Tunesië

 

 

 

 

X

X

 

 

 

X

 

 

TR

Turkije

 

 

 

 

X

X

X

 

 

 

 

X

TW

Taiwan

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

TZ

Tanzania

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

UA

Oekraïne

 

 

 

 

X

X

X

X

 

 

 

X

UG

Uganda

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

US

Verenigde Staten

X

X

X

 

X

X

X

X

X

X

X

X

UY

Uruguay

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X

 

X

VE

Venezuela

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

VN

Vietnam

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

YT

Mayotte

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

ZA

Zuid-Afrika

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

X

 

ZM

Zambia

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

ZW

Zimbabwe

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

X

 


(1)  Alleen kamelenmelk.

(2)  Derde landen die alleen grondstoffen gebruiken van andere derde landen of lidstaten die zijn goedgekeurd voor de invoer van dergelijke grondstoffen naar de Unie, overeenkomstig artikel 2.

(3)  Uitvoer naar de Unie van levende paardachtigen voor de slacht (uitsluitend dieren voor de levensmiddelenproductie).

(4)  Alleen schapen.

(5)  Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de definitieve naam van dit land zal worden vastgelegd in aansluiting op de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.

(6)  Exclusief Kosovo, dat momenteel onder internationaal bestuur staat overeenkomstig Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.

(7)  Alleen voor rendieren uit de regio’s Moermansk en Yamalo-Nenets.


17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/47


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2011

betreffende het tijdelijk in de handel brengen van bepaald zaaizaad van de soort Triticum aestivum dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad voldoet

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 1634)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/164/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (1), en met name artikel 17, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Nederland is de beschikbare hoeveelheid zaaizaad van zomertarwe (Triticum aestivum) van de categorie gecertificeerd zaad behorende tot de variëteiten Baldus, Granny, KWS Aurum, Lavett, Minaret, Pasteur, Taifun, Thasos, Trappe, Tybalt en Zirrus, dat geschikt is voor de nationale milieuomstandigheden en dat inzake veldkeuringen aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG voldoet, ontoereikend om in de behoeften van deze lidstaat te voorzien.

(2)

Aan de vraag naar dit zaaizaad kan niet worden voldaan door zaaizaad uit andere lidstaten of uit derde landen dat aan alle eisen van Richtlijn 66/402/EEG voldoet.

(3)

Bijgevolg moet Nederland worden gemachtigd om tot en met 30 april 2011 toe te staan dat zaaizaad van die variëteiten in de handel wordt gebracht dat aan minder strenge eisen voldoet dan gecertificeerd zaad, en wel tot een maximumhoeveelheid van 330 t.

(4)

Bovendien moeten andere lidstaten die in staat zijn zaaizaad van die variëteiten aan Nederland te leveren, ongeacht of dat in een lidstaat dan wel in een derde land geoogst is, worden gemachtigd om dergelijk zaaizaad in de handel te brengen.

(5)

Nederland dient als coördinator op te treden om ervoor te zorgen dat de totale hoeveelheid zaaizaad die op grond van dit besluit in de handel mag worden gebracht, de in dit besluit vastgestelde maximumhoeveelheid niet overschrijdt.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het in de handel brengen in de Unie van zaaizaad van zomertarwe (Triticum aestivum) van de categorie gecertificeerd zaad behorend tot de variëteiten Baldus, Granny, KWS Aurum, Lavett, Minaret, Pasteur, Taifun, Thasos, Trappe, Tybalt en Zirrus, dat inzake veldkeuringen niet voldoet aan de eisen van punt 7 van bijlage I bij Richtlijn 66/402/EEG, wordt toegestaan.

Deze vergunning wordt verleend voor een totale hoeveelheid van maximaal 330 t en voor een periode die afloopt op 30 april 2011.

2.   Behalve dat moet worden voldaan aan de etiketteringsvoorschriften van Richtlijn 66/402/EEG, wordt op het officiële etiket vermeld dat het zaaizaad inzake veldkeuringen niet voldoet aan de eisen van punt 7 van bijlage I bij die richtlijn.

Artikel 2

1.   Een leverancier die het in artikel 1 bedoelde zaaizaad in de handel wenst te brengen, vraagt daarvoor toestemming aan de lidstaat waar hij is gevestigd of waar hij het zaaizaad invoert. In de aanvraag wordt de hoeveelheid zaaizaad aangegeven die de leverancier in de handel wil brengen.

2.   De betrokken lidstaat staat de leverancier overeenkomstig artikel 1 toe het zaaizaad in de handel te brengen tenzij:

a)

er voldoende aanwijzingen zijn dat de leverancier niet in staat zal zijn de in zijn verzoek vermelde hoeveelheid zaaizaad in de handel te brengen, of

b)

de verlening van de vergunning, gelet op de informatie die is verstrekt door de in artikel 3, derde alinea, bedoelde coördinerende lidstaat, zou leiden tot een overschrijding van de totale maximumhoeveelheid zaaizaad, bedoeld in artikel 1, lid 1.

Wat onder b) betreft, mag de betrokken lidstaat, ingeval de totale maximumhoeveelheid alleen de verlening van een vergunning voor een gedeelte van de in de aanvraag vermelde hoeveelheid mogelijk zou maken, de leverancier een vergunning verlenen voor het in de handel brengen van die kleinere hoeveelheid.

Artikel 3

De lidstaten verlenen elkaar administratieve bijstand bij de toepassing van dit besluit.

Nederland treedt op als coördinerende lidstaat om ervoor te zorgen dat de hoeveelheid zaaizaad die overeenkomstig dit besluit door de lidstaten in de Unie in de handel mag worden gebracht, de totale maximumhoeveelheid zaaizaad, als bedoeld in artikel 1, lid 1, niet overschrijdt.

Wanneer een lidstaat een aanvraag overeenkomstig artikel 2 ontvangt, stelt hij onverwijld de betrokken coördinerende lidstaat in kennis van de in de aanvraag vermelde hoeveelheid. De coördinerende lidstaat deelt die lidstaat onmiddellijk mee of inwilliging van het verzoek tot een overschrijding van de maximumhoeveelheid zou leiden.

Artikel 4

De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk de hoeveelheden mee voor het in de handel brengen waarvan zij op grond van dit besluit toestemming hebben verleend.

Artikel 5

Dit besluit vervalt op 30 april 2011.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)   PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 70/49


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 329/09/COL

van 15 juli 2009

inzake de Noorse steunregeling voor alternatieve hernieuwbare verwarming en voor elektriciteitsbesparende maatregelen in particuliere huishoudens

(Noorwegen)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (1),

GELET OP de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2), en met name op de artikelen 61 tot en met 63 en Protocol 26 hiervan,

GELET OP de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (3), en met name op artikel 24 hiervan,

GELET OP artikel 1, lid 2, van deel I en artikel 4, lid 4, artikel 6 en artikel 7, lid 3, van deel II van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst (4),

GEZIEN DE richtsnoeren van de Autoriteit over de toepassing en interpretatie van de artikelen 61 en 62 van de EER-overeenkomst (5),

GELET OP het Besluit van de Autoriteit nr. 195/04/COL van 14 juli 2004 betreffende de uitvoeringsbepalingen als bedoeld in artikel 27 van deel II van Protocol 3 (6),

NA DE BELANGHEBBENDEN overeenkomstig het/de genoemde artikel(en) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien hun opmerkingen (7),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

1.   PROCEDURE

Bij schrijven van 13 oktober 2006 (referentienummer 393383) heeft de Noorse Vereniging van warmteproducenten (Varmeprodusentenes Forening(8), een klacht ingediend tegen steun die zou worden verleend in samenhang met de Noorse steunregeling voor alternatieve hernieuwbare verwarming en voor elektriciteitsbesparende maatregelen in particuliere huishoudens (9). De klager is een onafhankelijke organisatie wier doel het is om de belangen van producenten van houtkachels te beschermen. De klager heeft aanvullende informatie ingediend bij schrijven van 19 oktober 2006 (referentienummer 395451).

Op 19 december 2007, na diverse briefwisselingen (10), heeft de Autoriteit besloten om de procedure in te leiden overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3. Het Besluit nr. 716/07/COL om de procedure in te leiden werd daartoe gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en het EER-supplement (11). De Autoriteit nodigde belanghebbenden uit hun opmerkingen over de betrokken maatregel bij haar in te dienen.

Op 4 februari 2008 hebben de Noorse autoriteiten opmerkingen ingediend (referentienummer 463573).

De Autoriteit heeft ook opmerkingen ontvangen van belanghebbenden, die zijn doorgestuurd naar de Noorse autoriteiten op 21 mei 2008, 26 mei 2008 en 14 januari 2009 (respectievelijk referentienummers 477954, 477902 en 503830). De Noorse autoriteiten hebben hun overwegingen betreffende deze opmerkingen ingediend bij schrijven van 25 juni 2008, 4 juli 2008 en 6 maart 2009 (respectievelijk referentienummers 483303, 484722 en 511580).

Bij schrijven van 2 april 2009 heeft de klager verdere informatie verstrekt (referentienummer 514264) die op 8 april 2009 is doorgestuurd aan de Noorse autoriteiten (referentienummer 514886). Bij schrijven van 7 mei 2009 hebben de Noorse autoriteiten verdere opmerkingen ingediend (referentienummer 517749).

Op 21 april 2009 hebben vertegenwoordigers van de Autoriteit een ontmoeting gehad met vertegenwoordigers van de Noorse Vereniging voor bio-energie (12), een onafhankelijke vereniging met als doel het bevorderen van verstandig gebruik van bio-energie in Noorwegen. NOBIO heeft op 21 mei 2008 overwegingen betreffende het besluit van de Autoriteit ingediend (referentienummer 477954).

2.   BESCHRIJVING VAN DE VOORGESTELDE MAATREGEL

2.1.   DE ALTERNATIEVE VERWARMINGSREGELING

De steunregeling voor alternatieve verwarming werd in 2006 (13) ingevoerd. De Noorse autoriteiten hebben uitgelegd dat de regeling is bedoeld om consumenten te stimuleren om te investeren in bepaalde milieuvriendelijke verwarmingstechnologieën die nog slechts beperkt aanwezig zijn op de Noorse markt en die kunnen bijdragen aan een lager elektriciteitsverbruik in particuliere huishoudens (14). De Noorse autoriteiten hebben uitgelegd dat uitsluitend technologieën die als geschikte vervanging voor elektriciteit als primaire verwarmingsbron worden beschouwd, worden toegelaten tot de alternatieve verwarmingsregeling. De regeling heeft betrekking op pelletkachels en pelletketels, warmtepompen die zijn aangesloten op verwarmingssystemen met watercircuit en elektronische controlesystemen voor het verminderen van het elektriciteitsverbruik. Vanaf augustus 2008 (15) worden ook investeringen in zonnecollectoren die zijn aangesloten op verwarmingssystemen met watercircuit opgenomen in de regeling.

Alleen huishoudens die investeren in de betreffende verwarmingstechnologieën komen in aanmerking voor een subsidie, nadat ze hiertoe een aanvraag hebben ingediend. De subsidies worden achteraf uitbetaald, nadat de ontvanger een aankoopbewijs heeft overlegd. Particuliere huishoudens kunnen een terugbetaling van ten hoogste 20 % van de gedocumenteerde en in aanmerking komende kosten krijgen. De subsidies hebben een plafond van 4 000 NOK voor pelletkachels en elektronische controlesystemen. Voor warmtepompen, pelletketels en zonnecollectoren is het plafond 10 000 NOK.

De steunregeling wordt beheerd door Enova SF, een overheidsbedrijf („ statsforetak ”) dat volledig eigendom is van het ministerie van Aardolie en energie.

2.2.   NATIONALE RECHTSGROND VOOR DE STEUNMAATREGEL

De rechtsgrond voor de regeling is de overheidsbegroting. De regeling werd door de Noorse regering voorgesteld in Parlementsvoorstel nr. 82 (2005-2006), en door het Parlement aangenomen in september 2006. De begroting voor de regeling is gewijzigd door de aangenomen suggesties in Parlementsvoorstel nr. 22 (2006-2007), Parlementsvoorstel nr. 59 (2007-2008) en Parlementsvoorstel nr. 1 (2008-2009).

2.3.   BEGROTING EN DUUR

De regeling is in 2006 ingevoerd door Parlementsvoorstel nr. 82 (2005-2006). Het voorstel werd door het Parlement aangenomen op 15 september 2006 met een begroting van 46 miljoen NOK. Overeenkomstig Parlementsvoorstel nr. 22 (2006-2007) werd de begroting van de regeling later met 25 miljoen NOK verhoogd naar in totaal 71 miljoen NOK bij de laatste herziening van de overheidsbegroting voor 2006.

Enova kreeg geen aanvullende financiering voor de regeling voor 2007, maar omdat er in 2006 slechts 2 miljoen NOK was uitgekeerd, besloot het Parlement om de resterende 69 miljoen NOK over te hevelen naar de begroting van de regeling voor 2007.

In 2007 werd 40 miljoen NOK uitgekeerd. De resterende 29 miljoen NOK aan niet uitgekeerde subsidies uit de begroting voor 2007 werd overgeheveld naar de begroting voor 2008. Daarnaast werd 31 miljoen NOK toegewezen uit de overheidsbegroting (16). De totale begroting voor de steunregeling voor 2008 bedroeg daardoor 60 miljoen NOK.

In 2008 werd 30 miljoen NOK uitgekeerd. De resterende 30 miljoen NOK werd overgeheveld naar de begroting voor 2009. Samen met de 40 miljoen NOK van een nieuwe begrotingstoewijzing, bedraagt de totale begroting voor 2009 70 miljoen NOK (17).

Sedert de invoering is er een totaal van 142 miljoen NOK aan de regeling toegewezen vanuit de overheidsbegroting, waarvan eind 2008 72 miljoen NOK was uitgekeerd; er is geen vastgesteld tijdschema voor de regeling (18).

2.4.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

De Autoriteit heeft de formele onderzoeksprocedure ingeleid omdat de alternatieve verwarmingsregeling staatssteun zou kunnen vormen. Hoewel de directe begunstigden van de regeling eindgebruikers zijn, is de regeling gericht op het bevorderen van het gebruik van specifieke verwarmingstechnologieën. Daarom vraagt de Autoriteit zich af of er indirect staatssteun wordt verleend aan producenten, importeurs en/of verkopers van de verwarmingstechnologieën die onder de regeling vallen.

De Autoriteit twijfelde of de regeling als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst kon worden beschouwd. De Autoriteit vroeg zich meer in het bijzonder af of de Richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming van toepassing konden zijn omdat de indirecte steun niet zou bijdragen aan de afname van de hoeveelheid verbruikte energie in de productiecyclus van de producenten en/of importeurs. Verder vroeg de Autoriteit zich af of de regeling als verenigbaar krachtens artikel 61, lid 3, onder c, EER kon worden beschouwd.

3.   OPMERKINGEN DOOR DE NOORSE AUTORITEITEN

De Noorse autoriteiten hebben aangevoerd dat de enige begunstigden van de alternatieve verwarmingsregeling particuliere huishoudens zijn die geen ondernemingen zijn in de betekenis van de EER-mededingingsregels, en dat de maatregel om die reden niet als staatssteun in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER kan worden beschouwd.

Verder zijn de Noorse autoriteiten van mening dat de regeling niet selectief is, omdat het voordeel dat aan de ontvanger wordt verleend, wordt gerechtvaardigd door de aard of algemene regeling van het systeem waar het deel van uitmaakt en daarom niet kan worden beschouwd als staatssteun in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER. Bovendien zijn de Noorse autoriteiten van mening dat de regeling de mededinging niet vervalst of dreigt te vervalsen omdat houtkachels en de technologieën die voor steun in aanmerking komen, niet als vervangbare producten kunnen worden beschouwd en dus niet binnen dezelfde relevante productmarkt vallen. De Noorse autoriteiten zijn van mening dat de relevante markt de markt is met „die technologieën die elektrische verwarming kunnen vervangen en hetzelfde niveau van verwarmingscomfort kunnen bieden als elektrische verwarming, overdag en s nachts, of in meer technische bewoordingen, grondlastverwarmingssystemen”  (19). Daartegenover moeten houtkachels volgens de autoriteiten worden beschouwd als aanvullende warmtebron, die naast de grondlastverwarming wordt gebruikt. Houtkachels moeten daarom worden gekenmerkt als de zogeheten „pieklastverwarmingssystemen”.

Tot slot zeggen de Noorse autoriteiten dat indien de Autoriteit tot de conclusie komt dat de regeling staatssteun vormt in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER, de regeling te rechtvaardigen is krachtens zowel artikel 61, lid 2, onder a, als artikel 61, lid 3, onder c, EER op grond van de respectievelijke sociale en milieudoelstellingen.

4.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

De Autoriteit heeft opmerkingen van twee andere partijen ontvangen: de Noorse vereniging van warmteproducenten, dit is de klager, en NOBIO.

4.1.   OPMERKINGEN VAN DE KLAGER

De klager is van mening dat de alternatieve verwarmingsregeling onrechtmatige staatssteun vormt in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER. Hij verklaart dat de steun voor particuliere huishoudens moet worden beschouwd als een indirect voordeel voor de producenten en/of importeurs van de verwarmingstechnologieën die onder de regeling vallen. Meer in het bijzonder is volgens de door de klager verstrekte informatie de verkoop van pelletkachels gestegen door de invoering van de regeling. De klager is van mening dat de invoering van de steunregeling producenten, importeurs en wederverkopers van pelletkachels de mogelijkheid heeft geboden om de verkoop en winst te doen toenemen.

Verder is de klager van mening dat de maatregel de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen omdat houtkachels, die vergelijkbaar zijn met pelletkachels, niet onder de regeling vallen.

Tot slot vindt de klager dat noch artikel 61, lid 2, onder a, noch artikel 61, lid 3, onder c, EER de steunregeling in haar huidige vorm kan rechtvaardigen.

4.2.   OPMERKINGEN VAN NOBIO

NOBIO steunt het standpunt van de Noorse autoriteiten en vindt dat de regeling slechts een directe financiële steun aan particuliere huishoudens behelst, en niet aan ondernemingen, en dat de regeling dientengevolge geen staatssteun vormt in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER.

Verder zegt NOBIO dat indien de Autoriteit tot de conclusie komt dat de regeling staatssteun vormt in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER, de regeling te rechtvaardigen is krachtens zowel artikel 61, lid 2, onder a, als artikel 61, lid 3, onder c, EER op grond van de respectievelijke sociale en milieudoelstellingen.

II.   BEOORDELING

1.   DE AANWEZIGHEID VAN STAATSSTEUN

In artikel 61, lid 1, EER is het volgende bepaald:

„Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, de EVA-staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.”

Om te worden beschouwd als staatssteun in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER moet deze voldoen aan alle vier volgende voorwaarden: de maatregel moet (i) zijn verleend door de overheid of via overheidsmiddelen; (ii) een selectief economisch voordeel bieden voor de ontvanger; de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen; en (iv) in staat zijn het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst te beïnvloeden.

1.1.   AANWEZIGHEID VAN OVERHEIDSMIDDELEN

De alternatieve verwarmingsregeling wordt gefinancierd door de Noorse overheid door middel van toewijzingen uit de overheidsbegroting. De betreffende maatregelen worden derhalve verleend door de overheid via overheidsmiddelen.

1.2.   BEPAALDE ONDERNEMINGEN OF BEPAALDE PRODUCTIES BEGUNSTIGEN

Overheidssteun moet een economisch voordeel bieden voor ondernemingen en selectief zijn in die zin dat „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties worden begunstigd”, om te worden beschouwd als staatssteun in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER.

1.2.1.    Bieden van een economisch voordeel voor ondernemingen

De eerste kwestie die moet worden onderzocht is derhalve de vraag of de te beoordelen regeling een economisch voordeel biedt voor ondernemingen (20).

De directe ontvangers van de subsidies krachtens de alternatieve verwarmingsregeling zijn particuliere huishoudens die in het algemeen niet kunnen worden gekenmerkt als ondernemingen in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER. Maar het verlenen van een subsidie aan een individu of aan consumenten sluit de aanwezigheid van staatssteun niet per definitie uit (21). Zelfs wanneer de eerste of directe begunstigden van een maatregel geen ondernemingen zijn, kan er desalniettemin een indirect voordeel worden toegekend aan ondernemingen. De bewoording van artikel 61, lid 1, EER met de verwijzing naar „steunmaatregelen […] in welke vorm ook” behelst zowel directe als indirecte steunverlening, zoals bevestigd door de praktijk van de Commissie (22) en de jurisprudentie (23) van het Europees Hof van Justitie (24). Daarom moet de beoordeling van de vraag of er indirecte steun is verleend aan ondernemingen van zaak tot zaak worden uitgevoerd.

De alternatieve verwarmingsregeling is gericht op het bevorderen van de verkoop van specifieke verwarmingstechnologieën (25). Daarom moet in dit geval worden beoordeeld of ondernemingen die actief zijn in de sector van de technologieën die onder de regeling vallen, profiteren van een indirect economisch voordeel dat binnen de werkingssfeer van artikel 61, lid 1, EER valt.

Artikel 61, lid 1, EER maakt geen onderscheid naar de redenen of doelstellingen van de maatregelen van de staten, maar ziet op hun gevolgen. (26). De vraag is dan ook of de alternatieve verwarmingsregeling het effect heeft dat er een indirect economisch voordeel werd verleend aan de ondernemingen die actief zijn in de sectoren van de verwarmingstechnologieën die onder de regeling vallen.

De Autoriteit is het niet eens met het standpunt van de Noorse autoriteiten, dat inhoudt dat de aanwezigheid van indirecte steun afhankelijk is van de vraag of het uiteindelijke en voornaamste doel het verlenen van steun aan ondernemingen is, zodat uitsluitend regelingen die zijn opgezet om het verbod op staatssteun te omzeilen, indirecte steun kunnen vormen.

In de onderhavige zaak levert de subsidie voor particuliere huishoudens ten behoeve van investeringen in specifieke alternatieve, hernieuwbare verwarmingstechnologieën hun een economische stimulans om deze producten te kopen. De maatregel creëert een stimulans voor consumenten om over te stappen van traditionele elektrische verwarming naar alternatieve verwarmingssystemen (27). Een grotere vraag van consumenten kan leiden tot grotere winsten voor dit soort technologieën die een voordeel opleveren voor de ondernemingen die actief zijn in de sector van de technologieën die onder de regeling vallen ten opzichte van andere ondernemingen (28).

Het feit dat consumenten kunnen kiezen uit technologieën die onder de regeling vallen, betekent niet dat het verband tussen de directe subsidie van de overheid aan de consument en het voordeel dat aan de betreffende ondernemingen wordt gegund, is opgeheven (29).

Hoewel het voordeel een indirecte aard heeft, is de alternatieve verwarmingsregeling zodanig opgezet dat er een rechtstreeks verband is tussen het verlenen van subsidie aan de consument en de aankoop van de betreffende technologie. Ten einde de subsidie te kunnen verkrijgen moet er een aankoopbewijs voor een van de technologieën die onder de alternatieve verwarmingsregeling vallen, worden overlegd aan Enova SF.

Gezien het bovenstaande is de Autoriteit van mening dat de alternatieve verwarmingsregeling een indirect voordeel biedt aan ondernemingen die actief zijn in de sector van alternatieve hernieuwbare verwarmingssystemen.

1.2.2.    Het criterium selectiviteit

De volgende vraag die moet worden beoordeeld is of de maatregel selectief is, dat wil zeggen of „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” worden begunstigd.

De Autoriteit is van mening dat de alternatieve verwarmingsregeling selectief is, in die zin dat alleen ondernemers die actief zijn in de sector van alternatieve hernieuwbare verwarmingstechnologieën die onder de regeling vallen (dat wil zeggen pelletkachels en pelletketels, warmtepompen en zonnecollectoren die zijn aangesloten op verwarmingssystemen met watercircuit en elektronische controlesystemen voor het verminderen van het elektriciteitsverbruik) (indirect) worden begunstigd. Andere ondernemingen, inclusief de ondernemingen die actief zijn in de sectoren van andere hernieuwbare verwarmingstechnologieën, kunnen niet profiteren van de subsidies die krachtens het systeem worden verleend (30).

De Noorse autoriteiten zijn van mening dat het voordeel dat krachtens het alternatieve verwarmingssysteem wordt verleend, wordt gerechtvaardigd door de aard of de algemene regeling van het systeem waar het deel van uitmaakt. De Autoriteit deelt dit standpunt niet.

Het Europees Hof van Justitie en het EVA-Hof hebben steeds geoordeeld dat maatregelen die voordelen verlenen aan bepaalde ontvangers niet selectief zijn indien ze kunnen worden gerechtvaardigd door de aard en algemene regeling van het systeem waar ze deel van uitmaken (31). Wanneer een selectieve maatregel moet worden gerechtvaardigd door de logica van een systeem, moet er een algemeen systeem zijn waaraan de maatregel kan worden gerelateerd. Bovendien heeft de jurisprudentie de beoordeling van het feit of een maatregel wordt gerechtvaardigd door de aard en logica van het algemeen systeem, gerelateerd aan regelingen die in sommige opzichten een afwijking van belastingen, lasten of andere vergelijkbare systemen van meer algemene toepassing vormen. De Noorse autoriteiten hebben geen argumenten aangevoerd met betrekking tot het algemene systeem waaraan de steunmaatregel wordt gerelateerd. De alternatieve verwarmingsregeling brengt indirect voordeel met zich mee voor bepaalde ondernemingen die actief zijn in de sector van de technologieën die onder de regeling vallen. Gezien het bovenstaande moet de Autoriteit dan ook tot de conclusie komen dat de maatregel selectief is in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER.

1.3.   VERVALSING VAN DE MEDEDINGING EN BEÏNVLOEDING VAN HET HANDELSVERKEER TUSSEN OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN

Om als staatssteun te worden aangemerkt moet een maatregel de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en in staat zijn om de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst te beïnvloeden.

De Autoriteit hoeft niet vast te stellen dat een steunmaatregel daadwerkelijk effect heeft op het handelsverkeer tussen EER-staten en dat de mededinging daadwerkelijk wordt vervalst, maar hoeft alleen maar te onderzoeken of de steun dergelijk handelsverkeer zou kunnen beïnvloeden en de mededinging zou kunnen dreigen te vervalsen (32). Elke subsidieverlening aan een onderneming die activiteiten uitvoert in de EVA-markt, veroorzaakt mogelijk een vervalsing van de mededinging en beïnvloedt het handelsverkeer (33).

De alternatieve verwarmingsregeling biedt een (indirect) voordeel aan ondernemingen die actief zijn in de sector van alternatieve hernieuwbare technologieën. Het stimuleren van de vraag van consumenten naar de technologieën die onder de regeling vallen, is een intrinsieke component van de alternatieve verwarmingsregeling.

Verder is, bij wijze van voorbeeld, de verkoop van een van de technologieën die onder de regeling vallen, pelletkachels, gestegen en deze heeft zich gestabiliseerd na de invoering van de regeling in Noorwegen, volgens de cijfers waarover de Autoriteit kan beschikken. Ter vergelijking heeft de verkoop van houtkachels, een technologie die niet onder de regeling valt, niet een vergelijkbare positieve ontwikkeling doorgemaakt gedurende dezelfde periode.

Om deze redenen kan worden geconcludeerd dat de steun de mededinging dreigt te verstoren.

Met betrekking tot de voorwaarde betreffende het effect op het handelsverkeer: wanneer staatssteun de positie van een onderneming versterkt in vergelijking met andere concurrerende ondernemingen in het handelsverkeer binnen de EER, moet dit zodanig worden geïnterpreteerd dat de laatsten worden benadeeld door die steun (34).

Ondernemingen die actief zijn in de sector van verwarmingstechnologieën opereren in een Europese markt, dientengevolge beïnvloedt de alternatieve verwarmingsregel het handelsverkeer tussen overeenkomstsluitende partijen in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER.

Er kan dan ook tot de conclusie worden gekomen dat de steun de mededinging dreigt te verstoren en in staat is om de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst te beïnvloeden.

1.4.   CONCLUSIE

De Autoriteit is van mening dat de Noorse alternatieve verwarmingsregeling staatssteun vormt in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER.

2.   PROCEDURELE EISEN

Krachtens artikel 1, lid 3 van deel I van Protocol 3, wordt „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht om haar opmerkingen te kunnen maken […]. De betrokken staat brengt de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid”.

De Noorse autoriteiten hebben de alternatieve verwarmingsregeling niet gemeld bij de Autoriteit voorafgaande aan de inwerkingtreding. De Autoriteit concludeert derhalve dat de Noorse autoriteiten niet hebben voldaan aan hun verplichtingen krachtens artikel 1, lid 3 van deel I van Protocol 3.

3.   VERENIGBAARHEID VAN STEUN

De Noorse autoriteiten menen dat de steun kan worden gerechtvaardig krachtens artikel 61, lid 2, onder a, of anders krachtens artikel 61, lid 3, onder c, in samenhang met de Richtsnoeren voor staatssteun van de Autoriteit inzake steun voor milieubescherming.

3.1.   VERENIGBAARHEID KRACHTENS ARTIKEL 61, LID 2, ONDER A, EER

Krachtens artikel 61, lid 2, onder a, EER is steun van „sociale aard” verenigbaar met de werking van de Overeenkomst indien deze wordt verleend aan „individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten”.

De Autoriteit neemt kennis van het feit dat afwijkingen van het verbod op staatssteun strikt worden geïnterpreteerd. De Noorse alternatieve verwarmingsregeling is gericht op alle Noorse particuliere huishoudens. Naar de mening van de Autoriteit moet de regeling van sociale aard zijn in die zin dat deze een kansarm deel van de bevolking bevoordeelt (35), om als verenigbaar met artikel 61, lid 2, onder a, EER te worden beschouwd. Omdat de maatregel openstaat voor alle particuliere huishoudens op basis van „die het eerst komt, het eerst maalt” kan de regeling niet worden beschouwd als een regeling van sociale aard in de betekenis van artikel 61, lid 2, onder a, EER.

3.2.   VERENIGBAARHEID KRACHTENS ARTIKEL 61, LID 3, ONDER C, EER

Krachtens artikel 61, lid 3, onder c, EER kan steun als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst worden beschouwd indien deze is bedoeld „om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”.

3.2.1.    De richtsnoeren inzake milieubescherming

De Autoriteit heeft richtsnoeren uitgegeven waarin de criteria zijn vastgelegd die worden gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of maatregelen voor staatssteun ter bescherming van het milieu als verenigbaar met artikel 61, lid 3, onder c, kunnen worden beschouwd. De alternatieve verwarmingsregeling is in 2006 ingevoerd. Op dat moment waren de richtsnoeren inzake milieubescherming, laatstelijk herzien op 23 mei 2001, van toepassing (36). Op 16 juli 2008 heeft de Autoriteit nieuwe richtsnoeren inzake milieubescherming aangenomen (37), die vanaf die datum van toepassing waren. Een regeling die in deze verschillende tijdsperioden valt, moet dus worden beoordeeld aan de hand van beide reeksen richtsnoeren, overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in paragraaf 74 van de Richtsnoeren 2001 en paragraaf 205 van de Richtsnoeren 2008.

Echter, de situatie waarin indirecte steun sommige producenten, importeurs en/of verkopers van bepaalde verwarmingstechnologieën voor particuliere huishoudens begunstigt, wordt noch in de Richtsnoeren 2001 noch in de Richtsnoeren 2008 behandeld.

3.2.2.    Directe verenigbaarheid krachtens artikel 61, lid 3, onder c, EER

Omdat de Richtsnoeren 2001 en 2008 niet direct van toepassing zijn op de Noorse alternatieve verwarmingsregeling, zal de Autoriteit de verenigbaarheid van de regeling direct krachtens artikel 61, lid 3, onder c, EER beoordelen (38). Afwijkingen in de betekenis van artikel 61, lid 3, onder c, EER moeten nauw worden geïnterpreteerd (39), en kunnen alleen maar worden toegestaan wanneer kan worden vastgesteld dat de steun zal bijdragen aan het bewerkstellingen van een doelstelling van gemeenschappelijk belang, die niet zou kunnen worden bereikt onder uitsluitend normale marktomstandigheden. Het zogeheten „compenserende rechtvaardigingsbeginsel” werd door het Europees Hof van Justitie bekrachtigd in de zaak Philip Morris  (40).

Het evalueren van de verenigbaarheid van staatssteun gaat in beginsel om het in evenwicht brengen van de negatieve gevolgen voor de mededinging met de positieve gevolgen voor het gemeenschappelijk belang (41). Om als verenigbaar krachtens artikel 61, lid 3, onder c, EER te worden beschouwd, moet de staatssteunregeling:

zijn gericht op een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang,

goed genoeg ontworpen zijn om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te kunnen verwezenlijken, en in dat opzicht een geschikt beleidsinstrument zijn, een stimulerend effect hebben en evenredig zijn,

de mededinging en het handelsverkeer in de EER niet vervalsen, zodanig dat de balans met het algemeen belang negatief uitvalt (42).

De Autoriteit moet beoordelen of de door de maatregel nagestreefde doelstelling noodzakelijk is, overeenkomstig de doelstellingen van gemeenschappelijk belang is en, indien dit het geval is, of dit de minst vervalsende methode is om die doelstelling te verwezenlijken.

Duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang

De alternatieve verwarmingsregeling streeft een milieudoelstelling na door investeringen van consumenten in milieuvriendelijke technologieën met een beperkte verspreiding op de Noorse markt te stimuleren. De Noorse autoriteiten vinden dat een bredere verspreiding van de alternatieve verwarmingstechnologieën die onder de regeling vallen, het elektriciteitsverbruik in Noorse huishoudens zal verlagen. Het verlagen van de hoeveelheid elektriciteit die voor particuliere huishoudens wordt gebruikt en het stimuleren van het gebruik van alternatieve verwarmingssystemen op basis van hernieuwbare energie kan vanuit milieuoogpunt als verstandige doelstelling worden beschouwd.

Overweging negen van de preambule bij de EER-overeenkomst noemt de gemeenschappelijke doelstelling van het behouden, beschermen en verbeteren van de milieukwaliteit en het zorg dragen voor een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen op basis van het beginsel van duurzame ontwikkeling. Naar mening van de Autoriteit is een steunregeling die is gericht op het verschuiven van het energieverbruik naar hernieuwbare bronnen, in overeenstemming met doelstellingen van gemeenschappelijk belang.

Goed genoeg ontworpen regeling

De criteria voor het opnemen van een technologie in de regeling zijn geformuleerd op basis van de geschiktheid van de technologie om elektrische verwarming te vervangen. De Noorse autoriteiten hebben uitgelegd dat uitsluitend technologieën die kunnen worden gecategoriseerd als de zogeheten „grondlastverwarmingssystemen” onder de regeling vallen. Volgens de Noorse autoriteiten zijn „grondlastverwarmingssystemen” „die technologieën die elektrische verwarming kunnen vervangen en hetzelfde niveau van verwarmingscomfort kunnen bieden als elektrische verwarming, overdag en s nachts”  (43).

De Noorse autoriteiten hebben uitgelegd dat de alternatieve hernieuwbare verwarmingstechnologieën die onder de regeling vallen, drie kenmerken delen: ze moeten een beperkte verspreiding op de Noorse markt hebben, in staat zijn om elektrische verwarming te vervangen en een bepaalde minimale tussenkomst van de gebruiker vereisen. De Autoriteit neemt kennis van het feit dat niet alle technologieën die onder de alternatieve verwarmingsregeling vallen, voldoende geschikt zijn om elektrische verwarming volledig te vervangen (44). De Noorse autoriteiten hebben echter aangevoerd dat de technologieën die onder de regeling vallen, beter ontworpen zijn om de hoeveelheid elektriciteit die voor de verwarming van een normaal huishouden wordt gebruikt, systematisch te verlagen.

Het verlenen van subsidies om een verschuiving van de vraag van elektrische verwarming naar alternatieve hernieuwbare verwarmingssystemen in huishoudens te stimuleren, lijkt een geschikt beleidsinstrument om het gedrag van de consument direct te beïnvloeden. Zonder de door de overheid verleende steun in het kader van de alternatieve verwarmingsregeling zou het niet zo waarschijnlijk zijn geweest dat de consumentenvraag binnen dezelfde periode zou zijn verschoven naar hernieuwbare verwarmingstechnologieën.

Wanneer bepaalde milieuvriendelijke maatregelen niet het beoogde effect hebben, kan staatssteun in principe als verenigbaar worden beschouwd (45). De alternatieve verwarmingsregeling wil de consument een stimulans bieden om te investeren in milieuvriendelijke technologieën die geschikt zijn voor het verlagen van het elektriciteitsverbruik en die beperkt verspreid zijn op de Noorse verwarmingsmarkt voor huishoudens.

Bovendien is de Autoriteit van mening dat de hoeveelheid steun beperkt is tot het minimum van wat nodig is om consumenten te stimuleren om over te stappen van elektrische verwarmingssystemen naar de alternatieve hernieuwbare verwarmingsbronnen die onder de regeling vallen. De alternatieve verwarmingsregeling behelst een teruggave van maximaal 20 % van de aangetoonde, in aanmerking komende kosten met een maximum van 4 000 NOK of 10 000 NOK, afhankelijk van het soort technologie. Het maximale bedrag dat wordt uitgekeerd voor de aanschaf van een alternatieve verwarmingstechnologie is evenredig aan de kosten van de betreffende technologie.

Om die redenen oordeelt de Autoriteit dat de regeling goed genoeg ontworpen is om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te kunnen verwezenlijken.

Geen vervalsing van mededinging en handelsverkeer in de EER, zodanig dat de balans met het algemeen belang negatief uitvalt

Tot slot moet worden beoordeeld of de mogelijkheid om de mededinging en het handelsverkeer in de Europese Economische Ruimte te vervalsen, zodanig is dat deze tegen het gemeenschappelijk belang ingaat.

De subsidies worden direct aan de consumenten uitgekeerd, die vrijelijk kunnen kiezen uit de producten die voldoen aan de objectieve criteria van de regeling, onafhankelijk van de onderneming die de alternatieve verwarmingstechnologie aanbiedt. De regeling voorkomt dus onnodige vervalsing van de mededinging en het handelsverkeer in de EER in de sector van de technologieën die onder de regeling vallen.

De klager is van mening dat de regeling de mededinging vervalst omdat deze wel pelletkachels maar geen houtkachels omvat. Volgens de klager vertegenwoordigen houtkachels een technologie die sterk lijkt op pelletkachels en deze zouden dus moeten worden opgenomen in de regeling. De Noorse regering is echter van mening dat houtkachels niet voldoen aan de objectieve criteria die zijn vastgesteld voor de alternatieve verwarmingsregeling. De Autoriteit stelt zich op het standpunt dat hoewel de klager gelijk zou kunnen hebben door te beweren dat er een concurrerende relatie bestaat tussen houtkachels en alle of ten minste enkele technologieën die onder de steunregeling vallen, het erop lijkt dat houtkachels niet voldoen aan de eisen om in aanmerking te komen voor subsidies krachtens de regeling. In dat opzicht heeft de Autoriteit geen bezwaar tegen de objectieve criteria van de regeling en de beoordeling door de Noorse autoriteiten met betrekking tot de vraag welke verwarmingstechnologieën beter geschikt zijn om te voldoen aan de milieudoelstellingen die middels de regeling worden nagestreefd. De alternatieve verwarmingsregeling is gebaseerd op drie objectieve geschiktheidscriteria (d.w.z. beperkte verspreiding op de markt, mogelijkheid om elektriciteit te vervangen als primaire verwarmingsbron en minimale tussenkomst van de gebruiker), en houtkachels lijken niet aan alle of sommige criteria te voldoen. Bovendien bevestigt de Autoriteit dat houtkachels een technologie vertegenwoordigen die al breed verspreid is in Noorwegen. De Autoriteit is dan ook van mening dat de geschiktheidscriteria in de steunregeling objectief gerechtvaardigd zijn en dat de regeling geen schending inhoudt van andere bepalingen van de EER-overeenkomst, met inbegrip van de regels van non-discriminatie op grond van nationaliteit of gelijke behandeling. Bovendien is de Autoriteit van mening dat de Noorse autoriteiten de negatieve effecten op de mededinging verder hebben beperkt door een relatief lage steunintensiteit vast te stellen. Daarom stelt de Autoriteit dat de mogelijke vervalsing van de mededinging ten opzichte van houtkachels en andere mogelijke concurrerende technologieën niet in strijd is met het gemeenschappelijk belang en te rechtvaardigen lijkt op grond van de evenwichtstest die hierboven is uitgevoerd.

Om deze redenen is de Autoriteit van mening dat de regeling is gericht op een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang, goed genoeg ontworpen is om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te kunnen verwezenlijken, en in dat opzicht een geschikt beleidsinstrument is met een stimulerend effect, evenredig is, en tot slot de mededinging en het handelsverkeer in de EER niet zodanig vervalst dat deze in strijd is met het gemeenschappelijk belang. Dienovereenkomstig oordeelt de Autoriteit dat de regeling gerechtvaardigd is krachtens artikel 61, lid 3, onder c, EER.

4.   CONCLUSIE

Op grond van bovenstaande overwegingen komt de Autoriteit tot de conclusie dat de Noorse steunregeling voor alternatieve hernieuwbare verwarming en voor elektriciteitsbesparende maatregelen in particuliere huishoudens staatssteun vormt in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER en verenigbaar is met artikel 61, lid 3, onder c, EER.

De Noorse autoriteiten worden herinnerd aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 21 van deel II van Protocol 3, gelezen in samenhang met artikel 6 van Besluit nr. 195/04/COL, om jaarverslagen over de tenuitvoerlegging van de regeling te verstrekken.

De Noorse autoriteiten worden er tevens aan herinnerd dat alle plannen om deze regeling te wijzigen, moeten worden gemeld aan de Autoriteit.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De steunregeling voor alternatieve hernieuwbare verwarming en voor elektriciteitsbesparende maatregelen in particuliere huishoudens vormt steun in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER. De steunregeling is verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst op grond van artikel 61, lid 3, onder c, EER.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

Artikel 3

Slechts de tekst in de Engelse versie is authentiek.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2009.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

De voorzitter

Kristján A. STEFÁNSSON

Lid van het College


(1)  Hierna de Autoriteit genoemd.

(2)  Hierna de EER-overeenkomst genoemd.

(3)  Hierna de Toezichtovereenkomst genoemd.

(4)  Hierna Protocol 3 genoemd.

(5)  Richtsnoeren voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-overeenkomst en artikel 1 van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst, door de Autoriteit aangenomen en gepubliceerd op 19 januari 1994, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (hierna PB genoemd) L 231 van 3.9.1994, blz. 1 en EER-supplement nr. 32 van 3.9.1994, blz. 1. Hierna Richtsnoeren inzake staatssteun genoemd. De bijgewerkte versie van de Richtsnoeren inzake staatssteun wordt op de website van de Autoriteit geplaatst: http://www.eftasurv.int/fieldsofwork/fieldstateaid/guidelines/

(6)  Besluit nr. 195/04/COL van 14 juli 2004, gepubliceerd in PB L 139 van 25.5.2006, blz. 37 en EER-supplement nr. 26 van 25.5.2006, blz. 1 zoals gewijzigd. De geconsolideerde versie van het besluit wordt op de website van de Autoriteit geplaatst: http://www.eftasurv.int/fieldsofwork/fieldstateaid/legaltext/.

(7)  Gepubliceerd in PB C 96 van 17.4.2008, blz. 14 en EER-supplement nr. 20 van 17.4.2008, blz. 58.

(8)  Hierna klager genoemd.

(9)  Hierna de alternatieve verwarmingsregeling genoemd.

(10)  Voor meer gedetailleerde informatie over de correspondentie tussen de Autoriteit en de Noorse autoriteiten wordt verwezen naar het besluit van de Autoriteit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden, Besluit nr. 716/07/COL.

(11)  Gepubliceerd in PB C 96 van 17.4.2008, blz. 14 en EER-supplement nr. 20 van 17.4.2008, blz. 58.

(12)  Hierna NOBIO genoemd.

(13)  Verdere informatie over de regeling staat op de website van Enova SF: http://www.minenergi.no/ en http://www.minenergi.no/sitepageview.aspx?sitePageID=1062

(14)  Parlementsvoorstel nr. 82 (2005-2006), persbericht van het ministerie van Aardolie en energie van 25 augustus 2006, nr. 98/06 en van 14 september 2006, nr. 107/06.

(15)  Zie Parlementsvoorstel nr. 1 (2008-2009), blz. 56.

(16)  Parlementsvoorstel nr. 59 (2007-2008), blz. 123.

(17)  Parlementsvoorstel nr. 1 (2008-2009), blz. 56.

(18)  In Parlementsvoorstel nr. 59 (2007-2008), hebben de Noorse autoriteiten verklaard dat de regeling wordt herzien in het licht van het definitieve besluit van de Autoriteit.

(19)  Schrijven van het Noorse ministerie van Aardolie en energie van 15 januari 2007 (referentienummer: 406849), blz. 5.

(20)  Ten behoeve van het mededingingsrecht van de Gemeenschap is een onderneming gedefinieerd als eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm, zie bijvoorbeeld het arrest in de zaak C-41/90 Höfner en Elser [1991] ECR I-1979, paragraaf 21.

(21)  Zaak C-156/98 Duitsland/Commissie [2000] ECR I-6857.

(22)  Hierna de Commissie genoemd.

(23)  Zaak C-156/98 Duitsland/Commissie [2000] ECR I-6857; C-382/99 Nederland/Commissie [2002] ECR I-5163; zaak C-457/00 België/Commissie [2003] ECR I-6931, paragraaf 57; zie ook de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in zaak C-457/00, paragraaf 59.

(24)  Hierna het HvJ genoemd.

(25)  Parlementsvoorstel nr. 82 (2005-2006), blz. 1.

(26)  Zaak C-382/99 Nederland/Commissie, paragraaf 61; C-487/06 P, British Aggregates Association/Commissie, arrest van 22 december 2008, paragraaf 87.

(27)  Zie voor een vergelijkbare redenering de beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 C (2006) 6630, in zaak N 270/2006, paragraaf 40.

(28)  Zie de beschikking van de Commissie van 26 april 2006 C (2006) 1519, in zaak N 142/2005, punt 3.1.

(29)  Zie de beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 C (2006) 6630, in zaak N 270/2006, paragraaf 43.

(30)   Ibid. paragraaf 46-47.

(31)  Zaak C-143/99 Adria-Wien pipeline GmbH en Wietersdorfer & Peggauer Zementwerke GmbH [2001] ECR I-8365, paragraaf 42 en het arrest van het EVA-Hof in de gevoegde zaken E-5/04, E-6/04 en E-7/04 Fesil en Finnfjord en anderen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, [2005] Verslag van het EVA-Hof, pagina 117, paragraaf 77.

(32)  Zie het arrest van het EVA-Hof in de gevoegde zaken E-5/04, E-6/04 en E-7/04 Fesil en Finnfjord en anderen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, [2005] Verslag van het EVA-Hof, blz. 117, paragraaf 93, zaak C-372/97 Italië/Commissie [2004] ECR I-3679, paragraaf 44 en zaak C-66/02 Italië/Commissie [2005] ECR I-10901, paragraaf 112.

(33)  Gevoegde zaken T-92/00 en T-103/00 Diputación Foral de Álava en anderen/Commissie [2002] ECR II-1385, paragraaf 72.

(34)  Zaak E-6/98 Noorse regering/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA Rec. 1999 blz. 74, paragraaf 58 en zaak 730/79 Philip Morris/Commissie [1980] ECR I-2671 paragraaf 11. Zie ook zaak C-75/97 België/Commissie [1999] ECR I-3671, paragraaf 47 en zaak T-217/02 Ter Lembeek/Commissie [2006] ECR II-4483, paragraaf 181.

(35)  Zie bijvoorbeeld de richtsnoeren over de toepassing van artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en artikel 61 van de EER-overeenkomst inzake staatssteun in de luchtvaartsector PB C 350 van 10 december 1994, blz. 7, sectie III.3.

(36)  Hierna de Richtsnoeren 2001 genoemd.

(37)  Hierna de Richtsnoeren 2008 genoemd.

(38)  Zie zaak T-288/97, Regione Autonoma Friuli Venezia Giulia/Commissie [2001] ECR II-1169, paragraaf 72.

(39)  Zaak C-301/96 Duitsland/Commissie [2003] ECR I-9919, paragrafen 66 en 105.

(40)  Zaak 730/79 Philip Morris/Commissie [1980] ECR I-2671.

(41)  Zie het Actieplan Staatssteun van de Commissie van 7 juni 2005, COM(2005) 107, paragraaf 11.

(42)  Zie de beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 C (2006) 6630, in zaak N 270/2006, paragraaf 67.

(43)  Schrijven van het Noorse ministerie van Aardolie en energie, van 15 januari 2007 (referentienummer: 406849), blz. 5.

(44)  Bijvoorbeeld: volgens de kopershandleiding van Enova SF voor zonnecollectoren die zijn aangesloten op verwarmingssystemen met watercircuit (een technologie die onder de regeling valt) zijn deze systemen slechts in staat om maximaal 50 % van de totale verwarmingsvraag van een huishouden te leveren. Wanneer zonnecollectoren worden voorzien van voldoende zonne-energie, kunnen ze continu werken zonder regelmatig toezicht, en wanneer ze zijn ingeschakeld, kunnen ze de consument voorzien van een handige, zij het gedeeltelijke bron van alternatieve verwarming. De kopershandleiding is beschikbaar op de website van Enova SF:

http://www.minenergi.no/sitepageview.aspx?sitePageID=1083.

(45)  In zowel de Richtsnoeren 2001 als de Richtsnoeren 2008 wordt steun voor hernieuwbare energiebronnen behandeld waarbij de steun een soort compensatie is voor het economisch nadeel dat hernieuwbare energiebronnen ondervinden in hun concurrentie met minder milieuvriendelijke energiebronnen, zie de Richtsnoeren 2001, paragrafen 49-59 en de Richtsnoeren 2008, paragrafen 48-50.