ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.049.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 49

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
24 februari 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 167/2011 van de Raad van 21 februari 2011 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van polyethyleentereftalaat van oorsprong uit onder meer de Republiek Korea

1

 

*

Verordening (EU) nr. 168/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 107/2010 wat betreft het gebruik van het toevoegingsmiddel Bacillus subtilis ATCC PTA-6737 in diervoeding die maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin of robenidinehydrochloride bevat ( 1 )

4

 

*

Verordening (EU) nr. 169/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot verlening van een vergunning voor diclazuril als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor parelhoenders (vergunninghouder Janssen Pharmaceutica nv) ( 1 )

6

 

*

Verordening (EU) nr. 170/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot verlening van een vergunning voor Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor biggen (gespeend) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1200/2005 (vergunninghouder Prosol SpA) ( 1 )

8

 

*

Verordening (EU) nr. 171/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot verlening van een vergunning voor 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor pluimvee en varkens en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 255/2005 (vergunninghouder DSM Nutritional Products Ltd vertegenwoordigd door DSM Nutritional Products Sp. z o.o) ( 1 )

11

 

*

Verordening (EU) nr. 172/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 houdende vaststelling vooraf, voor 2011, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter

14

 

*

Verordening (EU) nr. 173/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2095/2005, (EG) nr. 1557/2006, (EG) nr. 1741/2006, (EG) nr. 1850/2006, (EG) nr. 1359/2007, (EG) nr. 382/2008, (EG) nr. 436/2009, (EG) nr. 612/2009, (EG) nr. 1122/2009, (EG) nr. 1187/2009 en (EU) nr. 479/2010 met betrekking tot de kennisgevingsverplichtingen in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers

16

 

*

Verordening (EU) nr. 174/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad inzake bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe

23

 

 

Verordening (EU) nr. 175/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

31

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2011/15/EU van de Commissie van 23 februari 2011 tot wijziging van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart ( 1 )

33

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/122/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 22 februari 2011 waarbij wordt toegestaan dat wordt afgeweken van de oorsprongsregels in Besluit 2001/822/EG van de Raad voor bepaalde visserijproducten uit Saint-Pierre en Miquelon (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 986)

37

 

 

2011/123/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 23 februari 2011 houdende de principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van sedaxaan en Bacillus firmus I-1582 in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig is (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 989)  ( 1 )

40

 

 

2011/124/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 23 februari 2011 houdende de principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van ethametsulfuron in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig is (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 991)  ( 1 )

42

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 305/09/COL van 8 juli 2009 betreffende de stroomverkoopovereenkomst aangegaan door de gemeente Notodden en Becromal Norway AS (Noorwegen)

44

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 143/2011 van de Commissie van 17 februari 2011 tot wijziging van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 44 van 18.2.2011)

52

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 144/2011 van de Commissie van 17 februari 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 206/2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 44 van 18.2.2011)

53

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281 van 27.10.2010)

54

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 167/2011 VAN DE RAAD

van 21 februari 2011

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van polyethyleentereftalaat van oorsprong uit onder meer de Republiek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, leden 3 en 6,

Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Momenteel is op polyethyleentereftalaat van oorsprong uit onder meer de Republiek Korea („Zuid-Korea”) een definitief antidumpingrecht van toepassing, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 192/2007 van de Raad (2). Voor de Koreaanse ondernemingen met een individueel recht bedraagt het geldende recht nul. Het residuele recht bedraagt 148,3 EUR/ton.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(2)

Krachtens artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek ingediend door het Polyethylene Terephthalate (PET) Committee of PlasticsEurope („de indiener van het verzoek”), dat zeven EU-producenten vertegenwoordigt.

(3)

Het betreft alleen een onderzoek naar dumping door de producent-exporteur KP Chemical Group, bestaande uit Honam Petrochemicals Corp. en KP Chemical Corp., („KP Chemical Group”), en naar bepaalde schadeaspecten.

(4)

Uit het voorlopige bewijsmateriaal van de indiener van het verzoek blijkt dat, wat de KP Chemical Group betreft, de handhaving van de maatregel op het nulniveau niet langer voldoende is om de huidige schade veroorzakende dumping tegen te gaan.

3.   Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(5)

Daar de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, kondigde zij bij bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) aan overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen dat beperkt zou blijven tot dumping door KP Chemical Group en bepaalde schadeaspecten.

4.   Betrokken product en soortgelijk product

(6)

Het verzoek heeft betrekking op polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit Zuid-Korea („het betrokken product”).

(7)

Het product dat op de Koreaanse binnenlandse markt wordt vervaardigd en verkocht en het product dat naar de Unie wordt uitgevoerd, hebben dezelfde fysische, technische en chemische eigenschappen en gebruiksdoeleinden en worden daarom beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

5.   Betrokken partijen

(8)

De Commissie heeft de producent-exporteur, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de producenten in de Unie in kennis gesteld van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

(9)

De Commissie heeft de producent-exporteur en de bedrijfstak van de Unie vragenlijsten toegezonden en heeft de antwoorden binnen de vastgestelde termijn ontvangen. De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk achtte. De Commissie heeft ter plaatse controlebezoeken verricht bij KP Chemical Corp., Zuid-Korea; Honam Petrochemicals Corp, Zuid-Korea; Novapet SA, Spanje; Equipolymers Srl, Italië; UAB Orion Global PET (Indorama), Litouwen; UAB Indorama Polymers Europe, Litouwen; UAB Neo Group, Litouwen; La Seda de Barcelona, SA, Spanje, en M&G Polimeri Italia SpA, Italië.

6.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(10)

Het onderzoek naar de dumping had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 („het nieuwe onderzoektijdvak”).

B.   DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

(11)

Om de normale waarde te bepalen, is de Commissie eerst nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product van de KP Chemical Group representatief was ten opzichte van zijn totale uitvoer naar de Unie. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening wordt de verkoop op de binnenlandse markt geacht representatief te zijn wanneer de totale omvang ervan ten minste 5 % bedraagt van de totale omvang van de uitvoer naar de Unie. De Commissie stelde vast dat het betrokken product, dat werd beschouwd als een homogeen product dat niet was onderverdeeld in verschillende producttypen, op de binnenlandse markt door de KP Chemical Group werd verkocht in volumes die over het geheel genomen representatief waren.

(12)

Ook werd nagegaan of de representatieve binnenlandse verkoop van het betrokken product had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties, door het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt vast te stellen. Aangezien gebleken is dat er voldoende verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs van winstgevende verkopen.

(13)

Daar het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Unie werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijs.

(14)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(15)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties uitgevoerd voor verschillen in kosten van vervoer, vracht, verzekering, verpakking, bankkosten en kredietkosten waar zulks redelijk en accuraat werd bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werd gestaafd.

(16)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(17)

De aldus voor de indiener van het verzoek berekende dumpingmarge bedraagt minder dan 2 % van de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, en wordt daarom geacht verwaarloosbaar te zijn overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening.

C.   BLIJVENDE AARD VAN DE OMSTANDIGHEDEN

(18)

Zoals het vorige tussentijdse nieuwe onderzoek dat leidde tot Verordening (EG) nr. 192/2007, liet het huidige tussentijdse nieuwe onderzoek voor de KP Chemical Group een verwaarloosbare dumpingmarge zien.

(19)

Er waren geen aanwijzingen dat deze minimale dumpingmarge niet van blijvende aard zou zijn, aangezien geconstateerd is dat de KP Chemical Group een zeer hoge bezettingsgraad had (bijna 100 %). Bovendien had de KP Chemical Group geen plannen om zijn productiecapaciteit in Zuid-Korea uit te breiden. De KP Chemical Group heeft namelijk een fabriek in de Unie gekocht en zal waarschijnlijk minder gaan uitvoeren vanuit Zuid-Korea.

(20)

Daarom kan worden aangenomen dat de omstandigheden waaronder de dumpingmarge in dit onderzoek is berekend, van blijvende aard zijn.

D.   BEËINDIGING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(21)

Gezien het bovenstaande moet het onderhavige nieuwe onderzoek worden beëindigd zonder wijziging van de hoogte van het recht dat op de KP Chemical Group van toepassing is. Daarom hoeven de schadeaspecten niet te worden behandeld.

E.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(22)

De Commissie heeft de belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was dit tussentijdse gedeeltelijke nieuwe onderzoek te beëindigen. Alle partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Van de bedrijfstak van de Unie werden opmerkingen ontvangen, die echter geen aanleiding gaven bovenstaande conclusies te wijzigen.

F.   SLOTBEPALING

(23)

Dit nieuwe onderzoek dient derhalve te worden beëindigd zonder wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit onder meer de Republiek Korea wordt hierbij beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen worden gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

MARTONYI J.


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 1.

(3)  PB C 47 van 25.2.2010, blz. 24.


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/4


VERORDENING (EU) Nr. 168/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 107/2010 wat betreft het gebruik van het toevoegingsmiddel Bacillus subtilis ATCC PTA-6737 in diervoeding die maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin of robenidinehydrochloride bevat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 biedt de mogelijkheid om de vergunning voor een toevoegingsmiddel te wijzigen ingevolge een verzoek van de vergunninghouder en een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).

(3)

Het gebruik van het preparaat van micro-organismen Bacillus subtilis ATCC PTA-6737 is bij Verordening (EU) nr. 107/2010 van de Commissie (2) voor een periode van tien jaar toegestaan voor mestkippen.

(4)

De vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend tot wijziging van de vergunning voor Bacillus subtilis ATCC PTA-6737 om het gebruik daarvan toe te staan in diervoeding voor mestkippen die de coccidiostatica maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin of robenidinehydrochloride bevat. De vergunninghouder heeft de relevante gegevens ter staving van zijn aanvraag ingediend.

(5)

De EFSA heeft in haar advies van 7 oktober 2010 geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel Bacillus subtilis ATCC PTA-6737 compatibel is met maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin of robenidinehydrochloride (3).

(6)

Aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan.

(7)

Verordening (EU) nr. 107/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 107/2010 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 36 van 9.2.2010, blz. 1.

(3)  EFSA Journal 2010; 8(10):1863.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1823

Kemin Europa NV

Bacillus subtilis ATCC PTA-6737

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

Bereiding van Bacillus subtilis ATCC PTA-6737 met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof:

Sporen van Bacillus subtilis ATCC PTA-6737

 

Analysemethoden  (1)

 

Telling: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van trypton-soja-agar met voorverhittingsbehandeling van voedermonsters.

 

Identificatie: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Mestkippen

1 × 107

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Mag worden gebruikt in diervoeders die de volgende toegestane coccidiostatica bevatten: diclazuril, decoquinaat, salinomycine-natrium, narasin/nicarbazine, lasalocide A natrium, maduramicinammonium, monensinnatrium, narasin of robenidinehydrochloride.

1.3.2020


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/6


VERORDENING (EU) Nr. 169/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

tot verlening van een vergunning voor diclazuril als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor parelhoenders (vergunninghouder Janssen Pharmaceutica nv)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor diclaruzil ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij die aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van diclaruzil als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor parelhoenders in de categorie „coccidiostatica en histomonostatica”.

(4)

Voor de toepassing van diclazuril is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2) bij Verordening (EG) nr. 2430/1999 van de Commissie (3) een vergunning voor tien jaar verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor opfokleghennen tot 16 weken oud en kalkoenen tot 12 weken oud. Voor de toepassing voor mestkippen is bij Verordening (EU) nr. 1118/2010 van de Commissie (4) een vergunning verleend voor tien jaar.

(5)

Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van de aanvraag voor de verlening van een vergunning voor diclaruzil voor parelhoenders. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 5 oktober 2010 (5) geconcludeerd dat diclazuril onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft en dat de toepassing ervan coccidiose bij parelhoenders doeltreffend kan bestrijden. Zij acht nadere vereisten voor monitoring na het in de handel brengen nodig om de mogelijke ontwikkeling van resistentie tegen bacteriën en/of Eimeria spp. te controleren. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van diclazuril blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „coccidiostatica en histomonostatica”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(3)  PB L 296 van 17.11.1999, blz. 3.

(4)  PB L 317 van 3.12.2010, blz. 5.

(5)  EFSA Journal 2010; 8(10):1866.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Maximumgehalte aan residuen (MRL) in de desbetreffende levensmiddelen van dierlijke oorsprong

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Coccidiostatica en histomonostatica

5 1 771

Janssen Pharmaceutica nv

Diclazuril 0,5 g/100 g

(Clinacox 0,5 %)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel

Diclazuril: 0,50 g/100 g

eiwitarm sojameel:

99,25 g/100 g

polyvidone K 30: 0,20 g/100 g

natriumhydroxide: 0,05 g/100 g

 

Karakterisering van de werkzame stof

Diclazuril, C17H9Cl3N4O2,

(±)-4-chloorfenyl[2,6-dichloor4-

(2,3,4,5-tetrahydro-3,5-dioxo-1,2,4-triazine-2-yl)fenyl]acetonitriel,

CAS-nummer: 101831-37-2

Productiegebonden onzuiverheden:

afbraakproduct (R064318): ≤ 0,1 %

andere onzuiverheden (T001434, R066891, R068610, R070156, R070016):

< 0,5 % elk afzonderlijk

Totaal onzuiverheden: ≤ 1,5 %

 

Analysemethode  (1)

 

Voor de bepaling van diclazuril in diervoeders: reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) met ultravioletdetectie bij 280nm (Verordening (EG) nr. 152/2009)

 

Voor de bepaling van diclazuril in pluimveeweefsels: HPLC gekoppeld aan een triple quadrupool massaspectrometer (MS/MS) onder gebruikmaking van één precursor-ion en twee product-ionen.

Parelhoenders

1

1

1.

Het toevoegingsmiddel moet worden opgenomen in mengvoeder in de vorm van een voormengsel.

2.

Diclazuril mag niet worden gemengd met andere coccidiostatica.

3.

Voor de veiligheid: gebruik van ademhalingsbescherming, bril en handschoenen tijdens hantering.

4.

De vergunninghouder moet een monitoringprogramma voor de resistentie tegen bacteriën en Eimeria spp. na het in de handel brengen uitvoeren.

16 maart 2021

1 500 μg diclazuril/kg natte lever

1 000 μg diclazuril/kg natte nieren

500 μg diclazuril/kg natte spier

500 μg diclazuril/kg natte huid/vet


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/8


VERORDENING (EU) Nr. 170/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

tot verlening van een vergunning voor Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor biggen (gespeend) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1200/2005 (vergunninghouder Prosol SpA)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor het preparaat van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding zonder tijdsbeperking voor gebruik bij biggen (gespeend) bij Verordening (EG) nr. 1200/2005 van de Commissie (3) en voor mestrunderen bij Verordening (EG) nr. 492/2006 van de Commissie (4). Vervolgens is het toevoegingsmiddel overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het Communautair repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Voor het preparaat van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 is ook overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 voor tien jaar een vergunning verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gebruik bij zeugen bij Verordening (EG) nr. 896/2009 van de Commissie (5) en voor melkkoeien en paarden bij Verordening (EU) nr. 1119/2010 van de Commissie (6).

(4)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 van die verordening is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor biggen (gespeend), waarbij is verzocht om indeling van het toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij die aanvraag verstrekt.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 6 oktober 2010 (7) geconcludeerd dat Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft en dat het gebruik van dat preparaat de zoötechnische prestaties van de doelsoorten kan verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

Als gevolg van een nieuwe, bij deze verordening verleende vergunning moet de vermelding voor Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 in Verordening (EG) nr. 1200/2005 worden geschrapt.

(8)

Aangezien de voorwaarden van de vergunning niet om veiligheidsredenen worden gewijzigd, moet worden voorzien in een overgangsperiode om de bestaande voorraden van voormengsels en mengvoeders die dit preparaat bevatten, op te maken.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1200/2005 wordt de vermelding E 1710, toevoegingsmiddel: Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885, geschrapt.

Artikel 3

Voormengsels en mengvoeders die Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 bevatten en zijn geëtiketteerd overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(3)  PB L 195 van 27.7.2005, blz. 6.

(4)  PB L 89 van 28.3.2006, blz. 6.

(5)  PB L 256 van 29.9.2009, blz. 6.

(6)  PB L 317 van 3.12.2010, blz. 9.

(7)  EFSA Journal 2010; 8(10):1864.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1710

Prosol S.p.A

Saccharomyces cerevisiae

MUCL 39885

 

Samenstelling toevoegingsmiddel

Bereiding van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 met ten minste 1 × 109 CFU/g

 

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885

 

Analysemethoden  (1)

 

Telling: gietplaatmethode onder gebruikmaking van chlooramfenicol-glucosegistextractagar

 

Identificatie: polymerasekettingreactie (pcr)-methode

Biggen (gespeend)

 

3 × 109

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Voor de veiligheid: gebruik van bril en handschoenen tijdens hantering.

3.

Voor biggen (gespeend) tot 35 kg.

16 maart 2021


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/11


VERORDENING (EU) Nr. 171/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

tot verlening van een vergunning voor 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor pluimvee en varkens en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 255/2005 (vergunninghouder DSM Nutritional Products Ltd vertegenwoordigd door DSM Nutritional Products Sp. z o.o)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG bij Verordening (EG) nr. 255/2005 van de Commissie (3) zonder tijdsbeperking een vergunning verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, legkippen, mestkalkoenen, biggen, mestvarkens en zeugen. Vervolgens is dat toevoegingsmiddel overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het Communautair repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Voor dat toevoegingsmiddel voor diervoeding is ook overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 voor tien jaar een vergunning verleend voor eenden bij Verordening (EG) nr. 1500/2007 van de Commissie van 18 december 2007 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van 6-fytase EC 3.1.3.26 (Ronozyme) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (4).

(4)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 van die verordening is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, legkippen, mestkalkoenen, biggen, mestvarkens en zeugen en overeenkomstig artikel 7 van die verordening voor een nieuwe toepassing bij pluimvee en varkens, die vroeger niet onder de verordening vielen, waarbij is verzocht om indeling van dat toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij die aanvraag verstrekt.

(5)

Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van de aanvraag. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 6 oktober 2010 (5) geconcludeerd dat 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden, geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft en dat het de vertering van fosfor kan verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

Als gevolg van een nieuwe, bij deze verordening verleende vergunning moet de vermelding voor 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, in Verordening (EG) nr. 255/2005 worden geschrapt.

(8)

Verordening (EG) nr. 1500/2007 moet voor de duidelijkheid worden ingetrokken.

(9)

Aangezien de voorwaarden van de vergunning niet om veiligheidsredenen worden gewijzigd, moet worden voorzien in een overgangsperiode om de bestaande voorraden van voormengsels en mengvoeders op te maken.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 255/2005 wordt de vermelding EG-nr.: 1614(i), toevoegingsmiddel: 6-fytase EC 3.1.3.26, geschrapt.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 1500/2007 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Voormengsels en mengvoeders die 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, bevatten en zijn geëtiketteerd overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG en Verordening (EG) nr. 255/2005 mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

Voormengsels en mengvoeders die 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, bevatten en zijn geëtiketteerd overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 1831/2003 en (EG) nr. 1500/2007 mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(3)  PB L 45 van 16.2.2005, blz. 3.

(4)  PB L 333 van 19.12.2007, blz. 54.

(5)  EFSA Journal 2010; 8(10):1862.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a1641(i)

DSM Nutritional Products Ltd vertegenwoordigd door DSM Nutritional Products Sp. z o.o.

6-fytase

EC 3.1.3.26

 

Samenstelling toevoegingsmiddel

Bereiding van 6-fytase, geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223, met een minimale activiteit van:

 

vast: 5 000 FYT/g (1)

 

vloeibaar: 20 000 FYT/g

 

Karakterisering van de werkzame stof

6-fytase, geproduceerd door Aspergillus oryzae DSM 14223

 

Analysemethode  (2)

Colorimetrische methode, gebaseerd op de reactie van vanadaat-molybdaat op anorganisch fosfaat dat wordt geproduceerd door de inwerking van 6-fytase op een fytaat bevattend substraat (natriumfytaat) bij een pH van 5,5 en een temperatuur van 37 °C, gekwantificeerd aan de hand van een ijkkromme voor anorganisch fosfaat.

Fokpluimvee en legkippen

300 FYT

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Voor gebruik in diervoeder dat meer dan 0,23 % aan fytine gebonden fosfor bevat.

3.

Voor de veiligheid: gebruik van ademhalingsbescherming, bril en handschoenen tijdens hantering.

16 maart 2021

Ander pluimvee

250 FYT

Fokvarkens en kleine varkenssoorten voor het fokken

750 FYT

Andere varkens en kleine varkenssoorten

500 FYT


(1)  1 FYT is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol anorganisch fosfaat per minuut vrijmaakt uit natriumfytaat.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives.


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/14


VERORDENING (EU) Nr. 172/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

houdende vaststelling vooraf, voor 2011, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 43, onder a) en d), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt steun verleend voor de particuliere opslag van boter.

(2)

De ontwikkelingen van de boterprijzen en -voorraden op de markt wijzen op een verstoring van het marktevenwicht die geheel of gedeeltelijk kan worden verholpen door seizoensopslag. Gelet op de huidige marktsituatie is het passend met ingang van 1 maart 2011 steun te verlenen voor de particuliere opslag van boter.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten (2) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de steunregeling voor particuliere opslag.

(4)

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 826/2008 wordt een vooraf vastgesteld steunbedrag verleend volgens de in hoofdstuk III van die verordening bedoelde nadere bepalingen en voorwaarden.

(5)

Overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt het steunbedrag vastgesteld rekening houdend met de opslagkosten en de verwachte ontwikkeling van de prijs voor verse boter en voor koelhuisboter.

(6)

Daarom moet een steunbedrag worden vastgesteld voor de kosten van het in- en uitslaan van de in aanmerking komende producten en voor de dagelijkse kosten van de opslag in een koelhuis en de financiering.

(7)

Om de uitvoering van de maatregel in kwestie met inachtneming van de bestaande praktijk in de lidstaten te bevorderen, mag de steun uitsluitend betrekking hebben op producten die reeds volledig zijn opgeslagen. Bijgevolg moet van artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 826/2008 worden afgeweken.

(8)

Om redenen van administratieve doelmatigheid en vereenvoudiging is het, wanneer de vereiste precieze informatie betreffende de opslag reeds in de steunaanvraag is opgenomen, aangewezen af te zien van de in artikel 20, eerste alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008 vervatte eis om na de sluiting van het contract kennis te geven van diezelfde informatie.

(9)

Om redenen van vereenvoudiging en logistieke doelmatigheid moet het de lidstaten worden toegestaan af te zien van de eis om het contractnummer op elke opgeslagen eenheid aan te brengen, wanneer het contractnummer is opgenomen in het register van de opslagplaats.

(10)

Met het oog op administratieve doelmatigheid en vereenvoudiging moeten, rekening houdend met de bijzondere situatie voor boteropslag, de in artikel 36, lid 6, van Verordening (EG) nr. 826/2008 bedoelde controles worden verricht voor ten minste de helft van de contracten. Bijgevolg moet van dat artikel worden afgeweken.

(11)

Het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter voor 2010 is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 158/2010 van de Commissie (3). Aangezien een nieuw bedrag moet worden vastgesteld voor 2011, moet de genoemde verordening ter wille van de duidelijkheid worden ingetrokken. Om dezelfde redenen moet deze verordening vervallen op de einddatum die vastgesteld is voor het einde van de contractuele opslag.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   In deze verordening wordt voorzien in steun voor de particuliere opslag van gezouten en ongezouten boter als bedoeld in artikel 28, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voor de contracten die op of na 1 maart 2011 worden gesloten.

2.   Verordening (EG) nr. 826/2008 is van toepassing, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 2

De in artikel 16, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 826/2008 bedoelde eenheid voor de berekening is de opslagpartij die overeenkomt met de hoeveelheid product die onder deze verordening valt, ten minste één ton weegt, homogeen van samenstelling en kwaliteit is, in één fabriek is geproduceerd en op één dag in één opslagplaats is ingeslagen.

Artikel 3

1.   In afwijking van artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 826/2008 hebben aanvragen uitsluitend betrekking op producten die volledig zijn opgeslagen.

2.   Artikel 20, eerste alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008 is niet van toepassing.

3.   De lidstaten mogen afzien van de in artikel 22, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 862/2008 vermelde eis dat het contractnummer moet worden aangebracht op de opgeslagen producten, mits de beheerder van de opslagplaats het contractnummer in het in bijlage I, punt III, bij die verordening bedoelde register opneemt.

4.   In afwijking van artikel 36, lid 6, van Verordening (EG) nr. 826/2008, verifieert de voor de controles bevoegde autoriteit aan het einde van de contractuele opslagperiode en tijdens de hele uitslagperiode die loopt van augustus 2011 tot en met februari 2012, voor ten minste de helft van de contracten en aan de hand van steekproeven het gewicht en de identificatie van de opgeslagen boter.

Artikel 4

1.   De steun voor de in artikel 1 bedoelde producten bedraagt:

18,06 EUR per opgeslagen ton voor de vaste opslagkosten,

0,35 EUR per ton per dag contractuele opslag.

2.   Inslag in contractuele opslag vindt plaats in de periode van 1 maart tot en met 15 augustus 2011. De uitslag kan pas met ingang van 16 augustus 2011 plaatsvinden. De contractuele opslag loopt af op de dag die voorafgaat aan de dag van uitslag of uiterlijk op de laatste dag van de maand februari volgende op het jaar van inslag.

3.   De steun mag alleen worden verleend als de periode van contractuele opslag 90 tot 210 dagen bedraagt.

Artikel 5

De lidstaten stellen de Commissie elke dinsdag tegen 12.00 uur 's middags (plaatselijke tijd Brussel) in kennis van de hoeveelheden waarvoor contracten zijn gesloten overeenkomstig artikel 35, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008, alsmede van de hoeveelheden waarvoor aanvragen zijn ingediend om een contract te sluiten.

Artikel 6

Verordening (EU) nr. 158/2010 wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij vervalt op 29 februari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 223 van 21.8.2008, blz. 3.

(3)  PB L 49 van 26.2.2010, blz. 14.


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/16


VERORDENING (EU) Nr. 173/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2095/2005, (EG) nr. 1557/2006, (EG) nr. 1741/2006, (EG) nr. 1850/2006, (EG) nr. 1359/2007, (EG) nr. 382/2008, (EG) nr. 436/2009, (EG) nr. 612/2009, (EG) nr. 1122/2009, (EG) nr. 1187/2009 en (EU) nr. 479/2010 met betrekking tot de kennisgevingsverplichtingen in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 161, lid 3, artikel 170, artikel 171, lid 1, en artikel 192, lid 2, juncto artikel 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (2), en met name artikel 142, onder q),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (3) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld voor de kennisgeving van informatie en documenten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan de Commissie. Die regels betreffen met name de verplichting voor de lidstaten om de door de Commissie ter beschikking gestelde informatiesystemen te gebruiken, alsmede de validering van de toegangsrechten van de autoriteiten of van individuele personen die gemachtigd zijn om kennisgevingen te versturen. Verder zijn in die verordening gemeenschappelijke beginselen inzake de informatiesystemen vastgesteld die de authenticiteit, de integriteit en de leesbaarheid van de documenten op langere termijn garanderen, alsmede regels inzake de bescherming van persoonsgegevens.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 792/2009 moet de verplichting om de informatiesystemen overeenkomstig die verordening te gebruiken, worden opgenomen in de verordeningen waarbij een specifieke kennisgevingsverplichting is vastgesteld.

(3)

De Commissie heeft een informatiesysteem ontwikkeld waarmee documenten en procedures elektronisch kunnen worden beheerd in het kader van haar eigen interne werkprocedures en in haar betrekkingen met de bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid betrokken autoriteiten.

(4)

Aangenomen wordt dat via dat systeem overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 kan worden voldaan aan tal van kennisgevingsverplichtingen, en met name aan die welke zijn vastgesteld in de volgende verordeningen van de Commissie: Verordening (EG) nr. 2095/2005 van 20 december 2005 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad met betrekking tot de mededeling van gegevens over tabak (4), Verordening (EG) nr. 1557/2006 van 18 oktober 2006 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1952/2005 van de Raad met betrekking tot de registratie van de contracten en de mededeling van de gegevens in de sector hop (5), Verordening (EG) nr. 1741/2006 van 24 november 2006 houdende vaststelling van de voorschriften voor de toekenning van de bijzondere uitvoerrestitutie voor vlees zonder been van volwassen mannelijke runderen dat vóór uitvoer onder het stelsel van douane-entrepots is geplaatst (6), Verordening (EG) nr. 1850/2006 van 14 december 2006 betreffende de wijze van certificering van hop en hopproducten (7), Verordening (EG) nr. 1359/2007 van 21 november 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (8), Verordening (EG) nr. 382/2008 van 21 april 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees (9), Verordening (EG) nr. 436/2009 van 26 mei 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad met betrekking tot het wijnbouwkadaster, de verplichte opgaven en de samenstelling van gegevens voor het volgen van de markt, de begeleidende documenten voor het vervoer van producten en de bij te houden registers in de wijnsector (10), Verordening (EG) nr. 612/2009 van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (11), Verordening (EG) nr. 1122/2009 van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerde beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (12), Verordening (EG) nr. 1187/2009 van 27 november 2009 tot vaststelling van specifieke bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten (13) en Verordening (EU) nr. 479/2010 van 1 juni 2010 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie in de sector melk en zuivelproducten (14).

(5)

Met het oog op een efficiënt beheer moeten de kennisgevingen worden vereenvoudigd, rekening houdend met de opgedane ervaring. Met name moet worden bepaald dat alleen de lidstaten die tabak, respectievelijk hop produceren, de gegevens moeten verstrekken die vereist zijn op grond van Verordening (EG) nr. 2095/2005, respectievelijk de Verordeningen (EG) nr. 1557/2006 en (EG) nr. 1850/2006. Voorts moet duidelijkheidshalve de inhoud van sommige kennisgevingen in die verordeningen nader worden omschreven.

(6)

De gegevens die de lidstaten aan de Commissie moeten meedelen op grond van artikel 19, lid 1, onder b), onder ii) en iii), van Verordening (EG) nr. 436/2009, moeten aan Eurostat worden toegezonden. Met het oog op coherentie en behoorlijk bestuur moeten de desbetreffende kennisgevingen overeenkomstig de technische specificaties van de Commissie (Eurostat) in elektronische vorm worden gedaan aan het centrale punt voor gegevenstoezending bij Eurostat.

(7)

De toe te passen wisselkoers moet in overeenstemming zijn met het beginsel van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1913/2006 van de Commissie van 20 december 2006 houdende bepalingen voor de toepassing van het agromonetaire stelsel voor de euro in de landbouwsector en tot wijziging van bepaalde verordeningen (15).

(8)

De Verordeningen (EG) nr. 2095/2005, (EG) nr. 1557/2006, (EG) nr. 1741/2006, (EG) nr. 1850/2006, (EG) nr. 1359/2007, (EG) nr. 382/2008, (EG) nr. 436/2009, (EG) nr. 612/2009, (EG) nr. 1122/2009, (EG) nr. 1187/2009 en (EU) nr. 479/2010 moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen en het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2095/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

1.   Voor elke oogst stellen de producerende lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 juli van het jaar dat volgt op het oogstjaar, in kennis van de volgende gegevens, uitgedrukt als een totaalwaarde en, behalve voor punt a), opgesplitst naar de in lid 3 vermelde soortengroepen van ruwe tabak:

a)

aantal bedrijven voor eerste verwerking;

b)

aantal landbouwers;

c)

oppervlakte in hectare;

d)

geleverde hoeveelheid (in tonnen);

e)

gemiddelde prijs, exclusief belastingen en andere heffingen, die aan de landbouwers is betaald;

f)

voorraden die de eerste verwerker eind juni van het jaar dat volgt op het betrokken oogstjaar, in zijn bezit heeft (in tonnen).

De onder e) bedoelde prijs wordt uitgedrukt in euro per kg; indien nodig wordt daartoe de meest recente wisselkoers toegepast die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór 1 januari van het jaar dat volgt op het oogstjaar.

2.   Voor elke oogst stellen de producerende lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 juli van het aan de gang zijnde oogstjaar in kennis van de volgende gegevens, uitgedrukt als een totaalwaarde en opgesplitst naar de in lid 3 vermelde soortengroepen van ruwe tabak:

a)

geraamde oppervlakte in hectare;

b)

geraamde productie (in tonnen).

3.   De soortengroepen van ruwe tabak zijn:

a)   Groep I: Flue-cured: tabak die is gedroogd in ovens waarin de luchtcirculatie, de temperatuur en de vochtigheidsgraad worden gecontroleerd, met name Virginia;

b)   Groep II: Light air cured: tabak die onder een afdak op natuurlijke wijze is gedroogd en die niet gefermenteerd is, met name Burley en Maryland;

c)   Groep III: Dark air cured: tabak die onder een afdak natuurlijk is gedroogd en die op natuurlijke wijze gefermenteerd is vóór hij in de handel wordt gebracht, met name Badischer Geudertheimer, Fermented Burley, Havana, Mocny Skroniowski, Nostrano del Brenta en Pulawski;

d)   Groep IV: Fire cured: tabak die boven een vuur is gedroogd, met name Kentucky en Salento;

e)   Groep V: Sun cured: tabak die in de zon is gedroogd, ook „oriënttabak” genoemd, met name Basmas, Katerini en Kaba-Koulak.

4.   Voor lidstaten die in het voorgaande oogstjaar minder dan 3 000 hectare hebben geteeld, volstaat het de in lid 1, onder b) en c), en lid 2, onder a), bedoelde gegevens mee te delen, en daarbij alleen de totaalwaarden te vermelden, zonder opsplitsing naar de soortengroepen van ruwe tabak.

5.   De in de leden 1, 2 en 4 bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (16).

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat de betrokken marktdeelnemers, onder wie producentenorganisaties, hun tijdig de vereiste gegevens verstrekken.”.

3)

De bijlagen IA, IB, II en III worden geschrapt.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 1557/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

1.   Voor elke oogst stellen de producerende lidstaten de Commissie uiterlijk op 15 april van het jaar dat volgt op het betrokken hopoogstjaar, in kennis van de volgende gegevens, uitgedrukt als een totaalwaarde en, behalve voor de punten a) en g), opgesplitst naar de twee groepen hopsoorten (bittere en aromatische hop):

a)

aantal landbouwers die hop telen;

b)

in het oogstjaar geoogste oppervlakte en opnieuw ingezaaide oppervlakte (in hectare);

c)

hoeveelheid onder op voorhand gesloten contracten verkochte hop (in tonnen) en gemiddelde prijs af boerderij;

d)

hoeveelheid onder andere contracten of zonder contract verkochte hop (in tonnen) en gemiddelde prijs af boerderij;

e)

hoeveelheid hop die onverkocht is gebleven (in tonnen);

f)

alfazuurproductie (in tonnen) en gemiddeld alfazuurgehalte (in procent);

g)

hoeveelheid hop (in tonnen) waarvoor op voorhand contracten zijn gesloten voor de volgende oogst.

De onder c) en d) bedoelde prijzen worden uitgedrukt in euro per kg; indien nodig wordt daartoe de meest recente wisselkoers toegepast die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór 1 januari van het jaar dat volgt op het oogstjaar.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (17).

3.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat de betrokken marktdeelnemers, onder wie producentenorganisaties, hun tijdig de vereiste gegevens verstrekken.

2)

De bijlage wordt geschrapt.

Artikel 3

In Verordening (EG) nr. 1741/2006 wordt artikel 13 vervangen door:

„Artikel 13

Kennisgeving aan de Commissie

1.   De lidstaten stellen de Commissie elke maand in kennis van de hoeveelheden vlees zonder been van volwassen mannelijke runderen die vóór uitvoer onder de regeling van douane-entrepots zijn geplaatst overeenkomstig de onderhavige verordening, gespecificeerd naar betrokken hoeveelheid op basis van de twaalfcijferige code van de bij Verordening (EEG) nr. 3846/87 vastgestelde landbouwproductennomenclatuur voor uitvoerrestituties.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk de tweede maand die volgt op de maand waarin de verklaring van inslag is aanvaard, in kennis van de in de eerste alinea bedoelde gegevens.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (18).

Artikel 4

In Verordening (EG) nr. 1850/2006 wordt artikel 23 vervangen door:

„Artikel 23

Kennisgeving aan de Commissie

1.   De producerende lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 30 juni van elk jaar in kennis van:

a)

een lijst van de plaatsen van productie van hop;

b)

een lijst van de certificeringscentra en de code van elk centrum;

c)

de naam en het adres van de bevoegde certificeringsinstanties.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (19).

Artikel 5

Verordening (EG) nr. 1359/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 9 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De lidstaten stellen de controlevoorschriften vast en stellen de Commissie daarvan in kennis. Zij nemen de nodige maatregelen om vervanging van de betrokken producten uit te sluiten, en zorgen er met name voor dat elk deelstuk kan worden geïdentificeerd. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van wijzigingen in de controlevoorschriften.”.

2)

In artikel 10 wordt de inleidende zin vervangen door:

„Voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde attesten die elk kwartaal door de bevoegde autoriteiten worden geviseerd en betrekking hebben op de uitgebeende stukken van de achtervoet, stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk aan het einde van de tweede maand volgende op elk kwartaal in kennis van de volgende gegevens:”.

3)

Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

De in deze verordening bedoelde kennisgevingen aan de Commissie worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (20).

Artikel 6

Verordening (EG) nr. 382/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 14 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   De lidstaten stellen de Commissie:

a)

elke werkdag, uiterlijk om 18.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), in kennis van de totale hoeveelheid producten waarvoor een aanvraag is ingediend;

b)

uiterlijk aan het einde van de maand volgende op de maand van indiening van de aanvragen in kennis van de lijst van de aanvragers.”.

2)

In artikel 15 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   De lidstaten stellen de Commissie:

a)

elke werkdag, uiterlijk om 18.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), in kennis van de totale hoeveelheid producten waarvoor een aanvraag is ingediend;

b)

uiterlijk aan het einde van de maand volgende op de maand van indiening van de aanvragen in kennis van de lijst van de aanvragers.”.

3)

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de volgende gegevens:

a)

elke week uiterlijk op vrijdag:

i)

de aanvragen voor certificaten met vaststelling vooraf van de restitutie die van maandag tot en met vrijdag van die week overeenkomstig artikel 10, lid 1, zijn ingediend, of het feit dat in die periode geen aanvragen zijn ingediend,

ii)

de aanvragen voor certificaten die van maandag tot en met vrijdag van die week zijn ingediend volgens de procedure van artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008, of het feit dat in die periode geen aanvragen zijn ingediend,

iii)

de hoeveelheden waarvoor van maandag tot en met vrijdag van die week certificaten zijn afgegeven krachtens artikel 12, lid 6, van deze verordening, of het feit dat in die periode geen dergelijke certificaten zijn afgegeven,

iv)

de hoeveelheden waarvoor van maandag tot en met vrijdag van die week certificaten zijn afgegeven ingevolge certificaataanvragen die volgens de procedure van artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008 waren ingediend, met vermelding van de datum van indiening van de certificaataanvraag en het land van bestemming,

v)

de hoeveelheden waarvoor in die week de uitvoercertificaataanvragen zijn ingetrokken krachtens artikel 12, lid 5, van deze verordening, met vermelding van de datum van indiening van de aanvraag;

b)

uiterlijk op de 14e van elke maand voor de voorafgaande maand:

i)

de aanvragen van certificaten als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 376/2008;

ii)

de hoeveelheden waarvoor krachtens artikel 10, lid 1, van de onderhavige verordening en artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008 certificaten zijn afgegeven, maar niet zijn gebruikt.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgevingen bevatten:

a)

de hoeveelheid in productgewicht of het aantal stuks voor elke van de in artikel 10, lid 5, bedoelde categorieën;

b)

voor elke categorie, de onderverdeling van de hoeveelheid naar bestemming.”.

4)

Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

De in dit hoofdstuk bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (21).

5)

Bijlage VIII wordt geschrapt.

Artikel 7

Verordening (EG) nr. 436/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 15 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Voor de omrekening van de hoeveelheden andere producten dan wijn in hl wijn kunnen de lidstaten coëfficiënten vaststellen die kunnen worden gedifferentieerd volgens de verschillende objectieve criteria die voor die omrekening van belang zijn. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de coëfficiënten wanneer zij het in artikel 19, lid 1, bedoelde overzicht voorleggen.”.

2)

De titel van hoofdstuk III van titel II wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK III

Kennisgevingen door de lidstaten ”.

3)

In artikel 19, lid 3, wordt de inleidende zin van de eerste alinea vervangen door:

„Met het oog op het constateren van de ontwikkeling van de prijzen stellen de lidstaten die in de afgelopen vijf jaar gemiddeld meer dan 5 % van de totale wijnproductie van de Unie voor hun rekening namen, de Commissie voor de in punt 1 van bijlage XI ter bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde wijnen in kennis van (22):

4)

Artikel 49 wordt vervangen door:

„Artikel 49

Kennisgevingen

1.   Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van:

a)

de naam en het adres van de voor de toepassing van deze titel bevoegde instantie of instanties;

b)

in voorkomend geval, de naam en het adres van de diensten of organisaties die zijn gemachtigd door een voor de toepassing van deze titel bevoegde instantie.

2.   Voorts stelt elke lidstaat de Commissie ook in kennis van:

a)

latere wijzigingen met betrekking tot de bevoegde instanties en de diensten of organisaties als bedoeld in lid 1;

b)

de maatregelen die hij voor de toepassing van deze titel heeft genomen, voor zover die maatregelen van specifiek belang zijn voor de in Verordening (EG) nr. 555/2008 bedoelde samenwerking tussen de lidstaten.

3.   Aan de hand van de door de lidstaten ter kennis gestelde gegevens wordt door de Commissie een lijst opgesteld en bijgehouden waarin de namen en de adressen zijn bijeengebracht van de bevoegde instanties en, in voorkomend geval, de gemachtigde diensten of organisaties. De Commissie maakt deze lijst bekend op het internet.”.

5)

Artikel 50 wordt vervangen door:

„Artikel 50

Kennisgevingen

1.   Onverminderd de bijzondere bepalingen van de onderhavige verordening nemen de lidstaten alle maatregelen die nodig zijn om de bij de onderhavige verordening vastgestelde termijnen voor kennisgevingen te kunnen naleven.

2.   De lidstaten bewaren de ter uitvoering van de onderhavige verordening geregistreerde gegevens gedurende ten minste de vijf wijnoogstjaren die volgen op het wijnoogstjaar waarin die gegevens werden geregistreerd.

3.   De bij de onderhavige verordening voorgeschreven kennisgevingen doen niets af aan de verplichtingen die de lidstaten zijn opgelegd bij Verordening (EEG) nr. 357/79 betreffende de statistische enquêtes naar de wijnbouwoppervlakten.

4.   De in deze verordening bedoelde kennisgevingen aan de Commissie worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (23).

De in artikel 19, lid 1, onder b), onder ii) en iii), bedoelde kennisgevingen worden door de lidstaten evenwel in elektronische vorm naar het centrale punt voor gegevenstoezending bij Eurostat gezonden of elektronisch daarnaar geüpload overeenkomstig de technische specificaties van de Commissie (Eurostat).

Artikel 8

In Verordening (EG) nr. 612/2009 wordt artikel 50 vervangen door:

„Artikel 50

Kennisgeving aan de Commissie

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van:

a)

onverwijld, de gevallen waarin artikel 27, lid 1, is toegepast. De Commissie stelt vervolgens de andere lidstaten daarvan in kennis;

b)

uiterlijk aan het einde van de tweede maand die volgt op de maand waarin de uitvoeraangiften zijn aanvaard, per code van twaalf cijfers, de hoeveelheden producten die in het kader van de in artikel 4, lid 1, tweede alinea, eerste streepje, artikel 6 en artikel 42 bedoelde gevallen zonder uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de restitutie zijn uitgevoerd. De codes zijn per sector gegroepeerd.

2.   De in deze verordening bedoelde kennisgevingen aan de Commissie worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (24).

Artikel 9

Aan artikel 84 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

„6.   De in artikel 40, lid 2, en het onderhavige artikel, lid 5, bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (25).

Artikel 10

Verordening (EG) nr. 1187/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie worden afgegeven op de vijfde werkdag na die waarop de aanvragen zijn ingediend, mits overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 479/2010 van de Commissie (26) kennisgeving is verricht van de hoeveelheden waarvoor de certificaten zijn aangevraagd en mits geen maatregelen als bedoeld in lid 2, onder a) en b), van het onderhavige artikel zijn genomen.

2)

In artikel 24 wordt de tweede alinea van lid 2 vervangen door:

„De lidstaat stelt de Commissie zo spoedig mogelijk van de wijziging van de aangewezen importeur in kennis en op haar beurt stelt de Commissie de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van deze wijziging in kennis.”.

3)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten doen uiterlijk op de vijfde werkdag na de termijn voor de indiening van de certificaataanvragen aan de Commissie een kennisgeving toekomen waarin voor elk van de twee delen van het contingent per productcode van de nomenclatuur voor uitvoerrestituties is vermeld voor welke hoeveelheden certificaten zijn aangevraagd, of in voorkomend geval is aangegeven dat geen aanvragen zijn ingediend.

Voordat de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving verrichten, gaan zij met name na of aan de in de artikel 27, lid 2, en in artikel 28, leden 1 en 2, bedoelde voorwaarden is voldaan.”;

b)

in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

„Indien de toepassing van de toewijzingscoëfficiënt voor een aanvrager tot een hoeveelheid van minder dan 20 t leidt, kan deze aanvrager zijn certificaataanvraag intrekken. In dat geval stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis binnen drie werkdagen na de bekendmaking van de beslissing van de Commissie. De betrokken zekerheid wordt onmiddellijk vrijgegeven. Binnen acht werkdagen na de bekendmaking van de beslissing van de Commissie stelt de bevoegde autoriteit de Commissie in kennis van de hoeveelheden, uitgesplitst naar productcode van de nomenclatuur voor uitvoerrestituties, waarvoor de aanvragers hun aanvraag hebben ingetrokken en de zekerheid is vrijgegeven.”.

4)

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De certificaten worden op zijn vroegst op 1 juni en uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar op verzoek van de marktdeelnemer afgegeven. Zij worden uitsluitend afgegeven aan marktdeelnemers van wie de certificaataanvragen overeenkomstig artikel 31, lid 1, ter kennis zijn gegeven.

Indien wordt geconstateerd dat onjuiste gegevens zijn verstrekt door een marktdeelnemer aan wie een certificaat is afgegeven, wordt het certificaat geannuleerd en wordt de zekerheid verbeurd.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk eind februari voor de twee delen van het contingent als bedoeld in artikel 28, lid 1, in kennis van de hoeveelheden waarvoor geen certificaten zijn afgegeven, uitgesplitst naar productcode van de nomenclatuur voor uitvoerrestituties.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Uiterlijk op 31 augustus van elk jaar stellen de lidstaten de Commissie voor de twee delen van het contingent als bedoeld in artikel 28, lid 1, en voor de voorafgaande periode van twaalf maanden als bedoeld in artikel 28, lid 1, in kennis van de volgende hoeveelheden, uitgesplitst naar productcode van de nomenclatuur voor uitvoerrestituties:

de hoeveelheid waarvoor certificaten zijn toegewezen,

de hoeveelheid waarvoor certificaten zijn afgegeven,

de uitgevoerde hoeveelheid.”.

5)

In artikel 33 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De in deze verordening bedoelde kennisgevingen aan de Commissie worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (27).

6)

De bijlagen IV, V en VI worden geschrapt.

Artikel 11

Aan artikel 7 van Verordening (EU) nr. 479/2010 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   In afwijking van artikel 8 worden de in dit artikel bedoelde kennisgevingen verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (28).

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.

(3)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.

(4)  PB L 335 van 21.12.2005, blz. 6.

(5)  PB L 288 van 19.10.2006, blz. 18.

(6)  PB L 329 van 25.11.2006, blz. 7.

(7)  PB L 355 van 15.12.2006, blz. 72.

(8)  PB L 304 van 22.11.2007, blz. 21.

(9)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.

(10)  PB L 128 van 27.5.2009, blz. 15.

(11)  PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1.

(12)  PB L 316 van 2.12.2009, blz. 65.

(13)  PB L 318 van 4.12.2009, blz. 1.

(14)  PB L 135 van 2.6.2010, blz. 26.

(15)  PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52.

(16)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(17)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(18)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(19)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(20)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(21)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(22)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.”.

(23)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(24)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(25)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(26)  PB L 135 van 2.6.2010, blz. 26.”.

(27)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.

(28)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/23


VERORDENING (EU) Nr. 174/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad inzake bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 314/2004 van 19 februari 2004 inzake bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (1), en met name artikel 11, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 314/2004 worden de personen genoemd van wie de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

In Besluit 2011/101/GBVB van de Raad van 15 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (2) worden de natuurlijke personen en rechtspersonen aangewezen op wie de beperkende maatregelen van artikel 5 van dat besluit van toepassing dienen te zijn, en bij Verordening (EG) nr. 314/2004 wordt uitvoering gegeven aan dat besluit voor zover maatregelen op het niveau van de Unie vereist zijn. Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 314/2004 dient daarom te worden gewijzigd teneinde de samenhang met bovengenoemd besluit van de Raad te waarborgen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 314/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Directeur, hoofd van de Dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 55 van 24.2.2004, blz. 1.

(2)  PB L 42 van 16.2.2011, blz. 6.


BIJLAGE

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 314/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1.

De onderstaande vermeldingen worden geschrapt van de lijst onder “I. Natuurlijke personen”:

„6.

Bonyongwe, Willa (ook bekend als Willia)

10.

Chairuka, Annie Flora Imagine

13.

Charamba, Rudo Grace

14.

Charumbira, Fortune Zefanaya

20.

Chihuri, Isobel (ook bekend als Isabel) Halima

27.

Chingoka, Peter Farai

33.

Chitepo, Victoria

40.

Damasane, Abigail

43.

Dokora, Lazarus

45.

Gambe, Theophilus

46.

Georgias, Aguy

49.

Gono, Helen (ook bekend als Hellin) Mushanyuri

50.

Gula-Ndebele, Sobuza

57.

Jangara (ook bekend als Changara) Thomsen

59.

Kangai, Kumbirai

63.

Kaukonde, Ray Joseph

69.

Kuruneri, Christopher Tichaona

73.

Lesabe, Thenjiwe V.

77.

Made, Patricia A.

83.

Malinga, Joshua

88.

Masawi, Ephrahim Sango

96.

Matshalaga, Obert

97.

Matshiya, Melusi (Mike)

126.

Mugabe, Sabina

128.

Muguti, Edwin

143.

Mutinhiri, Tracey

151.

Ndlovu, Naison K.

152.

Ndlovu, Richard

160.

Nyathi, George

164.

Parirenyatwa, Choice

167.

Patel, Khantibhal

168.

Pote, Selina M.

180.

Sekeremayi (ook bekend als Sekeramayi), Tsitsi Chihuri

193.

Stamps, Timothy

197.

Udenge, Samuel”

2.

De vermeldingen onder “I. Natuurlijke personen” voor de hierna genoemde personen worden vervangen door de onderstaande vermeldingen:

Naam

Functie / Reden voor opname op de lijst, identificatiegegevens

Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7, lid 2

1.

Mugabe, Robert Gabriel

President, geboren 21.2.1924, paspoort AD001095.

Regeringsleider; verantwoordelijk voor activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

8.

Buka (ook bekend als Bhuka), Flora

Kabinet van de president, voormalig staatsminister voor Speciale Zaken, verantwoordelijk voor Land- en Relocatieprogramma’s (voormalig staatsminister bij het kabinet van de vicepresident en voormalig staatsminister voor Landhervorming bij het kabinet van de president), geboren 25.2.1968.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

11.

Chapfika, David

Voormalig onderminister van Landbouw (voormalig onderminister van Financiën), geboren 7.4.1957.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2004

12.

Charamba, George

Permanent secretaris, Dienst Voorlichting en Publiciteit, geboren 4.4.1963, paspoort AD002226.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

17.

Chigwedere, Aeneas Soko

Gouverneur van de provincie Mashonaland East, voormalig minister, geboren 25.11.1939.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

18.

Chihota, Phineas

Onderminister van Industrie en Internationale Handel.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

21.

Chimbudzi, Alice

Commissielid van het Politbureau van ZANU-PF.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

16.6.2005

23.

Chimutengwende, Chenhamo Chekezha

Voormalig staatsminister van Openbare en Interactieve Zaken (voormalig minister van Post en Telecommunicatie), geboren 28.8.1943).

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

25.

Chinamasa, Patrick Anthony

Minister van Justitie en Juridische en Parlementaire Zaken, geboren 25.1.1947.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

38.

Chombo, Ignatius Morgan Chiminya

Minister van Plaatselijk Bestuur, Openbare Werken en Stadsontwikkeling, geboren 1.8.1952.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

51.

Gumbo, Rugare Eleck Ngidi

Voormalig minister van Landbouw (voormalig minister van Economische Ontwikkeling), geboren 8.3.1940.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

62.

Kasukuwere, Saviour

Onderminister van Jeugdontwikkeling en Werkgelegenheidsgroei, en ondersecretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met jeugdzaken, geboren 23.10.1970.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

72.

Langa, Andrew

Onderminister van Milieu en Toerisme (voormalig onderminister van Vervoer en Communicatie). Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2004

76.

Made, Joseph Mtakwese

Staatsminister van Landbouwtechniek en Mechanisering (voormalig minister van Landbouw en Plattelandsontwikkeling), geboren 21.11.1954.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

78.

Madzongwe, Edna (ook bekend als Edina)

Voorzitter (ZANU-PF) van de Senaat, geboren 11.7.1943.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

25.7.2002

84.

Maluleke, Titus

Gouverneur van de provincie Masvingo (voormalig onderminister van Onderwijs, Sport en Cultuur).

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

18.4.2007

85.

Mangwana, Paul Munyaradzi

Staatsminister voor Inheems Bewustzijn en Empowerment, geboren 10.8.1961.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

87.

Marumahoko, Reuben

Onderminister van Buitenlandse Zaken (voormalig onderminister van Binnenlandse Zaken), geboren 4.4.1948.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

14.9.2002

94.

Matiza, Joel Biggie

Onderminister van Plattelandshuisvesting en Sociale Voorzieningen, geboren 17.8.1960.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

95.

Matonga, Brighton

Onderminister van Voorlichting en Publiciteit, geboren 1969.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

98.

Mavhaire, Dzikamai

Commissielid van het Politbureau van ZANU-PF.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

6.3.2007

99.

Mbiriri, Partson

Permanent secretaris, ministerie van Plaatselijk Bestuur, Openbare Werken en Stadsontwikkeling.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

2.8.2005

102.

Midzi, Amos Bernard (Mugenva)

Voormalig minister van Mijnbouw en Mijnontwikkeling (voormalige minister van Energie en Energieontwikkeling), geboren 4.7.1952.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

14.9.2002

103.

Mnangagwa, Emmerson Dambudzo

Minister van Plattelandshuisvesting en Sociale Voorzieningen (voormalig Parlementsvoorzitter), geboren 15.9.1946.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

104.

Mohadi, Kembo Campbell Dugishi

Minister van Binnenlandse Zaken (voormalig onderminister van Plaatselijk Bestuur, Openbare Werken en Nationale Huisvesting), geboren 15.11.1949.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

112.

Mpofu, Obert Moses

Minister van Industrie en Internationale Handel (voormalig gouverneur van de provincie Noord-Matabeleland) (ondersecretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met nationale veiligheid), geboren 12.10.1951.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

117.

Muchena, Olivia Nyembesi (ook bekend als Nyembezi)

Staatsminister van Wetenschap en Technologie bij het kabinet van de president (voormalig staatsminister bij het kabinet van vicepresident Msika), geboren 18.8.1946.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

118.

Muchinguri, Oppah Chamu Zvipange

Secretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met genderkwesties en cultuur (voormalig minister van Vrouwenzaken, Genderkwesties en Maatschappelijk Opbouwwerk), geboren 14.12.1958.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

121.

Mudenge, Isack Stanislaus Gorerazvo

Minister van Hoger en Tertiair Onderwijs (voormalig minister van Buitenlandse Zaken), geboren 17.12.1941.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

124.

Mugabe, Grace

Geboren 23.7.1965, paspoort AD001159.

Echtgenote van de regeringsleider; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

129.

Mujuru, Joyce Teurai Ropa

Vicepresident (voormalig minister van Watervoorraden en Infrastructuurontwikkeling), geboren 15.4.1955.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

130.

Mujuru, Solomon T.R.

Hoger Commissielid van het Politbureau van ZANU-PF, geboren 1.5.1949.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

25.7.2002

133.

Mumbengegwi, Samuel Creighton

Voormalig minister van Financiën; voormalig staatsminister voor Inheems bewustzijn en Empowerment, geboren 23.10.1942.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

134.

Mumbengegwi, Simbarashe Simbanenduku

Minister van Buitenlandse Zaken, geboren 20.7.1945, paspoort AD001086.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

137.

Mushohwe, Christopher Chindoti

Gouverneur van de provincie Manicaland. (Voormalig minister van Vervoer en Communicatie, voormalig onderminister van Vervoer en Communicatie), geboren 6.2.1954.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

138.

Mutasa, Didymus Noel Edwin

Staatsminister van Nationale Veiligheid, Landhervorming en Hervestiging in het kabinet van de president, secretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met bestuur, geboren 27.7.1935.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

141.

Mutezo, Munacho

Voormalig minister van Watervoorraden en Infrastructuurontwikkeling.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

142.

Mutinhiri, Ambros (ook bekend als Ambrose)

Minister van Jeugdontwikkeling, Genderkwesties en Werkgelegenheidsgroei, brigadegeneraal in ruste.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2004

144.

Mutiwekuziva, Kenneth Kaparadza

Voormalig onderminister van Ontwikkeling van het Midden- en Kleinbedrijf, Ontwikkeling en Werkgelegenheid, geboren 27.5.1948.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

14.9.2002

146.

Muzenda, Tsitsi V.

Hoger Commissielid van het Politbureau van ZANU-PF, geboren 28.10.1922.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

25.7.2002

148.

Mzembi, Walter

Onderminister van Watervoorraden en Infrastructuurontwikkeling, geboren 16.3.1964.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

18.4.2007

150.

Ncube, Abedinico

Onderminister van Overheidsdienst, Arbeid en Maatschappelijk Welzijn (voormalig onderminister van Buitenlandse Zaken), geboren 13.10.1954.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

153.

Ndlovu, Sikhanyiso

Voormalig minister van Voorlichting en Publiciteit (voormalig onderminister van Hoger en Tertiair Onderwijs), geboren 20.9.1949.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

154.

Nguni, Sylvester

Minister van Economische Ontwikkeling (voormalig onderminister van Landbouw), geboren 4.8.1955.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

155.

Nhema, Francis

Minister van Milieu en Toerisme, geboren 7.4.1959.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

157.

Nkomo, John Landa

Voormalig Parlementsvoorzitter (voormalig minister voor Speciale Zaken bij het kabinet van de president), nationale voorzitter van ZANU-PF, geboren 22.8.1934.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

158.

Nyambuya, Michael Reuben

Voormalig minister van Energie en Energieontwikkeling (voormalig luitenant-generaal, gouverneur van de provincie Manicaland), geboren 23.7.1955.

Voormalig regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2004

159.

Nyanhongo, Magadzire Hubert

Onderminister van Vervoer en Communicatie.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

163.

Nyoni, Sithembiso Gile Glad

Minister van Ontwikkeling van Midden- en Kleinbedrijf en Werkgelegenheidsgroei, geboren 20.9.1949.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

165.

Parirenyatwa, David Pagwese

Minister van Volksgezondheid en Kinderwelzijn (voormalig onderminister), geboren 2.8.1950.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

174.

Sakabuya, Morris

Onderminister van Plaatselijk Bestuur, Openbare Werken en Stadsontwikkeling.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005

175.

Sakupwanya, Stanley

Ondersecretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met volksgezondheid en kinderwelzijn.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

25.7.2002

177.

Sandi, E.

Ondersecretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met vrouwenzaken.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

16.6.2005

178.

Savanhu, Tendai

Ondersecretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met vervoer en welzijn, geboren 21.3.1968.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

16.6.2005

179.

Sekeramayi, Sydney (ook bekend als Sidney) Tigere

Minister van Defensie, geboren 30.3.1944.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2002

182.

Shamu, Webster Kotiwani

Staatsminister voor Beleidsimplementatie (voormalig Staatsminister voor Beleidsimplementatie bij het kabinet van de president), geboren 6.6.1945.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2004

183.

Shamuyarira, Nathan Marwirakuwa

Secretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met voorlichting en publiciteit, geboren 29.9.1928.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

25.7.2002

185.

Shumba, Isaiah Masvayamwando

Onderminister van Onderwijs, Sport en Cultuur, geboren 3.1.1949.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

25.7.2002

189.

Sibanda, Misheck Julius Mpande

Kabinetssecretaris (opvolger van Charles Utete), geboren 3.5.1949.

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

21.2.2004

192.

Sikosana, Absolom

Secretaris van het Politbureau van ZANU-PF, belast met jeugdzaken.

Lid van het Politbureau met sterke banden met de regering en het regeringsbeleid.

25.7.2002

200.

Zhuwao, Patrick

Onderminister van Wetenschap en Technologie (noot: neef van Mugabe).

Regeringslid; betrokken bij activiteiten die de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat ernstig ondermijnen.

16.6.2005


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/31


VERORDENING (EU) Nr. 175/2011 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 februari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

122,2

MA

69,6

TN

117,7

TR

113,4

ZZ

105,7

0707 00 05

MK

140,7

TR

176,9

ZZ

158,8

0709 90 70

MA

41,5

TR

116,8

ZZ

79,2

0805 10 20

EG

55,8

IL

59,1

MA

56,9

TN

51,7

TR

69,9

ZZ

58,7

0805 20 10

IL

159,0

MA

91,6

US

107,8

ZZ

119,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

70,2

EG

51,1

IL

115,9

JM

74,2

MA

111,8

PK

34,8

TR

64,5

ZZ

74,6

0805 50 10

EG

68,7

MA

52,1

TR

49,1

ZZ

56,6

0808 10 80

CA

91,7

CM

53,6

CN

84,0

MK

50,2

US

124,3

ZZ

80,8

0808 20 50

AR

178,5

CL

98,0

CN

50,3

US

117,6

ZA

94,9

ZZ

107,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/33


RICHTLIJN 2011/15/EU VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

tot wijziging van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (1), en met name artikel 27,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met ingang van 1 juli 2009 is Resolutie MSC.150(77) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) ingetrokken en vervangen door IMO-resolutie MSC.286(86). Derhalve moet artikel 12 van Richtlijn 2002/59/EG, waarin wordt verwezen naar de ingetrokken IMO-resolutie, dienovereenkomstig worden geactualiseerd.

(2)

De vervoersvoorschriften met betrekking tot automatische identificatiesystemen (AIS) en reisgegevensrecorders (Voyage Data Recorders, VDR) moeten in overeenstemming worden gebracht met de wijzigingen van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS); bovendien moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van vereenvoudigde VDR's, zoals goedgekeurd door de IMO. De draagwijdte van vrijstellingen van uitrustingsvereisten voor kleine passagiersschepen over korte afstanden moet nader gepreciseerd en aan dergelijke reizen aangepast worden.

(3)

De bevoegdheden van de lidstaten om tussenbeide te komen na een incident op zee moeten nauwkeuriger worden vastgesteld. Met name moet duidelijk worden bepaald dat ze instructies mogen geven aan de bijstands-, bergings- en sleepvaartondernemingen om een ernstige en directe bedreiging voor hun kustlijn of gerelateerde belangen, voor de veiligheid van andere schepen, hun bemanning en passagiers en voor personen aan wal te voorkomen of om het mariene milieu te beschermen.

(4)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Richtlijn 2002/59/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 12, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

„b)

voor de in bijlage I bij het MARPOL-Verdrag genoemde stoffen, het veiligheidsinformatieblad waarop de fysisch-chemische eigenschappen van de producten zijn vermeld, waar van toepassing, met inbegrip van hun viscositeit, uitgedrukt in cSt bij 50 °C en hun dichtheid bij 15 °C, alsook de andere gegevens die conform Resolutie MSC.286(86) van de IMO op het veiligheidsinformatieblad staan;”

2.

Bijlage II wordt vervangen door bijlage I bij deze richtlijn.

3.

Bijlage IV wordt vervangen door bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 12 maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen, onverminderd de omzettingsdatum in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2009/17/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), voor wat vissersvaartuigen betreft. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mee. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De lidstaten beslissen hoe deze verwijzing geschiedt.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10.

(2)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 101.


BIJLAGE I

„BIJLAGE II

Voorschriften voor de boorduitrusting

I.   VISSERSVAARTUIGEN

Vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter moeten worden uitgerust met een automatisch identificatiesysteem (AIS), zoals bedoeld in artikel 6, overeenkomstig het volgende tijdschema:

vissersvaartuigen met een lengte over alles van 24 meter of meer, doch minder dan 45 meter: uiterlijk op 31 mei 2012;

vissersvaartuigen met een lengte over alles van 18 meter of meer, doch minder dan 24 meter: uiterlijk op 31 mei 2013;

vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, doch minder dan 18 meter: uiterlijk op 31 mei 2014;

pasgebouwde vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter moeten aan de uitrustingsplicht, als bedoeld in artikel 6 bis, voldoen met ingang van 30 november 2010.

II.   SCHEPEN OP INTERNATIONALE REIZEN

Passagiersschepen, ongeacht hun omvang, en alle andere schepen van ten minste 300 brutoton die internationale reizen maken en een haven van een lidstaat aandoen, moeten zijn uitgerust met een automatisch identificatiesysteem (AIS), overeenkomstig de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-Verdrag. Passagiersschepen, ongeacht hun omvang, en alle andere schepen van ten minste 3 000 brutoton die internationale reizen maken en een haven van een lidstaat aandoen, moeten zijn uitgerust met een reisgegevensrecorder (VDR), overeenkomstig de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-Verdrag. Vrachtschepen die vóór 1 juli 2002 zijn gebouwd, mogen zijn uitgerust met een vereenvoudigde reisgegevensrecorder (S-VDR) die beantwoordt aan de technische en prestatienormen welke zijn opgesteld overeenkomstig hoofdstuk V van het SOLAS-Verdrag.

III.   SCHEPEN OP NIET-INTERNATIONALE REIZEN

1.   Automatische identificatiesystemen (AIS)

Passagiersschepen, ongeacht hun omvang, en alle andere schepen van ten minste 300 brutoton die niet-internationale reizen maken, moeten zijn uitgerust met een automatisch identificatiesysteem (AIS) dat beantwoordt aan de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-Verdrag.

2.   Reisgegevensrecordersystemen (VDR)

a)

Passagiersschepen, ongeacht hun omvang, en andere schepen van ten minste 3 000 brutoton die op of na 1 juli 2002 zijn gebouwd en die internationale reizen maken, moeten zijn uitgerust met een reisgegevensrecorder (VDR) welke beantwoordt aan de technische en prestatienormen die zijn opgesteld overeenkomstig hoofdstuk V van het SOLAS-Verdrag.

b)

Vrachtschepen van ten minste 3 000 brutoton die vóór 1 juli 2002 zijn gebouwd en die niet-internationale reizen maken, moeten worden uitgerust met een reisgegevensrecorder (VDR) of een vereenvoudigde reisgegevensrecorder (S-VDR) welke beantwoordt aan de technische en prestatienormen die zijn opgesteld overeenkomstig hoofdstuk V van het SOLAS-Verdrag.

IV.   VRIJSTELLINGEN

1.   Vrijstellingen van de verplichting om AIS aan boord te hebben

a)

De lidstaten mogen passagiersschepen van minder dan 15 meter lang of 300 brutoton die niet-internationale reizen maken, vrijstellen van de toepassing van de in deze bijlage vastgestelde voorschriften inzake AIS.

b)

De lidstaten mogen andere dan passagiersschepen van minstens 300 brutoton, maar minder dan 500 brutoton, die enkel varen op de binnenwateren van een lidstaat en buiten de routes die gewoonlijk door met AIS uitgeruste schepen worden gebruikt, vrijstellen van de in deze richtlijn opgenomen uitrustingsvereisten inzake AIS.

2.   Vrijstellingen van de verplichting om een VDR of S-VDR aan boord te hebben

De lidstaten mogen op de volgende manier vrijstelling verlenen van de verplichting om met een VDR of S-VDR te zijn uitgerust:

a)

Passagiersschepen die uitsluitend worden gebruikt voor reizen in andere zeegebieden dan die van klasse A, zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om met een VDR te zijn uitgerust,

b)

Andere schepen dan ro-ro-passagiersschepen die vóór 1 juli 2002 zijn gebouwd, kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om met een VDR te worden uitgerust als kan worden aangetoond dat de interfacing tussen een VDR en de bestaande uitrusting van het schip onredelijk en onuitvoerbaar is,

c)

Vrachtschepen die vóór 1 juli 2002 zijn gebouwd en die internationale of niet-internationale reizen maken, kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om met een S-VDR te worden uitgerust als dergelijke schepen permanent buiten dienst worden gesteld binnen twee jaar na de in hoofdstuk V van het SOLAS-Verdrag gespecificeerde tenuitvoerleggingsdatum.


(1)  PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE IV

Maatregelen die de lidstaten kunnen nemen als de maritieme veiligheid en de bescherming van het milieu gevaar lopen

(ingevolge artikel 19, lid 1)

Wanneer naar aanleiding van incidenten of omstandigheden als beschreven in artikel 17, die gevolgen hebben voor een schip, de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat in het kader van het internationale recht oordeelt dat een ernstige en directe bedreiging van zijn kusten of gerelateerde belangen dan wel van de veiligheid van andere schepen en hun bemanningen en passagiers of van personen aan de wal moet worden afgewend, verminderd of weggenomen, dan wel dat het mariene milieu moet worden beschermd, kan die instantie met name:

a)

de bewegingen van het schip beperken of het schip gelasten een bepaalde koers te volgen. Deze eis ontheft de kapitein niet van de verantwoordelijkheid om zijn schip veilig te besturen;

b)

de kapitein van het schip officieel gelasten een einde te maken aan de bedreiging van het milieu of van de maritieme veiligheid;

c)

een evaluatieteam aan boord sturen om de omvang van het risico vast te stellen, de kapitein bij te staan bij het zoeken naar een oplossing en het bevoegde kuststation van een en ander op de hoogte te houden;

d)

de kapitein gelasten een toevluchtsoord te zoeken in geval van direct gevaar, dan wel ervoor zorgen dat het schip wordt geloodst of gesleept.

Indien een schip wordt gesleept onder een sleep- of bergingsovereenkomst, kunnen de door de bevoegde instantie van een lidstaat krachtens het bepaalde in a) en d) genomen maatregelen ook worden toegepast op de betrokken bijstands-, bergings- en sleepvaartondernemingen.”


BESLUITEN

24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/37


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 22 februari 2011

waarbij wordt toegestaan dat wordt afgeweken van de oorsprongsregels in Besluit 2001/822/EG van de Raad voor bepaalde visserijproducten uit Saint-Pierre en Miquelon

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 986)

(2011/122/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap („LGO-besluit”) (1), en met name artikel 37 van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage III bij Besluit 2001/822/EG heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Volgens artikel 37 van die bijlage kan van die oorsprongsregels worden afgeweken wanneer dit gerechtvaardigd is voor de ontwikkeling van bestaande industrieën of de vestiging van nieuwe industrieën in een land of gebied.

(2)

Op 19 oktober 2010 heeft Saint-Pierre en Miquelon verzocht om voor acht jaar te mogen afwijken van de oorsprongsregels die zijn opgenomen in bijlage III bij Besluit 2001/822/EG. Op 12 november heeft Saint-Pierre en Miquelon aanvullende informatie verstrekt. Het verzoek heeft betrekking op een totale jaarlijkse hoeveelheid van 225 ton zeekreeft (Homarus americanus) van GS-posten 0306 en 1605, 600 ton makreel en haring (Scomber scombrus, Clupea harengus) van GS-posten 0303, 0304, 0305 en 1604 en 250 ton mosselen (Mytilus edulis) van GS-posten 0307 en 1605, van oorsprong uit derde landen die in Saint-Pierre en Miquelon worden verwerkt om naar de Unie te worden uitgevoerd.

(3)

Saint-Pierre en Miquelon heeft zijn verzoek ingediend vanwege het aanhoudende tekort in het aanbod van andere vis.

(4)

De afwijking is gerechtvaardigd op grond van artikel 37, lid 1, en artikel 37, lid 5, onder a) en b), van bijlage III bij Besluit 2001/822/EG, met name vanwege de ontwikkeling van een bestaande plaatselijke industrie, de economische en sociale gevolgen en de bijzondere situatie van Saint-Pierre en Miquelon. Daar de afwijking zal worden toegestaan voor producten die een daadwerkelijke bewerking ondergaan, zal deze bijdragen tot de ontwikkeling van een bestaande industrie. De afwijking is van wezenlijk belang voor het voortbestaan van de fabriek in kwestie, die een aanzienlijk aantal werknemers telt. Daarom moet de huidige productie worden uitgebreid met nieuwe soorten.

(5)

De afwijking zou geen ernstige schade aan een gevestigde industrie van de Unie of van één of meer lidstaten berokkenen, mits aan bepaalde voorwaarden inzake hoeveelheden, toezicht en duur wordt voldaan.

(6)

Wat evenwel onder GS-post 0303 ingedeelde producten betreft, volgt uit de algemene opzet van artikel 37 dat een afwijking van de oorsprongsregels die zijn opgenomen in bijlage III bij Besluit 2001/822/EG, niet kan worden toegestaan. Een afwijking voor deze producten draagt immers niet bij tot de ontwikkeling van een bestaande industrie, aangezien het slechts om het verpakken van die producten gaat, een bewerking die niet echt als een industriële activiteit is te beschouwen.

(7)

De afwijking mag ook niet worden toegestaan voor verse en bevroren makreel- en haringfilets van GS-post 0304 omdat de desbetreffende fileerwerkzaamheden worden gekenmerkt door een toenemende hoge mate van automatisering. Bij de fileerwerkzaamheden blijkt te weinig mankracht benodigd te zijn om een effect te hebben op het werkgelegenheidsniveau. De verwerking van deze producten draagt dus niet bij tot de ontwikkeling van de bestaande industrie en een afwijking is derhalve niet gerechtvaardigd.

(8)

Wat makreel en haring van GS-posten 0305 en 1604 betreft, mag de afwijking slechts gelden voor gerookte en bewerkte makreel en haring. Om de lokale industrie in staat te stellen ten volle profijt te trekken van de constante en kwalitatieve aanvoer van grondstoffen en extra activiteiten mogelijk te maken tijdens het laagseizoen, hetgeen schaalvoordelen oplevert voor de lokale industrie, moet de gevraagde jaarlijkse hoeveelheid van 600 ton voor deze producten worden toegestaan.

(9)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2) bevat voorschriften voor het beheer van tariefcontingenten. Met het oog op een efficiënt beheer moeten deze voorschriften van overeenkomstige toepassing zijn op het beheer van de hoeveelheden waarvoor de betrokken afwijking wordt toegestaan.

(10)

Daar Besluit 2001/822/EG op 31 december 2013 vervalt, moet worden bepaald dat de afwijking ook na 31 december 2013 van toepassing blijft, indien een nieuw besluit wordt vastgesteld betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Gemeenschap of indien Besluit 2001/822/EG wordt verlengd.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van bijlage III bij Besluit 2001/822/EG worden de op Saint-Pierre en Miquelon verwerkte visserijproducten die in de bijlage bij dit besluit zijn vermeld, beschouwd als van oorsprong uit Saint-Pierre en Miquelon wanneer zij verkregen zijn uit niet van oorsprong zijnde materialen, overeenkomstig de in dit besluit vermelde voorwaarden.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt voor de in de bijlage vermelde visserijproducten en jaarlijkse hoeveelheden die van 1 februari 2011 tot en met 31 januari 2019 vanuit Saint-Pierre en Miquelon in de Unie worden ingevoerd.

Artikel 3

De artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93 betreffende het beheer van tariefcontingenten zijn van overeenkomstige toepassing op het beheer van de in de bijlage bij dit besluit vermelde hoeveelheden.

Artikel 4

De douaneautoriteiten van Saint-Pierre en Miquelon nemen de nodige maatregelen voor het verrichten van kwantitatieve controles op de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten.

Te dien einde wordt in alle op grond van dit besluit afgegeven certificaten naar dit besluit verwezen.

De bevoegde autoriteiten van Saint-Pierre en Miquelon doen de Commissie elk kwartaal opgave van de hoeveelheden waarvoor krachtens dit besluit certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 zijn afgegeven, en van de volgnummers van die certificaten.

Artikel 5

In vak 7 van de EUR.1-certificaten die krachtens dit besluit worden afgegeven, wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

„Derogation — Decision 2011/122/EU”,

„Dérogation — Décision 2011/122/UE”.

Artikel 6

Dit besluit is van toepassing van 1 februari 2011 tot en met 31 januari 2019.

Indien echter een nieuwe preferentiële regeling wordt vastgesteld ter vervanging van Besluit 2001/822/EG na 31 december 2013, of indien de huidige regeling wordt verlengd, blijft dit besluit van toepassing totdat de nieuwe regeling of de verlengde regeling afloopt, maar in geen geval later dan 31 januari 2019.

Artikel 7

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2011.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

OP SAINT-PIERRE EN MIQUELON VERWERKTE VISSERIJPRODUCTEN

Volgnummer

GS-code

Omschrijving

Periode

Totale jaarlijkse hoeveelheid

(t)

09.1623

ex 0306 12

ex 1605 30

Bevroren zeekreeft (Homarus americanus), in gehele staat, gekookt.

Bevroren zeekreeft (Homarus americanus), in stukken, gekookt of vers.

Vlees van bevroren zeekreeft (Homarus americanus), gekookt of vers.

Bereide maaltijden van vlees van zeekreeft (Homarus americanus), daaronder begrepen kant-en-klaarmaaltijden.

1.2.2011 t/m 31.1.2019

225

09.1624

ex 0305 42

ex 0305 49

ex 1604 12

ex 1604 15

ex 1604 20

Gerookte haring- (Clupea harengus) of makreelfilets (Scomber scombrus).

Bereidingen of conserven van haring (Clupea harengus) of makreel (Scomber scombrus).

1.2.2011 t/m 31.1.2019

600

09.1625

ex 0307 39

ex 1605 90

Bevroren mosselen (Mytilus edulis), gekookt, ook indien ontdaan van de schelp.

Bereidingen of conserven van mosselen (Mytilus edulis), maaltijden met mosselen (Mytilus edulis), daaronder begrepen kant-en-klaarmaaltijden.

1.2.2011 t/m 31.1.2019

250


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/40


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

houdende de principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van sedaxaan en Bacillus firmus I-1582 in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig is

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 989)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/123/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name artikel 6, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/414/EEG voorziet in de opstelling van een EU-lijst van werkzame stoffen die mogen worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen.

(2)

Op 18 juni 2010 heeft Syngenta Crop Protection AG bij de autoriteiten van Frankrijk een dossier ingediend met een aanvraag om de werkzame stof sedaxaan op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(3)

Op 29 september 2010 heeft Bayer CropScience SAS bij de autoriteiten van Frankrijk een dossier ingediend met een aanvraag om de werkzame stof Bacillus firmus I-1582 op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(4)

De Franse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat de dossiers betreffende deze werkzame stoffen op grond van een eerste onderzoek lijken te voldoen aan de in bijlage II bij Richtlijn 91/414/EEG vervatte voorschriften inzake gegevens en informatie. De ingediende dossiers lijken ten aanzien van één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stoffen in kwestie bevat, ook te voldoen aan de in bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG vervatte voorschriften inzake gegevens en informatie. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG hebben de aanvragers de dossiers aan de Commissie en de andere lidstaten toegezonden en zijn de dossiers vervolgens aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid voorgelegd.

(5)

Met dit besluit wordt op het niveau van de Europese Unie officieel bevestigd dat de dossiers in beginsel voldoen aan de in bijlage II vastgestelde voorschriften inzake gegevens en informatie en, voor ten minste één gewasbeschermingsmiddel dat een van de werkzame stoffen in kwestie bevat, aan de in bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde voorschriften.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De dossiers betreffende de in de bijlage bij dit besluit genoemde werkzame stoffen, die aan de Commissie en de lidstaten zijn voorgelegd met het oog op de opneming van deze stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, voldoen in beginsel aan de in bijlage II bij die richtlijn vervatte voorschriften inzake gegevens en informatie.

De dossiers voldoen ten aanzien van één gewasbeschermingsmiddel dat de betrokken werkzame stof bevat, rekening houdend met het beoogde gebruik van dat middel, ook aan de in bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen eisen op het gebied van gegevens en informatie.

Artikel 2

De als rapporteur aangewezen lidstaat bestudeert de in artikel 1 genoemde dossiers grondig en deelt de conclusies van zijn onderzoek, vergezeld van eventuele aanbevelingen over het al dan niet opnemen van de betrokken werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG en van eventuele aan die opneming te verbinden voorwaarden, zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 28 februari 2012 aan de Commissie mee.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.


BIJLAGE

ONDER DIT BESLUIT VALLENDE WERKZAME STOFFEN

Naam, CIPAC-identificatienummer

Aanvrager

Datum van de aanvraag

Als rapporteur aangewezen lidstaat

Sedaxaan

CIPAC-nr.: 833

Syngenta Crop Protection AG

18 juni 2010

Frankrijk

Bacillus firmus I-1582

CIPAC-nr.: niet van toepassing

Bayer CropScience SAS

29 september 2010

Frankrijk


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/42


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2011

houdende de principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van ethametsulfuron in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig is

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 991)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/124/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name artikel 6, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/414/EEG voorziet in de opstelling van een EU-lijst van werkzame stoffen die mogen worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen.

(2)

Op 29 juni 2010 heeft Du Pont de Nemours GmbH bij de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een dossier ingediend met een aanvraag om de werkzame stof ethametsulfuron op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(3)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben de Commissie meegedeeld dat het dossier betreffende deze werkzame stof op grond van een eerste onderzoek lijkt te voldoen aan de in bijlage II bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen eisen op het gebied van gegevens en informatie. Het ingediende dossier lijkt ten aanzien van één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof in kwestie bevat, ook te voldoen aan de in bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen eisen op het gebied van gegevens en informatie. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft de aanvrager het dossier aan de Commissie en de andere lidstaten toegezonden en is het dossier vervolgens aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid voorgelegd.

(4)

Met dit besluit wordt op het niveau van de Europese Unie officieel bevestigd dat het dossier in beginsel voldoet aan de in bijlage II opgenomen eisen op het gebied van gegevens en informatie en, voor ten minste één gewasbeschermingsmiddel dat de desbetreffende werkzame stof bevat, aan de in bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde voorschriften.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het dossier betreffende de in de bijlage bij dit besluit genoemde werkzame stof, die aan de Commissie en de lidstaten is voorgelegd met het oog op de opneming van deze stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, voldoet in beginsel aan de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen eisen op het gebied van gegevens en informatie.

Het dossier voldoet ten aanzien van één gewasbeschermingsmiddel dat de betrokken werkzame stof bevat, rekening houdend met het beoogde gebruik van dat middel, ook aan de in bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen eisen op het gebied van gegevens en informatie.

Artikel 2

De als rapporteur aangewezen lidstaat bestudeert het in artikel 1 genoemde dossier grondig en deelt de conclusies van zijn onderzoek, vergezeld van eventuele aanbevelingen over het al dan niet opnemen van de betrokken werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG en van eventuele aan die opneming te verbinden voorwaarden, zo spoedig mogelijk en uiterlijk 28 februari 2012 aan de Commissie mee.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.


BIJLAGE

ONDER DIT BESLUIT VALLENDE WERKZAME STOFFEN

Naam, CIPAC-identificatienummer

Aanvrager

Datum van de aanvraag

Rapporterende lidstaat

Ethametsulfuron

CIPAC-nr.: 834

DuPont de Nemours GmbH

29 juni 2010

Verenigd Koninkrijk


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/44


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 305/09/COL

van 8 juli 2009

betreffende de stroomverkoopovereenkomst aangegaan door de gemeente Notodden en Becromal Norway AS

(Noorwegen)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (1),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2), en met name de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol 26,

Gezien de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (3), en met name artikel 24,

Gezien artikel 1, lid 3, van deel I en artikel 4, lid 2, artikel 4, lid 4, en artikel 7, lid 2, van deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst (4),

Na de belanghebbende partijen te hebben verzocht hun opmerkingen te maken overeenkomstig die bepalingen (5), en gelet op hun opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   DE FEITEN

1.   Procedure

Het Besluit van de Autoriteit nr. 718/07/COL om de formele onderzoeksprocedure in te leiden werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in de EER-bijlage (6). De Autoriteit verzocht de belanghebbende partijen hun opmerkingen voor te leggen. De Autoriteit ontving geen opmerkingen vanwege belanghebbende partijen. Bij brief van 4 februari 2008 (document nr. 463572) maakten de Noorse autoriteiten opmerkingen betreffende het besluit een onderzoek te openen.

Bij brief van 21 mei 2008 verzocht de ontvanger van de steun, Becromal Norway AS, om een vergadering met de Autoriteit. Op 11 juni 2008 had een vergadering plaats in de kantoren van de Autoriteit. Op de vergadering maakten de vertegenwoordigers van Becromal, inter alia, gewag van een bijkomende overeenkomst tussen de gemeente Notodden en Becromal betreffende het gebruik door de gemeente van het afvalwater van de door Becromal geëxploiteerde krachtcentrale (document nr. 482695).

2.   Beschrijving van de onderzochte maatregel

Notodden is een gemeente in het district Telemark in het zuidoosten van Noorwegen. De gemeente die gelegen is waar twee rivieren in het Heddalsvatnet-meer stromen, maakt op haar grondgebied in aanzienlijke mate gebruik van waterkrachtenergie.

In die hoedanigheid is de gemeente ertoe gerechtigd elk jaar van concessiehouders van een watervalexploitatie een bepaalde hoeveelheid zogenaamde „concessiestroom” te ontvangen. Het systeem van concessiestroom is vastgelegd in paragraaf 2, lid 12, van de Wet betreffende het verlenen van industriële vergunningen en in paragraaf 12, lid 15, van de Wet betreffende de watervalverordening (7). Overeenkomstig deze bepalingen die qua bewoordingen identiek zijn, zijn districten en gemeenten waar een krachtcentrale is gelegen, gerechtigd tot maximaal 10 procent van de jaarlijkse productie van een centrale te ontvangen tegen een prijs die door de staat wordt bepaald. Met betrekking tot concessies die vóór 1959 werden verleend, zoals in onderhavig geval, is de prijs gebaseerd op de zogenaamde„individuele kosten” van de centrale, tenzij een lagere prijs wordt overeengekomen (8). Bijgevolg zal de prijs van de concessiestroom normaal lager zijn dan de marktprijs.

Het recht van iedere gemeente op concessiestroom wordt bepaald op basis van haar „algemene behoeften aan elektrische stroom”. Volgens het Noorse Directoraat voor Watervoorziening en Energie omvat dit elektrische stroom voor de industrie, de landbouw en de gezinnen, maar geen elektriciteit voor elektriciteitsintensieve industrieën en houtbewerking (9). Vanaf 1988 had Notodden recht op ongeveer 3,9 GWh van de Sagafoss-waterval gelegen in Notodden, welke hoeveelheid in 2002 schijnt te zijn opgetrokken tot 7,114 GWh (10).

Naast de volumes concessiestroom waarop de gemeente krachtens de verordeningen inzake concessiestroom recht had, schijnt de gemeente Notodden op de Sagafoss-waterval in Notodden ook haar eigen gebruiksrechten te hebben gehad. Dit gebruiksrecht werd geëxploiteerd door Tinfos AS en niet door de gemeente zelf. In ruil had de gemeente recht op bijkomende hoeveelheden elektrische stroom van de centrale. De commerciële relatie tussen Notodden en Tinfos wordt thans geregeld door een contract dat op 15 augustus 2001 werd afgesloten (11). Dit contract bepaalt dat de gemeente tot 31 maart 2006 ertoe gerechtigd was van Tinfos AS jaarlijks 30 GWh te kopen, inclusief 3,9 GWh concessiestroom. De prijs werd zowel voor de concessiestroom als voor de bijkomende hoeveelheid vastgesteld op 13,5 øre/kWh. Na 31 maart 2006 was de gemeente enkel ertoe gerechtigd het volume aan te kopen dat de concessiestroom vormt en sindsdien werden de prijzen toegepast die waren bepaald voor de aankoop van deze energie door de gemeente.

De relevante juridische grondslag voor het recht van de gemeente op concessiestroom, waaraan hierboven gerefereerd wordt, bepaalt uitdrukkelijk dat gemeenten naar believen over de concessiestroom kunnen beschikken, ongeacht het feit dat de hoeveelheid waarop zij recht hebben wordt berekend op basis van hun „algemene behoeften aan elektrische stroom”. Bijgevolg is er niets dat de gemeenten belet deze stroom te verkopen aan elektriciteitsintensieve industrieën, of aan elke andere industrie die binnen de gemeente is gevestigd.

Tegen deze achtergrond sloot de gemeente op 10 mei 2002 een overeenkomst (12) met de aluminiumfolieproducent Becromal betreffende de wederverkoop van de stroomhoeveelheden waarop zij recht had krachtens de overeenkomst met Tinfos. De overeenkomst heeft terugwerkende kracht en regelt bijgevolg ook de stroomhoeveelheden die aan Becromal werden verkocht vanaf 14 mei 2001 tot de datum van ondertekening van het contract. De gedekte hoeveelheid lijkt overeen te stemmen met de hoeveelheden krachtens het contract van de gemeente met Tinfos tot 31 maart 2007: d.w.z. 14,4794 GWh van 14 mei 2001 tot 31 december 2001, 30 GWh per jaar van 2002 tot 2005, 7,397 GWh van 1 januari 2006 tot 31 maart 2006, en tot slot een optie voor Becromal om de concessiestroom van de gemeente van 1 april 2006 tot 31 maart 2007 te kopen. De prijzen weerspiegelen ook die welke werden vastgelegd in het contract van de gemeente met Tinfos, d.w.z. 13,5 øre/kWh tot 31 maart 2006, en van 1 april 2006 tot 31 maart 2007, „de voorwaarden waarop de gemeente Notodden op dat tijdstip de stroom in kwestie kan kopen”.

Becromal verkoos de concessiestroom te kopen in de periode van 1 april 2006 tot 31 maart 2007 (13). De gemeente Notodden heeft verklaard dat voor de periode van april tot juni 2006 zij voor de concessiestroom 15,21 øre/kWh betaalde en de stroom tegen dezelfde prijs aan Becromal verkocht. Van juli tot december 2006 betaalde de gemeente 11,235 øre/kWh en verkocht zij de stroom aan Becromal tegen 15,21 øre/kWh. Van januari tot en met maart 2007 betaalde de gemeente 10,425 øre/kWh en verkocht zij tegen 14,20 øre/kWh. (14)

Bij brief van 4 maart 2007 (15) verzocht Becromal om een verlenging van de stroomaankoopovereenkomst. De onderneming vroeg ook of in het contract hogere hoeveelheden konden worden opgenomen. Op 30 april 2007 antwoordde de gemeente op het verzoek en bood Becromal aan de concessiestroom van de gemeente aan te kopen tegen 20 øre/kWh (wat naar verluidt overeenstemt met de spotprijs voor mei 2007 bij Nord Pool, de Noord-Europese energiebeurs) voor de periode van 1 april tot 31 december 2007, en nadien een driejarige overeenkomst te sluiten tegen de prijs van 26,4 øre/kWh van 1 januari 2008 tot 31 december 2010. De gemeente verklaarde ook dat vanaf 1 april 2007 de hoeveelheid concessiestroom 7,113 GWh zou bedragen.

Op 30 juni 2007 antwoordde Becromal dat het de prijzen aanvaardde die werden aangeboden voor de laatste negen maanden van 2007. Anderzijds weigerde de onderneming het aanbod voor de periode 2008-2010, aangezien het als te hoog werd beschouwd. Bij brief van 4 juli 2007 antwoordde de gemeente dat, in het licht van de brief van Becromal, zij ervan uitging dat een overeenkomst was bereikt betreffende de stroomhoeveelheden voor 2007. Bijgevolg zou zij spoedig een ontwerpovereenkomst opstellen. Met betrekking tot de periode van 2008 tot 2010 handhaafde de gemeente haar vorige standpunt dat het contract moest worden gesloten tegen marktvoorwaarden (16). De gemeente bevestigde later dat tot dusver geen formele overeenkomst werd gesloten, noch onderhandelingen werden gevoerd over de periode na 1 januari 2008. (17)

3.   Opmerkingen van de Noorse autoriteiten

De Noorse autoriteiten legden hun opmerkingen voor in de vorm van een brief vanwege de gemeente Notodden.

Allereerst voert de gemeente aan dat de marktprijs voor langlopende over-the-counter (OTC)-contracten bij Nord Pool in feite ongeveer dezelfde was als de prijs die tussen de gemeente Notodden en Becromal was overeengekomen. Volgens de tabel „Prices of electric energy traded in the wholesale market and concession power. 1994-2005” die werd gedownload van de startpagina van Statistics Norway (18), bedroeg in 2001 de gemiddelde prijs voor contracten met een duur van 1 tot 5 jaar 13,6 øre/kWh, terwijl de tussen Notodden en Becromal overeengekomen prijs 13,5 øre/kWh bedroeg.

De gemeente erkent dat de contractprijs en die welke blijkt uit de tabel van Statistics Norway beide aanzienlijk lager zijn dan de spotprijs van Nord Pool. In dat opzicht stipt de gemeente aan dat het verschil tussen de prijs voor Becromal en de marktprijs, in de grootteorde van 17,5 miljoen NOK, zoals vermeld in een brief van de gemeente aan de onderneming en waarnaar wordt verwezen in het besluit tot inleiding van de procedure, in feite refereert aan het verschil tussen de overeengekomen prijs en de spotprijs.

Wat de relevante benchmarkprijs betreft, voert de gemeente aan dat de contractprijs moet worden vergeleken met de prijs voor OTC-contracten en niet met de spotprijs. Hoewel de gemeente de stroomhoeveelheden die krachtens deze overeenkomst werden aangekocht op de spotmarkt kon hebben verkocht, en daarbij eventueel een hogere prijs kon hebben bekomen, wordt aangevoerd dat de gemeente daardoor kon worden blootgesteld aan een groot financieel risico. Dit risico is afkomstig van het recht en de verplichting van de gemeente om van Tinfos jaarlijks 30 GWh te kopen tegen de prijs van 13,5 øre/kWh voor de periode tot 31 maart 2006. Indien de spotprijs gedurende die periode onder 13,5 øre/kWh zou dalen, zou de gemeente bijgevolg een verlies lijden. De Noorse autoriteiten beschrijven het contract met Becromal als een back-to-backcontract dat bedoeld is om de gemeente tegen een financieel verlies in te dekken.

II.   BEOORDELING

1.   De aanwezigheid van staatssteun

1.1.   Staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, EER en de twijfels van de Autoriteit over het besluit een onderzoek te openen

Staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, EER-Verdrag wordt als volgt gedefinieerd:

„Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van EG-lidstaten, EVA-lidstaten dan wel steunmaatregelen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met deze overeenkomst, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.”

Uit deze bepaling vloeit voort: opdat er staatssteun in de betekenis van het EER-Verdrag aanwezig is, moet de steun worden verleend via staatsmiddelen; de steun moet een selectief economisch voordeel verschaffen aan de ontvanger(s); de begunstigde moet een onderneming zijn in de betekenis van het EER-Verdrag en de steunmaatregel moet de concurrentie kunnen verstoren en de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig kunnen beïnvloeden.

In het besluit tot inleiding van de procedure was de Autoriteit van mening dat het contract tussen de gemeente Notodden en Becromal, Becromal een selectief voordeel zou verschaffen en dus steun zou impliceren indien de tussen de partijen overeengekomen prijs niet overeenstemde met de marktprijs. De Autoriteit was van oordeel dat de feiten van de zaak erop wezen dat de contractprijs lager kan zijn geweest dan de marktprijs. Allereerst stipte de Autoriteit aan dat de prijs in het stroomverkoopcontract van de gemeente met Becromal haar eigen aankoopprijs weerspiegelde krachtens het contract met Tinfos. Aangezien deze prijs op zijn beurt gedeeltelijk gebaseerd was op de prijs voor concessiestroom en gedeeltelijk de vergoeding aan de gemeente weergaf voor de exploitatie door Tinfos van het recht van de gemeente om de waterval te gebruiken, was die prijs waarschijnlijk lager dan de marktprijs.

De Autoriteit stipte aan dat de prijs laag leek te zijn in vergelijking met andere contracten die omstreeks hetzelfde tijdstip werden gesloten. Tot slot refereerde zij aan de verklaring van de gemeente zelf dat het contract Becromal 17,5 miljoen NOK kon hebben bespaard in vergelijking met de marktprijs.

1.2.   De aanwezigheid van een voordeel in de betekenis van artikel 61, lid 1, EER

Opdat deze voorwaarde vervuld is, moeten de maatregelen Becromal voordelen verschaffen die de onderneming ontheffen van kosten die normaal voor rekening van haar budget komen. Dit zou het geval zijn wanneer een publieke entiteit geen energietarief bepaalt op de manier van een gewone economische operator maar het gebruikt om een geldelijk voordeel te verlenen aan energieconsumenten (19). In het voorliggende geval zou er sprake zijn van een voordeel indien de stroomprijs in het contract tussen Becromal en de gemeente Notodden lager dan de marktprijs zou zijn. In dat geval zou de maatregel eveneens selectief zijn aangezien hij uitsluitend ten goede komt aan Becromal.

1.2.1.   De grondslag voor het bepalen van de marktprijs

Als inleidende opmerking stelt de Autoriteit vast dat het op kosten gebaseerde prijsmechanisme in de overeenkomst, als waaraan hierboven gerefereerd, aanleiding geeft tot een vermoeden dat er sprake is van een economisch voordeel. De prijzen van concessiestroom die de gemeenten op basis van de hierboven vermelde wetgeving mogen aankopen, zouden in het merendeel van de gevallen beduidend lager zijn dan de marktprijs. Voor de conclusie dat er sprake is van een economisch voordeel, is het niet voldoende zich louter op dat vermoeden te baseren. Er moet worden aangetoond dat de prijs in feite lager was dan de marktprijs voor een contract dat kan worden vergeleken met dat tussen Notodden en Becromal.

Om de marktprijs te bepalen, moet de Autoriteit oordelen welke prijs aanvaardbaar zou zijn geweest voor een particuliere belegger in een markteconomie. In het besluit tot inleiding van de procedure refereerde de Autoriteit aan een verschil van 17,5 miljoen NOK tussen de betaalde prijs en de marktprijs. In hun opmerkingen op het besluit van de Autoriteit, zetten de Noorse autoriteiten uiteen dat dit het verschil was tussen de spotmarktprijs en de contractprijs. Aangezien het kwestieuze contract echter een bilateraal contract is met een duur van vijf jaar, kan de contractprijs niet noodzakelijkerwijs worden vergeleken met de spotmarktprijzen, aangezien die prijzen de verkoop van elektriciteit weergeven op de energiebeurs Nord Pool. Op de elektriciteitsspotmarkt van Nord Pool worden uurlijks stroomcontracten verhandeld voor de materiële levering tijdens de volgende 24 uur (20). Bijgevolg verschillen de duur van de contracten en de voorwaarden waartegen zij worden verhandeld aanzienlijk van het huidige contract.

Wat moet worden onderzocht is of een particuliere belegger die in een markteconomie actief is, ervoor zou hebben geopteerd een langlopend bilateraal contract af te sluiten tegen dezelfde prijs en volgens dezelfde voorwaarden als in de kwestieuze overeenkomst. Bij het maken van die beoordeling kan de Autoriteit haar eigen oordeel niet in de plaats stellen van de commerciële beoordeling van de gemeente, wat impliceert dat de gemeente, als verkoper van de elektriciteit, een ruime beoordelingsmarge moet genieten. Enkel wanneer er geen andere plausibele verklaring is voor de contractkeuze van de gemeente zou dit worden beschouwd als staatssteun (21). Aangezien er een markt is voor langlopende bilaterale contracten en een marktprijs kan worden bepaald, moet worden verondersteld dat marktbeleggers naar gelang van de omstandigheden dergelijke afspraken verkiezen boven verkopen tegen spotprijs, zelfs indien de verkoop van de stroomhoeveelheden op de energiebeurs (waar dus de spotprijs wordt ontvangen) een hogere winst zou hebben opgeleverd. Er kunnen een aantal commercieel gegronde redenen zijn om gedurende een bepaalde tijd de voorkeur te geven aan een stabiele koper, in plaats van aan de schommelende prijzen op de energiebeurs, zoals een risicoverlaging en administratieve vereenvoudiging.

Tegen deze achtergerond is de Autoriteit van oordeel dat de contractprijs zou moeten worden vergeleken met de gemiddelde prijs voor het soort van contracten dat omstreeks hetzelfde tijdstip wordt gesloten voor een gelijkaardige duur en tegen gelijkaardige voorwaarden. De Autoriteit merkt meer bepaald op dat wat moet worden onderzocht de marktprijs is die redelijkerwijze kon worden verwacht op het tijdstip dat het contract wordt gesloten, niet de latere prijsontwikkeling op de markt tijdens de contractperiode.

1.2.2.   Marktprijsgegevens voor bilaterale langlopende contracten

Om de marktprijs voor bilaterale langlopende contracten te bepalen op het tijdstip dat het contract werd afgesloten, legden de Noorse autoriteiten in hun opmerkingen op het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure statistieken voor van Statistics Norway betreffende de prijzen voor elektrische energie verhandeld op de groothandelsmarkt en concessiestroom voor de jaren 1994 tot 2005 (destijds tabel 24 van Statistics Norway, nu 23).

Tabel 23

Prijzen van elektrische energie verhandeld op de groothandelsmarkt en concessiestroom 1994-2007 Øre/kWh  (22)

 

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

Bilaterale contracten, totaal

13,2

14,4

16

17,1

13,5

13,2

12,5

14,7

16,5

21,9

18,9

19,1

26,4

24,1

Contracten met een duur van max. 1 jaar

11,9

14,7

17,2

19,6

15,1

13,4

12,5

18,4

20,5

29,2

23,8

23,6

36

24,2

Contracten met een duur van max. 1-5 jaar

14,2

15,6

16,8

18,7

14,9

15,6

15,2

13,6

17,3

21

18,8

18,5

23,7

31

Contracten met een duur van meer dan 5 jaar

13,5

12,7

14

13,7

11,2

11

10,7

10,5

10,4

12,4

12,4

12,1

20,6

15,5

Markt energiehandel, totaal

17,3

12,3

25,4

14,2

12,1

11,7

11

19

21,6

30,8

23,8

24,7

39,5

24,3

Spotprijzen

18,2

11,3

25,4

14,3

12,1

11,7

11

18,8

21,6

30,8

24,9

24,7

39,6

24,3

De gereglementeerde markt

17,3

14,8

25,3

13,6

12,1

11,8

10,3

19,1

20,8

30,5

23,8

24,3

38,4

24,4

Concessiestroom

9,8

9,4

10,4

10,9

9,1

10

9,3

10

9,7

8,7

7,6

7,5

6,8

7,6

Deze tabel toont aan dat de gemiddelde prijs per kWh in bilaterale contracten met een duur van 1 tot 5 jaar in 2001 13,6 øre bedroeg en in 2002 17,3 øre. De prijzen voor contracten met een duur van meer dan vijf jaar bedroegen 10,5 øre en 10,4 øre. De Autoriteit verzocht Statistics Norway om informatie betreffende de contracten waarop de statistieken zijn gebaseerd. Volgens Statistics Norway zijn de prijzen in de tabel gebaseerd op groothandelscontracten die tijdens het jaar in kwestie van kracht waren, inclusief de contracten die vroeger werden aangegaan maar nog steeds lopen. Bovendien zijn de contracten met eindgebruikers niet in deze tabel opgenomen (23). Statistics Norway gaf ook een technische uitleg over de reeks gegevens waarop de Noorse autoriteiten zich baseerden (24).

De Autoriteit stelde vast dat ook andere statistieken uit de databank van Statistics Norway relevant waren, meer bepaald tabel 7 „Tijdreeksen betreffende kwartaal- en jaarprijzen van elektrische energie op de groothandelsmarkt, exclusief belastingen”:

Tabel 7

Tijdreeksen betreffende kwartaal- en jaarprijzen van elektrische energie op de groothandelsmarkt, exclusief belastingen  (25)

 

1 2001

2 2001

2 2001

4 2001

1 2002

2 2002

3 2002

4 2002

1 2003

2 2003

3 2003

4 2003

Verkoop van elektriciteit

24,3

17

15,8

16,1

16,9

13

14,2

25,6

29,2

20,7

23,8

25,4

Contracten tegen vaste prijs, voltijds

13,7

12,1

13,6

17,4

16,1

14,6

12,6

11,2

23,7

10,7

10,9

11,1

Contracten tegen vaste prijs, niet-voltijds

21,5

19,8

17,9

17,8

18,7

15,9

14,4

20,6

26,1

22,1

28,1

24,4

Toegang tot elektriciteit

21,5

15,8

14,7

15

14,3

11,5

12,6

22,6

28,3

21,1

21,1

21,9

Nieuwe contracten tegen vaste prijs (gesloten uiterlijk 3 maanden vóór de week van opmeting)

13,8

15,6

33,1


 

1 2004

2 2004

3 2004

4 2004

1 2005

2 2005

3 2005

4 2005

1 2006

2 2006

3 2006

4 2006

Verkoop van elektriciteit

21,2

19,2

21,3

19,9

18,9

23,4

22,6

21,6

30,7

25,5

44,1

38,2

Contracten tegen vaste prijs, voltijds

17,8

10,9

16

11

12,1

11,9

11,1

10,5

10,7

10,7

10,5

13,8

Contracten tegen vaste prijs, niet-voltijds

20,7

21,5

23,2

20,7

22,6

21,6

17,9

20,3

26,9

21,9

36,7

33

Toegang tot elektriciteit

19,6

17,3

19,7

19,1

16,8

22,8

22

18,6

29

26,2

42,7

36,7

Nieuwe contracten tegen vaste prijs (aangegaan uiterlijk 3 maanden vóór de week van opmeting)

25,5

18,9

23,2

33,5

Op grond van de bewoordingen van het contract (26) lijkt het erop dat het contract tussen de gemeente Notodden en Becromal een zogenaamd „voltijds contract” is, d.w.z. een contract dat tijdens de hele contractperiode elke minuut voorziet in een vaste hoeveelheid energie (27). Voor voltijdse contracten tegen vaste prijs (rij nummer twee in bovenstaande tabel) bedroeg de gemiddelde prijs op 14 mei 2001 12,1 øre/kWh, of 14,6 øre/kWh op 10 mei 2002.

Bovendien toont de laatste rij in de tabel prijzen in nieuwe contracten tegen vaste prijs die tijdens de laatste drie maanden vóór de week van opmeting werden gesloten. Daaruit blijkt dat de prijs tijdens het tweede kwartaal van 2001 15,6 øre/kWh bedroeg, terwijl de prijs voor het tweede kwartaal van 2002 niet bekend lijkt te zijn. Deze cijfers omvatten zowel voltijdse als niet-voltijdse contracten.

De Autoriteit verzamelde ook statistieken van Nord Pool. De statistieken van Nord Pool tonen de op een bepaalde datum geldende gemiddelde prijs voor financiële contracten van een jaar die op de energiebeurs worden verhandeld. Deze prijzen geven de prijs van financiële contracten weer op de datum in kwestie. Op 14 mei 2001 bedroegen de prijzen van de contracttypes in kwestie 18,4 øre/kWh, 17,413 øre/kWh en 17,75 øre/kWh (28).

Tot slot verschaft Statistics Norway ook statistieken betreffende de elektriciteitsprijzen aan eindgebruikers van elektrische stroom (29). De Autoriteit vond deze statistieken echter weinig relevant voor het contract in kwestie, aangezien de prijzen die golden voor elektriciteitsintensieve industrieën volgens Statistics Norway waarschijnlijk langlopende door de regering gesubsidieerde contracten omvatten die werden afgesloten vóór de inwerkingtreding van het EER-Verdrag. Deze prijzen zijn dan ook veel lager dan de hierboven bedoelde groothandelsprijzen (30).

1.2.3.   De relevantie van de verschillende prijsstatistieken met het oog op het opstellen van de marktprijs voor het Becromal-contract

Om de meest vergelijkbare prijsgegevens te vinden is een grondig onderzoek van het contract tussen Notodden en Becromal noodzakelijk.

Het contract werd ondertekend op 10 mei 2002, maar heeft terugwerkende kracht vanaf 14 mei 2001, toen met de levering werd begonnen. Bijgevolg stelt men zich de vraag of de relevante benchmarkprijzen de prijzen waren die op 10 mei 2002 van toepassing waren dan wel de prijzen die op 14 mei 2001 van toepassing waren. Als uitgangspunt lijkt het correct te zijn te kijken naar de prijzen tegen welke het contract werd afgesloten, aangezien de partijen op dat tijdstip, op basis van de verwachte toekomstige marktontwikkeling, de prijs en andere contractuele bepalingen vastgelegd hebben. Wanneer het contract echter terugwerkende kracht heeft, zoals hier het geval is, dan moet van het begin van de stroomleveringen een vorm van impliciete overeenkomst inzake de prijs en de andere contractuele voorwaarden hebben bestaan. Bijgevolg is de Autoriteit van oordeel dat niet enkel de prijzen op de datum waarop het contract werd ondertekend, maar ook de algemene prijstendensen in de periode omstreeks het begin van de levering en de ondertekening van het contract in aanmerking moeten worden genomen.

Ten tweede dient te worden aangestipt dat de benchmarkprijs idealiter gebaseerd zou moeten zijn op contracten van een gelijkaardig type en met een gelijkaardige duur. Dit zou betekenen: voltijdse contracten tegen vaste prijs met een duur van ongeveer vijf jaar. Bovendien zou de benchmarkprijs bij voorkeur gebaseerd moeten zijn op statistieken voor contracten die werden afgesloten in 2001-2002, niet voor contracten die op dat ogenblik gewoon van kracht waren.

Tegen die achtergrond zij allereerst opgemerkt dat de prijzen van Nord Pool minder relevant lijken te zijn aangezien zij de prijzen weergeven van financiële contracten met een duur van één jaar. Financiële contracten betreffen geen materiële energiehoeveelheden, maar garanderen de koper een bepaalde energiehoeveelheid tegen een overeengekomen prijs tijdens een specifieke periode in de toekomst. De stroom zal materieel moeten worden verhandeld op de spotmarkt voordat het contract wordt afgewikkeld. Financiële contracten worden afgesloten als een prijsverzekerende maatregel voor toekomstige stroombehoeften (31). Bijgevolg zijn de voorwaarden waartegen dergelijke contracten worden verhandeld verschillend en moeten zij worden beschouwd als een product dat verschilt van het contract in kwestie, dat betrekking heeft op een materiële stroomhoeveelheid van een specifieke centrale. Bijgevolg is de Autoriteit van oordeel dat de prijzen op de financiële markt niet noodzakelijkerwijs rechtstreeks vergelijkbaar zijn met de prijs die tussen Becromal en de gemeente Notodden werd overeengekomen.

Bovenstaande tabel 24 toont de prijzen van alle contracten die van kracht waren tijdens het jaar in kwestie. Hetzelfde geldt met betrekking tot de prijzen voor voltijdse contracten in tabel 7 („Tijdreeksen betreffende kwartaal- en jaarprijzen van elektrische energie op de groothandelsmarkt, exclusief belastingen, in øre/kWh”). In het gunstigste geval zou de door Becromal betaalde prijs moeten worden vergeleken met de prijzen van contracten die in 2001 werden afgesloten, niet met de prijzen van alle contracten die op dat tijdstip van kracht waren. Dat soort van informatie werd echter niet ter beschikking van de Autoriteit gesteld. De prijzen voor nieuwe contracten tegen vaste prijzen die de laatste drie maanden werden afgesloten (de laatste rij in tabel 7) geven de prijzen van nieuwe contracten weer. Die statistieken maken geen onderscheid tussen voltijdse en niet-voltijdse contracten. Aangezien de prijzen van voltijdse contracten doorgaans geacht worden ietwat lager te zijn dan de prijzen van niet-voltijdse contracten elders in de tabel, is het waarschijnlijk dat ook de prijzen van nieuwe contracten ietwat lager zouden zijn geweest indien de voltijdse contracten afzonderlijk waren getoond. Bovendien lijkt het erop dat Statistics Norway over onvoldoende prijsgegevens beschikt voor dit soort van contracten vanaf het 3e kwartaal 2001 tot het 3e kwartaal 2003, aangezien de tabel voor die periode geen prijzen bevat.

Samenvattend is de Autoriteit van mening dat geen enkele prijs uit deze statistieken geschikt is voor de juiste vaststelling van de marktprijs voor dit soort contract dat werd afgesloten op het materiële tijdstip. Tegelijk betreffen de prijzen van bilaterale contracten met een duur van 1 tot 5 jaar (32) in tabel 24, de prijzen van voltijdse contracten tegen vaste prijs in tabel 7 en de prijzen van nieuwe contracten tegen vaste prijs in dezelfde tabel dezelfde of een gelijkaardige soort van overeenkomsten. Zij zijn dan ook relevant voor het bepalen van de marktprijs voor de Becromal-overeenkomst. Alle bij elkaar kunnen deze prijsgegevens een prijsschaal verschaffen die volgens de Autoriteit een nuttige aanwijzing zou kunnen geven voor de marktprijs.

In tabel 24 bedroegen de prijzen voor contracten met een duur van 1 tot 5 jaar die in 2001 van kracht waren respectievelijk 13,6 øre/kWh en 17,3 øre/kWh. Voor contracten met een duur van meer dan vijf jaar bedroegen de prijzen 10,5 øre/kWh en 10,4 øre/kWh. Tabel 7 toont dat de prijzen van voltijdse contracten tegen vaste prijzen die respectievelijk van kracht waren tijdens het tweede kwartaal van 2001 en 2002 12,1 øre/kWh en 14,6 øre/kWh bedroegen. Tot slot bedroeg de prijs van nieuwe contracten tegen vaste prijzen die werden afgesloten in het tweede kwartaal van 2001 15,6 øre/kWh. Deze prijzen verschillen enigszins en kunnen nauwelijks rechtstreeks met elkaar worden vergeleken. Toch lijkt het erop dat de prijs in de Becromal-overeenkomst, 13,5 øre/kWh, binnen de prijsschaal valt die kan worden opgesteld op basis van deze prijsgegevens. Ook lijkt er op de markt een bepaalde mate van onzekerheid te zijn geweest gezien de aanzienlijke verschillen in sommige prijsgegevens van het ene kwartaal tot het volgende (zie tabel 7).

Om vast te stellen dat de prijs in het contract Becromal een voordeel verschafte in de zin van de staatssteunregels, moet de Autoriteit van oordeel zijn dat de prijs voldoende afwijkt van de vastgelegde marktprijs om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen (33). Zoals hierboven beschreven kan de exacte marktprijs voor het contract op het tijdstip van afsluiting niet worden bepaald. Het algemene prijsbeeld tijdens de relevante periode en meer bepaald de prijs van groothandelscontracten met een duur van 1 tot 5 jaar in 2001 (13,6 øre/kWh, tabel 23), de prijs van voltijdse contracten tegen vaste prijs in het tweede kwartaal van 2001 (12,1 øre/kWh, tabel 7) en de nieuwe contracten tegen vaste prijs die werden afgesloten tijdens het tweede kwartaal van 2001 (15,6 øre/kWh, tabel 7), geven een goede aanwijzing van de marktprijsschaal. Bovendien, zoals hierboven vermeld, bedroeg de prijs voor contracten met een duur van meer dan vijf jaar in 2001 10,5 øre/kWh. In de originele overeenkomst bedroeg de overeengekomen prijs 13,5 øre/kWh. Gelet op de algemene prijstendensen tijdens de relevante periode, zoals hierboven beschreven, en meer bepaald op de schijnbaar best te vergelijken prijzen, is de Autoriteit van oordeel dat de contractprijs niet voldoende van de waarschijnlijke marktprijs lijkt te verschillen opdat de Autoriteit kan concluderen dat het contract Becromal een economisch voordeel verleende.

Wat de verlengingsovereenkomst betreft, stelt de Autoriteit vast dat clausule 7 van de originele overeenkomst Becromal een wettelijk recht toekent om het contract te verlengen van 1 april 2006 tot 31 maart 2007 volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd in de clausule. De clausule, die was opgenomen in de originele overeenkomst, werd overeengekomen en voor de partijen bindend gemaakt in 2001/2002. Als alternatief konden de partijen ervoor hebben geopteerd een contract met een duur van zes jaar in plaats van vijf jaar te sluiten tegen de prijs van 13,5 øre/kWh. Derhalve is de Autoriteit van oordeel dat de prijs tijdens de verlengingsperiode moet worden beschouwd als een deel van de originele overeenkomst, d.w.z. in vergelijking met de marktprijs voor langlopende, bilaterale contracten die werden afgesloten in 2001/2002. Zoals hierboven opgemerkt, bedroegen de prijzen tijdens de verlengingsperiode 15,21 øre/kWh en 14,20 øre/kWh, afhankelijk van het seizoen. Aangezien deze prijzen hoger zijn dan de originele contractprijs van 13,5 øre/kWh verschillen zij volgens de hierboven uiteengezette argumenten niet voldoende van een redelijke marktprijsschaal opdat er sprake is van een economisch voordeel.

In deze omstandigheden besluit de Autoriteit dat de Becromal-overeenkomst Becromal geen voordeel verschafte in de betekenis van artikel 61, lid 1, van het EER-Verdrag.

2.   Conclusie

Op grond van de bovenstaande beoordeling is de Autoriteit van oordeel dat de overeenkomst tussen de gemeente Notodden en Becromal Norway AS voor de periode van 14 mei 2001 tot 31 maart 2006, alsook de verlenging van 1 april 2006 tot 31 maart 2007 geen staatssteun vormt in de zin van artikel 61, lid 1 van het EER-Verdrag,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is van oordeel dat het contract tussen Becromal Norway AS en de gemeente Notodden dat van kracht is van 14 mei 2001 tot 31 maart 2006, alsook de verlenging ervan tot 31 maart 2007 geen staatssteun vormt in de zin van artikel 61 van het EER-Verdrag.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

Artikel 3

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 8 juli 2009.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

De voorzitter

Kristján A. STEFÁNSSON

Lid van het College


(1)  Hierna „de Autoriteit” genoemd.

(2)  Hierna „de EER-overeenkomst” genoemd.

(3)  Hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd.

(4)  Hierna „Protocol 3” genoemd.

(5)  PB C 96 van 17.4.2008, blz. 21 en EER-bijlage nr. 20 van 17.4.2008 blz. 36.

(6)  PB C 96 van 17.4.2008, blz. 21 en EER-bijlage nr. 20 van 17.4.2008 blz. 38.

(7)  Deze bepaling luidt als volgt: „The licence shall stipulate that the licensee shall surrender to the counties and municipalities in which the power plant is located up to ten per cent of the increase in water power obtained for each waterfall, calculated according to the rules in section 11, subsection 1, cf. section 2, third paragraph. The amount surrendered and its distribution shall be decided by the Ministry concerned on the basis of the county's or municipality's general electric power supply needs. The county or municipality may use the power provided as it sees fit. (…) The price of power (for the municipality) shall be set on the basis of the average cost for a representative sample of hydroelectric power stations throughout the country. Taxes calculated on the profit from power generation in excess of a normal rate of return are not included in the calculation of this cost. Each year the Ministry shall set the price of power supplied at the power station's transmission substation. The provisions of the first and third sentences do not apply to licences valid prior to the entry into force of Act No. 2 of 10 April 1959.” (Vertaling door het Noorse ministerie van Olie en Energie.)

(8)  De „individuele kosten” van de centrale worden berekend in overeenstemming met de wetsbepalingen die tot 1959 van toepassing waren. Krachtens deze bepalingen zou de individuele kostprijs worden berekend als de productiekosten van de centrale, inclusief 6 procent intrest op de initiële kosten, plus een prijsverhoging van 20 procent, gedeeld door de gemiddelde jaarlijkse productie in de periode 1970-1999. Zie het zogenaamde KTV-Notat nr. 53/2001 van 24 augustus 2001, document nr. 455241.

(9)  KTV-Notat nr. 53/2001, op. cit.

(10)  Zie het antwoord van Noorwegen op vraag 4 in het tweede verzoek om informatie, document nr. 449660.

(11)  Bijlage bij document nr. 449660.

(12)  Bijlage bij het antwoord van Noorwegen van 9 juli 2007, document nr. 428860.

(13)  De Autoriteit is niet in het bezit van een kopie van een desbetreffende verlengingsovereenkomst.

(14)  Document nr. 521513, e-mail van 11 juni 2009.

(15)  Bijlage bij het antwoord van Noorwegen van 9 juli 2007, document nr. 428860.

(16)  Zie bijlagen bij het antwoord van Noorwegen van 9 juli 2007, document nr. 428860.

(17)  Zie het antwoord van Noorwegen op het tweede verzoek om informatie van de Autoriteit, document nr. 449660.

(18)  Zie bijgewerkte tabel op http://www.ssb.no/english/subjects/10/08/10/elektrisitetaar_en/tab-2008-05-30-23-en.html

(19)  Zie gevoegde zaken 67/85, 68/85 en 70/85 Kwekerij Gebroeders van der Kooy bv en anderen/Commissie, Jurispr. 1988, blz. 219, overweging 28.

(20)  Zie verdere uitleg op http://www.nordpoolspot.com/trading/The_Elspot_market/

(21)  Zie naar analogie de Richtsnoeren van de Autoriteit betreffende de toepassing van de staatssteunbepalingen op openbare bedrijven in de verwerkende industrie, paragrafen 5, lid 1 en 5, lid 3.

(22)  http://www.ssb.no/english/subjects/10/08/10/elektrisitetaar_en/tab-2009-05-28-23-en.html

(23)  Document nr. 495870.

(24)  Document nr. 503107, Redegjørelse SSB.

(25)  Hier werden enkel kolommen en rijen betreffende de meest relevante prijzen en tijdsperioden opgenomen. De volledige versie is verkrijgbaar op http://www.ssb.no/english/subjects/10/08/10/elkraftpris_en/arkiv/tab-2009-04-06-07-en.html

(26)  Clausule 2 van het contract luidt als volgt: „De stroomhoeveelheden zullen in gelijke delen worden gespreid over elk jaar zodat op elk tijdstip van ieder kalenderjaar dezelfde uitwerking wordt verkregen”.

(27)  Document nr. 521166, e-mail van Statistics Norway van 5 juni 2009. Het tegenovergestelde van voltijdse contracten is „niet-voltijdse contracten”. D.w.z. contracten die de gebruiker toestaan te kiezen hoeveel stroom op elk tijdstip wordt afgenomen.

(28)  Documenten nr. 521164 en nr. 521163.

(29)  Zie tabel 19, Gewogen gemiddelde prijzen voor elektriciteit en netwerkhuur, exclusief btw. 1997-2007, in øre/kWh, http://www.ssb.no/english/subjects/10/08/10/elektrisitetaar_en/tab-2009-05-28-19-en.html

(30)  Document nr. 495870, e-mail van Statistics Norway van 8 oktober 2008.

(31)  De basiskenmerken van de financiële energiemarkt worden op de startpagina van Nord Pool beschreven: http://www.nordpoolspot.com/en/PowerMaket/The-Nordic-model-for-a-liberalised-power-market/The-financial-market/

(32)  Met inbegrip van de verlengingsovereenkomst heeft het contract een duur van ongeveer zes jaar. De Autoriteit is echter van oordeel dat het contract nog altijd meer gelijkenissen vertoont met andere contracten met een duur van 1-5 jaar, aangezien alle contracten met een duur van meer dan vijf jaar samen zijn gegroepeerd, inclusief de contracten met een heel lange duur (bijv. meer dan 20 jaar).

(33)  Zie, bij analogie, verklaringen van het Gerecht van eerste aanleg in gevallen betreffende de verkoop van vastgoed: zaak T-274/01 Valmont, Jurispr. 2004, blz. II-3145, paragraaf 45 en gevoegde zaken T-127/99, T-129/99 en T-148/99, Diputación Foral de Alava, Jurispr. 2002, blz. II-1275, paragraaf 85 (geen hoger beroep op dit punt).


Rectificaties

24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/52


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 143/2011 van de Commissie van 17 februari 2011 tot wijziging van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 44 van 18 februari 2011 )

Op bladzijde 5 wordt de bijlage vervangen door de volgende tekst:

„BIJLAGE

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt de volgende tabel ingevoegd:

„Vermelding nr.

Stof

Intrinsieke eigenschap(pen) bedoeld in artikel 57

Overgangsregelingen

Vrijgestelde (categorieën van) vormen van gebruik

Herbeoordelingsperioden

Uiterste aanvraagdatum (1)

Verbodsdatum (2)

1.

5-tert-butyl-2,4,6-trinitro-m-xyleen

(Muskusxyleen)

EG-nr.: 201-329-4

CAS-nr.: 81-15-2

zPzB

21 februari 2013

21 augustus 2014

2.

4,4’-diaminodifenylmethaan

(MDA)

EG-nr.: 202-974-4

CAS-nr.: 101-77-9

Kankerverwekkend

(categorie 1B)

21 februari 2013

21 augustus 2014

3.

Hexabroomcyclododecaan

(HBCDD)

EG-nr.: 221-695-9,

247-148-4,

CAS-nr.: 3194-55-6

25637-99-4

alfa-hexabroomcyclododecaan

CAS-nr.

:

134237-50-6,

beta-hexabroomcyclododecaan

CAS-nr.

:

134237-51-7

gamma-hexabroomcyclododecaan

CAS-nr.

:

134237-52-8

PBT

21 februari 2014

21 augustus 2015

4.

Bis(2-ethylhexyl)ftalaat

(DEHP)

EG-nr.: 204-211-0

CAS-nr.: 117-81-7

Giftig voor de voortplanting

(categorie 1B)

21 augustus 2013

21 februari 2015

Vormen van gebruik in de primaire verpakking van geneesmiddelen die onder Verordening (EG) nr. 726/2004, Richtlijn 2001/82/EG en/of Richtlijn 2001/83/EG vallen.

 

5.

Benzylbutylftalaat

(BBP)

EG-nr.: 201-622-7

CAS-nr.: 85-68-7

Giftig voor de voortplanting

(categorie 1B)

21 augustus 2013

21 februari 2015

Vormen van gebruik in de primaire verpakking van geneesmiddelen die onder Verordening (EG) nr. 726/2004, Richtlijn 2001/82/EG en/of Richtlijn 2001/83/EG vallen.

 

6.

Dibutylftalaat

(DBP)

EG-nr.: 201-557-4

CAS-nr.: 84-74-2

Giftig voor de voortplanting

(categorie 1B)

21 augustus 2013

21 februari 2015

Vormen van gebruik in de primaire verpakking van geneesmiddelen die onder Verordening (EG) nr. 726/2004, Richtlijn 2001/82/EG en/of Richtlijn 2001/83/EG vallen.

 


(1)  Datum bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c) ii), van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(2)  Datum bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c) i), van Verordening (EG) nr. 1907/2006.”.”.


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/53


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 144/2011 van de Commissie van 17 februari 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 206/2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering

( Publicatieblad van de Europese Unie L 44 van 18 februari 2011 )

Bladzijde 17, bijlage, tabel onder punt 2, rij „BW — Botswana”, 8e kolom:

in plaats van:

„[insert the date of application of present Regulation]”,

te lezen:

„18 februari 2011”.


24.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/54


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2007

( Publicatieblad van de Europese Unie L 281 van 27 oktober 2010 )

Bladzijde 3, artikel 1, onder b) i):

in plaats van:

„i)

het onderhandelen over of regelen van transacties met het oog op de aankoop, verkoop of levering van goederen en technologie van een derde land aan een ander derde land, of”,

te lezen:

„i)

het onderhandelen over of regelen van transacties met het oog op de verwerving, verkoop of levering van goederen en technologie van een derde land aan een ander derde land, of”.

Bladzijde 4, artikel 1, onder m) iv):

in plaats van:

„iv)

een rechtspersoon, entiteit of lichaam, in of buiten Iran, die of dat direct of indirect onder zeggenschap staat van een of meer van de bovengenoemde personen of lichamen;”,

te lezen:

„iv)

een rechtspersoon, entiteit of lichaam, in of buiten Iran, die of dat direct of indirect in bezit is van of onder zeggenschap staat van een of meer van de bovengenoemde personen of lichamen;”.

Bladzijde 4, artikel 1, onder p):

in plaats van:

„p)   „technische bijstand”: alle technische bijstand in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, assemblage, beproeving, onderhoud of enige andere technische dienstverlening; technische bijstand kan worden verleend in de vorm van instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden of adviesdiensten; met inbegrip van mondelinge vormen van bijstand;”,

te lezen:

„p)   „technische bijstand”: alle technische bijstand in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, assemblage, testen, onderhoud of enige andere technische dienstverlening; technische bijstand kan worden verleend in de vorm van instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden of adviesdiensten; met inbegrip van mondelinge vormen van bijstand;”.

Bladzijde 4, artikel 1, onder r), eerste zin:

in plaats van:

„r)   „geldovermaking”: transactie die door een betalingsdienstaanbieder langs elektronische weg wordt uitgevoerd voor rekening van een betaler met de bedoeling bij een betalingsdienstaanbieder gelden beschikbaar te stellen voor een begunstigde, ongeacht of de betaler en de begunstigde een en dezelfde persoon zijn.”,

te lezen:

„r)   „geldovermaking”: transactie die door een betalingsdienstaanbieder langs elektronische weg wordt uitgevoerd namens een betaler met de bedoeling bij een betalingsdienstaanbieder gelden beschikbaar te stellen voor een begunstigde, ongeacht of de betaler en de begunstigde een en dezelfde persoon zijn.”.

Bladzijde 4, artikel 1, onder s):

in plaats van:

„s)   „eis”: elke vóór of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingediende eis, ook wanneer deze de vorm van een rechtsvordering heeft, die voortvloeit uit of verband houdt met de uitvoering van een contract of transactie, en met name:

i)elke eis tot nakoming van een verplichting die voortvloeit uit of verband houdt met een contract of transactie;ii)elke eis tot verlenging of uitbetaling van financiële garanties of contragaranties, ongeacht de vorm;iii)elke eis tot schadeloosstelling in verband met een contract of een transactie;iv)elke reconventionele eis;v)elke eis, ook via een exequatur, waarmee wordt beoogd erkenning of uitvoering van een rechterlijke of arbitrale uitspraak of van een gelijkwaardige beslissing te verkrijgen, ongeacht de plaats van uitspraak;,

te lezen:

„s)   „vordering”: elke vóór of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingediende vordering, al of niet bevestigd in een gerechtelijke procedure, die voortvloeit uit of verband houdt met een contract of transactie, en met name:

i)een vordering tot nakoming van een verplichting die voortvloeit uit of verband houdt met een contract of transactie;ii)een vordering tot verlenging of uitbetaling van een schuldbekentenis, financiële garanties of schadeloosstelling, ongeacht de vorm;iii)een vordering tot vergoeding in verband met een contract of een transactie;iv)een reconventionele vordering;v)een vordering, ook via een exequatur, waarmee wordt beoogd erkenning of uitvoering van een rechterlijke of arbitrale uitspraak of van een gelijkwaardige beslissing te verkrijgen, ongeacht de plaats van uitspraak;.

Bladzijde 4, artikel 2, lid 1, onder a):

in plaats van:

„a)

de directe of indirecte verkoop, levering, overdracht aan of uitvoer naar Iraanse personen, entiteiten of lichamen in of voor gebruik in Iran van de in de bijlagen I en II genoemde goederen en technologieën, ongeacht of die goederen van oorsprong zijn uit de Unie, of”,

te lezen:

„a)

de directe of indirecte verkoop, levering, overdracht aan of uitvoer naar Iraanse personen, entiteiten of lichamen in of voor gebruik in Iran van de in de bijlagen I en II genoemde goederen en technologieën, ongeacht of die goederen en technologieën van oorsprong zijn uit de Unie, of”.

Bladzijde 5, artikel 3, lid 5, aanhef:

in plaats van:

„5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, verlenen geen toestemming voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de goederen en technologie bedoeld in bijlage IV, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de betrokken verkoop, levering, overdracht of uitvoer een bijdrage zal leveren tot een van de volgende activiteiten:”,

te lezen:

„5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, verlenen geen vergunning voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de goederen en technologie bedoeld in bijlage IV, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de betrokken verkoop, levering, overdracht of uitvoer een bijdrage zal leveren tot een van de volgende activiteiten:”.

Bladzijde 6, artikel 5, lid 3, aanhef:

in plaats van:

„3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, verlenen geen toestemming voor de in lid 2 bedoelde transacties, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat deze transactie een bijdrage kan leveren tot een van de volgende activiteiten:”,

te lezen:

„3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, verlenen geen vergunning voor de in lid 2 bedoelde transacties, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat deze transactie een bijdrage kan leveren tot een van de volgende activiteiten:”.

Bladzijde 6, artikel 6, onder c):

in plaats van:

„c)

goederen die zijn overgebracht naar, of bestemd zijn voor gebruik in, Iran door staten die partij zijn bij het Verdrag van Parijs van 13 januari 1993 tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens.”,

te lezen:

„c)

goederen die zijn overgebracht naar, of bestemd zijn voor gebruik in, Iran vanwege verplichtingen van staten omdat zij partij zijn bij het Verdrag van Parijs van 13 januari 1993 tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens.”.

Bladzijde 8, artikel 12, lid 2, aanhef:

in plaats van:

„2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, verlenen geen toestemming voor de in lid 1 bedoelde transacties, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat deze transactie een bijdrage kan leveren tot een van de volgende activiteiten:”,

te lezen:

„2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, verlenen geen vergunning voor de in lid 1 bedoelde transacties, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat deze transactie een bijdrage kan leveren tot een van de volgende activiteiten:”.

Bladzijde 8, artikel 13, aanhef:

in plaats van:

„In afwijking van artikel 11, lid 2, onder a), kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, op door hen passend geachte voorwaarden toestemming geven voor investeringen door middel van transacties in de zin van artikel 11, lid 1, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:”,

te lezen:

„In afwijking van artikel 11, lid 2, onder a), kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, op door hen passend geachte voorwaarden vergunning geven voor investeringen door middel van transacties in de zin van artikel 11, lid 1, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:”.

Bladzijde 10, artikel 18, aanhef, in fine:

in plaats van:

„… op door hen passend geachte voorwaarden toestemming geven voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:”,

te lezen:

„… op door hen passend geachte voorwaarden vergunning verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:”.

Bladzijde 10, artikel 18, onder b) en c):

in plaats van:

„b)

indien artikel 16, lid 1, van toepassing is: de betrokken lidstaat heeft het Sanctiecomité in kennis gesteld van deze vaststelling en van zijn voornemen toestemming te verlenen, en het Sanctiecomité heeft niet binnen tien werkdagen na die kennisgeving bezwaar geuit, en

c)

indien artikel 16, lid 2, van toepassing is: de betrokken lidstaat heeft de andere lidstaten en de Commissie ten minste twee weken vóór de toestemming in kennis gesteld van deze vaststelling van zijn bevoegde autoriteit en van zijn voornemen toestemming te verlenen.”,

te lezen:

„b)

indien artikel 16, lid 1, van toepassing is: de betrokken lidstaat heeft het Sanctiecomité in kennis gesteld van deze vaststelling en van zijn voornemen vergunning te verlenen, en het Sanctiecomité heeft niet binnen tien werkdagen na die kennisgeving bezwaar geuit, en

c)

indien artikel 16, lid 2, van toepassing is: de betrokken lidstaat heeft de andere lidstaten en de Commissie ten minste twee weken vóór de vergunning in kennis gesteld van deze vaststelling van zijn bevoegde autoriteit en van zijn voornemen vergunning te verlenen.”.

Bladzijde 10, artikel 19:

in plaats van:

„1.   In afwijking van het bepaalde in artikel 16 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, op door hen passend geachte voorwaarden toestemming geven voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, of voor de beschikbaarstelling van bepaalde tegoeden of economische middelen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokken bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de tegoeden of economische middelen:

i)

noodzakelijk zijn voor het dekken van uitgaven voor de basisbehoeften van de in de bijlage VII of VIII genoemde personen en de leden van hun gezin die van hen afhankelijk zijn, zoals betalingen voor levensmiddelen, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of medische behandelingen, belastingen, verzekeringspremies en nutsvoorzieningen;

ii)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria en vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten, of

iii)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten voor alleen het houden of beheren van bevroren tegoeden of economische middelen, en

b)

indien de toestemming een persoon, entiteit of lichaam betreft genoemd in bijlage VII: de betrokken lidstaat heeft het Sanctiecomité in kennis gesteld van deze vaststelling en van zijn voornemen toestemming te verlenen, en het Sanctiecomité heeft niet binnen vijf werkdagen na die kennisgeving bezwaar geuit.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 16 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, toestemming geven voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, of voor de beschikbaarstelling van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, indien zij hebben vastgesteld dat de betrokken tegoeden of economische middelen nodig zijn voor de betaling van buitengewone kosten of voor de betaling of overdracht van goederen als bedoeld in artikel 6, lid b en lid c, bestemd voor een lichtwaterreactor in Iran waarvan de bouw is aangevat vóór december 2006, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

indien de toestemming een in bijlage VII genoemde persoon, entiteit of lichaam betreft: deze vaststelling is door de betrokken lidstaat aangemeld bij het Sanctiecomité en de vaststelling is door het Sanctiecomité goedgekeurd, en

b)

indien de toestemming een in bijlage VIII genoemde persoon, entiteit of lichaam betreft: de bevoegde autoriteit heeft ten minste twee weken voor zij de toestemming verleent aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie gemeld op welke gronden zij meent dat de specifieke toestemming moet worden verleend.

3.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke op grond van de leden 1 of 2 verleende toestemming.”,

te lezen:

„1.   In afwijking van het bepaalde in artikel 16 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, op door hen passend geachte voorwaarden vergunning verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, of voor de beschikbaarstelling van bepaalde tegoeden of economische middelen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokken bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de tegoeden of economische middelen:

i)

noodzakelijk zijn voor het dekken van uitgaven voor de basisbehoeften van de in de bijlage VII of VIII genoemde personen en de leden van hun gezin die van hen afhankelijk zijn, zoals betalingen voor levensmiddelen, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of medische behandelingen, belastingen, verzekeringspremies en nutsvoorzieningen;

ii)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria en vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten, of

iii)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten voor alleen het houden of beheren van bevroren tegoeden of economische middelen, en

b)

indien de vergunning een persoon, entiteit of lichaam betreft genoemd in bijlage VII: de betrokken lidstaat heeft het Sanctiecomité in kennis gesteld van deze vaststelling en van zijn voornemen toestemming te verlenen, en het Sanctiecomité heeft niet binnen vijf werkdagen na die kennisgeving bezwaar geuit.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 16 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die op de in bijlage V vermelde internetsites worden genoemd, vergunning verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, of voor de beschikbaarstelling van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, indien zij hebben vastgesteld dat de betrokken tegoeden of economische middelen nodig zijn voor de betaling van buitengewone kosten of voor de betaling of overdracht van goederen als bedoeld in artikel 6, lid b en lid c, of bestemd voor een lichtwaterreactor in Iran waarvan de bouw is aangevat vóór december 2006, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

indien de vergunning een in bijlage VII genoemde persoon, entiteit of lichaam betreft: deze vaststelling is door de betrokken lidstaat aangemeld bij het Sanctiecomité en de vaststelling is door het Sanctiecomité goedgekeurd, en

b)

indien de vergunning een in bijlage VIII genoemde persoon, entiteit of lichaam betreft: de bevoegde autoriteit heeft ten minste twee weken voor zij de vergunning verleent aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie gemeld op welke gronden zij meent dat de specifieke vergunning moet worden verleend.

3.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke op grond van de leden 1 of 2 verleende vergunning.”.

Bladzijde 11, hoofdstuk V, titel:

in plaats van:

te lezen:

Bladzijde 11, artikel 21:

in plaats van:

„1.   Overdrachten van middelen naar en van een Iraanse persoon, entiteit of lichaam worden verwerkt als volgt:

a)

overdrachten van middelen die verschuldigd zijn uit hoofde van transacties met betrekking tot voedsel, gezondheidszorg, medische uitrusting of humanitaire doeleinden worden verricht zonder voorafgaande toestemming; de overdracht wordt schriftelijk gemeld bij een van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites, indien het een overdracht van meer dan 10 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid betreft;

b)

alle overige overdrachten ten bedrage van minder dan 40 000 EUR worden zonder voorafgaande toestemming verricht; de overdracht wordt schriftelijk gemeld bij een van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites, indien het een overdracht van meer dan 10 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid betreft;

c)

voor alle overige overdrachten ten bedrage van meer dan 40 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid is de voorafgaande toestemming vereist van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites.

2.   Deze bepalingen zijn van kracht ongeacht of de overdracht van kapitaal in één enkele operatie wordt gedaan of in verschillende operaties die aan elkaar gekoppeld blijken te zijn.

3.   De meldingen en verzoeken om toestemming voor overdrachten van kapitaal naar een Iraanse persoon, entiteit of lichaam worden door of namens de betalingsdienstaanbieder van de betaler als bedoeld in artikel 1, onder r), gericht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de oorspronkelijke opdracht tot het verrichten van de overdracht is gegeven.

De meldingen en verzoeken om toestemming voor overdrachten van kapitaal naar een Iraanse persoon, entiteit of lichaam worden door of namens de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde als bedoeld in artikel 1, onder r), gericht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de begunstigde of de betalingsdienstaanbieder is gevestigd.

Indien de betalingsdienstaanbieder van de betaler of de begunstigde niet onder artikel 39 valt, worden meldingen en verzoeken om toestemming door de betaler of de begunstigde gericht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de begunstigde of de betalingsdienstaanbieder is gevestigd.

4.   Voor de toepassing van lid 1, onder c, zullen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, genoemd op de in bijlage V vermelde internetsites, op door hen passend geachte voorwaarden toestemming geven voor de overdracht van kapitaal voor een waarde van 40 000 EUR of meer, tenzij zij redelijke gronden hebben om vast te stellen dat de overdracht van kapitaal waarvoor deze vergunning wordt aangevraagd, zou bijdragen aan een van de volgende activiteiten:

a)

activiteiten van Iran met betrekking tot de verrijking of opwerking van uranium of met betrekking tot zwaar water;

b)

de ontwikkeling door Iran van overbrengingssystemen voor nucleaire wapens;

c)

de uitoefening door Iran van activiteiten in verband met andere punten waarover de IAEA haar bezorgdheid heeft uitgesproken of heeft verklaard dat er nog geen duidelijkheid bestaat, of

d)

Verboden activiteiten met betrekking tot de exploratie van aardolie en aardgas, de productie van aardolie en aardgas, de raffinage, of de vloeibaarmaking van aardgas door een Iraanse persoon, entiteit of lichaam, zoals bedoeld in de artikelen 8, 9 en 11.

Een bevoegde autoriteit kan de kosten voor de behandeling van een verzoek om toestemming in rekening brengen.

De toestemming wordt geacht te zijn verleend indien de bevoegde autoriteit schriftelijk om deze toestemming is verzocht, en zij binnen vier weken geen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de overdracht van kapitaal. Indien het bezwaar wordt gemaakt omdat het onderzoek nog loopt, vermeldt de bevoegde autoriteit deze omstandigheid en deelt zij haar besluit zo spoedig mogelijk mee. De bevoegde autoriteit wordt op tijdelijke basis rechtstreeks of onrechtstreeks toegang verleend tot de informatie die voor het onderzoek nodig is op financieel en administratief gebied en inzake rechtshandhaving.

De betrokken lidstaat moet de andere lidstaten en de Commissie op de hoogte brengen wanneer hij een verzoek tot toestemming afwijst.

5.   Dit artikel is niet van toepassing indien de toestemming tot overdracht is verleend overeenkomstig de artikelen 13, 17, 18, 19 of 20.”,

te lezen:

„1.   Geldovermakingen naar en van een Iraanse persoon, entiteit of lichaam worden verwerkt als volgt:

a)

geldovermakingen die verschuldigd zijn uit hoofde van transacties met betrekking tot voedsel, gezondheidszorg, medische uitrusting of humanitaire doeleinden worden verricht zonder voorafgaande vergunning; de overmaking wordt vooraf schriftelijk gemeld bij een van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites, indien het een overmaking van meer dan 10 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid betreft;

b)

alle overige overmakingen ten bedrage van minder dan 40 000 EUR worden zonder voorafgaande vergunning verricht; de overmaking wordt vooraf schriftelijk gemeld bij een van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites, indien het een overmaking van meer dan 10 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid betreft;

c)

voor alle overige overmakingen ten bedrage van meer dan 40 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid is de voorafgaande vergunning vereist van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites.

2.   Deze bepalingen zijn van kracht ongeacht of de geldovermaking in één enkele operatie wordt gedaan of in verschillende operaties die aan elkaar gekoppeld blijken te zijn.

3.   De meldingen en verzoeken om vergunning voor geldovermakingen naar een Iraanse persoon, entiteit of lichaam worden door of namens de betalingsdienstaanbieder van de betaler als bedoeld in artikel 1, onder r), gericht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de oorspronkelijke opdracht tot het verrichten van de overmaking is gegeven.

De meldingen en verzoeken om vergunning voor geldovermakingen van een Iraanse persoon, entiteit of lichaam worden door of namens de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde als bedoeld in artikel 1, onder r), gericht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de begunstigde of de betalingsdienstaanbieder is gevestigd.

Indien de betalingsdienstaanbieder van de betaler of de begunstigde niet onder artikel 39 valt, worden meldingen en verzoeken om vergunning door de betaler of de begunstigde gericht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de begunstigde of de betalingsdienstaanbieder is gevestigd.

4.   Voor de toepassing van lid 1, onder c, zullen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, genoemd op de in bijlage V vermelde internetsites, op door hen passend geachte voorwaarden een vergunning geven voor een geldovermaking voor een waarde van 40 000 EUR of meer, tenzij zij redelijke gronden hebben om vast te stellen dat de geldovermaking waarvoor deze vergunning wordt aangevraagd, zou bijdragen aan een van de volgende activiteiten:

a)

activiteiten van Iran met betrekking tot de verrijking of opwerking van uranium of met betrekking tot zwaar water;

b)

de ontwikkeling door Iran van overbrengingssystemen voor nucleaire wapens;

c)

de uitoefening door Iran van activiteiten in verband met andere punten waarover de IAEA haar bezorgdheid heeft uitgesproken of heeft verklaard dat er nog geen duidelijkheid bestaat, of

d)

verboden activiteiten met betrekking tot de exploratie van aardolie en aardgas, de productie van aardolie en aardgas, de raffinage, of de vloeibaarmaking van aardgas door een Iraanse persoon, entiteit of lichaam, zoals bedoeld in de artikelen 8, 9 en 11.

Een bevoegde autoriteit kan de kosten voor de behandeling van een verzoek om vergunning in rekening brengen.

Een vergunning wordt geacht te zijn verleend indien de bevoegde autoriteit schriftelijk om deze vergunning is verzocht, en zij binnen vier weken geen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de geldovermaking. Indien het bezwaar wordt gemaakt omdat het onderzoek nog loopt, vermeldt de bevoegde autoriteit deze omstandigheid en deelt zij haar besluit zo spoedig mogelijk mee. De bevoegde autoriteit wordt op tijdelijke basis rechtstreeks of onrechtstreeks toegang verleend tot de informatie die voor het onderzoek nodig is op financieel en administratief gebied en inzake rechtshandhaving.

De betrokken lidstaat moet de andere lidstaten en de Commissie op de hoogte brengen wanneer hij een verzoek tot vergunning afwijst.

5.   Dit artikel is niet van toepassing indien de vergunning tot overmaking is verleend overeenkomstig de artikelen 13, 17, 18, 19 of 20.”.

Bladzijde 15, artikel 29, lid 1, aanhef:

in plaats van:

„1.   Rechtsvorderingen in verband met contracten of andere transacties aan de uitvoering waarvan, direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, afbreuk is gedaan door de maatregelen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 423/2007 of onderhavige verordening zijn ingesteld, met inbegrip van vorderingen tot schadeloosstelling of soortgelijke eisen, zoals een eis tot schuldvergelijking of een garantie-eis, met name een eis tot verlenging of uitbetaling van een obligatie, garantie of contragarantie, met name een financiële garantie of contragarantie, ongeacht de vorm hiervan, zullen niet worden toegewezen indien deze vorderingen worden ingesteld door:”,

te lezen:

„1.   Rechtsvorderingen in verband met contracten of andere transacties aan de uitvoering waarvan, direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, afbreuk is gedaan door de maatregelen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 423/2007 of onderhavige verordening zijn ingesteld, met inbegrip van vorderingen tot schadeloosstelling of soortgelijke vorderingen, zoals een vordering tot schuldvergelijking of een garantievordering, met name een vordering tot verlenging of uitbetaling van een obligatie, garantie of contragarantie, met name een financiële garantie of contragarantie, ongeacht de vorm hiervan, zullen niet worden toegewezen indien deze vorderingen worden ingesteld door:”.