ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.336.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 336

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
21 december 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1225/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1226/2010 van de Commissie van 20 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

13

 

*

Verordening (EU) nr. 1227/2010 van de Commissie van 20 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1055/2008 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad, wat de kwaliteitscriteria en de kwaliteitsrapporten voor betalingsbalansstatistieken betreft

15

 

*

Verordening (EU) nr. 1228/2010 van de Commissie van 15 december 2010 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief

17

 

 

Verordening (EU) nr. 1229/2010 van de Commissie van 20 december 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

20

 

 

Verordening (EU) nr. 1230/2010 van de Commissie van 20 december 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

22

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/787/EU

 

*

Besluit van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen

24

 

*

Besluit 2010/788/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB

30

 

 

2010/789/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 17 november 2010 betreffende de financiële steun ter dekking van de kosten verbonden aan de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest (Steunmaatregel C 1/10 — België) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7263)

43

 

 

2010/790/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 15 december 2010 tot wijziging van de aanpassingscoëfficiënten die met ingang van 1 augustus 2009, 1 september 2009, 1 oktober 2009, 1 november 2009, 1 december 2009 en 1 januari 2010 van toepassing zijn op de bezoldigingen van de ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Unie die in derde landen werkzaam zijn

50

 

 

2010/791/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 20 december 2010 tot vaststelling van de lijst van producten bedoeld in punt III.1, tweede alinea, van bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 8434)

55

 

 

2010/792/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 20 december 2010 tot verlenging van de overgangsperiode met betrekking tot de verwerving van landbouwgrond in Hongarije ( 1 )

60

 

 

2010/793/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 20 december 2010 houdende wijziging van Beschikking 2005/1/EG tot toelating van methoden voor de indeling van geslachte varkens in de Tsjechische Republiek, wat de aanbiedingsvorm van deze geslachte varkens betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 9187)

62

 

 

RICHTSNOEREN

 

 

2010/794/EU

 

*

Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 13 december 2010 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2000/7 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (ECB/2010/30)

63

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie ( PB L 199 van 28.7.2008 )

68

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/1


VERORDENING (EU) Nr. 1225/2010 VAN DE RAAD

van 13 december 2010

tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen.

(2)

Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1) bepaalt dat maatregelen inzake de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden vastgesteld met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen en met name van verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

(3)

Het is de taak van de Raad maatregelen inzake het vaststellen en verdelen van de vangstmogelijkheden te treffen per visserijtak of groep van visserijtakken, in voorkomend geval met inbegrip van bepaalde voorwaarden die daar functioneel mee verbonden zijn. De vangstmogelijkheden moeten zo over de lidstaten worden verdeeld, dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten per bestand of per visserij geniet, mede met inachtneming van de in Verordening (EG) nr. 2371/2002 bepaalde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(4)

De totaal toegestane vangsten (TAC’s) dienen te worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaaleconomische aspecten, met dien verstande dat een gelijke behandeling van de visserijsectoren moet worden gegarandeerd, alsook in het licht van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren worden gebracht, met name tijdens de vergaderingen met het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur, en met de betrokken regionale adviesraden.

(5)

De vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten en beginselen, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten (2), en met de gedetailleerde beheersbeginselen die de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties heeft neergelegd in haar internationale richtsnoeren van 2008 betreffende het beheer van de diepzeevisserij op volle zee, met name de regel dat wetgevers voorzichtiger moeten zijn wanneer informatie onzeker, onbetrouwbaar of onjuist is. Het ontbreken van adequate wetenschappelijke gegevens mag geen reden zijn om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten.

(6)

Uit het meest recente advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) (3) en van het WTECV (4) blijkt dat de meeste diepzeebestanden niet op duurzame wijze worden geëxploiteerd, en dat om de duurzaamheid van die bestanden te verzekeren, de desbetreffende vangstmogelijkheden moeten worden verlaagd, totdat de ontwikkeling van de bestanden een positieve trend te zien geeft. ICES heeft verder geadviseerd geen op Atlantische slijmkop gerichte visserij toe te laten.

(7)

De voornaamste commerciële soorten diepzeehaaien worden als uitgeput beschouwd, en daarom mag geen gerichte bevissing van diepzeehaaien plaatsvinden. Zolang de hoeveelheid onvermijdelijke bijvangst niet door middel van selectiviteitsprojecten en andere technische maatregelen is vastgesteld, is de aanlanding van bijvangst niet toegestaan.

(8)

De vangstmogelijkheden betreffende diepzeesoorten als vermeld in de lijst in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften (5), worden per twee jaar vastgesteld. Hierop wordt evenwel een uitzondering gemaakt voor de bestanden grote zilvervis en voor de visserij op blauwe leng als hoofdactiviteit, ten aanzien waarvan de vangstmogelijkheden afhangen van het resultaat van de jaarlijkse onderhandelingen met Noorwegen. De vangstmogelijkheden betreffende die bestanden worden derhalve vastgesteld in een andere, ter zake geldende jaarverordening.

(9)

Op grond van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota (6) moet worden bepaald op welke bestanden de verschillende in die verordening bedoelde maatregelen worden toegepast.

(10)

Om het inkomen van de vissers in de Unie veilig te stellen, is het van belang dat op 1 januari 2011 met deze visserij een aanvang kan worden gemaakt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening worden voor 2011 en 2012 de jaarlijkse vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen vastgesteld, betreffende visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten in uniale wateren en in bepaalde niet-uniale wateren waar vangstbeperkingen nodig zijn.

Artikel 2

Definities

1.   In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„EU-vaartuig”, vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

b)

„uniale wateren”, de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van de wateren die grenzen aan de in bijlage II bij het Verdrag genoemde gebieden;

c)

„totaal toegestane vangst (TAC)”, de hoeveelheden die elk jaar van elk bestand mogen worden gevangen en aangeland;

d)

„quotum”, het gedeelte van een TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;

e)

„internationale wateren”, wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van een staat vallen.

2.   In deze verordening gelden de volgende definities voor zones:

a)

ICES-zones zijn de zones als bedoeld in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (7);

b)

CECAF-zones (Fishery Committee for the Eastern Central Atlantic — Visserijcommissie voor het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan, of FAO-gebied 34) zijn de zones als bedoeld in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (8).

Artikel 3

TAC’s en verdeling

De TAC’s voor diepzeesoorten die door EU-vaartuigen in uniale wateren en in bepaalde niet-uniale wateren worden gevangen, de verdeling van die TAC’s over de lidstaten, en in voorkomend geval de voorwaarden die daar functioneel mee verbonden zijn, worden in de bijlage vastgesteld.

Artikel 4

Bijzondere bepalingen inzake de verdeling

De in de bijlage vastgestelde verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten geldt onverminderd:

a)

het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

b)

de kortingen en herverdelingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (9) of op grond van artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren (10);

c)

de aanlanding van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96;

d)

de op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 ingehouden hoeveelheden;

e)

de verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 5

Verhouding tot Verordening (EG) nr. 847/96

Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 847/96 worden alle in de bijlage bij deze verordening vastgestelde quota beschouwd als analytische quota.

Artikel 6

Voorwaarden voor de aanlanding van vangsten en bijvangsten

Van bestanden ten aanzien waarvan bij deze verordening vangstmogelijkheden worden vastgesteld, mag slechts vis aan boord worden gehouden of aangeland die is gevangen door vaartuigen van een lidstaat waarvan de quota nog niet zijn uitgeput.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

K. PEETERS


(1)   PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties van 10 december 1982 inzake het recht van de zee die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 16).

(3)  Verslag van het Advisory Committee on widely distributed and migratory stocks van ICES, boek 9, juni 2010.

(4)  JRC Scientific and Technical Reports, Review of scientific advice for 2011, deel 2, juli 2010.

(5)   PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6.

(6)   PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

(7)   PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70.

(8)   PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1.

(9)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(10)   PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33.


BIJLAGE

Tenzij anders bepaald, wordt onder visserijzone een ICES-zone verstaan.

DEEL 1

Definitie van soorten en groepen van soorten

1.

In de lijst in deel 2 van deze bijlage zijn de visbestanden vermeld in alfabetische volgorde van de Latijnse namen van de vissoorten. De diepzeehaaien staan echter bovenaan op de lijst. Voor de toepassing van deze verordening volgt hieronder een tabel met de gewone Nederlandse namen en de overeenkomstige Latijnse namen:

Gewone naam

Wetenschappelijke naam

Zwarte haarstaartvis

Aphanopus carbo

Beryx spp.

Beryx spp.

Grenadiervis

Coryphaenoides rupestris

Atlantische slijmkop

Hoplostethus atlanticus

Blauwe leng

Molva dypterygia

Zeebrasem

Pagellus bogaraveo

Gaffelkabeljauw

Phycis spp.

2.

In deze verordening worden onder „diepzeehaaien” de volgende soorten verstaan:

Gewone naam

Wetenschappelijke naam

Apristurus spp.

Apristurus spp.

Franjehaai

Chlamydoselachus anguineus

Ruwe doornhaai

Centrophorus granulosus

Schubzwelghaai

Centrophorus squamosus

Portugese ijshaai

Centroscymnus coelolepis

Langsnuitijshaai

Centroscymnus crepidater

Zwarte lantaarnhaai

Centroscyllium fabricii

Spitssnuitsnavelhaai

Deania calcea

Zwarte haai

Dalatias licha

Grote lantaarnhaai

Etmopterus princeps

Zwarte doornhaai

Etmopterus spinax

Spaanse hondshaai

Galeus melastomus

Muiskathaai

Galeus murinus

Stompsnuitzeskieuwshaai

Hexanchus griseus

Zeilvinruwhaai

Oxynotus paradoxus

Mestandijshaai

Scymnodon ringens

Groenlandse haai

Somniosus microcephalus

DEEL 2

Jaarlijkse vangstmogelijkheden per soort en per gebied (in ton levend gewicht) voor EU-vaartuigen in gebieden met TAC’s

Soort

:

Diepzeehaaien

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van V, VI, VII, VIII en IX (DWS/56789-)

Jaar

2011 (1)

2012

 

Duitsland

0

0

 

Estland

0

0

 

Ierland

0

0

 

Spanje

0

0

 

Frankrijk

0

0

 

Litouwen

0

0

 

Polen

0

0

 

Portugal

0

0

 

Verenigd Koninkrijk

0

0

 

EU

0

0

 

TAC

0

0

 


Soort

:

Diepzeehaaien

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van X (DWS/10-)

Jaar

2011 (2)

2012

 

Portugal

0

0

 

EU

0

0

 

TAC

0

0

 


Soort

:

Diepzeehaaien en Deania hystricosa en Deania profundorum

Gebied

:

Internationale wateren van XII (DWS/12-)

Jaar

2011 (3)

2012

 

Ierland

0

0

 

Spanje

0

0

 

Frankrijk

0

0

 

Verenigd Koninkrijk

0

0

 

EU

0

0

 

TAC

0

0

 


Soort

:

Zwarte haarstaartvis

Aphanopus carbo

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van I, II, III en IV (BSF/1234-)

Jaar

2011

2012

 

Duitsland

4

3

 

Frankrijk

4

3

 

Verenigd Koninkrijk

4

3

 

EU

12

9

 

TAC

12

9

 


Soort

:

Zwarte haarstaartvis

Aphanopus carbo

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van V, VI, VII en XII (BSF/56712-)

Jaar

2011

2012

 

Duitsland

27

25

 

Estland

13

12

 

Ierland

67

62

 

Spanje

134

124

 

Frankrijk

1 884

1 743

 

Letland

88

81

 

Litouwen

1

1

 

Polen

1

1

 

Verenigd Koninkrijk

134

124

 

Overige (4)

6

6

 

EU

2 356

2 179

 

TAC

2 356

2 179

 


Soort

:

Zwarte haarstaartvis

Aphanopus carbo

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van VIII, IX en X (BSF/8910-)

Jaar

2011

2012

 

Spanje

11

11

 

Frankrijk

26

26

 

Portugal

3 311

3 311

 

EU

3 348

3 348

 

TAC

3 348

3 348

 


Soort

:

Zwarte haarstaartvis

Aphanopus carbo

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van CECAF 34.1.2. (BSF/C3412-)

Jaar

2011

2012

 

Portugal

4 071

3 867

 

EU

4 071

3 867

 

TAC

4 071

3 867

 


Soort

:

Beryx spp.

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV (ALF/3X14-)

Jaar

2011

2012

 

Ierland

10

10

 

Spanje

74

74

 

Frankrijk

20

20

 

Portugal

214

214

 

Verenigd Koninkrijk

10

10

 

EU

328

328

 

TAC

328

328

 


Soort

:

Grenadiervis

Coryphaenoides rupestris

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van I, II en IV (RNG/124-)

Jaar

2011

2012

 

Denemarken

2

1

 

Duitsland

2

1

 

Frankrijk

9

10

 

Verenigd Koninkrijk

2

1

 

EU

15

13

 

TAC

15

13

 


Soort

:

Grenadiervis

Coryphaenoides rupestris

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van III (RNG/03-) (5)

Jaar

2011

2012

 

Denemarken

804

804

 

Duitsland

5

5

 

Zweden

41

41

 

EU

850

850

 

TAC

850

850

 


Soort

:

Grenadiervis

Coryphaenoides rupestris

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van Vb, VI, VII (RNG/5B67)

Jaar

2011 (6)

2012 (6)

 

Duitsland

5

5

 

Estland

43

38

 

Ierland

190

165

 

Spanje

48

41

 

Frankrijk

2 409

2 096

 

Litouwen

55

48

 

Polen

28

25

 

Verenigd Koninkrijk

141

123

 

Overige (7)

5

5

 

EU

2 924

2 546

 

TAC

2 924

2 546

 


Soort

:

Grenadiervis

Coryphaenoides rupestris

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van VIII, IX, X, XII en XIV (RNG/8X-14-)

Jaar

2011 (8)

2012 (8)

 

Duitsland

30

26

 

Ierland

6

6

 

Spanje

3 286

2 857

 

Frankrijk

151

132

 

Letland

53

46

 

Litouwen

6

6

 

Polen

1 028

894

 

Verenigd Koninkrijk

13

12

 

EU

4 573

3 979

 

TAC

4 573

3 979

 


Soort

:

Atlantische slijmkop

Hoplostethus atlanticus

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van VI (ORY/06-)

Jaar

2011

2012

 

Ierland

0

0

 

Spanje

0

0

 

Frankrijk

0

0

 

Verenigd Koninkrijk

0

0

 

EU

0

0

 

TAC

0

0

 


Soort

:

Atlantische slijmkop

Hoplostethus atlanticus

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van VII (ORY/07-)

Jaar

2011

2012

 

Ierland

0

0

 

Spanje

0

0

 

Frankrijk

0

0

 

Verenigd Koninkrijk

0

0

 

Overige

0

0

 

EU

0

0

 

TAC

0

0

 


Soort

:

Atlantische slijmkop

Hoplostethus atlanticus

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van I, II, III, IV, V, VIII, IX, X, XII en XIV (ORY/1CX14C)

Jaar

2011

2012

 

Ierland

0

0

 

Spanje

0

0

 

Frankrijk

0

0

 

Portugal

0

0

 

Verenigd Koninkrijk

0

0

 

EU

0

0

 

TAC

0

0

 


Soort

:

Blauwe leng

Molva dypterygia

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van II en IV (BLI/24-)

Jaar

2011

2012

 

Denemarken

4

4

 

Duitsland

4

4

 

Ierland

4

4

 

Frankrijk

25

25

 

Verenigd Koninkrijk

15

15

 

Overige (9)

4

4

 

EU

56

56

 

TAC

56

56

 


Soort

:

Blauwe leng

Molva dypterygia

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van III (BLI/03-)

Jaar

2011

2012

 

Denemarken

4

3

 

Duitsland

2

2

 

Zweden

4

3

 

EU

10

8

 

TAC

10

8

 


Soort

:

Zeebrasem

Pagellus bogaraveo

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van VI, VII en VIII (SBR/678-)

Jaar

2011 (10)

2012 (10)

 

Ierland

6

6

 

Spanje

172

172

 

Frankrijk

9

9

 

Verenigd Koninkrijk

22

22

 

Overige (11)

6

6

 

EU

215

215

 

TAC

215

215

 


Soort

:

Zeebrasem

Pagellus bogaraveo

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van IX (SBR/09-)

Jaar

2011 (12)  (13)

2012 (12)  (13)

 

Spanje

614

614

 

Portugal

166

166

 

EU

780

780

 

TAC

780

780

 


Soort

:

Zeebrasem

Pagelluse bogaraveo

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van X (SBR/10-)

Jaar

2011

2012

 

Spanje

10

10

 

Portugal

1 116

1 116

 

Verenigd Koninkrijk

10

10

 

EU

1 136

1 136

 

TAC

1 136

1 136

 


Soort

:

Gaffelkabeljauw

Phycis spp.

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van I, II, III en IV (GFB/1234-)

Jaar

2011

2012

 

Duitsland

9

9

 

Frankrijk

9

9

 

Verenigd Koninkrijk

13

13

 

EU

31

31

 

TAC

31

31

 


Soort

:

Gaffelkabeljauw

Phycis spp.

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van V, VI en VII (GFB/567-)

Jaar

2011 (14)

2012 (14)

 

Duitsland

10

10

 

Ierland

260

260

 

Spanje

588

588

 

Frankrijk

356

356

 

Verenigd Koninkrijk

814

814

 

EU

2 028

2 028

 

TAC

2 028

2 028

 


Soort

:

Gaffelkabeljauw

Phycis spp.

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van VIII en IX (GFB/89-)

Jaar

2011 (15)

2012 (15)

 

Spanje

242

242

 

Frankrijk

15

15

 

Portugal

10

10

 

EU

267

267

 

TAC

267

267

 


Soort

:

Gaffelkabeljauw

Phycis spp.

Gebied

:

Uniale wateren en internationale wateren van X en XII (GFB/1012-)

Jaar

2011

2012

 

Frankrijk

9

9

 

Portugal

36

36

 

Verenigd Koninkrijk

9

9

 

EU

54

54

 

TAC

54

54

 


(1)  Bijvangsten tot 3 % van de quota voor 2009 zijn toegestaan.

Ter informatie: quota voor 2009

Duitsland

20

Estland

1

Ierland

55

Spanje

93

Frankrijk

339

Litouwen

1

Polen

1

Portugal

127

Verenigd Koninkrijk

187

(2)  Bijvangsten tot 3 % van de quota voor 2009 zijn toegestaan.

Ter informatie: quota voor 2009

Portugal

10

(3)  Bijvangsten tot 3 % van de quota voor 2009 zijn toegestaan.

Ter informatie: quota voor 2009

Ireland

1

Spanje

17

Frankrij

6

Verenigd Koninkrijk

1

(4)  Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

(5)  In afwachting van overleg tussen de Europese Unie en Noorwegen mag niet gericht op grenadiervis worden gevist in ICES-zone IIIa.

(6)  Ten hoogste 8 % van elk quotum mag worden gevist in de uniale wateren en internationale wateren in de gebieden VIII, IX, X, XII en XIV.

(7)  Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

(8)  Ten hoogste 8 % van elk quotum mag worden gevist in de uniale wateren en internationale wateren in de gebieden Vb, VI en VII.

(9)  Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

(10)  Er wordt een minimummaat bij aanlanding van 35 cm (totale lengte) in acht genomen. Ten belope van 15 % van de aangelande vis wordt echter een minimummaat bij aanlanding van 30 cm (totale lengte) toegestaan.

(11)  Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

(12)  Er wordt een minimummaat bij aanlanding van 35 cm (totale lengte) in acht genomen. Ten belope van 15 % van de aangelande vis wordt echter een minimummaat bij aanlanding van 30 cm (totale lengte) toegestaan.

(13)  Ten hoogste 8 % van elk quotum mag worden gevist in de uniale wateren en internationale wateren in de gebieden VI, VII en VIII.

(14)  Ten hoogste 8 % van elk quotum mag worden gevist in de uniale wateren en internationale wateren in de gebieden VIII en IX.

(15)  Ten hoogste 8 % van elk quotum mag worden gevist in de uniale wateren en internationale wateren in de gebieden V, VI en VII.


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/13


VERORDENING (EU) Nr. 1226/2010 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (1), en met name artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 worden de bevoegde autoriteiten vermeld die met bepaalde taken betreffende de tenuitvoerlegging van die verordening zijn belast.

(2)

Naar aanleiding van een verzoek van Estland dient de informatie betreffende de Estse bevoegde autoriteit te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 wordt als volgt gewijzigd:

De informatie betreffende Estland komt als volgt te luiden:

„ESTLAND

Eesti Välisministeerium

Rahvusvaheliste organisatsioonide ja julgeolekupoliitika osakond

Relvastus- ja strateegilise kauba kontrolli büroo

Islandi väljak 1

15049 Tallinn

Eesti

Tel. +372 6377200

Fax +372 6377288

E-mail: stratkom@mfa.ee”


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/15


VERORDENING (EU) Nr. 1227/2010 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1055/2008 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad, wat de kwaliteitscriteria en de kwaliteitsrapporten voor betalingsbalansstatistieken betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 betreffende de communautaire statistiek inzake de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 184/2005 stelt een gemeenschappelijk kader vast voor de systematische productie van communautaire statistieken over de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen.

(2)

Verordening (EG) nr. 1055/2008 van de Commissie (2) stelt de gemeenschappelijke kwaliteitscriteria en de frequentie van de kwaliteitsrapporten voor betalingsbalansstatistieken vast.

(3)

De gemeenschappelijke kwaliteitscriteria en de frequentie van de kwaliteitsrapporten voor betalingsbalansstatistieken moeten worden aangepast aan de kwaliteitscriteria die zijn neergelegd in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) betreffende de Europese statistiek.

(4)

Verordening (EG) nr. 1055/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Betalingsbalanscomité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1055/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 komt als volgt te luiden:

„De lidstaten dienen hun kwaliteitsrapport elk jaar uiterlijk op 31 mei in.”.

2)

De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 35 van 8.2.2005, blz. 23.

(2)   PB L 283 van 28.10.2008, blz. 3.

(3)   PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.


BIJLAGE

1.   Inleiding

Het kwaliteitsrapport bevat zowel kwantitatieve als kwalitatieve kwaliteitsindicatoren. De Commissie (Eurostat) verstrekt voor elke lidstaat de op basis van de ingediende gegevens berekende resultaten van de kwantitatieve indicatoren. De lidstaten interpreteren en becommentariëren deze resultaten in het licht van hun verzamelmethoden.

2.   Tijdschema

Elk jaar aan het einde van het eerste kwartaal verstrekt de Commissie (Eurostat) de lidstaten ontwerpdocumenten voor de kwaliteitsrapporten, die zijn gebaseerd op de in het jaar ervoor ingezonden gegevens en die al gedeeltelijk zijn ingevuld met de meeste kwantitatieve indicatoren en met andere informatie waarover de Commissie (Eurostat) beschikt.

Elk jaar dienen de lidstaten binnen twee maanden na ontvangst van het reeds gedeeltelijk ingevulde kwaliteitsrapport en uiterlijk op 31 mei het ingevulde kwaliteitsrapport bij de Commissie (Eurostat) in.

3.   Kwaliteitscriteria

Het kwaliteitsrapport bevat kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren voor alle in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 omschreven kwaliteitscriteria.


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/17


VERORDENING (EU) Nr. 1228/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is de gecombineerde nomenclatuur (GN) vastgesteld om te voldoen aan de eisen van het gemeenschappelijk douanetarief, de statistieken van de buitenlandse handel van de Unie en ander Uniebeleid op het gebied van de in- en uitvoer van goederen.

(2)

Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (2) is van toepassing op gevallen waarin het niet gerechtvaardigd is belasting te heffen.

(3)

In bepaalde omstandigheden lijkt het passend, gelet op het bijzondere karakter van een aantal van de in Verordening (EG) nr. 1186/2009 genoemde gevallen waarin goederen worden overgebracht, de administratieve lasten te verlagen wanneer aangifte van een dergelijke overbrenging wordt gedaan, door daarvoor een specifieke GN-code vast te stellen. Dit is met name het geval wanneer, met het oog op de opstelling van de douaneaangifte, de indeling naar soort over te brengen goederen tot onevenredige werklast en kosten zou leiden.

(4)

Krachtens Verordening (EU) nr. 113/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de dekking, de definitie van de gegevens, de opstelling van handelsstatistieken naar bedrijfskenmerken en factuurvaluta, en de specifieke goederen of bewegingen betreft (3), alsook Verordening (EG) nr. 1982/2004 van de Commissie van 18 november 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1901/2000 en (EEG) nr. 3590/92 (4) mogen de lidstaten een vereenvoudigd systeem gebruiken voor de codering van bepaalde goederen in de statistieken van de buitenlandse handel en van de handel binnen de EU.

(5)

Krachtens deze verordeningen kunnen in bijzondere omstandigheden specifieke goederencodes worden gebruikt. Met het oog op transparantie alsook ter informatie moeten deze codes in de GN worden opgenomen.

(6)

Om deze redenen is het passend hoofdstuk 99 in de GN in te voegen.

(7)

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte bepalingen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)   PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)   PB L 324 van 10.12.2009, blz. 23.

(3)   PB L 37 van 10.2.2010, blz. 1.

(4)   PB L 343 van 19.11.2004, blz. 3.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de inhoudsopgave wordt in het tweede deel, afdeling XXI, hoofdstuk 99, de vermelding „(Gereserveerd voor gebruik in bijzondere gevallen door de bevoegde autoriteiten)” vervangen door: „Bijzondere codes van de gecombineerde nomenclatuur”.

2)

In het tweede deel, afdeling XXI, wordt tussen het einde van hoofdstuk 98 en het derde deel het volgende „hoofdstuk 99” ingevoegd:

HOOFDSTUK 99

BIJZONDERE CODES VAN DE GECOMBINEERDE NOMENCLATUUR

Onderdeel I

Codes van de gecombineerde nomenclatuur voor bepaalde specifieke overbrengingen van goederen

(in- of uitvoer)

Aanvullende aantekeningen (GN):

1.

De bepalingen van dit onderdeel zijn uitsluitend van toepassing op overbrengingen van in dit onderdeel genoemde goederen.

Deze goederen worden aangegeven onder de toepasselijke onderverdeling indien is voldaan aan de voorwaarden en vereisten van die onderverdeling alsook aan alle toepasselijke voorschriften. De omschrijving van de goederen moet voldoende nauwkeurig zijn om de goederen te kunnen identificeren.

De lidstaten kunnen de bepalingen van dit onderdeel evenwel buiten toepassing laten voor zover sprake is van rechten bij invoer of andere heffingen.

2.

De bepalingen van dit onderdeel zijn niet van toepassing op het goederenverkeer tussen de lidstaten.

3.

Ingevoerde en uitgevoerde goederen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1186/2009 waarvoor geen vrijstelling van rechten bij invoer of uitvoer werd verleend, zijn uitgesloten van dit onderdeel.

Overbrengingen van goederen ten aanzien waarvan een verbod of beperking geldt, zijn eveneens van dit onderdeel uitgesloten.

GN-code

Omschrijving

Opmerking

1

2

3

 

Bepaalde goederen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1186/2009 (invoer en uitvoer):

 

9905 00 00

persoonlijke goederen van natuurlijke personen die hun normale verblijfplaats overbrengen

 (1)

9919 00 00

de volgende goederen, andere dan die welke hierboven zijn vermeld:

 

huwelijksuitzetten en inboedel die toebehoren aan een persoon die zijn normale verblijfplaats overbrengt ter gelegenheid van zijn huwelijk; persoonlijke goederen, verkregen in het kader van een erfopvolging

 (1)

uitzetten, studiebenodigdheden en andere roerende goederen van scholieren en studenten

 (1)

lijkkisten die het stoffelijk overschot en lijkurnen die de as van overledenen bevatten alsmede grafornamenten

 (1)

goederen voor instellingen met een liefdadig of filantropisch karakter en goederen ten bate van slachtoffers van rampen

 (1)

Onderdeel II

Statistische codes voor bepaalde specifieke overbrengingen van goederen

Aanvullende aantekeningen (GN):

1.

Krachtens Verordening (EU) nr. 113/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de dekking, de definitie van de gegevens, de opstelling van handelsstatistieken naar bedrijfskenmerken en factuurvaluta, en de specifieke goederen of bewegingen betreft (2), en Verordening (EG) nr. 1982/2004 van de Commissie van 18 november 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1901/2000 en (EEG) nr. 3590/92 (3) mogen de lidstaten een vereenvoudigd systeem gebruiken voor de codering van een aantal goederen in de statistieken van de buitenlandse handel en van de handel binnen de EU.

2.

De in dit onderdeel vastgestelde codes zijn onderworpen aan de in Verordening (EU) nr. 113/2010 en Verordening (EG) nr. 1982/2004 vastgestelde voorwaarden.

Code

Omschrijving

1

2

9930

Aan schepen en luchtvaartuigen geleverde goederen:

9930 24 00

goederen van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de GN

9930 27 00

goederen van hoofdstuk 27 van de GN

9930 99 00

elders ingedeelde goederen

9931

Goederen die zijn geleverd voor de op de installatie op volle zee werkzame personen of voor de werking van de motoren, machines en andere toestellen op deze installaties:

9931 24 00

goederen van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de GN

9931 27 00

goederen van hoofdstuk 27 van de GN

9931 99 00

elders ingedeelde goederen

9950 00 00

Code die uitsluitend in het goederenverkeer tussen lidstaten wordt gebruikt voor afzonderlijke transacties met een waarde van minder dan 200 EUR en voor de aangifte van restgoederen in sommige gevallen


(1)  Bij invoer worden de indeling onder deze onderverdeling en de vrijstelling van de rechten bij invoer afhankelijk gesteld van de in Verordening (EG) nr. 1186/2009 vastgestelde voorwaarden.

(2)   PB L 37 van 10.2.2010, blz. 1.

(3)   PB L 343 van 19.11.2004, blz. 3.


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/20


VERORDENING (EU) Nr. 1229/2010 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

71,2

EG

88,4

MA

47,9

TR

114,5

ZZ

80,5

0707 00 05

EG

140,2

JO

158,2

TR

78,6

ZZ

125,7

0709 90 70

MA

79,0

TR

95,8

ZZ

87,4

0805 10 20

AR

43,0

BR

41,5

MA

65,0

PE

58,9

TR

55,8

UY

48,7

ZA

44,7

ZZ

51,1

0805 20 10

MA

68,3

ZZ

68,3

0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90

HR

61,3

IL

71,6

TR

70,0

ZZ

67,6

0805 50 10

AR

49,2

TR

51,4

UY

49,2

ZZ

49,9

0808 10 80

AR

74,9

CA

110,7

CL

84,2

CN

83,7

MK

29,3

NZ

74,9

US

110,7

ZA

124,1

ZZ

86,6

0808 20 50

CN

76,6

US

86,2

ZZ

81,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/22


VERORDENING (EU) Nr. 1230/2010 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1184/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)   PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)   PB L 330 van 15.12.2010, blz. 7.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 21 december 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10  (1)

64,20

0,00

1701 11 90  (1)

64,20

0,00

1701 12 10  (1)

64,20

0,00

1701 12 90  (1)

64,20

0,00

1701 91 00  (2)

59,68

0,00

1701 99 10  (2)

59,68

0,00

1701 99 90  (2)

59,68

0,00

1702 90 95  (3)

0,60

0,17


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/24


BESLUIT VAN DE RAAD

van 10 december 2010

betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen

(2010/787/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 107, lid 3, onder e),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (2) verstrijkt op 31 december 2010.

(2)

De bescheiden bijdrage van gesubsidieerde kolen in de totale energiemix rechtvaardigt niet langer dat dit soort subsidies in stand wordt gehouden om de energievoorziening in de Unie te verzekeren.

(3)

Het beleid van de Unie ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen en van een duurzame en veilige koolstofarme economie rechtvaardigt niet dat niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen voor onbepaalde tijd worden gesteund. De steuncategorieën die door Verordening (EG) nr. 1407/2002 waren toegestaan, dienen daarom niet voor onbepaalde tijd te worden gecontinueerd.

(4)

Niettemin zullen, bij gebreke van sectorspecifieke staatssteunregels, alleen de algemene staatssteunregels op kolen van toepassing zijn. In dat verband bestaat de mogelijkheid dat niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen, die momenteel nog steun genieten op grond van Verordening (EG) nr. 1407/2002, niet langer voor steun in aanmerking komen en gedwongen worden te sluiten.

(5)

Onverminderd de algemene staatssteunregels dienen de lidstaten maatregelen te kunnen nemen om de sociale en regionale consequenties van de sluiting van die mijnen te verzachten, namelijk de gecontroleerde afbouw van de activiteiten in het kader van een plan voor een onherroepelijke sluiting en/of de financiering van buitengewone kosten, met name lasten uit het verleden.

(6)

Dit besluit markeert voor de kolenindustrie de overgang van de toepassing van sectorspecifieke regels naar de toepassing van de algemene staatssteunregels die voor alle bedrijfstakken gelden.

(7)

Om de concurrentieverstoring veroorzaakt door staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen op de interne markt tot een minimum te beperken, dient deze steun degressief te zijn en strikt beperkt te blijven tot productie-eenheden waarvan de sluiting onherroepelijk gepland staat.

(8)

Om de effecten van de productie van steenkool door steenkoolproductie-eenheden waaraan sluitingssteun is toegekend op het milieu te mitigeren, dienen de lidstaten een plan met passende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie of koolstofafvang en -opslag, vast te stellen.

(9)

Ondernemingen moeten in aanmerking kunnen komen voor steun ter dekking van kosten die, volgens een normale boekhoudpraktijk, geen directe invloed hebben op de productiekosten. Dit soort steun is bedoeld om de buitengewone kosten te dekken die ontstaan bij de sluiting van hun steenkoolproductie-eenheden. Om te voorkomen dat deze steun ten onrechte ten goede komt aan ondernemingen die alleen een deel van hun productielocaties sluiten, dienen de betrokken ondernemingen voor elk van hun productie-eenheden een afzonderlijke boekhouding te voeren.

(10)

Bij de uitvoering van haar taken krachtens dit besluit dient de Commissie ervoor te zorgen dat normale mededingingsvoorwaarden tot stand komen, en dat deze worden gehandhaafd en in acht worden genomen. Wat meer bepaald de elektriciteitsmarkt betreft, mag steun aan de steenkoolindustrie de elektriciteitsproducenten niet beïnvloeden in hun keuze van primaire energiebronnen. Bijgevolg dienen de steenkoolprijzen en -volumes door de contracterende partijen in onderling overleg vrij te worden overeengekomen, in het licht van de voorwaarden op de wereldmarkt.

(11)

De toepassing van dit besluit sluit niet uit dat steun aan de steenkoolindustrie op andere gronden met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard. In dit verband blijven andere specifieke regels, in het bijzonder de regels inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, voor milieubescherming en voor opleidingsactiviteiten, van toepassing binnen de grenzen van de maximale steunniveaus, tenzij in die regels anders is bepaald.

(12)

De Commissie dient de op grond van dit besluit aangemelde maatregelen te beoordelen en daarover besluiten te nemen in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (3).

(13)

Teneinde discontinuïteit tussen de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1407/2002 en de maatregelen waarin dit besluit voorziet, te voorkomen, dient dit besluit met ingang van 1 januari 2011 te worden toegepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „steenkool” of „kolen”: hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige A- en B-kolen, in de zin van het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) (4);

b)   „sluiting”: de definitieve stopzetting van de productie en verkoop van kolen;

c)   „sluitingsplan”: een door een lidstaat opgesteld plan dat voorziet in maatregelen die tot de definitieve sluiting van steenkoolproductie-eenheden leiden;

d)   „steenkoolproductie-eenheid”: ondergrondse of bovengrondse kolenmijnen en daarmee verband houdende infrastructuur waarmee, onafhankelijk van andere delen van de onderneming, ruwe steenkool kan worden geproduceerd;

e)   „kolenjaar”: kalenderjaar of een andere periode van 12 maanden die voor contracten in de kolenindustrie als referentie wordt gebruikt;

f)   „productiekosten”: de totale kosten die verband houden met de bestaande productie, daaronder begrepen delvingsactiviteiten, activiteiten in verband met de voorbehandeling van de steenkool, met name het wassen, calibreren en sorteren, en het vervoer naar de plaats van gebruik, de normale afschrijving en de lasten van de marktconforme rente over geleend kapitaal;

g)   „verliezen bij de lopende productie”: het positieve verschil tussen de productiekosten van steenkool en de via vrij overleg tussen de contracterende partijen, in het licht van de op de wereldmarkt heersende voorwaarden, overeengekomen verkoopprijs op de plaats van gebruik.

HOOFDSTUK 2

VERENIGBAARHEID VAN STEUN

Artikel 2

Beginsel

1.   In het kader van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige mijnen kan steun aan de steenkoolindustrie als verenigbaar met het goede functioneren van de interne markt worden aangemerkt indien deze aan de bepalingen van dit besluit voldoet.

2.   De steun dekt uitsluitend de kosten met betrekking tot steenkool voor de opwekking van elektriciteit, de warmtekrachtkoppeling, de productie van cokes en de bevoorrading van hoogovens in de ijzer- en staalindustrie wanneer het gebruik daarvan binnen de Unie plaatsvindt.

Artikel 3

Sluitingssteun

1.   Steun aan een onderneming die specifiek is bedoeld om de verliezen bij de lopende productie van steenkoolproductie-eenheden te dekken, kan slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt indien deze aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de exploitatie van de betrokken productie-eenheden valt onder een sluitingsplan dat niet verder reikt dan 31 december 2018;

b)

de betrokken steenkoolproductie-eenheden worden in het sluitingsplan definitief gesloten;

c)

de aangemelde steun ligt niet hoger dan het verschil tussen de te verwachten productiekosten en de te verwachten inkomsten voor een kolenjaar. De daadwerkelijk betaalde steun wordt jaarlijks geregulariseerd op basis van de reële kosten en de reële inkomsten, uiterlijk vóór het eind van het kolenjaar dat volgt op het jaar waarvoor de steun is toegekend;

d)

het steunbedrag per ton steenkoolequivalent mag er niet toe leiden dat de prijzen van kolen uit de Unie op de plaats van gebruik lager uitkomen dan de prijzen van kolen van gelijksoortige kwaliteit uit derde landen;

e)

de betrokken steenkoolproductie-eenheden waren op 31 december 2009 in bedrijf;

f)

het totaalbedrag van de door een lidstaat aan een bepaalde onderneming verleende sluitingssteun moet een dalende trend vertonen: tegen eind 2013 moet de vermindering minstens 25 % van de in 2011 toegekende steun bedragen, tegen eind 2015 minstens 40 %, tegen eind 2016 minstens 60 % en tegen eind 2017 minstens 75 %;

g)

het totaalbedrag van door een lidstaat aan de steenkoolindustrie verleende sluitingssteun mag voor de jaren nà 2010 niet hoger liggen dan het steunbedrag dat voor 2010 door die lidstaat is verleend en door de Commissie is goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1407/2002.

h)

De lidstaten moeten een plan vaststellen met maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie of koolstofafvang en -opslag, om de negatieve milieu-effecten van de productie van steenkool door productie-eenheden waaraan overeenkomstig dit artikel steun is toegekend, te mitigeren.

2.   De opneming van maatregelen die staatsteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag uitmaken in een plan als bedoeld in lid 1, onder h), doet niets af aan de aanmeldings- en de „standstill”-plicht van de lidstaten waarin artikel 108, lid 3, van het Verdrag ten aanzien van dergelijke maatregelen voorziet, noch aan de eis dat dergelijke maatregelen met de interne markt verenigbaar moeten zijn.

3.   Indien de steenkoolproductie-eenheden waaraan overeenkomstig lid 1 steun wordt verleend, niet zijn gesloten op het tijdstip bepaald in het sluitingsplan, zoals dat door de Commissie is goedgekeurd, vordert de betrokken lidstaat alle steun terug met betrekking tot de volledige periode van het sluitingsplan.

Artikel 4

Steun ter dekking van buitengewone kosten

1.   Staatssteun aan ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteit verband houdt of hield met de kolenproductie, om hen in staat te stellen de kosten te dekken die voortkomen of zijn voortgekomen uit de sluiting van steenkoolproductie-eenheden en die geen verband houden met de huidige productie, kan als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt mits het uitgekeerde bedrag die kosten niet overschrijdt. Deze steun kan worden gebruikt ter dekking van:

a)

de kosten en voorzieningen voor kosten die alleen ontstaan bij ondernemingen die steenkoolproductie-eenheden sluiten of hebben gesloten, daaronder begrepen ondernemingen die sluitingssteun ontvangen;

b)

de kosten die bij meerdere ondernemingen ontstaan.

2.   De categorieën kosten die onder lid 1 vallen, worden in de bijlage gedefinieerd. Lid 1 geldt niet voor kosten veroorzaakt door de niet-nakoming van milieuregels.

Artikel 5

Cumulering

1.   Het op grond van dit besluit toegestane maximumsteunbedrag geldt ongeacht of de steun volledig door de lidstaten wordt gefinancierd of gedeeltelijk door de Unie wordt gefinancierd.

2.   Op grond van dit besluit toegestane steun mag niet worden gecumuleerd met andere vormen van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, noch met enige andere vorm van uniale financiering ten behoeve van dezelfde in aanmerking komende kosten, indien een dergelijke cumulering resulteert in een steunbedrag dat hoger ligt dan hetgeen uit hoofde van dit besluit is toegestaan.

Artikel 6

Boekhoudkundige scheiding

Alle steun die een onderneming ontvangt, wordt in de resultatenrekening opgevoerd als een van de omzet gescheiden inkomstenpost. Ondernemingen die op grond van dit besluit steun ontvangen en die na sommige of alle steenkoolproductie-eenheden te hebben gesloten, handels- of bedrijfsactiviteiten blijven verrichten, voeren een nauwkeurige en gescheiden boekhouding voor elk van hun steenkoolproductie-eenheden en voor hun overige economische activiteiten die geen verband houden met kolenwinning. De uit hoofde van dit besluit verleende steun wordt dusdanig beheerd dat deze niet kan worden overgedragen aan andere steenkoolproductie-eenheden die niet in het sluitingsplan zijn opgenomen of aan andere economische activiteiten van dezelfde onderneming.

HOOFDSTUK 3

PROCEDURES

Artikel 7

Door de lidstaten te verschaffen informatie

1.   Naast Verordening (EG) nr. 659/1999 gelden voor de in dit besluit bedoelde steunmaatregelen de bijzondere regels van de leden 2 tot en met 6.

2.   Lidstaten die voornemens zijn sluitingssteun als bedoeld in artikel 3 te verlenen, geven de Commissie kennis van een sluitingsplan voor de betrokken steenkoolproductie-eenheden. Dit plan bevat ten minste de volgende elementen:

a)

identificatie van de steenkoolproductie-eenheden;

b)

de reële of geraamde productiekosten voor elke steenkoolproductie-eenheid per kolenjaar;

c)

de geraamde steenkoolproductie per kolenjaar van de steenkoolproductie-eenheden die onder een sluitingsplan vallen;

d)

het geraamde bedrag aan sluitingssteun per kolenjaar.

3.   De lidstaten geven de Commissie kennis van wijzigingen van het sluitingsplan.

4.   De lidstaten geven kennis van alle steun die zij voornemens zijn op grond van dit besluit gedurende een kolenjaar aan de steenkoolindustrie te verlenen. Zij verstrekken de Commissie alle nadere gegevens met betrekking tot de berekening van de te verwachten productiekosten en geven het verband ervan met de overeenkomstig lid 2 aan de Commissie meegedeelde sluitingsplannen aan.

5.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk zes maanden na de afsluiting van een kolenjaar in kennis van het bedrag en de berekeningswijze van de tijdens dat jaar daadwerkelijk uitgekeerde steun. Indien de oorspronkelijk in een bepaald kolenjaar betaalde bedragen worden gecorrigeerd, delen de lidstaten dat vóór de afsluiting van het volgende kolenjaar aan de Commissie mee.

6.   Wanneer de lidstaten kennis geven van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde steun en wanneer zij de Commissie in kennis stellen van de daadwerkelijk betaalde steun, verschaffen zij alle gegevens die de Commissie nodig heeft om te kunnen nagaan of de bepalingen van dit besluit in acht zijn genomen.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Uitvoeringsmaatregelen

De Commissie neemt alle voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen. Zij kan, binnen de in dit besluit vastgelegde grenzen, een gemeenschappelijk kader vaststellen voor de mededeling van de in artikel 7 bedoelde gegevens.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.

Het verstrijkt op 31 december 2027.

Gedaan Brussel, 10 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

V. VAN QUICKENBORNE


(1)  Advies van 23 november 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)   PB L 205 van 2.8.2002, blz. 1.

(3)   PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(4)  International system for the codification of medium-grade and high-grade coal (1998), International classification of coal in seam (1998) and International system of codification for low-grade coal (1999).


BIJLAGE

DEFINITIE VAN DE IN ARTIKEL 4 BEDOELDE KOSTEN

1.   Kosten en voorzieningen voor kosten die alleen ontstaan bij ondernemingen die steenkoolproductie-eenheden hebben gesloten of sluiten

Uitsluitend de volgende kostencategorieën en alleen indien deze resulteren uit de sluiting van steenkoolproductie-eenheden:

a)

de kosten van sociale uitkeringen die ontstaan door de pensionering van werknemers vooraleer deze de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt;

b)

andere buitengewone uitgaven voor werknemers die hun baan hebben verloren of verliezen;

c)

de uitkering van pensioenen en bovenwettelijke uitkeringen aan werknemers die hun baan hebben verloren of verliezen, en aan werknemers die daarop vóór de sluiting recht hadden;

d)

uitgaven van ondernemingen voor de omscholing van hun werknemers met het oog op het gemakkelijker vinden van een nieuwe baan buiten de steenkoolindustrie, met name opleidingskosten;

e)

de levering van gratis kolen aan werknemers die hun baan hebben verloren of verliezen, en aan werknemers die daarop vóór de herstructurering recht hadden, of de uitkering van de financiële tegenwaarde daarvan;

f)

nog resterende kosten voortvloeiend uit voorschriften op administratief, juridisch of fiscaal gebied die specifiek zijn voor de steenkoolindustrie;

g)

kosten in verband met bijkomende veiligheidsmaatregelen ondergronds in verband met de sluiting van steenkoolproductie-eenheden;

h)

mijnschade, voor zover die is toe te schrijven aan steenkoolproductie-eenheden die zijn gesloten of worden gesloten;

i)

alle behoorlijk gemotiveerde kosten met betrekking tot de rehabilitatie van terreinen van oude steenkoolmijnen, onder meer:

resterende kosten veroorzaakt door bijdragen verschuldigd aan met de watervoorziening en de afvoer van afvalwater belaste instanties;

andere nog resterende kosten in verband met watervoorziening en afvoer van afvalwater;

j)

resterende kosten in verband met de ziekteverzekeringsregeling voor gewezen mijnwerkers;

k)

kosten met betrekking tot de annulering of de aanpassing van lopende contracten (ter waarde van maximaal 6 maanden productie);

l)

de uitzonderlijke intrinsieke waardeverminderingen, voor zover die door de sluiting van steenkoolproductie-eenheden zijn veroorzaakt;

m)

kosten voor het opnieuw in cultuur brengen van de bodem.

De waardestijging van de terreinen wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten van de kostcategorieën g), h), i) en m).

2.   Kosten en voorzieningen voor kosten die bij meerdere ondernemingen ontstaan

Uitsluitend de volgende kostcategorieën:

a)

de verhoging van de bovenwettelijke bijdragen ter dekking van de socialezekerheidskosten, die voortvloeit uit de daling van het aantal bijdrageplichtigen als gevolg van de sluiting van steenkoolproductie-eenheden;

b)

door sluiting van steenkoolproductie-eenheden ontstane uitgaven voor watervoorziening en afvoer van afvalwater;

c)

de verhoging van de bijdragen verschuldigd aan met de watervoorziening en de afvoer van afvalwater belaste instanties, voor zover deze verhoging voortvloeit uit de daling in de bijdrageplichtige steenkoolproductie als gevolg van de sluiting van steenkoolproductie-eenheden.


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/30


BESLUIT 2010/788/GBVB VAN DE RAAD

van 20 december 2010

betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Na de aanneming op 31 maart 2008 van Resolutie 1807 (2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties („UNSCR 1807 (2008)”) heeft de Raad op 14 mei 2008 Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo (1) vastgesteld.

(2)

Het krachtens Resolutie 1533 (2004) van de Verenigde Naties („UNSCR 1533 (2004)”) ingestelde Sanctiecomité heeft op 1 december 2010 de lijst van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, gewijzigd.

(3)

De procedure tot wijziging van de bijlage bij dit besluit dient in te houden dat de op de lijst vermelde personen en entiteiten in kennis worden gesteld van de redenen voor plaatsing op de lijst, zodat zij opmerkingen kunnen indienen. Indien er opmerkingen worden ingediend of substantieel nieuw bewijsmateriaal wordt overgelegd, dient de Raad zijn besluit in het licht van die opmerkingen te toetsen en de betrokken personen of entiteiten daarvan op de hoogte te brengen.

(4)

Dit besluit eerbiedigt de fundamentele rechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en meer bepaald het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het recht op eigendom en het recht op de bescherming van persoonsgegevens. Dit besluit dient te worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen.

(5)

Voorts eerbiedigt dit besluit ten volle de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Handvest van de Verenigde Naties en het juridisch bindende karakter van de resoluties van de Veiligheidsraad.

(6)

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB moet worden ingetrokken en door dit besluit worden vervangen.

(7)

De uniale uitvoeringsmaatregelen zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 889/2005 van de Raad van 13 juni 2005 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Republiek Congo (2) en in Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad van 18 juli 2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (3),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De rechtstreekse of onrechtstreekse levering, verkoop of overdracht van wapens en alle soorten aanverwant materiaal, waaronder wapens en munitie, militaire voertuigen en militaire uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor aan alle niet-gouvernementele entiteiten en personen die actief zijn op het grondgebied van de Democratische Republiek Congo (DRC) door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of met gebruik van onder hun vlag varende schepen of tot hun nationale luchtvaartmaatschappij behorende vliegtuigen, ongeacht de vraag of de goederen oorspronkelijk van het grondgebied van de lidstaten vandaan komen, is verboden.

2.   Tevens is verboden:

a)

de verstrekking, verkoop, levering en overdracht van technische bijstand, de tussenhandel en andere aan militaire activiteiten gerelateerde diensten, en de levering, de fabricage, het onderhoud en het gebruik van wapens en aanverwant materieel van enigerlei aard, met inbegrip van wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting, en onderdelen daarvoor, direct of indirect, aan alle niet-gouvernementele entiteiten en personen die actief zijn op het grondgebied van de DRC;

b)

de verstrekking van financieringsmiddelen of financiële bijstand in verband met militaire activiteiten, met inbegrip van met name subsidies, leningen en exportkredietverzekering, voor elke verkoop, levering, overdracht en uitvoer van wapens en aanverwant materieel, en voor elke verstrekking, verkoop, levering en overdracht van daarmee verband houdende technische bijstand, tussenhandel en andere diensten, direct of indirect, aan alle niet-gouvernementele entiteiten en personen die actief zijn op het grondgebied van de DRC.

Artikel 2

1.   Artikel 1 is niet van toepassing op:

a)

het leveren, verkopen en overdragen van wapens en aanverwant materieel en het verlenen van technische bijstand, financiering, tussenhandel en andere diensten die verband houden met wapens en aanverwant materieel uitsluitend bestemd ter ondersteuning van of voor gebruik door de VN-missie in de DRC (MONUC);

b)

het leveren, verkopen of overdragen van beschermende kledingstukken, waaronder scherfwerende vesten en militaire helmen, die door VN-personeel, vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire organisaties en ontwikkelingswerkers en aanverwant personeel louter voor hun eigen bescherming tijdelijk naar de DRC worden uitgevoerd;

c)

het leveren, verkopen of overdragen van niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend voor humanitaire of beschermende doeleinden bestemd is, of de verstrekking van technische bijstand en opleiding in verband met dergelijke niet-dodelijke uitrusting.

2.   Het leveren, verkopen of overdragen van wapens en aanverwant materieel of het verstrekken van diensten of technische bijstand en opleiding als vermeld in lid 1, is onderworpen aan een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vooraf te verlenen vergunning.

3.   De lidstaten stellen het krachtens UNSCR 1533 (2004) ingestelde Sanctiecomité vooraf in kennis van elke zending van wapens en aanverwant materieel naar de DRC en van elke verlening van technische bijstand, financiering, tussenhandel en andere diensten in verband met militaire activiteiten in de DRC die afwijkt van de in lid 1, onder a) en b), genoemde. Die kennisgevingen omvatten alle relevante gegevens, waaronder, indien van toepassing, de eindgebruiker, de voorgenomen leveringsdatum en de route van de zending.

4.   De lidstaten nemen de onder lid 1 bedoelde leveringen per geval in overweging met volledige inachtneming van de criteria in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (4). De lidstaten eisen toereikende waarborgen tegen misbruik van de krachtens lid 2 verleende vergunningen en treffen zo nodig maatregelen voor het terughalen van de geleverde wapens en aanverwant materieel.

Artikel 3

De in artikel 4, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2, voorziene beperkende maatregelen worden opgelegd aan de volgende personen en, in voorkomend geval, entiteiten die door het Sanctiecomité zijn aangewezen:

personen of entiteiten die het wapenembargo en de aanverwante maatregelen als genoemd in artikel 1 schenden,

politieke en militaire leiders van buitenlandse gewapende groeperingen die in de DRC actief zijn en de ontwapening en de vrijwillige repatriëring of hervestiging van tot deze groepen behorende strijders belemmeren,

politieke en militaire leiders van Congolese milities die steun van buiten de DRC ontvangen en de deelneming van hun strijders aan het ontwapenings-, demobilisatie- en reïntegratieproces belemmeren,

politieke en militaire leiders die in de DRC actief zijn en in strijd met het vigerende internationale recht kinderen rekruteren of gebruiken in gewapende conflicten,

personen die in de DRC actief zijn en ernstige schendingen van het internationale recht begaan waarbij kinderen en vrouwen het doelwit zijn in gewapende conflicten, worden gedood en verminkt, en het slachtoffer zijn van seksueel geweld, ontvoering en gedwongen verplaatsing,

personen die de toegang tot of de verdeling van humanitaire hulp in het oostelijke gedeelte van de DRC belemmeren,

personen of entiteiten die illegale gewapende groeperingen in het oostelijke gedeelte van de DRC steunen door middel van illegale handel in natuurlijke hulpbronnen.

De betrokken personen en entiteiten worden in de bijlage vermeld.

Artikel 4

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de binnenkomst op of doorreis via hun grondgebied van de in artikel 3 bedoelde personen te beletten.

2.   Lid 1 verplicht lidstaten niet eigen onderdanen te beletten hun grondgebied binnen te komen.

3.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer het Sanctiecomité:

a)

vooraf en per geval bepaalt dat de binnenkomst of doorreis op humanitaire gronden, die ook een geloofsplicht kunnen inhouden, gewettigd is,

b)

concludeert dat een ontheffing zou bijdragen tot de doelstellingen van de betrokken resoluties van de Veiligheidsraad, te weten vrede en nationale verzoening in de DRC en stabiliteit in de regio,

c)

vooraf en per geval toestemming geeft voor de doorreis van personen die terugkeren naar het grondgebied van de staat waarvan zij onderdaan zijn of die deelnemen aan inspanningen om plegers van ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationale humanitaire recht voor de rechter te brengen.

4.   In de gevallen waarin een lidstaat krachtens lid 3 machtiging verleent tot binnenkomst in of doorreis via zijn grondgebied van door het Sanctiecomité aangewezen personen, geldt deze machtiging alleen voor het doel waarvoor zij is verleend en alleen voor de personen waarop zij betrekking heeft.

Artikel 5

1.   Alle tegoeden, andere financiële activa en economische middelen die rechtstreeks of onrechtstreeks in bezit zijn of onder zeggenschap staan van de in artikel 3 bedoelde personen of entiteiten, of die worden gehouden door entiteiten waarvan de eigendom of de zeggenschap rechtstreeks of onrechtstreeks berust bij die personen of entiteiten, dan wel bij personen of entiteiten die namens deze of op hun aanwijzing handelen, als genoemd in de bijlage, worden bevroren.

2.   Tegoeden, andere financiële activa of economische middelen worden rechtstreeks noch onrechtstreeks aan of ten behoeve van de in lid 1 bedoelde personen of entiteiten ter beschikking gesteld.

3.   Lidstaten mogen ontheffingen van de in de leden 1 en 2 genoemde maatregelen toestaan voor tegoeden of andere financiële activa en economische middelen die:

a)

noodzakelijk zijn ter dekking van basisuitgaven, zoals betalingen voor voedsel, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of geneeskundige behandelingen, belastingen, verzekeringspremies of openbare voorzieningen;

b)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria en vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten;

c)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten, overeenkomstig het nationaal recht, voor alleen het houden of beheren van bevroren tegoeden of andere financiële activa en economische middelen;

d)

noodzakelijk zijn ter dekking van uitzonderlijke uitgaven, na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Sanctiecomité en goedkeuring door dit comité;

e)

het voorwerp zijn van een justitieel, administratief of arbitrair retentierecht of uitspraak; in dat geval kunnen de tegoeden, andere financiële activa en economische middelen worden gebruikt om het retentierecht uit te oefenen of de uitspraak ten uitvoer te leggen mits het retentierecht of de uitspraak vóór de aanwijzing van de betrokken persoon of entiteit door het Sanctiecomité is ingegaan, respectievelijk is gedaan, en niet ten goede komt aan een in artikel 3 genoemde persoon of entiteit, een en ander na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Sanctiecomité.

4.   De in lid 3, onder a), b) en c), bedoelde ontheffingen kunnen worden verleend na kennisgeving aan het Sanctiecomité door de betrokken lidstaat van zijn voornemen om, waar van toepassing, toestemming te verlenen voor de toegang tot dergelijke tegoeden, andere financiële activa en economische middelen en bij uitblijven van een negatief besluit van het Sanctiecomité binnen vier werkdagen na deze kennisgeving.

5.   Lid 2 is niet van toepassing op de bijboeking op bevroren rekeningen van:

a)

rente of andere inkomsten op die rekeningen; of

b)

betalingen die verschuldigd zijn uit hoofde van contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of zijn ontstaan voor de datum waarop beperkende maatregelen op de betrokken rekeningen van toepassing werden,

mits deze rente, andere inkomsten en betalingen onder lid 1 blijven vallen.

Artikel 6

De Raad wijzigt de lijst in de bijlage op basis van de vaststellingen van de Veiligheidsraad of het Sanctiecomité.

Artikel 7

1.   Wanneer de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of het Sanctiecomité een persoon of entiteit op de lijst plaatst, neemt de Raad die persoon of entiteit op in de bijlage. De Raad stelt de betrokken persoon of entiteit in kennis van zijn besluit en van de motivering voor plaatsing op de lijst, hetzij rechtstreeks, indien het adres bekend is, hetzij middels de bekendmaking van een kennisgeving, zodat zij daarover opmerkingen kunnen indienen.

2.   Indien er opmerkingen worden ingediend of substantieel nieuw bewijsmateriaal wordt overgelegd, toetst de Raad zijn besluit en brengt hij de betrokken persoon of entiteit daarvan op de hoogte.

Artikel 8

1.   In de bijlage worden de door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of het Sanctiecomité opgegeven redenen vermeld waarom personen of entiteiten op de lijst zijn geplaatst.

2.   De bijlage bevat tevens, wanneer beschikbaar, informatie die door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of het Sanctiecomité is verstrekt en die nodig is om de betrokken personen of entiteiten te kunnen identificeren. Met betrekking tot personen kan die informatie bestaan uit namen, inclusief aliassen, geboortedatum en geboorteplaats, nationaliteit, paspoort- en identiteitskaartnummers, geslacht, adres (indien bekend) en functie of beroep. Met betrekking tot entiteiten kan die informatie namen, plaats en datum van registratie, registratienummer en de plaats van vestiging omvatten. De bijlage vermeldt tevens de datum van aanwijzing door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of door het Sanctiecomité.

Artikel 9

Dit besluit wordt zo nodig herzien, gewijzigd of ingetrokken op basis van door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties genomen besluiten.

Artikel 10

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB wordt ingetrokken.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

J. SCHAUVLIEGE


(1)   PB L 127 van 15.5.2008, blz. 84.

(2)   PB L 152 van 15.6.2005, blz. 1.

(3)   PB L 193 van 23.7.2005, blz. 1.

(4)   PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.


BIJLAGE

a)   

Lijst van personen bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5

Naam

Alias

Geboortedatum/ geboorteplaats:

Informatie ter identificatie

Redenen

Datum van aanwijzing

Frank Kakolele BWAMBALE

Frank Kakorere

Frank Kakorere Bwambale

 

Heeft het CNDP in januari 2008 verlaten. Verblijft sinds december 2008 in Kinshasa.

Voormalig leider van de RCD-ML; heeft invloed op het beleid van deze organisatie, en voert nog steeds het commando over, en controleert de activiteiten van, de strijdkrachten van de RCD-ML, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt.

1.11.2005

Gaston IYAMUREMYE

Rumuli

Byiringiro Victor Rumuli

Victor Rumuri

Michel Byiringiro

1948

district Musanze (provincie Nord) Rwanda

Ruhengeri, Rwanda

Tweede vicevoorzitter van de FDLR

Brigadegeneraal

Verblijft per november 2010 hetzij in Kibua, Noord-Kivu (DRC) of in Aru, (voormalige) provincie Orientale (DRC)

Volgens verscheidene bronnen, waaronder de Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad, is Gaston Iyamuremye de tweede vicevoorzitter van de FDLR en wordt hij beschouwd als een kernlid van de militaire en politieke leiding van de FDLR. Gaston Iyamuremye leidde tevens het kantoor van Ignace Murwanashyaka (voorzitter van de FDLR) in Kibua (DRC) tot december 2009.

1.12.2010

Jérôme KAKWAVU BUKANDE

Jérôme Kakwavu

 

Congolese nationaliteit

Bekend als: „Commandant Jérôme”

In juni 2010 gearresteerd; wordt gevangen gehouden in de centrale gevangenis van Kinshasa. Gerechtelijke procedures zijn ingeleid tegen hem en tegen twee andere van de vijf hoge officieren van de FARDC.

Voormalig voorzitter van de UCD/FAPC. De FAPC heeft de controle over illegale grensposten tussen Uganda en de DRC - een belangrijke transitroute voor wapenhandel. Als hoofd van de FAPC heeft hij invloed op het beleid van die organisatie en voert hij nog steeds het commando over, en controleert hij de activiteiten van, de strijdkrachten van de FAPC, die betrokken zijn bij wapensmokkel en bijgevolg het wapenembargo schenden. Heeft sinds december 2004 de rang van generaal in de FARDC.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten was hij verantwoordelijk voor de rekrutering en inzet van kinderen in Ituri in 2002.

Hij is een van de vijf hoge officieren van de FARDC die werden beschuldigd van ernstige misdrijven met seksueel geweld en wier dossiers door de Veiligheidsraad bij zijn bezoek in 2009 onder de aandacht van de regering zijn gebracht.

1.11.2005

Germain KATANGA

 

 

Congolese nationaliteit

Sinds maart 2005 onder huisarrest in Kinshasa in verband met de betrokken-heid van de FRPI bij mensenrechtenschendingen.

Op 18 oktober 2007 door de regering van de DRC overgeleverd aan het Internationaal Strafhof.

Hoofd van de FRPI. In december 2004 benoemd tot generaal van de FARDC. Is betrokken bij wapenhandel en schendt bijgevolg het wapenembargo.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten was hij verantwoordelijk voor de rekrutering en inzet van kinderen in Ituri van 2002 tot en met 2003.

1.11.2005

Thomas LUBANGA

 

Ituri

Congolese nationaliteit

In maart 2005 gearresteerd in Kinshasa in verband met de betrokkenheid van de UPC/L bij mensenrechtenschendingen.

Door de Congolese autoriteiten overgedragen aan het ICC op 17 maart 2006.

Staat sinds december 2008 terecht wegens oorlogsmisdrijven.

Voorzitter van de UPC/L, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten was hij verantwoordelijk voor de rekrutering en inzet van kinderen in Ituri van 2002 tot en met 2003.

1.11.2005

Khawa Panga MANDRO

Kawa Panga

Kawa Panga Mandro

Kawa Mandro

Yves Andoul Karim

Mandro Panga Kahwa

Yves Khawa Panga Mandro

20 augustus 1973, Bunia

Congolese nationaliteit

Bekend als:

„Chief Kahwa”

„Kawa”

Is in oktober 2005 aangehouden door de Congolese autoriteiten, vrijgesproken door het Hof van Beroep in Kisangani, vervolgens overgedragen aan de gerechtelijke autoriteiten in Kinshasa op nieuwe aanklacht wegens misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogs-misdrijven, moord, gekwalificeerde geweldpleging en aanranding.

Voormalig voorzitter van de PUSIC, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Zit sinds april 2005 in de gevangenis van Bunia wegens sabotage van het vredesproces in Ituri.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten was hij verantwoordelijk voor de rekrutering en inzet van kinderen van 2001 tot en met 2002.

1.11.2005

Callixte MBARUSHIMANA

 

24 juli 1963, Ndusu/Ruhengeri provincie Nord, Rwanda

Rwandese nationaliteit

Huidige verblijfplaats: Parijs of Thaïs, Frankrijk

Uitvoerend secretaris van de FDLR en vicevoorzitter van het militaire opperbevel van de FDLR.

Politiek/militair aanvoerder van een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de Democratische Republiek Congo, die de ontwapening en de vrijwillige repatriëring en hervestiging van strijders belemmert, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, punt 4, onder (b), dispositief.

3.3.2009

Iruta Douglas MPAMO

Mpano

Douglas Iruta Mpamo

28 december 1965, Bashali, Masisi

29 december 1965, Goma, DRC (voormalig Zaïre)

Congolese nationaliteit

Gevestigd in Goma en Gisenyi, Rwanda.

Reist frequent over de internationale grens tussen Rwanda en Congo.

Adres: Bld Kanyamuhanga 52, Goma

Eigenaar/manager van de Compagnie Aérienne des Grands Lacs en van de Great Lakes Business Company, waarvan vliegtuigen zijn gebruikt om bijstand te verlenen aan gewapende groepen en milities die in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) worden genoemd. Is ook verantwoordelijk voor het achterhouden van vlucht- en ladinggegevens, kennelijk met de bedoeling het wapenembargo te helpen omzeilen.

1.11.2005

Sylvestre MUDACUMURA

 

 

Rwandese nationaliteit

Bekend als: „Radja”, „Mupenzi Bernard”, „General Major Mupenzi”, „General Mudacumura”

Was in november 2009 nog steeds actief als militair commandant van de FDLR-FOCA.

Gevestigd in Kibua, regio Masisi, DRC.

Veldcommandant van de FDLR; heeft invloed op het beleid van die organisatie en voert nog steeds het commando over, en controleert de activiteiten van de strijdkrachten van, de FDLR, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt.

Mudacumura (of een lid van zijn staf) voerde telefoongesprekken met FDLR-leider Murwanashyaka in Duitsland, onder meer op het tijdstip van het bloedbad in Busurungi in mei 2009, en met militair commandant majoor Guillaume tijdens de operaties Umoja Wetu en Kimia II in 2009.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten was hij verantwoordelijk voor 27 gevallen van rekrutering en inzet van kinderen door troepen onder zijn bevel in Noord-Kivu van 2002 tot en met 2007.

1.11.2005

Leodomir MUGARAGU

Manzi Leon

Leo Manzi

1954

1953

Kigali, Rwanda

Rushashi (provincie Nord), Rwanda

Adres: Katoyi, Noord-Kivu, DRC

Chef-staf FDLR-FOCA

Brigadegeneraal

Volgens inlichtingen uit open bronnen en officiële rapporten is Leodomir Mugaragu chef-staf van de Forces Combattantes Abucunguzi/Combatant Force for the Liberation of Rwanda (FOCA), de gewapende vleugel van de FDLR.

Volgens officiële rapporten is Mugaragu een belangrijk strateeg voor de militaire operaties van de FDLR in het oosten van de DRC.

1.12.2010

Leopold MUJYAMBERE

Musenyeri

Achille

Frere Petrus

Ibrahim

17 maart 1962, Kigali, Rwanda.

Est. 1966

Rwandese nationaliteit

Rang: kolonel

Huidige verblijfplaats: Mwenga, Zuid-Kivu, DRC.

Commandant van de tweede divisie van de FOCA/ de Reservebrigades (een gewapende tak van de FDLR). Militair aanvoerder van een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de Democratische Republiek Congo, belemmert de ontwapening en de vrijwillige repatriëring en hervestiging van strijders, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, punt 4, onder (b), dispositief. Uit bewijsmateriaal dat is bijeengebracht door de Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad en is opgenomen in haar rapport van 13 februari 2008 blijkt dat vrijgekomen vrouwen voordien waren ontvoerd en seksueel misbruikt door de FDLR-FOCA. De FDLR-FOCA, die voorheen jongens van vijftien tot twintig jaar rekruteerde, rekruteert sinds medio 2007 met geweld jongeren vanaf tien jaar. De jongste kinderen worden dan ingezet als escorte en oudere kinderen als frontsoldaten, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, punt 4, onder (d) en (e), dispositief.

3.3.2009

Dr. Ignace MURWANASHYAKA

Ignace

14 mei 1963, Butare, Rwanda.

Ngoma, Butare (Rwanda)

Rwandese nationaliteit

Verblijft in Duitsland.

In november 2009 nog steeds erkend als voorzitter van de politieke tak van de FDLR-FOCA en opperbevelhebber van de strijdkrachten van de FDLR.

Gearresteerd door de Duitse Bundespolizei op 17 november 2009 op verdenking van misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in de DRC, en op basis van andere aanklachten in verband met het vormen van, en het lidmaatschap van een buitenlandse terroristische organisatie.

Voorzitter van de FDLR, en opperbevelhebber van de strijdkrachten van de FDLR; heeft invloed op het beleid en voert nog steeds het commando over, en controleert de activiteiten van, de strijdkrachten van de FDLR, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt.

Voerde telefoongesprekken met militaire veldcommandanten van de FDLR (onder meer tijdens het bloedbad in Busurungi in mei 2009); gaf militaire bevelen aan het opperbevel; was betrokken bij de coördinatie van de overdracht van wapens en munitie aan FDLR-eenheden en bij het doorgeven van specifieke gebruiksinstructies; beheerde grote geldsommen die werden bijeengebracht door middel van de illegale verkoop van natuurlijke hulpbronnen in gebieden onder controle van de FDLR (pg.24-25, 83)

Reisde naar Uganda in 2006 en schond aldus het reisverbod.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten had hij als voorzitter en militair commandant van de FDLR commando-verantwoordelijkheid voor de rekrutering en inzet van kinderen door de FDLR in Oost-Congo.

1.11.2005

Straton MUSONI

IO Musoni

6 april 1961 (mogelijkerwijs 4 juni 1961), Mugambazi, Kigali, Rwanda.

Rwandees paspoort, verlopen op 10 september 2004

Verblijft in Neuffen, Duitsland.

In november 2009 nog steeds erkend als eerste vicevoorzitter van de politieke tak van de FDLR-FOCA en voorzitter van het militair opperbevel van de FDLR.

Gearresteerd door de Duitse Bundespolizei op 17 november 2009 op verdenking van misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in de DRC, en op basis van andere aanklachten in verband met het vormen van, en het lidmaatschap van een buitenlandse terroristische organisatie.

Als leider van de FDLR, een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de DRC, belemmert Musoni de ontwapening en de vrijwillige repatriëring of hervestiging van tot deze groepen behorende strijders, waarmee hij UNSCR 1649 (2005) schendt.

29.3.2007

Jules MUTEBUTSI

Jules Mutebusi

Jules Mutebuzi

Colonel

Mutebutsi

Zuid-Kivu

Congolese nationaliteit (Zuid-Kivu)

In december 2007 aangehouden door de Rwandese autoriteiten bij een poging om de grens naar de DRC te over-schrijden. Naar verluidt is zijn bewegingsvrijheid momenteel „beperkt”.

Voormalig regionaal militair onderbevelhebber van het 10e MR van de FARDC in april 2004; ontslagen wegens ongedisciplineerd gedrag; heeft zich samen met andere afvallige elementen van de voormalige RCD-G aangesloten bij de troepen die in mei 2004 de stad Bukavu met geweld hebben ingenomen.

Is betrokken bij wapenhandel buiten de structuren van de FARDC om en bij de bevoorrading van in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities; schendt bijgevolg het wapenembargo.

1.11.2005

Mathieu, Chui NGUDJOLO

Cui Ngudjolo

 

„Kolonel” of „Generaal”. Op 7 februari 2008 door de regering van de DRC overgeleverd aan het Internationaal Strafhof.

Chef-staf van de FNI en voormalig chef-staf van de FRPI; heeft invloed op het beleid van deze organisatie en voert het commando over, en controleert de activiteiten van, de strijdkrachten van de FRPI, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Is in oktober 2003 in Bunia gearresteerd door de MONUC.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten was hij verantwoordelijk voor de rekrutering en inzet van kinderen jonger dan 15 jaar in Ituri in 2006.

1.11.2005

Floribert Ngabu NJABU

Floribert Njabu

Floribert Ndjabu

Floribert Ngabu Ndjabu

 

In Kinshasa gearresteerd en onder huisarrest sinds maart 2005 in verband met de betrokkenheid van de FNI bij mensenrechten-schendingen.

Hoofd van de FNI, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt.

1.11.2005

Laurent NKUNDA

Nkunda Mihigo Laurent

Laurent Nkunda Bwatare

Laurent Nkundabatware

Laurent Nkunda Mahoro Batware

Laurent Nkunda

Batware

6 februari 1967

Noord-Kivu/ Rutshuru

2 februari 1967

Congolese nationaliteit

Bekend als:

„Chairman”

„General Nkunda”

„Papa Six”

Gearresteerd op Rwandees grondgebied in januari 2009

vervolgens vervangen als commandant van het CNDP in Noord-Kivu.

Voormalig generaal van de RCD-G.

Heeft zich samen met andere afvallige elementen van de voormalige RCD-G aangesloten bij de troepen die in mei 2004 de stad Bukavu met geweld hebben ingenomen. Is betrokken bij wapenhandel buiten de structuren van de FARDC om, en schendt bijgevolg het wapenembargo.

Oprichter van het „congrès national pour la défense du peuple (CNDP)”, 2006; hoge officier van de Rally for Congolese Democracy-Goma (RCD-G), 19982006; officier van het Rwandan Patriotic Front (RPF), 1992-1998.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten was hij verantwoordelijk voor 264 gevallen van rekrutering en inzet van kinderen door troepen onder zijn bevel in Noord-Kivu van 2002 tot en met 2009.In november 2009

heeft hij, ondanks de arrestatie in Rwanda in januari 2009 en zijn afzetting als voorzitter van het CNDP, nog enige controle over het CNDP en het internationale netwerk ervan.

1.11.2005

Felicien NSANZUBUKI-RE

Fred Irakeza

1967

Murama, Kinyinya, Rubungo, Kigali, Rwanda

 

Volgens verscheidene bronnen is Felicien Nsanzubukire de leider van het 1e bataljon van de FDLR, en heeft hij zijn basis in de streek van Uvira en Sange in Zuid-Kivu.

Felicien Nsanzubukire is minstens sinds 1994 lid van de FDLR en opereert in het oosten van de DRC sinds oktober 1998.

De Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad rapporteert dat Felicien Nsanzubukire minstens van november 2008 tot en met april 2009 de smokkel van munitie en wapens van de Verenigde Republiek Tanzania, via het Tanganyikameer naar FDLR-eenheden in de streek van Uvira en Fizi in Zuid-Kivu, heeft gesuperviseerd en gecoördineerd.

1.12.2010

Pacifique NTAWUNGUKA

Colonel Omega

Nzeri

Israel

Pacifique Ntawungula

1 januari 1964, Gaseke, (voormalige) provincie Gisenyi, Rwanda Est. 1964

Rwandese nationaliteit

Rang: kolonel

Huidige verblijfplaats: Peti, grensgebied Walikale-Masisis, DRC.

Overige informatie: Kreeg een militaire opleiding in Egypte.

Commandant van de eerste divisie van de FOCA (een gewapende tak van de FDLR). Militair aanvoerder van een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de Democratische Republiek Congo, belemmert de ontwapening en de vrijwillige repatriëring en hervestiging van strijders, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, punt 4, onder (b), dispositief. Uit bewijsmateriaal dat is bijeengebracht door de Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad en is opgenomen in haar rapport van 13 februari 2008 blijkt dat vrijgekomen vrouwen voordien waren ontvoerd en seksueel misbruikt door de FDLR-FOCA. De FDLR-FOCA, die voorheen jongens van vijftien tot twintig jaar rekruteerde, rekruteert sinds medio 2007 met geweld jongeren vanaf tien jaar. De jongste kinderen worden dan ingezet als escorte en oudere kinderen als frontsoldaten, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, punt 4, onder (d) en (e), dispositief.

3.3.2009

James NYAKUNI

 

 

Ugandese nationaliteit

Zakenrelatie van „Commandant Jérôme”; houdt zich vooral bezig met smokkel over de grens tussen de DRC en Uganda; wordt onder meer verdacht van smokkel van wapens en militair materieel in ongecontroleerde trucks. Schendingen van het wapenembargo; steunverlening aan gewapende groepen en milities die in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) worden genoemd, onder meer in de vorm van financiële steun, waardoor die groepen en milities militaire operaties kunnen uitvoeren.

1.11.2005

Stanislas NZEYIMANA

Deogratias Bigaruka Izabayo

Bigaruka

Bigurura

Izabayo Deo

Jules Mateso Mlamba

1 januari 1966, Mugusa (Butare), Rwanda.

Est. 1967

Alt. 28 augustus 1996

Rwandese nationaliteit

In november 2009 erkend als generaal-majoor Stanislas Nzeyimana, plaatsvervangend commandant van de FDLR.

Huidige verblijfplaats: Kalonge, Masisi, Noord-Kivu, DRC, of Kibua, DRC.

Reist vaak naar Kigoma.

Plaatsvervangend commandant van de FOCA (een gewapende tak van de FDLR). Militair aanvoerder van een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de Democratische Republiek Congo, belemmert de ontwapening en de vrijwillige repatriëring en hervestiging van strijders, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, punt 4, onder (b), dispositief. Uit bewijsmateriaal dat is bijeengebracht door de Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad en is opgenomen in haar rapport van 13 februari 2008 blijkt dat vrijgekomen vrouwen voordien waren ontvoerd en seksueel misbruikt door de FDLR-FOCA. De FDLR-FOCA, die voorheen jongens van vijftien tot twintig jaar rekruteerde, rekruteert sinds medio 2007 met geweld jongeren vanaf tien jaar. De jongste kinderen worden dan ingezet als escorte en oudere kinderen als frontsoldaten, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, punt 4, onder (d) en (e), dispositief.

3.3.2009

Dieudonné OZIA MAZIO

Ozia Mazio

6 juni 1949, Ariwara

Congolese nationaliteit

Bekend als:

„Omari”

„Mr Omari”

Overleden te Ariwara op 23 september 2008.

Voorzitter van de FEC in de regio Aru. Financiële banden met Commandant Jérôme en de FAPC; houdt zich bezig met smokkel over de grens tussen de DRC en Uganda, waardoor voorraden en contant geld kunnen worden geleverd aan Commandant Jérôme en diens troepen. Schendingen van het wapenembargo, onder meer door steunverlening aan gewapende groepen en milities die in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) worden genoemd.

1.11.2005

Bosco TAGANDA

Bosco Ntaganda

Bosco Ntagenda

General Taganda

 

Congolese nationaliteit

Bekend als:

„Terminator”

„Major”

In november 2009 de facto militair leider van het CNDP na de arrestatie van generaal Laurent Nkunda in januari 2009. Voormalig chef-staf van het CNDP. Gevestigd in Bunagana en Rutshuru.

Heeft sinds aanstelling als de facto militaire leider van het CNDP in januari 2009 de opdracht gekregen de integratie in de FARDC te leiden en heeft de functie van plaatsvervangend operationeel commandant gekregen voor operatie Kimia II, hoewel dit officieel wordt ontkend door de FARDC.

Militair bevelhebber van de UPC/L; heeft invloed op het beleid van deze organisatie en voert het commando over, en controleert de activiteiten van, de strijdkrachten van de UPC/L, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Is in december 2004 tot generaal van de FARDC benoemd, maar weigerde de promotie, waardoor hij thans buiten de FARDC staat.

Volgens het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten was hij verantwoordelijk voor de rekrutering en inzet van kinderen in Ituri in 2002 en 2003, en voor 155 gevallen van individuele verantwoordelijkheid en/of commando-verantwoordelijkheid voor de rekrutering en inzet van kinderen in Noord-Kivu van 2002 tot en met 2009.

Had als chef-staf van het CNDP individuele verantwoordelijkheid en commando-verantwoordelijkheid voor het bloedbad in Kiwanja (november 2008).

1.11.2005

Innocent ZIMURINDA

 

1 september 1972

1975

Ngungu, gebied Masisi, provincie Noord-Kivu, DRC

Luitenant-kolonel

Volgens inlichtingen uit open bronnen en officiële rapporten was luitenant-kolonel Innocent Zimurinda een officier van het „Congrès National pour la Défense du Peuple (CNDP)”, dat begin 2009 is geïntegreerd in de „Forces Armées de la République Démocratique du Congo (FARDC)”.

Volgens verscheidene bronnen heeft luitenant-kolonel Innocent Zimurinda als een van de bevelhebbers van de 231e brigade van de FARDC bevelen gegeven die hebben geleid tot de afslachting van meer dan 100 Rwandese vluchtelingen, vooral vrouwen en kinderen, tijdens een militaire operatie in de streek van Shalio in april 2009.

De Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad heeft gerapporteerd dat luitenant-kolonel Innocent Zimurinda volgens rechtstreekse getuigen op 29 augustus 2009 in Kalehe heeft geweigerd om drie kinderen die onder zijn bevel stonden, vrij te laten.

Volgens verscheidene bronnen heeft luitenant-kolonel Innocent Zimurinda, vóór de integratie van het CNDP in de FARDC, deelgenomen aan een operatie van het CNDP in november 2008 waarbij 89 burgers, waaronder vrouwen en kinderen, zijn afgeslacht in de streek van Kiwanja.

In maart 2010 hebben 51 mensenrechtenorganisaties die in het oosten van de DRC actief zijn, online klacht neergelegd tegen luitenant-kolonel Innocent Zimurinda, waarbij zij hem beschuldigden van verscheidene mensenrechtenschendingen, onder meer de moord op talloze burgers, waaronder vrouwen en kinderen, tussen februari 2007 en augustus 2007. Luitenant-kolonel Innocent Zimurinda werd er in dezelfde klacht eveneens van beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor de verkrachting van een groot aantal vrouwen en meisjes.

Volgens een verklaring van 21 mei 2010 van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten, is Innocent Zimurinda betrokken geweest bij de willekeurige executie van kindsoldaten, onder meer tijdens operatie Kimia II.

Volgens dezelfde verklaring heeft hij de VN-missie in de DRC (MONUC) de toegang geweigerd toen deze de troepen wou controleren op de aanwezigheid van minderjarigen. Volgens de Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad, heeft luitenant-kolonel Zimurinda de individuele verantwoordelijk-heid en de commando-verantwoordelijkheid voor de rekrutering van kinderen en voor de inzet van kinderen in troepen onder zijn bevel.

1.12.2010

b)   

Lijst van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde entiteiten

Naam

Alias

Adres

Informatie ter identificatie

Redenen

Datum van aanwijzing

BUTEMBO AIRLINES (BAL)

 

Butembo, DRC

Luchtvaartmaatschappij in particuliere eigendom, met als thuisbasis Butembo.

BAL heeft sinds december 2008 niet langer een vergunning als vliegtuig-exploitant in de DRC.

Kambale Kisoni (overleden op 5 juli 2007 en van de lijst geschrapt op 24 april 2008) gebruikte zijn luchtvaartmaatschappij om goud, rantsoenen en wapens van het FNI te vervoeren tussen Mongbwalu en Butembo. Dat is „verstrekken van bijstand” aan illegale gewapende groeperingen, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) werd geschonden.

29.3.2007

CONGOCOM TRADING HOUSE

 

Butembo, DRC

Tel: +253 (0) 99983784

Goudhandel in Butembo.

CONGOCOM was eigendom van Kambale Kisoni (overleden op 5 juli 2007 en van de lijst geschrapt op 24 april 2008).

Kisoni kocht bijna de gehele goudproductie van de regio Mongbwalu op, die in handen is van het FNI. Het FNI heeft aanzienlijke inkomsten uit belastingen op deze productie. Dat is „verstrekken van bijstand” aan illegale gewapende groeperingen, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) werd geschonden.

29.3.2007

COMPAGNIE AERIENNE DES GRANDS LACS (CAGL)

GREAT LAKES BUSINESS COMPANY (GLBC)

 

CAGL, Avenue Président Mobutu Goma, DRC (CAGL heeft ook een kantoor in Gisenyi, Rwanda)

GLBC, PO Box 315, Goma, DRC (GLBC heeft ook een kantoor in Gisenyi, Rwanda)

Hoewel in 2008 verscheidene van zijn vliegtuigen in strijd met de VN-sancties vluchten bleven verrichten, beschikte GLBC in december 2008 niet langer over luchtwaardige vliegtuigen.

CAGL en GLBC zijn bedrijven in eigendom van Douglas MPAMO, tegen wie al sancties lopen uit hoofde van UNSCR 1596 (2005). CAGL en GLBC zijn gebruikt voor het vervoer van wapens en munitie, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) is geschonden.

29.3.2007

MACHANGA LTD

 

Kampala, Uganda

Goudexportbedrijf in Kampala (Directeuren: de heren Rajendra Kumar Vaya en Hirendra M. Vaya).

MACHANGA kocht goud door een geregelde commerciële relatie met handelaren in de DRC die nauwe banden onderhielden met milities. Dat is „verstrekken van bijstand” aan illegale gewapende groeperingen, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) werd geschonden.

29.3.2007

TOUS POUR LA PAIX ET LE DEVELOPPEMENT (NGO)

TPD

Goma, Noord-Kivu

In december 2008 bestond TPD nog steeds en had het bureaus in verscheidene steden in de regio's Masisi en Rutshuru, maar de activiteiten van de ngo lagen nagenoeg stil.

Betrokken bij schendingen van het wapenembargo, in de vorm van steunverlening aan de RCD-G, met name door het beschikbaar stellen van trucks voor het transport van wapens en troepen, alsmede door het vervoer van wapens die worden verdeeld onder delen van de bevolking in Masisi en Rutshuru (Noord-Kivu) (begin 2005).

1.11.2005

UGANDA COMMERCIAL IMPEX (UCI) LTD

 

Kajoka Street Kisemente Kampala, Uganda

Tel.: +256 41 533 578/9;

Ander adres: PO Box 22709 Kampala, Uganda

Goudexportbedrijf in Kampala. (Directeuren: de heren J.V. LODHIA, bekend als „Chuni”, en zijn zoon Kunal LODHIA).

UCI kocht goud door een geregelde commerciële relatie met handelaren in de DRC die nauwe banden onderhielden met milities. Dat is „verstrekken van bijstand” aan illegale gewapende groeperingen, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) werd geschonden.

29.3.2007


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/43


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2010

betreffende de financiële steun ter dekking van de kosten verbonden aan de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest (Steunmaatregel C 1/10 — België)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7263)

(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

(2010/789/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea, (1)

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a) (2),

Na de belanghebbenden overeenkomstig het genoemde artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (3),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Naar aanleiding van een op 23 april 2007 ontvangen klacht heeft de Commissie besloten een onderzoek te openen naar vermeende staatssteun die door België is toegekend ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest.

(2)

Bij brief van 2 juli 2007 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten om informatie over de desbetreffende maatregel verzocht. De Belgische autoriteiten hebben inlichtingen verstrekt bij brief van 27 juli 2007, geregistreerd op 3 augustus 2007. Op verzoek van de bevoegde Belgische autoriteiten is op 21 augustus 2007 een technische vergadering gehouden. Naar aanleiding van deze vergadering hebben de Belgische autoriteiten op 4 oktober 2007 aanvullende inlichtingen over de zaak verstrekt.

(3)

De diensten van de Commissie hebben België bij brief van 10 september 2007 laten weten, dat de steunmaatregel onder nummer NN 56/07 was opgenomen in het register van niet-aangemelde steunmaatregelen, aangezien duidelijk was geworden dat de middelen al gedeeltelijk waren uitbetaald.

(4)

Op verzoek van de bevoegde Belgische autoriteiten is op 12 oktober 2007 een tweede technische vergadering gehouden.

(5)

Bij brief van 25 oktober 2007 hebben de diensten van de Commissie de Belgische autoriteiten om meer informatie verzocht. Aangezien binnen de voorgeschreven termijn geen antwoord is ontvangen, is de Belgische autoriteiten op 21 december 2007 een aanmaning gestuurd met een nieuwe antwoordtermijn.

(6)

Aangezien de diensten van de Commissie op 4 juni 2008 ook na de eerste aanmaning nog geen antwoord hadden ontvangen binnen de voorgeschreven termijn, hebben zij de Belgische autoriteiten een tweede aanmaning gezonden, waarbij de Belgische autoriteiten erop werden gewezen dat, indien zij zich niet hielden aan de termijn van vier weken voor het beantwoorden daarvan, de Commissie een bevel tot het verstrekken van informatie overeenkomstig artikel 10, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (4) kon verzenden. Deze termijn is op 4 juli 2008 verstreken. Bijgevolg heeft de Commissie op 1 oktober 2008 een beschikking gegeven, die de Belgische autoriteiten ertoe verplichtte de vereiste informatie te verstrekken. In deze beschikking heeft de Commissie de Belgische autoriteiten onder meer verzocht, de bij Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (5) vastgestelde informatieformulieren toe te zenden voor de beoordeling van de na 31 januari 2007 toegekende steun.

(7)

De Belgische autoriteiten hebben uiteindelijk geantwoord bij schrijven van 27 november 2008 en aanvullende inlichtingen verstrekt op 5 december 2008. De Belgische autoriteiten hebben echter de door de Commissie bij de beschikking van 1 oktober 2008 geëiste informatieformulieren niet verstrekt.

(8)

Op 27 januari 2009 zond de Commissie de Belgische autoriteiten een verzoek om aanvullende informatie. De Belgische autoriteiten hebben inlichtingen verstrekt bij brief van 16 maart 2009, geregistreerd op 19 maart 2009.

(9)

Bij brief van 14 januari 2010 heeft de Commissie België in kennis gesteld van haar besluit, de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) ten aanzien van de aangemelde steunmaatregel in te leiden. Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is op 15 juli 2010 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steun te maken. Geen enkele derde heeft opmerkingen gemaakt.

(10)

Bij schrijven van 19 februari 2010 hebben de Belgische autoriteiten verzocht de door de Commissie bij schrijven van 14 januari 2010 vastgestelde termijn met een maand te verlengen. Bij schrijven van 5 maart 2010 is de Commissie ingegaan op het verzoek om de antwoordtermijn met een maand te verlengen. Ten slotte hebben de Belgische autoriteiten bij schrijven van 12 maart 2010 gereageerd op het besluit tot inleiding van de procedure.

II.   CONTEXT

II.1.   Beschikking van de Commissie — Steunmaatregel NN 48/03

(11)

Tijdens het onderzoek werd duidelijk, dat de klacht betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de door de Commissie op 26 november 2003 in het kader van steunmaatregel NN 48/03 (ex. N. 157/03) goedgekeurde steunregeling, getiteld „Beheer van verwijdering en vernietiging van dierenkadavers, afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest”. Deze zaak betrof een door de Belgische autoriteiten aangemelde regeling volgens welke de Belgische overheid door gesubsidieerde diensten steun aan landbouwbedrijven zou verlenen ter dekking van alle kosten die zijn verbonden aan het verwijderen, opslaan, verwerken en vernietigen van dierenkadavers.

(12)

Met het oog op de vaststelling van de goedkeuringsbeschikking en op de nakende inwerkingtreding van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun betreffende TSE-tests, gestorven dieren en slachthuisafval („de TSE-richtsnoeren”) (6) op 1 januari 2004, hebben de Belgische autoriteiten zich ertoe verbonden hun regeling aan te passen. De aanpassingen waren nodig om te voldoen aan de voorwaarden van met name punt 29 van de TSE-richtsnoeren. In dit punt is bepaald, dat lidstaten staatssteun mogen verlenen tot 100 % van de kosten van het afvoeren van gestorven dieren en tot 75 % van de kosten van de vernietiging van dergelijke kadavers. De aangemelde Belgische regeling was niet in overeenstemming met deze bepaling, omdat daarin is bepaald dat de steun 100 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers mag dekken.

(13)

Op grond van het overwogene in de overwegingen 11 en 12 hebben de Belgische autoriteiten zich ertoe verbonden (de overwegingen 33 en 34 van de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 48/03), hun steunregeling in dier voege aan te passen, dat vanaf 1 januari 2004 de steun de kosten van de vernietiging van de kadavers nog slechts dekt tot maximaal 75 % in plaats van 100 %. De Belgische autoriteiten hebben verder toegezegd, de Commissie uiterlijk medio december 2003 bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de nodige wijzigingen in de steunregeling zijn aangebracht.

(14)

Op grond van deze verbintenissen keurde de Commissie deze regeling goed voor een termijn van vijf jaar, die inging op 31 januari 2002. Deze termijn verstreek dus op 31 januari 2007.

II.2.   Klacht

(15)

Op 23 april 2007 ontving de Commissie een klacht, waarin werd gesteld dat de Belgische autoriteiten de TSE-richtsnoeren schonden door steun te blijven verlenen tot 100 % voor zowel het verwijderen van gestorven dieren als voor de vernietiging van kadavers.

III.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

(16)

De onderhavige steunregeling betreft een regionale maatregel ter dekking van de totale kosten van het verwijderen, vervoeren, opslaan, verwerken en vernietigen van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest.

(17)

Om de organisatie en het beheer van de vernietiging van de kadavers van de op de landbouwbedrijven gestorven dieren in goede banen te leiden, heeft de overheid van het Gewest een overheidsopdracht voor dienstverlening geplaatst. Ter afsluiting van een algemene openbare aanbesteding die via de bekendmaking van de overheidsopdracht voor dienstverlening (7) is bekendgemaakt, werd het contract voor deze overheidsopdracht op 31 januari 2002 gegund aan het bedrijf RENDAC-UDES nv. De aanbesteding was opgesplitst in drie afzonderlijke delen; voor elk deel waren specifieke diensten vereist:

het ophalen van de kadavers op de landbouwbedrijven en het vervoeren ervan naar een verwerkingseenheid, eventueel via een verzamelcentrum of een inrichting waar de kadavers tijdelijk worden opgeslagen,

het verwerken van de kadavers, die in hun geheel als specifiek risicomateriaal worden beschouwd, en het vervoeren van het verwerkingsafval naar verbrandingsinstallaties, en

het volledig vernietigen van het na deze behandeling ontstane restmateriaal in daartoe bestemde installaties.

(18)

RENDAC-UDES nv heeft als enige bedrijf ingeschreven op de aanbesteding. Het deed dat voor de drie onderdelen. Daarom werd het contract met een looptijd van 5 jaar op 31 januari 2002 aan dit bedrijf gegund. Volgens de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie is de looptijd van het contract ten minste vier keer verlengd: tot 31 december 2007, tot 31 december 2008, tot 30 juni 2009 en ten slotte tot de toekomstige uitvoering van de nieuwe aanbesteding, die volgens de Belgische autoriteiten gepland was voor het derde trimester van 2010.

(19)

De betrokken steunregeling is een vorm van indirecte steun aan de eigenaren van landbouwbedrijven. De Belgische autoriteiten hebben verklaard dat, hoewel de steun rechtstreeks aan RENDAC-UDES nv als dienstverlenend bedrijf werd verleend voor de kosten van de aan landbouwbedrijven verleende diensten, hij volledig aan de eigenaren van de landbouwbedrijven werd doorbetaald ter dekking van de aan het ophalen, vervoeren, opslaan, verwerken en vernietigen verbonden kosten, die de laatstgenoemden anders zelf hadden moeten dragen. Verder hebben de Belgische autoriteiten verklaard dat de bedragen die rechtstreeks aan RENDAC-UDES nv voor de diensten aan landbouwbedrijven zijn betaald, volledig overeenstemmen met de marktprijzen van de geleverde diensten.

(20)

Het Waalse afvalbureau (Office wallon des déchets), dat onder het ministerie van Milieu van het Waals Gewest ressorteert, was verantwoordelijk voor de betaling — deels volgens een forfaitaire regeling, deels op basis van prijsopgave — van de door RENDAC-UDES nv ingediende facturen.

(21)

In het kader van het onderzoek van steunmaatregel NN 48/2003 hebben de Belgische autoriteiten bevestigd, dat de regeling enkel betrekking heeft op kadavers van dieren die zijn gestorven op landbouwbedrijven in het Waals Gewest. Kadavers van op veemarkten of in slachthuizen gestorven dieren vallen niet onder de regeling.

IV.   BESLUIT VAN DE COMMISSIE VAN 13 JANUARI 2010

(22)

In haar besluit van 13 januari 2010 tot inleiding van de onderzoeksprocedure heeft de Commissie haar twijfel geuit over de verenigbaarheid van de steunregeling met de staatssteunregels van de Europese Unie. De Commissie heeft met name geconcludeerd dat de maatregelen van de steunregeling ter dekking van meer dan 75 % van de kosten voor het vernietigen van kadavers als onverenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd op grond van de TSE-richtsnoeren en de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 („de richtsnoeren 2007-2013”) (8).

(23)

Gelet op het feit dat de Commissie de tot en met 31 januari 2007 geldende steunregeling goedkeurde op grond van de verbintenissen van de Belgische autoriteiten om de regeling aan te passen met het oog op de naleving vanaf 1 januari 2004 van de TSE-richtsnoeren en dat de Belgische autoriteiten deze verbintenissen niet gestand hebben gedaan, concludeerde de Commissie dat de steun ter dekking van meer dan 75 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers ten onrechte was toegekend.

(24)

Overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 659/1999 juncto artikel 16 van die verordening betreffende het misbruik van steun heeft de Commissie daarom besloten de formele onderzoeksprocedure in te leiden en heeft België verzocht zijn opmerkingen te maken.

V.   OPMERKINGEN VAN BELGIË

(25)

In hun antwoord van 12 maart 2010 lieten de Belgische autoriteiten de Commissie weten, dat zij de vereiste stappen zouden ondernemen om een nieuwe aanbesteding voor dienstverlening te publiceren. Volgens de Belgische autoriteiten moest het bestek voor de toekomstige aanbesteding voor dienstverlening ten laatste op 15 april 2010 gereed zijn en moest de aanbesteding voltooid zijn tegen het derde trimester van 2010. Intussen lieten de Belgische autoriteiten weten dat de op 31 januari 2002 toegewezen overheidsopdracht door een aanhangsel zou worden verlengd onder dezelfde voorwaarden als bij de toewijzing op 31 januari 2002.

(26)

Daarnaast betoogden de Belgische autoriteiten: i) dat het Waals Gewest de toepassing zal vragen van het de-minimisprincipe om de situatie van de landbouwbedrijven in de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 juni 2008 te regulariseren en ii) dat zij binnen drie maanden zou overgaan tot de terugvordering van 25 % van de kosten voor verwerking en vernietiging van kadavers, berekend over de periode van 1 juli 2008 tot en met de datum van inwerkingtreding van de volgende aanbesteding.

(27)

Ten slotte hebben de Belgische autoriteiten de Commissie meegedeeld, dat zij elk bedrag van de de-minimissteun groter dan 3 000 EUR over een periode van drie jaar zouden terugvorderen op basis van Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector (9). De Belgische autoriteiten hebben ook verklaard, dat het maximaal toegestane bedrag van 3 000 EUR door 58 landbouwers is overschreden.

VI.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

VI.1.   Aanwezigheid van een steunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU

(28)

Overeenkomstig artikel 107, lid 1, van het VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(29)

In het onderhavige geval is wat betreft de steun ten gunste van de eigenaren van landbouwbedrijven aan deze voorwaarden voldaan. De betrokken steunmaatregel wordt toegekend door de overheidsinstanties van het Waals Gewest en bevoordeelt eigenaren van landbouwbedrijven in het Waals Gewest, door vergoeding van de kosten van de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers, die zij onder normale omstandigheden zelf hadden moeten dragen.

(30)

Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie wijst het loutere feit dat de concurrentiepositie van een onderneming wordt versterkt ten opzichte van andere, concurrerende ondernemingen, door deze onderneming een economisch voordeel te geven dat deze anders bij de normale bedrijfsuitoefening niet zou hebben gekregen, op een mogelijke verstoring van de mededinging (10).

(31)

Steunverlening aan een onderneming die actief is op een voor het handelsverkeer binnen de Europese Unie openstaande markt, kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden (11). In de betrokken sector is er aanzienlijk intracommunautair handelsverkeer. De onderhavige maatregel kan dus een ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten hebben.

(32)

Rekening houdende met het voorgaande, is het duidelijk dat aan de voorwaarden van artikel 107, lid 1, van het VWEU is voldaan, behalve voor steunmaatregelen die onder het toepassingsgebied van de de-minimiswetgeving vallen.

VI.1.1.   De-minimissteun

(33)

De Belgische autoriteiten hebben meermalen gesteld, dat zij de de-minimisregels voor de landbouwsector hebben toegepast. De verordeningen die tijdens de periode van de steun van toepassing waren, zijn Verordening (EG) nr. 1860/2004 en de nieuwe de-minimisverordening, Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (12), waarbij Verordening (EG) nr. 1860/2004 wordt ingetrokken.

(34)

Steunmaatregelen die voldoen aan de toepassingsvoorwaarden van Verordening (EG) nr. 1860/2004 of Verordening (EG) nr. 1535/2007 voldoen niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het VWEU.

(35)

Niettemin zij erop gewezen, dat overeenkomstig artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1535/2007 de-minimissteun niet mag worden gecumuleerd met staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende uitgaven, indien deze cumulatie ertoe leidt dat de steunintensiteit hoger uitkomt dan de intensiteit die voor de specifieke omstandigheden van elke zaak bij de regelgeving van de Europese Unie is vastgesteld. Deze bepaling is in het onderhavige geval van toepassing: de de-minimissteun (die overeenkomt met de door de landbouwers te dragen 25 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers) mag niet worden gecumuleerd met de overblijvende 75 %, die overeenkomstig de regelgeving van de Europese Unie (punt 133 van de richtsnoeren 2007-2013 in samenhang met artikel 16, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (13) als verenigbaar met artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU kan worden beschouwd.

(36)

Volgens de bij Verordening (EG) nr. 1860/2004 vastgestelde regeling zou de cumulering van de-minimissteun met de bedragen die overeenstemmen met 75 % van de kosten voor de vernietiging van de kadavers echter niet uitgesloten zijn. Dit kan worden afgeleid uit overweging 7 van Verordening (EG) nr. 1860/2004: „De de-minimisregel laat de mogelijkheid onverlet, dat ondernemingen voor hetzelfde project ook staatssteun ontvangen die door de Commissie is goedgekeurd of die binnen het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening valt.”. Uiteraard moeten de toepassingsvoorwaarden van de verordening en met name de maximale steundrempel van 3 000 euro worden nageleefd, zodat elke vorm van steun die 3 000 euro overschrijdt, niet van Verordening (EG) nr. 1860/2004 kan profiteren en dit voor het volledige steunbedrag. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1535/2007 is cumulatie mogelijk tot zes maanden na de inwerkingtreding van die verordening, namelijk tot en met 30 juni 2008. Na die datum gelden de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

VI.2.   Wettigheid van de steun

(37)

De door de Commissie onder dossiernummer NN 48/03 goedgekeurde steunmaatregel is aangemeld en goedgekeurd voor de periode van 31 januari 2003 tot en met 31 januari 2007. De Commissie stelt echter vast dat, hoewel België de steunregeling na 1 februari 2007 bleef toepassen, het heeft nagelaten de Commissie daarvan overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het VWEU in kennis te stellen. Bijgevolg is de steunregeling vanaf 1 februari 2007 een onwettige staatssteunmaatregel geworden.

VI.3.   Verenigbaarheid van de steun

(38)

Overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU kunnen steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijke belang wordt geschaad, als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd.

(39)

De betrokken regelingheeft betrekking op de verlening van steun, in de vorm van gesubsidieerde diensten, die alle kosten dekt van diensten die zijn verbonden aan het verwijderen, vervoeren, verwerken en vernietigen van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest.

(40)

Met betrekking tot de periode tussen 31 januari 2002 en 31 december 2003 kon de regeling volgens de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 48/2003 in aanmerking komen voor de in artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU bedoelde afwijking. Zoals hiervoor uiteengezet, hebben de Belgische autoriteiten zich ertoe verbonden voor de periode vanaf 1 januari 2004 de regeling in dier voege aan te passen, dat deze strookt met de vanaf 1 januari 2004 geldende TSE-richtsnoeren. De Belgische autoriteiten zouden zich met name ertoe verbinden, de steun te beperken tot 75 % van de kosten voor de vernietiging van de kadavers en uiterlijk medio december 2003 bewijsstukken aan de Commissie over te leggen, waaruit blijkt dat de nodige wijzigingen in de steunregeling waren aangebracht.

(41)

Dit vereiste is vervat in de TSE-richtsnoeren, die destijds de geldende wettelijke regeling was. Punt 29 van de TSE-richtsnoeren luidt als volgt:

„29.

Met ingang van 1 januari 2004 mogen de lidstaten staatssteun verlenen tot 100 % van de kosten voor het afvoeren van gestorven dieren die moeten worden verwijderd, en tot 75 % van de kosten voor het vernietigen van dergelijke kadavers; […]”.

(42)

In de punten 30 en 31 van de TSE-richtsnoeren zijn uitzonderingen vastgesteld op de regel dat steun maximaal 75 % van de kosten van het vernietigen van kadavers mag dekken:

„30.

Bij wijze van alternatief mogen de lidstaten staatssteun verlenen tot 100 % van de kosten voor het afvoeren en vernietigen van kadavers, wanneer de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen voor de financiering van de vernietiging van dergelijke kadavers, mits die heffingen of bijdragen beperkt blijven tot en rechtstreeks opgelegd worden aan de vleessector.

31.

De lidstaten mogen staatssteun verlenen tot 100 % van de kosten voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer verplicht TSE-tests moeten worden uitgevoerd op de betrokken gestorven dieren.”.

(43)

Er zij op gewezen, dat de Belgische autoriteiten in het kader van het onderzoek van steunmaatregel NN 48/03 nooit hebben aangevoerd dat een van deze uitzonderingen gold.

(44)

De TSE-richtsnoeren zijn met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken, zoals bepaald in punt 194, onder c), van de richtsnoeren 2007-2013. In punt 134 van de richtsnoeren 2007-2013 is bepaald, dat staatssteun met betrekking tot TSE-tests en gestorven dieren door de Commissie als verenigbaar met artikel 108, lid 3, onder c), van het VWEU wordt aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1857/2006.

(45)

Artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 laat de beoordeling van de steunverlening voor het afvoeren en vernietigen van kadavers inhoudelijk ongewijzigd. Evenals de TSE-richtsnoeren bepaalt artikel 16, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1857/2006, dat steun tot 100 % van de kosten van het afvoeren van gestorven dieren en steun tot 75 % van de kosten van de vernietiging van dergelijke kadavers als verenigbaar met de interne markt wordt beschouwd. Artikel 16, lid 1, onder e) en f), herhaalt de uitzondering op het plafond van 75 %, aangezien het bepaalt dat de steun kan worden verhoogd tot 100 %, indien: i) de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen voor de financiering van de vernietiging van dergelijke kadavers, mits die heffingen of bijdragen beperkt blijven tot en rechtstreeks worden opgelegd aan de vleessector; ofii) TSE-tests op de betrokken dieren moeten worden uitgevoerd.

(46)

Daar de nieuwe regelgeving (de richtsnoeren 2007-2013 en Verordening (EG) nr. 1857/2006) inhoudelijk niet is gewijzigd ten opzichte van de oude (de TSE-richtsnoeren), gelden bij de beoordeling van de onderhavige maatregel dezelfde voorschriften van de Europese Unie voor de gehele betrokken periode (1 januari 2004 - heden).

(47)

Zoals reeds uiteengezet, hebben de Belgische autoriteiten zich ertoe verbonden in het kader van het onderzoek naar steunmaatregel NN 48/03 hun steunregeling in dier voege aan te passen, dat vanaf 1 januari 2004 de voor de kosten van het vernietigen van de kadavers bestemde steun nog slechts 75 % van die kosten dekt. In de loop van het onderzoek van de onderhavige zaak hebben de Belgische autoriteiten evenwel niet ontkend, dat de door hen toegezegde aanpassingen van de steunregeling niet zijn doorgevoerd.

(48)

Bovendien hebben de Belgische autoriteiten in deze zaak herhaaldelijk betoogd (bijvoorbeeld bij brief van 27 november 2008), dat de tweede van de in overweging 42 genoemde uitzonderingen wel degelijk kan worden toegepast en dat de steun tot 100 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers mag dekken. De reden die de Belgische autoriteiten hiervoor gaven, was dat er verplicht TSE-tests op de betrokken gestorven dieren moesten worden uitgevoerd (punt 31 van de TSE-richtsnoeren en artikel 16, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 1857/2006). De Belgische autoriteiten hebben echter geen bewijzen ter staving van deze bewering overgelegd.

(49)

Het voornaamste argument dat de Belgische autoriteiten tot staving van hun bewering aanvoeren, is dat zij verplicht zijn dergelijke tests uit te voeren ingevolge Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (14). Dit argument kan echter niet worden aanvaard. Op grond van deze verordening zijn de Waalse autoriteiten namelijk verplicht om gestorven dieren als volgt op TSE te testen:

tussen 1 juli 2001 en 31 december 2008, alle runderen ouder dan 24 maanden die op het landbouwbedrijf zijn gestorven, en

vanaf 1 januari 2009, alle runderen ouder dan 48 maanden die op het landbouwbedrijf zijn gestorven. Het staat een lidstaat evenwel vrij door te gaan met het testen van dieren in de leeftijdsgroep van 24-48 maanden.

(50)

Bijgevolg geldt de verplichting om tests uit te voeren enkel voor dieren boven een bepaalde leeftijd (24 maanden voor de periode 1 juli 2001-31 december 2008 en 48 maanden vanaf 1 januari 2009). Bovendien geldt de verplichting enkel voor runderen. Op een landbouwbedrijf gestorven dieren van andere soorten (varkens, paarden, pluimvee enz.) behoeven niet verplicht op TSE te worden getest. Uit de informatie die de Belgische autoriteiten hebben verstrekt (bij brief van 27 november 2008), blijkt dat het aantal kadavers dat mogelijk in aanmerking komt voor deze vrijstelling op grond van Verordening (EG) nr. 999/2001, minder dan 20 % - 25 % bedraagt van de totale kosten van de verwerking van gestorven dieren in het kader van de opdracht voor dienstverlening. Voortaan zal alleen steun betreffende kosten die strikt verband houden met de verplichting de TSE-tests uit te voeren zoals bepaald bij Verordening (EG) nr. 999/2001, verenigbaar worden verklaard, op voorwaarde dat het mogelijk is die kosten nauwkeurig te kwantificeren.

(51)

De Commissie stelt ook vast, dat de eerste uitzondering, waarbij de kosten voor het afvoeren en vernietigen van kadavers tot 100 % kunnen worden gedekt door de heffingen en verplichte bijdragen in de vleessector, in dit geval niet van toepassing is. De Belgische autoriteiten hebben deze uitzondering nooit ingeroepen, noch enig element met betrekking daartoe aangevoerd.

(52)

Op grond van het voorgaande concludeert de Commissie, dat de maatregelen in het kader van de betrokken steunregeling die zijn bedoeld ter dekking van meer dan 75 % van de kosten van de vernietiging van kadavers, op grond van de TSE-richtsnoeren en van de richtsnoeren 2007-2013 niet verenigbaar zijn met de interne markt, met uitzondering van de kosten die rechtstreeks verband houden met de behandeling van kadavers waarvoor een verplichting bestaat TSE-tests uit te voeren.

(53)

Gelet op het feit dat de Commissie de tot en met 31 januari 2007 geldende steunregeling heeft goedgekeurd op grond van de verbintenissen van de Belgische autoriteiten om de regeling aan te passen met het oog op de naleving vanaf 1 januari 2004 van de TSE-richtsnoeren en op het feit dat de Belgische autoriteiten deze verbintenissen niet gestand hebben gedaan, concludeert de Commissie dat de steun ter dekking van meer dan 75 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers ten onrechte is toegekend, ten minste wat betreft steunmaatregelen die niet zijn bedoeld ter vergoeding van de verplichting om TSE-tests uit te voeren.

(54)

Wanneer onrechtmatig verleende staatssteun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt blijkt te zijn, moet deze steun op grond van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 worden teruggevorderd van de begunstigden. Dat doel is bereikt zodra de betrokken steun, eventueel vermeerderd met vertragingsrente, door de begunstigde is terugbetaald dat wil zeggen door de ondernemingen die deze daadwerkelijk hebben genoten.

(55)

Dit besluit heeft betrekking op de onderzochte steunmaatregelen en moet onverwijld ten uitvoer worden gelegd, met name wat de terugvordering van alle in het kader van deze steunregeling toegekende individuele steun betreft, met uitzondering van de steun voor specifieke projecten die, op het moment van de toekenning van de steun, aan alle voorwaarden voldeden van de de-minimisverordening of vrijstellingsverordening die van toepassing was krachtens de artikelen 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 houdende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunregelingen (15) of van een door de Commissie goedgekeurde steunregeling.

VII.   CONCLUSIES

(56)

De Commissie stelt vast, dat België in strijd met artikel 108, lid 3, van het VWEU de betrokken staatssteun op onwettige wijze ten uitvoer heeft gelegd. Daar de steun gedeeltelijk onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, dient België deze beëindigen en de onwettig toegekende bedragen van de begunstigden terug te vorderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De door België ten uitvoergelegde steunregeling ten gunste van landbouwers in het Waals Gewest ter dekking van de kosten verbonden aan de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest is gedeeltelijk onverenigbaar met de interne markt.

2.   Alleen het deel van de steun dat uitsluitend bedoeld is ter vergoeding van de verplichting voor de landbouwers om TSE-tests uit te voeren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001, is verenigbaar met de interne markt, op voorwaarde dat de kosten nauwkeurig kunnen worden gekwantificeerd.

Artikel 2

België dient de in artikel 1 bedoelde steunregeling in te trekken.

Artikel 3

De individuele steun die is toegekend op grond van de in artikel 1 van dit besluit bedoelde steunregeling is geen steun in de zin van het Verdrag, indien deze steun op het moment van de toekenning ervan aan de voorwaarden voldeed die zijn vastgelegd in een verordening die is vastgesteld op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 994/98, en die op dat moment van toepassing was.

Artikel 4

De individuele steun die is toegekend op grond van de in artikel 1 van dit besluit bedoelde regeling en die op het moment waarop hij werd toegekend, aan de voorwaarden voldeed die zijn vastgelegd in een op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 vastgestelde verordening of in een andere goedgekeurde steunregeling, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt tot de maximaal toegestane steunintensiteit die voor deze soort steun geldt.

Artikel 5

1.   Onder voorbehoud van artikel 1, lid 2 en de artikelen 3 en 4 neemt België alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reed onwettig toegekende steun van de begunstigden terug te vorderen.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld volgens de procedures van nationaal recht, mits deze procedures de onmiddellijke en doeltreffende uitvoering van dit besluit niet in de weg staan. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van het referentiepercentage dat wordt gebruikt voor de berekening van het subsidie-equivalent bij regionale steun.

Artikel 6

België deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

België houdt de Commissie op de hoogte van de stand van uitvoering van de nationale maatregelen die het heeft genomen om dit besluit ten uitvoer te leggen, en dit tot de in artikel 1 bedoelde steun volledig is terugbetaald. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld alle inlichtingen over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen, evenals nadere inlichtingen over de reeds door de begunstigden terugbetaalde steunbedragen en rente.

Artikel 7

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 17 november 2010.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)  Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) geworden. De twee paar bepalingen zijn inhoudelijk identiek. In dit besluit dienen, waar nodig, de verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 van het VWEU te worden gelezen als verwijzingen naar respectievelijk de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag.

(2)   PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)   PB C 191 van 15.7.2010, blz. 12.

(4)   PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(5)   PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)   PB C 324 van 24.12.2002, blz. 2.

(7)   PB S 156 van 16.8.2001.

(8)   PB C 319 van 27.12.2006, blz. 1.

(9)   PB L 325 van 28.10.2004, blz. 4.

(10)  Arrest van het Hof van 17 september 1980 in zaak 730/79 Philip Morris Holland BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1980, blz. 2671.

(11)  Zie in het bijzonder het arrest van het Hof van 13 juli 1988 in zaak C-102/87, Frankrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1988, blz. 4067.

(12)   PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35.

(13)   PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3.

(14)   PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(15)   PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/50


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot wijziging van de aanpassingscoëfficiënten die met ingang van 1 augustus 2009, 1 september 2009, 1 oktober 2009, 1 november 2009, 1 december 2009 en 1 januari 2010 van toepassing zijn op de bezoldigingen van de ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Unie die in derde landen werkzaam zijn

(2010/790/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 336,

Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (1), en met name artikel 13, tweede alinea, van bijlage X,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU, Euratom) nr. 768/2010 van de Raad (2) zijn, overeenkomstig artikel 13, eerste alinea, van bijlage X bij het Statuut, de aanpassingscoëfficiënten vastgesteld die met ingang van 1 juli 2009 van toepassing zijn op de bezoldigingen die in de valuta van de standplaats worden uitbetaald aan ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Unie die in derde landen werkzaam zijn.

(2)

Met ingang van 1 augustus 2009, 1 september 2009, 1 oktober 2009, 1 november 2009, 1 december 2009 en 1 januari 2010 moeten sommige van deze aanpassingscoëfficiënten overeenkomstig artikel 13, tweede alinea, van bijlage X bij het Statuut worden gewijzigd, omdat uit de statistische gegevens waarover de Commissie beschikt, is gebleken dat de wijziging van de kosten van levensonderhoud, die aan de hand van de aanpassingscoëfficiënt en de desbetreffende wisselkoers wordt gemeten, voor bepaalde derde landen sedert de laatste aanpassing meer dan 5 % bedraagt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op de in de valuta van de standplaats uitbetaalde bezoldigingen van in derde landen werkzame ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Unie worden voor een aantal landen aangepast zoals aangegeven in de bijlage. De bijlage bevat zes maandtabellen waarin de betrokken landen en de opeenvolgende toepassingsdata voor elk land worden vermeld (1 augustus 2009, 1 september 2009, 1 oktober 2009, 1 november 2009, 1 december 2009 en 1 januari 2010).

De voor de berekening van deze bezoldigingen toegepaste wisselkoersen worden vastgesteld overeenkomstig de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement en hebben betrekking op de in de eerste alinea bedoelde data.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Catherine ASHTON

Vicevoorzitster


(1)   PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(2)   PB L 228 van 31.8.2010, blz. 1.


BIJLAGE

AUGUSTUS 2009

Standplaats

Economische pariteiten

augustus 2009

Wisselkoers

augustus 2009 (*1)

Aanpassingscoëfficiënten

augustus 2009 (*2)

Eritrea (1)

11,28

21,6903

52,0

Georgië

1,919

2,3805

80,6

Ghana (2)

1,009

2,0935

48,2

Indonesië (Jakarta) (3)

10 091

13 989,6

72,1

Indonesië (Banda Atjeh) (4)

7 989

13 989,6

57,1

Liberia (2)

1,265  USD

1,4053  USD

90,0

Moldavië

9,558

15,9211

60,0

Montenegro

0,6456

1

64,6

Servië (Belgrado) (2)

65,28

93,045

70,2

Sudan (Khartoem) (5)

1,93

3,55881

54,2


SEPTEMBER 2009

Standplaats

Economische pariteiten

september 2009

Wisselkoers

september 2009 (*3)

Aanpassingscoëfficiënten

september 2009 (*4)

Egypte (7)

3,272

7,9632

41,1

Gambia (8)

24,07

38,05

63,3

Guinee (Conakry)

4 456

6 793,48

65,6

Kazachstan (Astana) (7)

154,2

215,54

71,5

Sierra Leone

3 745

5 088,7

73,6

Sudan (Khartoem) (6)

2,035

3,63297

56,0

Oost-Timor (9)

1,008  USD

1,4364  USD

70,2

Venezuela (10)

2,94

3,08826

95,2


OKTOBER 2009

Standplaats

Economische pariteiten

oktober 2009

Wisselkoers

oktober 2009 (*5)

Aanpassingscoëfficiënten

oktober 2009 (*6)

Albanië

89,99

134,994

66,7

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (12)

39,56

61,4321

64,4

Australië (12)

1,693

1,669

101,4

Cambodja

4 435

6 186,5

71,7

Kroatië

6,345

7,2708

87,3

Eritrea (11)

12,34

22,4703

54,9

Guinee-Bissau

644,7

655,957

98,3

Mali

593,6

655,957

90,5

Nieuw-Caledonië

141,4

119,332

118,5

Uganda

1 965

2 839,77

69,2

Democratische Republiek Congo (Kinshasa) (13)

1,663  USD

1,45490  USD

114,3

Sri Lanka (12)

107,3

169,169

63,4

Tadzjikistan

3,715

6,3745

58,3

Tanzania

1 287

1 894,85

67,9

Thailand

28,36

48,906

58,0

Turkije (13)

1,742

2,168

80,4

Oekraïne

7,579

11,746

64,5

Zambia (13)

3 830

6 820,88

56,2


NOVEMBER 2009

Standplaats

Economische pariteiten

november 2009

Wisselkoers

november 2009 (*7)

Aanpassingscoëfficiënten

november 2009 (*8)

Algerije

74,7

107,642

69,4

Egypte (15)

3,544

8,26565

42,9

Indonesië (Banda Atjeh) (14)

8 536

14 188,1

60,2

Israël

5,351

5,5483

96,4

Kazachstan (Almaty)

172

226,55

75,9

Kazachstan (Astana) (15)

162,9

226,55

71,9

Kirgizië

48,82

64,4757

75,7

Laos (17)

9 584

12 734

75,3

Libanon

1 638

2 229,29

73,5

Nepal (17)

79,66

111,64

71,4

Rusland

40,41

43,1957

93,6

Tsjaad

751,4

655,957

114,6

Venezuela (16)

3,172

3,17543

99,9


DECEMBER 2009

Standplaats

Economische pariteiten

december 2009

Wisselkoers

december 2009 (*9)

Aanpassingscoëfficiënten

december 2009 (*10)

Saudi-Arabië

4,174

5,5885

74,7

Congo (Brazzaville)

725

655,957

110,5

Cuba

1,105  USD

1,4918  USD

74,1

Eritrea (18)

13,43

22,8273

58,8

Gambia (21)

25,54

40,1

63,7

Ghana (19)

1,069

2,155

49,6

Guatemala

8,18

12,3745

66,1

Haïti

60,46

64,591

93,6

Salomonseilanden

10,68

11,7695

90,7

India

38,84

69,5925

55,8

Liberia (19)

1,38  USD

1,4918  USD

92,5

Madagaskar

2 140

2 907,57

73,6

Maleisië

3,289

5,0587

65,0

Malawi

158,9

213,936

74,3

Paraguay

4 341

7 186,56

60,4

Democratische Republiek Congo (Kinshasa) (22)

1,772  USD

1,4918  USD

118,8

Servië (Belgrado) (19)

69,83

94,412

74,0

Sudan (Khartoem) (20)

2,19

3,52542

62,1

Suriname

1,92

4,18

45,9

Turkije (22)

1,831

2,283

80,2

Vietnam

12 873

29 495,2

43,6

Zambia (22)

4 038

6 974,14

57,9


JANUARI 2010

Standplaats

Economische pariteiten

januari 2010

Wisselkoers

januari 2010 (*11)

Aanpassingscoëfficiënten

januari 2010 (*12)

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (26)

37,26

61,447

60,6

Argentinië

3,219

5,4559

59,0

Australië (26)

1,596

1,6036

99,5

Ethiopië

14,33

18,2782

78,4

Indonesië (Jakarta) (23)

9 550

13 511,5

70,7

IJsland

144,5

180,96

79,9

Kosovo (Prishtina/Priština)

0,5854

1

58,5

Laos (27)

8 875

12 174

72,9

Libië

1,018

1,7683

57,6

Nepal (27)

74

107,83

68,6

Niger

593,3

655,957

90,4

Samoa

2,891

3,61939

79,9

Sri Lanka (26)

114,1

163,139

69,9

Oost-Timor (24)

1,083  USD

1,4338  USD

75,5

Venezuela (25)

3,357

3,0788

109,0


(*1)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, El Salvador, Ecuador, Liberia, Panama, D.R. Congo, Oost-Timor).

(*2)  Brussel = 100.

(1)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor augustus, oktober en december.

(2)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor augustus en december.

(3)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor augustus 2009 en januari 2010.

(4)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor augustus en november.

(5)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor augustus, september en december.

(*3)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, El Salvador, Ecuador, Liberia, Panama, D.R. Congo, Oost-Timor).

(*4)  Brussel = 100.

(6)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor augustus, september en december.

(7)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor september en november.

(8)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor september en december.

(9)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor september 2009 en januari 2010.

(10)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor september en november 2009 en januari 2010.

(*5)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, El Salvador, Ecuador, Liberia, Panama, D.R. Congo, Oost-Timor).

(*6)  Brussel = 100.

(11)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor augustus, oktober en december.

(12)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor oktober 2009 en januari 2010.

(13)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor oktober en december.

(*7)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, El Salvador, Ecuador, Liberia, Panama, D.R. Congo, Oost-Timor).

(*8)  Brussel = 100.

(14)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor augustus en november.

(15)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor september en november.

(16)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor september en november 2009 en januari 2010.

(17)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor november 2009 en januari 2010.

(*9)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, El Salvador, Ecuador, Liberia, Panama, D.R. Congo, Oost-Timor).

(*10)  Brussel = 100.

(18)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor augustus, oktober en december.

(19)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor augustus en december.

(20)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor augustus, september en december.

(21)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor september en december.

(22)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor oktober en december.

(*11)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, El Salvador, Ecuador, Liberia, Panama, D.R. Congo, Oost-Timor).

(*12)  Brussel = 100.

(23)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor augustus 2009 en januari 2010.

(24)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor september 2009 en januari 2010.

(25)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt driemaal aangepast: voor september en november 2009 en januari 2010.

(26)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor oktober 2009 en januari 2010.

(27)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt tweemaal aangepast: voor november 2009 en januari 2010.


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/55


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2010

tot vaststelling van de lijst van producten bedoeld in punt III.1, tweede alinea, van bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad

(herschikking)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 8434)

(2010/791/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name artikel 121, onder b), i), in samenhang met artikel 4.

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 88/566/EEG van de Commissie van 28 oktober 1988 tot vaststelling van de lijst van producten bedoeld in artikel 3, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 1898/87 (2) van de Raad is ingrijpend gewijzigd (3). Aangezien er verdere wijzigingen moeten worden aangebracht, dient de beschikking ter wille van de duidelijkheid te worden herschikt.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1234/2007 is als beginsel vastgesteld dat de benamingen van melk en zuivelproducten niet voor andere dan in punt II van bijlage XII bedoelde producten mogen worden gebruikt. Bij wijze van uitzondering is dit beginsel evenwel niet van toepassing op de benaming van producten waarvan de juiste aard op grond van traditioneel gebruik duidelijk is en/of wanneer duidelijk is dat de benamingen bedoeld zijn om een kenmerkende eigenschap van het product te omschrijven.

(3)

De lidstaten moeten de Commissie de indicatieve lijst meedelen van de producten die naar hun oordeel, op hun grondgebied, aan de criteria van de bovenbedoelde uitzondering beantwoorden. Aan de hand van de door de lidstaten verstrekte indicatieve lijsten, dient een lijst van de bedoelde producten te worden vastgesteld. In die lijst moeten de benamingen van de betrokken producten worden opgenomen zoals zij traditioneel in de onderscheiden talen van de Unie worden gebruikt, zodat die benamingen in alle lidstaten kunnen worden gebruikt wanneer zij ten minste voldoen aan het bepaalde in Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (4).

(4)

Deze lijst kan overeenkomstig artikel 121, onder b), i), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 worden aangevuld.

(5)

Na de toetredingen tot de Europese Unie van 2004 en 2007 hebben sommige nieuwe lidstaten lijsten ingediend met de namen van producten waarvan zij menen dat ze op hun respectieve grondgebied voldoen aan de criteria om voor bovenvermelde uitzondering in aanmerking te komen. De bijlage bij dit besluit moet daarom worden aangevuld met de voor de uitzondering in aanmerking komende namen van producten. uit de nieuwe lidstaten, in de desbetreffende talen.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De producten op het grondgebied van de Unie die overeenkomen met de in punt III.1, tweede alinea, van bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten zijn opgenomen in bijlage I bij dit besluit.

Artikel 2

Beschikking 88/566/EEG wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar dit besluit en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 310 van 16.11.1988, blz. 32.

(3)  Zie bijlage II.

(4)   PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.


BIJLAGE I

Lijst van producten bedoeld in punt III.1, tweede alinea, van bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 1234/2007

ES

Leche de almendras

DA

 

Kakaosmør

 

Mandelsmør

 

Jordnøddesmør

 

Kokosmælk

 

Flødeboller

 

»… fromage«

gebruikt in de benaming van een dessert op vruchtenbasis, dat geen melk of andere zuivelproducten, noch imitatieproducten van melk en zuivelproducten bevat (bijvoorbeeld citronfromage)

 

Smørtyve

 

Ostekiks

 

Osterejer

 

Flødetablet

 

Flødefodbolde

 

Flødemint

 

Flødekaramel

DE

 

Kokosmilch

 

Liebfrau(en)milch

 

Fischmilch

 

Milchner

 

Butterbirne

 

Rahmapfel

 

Butterbohne

 

Butterkohl

 

Butterpilz

 

Milchbrätling

 

Buttersalat

 

Erdnussbutter

 

Kakaobutter

 

Fleischkäse

 

Leberkäse

 

Käseklee

 

Butterhäuptel

 

Butterschnitzel

 

Faschiertes Butterschnitzel

 

Milchmargarine

 

Margarinestreichkäse

EL

 

Βούτυρο κακάου

 

Φρουτόκρεμα

 

Κρέμα αραβοσίτου

 

Κρέμα κάστανου

 

Νουκρέμα

EN

 

Coconut milk

 

„Cream …” of „Milk …”

gebruikt in de benaming van een alcoholhoudende drank die geen melk of andere zuivelproducten, noch imitatieproducten van melk of zuivelproducten bevat (bijvoorbeeld cream sherry, milk sherry)

 

Cream soda

 

Cream filled biscuits (bijvoorbeeld custard cream, bourbon cream, raspberry cream biscuits, strawberry cream, enz.)

 

Cream filled sweets or chocolates (bijvoorbeeld peppermint cream, raspberry cream, crème egg)

 

Cream crackers

 

Salad cream

 

Creamed coconut and other similar fruit, nut and vegetable products, waarbij „creamed” verwijst naar de kenmerkende textuur van het product

 

Cream of tartar

 

Cream or creamed soups (bijvoorbeeld cream of tomato soup, cream of celery, cream of chicken, enz.)

 

Horseradish cream

 

Ice-cream

 

Jelly cream

 

Table cream

 

Cocoa butter

 

Shea butter

 

Nut butters (bijvoorbeeld peanut butter)

 

Butter beans

 

Butter puffs

 

Fruit cheese (bijvoorbeeld lemon cheese, Damson cheese)

FR

 

Lait d’amande

 

Lait de coco

 

«Crème …»

gebruikt in de benaming van een soep die geen melk of andere zuivelproducten, noch imitatieproducten van melk en zuivelproducten bevat (bijvoorbeeld crème de volailles, crème de légumes, crème de tomates, crème d’asperges, crème de bolets, enz.)

 

«Crème …»

gebruikt in de benaming van een alcoholhoudende drank die geen melk of andere zuivelproducten, noch imitatieproducten van melk en zuivelproducten bevat (bijvoorbeeld crème de cassis, crème de framboise, crème de banane, crème de cacao, crème de menthe, enz.)

 

«Crème …»

gebruikt in de benaming van een product van de vleeswarenindustrie (bijvoorbeeld crème de foie de volaille, pâté crème, enz.)

 

Crème de maïs

 

Crème de riz

 

Crème d’avoine

 

Crème d’anchois

 

Crème d’écrevisses

 

Crème de pruneaux, crème de marron (crème van andere noten)

 

Crème confiseur

 

Beurre de cacao

 

Beurre de cacahouète

 

Fromage de tête

 

Haricot beurre

 

Beurré Hardy

IT

 

Latte di mandorla

 

Burro di cacao

 

Latte di cocco

 

Fagiolini al burro

HU

 

Vajretek

 

Gyümölcssajt (pl. birsalmasajt)

 

Disznósajt vagy hússajt vagy fejsajt

 

Haltej

 

Kakaóvaj

 

Kókusztej

 

Mogyoróvaj

 

Vajbab

 

Vajkörte

NL

 

Pindakaas

 

Hoofdkaas

 

Cacaoboter

 

Leverkaas

 

Hamkaas

 

Tongkaas

 

Nierkaas

 

Kokosmelk

 

„… crème”

gebruikt in de benaming van een soep die geen melk of andere zuivelproducten, noch imitatieproducten van melk en zuivelproducten bevat (bijvoorbeeld groentencrème, tomatencrème, aspergecrème, enz.)

 

„… crème”

gebruikt in de benaming van een alcoholhoudende drank die geen melk of andere zuivelproducten, noch imitatieproducten van melk en zuivelproducten bevat (bijvoorbeeld cassiscrème, frambozencrème, cacaocrème, bananencrème, enz.)

 

Crèmevulling

 

Levercrème

 

Boterbonen

PL

Ser jabłeczny

PT

 

Leite de coco

 

Manteiga de cacau

 

Manteiga de amendoim

 

Queijo doce de Tomar

 

Queijinho de sal

SL

Mesni sir

SK

 

Arašidové maslo

 

Fazul’a maslová (maslovka)

 

Kakaové maslo

 

Kokosové mlieko

 

Masliak

 

Maslová hruška (maslovka)

 

Pečeňový syr

 

Vtáčie mlieko

FI

 

Kaakaovoi

 

Maapähkinävoi

 

Voileipäkeksi

 

Voitatti

 

Voileipäkakku

SV

 

Jordnötssmör

 

Kakaosmör

 

Smörsopp

 

Kokosmjölk

 

Ostkex

 

Margarinost

 

Smördeg


BIJLAGE II

Ingetrokken beschikking met de wijziging ervan

Beschikking 88/566/EEG van de Commissie

(PB L 310 van 16.11.1988, blz. 32)

Beschikking 98/144/EG van de Commissie

(PB L 42 van 14.2.1998, blz. 61)


BIJLAGE III

Concordantietabel

Beschikking 88/566/EEG

Dit besluit

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/60


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2010

tot verlenging van de overgangsperiode met betrekking tot de verwerving van landbouwgrond in Hongarije

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/792/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije,

Gezien de Akte van toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, en met name bijlage X, hoofdstuk 3, punt 2,

Gezien het door Hongarije ingediende verzoek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de Toetredingsakte van 2003 mag Hongarije gedurende een periode van zeven jaar na de datum van toetreding, die verstrijkt op 30 april 2011, verbodsbepalingen handhaven ten aanzien van het verwerven van landbouwgrond door natuurlijke personen die niet ingezeten zijn of die geen onderdaan zijn van Hongarije en door rechtspersonen. Dit is een tijdelijke uitzondering op het in de artikelen 63 tot en met 66 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie beschermde vrije verkeer van kapitaal. Deze overgangsperiode mag slechts met drie jaar worden verlengd.

(2)

Op 10 september 2010 heeft Hongarije verzocht de overgangsperiode met betrekking tot de verwerving van landbouwgrond met drie jaar te verlengen.

(3)

De hoofdreden voor de overgangsperiode was gelegen in de noodzaak om na de invoering van de eengemaakte markt en de overgang naar het gemeenschappelijke landbouwbeleid in Hongarije de sociaaleconomische omstandigheden voor landbouwactiviteiten veilig te stellen. Met name werd beoogd tegemoet te komen aan geuite punten van zorg betreffende de mogelijke effecten van de liberalisering van de verwerving van landbouwgrond voor de landbouwsector ten gevolge van de aanvankelijk grote initiële verschillen in grondprijzen en inkomen in vergelijking met Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk (hierna: de EU-15). De overgangsperiode was er ook op gericht het proces van privatisering en teruggave van landbouwgrond aan landbouwers te vergemakkelijken. In haar verslag van 16 juli 2008 getiteld „Evaluatie van de overgangsregeling voor de verwerving van agrarisch onroerend goed als vastgesteld in het Toetredingsverdrag van 2003” (hierna: de „tussentijdse evaluatie”) heeft de Commissie reeds benadrukt dat het van belang was dit proces vóór het einde van de voorziene overgangsperiode te voltooien (1).

(4)

Hoewel de grondprijzen in Hongarije zich sinds de toetreding tot de Europese Unie steeds meer in de richting van de in de EU-15 gangbare prijzen ontwikkelen, komt uit door Hongarije ingediende informatie naar voren dat de grondprijzen er nog steeds 3 tot 20 maal lager liggen. Ook al werd een totale convergentie in grondprijzen niet verwacht en evenmin als een noodzakelijke voorwaarde voor het beëindigen van de overgangsperiode beschouwd, zijn de waarneembare verschillen in prijzen tussen Hongarije en de EU-15 dusdanig dat zij een vlotte voortgang naar prijsconvergentie in de weg kunnen staan. Ook bestaat er nog een kloof tussen het inkomen van werknemers in de landbouw en landbouwers in Hongarije en het inkomen in de EU-15, hoewel deze is afgenomen. Voorts werd volgens gegevens van Eurostat de landbouwsector in Hongarije relatief hard getroffen door de recente mondiale financiële en economische crisis. In 2009 daalde het reële landbouwinkomen per werknemer met het hoogste cijfer in de Unie (ongeveer 30 procent tegenover een gemiddelde in de Unie van ongeveer 12 procent). Naast het lagere inkomen is ook sprake van slechtere kredietvoorwaarden in vergelijking met die van de meeste EU-15-landen, zowel wat nominale intrestvoeten als wat het beschikbare kredietvolume voor landbouwers betreft. Er was verwacht dat na de toetreding van Hongarije nieuwe financiële instellingen uit de EU-15 in het land actiever zouden worden, maar dit is door de financiële en economische crisis belemmerd.

(5)

Hoewel het teruggaveproces tijdens de overgangsperiode vorderingen heeft gemaakt, heeft het met name sinds 2008 met moeilijkheden te kampen, en is het bijgevolg nog niet voltooid. Een soortgelijke ontwikkeling is waar te nemen wat de privatisering van landbouwgrond betreft. De Hongaarse markt voor landbouwgronden wordt bovendien verzwakt en de goede werking ervan nog steeds gehinderd door het gebrek aan zekerheid met betrekking tot eigendomsrechten alsook de onderontwikkelde krediet- en verzekeringsfaciliteiten voor landbouwers.

(6)

Tegen deze achtergrond kan, zoals de Hongaarse autoriteiten aangeven, worden verwacht dat de grondprijzen in Hongarije onder druk zouden komen te staan mochten de beperkingen op 1 mei 2011 worden opgeheven. Voorts zij erop gewezen dat gelet op het grote aantal marktdeelnemers, de zeer versnipperde eigendomsstructuur van de markt voor landbouwgrond, die sinds de toetreding niet noemenswaardig is veranderd, en het feit dat grond overwegend wordt gepacht, waarschijnlijk de gehele sector de gevolgen daarvan zou ondervinden. Bijgevolg dreigen zich bij het verstrijken van de overgangsperiode ernstige verstoringen op de Hongaarse markt voor landbouwgrond voor te doen.

(7)

Derhalve moet een verlenging met drie jaar van de in van bijlage X, hoofdstuk 3, punt 2 van de Toetredingsakte bedoelde overgangstermijn worden toegestaan.

(8)

Om de markt ten volle op de liberalisering voor te bereiden, blijft het van het grootste belang, zelfs in ongunstige economische omstandigheden, tijdens de overgangsperiode bij te dragen aan het verbeteren van factoren als krediet- en verzekeringsfaciliteiten voor landbouwers en de teruggave en privatisering van landbouwgrond, zoals reeds benadrukt in de tussentijdse evaluatie.

(9)

De markt voor landbouwgrond in Hongarije zou ook baat kunnen hebben bij een grotere instroom van buitenlands kapitaal. Zoals benadrukt in de tussentijdse evaluatie zouden buitenlandse investeringen in de landbouwsector ook grote langetermijneffecten sorteren op de verstrekking van kapitaal en knowhow, de werking van de grondmarkt en de landbouwproductiviteit. Met een geleidelijke versoepeling van de beperkingen op buitenlandse eigendom tijdens de overgangsperiode zou ook worden bijgedragen aan het voorbereiden van de markt op volledige liberalisering,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De in bijlage X, hoofdstuk 3, punt 2 van de Toetredingsakte van 2003 bedoelde overgangstermijn met betrekking tot de verwerving van landbouwgrond in Hongarije wordt tot 30 april 2014 verlengd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  COM(2008) 461 definitief, 16 juli 2008.


21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/62


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2010

houdende wijziging van Beschikking 2005/1/EG tot toelating van methoden voor de indeling van geslachte varkens in de Tsjechische Republiek, wat de aanbiedingsvorm van deze geslachte varkens betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 9187)

(Slechts de tekst in de Tsjechische taal is authentiek)

(2010/793/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 43, onder m), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2005/1/EG van de Commissie (2) wordt het gebruik van zes methoden voor de indeling van geslachte varkens in Tsjechië toegelaten.

(2)

Op 23 februari 2010 heeft Tsjechië de Commissie verzocht een aanbiedingsvorm van geslachte varkens toe te laten die afwijkt van de in bijlage V, punt B.III, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde standaardaanbiedingsvorm.

(3)

Krachtens bijlage V, punt B.III, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan aan de lidstaten toelating worden verleend een aanbiedingsvorm van geslachte varkens vast te stellen die afwijkt van de in de eerste alinea van dat punt bedoelde standaardaanbiedingsvorm, onder meer indien de normale handelspraktijk op hun grondgebied afwijkt van de in de eerste alinea van dat punt omschreven standaardaanbiedingsvorm. Tsjechië heeft in zijn verzoek gespecificeerd dat geslachte varkens volgens de handelspraktijk in dat land mogen worden aangeboden zonder dat het niervet is verwijderd. Deze van de standaardaanbiedingsvorm afwijkende aanbiedingsvorm dient derhalve in Tsjechië te worden toegestaan.

(4)

Met het oog op de vergelijkbaarheid van de noteringen voor geslachte varkens moet deze afwijkende aanbiedingsvorm in aanmerking worden genomen door het in die gevallen geconstateerde gewicht aan te passen ten opzichte van het gewicht voor de standaardaanbiedingsvorm.

(5)

Beschikking 2005/1/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In Beschikking 2005/1/EG wordt het volgende artikel 1 bis ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Onverminderd de in bijlage V, punt B.III, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde standaardaanbiedingsvorm mogen geslachte varkens in Tsjechië vóór het wegen en onthuiden worden aangeboden zonder dat het niervet is verwijderd. Het geconstateerde warme geslachte gewicht van op die wijze aangeboden geslachte varkens wordt aangepast volgens de volgende formule:

warm geslacht gewicht = 1,65651 + 0,96139 × gewicht van het warme geslachte varken met het niervet.”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Tsjechische Republiek.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 1 van 4.1.2005, blz. 8.


RICHTSNOEREN

21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/63


RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 13 december 2010

tot wijziging van Richtsnoer ECB/2000/7 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem

(ECB/2010/30)

(2010/794/EU)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje van artikel 127, lid 2,

Gezien de Statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid artikel 12.1 en artikel 14.3, in samenhang met het eerste streepje van artikel 3.1, artikel 18.2 en de eerste alinea van artikel 20,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verwezenlijking van een gemeenschappelijk monetair beleid noopt tot het definiëren van instrumenten en procedures die gebruikt kunnen worden door het Eurosysteem, bestaande uit de nationale centrale banken (NCB's) van lidstaten die de euro als munt hebben, (hierna de „deelnemende lidstaten”) en de Europese Centrale Bank (ECB), teneinde een dergelijk beleid op uniforme wijze in alle deelnemende lidstaten uit te voeren.

(2)

De ECB heeft de bevoegdheid om de nodige richtsnoeren vast te stellen ter uitvoering van het monetaire beleid van het Eurosysteem en de NCB's zijn gehouden overeenkomstig die richtsnoeren te handelen.

(3)

Richtsnoer ECB/2000/7 van 31 augustus 2000 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (1) dient te worden gewijzigd om wijzigingen weer te geven in het monetaire beleidskader van het Eurosysteem, inzonderheid: a) invoering van de beleenbaarheidscriteria voor het eigen gebruik van niet ICBE-conforme gedekte bankbrieven met commerciële hypotheken als de onderliggende activa; b) toevoeging van deposito's met vaste looptijd als beleenbaar onderpand voor monetaire beleidstransacties en intraday-krediet van het Eurosysteem; en c) wijziging van appendix 5 bij bijlage I om weer te geven dat Estland op 1 januari 2011 de euro zal aannemen en dat de naam van de Central Bank and Financial Services Authority of Ireland is gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in bijlage I

Bijlage I bij Richtsnoer ECB/2000/7 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit richtsnoer.

Artikel 2

Verificatie

1.   De NCB's doen de ECB uiterlijk op 31 december 2010 details inzake teksten en middelen toekomen, middels welke zij voornemens zijn te voldoen aan de paragrafen 1, 3 en 4 van de bijlage bij dit richtsnoer.

2.   De NCB's doen de ECB uiterlijk op 8 januari 2011 details inzake teksten en middelen toekomen, middels welke zij voornemens zijn te voldoen aan de paragraaf 2 van de bijlage bij dit richtsnoer.

Artikel 3

Inwerkingtreding

1.   Dit richtsnoer treedt twee dagen na de vaststelling ervan in werking.

2.   De paragrafen 1, 3 en 4 van de bijlage bij dit richtsnoer zijn met ingang van 1 januari 2011 van toepassing.

3.   Paragraaf 2 van de bijlage bij dit richtsnoer is met ingang van 1 februari 2011 van toepassing.

Artikel 4

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht aan de NCB's van de deelnemende lidstaten.

Gedaan te Frankfurt am Main, 13 december 2010.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)   PB L 310 van 11.12.2000, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage I bij Richtsnoer ECB/2000/7 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In paragraaf 6.2.2 wordt de eerste alinea als volgt vervangen:

„In het enkelvoudige kader voor beleenbare activa kunnen drie soorten niet-verhandelbare activa als onderpand dienen: deposito’s met vaste looptijd van in aanmerking komende tegenpartijen, kredietvorderingen en niet-verhandelbare retail-schuldbewijzen met hypothecair onderpand (retail mortgage-backed debt instruments ofwel RMBD's) (*1).

(*1)  Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2011 geldt voor kredietvorderingen een overgangsregeling, waarbij elke NCB zelf de drempelwaarde kan bepalen waarboven kredietvorderingen als onderpand in aanmerking komen, afgezien van grensoverschrijdend gebruik, en kan beslissen of transactiekosten in rekening worden gebracht. Vanaf 1 januari 2012 wordt een volledig uniforme regeling gehanteerd.” "

2.

Paragraaf 6.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De zevende alinea (de vijfde alinea onder het kopje „Voorschriften voor het gebruik van beleenbare activa”) wordt als volgt vervangen:

„Bovenstaande bepalingen over nauwe banden zijn niet van toepassing op: a) nauwe banden tussen de tegenpartij en een entiteit uit de publieke sector van de EER die het recht heeft belasting te heffen, dan wel wanneer een schuldinstrument wordt gegarandeerd door een entiteit uit de publieke sector van de EER die het recht heeft belasting te heffen; b) gedekte bankbrieven die zijn uitgegeven in overeenstemming met de criteria in artikel 22, lid 4 van de ICBE-richtlijn; of c) gevallen waarin schuldbewijzen de bescherming genieten van bijzondere juridische waarborgen vergelijkbaar met die voor instrumenten onder b), zoals in het geval van i) niet-verhandelbare RMBD's die geen effecten zijn; of ii) gestructureerde gedekte bankbrieven met leningen voor woningen als onderpand of gestructureerde gedekte bankbrieven met commerciële hypotheken als onderpand, d.w.z. bepaalde gedekte bankbrieven die door de Commissie niet ICBE-conform zijn verklaard, die voldoen aan alle criteria die van toepassing zijn op effecten op onderpand van activa, zoals uiteengezet in de paragrafen 6.2 en 6.3 en aan de volgende bijkomende criteria voldoen (*2):

In het geval van gestructureerde gedekte bankbrieven met leningen voor woningen als onderpand:

Leningen voor woningen die onderpand vormen voor de gestructureerde gedekte bankbrieven, moeten luiden in euro; de emittent (en de debiteur en garant, indien het rechtspersonen zijn) moeten gevestigd zijn in een lidstaat, hun onderliggende activa moeten zich in een lidstaat bevinden, en het recht dat op de lening van toepassing is, moet het recht zijn van een lidstaat.

Leningen voor woningen komen in aanmerking voor de „cover pool” van relevante gestructureerde gedekte bankbrieven, indien zij worden gegarandeerd door een in aanmerking komende garantie of door hypothecaire zekerheid. Een in aanmerking komende garantie moet binnen 24 maanden na verzuim opeisbaar zijn. In aanmerking komende garanties ten behoeve van dergelijke gegarandeerde leningen kunnen in verschillende contractuele vormen worden verstrekt, waaronder verzekeringscontracten, mits ze verstrekt worden door een entiteit uit de publieke sector of een financiële instelling die onder publiek toezicht staat. De garant voor dergelijke gegarandeerde leningen mag geen nauwe banden hebben met de emittent van de gedekte bankbrieven en moet tenminste een rating van [A+/A1/AH] hebben van een geaccepteerde externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI) gedurende de looptijd van de transactie.

Vervangend onderpand van hoge kwaliteit tot maximaal 10 % van de cover pool is aanvaardbaar. Deze drempel kan alleen worden overschreden na een diepgaand onderzoek door de desbetreffende NCB.

Het maximale gedeelte van elke individuele in aanmerking komende lening die kan worden gefinancierd middels een emissie van gestructureerde gedekte bankbrieven, is 80 % van de LTV-ratio. De LTV-berekening moet worden uitgevoerd op basis van een conservatieve marktwaardering.

De minimale verplichte extra zekerheidsstelling is 8 %.

Het maximale leenbedrag voor leningen voor woningen is 1 miljoen EUR.

De afzonderlijke kredietbeoordeling van de cover pool moet overeenkomen met een jaarlijks PD-niveau van 10 basispunten in overeenstemming met de „single A” drempel (zie paragraaf 6.3.1).

Voor de emittent en gelieerde entiteiten die deel uitmaken van of relevant zijn voor de transactie in verband met de gestructureerde gedekte bankbrief, geldt een minimale langetermijnrating van „single A” („A-” door Fitch of Standard & Poor’s, of „A3” door Moody’s, of „AL” door DBRS).

In het geval van gestructureerde gedekte bankbrieven met commerciële hypothecaire leningen als onderpand:

Commerciële hypothecaire leningen die onderpand vormen voor de gestructureerde gedekte bankbrieven, moeten luiden in euro; de emittent (en de debiteur en garant, indien het rechtspersonen zijn) moeten gevestigd zijn in een lidstaat, hun onderliggende activa moeten zich in een lidstaat bevinden, en het recht dat op de lening van toepassing is, moet het recht zijn van een lidstaat.

Vervangend onderpand van hoge kwaliteit tot maximaal 10 % van de cover pool is aanvaardbaar. Deze drempel kan alleen worden overschreden na een diepgaand onderzoek door de desbetreffende NCB.

Het maximale gedeelte van elke individuele in aanmerking komende lening die kan worden gefinancierd middels een emissie van gestructureerde gedekte bankbrieven, is 60 % van de LTV-ratio. De LTV-berekening moet worden uitgevoerd op basis van een conservatieve marktwaardering.

De minimale verplichte extra zekerheidsstelling is 10 %.

Het aandeel van elke geldnemer in de cover pool, na alle individuele leningen die van een bepaalde geldnemer uitstaan, bij elkaar te hebben genomen, mag niet meer bedragen dan 5 % van het totaal van de cover pool.

De afzonderlijke kredietbeoordeling van de cover pool moet overeenkomen met kredietkwaliteitsstap 1 overeenkomstig de ratingschaal van het Eurosysteem (zie paragraaf 6.3.1).

Op de emittent en gelieerde entiteiten die deel uitmaken van of relevant zijn voor de transactie in verband met de gestructureerde gedekte bankbrief, moet kredietkwaliteitsstap 2 worden toegepast.

Tenminste elk jaar moet een herwaardering van alle onderliggende commerciële hypothecaire leningen plaatsvinden. Prijsdalingen van onroerend goed moeten volledig in de herwaardering worden meegenomen. In het geval van prijsstijgingen wordt een surpluspercentage van 15 % toegepast. Leningen die niet voldoen aan het LTV-drempelvereiste, moeten worden vervangen door nieuwe leningen, of er moet extra onderpand worden verstrekt, goed te keuren door de desbetreffende NCB. De primair toe te passen waarderingsmethode is de marktwaarde, d.w.z. de geschatte prijs die met redelijke inspanning bij verkoop op de markt voor de activa zou worden verkregen. Aan deze schatting moet de meest conservatieve aanname ten grondslag liggen. Statistische methoden kunnen ook worden toegepast, maar alleen als een secundaire waarderingsmethode.

Te allen tijde moet een liquiditeitsbuffer worden aangehouden in de vorm van bij een in aanmerking komende tegenpartij gedeponeerde contanten in euro om alle rentebetalingen in verband met gedekte bankbrieven voor de volgende periode van zes maanden te dekken.

Telkens wanneer de kortetermijnkredietbeoordeling van de geldnemer van een als onderpand verstrekte commerciële hypothecaire lening in de negen maanden voordat een gedekte bankbrief met gegarandeerde hoofdsomaflossing vervalt, beneden kredietkwaliteitsstap 2 komt, moet een dergelijke geldnemer een contant bedrag in euro deponeren dat voldoende is om het betreffende gedeelte van de hoofdsombetaling van de gedekte bankbrief te voldoen, alsook ermee verband houdende kosten die volgens planning door de emittent op grond van de gedekte bankbrief aan de liquiditeitsbuffer moeten worden betaald.

In geval van liquiditeitsspanning kan de oorspronkelijke looptijd met maximaal twaalf maanden worden verlengd om te compenseren voor looptijdverschillen tussen de aflossingsleningen in de cover pool en de aflossing ineens van de gedekte bankbrief. Na de oorspronkelijke vervaldatum is de gedekte bankbrief echter niet meer beleenbaar voor eigen gebruik.

(*2)  Gestructureerde gedekte bankbrieven met leningen voor woningen als onderpand die worden ingediend vóór 10 oktober 2010 en niet voldoen aan deze criteria, kunnen worden gebruikt tot 31 maart 2011. Gestructureerde gedekte bankbrieven met commerciële hypothecaire leningen als onderpand die worden ingediend vóór 1 februari 2011 en niet voldoen aan deze criteria, kunnen worden gebruikt tot 31 maart 2011.”."

b)

De achtste alinea (de zesde alinea onder het kopje „Voorschriften voor het gebruik van beleenbare activa”) wordt als volgt vervangen:

„Voor gestructureerde gedekte bankbrieven met leningen voor woningen als onderpand of gestructureerde gedekte bankbrieven met commerciële hypothecaire leningen als onderpand moeten tegenpartijen voorts een rechtsgeldige bevestiging overleggen van een goed bekendstaand advocatenkantoor waarmee wordt bevestigd dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

De emittent van de gedekte bankbrieven is een in een EU-lidstaat gevestigde kredietinstelling, en is geen special-purpose vehicle, ook indien dergelijke gedekte bankbrieven worden gegarandeerd door een in een EU-lidstaat gevestigde kredietinstelling.

De emittent/uitgifte van de gedekte bankbrieven is, onder het recht van de lidstaat waar de emittent gevestigd is of waar de gedekte bankbrieven zijn uitgegeven, onderworpen aan speciaal publiek toezicht ter bescherming van houders van gedekte bankbrieven.

In het geval van insolvabiliteit van de emittent, genieten houders van gedekte bankbrieven prioriteit wat betreft aflossing van de hoofdsom en betaling van rente uit de (onderliggende) beleenbare activa.

Uit de uitgifte van de gedekte bankbrieven verkregen bedragen moeten worden belegd (overeenkomstig de beleggingsregels in de documentatie betreffende de gedekte bankbrieven) conform de desbetreffende nationale wetgeving voor gedekte bankbrieven of andere wetgeving die van toepassing is op de activa in kwestie.”.

3.

In paragraaf 6.4.3 wordt de volgende subparagraaf toegevoegd:

Deposito's met vaste looptijd

Op deposito's met vaste looptijd wordt geen surpluspercentage toegepast.”.

4.

De tabel in appendix 5 wordt als volgt vervangen:

De websites van het eurosysteem

Centrale Bank

Website

Europese Centrale Bank

www.ecb.europa.eu

Nationale Bank van België/Banque Nationale de Belgique

www.nbb.be of www.bnb.be

Deutsche Bundesbank

www.bundesbank.de

Eesti Pank

www.eestipank.ee

Banc Ceannais na hÉireann/Central Bank of Ireland

www.centralbank.ie

Bank of Greece

www.bankofgreece.gr

Banco de España

www.bde.es

Banque de France

www.banque-france.fr

Banca d'Italia

www.bancaditalia.it

Central Bank of Cyprus

www.centralbank.gov.cy

Banque centrale du Luxembourg

www.bcl.lu

Bank Ċentrali ta' Malta/Central Bank of Malta

www.centralbankmalta.org

De Nederlandsche Bank

www.dnb.nl

Oesterreichische Nationalbank

www.oenb.at

Banco de Portugal

www.bportugal.pt

Národná banka Slovenska

www.nbs.sk

Banka Slovenije

www.bsi.si

Suomen Pankki

www.bof.fi”


(*1)  Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2011 geldt voor kredietvorderingen een overgangsregeling, waarbij elke NCB zelf de drempelwaarde kan bepalen waarboven kredietvorderingen als onderpand in aanmerking komen, afgezien van grensoverschrijdend gebruik, en kan beslissen of transactiekosten in rekening worden gebracht. Vanaf 1 januari 2012 wordt een volledig uniforme regeling gehanteerd.”

(*2)  Gestructureerde gedekte bankbrieven met leningen voor woningen als onderpand die worden ingediend vóór 10 oktober 2010 en niet voldoen aan deze criteria, kunnen worden gebruikt tot 31 maart 2011. Gestructureerde gedekte bankbrieven met commerciële hypothecaire leningen als onderpand die worden ingediend vóór 1 februari 2011 en niet voldoen aan deze criteria, kunnen worden gebruikt tot 31 maart 2011.”.”


Rectificaties

21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/68


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie

( Publicatieblad van de Europese Unie L 199 van 28 juli 2008 )

Bladzijde 68, bijlage III, punt 3.8:

in plaats van:

„Voor een brandstof met samenstelling CxHyOz is de algemene formule:

Formula

te lezen:

„Voor een brandstof met samenstelling CxHyOz is de algemene formule:

Formula