ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.333.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 333

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
17 december 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU, Euratom) nr. 1190/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1296/2009 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2009 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten welke van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1191/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1794/2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten ( 1 )

6

 

*

Verordening (EU) nr. 1192/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier voor een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Ricotta Romana (BOB))

21

 

*

Verordening (EU) nr. 1193/2010 van de Commissie van 16 december 2010 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Maine-Anjou (BOB))

23

 

*

Verordening (EU) nr. 1194/2010 van de Commissie van 14 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op doornhaai in het gebied EU-wateren en internationale wateren van I, V, VI, VII, VIII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

25

 

*

Verordening (EU) nr. 1195/2010 van de Commissie van 14 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het gebied Noorse wateren van I en II door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

27

 

*

Verordening (EU) nr. 1196/2010 van de Commissie van 14 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op diepzeehaaien in het gebied X (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

29

 

*

Verordening (EU) nr. 1197/2010 van de Commissie van 14 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het gebied internationale wateren van I en IIb door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

31

 

*

Verordening (EU) nr. 1198/2010 van de Commissie van 14 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op tong in het gebied IIIa; EU-wateren van IIIb, IIIc en IIId door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

33

 

*

Verordening (EU) nr. 1199/2010 van de Commissie van 14 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op schelvis in het gebied Noorse wateren van I en II door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

35

 

*

Verordening (EU) nr. 1200/2010 van de Commissie van 14 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op koolvis in het gebied Noorse wateren van I en II door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

37

 

*

Verordening (EU) nr. 1201/2010 van de Commissie van 15 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op diepzeehaaien in de gebieden V, VI, VII, VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

39

 

*

Verordening (EU) nr. 1202/2010 van de Commissie van 15 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in gebied VIIb, VIIc, VIIe-k, VIII, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

41

 

*

Verordening (EU) nr. 1203/2010 van de Commissie van 15 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op makreel in gebied VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

43

 

*

Verordening (EU) nr. 1204/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot 142e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

45

 

 

Verordening (EU) nr. 1205/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

47

 

 

Verordening (EU) nr. 1206/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees

49

 

 

Verordening (EU) nr. 1207/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee

53

 

 

Verordening (EU) nr. 1208/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

55

 

 

Verordening (EU) nr. 1209/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de 12e bijzondere inschrijving in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 447/2010 geopende openbare inschrijving

57

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/779/EU

 

*

Besluit van de Raad van 14 december 2010 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland om te mogen deelnemen aan enkele bepalingen van het Schengenacquis betreffende de oprichting van een Europees Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht

58

 

 

2010/780/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 16 december 2010 tot wijziging van Beschikking 2003/322/EG wat betreft bepaalde soorten aasetende vogels in Italië en Griekenland die met bepaalde dierlijke bijproducten mogen worden gevoederd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 8988)  ( 1 )

60

 

 

2010/781/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 16 december 2010 tot wijziging van Richtlijn 92/34/EEG van de Raad met het oog op de verlenging van de periode waarin mag worden afgeweken van de voorwaarden voor invoer, uit derde landen, van teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 9015)

61

 

 

2010/782/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 16 december 2010 betreffende een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad om rekening te houden met de bijzondere situatie van Kenia met betrekking tot tonijnfilets (loins) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 9034)

62

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/1


VERORDENING (EU, EURATOM) Nr. 1190/2010 VAN DE RAAD

van 13 december 2010

tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1296/2009 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2009 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten welke van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 12,

Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), en met name de artikelen 63, 64, 65 en 82 van het Statuut en de bijlagen VII, XI en XIII bij dat Statuut, alsmede artikel 20, lid 1, en de artikelen 64, 92 en 132 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In zijn arrest van 24 november 2010 in zaak C-40/10 heeft het Hof van Justitie artikel 2 en de artikelen 4 tot en met 18 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1296/2009 van 23 december 2009 (2) nietig verklaard. Uit hoofde van artikel 266 van het Verdrag dient de Raad de maatregelen te nemen die nodig zijn om dit arrest na te leven.

(2)

Teneinde te waarborgen dat de koopkracht van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie gelijke tred houdt met die van de nationale ambtenaren dienen de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie naar het voorstel van de Commissie in het kader van het jaarlijkse onderzoek 2009 te worden aangepast.

(3)

Verordening (EU, Euratom) nr. 1296/2009 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU, Euratom) nr. 1296/2009 wordt gewijzigd als volgt:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Met ingang van 1 juli 2009 wordt in artikel 66 van het Statuut, de tabel van de maandelijkse basissalarissen die van toepassing is voor de berekening van de bezoldigingen en de pensioenen, vervangen door de volgende tabel:

1.7.2009

RANG

SALARISTRAP

1

2

3

4

5

16

16 902,14

17 612,39

18 352,49

 

 

15

14 938,67

15 566,42

16 220,54

16 671,82

16 902,14

14

13 203,29

13 758,11

14 336,24

14 735,10

14 938,67

13

11 669,50

12 159,87

12 670,85

13 023,37

13 203,29

12

10 313,89

10 747,30

11 198,91

11 510,48

11 669,50

11

9 115,76

9 498,82

9 897,97

10 173,34

10 313,89

10

8 056,81

8 395,37

8 748,15

8 991,54

9 115,76

9

7 120,87

7 420,10

7 731,90

7 947,02

8 056,81

8

6 293,66

6 558,13

6 833,71

7 023,84

7 120,87

7

5 562,55

5 796,29

6 039,86

6 207,90

6 293,66

6

4 916,36

5 122,95

5 338,23

5 486,75

5 562,55

5

4 345,24

4 527,84

4 718,10

4 849,37

4 916,36

4

3 840,47

4 001,85

4 170,01

4 286,03

4 345,24

3

3 394,33

3 536,97

3 685,60

3 788,13

3 840,47

2

3 000,02

3 126,09

3 257,45

3 348,08

3 394,33

1

2 651,52

2 762,94

2 879,04

2 959,14

3 000,02.”.

2)

De artikelen 4 tot en met 17 worden vervangen door:

„Artikel 4

Met ingang van 1 juli 2009 bedraagt de toelage bij ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, van het Statuut 910,82 EUR, en die voor alleenstaande ouders 1 214,42 EUR.

Artikel 5

Met ingang van 1 juli 2009 bedraagt het basisbedrag van de kostwinnerstoelage als bedoeld in artikel 1, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 170,35 EUR.

Met ingang van 1 juli 2009 bedraagt de kindertoelage als bedoeld in artikel 2, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 372,24 EUR.

Met ingang van 1 juli 2009 bedraagt de schooltoelage als bedoeld in artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 252,56 EUR.

Met ingang van 1 juli 2009 bedraagt de schooltoelage als bedoeld in artikel 3, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut 90,93 EUR.

Met ingang van 1 juli 2009 bedraagt het minimumbedrag van de ontheemdingstoelage als bedoeld in artikel 69 van het Statuut en in artikel 4, lid 1, tweede alinea, van bijlage VII bij het Statuut 504,89 EUR.

Met ingang van 14 juli 2009 bedraagt de ontheemdingstoelage als bedoeld in artikel 134 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden 362,95 EUR.

Artikel 6

Met ingang van 1 januari 2010 wordt de kilometervergoeding als bedoeld in artikel 8, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut als volgt aangepast:

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

0 en 200 km

0,3786 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

201 en 1 000 km

0,6310 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

1 001 en 2 000 km

0,3786 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

2 001 en 3 000 km

0,1261 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

3 001 en 4 000 km

0,0608 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

4 001 en 10 000 km

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan

10 000 km.

Aan deze vergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

189,29 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 725 km en 1 450 km bedraagt;

378,55 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst meer dan 1 450 km bedraagt.

Artikel 7

Met ingang van 1 juli 2009 bedraagt de in artikel 10, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde dagvergoeding:

39,13 EUR voor ambtenaren die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

31,55 EUR voor ambtenaren die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 8

Met ingang van 1 juli 2009 wordt het minimumbedrag voor de inrichtingsvergoeding als bedoeld in artikel 24, lid 3, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op:

1 113,88 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

662,31 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 9

Met ingang van 1 juli 2009 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1 335,85 EUR en het maximumbedrag op 2 671,72 EUR, en wordt het vaste bedrag dat moet worden afgetrokken, vastgesteld op 1 214,42 EUR.

Artikel 10

Met ingang van 1 juli 2009 wordt de in artikel 93 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de hiernavolgende tabel:

FUNCTIE-GROEP

1.7.2009

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

6

7

IV

18

5 826,60

5 947,77

6 071,45

6 197,71

6 326,60

6 458,17

6 592,47

17

5 149,70

5 256,79

5 366,11

5 477,70

5 591,61

5 707,90

5 826,60

16

4 551,44

4 646,09

4 742,71

4 841,34

4 942,01

5 044,79

5 149,70

15

4 022,68

4 106,33

4 191,73

4 278,90

4 367,88

4 458,72

4 551,44

14

3 555,35

3 629,29

3 704,76

3 781,80

3 860,45

3 940,73

4 022,68

13

3 142,31

3 207,66

3 274,36

3 342,46

3 411,96

3 482,92

3 555,35

III

12

4 022,61

4 106,26

4 191,65

4 278,81

4 367,79

4 458,61

4 551,33

11

3 555,31

3 629,24

3 704,71

3 781,75

3 860,39

3 940,66

4 022,61

10

3 142,29

3 207,64

3 274,34

3 342,43

3 411,93

3 482,88

3 555,31

9

2 777,26

2 835,01

2 893,97

2 954,14

3 015,57

3 078,28

3 142,29

8

2 454,63

2 505,67

2 557,78

2 610,97

2 665,26

2 720,68

2 777,26

II

7

2 777,20

2 834,96

2 893,93

2 954,12

3 015,56

3 078,28

3 142,31

6

2 454,51

2 505,56

2 557,68

2 610,87

2 665,18

2 720,61

2 777,20

5

2 169,32

2 214,44

2 260,50

2 307,51

2 355,51

2 404,50

2 454,51

4

1 917,26

1 957,14

1 997,84

2 039,40

2 081,82

2 125,12

2 169,32

I

3

2 361,91

2 410,93

2 460,97

2 512,05

2 564,18

2 617,40

2 671,72

2

2 088,03

2 131,37

2 175,60

2 220,76

2 266,85

2 313,89

2 361,91

1

1 845,91

1 884,22

1 923,33

1 963,24

2 003,99

2 045,58

2 088,03

Artikel 11

Met ingang van 1 juli 2009 wordt het minimumbedrag voor de inrichtingsvergoeding als bedoeld in artikel 94 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op:

837,82 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

496,72 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 12

Met ingang van 1 juli 2009 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 96, lid 3, tweede alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1 001,90 EUR en het maximumbedrag op 2 003,78 EUR, en wordt het vaste bedrag dat moet worden afgetrokken, vastgesteld op 910,82 EUR.

Met ingang van 14 juli 2009 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 136 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 881,45 EUR en het maximumbedrag op 2 074,00 EUR.

Artikel 13

Met ingang van 1 juli 2009 worden de toeslagen voor continu- of ploegendienst als bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad (3) vastgesteld op respectievelijk 381,79 EUR, 576,26 EUR, 630,06 EUR en 858,98 EUR.

Artikel 14

Met ingang van 1 juli 2009 wordt op de in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad (4) genoemde bedragen een coëfficiënt toegepast van 5,511255.

Artikel 15

Met ingang van 1 juli 2009 wordt de tabel in artikel 8, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut vervangen door de hiernavolgende tabel:

1.7.2009

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

6

7

8

16

16 902,14

17 612,39

18 352,49

18 352,49

18 352,49

18 352,49

 

 

15

14 938,67

15 566,42

16 220,54

16 671,82

16 902,14

17 612,39

 

 

14

13 203,29

13 758,11

14 336,24

14 735,10

14 938,67

15 566,42

16 220,54

16 902,14

13

11 669,50

12 159,87

12 670,85

13 023,37

13 203,29

 

 

 

12

10 313,89

10 747,30

11 198,91

11 510,48

11 669,50

12 159,87

12 670,85

13 203,29

11

9 115,76

9 498,82

9 897,97

10 173,34

10 313,89

10 747,30

11 198,91

11 669,50

10

8 056,81

8 395,37

8 748,15

8 991,54

9 115,76

9 498,82

9 897,97

10 313,89

9

7 120,87

7 420,10

7 731,90

7 947,02

8 056,81

 

 

 

8

6 293,66

6 558,13

6 833,71

7 023,84

7 120,87

7 420,10

7 731,90

8 056,81

7

5 562,55

5 796,29

6 039,86

6 207,90

6 293,66

6 558,13

6 833,71

7 120,87

6

4 916,36

5 122,95

5 338,23

5 486,75

5 562,55

5 796,29

6 039,86

6 293,66

5

4 345,24

4 527,84

4 718,10

4 849,37

4 916,36

5 122,95

5 338,23

5 562,55

4

3 840,47

4 001,85

4 170,01

4 286,03

4 345,24

4 527,84

4 718,10

4 916,36

3

3 394,33

3 536,97

3 685,60

3 788,13

3 840,47

4 001,85

4 170,01

4 345,24

2

3 000,02

3 126,09

3 257,45

3 348,08

3 394,33

3 536,97

3 685,60

3 840,47

1

2 651,52

2 762,94

2 879,04

2 959,14

3 000,02

 

 

 

Artikel 16

Met ingang van 1 juli 2009 wordt, voor de toepassing van artikel 18, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut, de vaste vergoeding genoemd in artikel 4 bis van bijlage VII bij het Statuut dat vóór 1 mei 2004 van kracht was, vastgesteld op:

131,71 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C 4 en C 5;

201,94 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C 1, C 2 en C 3.

Artikel 17

Met ingang van 14 juli 2009 wordt de staat van de maandelijkse basissalarissen in artikel 133 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vervangen door:

Rang

1

2

3

4

5

6

7

Voltijds basissalaris

1 679,08

1 956,12

2 120,85

2 299,45

2 493,09

2 703,03

2 930,66

Rang

8

9

10

11

12

13

14

Voltijds basissalaris

3 177,45

3 445,03

3 735,14

4 049,67

4 390,70

4 760,44

5 161,33

Rang

15

16

17

18

19

 

 

Voltijds basissalaris

5 595,96

6 067,21

6 578,13

7 132,08

7 732,68

 

 

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

K. PEETERS


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(2)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 10.

(3)  Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu- of ploegendienst (PB L 38 van 13.2.1976, blz. 1).

(4)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8).”.


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/6


VERORDENING (EU) Nr. 1191/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1794/2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”) (1), en met name artikel 15, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (2), en met name artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1794/2006 van de Commissie (3) zijn de maatregelen vastgesteld die nodig zijn om een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten te ontwikkelen dat strookt met het Eurocontrol-systeem voor „en route”-heffingen. De ontwikkeling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor tijdens alle fasen van de vlucht verleende luchtvaartnavigatiediensten is van het grootste belang voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim. Het stelsel moet zorgen voor grotere transparantie met betrekking tot het vaststellen, opleggen en handhaven van heffingen ten laste van gebruikers van het luchtruim en voor kostenefficiëntie bij het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten. Het stelsel moet ook de efficiëntie van de vluchten bevorderen en tegelijk een optimaal veiligheidsniveau in stand houden en geïntegreerde dienstverlening stimuleren.

(2)

Om ervoor te zorgen dat de algemene doelstelling van verbetering van de kosteneffectiviteit van luchtvaartnavigatiediensten effect heeft, moet het heffingenstelsel bijdragen tot een verbetering van de kosteneffectiviteit en de operationele doeltreffendheid, in samenhang met en ter ondersteuning van het Europese masterplan voor luchtverkeerbeheer.

(3)

Verordening (EG) nr. 1794/2006 moet worden bijgewerkt om de financiële gevolgen van de prestatieregeling te verwerken in het heffingenstelsel, met name met betrekking tot de kosten- en verkeersrisicodelingsmechanismen, alsmede de stimuleringsregelingen als bedoeld in Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (4). Verordening (EU) nr. 1794/2006 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Er moet in passende bepalingen worden voorzien om een soepele overgang naar het bijgewerkte heffingenstelsel te waarborgen.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1794/2006

Verordening (EG) nr. 1794/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   In deze verordening worden de maatregelen vastgesteld die nodig zijn voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten dat strookt met het Eurocontrol-systeem voor „en-route”-heffingen.”.

b)

De leden 5 en 6 komen als volgt te luiden:

„5.   Met inachtneming van artikel 1, lid 3, derde volzin, van Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie (5) kunnen de lidstaten besluiten deze verordening niet toe te passen op luchtvaartnavigatiediensten die worden verleend op luchthavens met minder dan 50 000 commerciële luchtvervoersbewegingen per jaar, ongeacht de maximale startmassa en het aantal passagierszitplaatsen.

De lidstaten stellen de Commissie van dat besluit in kennis. De Commissie publiceert periodiek een bijgewerkte lijst van de luchthavens ten aanzien waarvan de lidstaten hebben besloten deze verordening niet op luchtvaartnavigatiediensten toe te passen.

6.   Ten aanzien van luchtvaartnavigatiediensten die worden verleend op luchthavens met minder dan 150 000 commerciële luchtvervoersbewegingen per jaar, ongeacht de maximale startmassa en het aantal passagierszitplaatsen, kunnen de lidstaten vóór elke in artikel 11, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde referentieperiode besluiten één of meer van de volgende punten niet toe te passen:

a)

de berekening van de bepaalde kosten overeenkomstig artikel 6 van deze verordening;

b)

de berekening van plaatselijke luchtvaartnavigatieheffingen als bedoeld in artikel 11 van deze verordening;

c)

de vaststelling van eenheidstarieven voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten als bedoeld in artikel 13 van deze verordening.

De eerste alinea is van toepassing onverminderd de toepassing van de in de artikelen 14 en 15 van Verordening (EG) nr. 550/2004 genoemde beginselen en met inachtneming van artikel 1, lid 3, derde volzin, van Verordening (EU) nr. 691/2010.

De lidstaten die besluiten de in de eerste alinea genoemde punten niet toe te passen, verrichten een gedetailleerde beoordeling van de mate waarin aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan. Die beoordeling omvat overleg met de vertegenwoordigers van de luchtruimgebruikers.

Die lidstaten dienen een gedetailleerd verslag van de in de derde alinea bedoelde beoordeling bij de Commissie in. Dat verslag wordt met bewijzen gestaafd en bevat het resultaat van het overleg met de gebruikers en een volledige motivering van de conclusies van de lidstaat.

Na overleg met de betrokken lidstaat kan de Commissie bepalen dat niet aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan en kan zij, uiterlijk twee maanden na ontvangst van het verslag, de betrokken lidstaat verzoeken de beoordeling opnieuw te verrichten onder herziene voorwaarden.

Wanneer de Commissie dat bepaalt, duidt zij de methoden aan die moeten worden herzien, onder vermelding van de redenen daarvoor.

Wanneer de Commissie om een herziene beoordeling heeft verzocht, dient de betrokken lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie een verslag betreffende de conclusies van de herziene beoordeling in.

Het eindverslag wordt openbaargemaakt en is geldig voor de duur van de betrokken referentieperiode.

2)

In artikel 2 worden de volgende punten toegevoegd:

„h)   „bepaalde kosten”: de door de lidstaat bepaalde kosten als bedoeld in artikel 15, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 550/2004;

i)   „referentieperiode”: de in artikel 11, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde referentieperiode voor de prestatieregeling;

j)   „commerciële luchtvervoersbewegingen”: de som van de starts en landingen voor commercieel luchtvervoer, berekend als gemiddelde over de drie jaar voorafgaande aan de vaststelling van de in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 691/2010 bedoelde prestatieplannen;

k)   „andere inkomsten”: inkomsten verkregen van overheden of inkomsten uit commerciële activiteiten en, in het geval van eenheidstarieven voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten, inkomsten uit contracten of overeenkomsten tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten en luchthavenexploitanten, die de verleners van luchtvaartnavigatiediensten ten goede komen wat de hoogte van de eenheidstarieven betreft.”.

3)

In artikel 3 komen de leden 1, 2 en 3 als volgt te luiden:

„1.   Op het heffingenstelsel zijn de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 550/2004 vastgestelde beginselen van toepassing.

2.   De bepaalde kosten van „en-route”-luchtvaartnavigatiediensten worden gefinancierd door „en-route”-heffingen die worden opgelegd aan gebruikers van luchtvaartnavigatiediensten overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III en/of door andere inkomsten.

3.   De bepaalde kosten van plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten worden gefinancierd door heffingen die worden opgelegd aan gebruikers van luchtvaartnavigatiediensten overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III en/of door andere inkomsten. Deze kunnen overeenkomstig het recht van de Unie verleende kruissubsidies omvatten.”.

4)

In artikel 4 komen de leden 3 en 4 als volgt te luiden:

„3.   Een „en-route”-heffingszone strekt zich uit van de grond tot en met het hogere luchtruim. De lidstaten kunnen een specifieke zone vaststellen voor complexe plaatselijke luchtvaartnavigatiegebieden binnen de heffingszone.

4.   Wanneer heffingszones zich over het luchtruim van meer dan één lidstaat uitstrekken, hetgeen het gevolg kan zijn van de instelling van een gemeenschappelijke heffingszone in een functioneel luchtruimblok, dragen de betrokken lidstaten in de grootst mogelijke mate zorg voor samenhang en eenvormigheid bij de toepassing van deze verordening op het desbetreffende luchtruim.

Wanneer eenvormige toepassing van deze verordening op het betrokken luchtruim niet mogelijk is, informeren de lidstaten de gebruikers op transparante wijze over de verschillen in de toepassing van deze verordening en stellen zij de Commissie en Eurocontrol van die verschillen in kennis.”.

5)

In artikel 5 komen de leden 2 en 3 als volgt te luiden:

„2.   De lidstaten kunnen de volgende kosten als bepaalde kosten vaststellen in overeenstemming met artikel 15, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 550/2004, voor zover deze worden gemaakt als gevolg van de verlening van luchtvaartnavigatiediensten:

a)

de kosten van de relevante nationale instanties;

b)

de kosten van de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 550/2004 bedoelde gekwalificeerde entiteiten;

c)

de kosten die voortvloeien uit internationale overeenkomsten.

3.   Onverminderd andere financieringsbronnen en overeenkomstig het recht van de Unie kan overeenkomstig artikel 15 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 550/2004 een gedeelte van de inkomsten uit de heffingen worden gebruikt ter financiering van gemeenschappelijke projecten voor netwerkgerelateerde functies die van bijzonder belang zijn voor de verbetering van de algehele prestaties van de luchtverkeerbeheer- en luchtvaartnavigatiediensten in Europa. In die gevallen dragen de lidstaten er zorg voor dat er alomvattende en transparante boekhoudregels zijn om te vermijden dat de gebruikers van het luchtruim tweemaal moeten betalen. De bepaalde kosten waarmee het gemeenschappelijke project wordt gefinancierd, worden duidelijk aangeduid in overeenstemming met bijlage II.”.

6)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   De bepaalde kosten en de werkelijke kosten zijn samengesteld uit de kosten met betrekking tot in aanmerking komende diensten, faciliteiten en activiteiten als bedoeld in artikel 5 van deze verordening en worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 550/2004 neergelegde boekhoudkundige eisen.

De eenmalige gevolgen van de invoering van de internationale boekhoudnormen kunnen over een periode van ten hoogste 15 jaar worden gespreid.

Onverminderd de artikelen 16 en 18 van Verordening (EU) nr. 691/2010 worden de bepaalde kosten vóór het begin van elke referentieperiode, als onderdeel van de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004 en artikel 10, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 691/2010 bedoelde prestatieplannen, vastgesteld voor elk kalenderjaar gedurende de referentieperiode en in zowel reële als nominale termen. De eenheidstarieven worden berekend op basis van de in nominale termen uitgedrukte kosten. Voor elk jaar in de referentieperiode wordt het verschil tussen de bepaalde kosten, uitgedrukt in nominale termen, vóór de referentieperiode en de bepaalde kosten die zijn aangepast op basis van de werkelijke inflatie die voor dat jaar door de Commissie (Eurostat) is vastgesteld, uiterlijk in het jaar n+2 overgeboekt.

De bepaalde kosten en de werkelijke kosten worden vastgesteld in de nationale munteenheid. Wanneer voor een functioneel luchtruimblok een gemeenschappelijke heffingszone met één eenheidstarief is ingesteld, dragen de betrokken lidstaten zorg voor de omzetting van de nationale kosten in euro's of in de nationale munteenheid van een van de betrokken lidstaten, om aldus een transparante berekening van het eenheidstarief te waarborgen overeenkomstig artikel 13, lid 1, eerste alinea, van deze verordening. Die lidstaten stellen de Commissie en Eurocontrol daarvan in kennis.”.

b)

Lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

De tweede alinea komt als volgt te luiden:

„De personeelskosten omvatten de brutosalarissen, vergoedingen voor overuren, werkgeversbijdragen aan socialezekerheidsstelsels, pensioenkosten en andere voordelen. De pensioenkosten worden berekend op basis van voorzichtige aannames, in overeenstemming met de regeling of het toepasselijke nationale recht, al naargelang. Die aannames worden gedetailleerd vermeld in het nationale prestatieplan.”.

ii)

De vierde en vijfde alinea komen als volgt te luiden:

„De afschrijvingskosten hebben betrekking op alle vaste activa die worden gebruikt voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten. Vaste activa worden afgeschreven overeenkomstig hun verwachte levensduur, op basis van de lineaire methode die wordt toegepast op de kosten van activa. Ter berekening van de afschrijving kunnen de historische of de huidige kosten worden gebruikt. Tijdens de duur van de afschrijving mag de methode niet worden gewijzigd en de methode moet stroken met de toegepaste kapitaalkosten. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de huidige kosten, worden ook de gelijkwaardige historische kosten meegedeeld om een vergelijking en beoordeling mogelijk te maken.

De kapitaalkosten zijn gelijk aan het product van:

a)

de som van de gemiddelde nettoboekwaarde van de in gebruik of in aanbouw zijnde vaste activa en eventuele door de nationale toezichthoudende instanties vastgestelde aanpassingen van de totale activa, die door de verlener van de luchtvaartnavigatiediensten worden gebruikt, en de gemiddelde nettowaarde van de vlottende activa, met uitzondering van rentedragende rekeningen, die nodig zijn voor het verlenen van de luchtvaartnavigatiediensten; en

b)

het gewogen gemiddelde van de rentevoet op schulden en het rendement op het eigen vermogen. Voor verleners van luchtvaartnavigatiediensten zonder eigen vermogen wordt het gewogen gemiddelde berekend op basis van het verschil tussen het totaal van de onder a) bedoelde activa en de schulden.

Buitengewone kosten zijn eenmalige kosten die in de loop van het desbetreffende jaar zijn ontstaan in verband met het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten.

Wijzigingen die buiten de bepalingen van internationale boekhoudnormen vallen, worden in het nationale prestatieplan vermeld ter toetsing door de Commissie en in de overeenkomstig bijlage II te verstrekken aanvullende gegevens.”.

c)

In lid 3 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

„Voor de toepassing van lid 2, vijfde alinea, hangen de wegingsfactoren af van het gedeelte van de financiering van de activa uit schulden of eigen vermogen. De rentevoet op schulden is gelijk aan de gemiddelde rentevoet op de schulden van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten. Het rendement op het eigen vermogen hangt af van het feitelijke financiële risico van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten.”.

7)

In artikel 7, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor de toepassing van de eerste alinea onder b), stellen de lidstaten vóór het begin van elke referentieperiode voor elke luchthaven de criteria vast voor het toedelen van kosten tussen plaatselijke en „en route”-diensten en stellen zij de Commissie daarvan in kennis.”.

8)

Artikel 8 komt als volgt te luiden:

„Artikel 8

Transparantie van de kosten en van het heffingsmechanisme

1.   Uiterlijk zes maanden voor het begin van elke referentieperiode doen de lidstaten een aanbod tot overleg met de vertegenwoordigers van de luchtruimgebruikers over de bepaalde kosten, geplande investeringen, ramingen voor diensteenheden, het heffingenbeleid en de daaruit voortvloeiende eenheidstarieven, waarbij zij worden bijgestaan door de verleners van luchtvaartnavigatiediensten. De lidstaten stellen hun overeenkomstig artikel 5 vastgestelde nationale kosten of kosten van functionele luchtruimblokken en hun eenheidstarieven op een transparante wijze ter beschikking van de vertegenwoordigers van de luchtruimgebruikers, de Commissie en, indien van toepassing, Eurocontrol.

Gedurende de referentieperiode doen de lidstaten jaarlijks een aanbod tot overleg met de vertegenwoordigers van de luchtruimgebruikers over afwijkingen van de ramingen, en met name over:

a)

het werkelijke verkeer en de werkelijke kosten in vergelijking met het geraamde verkeer en de geraamde bepaalde kosten;

b)

de toepassing van het in artikel 11 bis uiteengezette risicodelingsmechanisme;

c)

de in artikel 12 uiteengezette stimuleringsregelingen.

Het overleg kan op regionale basis worden georganiseerd. De vertegenwoordigers van de luchtruimgebruikers hebben het recht om meer overleg te verzoeken. Overleg met de gebruikers wordt ook stelselmatig georganiseerd na de activering van een alarmmechanisme dat een herziening van het eenheidstarief teweeg brengt.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens zijn gebaseerd op de in de bijlagen II en VI weergegeven rapportagetabellen en nadere regels of, indien een lidstaat op nationaal niveau of op het niveau van functionele luchtruimblokken overeenkomstig artikel 1, lid 6, heeft besloten niet de bepaalde kosten of de plaatselijke luchtvaartnavigatieheffingen te berekenen of eenheidstarieven voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten vast te stellen, zijn de in lid 1 bedoelde gegevens gebaseerd op de in bijlage III weergegeven rapportagetabellen en nadere regels. De desbetreffende documenten worden drie weken voor het overleg ter beschikking gesteld van de vertegenwoordigers van de luchtruimgebruikers, de Commissie, Eurocontrol en de nationale toezichthoudende autoriteiten. Voor het in lid 1, tweede alinea, bedoelde jaarlijkse overleg worden de desbetreffende documenten ieder jaar uiterlijk 1 november ter beschikking gesteld van de vertegenwoordigers van de luchtruimgebruikers, de Commissie, Eurocontrol en de nationale toezichthoudende autoriteiten.”.

9)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1, komt punt c) als volgt te luiden:

„c)

vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor officiële missies van regerende vorsten en hun directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van de regering; deze vrijstelling moet altijd worden gestaafd door de passende statusvermelding of opmerking in het vliegplan.”.

b)

Lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt geschrapt;

ii)

in de tweede alinea komt de aanhef als volgt te luiden:

„De kosten van vrijgestelde vluchten zijn samengesteld uit:”.

10)

De artikelen 10 en 11 komen als volgt te luiden:

„Artikel 10

Berekening van de „en route”-heffingen

1.   Onverminderd de in artikel 3, lid 2, bedoelde mogelijkheid om „en route”-luchtvaartnavigatiediensten uit andere inkomsten te financieren, is de „en route”-heffing voor een bepaalde vlucht in een bepaalde „en route”-heffingszone gelijk aan het product van het voor deze „en route”-heffingszone vastgestelde eenheidstarief en de „en route”-diensteenheden voor die vlucht.

2.   Het eenheidstarief en de „en route”-diensteenheden worden overeenkomstig bijlage IV berekend.

Artikel 11

Berekening van plaatselijke luchtvaartnavigatieheffingen

1.   Onverminderd de in artikel 3, lid 3, bedoelde mogelijkheid om plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten uit andere inkomsten te financieren, is de plaatselijke luchtvaartnavigatieheffing voor een bepaalde vlucht in een bepaalde heffingszone voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten gelijk aan het product van het voor deze heffingszone vastgestelde eenheidstarief en de plaatselijke luchtvaartnavigatiediensteenheden voor die vlucht. Voor de toepassing van de heffingen gelden nadering en vertrek als één vlucht. De te tellen eenheid is ofwel de aankomende ofwel de vertrekkende vlucht.

2.   Het eenheidstarief en de plaatselijke luchtvaartnavigatiediensteenheden worden overeenkomstig bijlage V berekend.”.

11)

Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 11 bis

Risicodeling

1.   In dit artikel worden de mechanismen voor verkeers- en kostenrisicodeling vastgesteld. Dit artikel is van toepassing in overeenstemming met de in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 691/2010 bedoelde beginselen.

2.   De volgende kosten vallen niet onder verkeersrisicodeling en worden ingevorderd ongeacht de verkeersevolutie:

a)

de overeenkomstig artikel 5, lid 2, vastgestelde bepaalde kosten, met uitzondering van overeenkomsten voor het verlenen van grensoverschrijdende luchtvaartnavigatiediensten;

b)

de bepaalde kosten van verleners van meteorologische diensten;

c)

de toegestane overdracht van het vorige jaar of een vorige referentieperiode en de bonussen of malussen die het gevolg zijn van stimuleringsregelingen;

d)

de ten gevolge van schommelingen in het verkeer te veel of te weinig ingevorderde kosten, welk overschot of tekort uiterlijk in jaar n+2 wordt ingevorderd.

Daarnaast kunnen de lidstaten de bepaalde kosten van verleners van luchtvaartnavigatiediensten die toestemming hebben gekregen om luchtvaartnavigatiediensten te verlenen zonder certificaat overeenkomstig artikel 7, lid 5, van Verordening (EG) nr. 550/2004, vrijstellen van verkeersrisicodeling.

3.   Wanneer in een bepaald jaar het werkelijke aantal diensteenheden niet meer dan 2 % hoger of lager is dan de aan het begin van de referentieperiode opgestelde raming, worden de extra inkomsten of het inkomstenverlies voor de verlener van luchtvaartnavigatiediensten met betrekking tot de bepaalde kosten niet overgedragen.

4.   Wanneer in een bepaald jaar n het werkelijke aantal diensteenheden meer dan 2 % hoger is dan de aan het begin van de referentieperiode opgestelde raming, wordt minstens 70 % van de door de betrokken verlener of verleners van luchtvaartnavigatiediensten verkregen extra inkomsten, boven het verschil van 2 % tussen de werkelijke diensteenheden en de raming met betrekking tot de bepaalde kosten, uiterlijk in het jaar n+2 terugbetaald aan de luchtruimgebruikers.

Wanneer in een bepaald jaar n het werkelijke aantal diensteenheden meer dan 2 % lager is dan de aan het begin van de referentieperiode opgestelde raming, wordt hoogstens 70 % van de door de betrokken verlener of verleners van luchtvaartnavigatiediensten geleden verlies aan inkomsten, boven het verschil van 2 % tussen de werkelijke diensteenheden en de raming met betrekking tot de bepaalde kosten, in principe uiterlijk in het jaar n+2 doorberekend aan de luchtruimgebruikers. De lidstaten kunnen evenwel besluiten de doorberekening van dergelijke inkomstenverliezen over verscheidene jaren te spreiden om het eenheidstarief stabiel te houden.

5.   De toedeling van het in lid 3 bedoelde verkeersrisico wordt voor de gehele referentieperiode in het nationale prestatieplan of het prestatieplan van het functionele luchtruimblok vastgesteld na het in artikel 8 bedoelde overleg.

6.   Wanneer in een bepaald jaar n het werkelijke aantal diensteenheden lager is dan 90 % van de aan het begin van de referentieperiode opgestelde raming, wordt het volledige door de betrokken verlener of verleners van luchtvaartnavigatiediensten geleden inkomstenverlies boven 10 % van het verschil tussen het werkelijke aantal diensteenheden en de raming met betrekking tot de bepaalde kosten in principe uiterlijk in het jaar n+2 doorberekend aan de luchtruimgebruikers. De lidstaten kunnen evenwel besluiten de doorberekening van dergelijke inkomstenverliezen over verscheidene jaren te spreiden om het eenheidstarief stabiel te houden.

Wanneer in een bepaald jaar n het werkelijke aantal diensteenheden hoger is dan 110 % van de aan het begin van de referentieperiode opgestelde raming, worden alle door de betrokken verlener of verleners van luchtvaartnavigatiediensten verkregen extra inkomsten boven 10 % van het verschil tussen het werkelijke aantal diensteenheden en de raming met betrekking tot de bepaalde kosten uiterlijk in het jaar n+2 terugbetaald aan de luchtruimgebruikers.

7.   Verleners van luchtvaartnavigatiediensten zonder eigen vermogen of met een eigen vermogen van ten hoogste 5 % van de totale schulden kunnen vanaf 31 december 2011 worden vrijgesteld van verkeersrisicodeling gedurende de eerste referentieperiode, teneinde het gedeelte van de schuldfinanciering te beperken. De van verkeersrisicodeling vrijgestelde verleners van luchtvaartnavigatiediensten worden in het prestatieplan vermeld ter toetsing door de Commissie en in de overeenkomstig bijlage II te verstrekken aanvullende gegevens. De lidstaten beschrijven en motiveren de maatregelen die zij voornemens zijn te nemen om het gedeelte van de schuldfinanciering te beperken alsmede het tijdschema voor die maatregelen.

8.   De volgende principes zijn op kostenrisicodeling van toepassing:

a)

wanneer de werkelijke kosten gedurende de gehele referentieperiode lager zijn dan de aan het begin van de referentieperiode vastgestelde bepaalde kosten, wordt het verschil ingehouden door de betrokken verlener van luchtvaartnavigatiediensten, lidstaat of gekwalificeerde entiteit;

b)

wanneer de werkelijke kosten gedurende de gehele referentieperiode hoger zijn dan de aan het begin van de referentieperiode vastgestelde bepaalde kosten, wordt het verschil gedragen door de betrokken verlener van luchtvaartnavigatiediensten, lidstaat of gekwalificeerde entiteit, onverminderd de activering van een alarmmechanisme overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 691/2010;

c)

de punten a) en b) kunnen niet worden toegepast op het verschil tussen de werkelijke en de bepaalde kosten die kunnen worden geacht buiten de macht van de betrokken verlener van luchtvaartnavigatiediensten, lidstaat of gekwalificeerde entiteit te liggen wegens:

(i)

onvoorziene wijzigingen in de nationale pensioenregelingen en regelingen inzake de boekhoudkundige verantwoording van pensioenen;

(ii)

onvoorziene wijzigingen in het nationale belastingrecht;

(iii)

onvoorziene en nieuwe kostenposten die niet in het nationale prestatieplan zijn opgenomen doch wettelijk zijn voorgeschreven;

(iv)

onvoorziene wijzigingen in de kosten of inkomsten, voortvloeiende uit internationale overeenkomsten;

(v)

aanmerkelijke wijzigingen in de rentevoeten voor leningen.

Onverminderd artikel 6, lid 1, derde alinea, wordt door de nationale toezichthoudende autoriteit een lijst van niet-beheersbare kostenfactoren vastgesteld op grond van de in de eerste alinea, onder i) tot en met v), genoemde factoren en deze lijst wordt opgenomen in het prestatieplan.

Wanneer de werkelijke kosten gedurende de gehele referentieperiode lager zijn dan de aan het begin van de referentieperiode vastgestelde bepaalde kosten, wordt het verschil aan de luchtruimgebruikers terugbetaald door middel van een overdracht naar de volgende referentieperiode.

Wanneer de werkelijke kosten gedurende de gehele referentieperiode hoger zijn dan de aan het begin van de referentieperiode vastgestelde bepaalde kosten, wordt het verschil aan de luchtruimgebruikers doorberekend door middel van een overdracht naar de volgende referentieperiode. De nationale toezichthoudende autoriteit stemt uitdrukkelijk met die overdracht in na zich ervan te hebben vergewist dat:

i)

het verschil tussen de werkelijke kosten en de bepaalde kosten daadwerkelijk het gevolg is van ontwikkelingen die buiten de macht van de betrokken verlener van luchtvaartnavigatiediensten, lidstaat of gekwalificeerde entiteit vallen;

ii)

het verschil in de kosten dat aan de gebruikers wordt doorberekend, specifiek wordt aangeduid en gecategoriseerd.

Het overgedragen bedrag wordt gespecificeerd per kostenfactor en beschreven in de overeenkomstig bijlage VI te verstrekken aanvullende gegevens.”.

12)

In artikel 12 komen de leden 1, 2 en 3 als volgt te luiden:

„1.   De lidstaten kunnen op nationaal niveau of op het niveau van functionele luchtruimblokken op niet-discriminerende en transparante wijze stimuleringsregelingen vaststellen of goedkeuren ter ondersteuning van verbeteringen in het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten of beperkingen van het effect van de luchtvaart op het milieu, en die tot een andere berekening van de heffingen leiden ingevolge de leden 2 en 3. Deze stimuleringsmaatregelen kunnen zowel op verleners van luchtvaartnavigatiediensten als op luchtruimgebruikers van toepassing zijn.

2.   Overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) nr. 691/2010 kunnen de lidstaten, op nationaal niveau of op het niveau van functionele luchtruimblokken, financiële stimuleringsmaatregelen vaststellen om hun verleners van luchtvaartnavigatiediensten aan te sporen prestatiedoelen te bereiken. Het eenheidstarief kan worden aangepast om te voorzien in een bonus of malus naar gelang van het werkelijke prestatieniveau van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten in vergelijking met de desbetreffende doelstelling. Dergelijke bonussen of malussen vinden alleen toepassing wanneer de verschillen in de prestaties wezenlijke gevolgen hebben voor de gebruikers. De toepasselijke hoogte van de bonussen en malussen moet in verhouding staan tot de te bereiken doelen en de behaalde prestaties. De verschillen in de prestaties en de toepasselijke hoogte van de bonussen en malussen worden bepaald na het in artikel 8 bedoelde aanbod tot overleg en vastgelegd in het nationale prestatieplan of het prestatieplan van het functionele luchtruimblok.

3.   Wanneer een lidstaat besluit een stimuleringsregeling toe te passen ten aanzien van gebruikers van luchtvaartnavigatiediensten, moduleert hij, na het in artikel 8 bedoelde aanbod tot overleg, de aan deze gebruikers op te leggen heffingen naargelang van de door hen geleverde inspanningen om, met name:

a)

het gebruik van luchtvaartnavigatiediensten te optimaliseren;

b)

het milieueffect van de luchtvaart te verminderen;

c)

de totale kosten van luchtvaartnavigatiediensten te verminderen en de doelmatigheid ervan te verhogen, met name door de heffingen te verlagen of te moduleren naargelang van het aan boord hebben van apparatuur die de capaciteit vergroot, of door het geven van compensaties voor het ongemak als gevolg van het kiezen van minder drukke routes;

d)

de ontplooiing van de mogelijkheden van SESAR op het gebied van luchtverkeersbeheer te versnellen.”.

13)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De leden 1 en 2 komen als volgt te luiden:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor elke heffingszone jaarlijks eenheidstarieven worden vastgesteld.

De eenheidstarieven worden vastgesteld in de nationale munteenheid. Wanneer tot een functioneel luchtruimblok behorende lidstaten besluiten een gemeenschappelijke heffingszone met één eenheidstarief vast te stellen, wordt dat eenheidstarief vastgesteld in euro's of in de nationale munteenheid van een van de betrokken lidstaten. De betrokken lidstaten stellen de Commissie en Eurocontrol in kennis van de toepasselijke munteenheid.

2.   Overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder e), van Verordening (EG) nr. 549/2004 en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 691/2010 kan het eenheidstarief in de loop van het jaar worden gewijzigd wanneer een alarmmechanisme wordt geactiveerd.”.

b)

Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

„4.   Voor het eerste jaar van de referentieperiode worden de eenheidstarieven berekend op basis van het door de lidstaat of het functionele luchtruimblok op 1 november van het jaar voorafgaande aan het begin van de referentieperiode meegedeelde prestatieplan. Wanneer de prestatieplannen worden vastgesteld na 1 november van het jaar voorafgaande aan het begin van de referentieperiode, worden de eenheidstarieven, indien nodig, herberekend op basis van het definitieve plan of de toepasselijke corrigerende maatregelen.”.

14)

In Artikel 14 komt lid 1 als volgt te luiden:

„1.   De lidstaten kunnen de heffingen innen in de vorm van één heffing per vlucht. Wanneer heffingen op regionale basis worden gefactureerd en geïnd, mag als facturatiemunteenheid de euro worden gebruikt en mag een administratief eenheidstarief ter vergoeding van de facturatie- en inningskosten worden toegevoegd aan het desbetreffende eenheidstarief.”.

15)

Artikel 15 wordt geschrapt.

16)

In artikel 17 komt de aanhef van de eerste alinea als volgt te luiden:

„De verleners van luchtvaartnavigatiediensten vergemakkelijken de inspecties en onderzoeken door de nationale toezichthoudende instanties of de namens deze optredende gekwalificeerde entiteit, met inbegrip van bezoeken ter plaatse. De gemachtigde personen zijn bevoegd:”.

17)

Het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 17 bis

Evaluatie

De in artikel 24 van Verordening (EU) nr. 691/2010 bedoelde evaluatie van de prestatieregeling door de Commissie heeft mede betrekking op het bij artikel 11 bis van deze verordening ingestelde risicodelingsmechanisme, de krachtens artikel 12 van deze verordening ingestelde stimuleringsregelingen en hun effect en doelmatigheid bij het bereiken van de vastgestelde prestatiedoelen.”.

18)

De bijlagen I tot en met VI worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Overgangsbepalingen

De lidstaten die over reeds vóór 8 juli 2010 bestaande nationale regelingen beschikken welke voorzien in een beperking van het eenheidstarief die verder gaat dan de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 691/2010 vastgestelde Uniebrede doelen, kunnen hun verleners van luchtvaartnavigatiediensten vrijstellen van artikel 11 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1794/2006. Die vrijstelling geldt voor de periode waarin krachtens de nationale regelingen het eenheidstarief is beperkt, doch niet langer dan tot het einde van de eerste referentieperiode in 2014. De lidstaten stellen de Commissie en Eurocontrol van de vrijstelling in kennis.

De lidstaten kunnen besluiten de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1794/2006, zoals gewijzigd bij deze verordening, tot 31 december 2014 niet toe te passen op plaatselijke heffingen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis. Wanneer de lidstaten plaatselijke heffingen vrijstellen van de bepalingen van die verordening, kunnen de volledige kosten van het verlenen van plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten worden ingevorderd tot en met 31 december 2014.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op de kosten van luchtvaartnavigatiediensten, heffingen en eenheidstarieven van het jaar 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(2)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(3)  PB L 341 van 7.12.2006, blz. 3.

(4)  PB L 201 van 3.8.2010, blz. 1.

(5)  PB L 201 van 3.8.2010, blz. 1.”.


BIJLAGE

De bijlagen I tot en met VI worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I wordt het volgende punt 5 toegevoegd:

„5.

Wanneer er meer dan 150 000 commerciële bewegingen per jaar zijn, wordt de in de punten 1 tot en met 4 bedoelde beoordeling uitgevoerd ten aanzien van elke individuele luchthaven.”

2)

Bijlage 2 komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE II

Transparantie van de kostengrondslag

1.   RAPPORTAGETABEL

De lidstaten en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten de onderstaande rapportagetabel invullen voor elke heffingszone die onder hun verantwoordelijkheid valt en voor elke referentieperiode. De lidstaten moeten voor elke heffingszone die onder hun verantwoordelijkheid valt ook een geconsolideerde rapportagetabel invullen.

Voor alle luchthavens die onder deze verordening vallen, moet een geconsolideerde rapportagetabel worden ingevuld.

Indien een heffingszone zich over het luchtruim van meer dan één lidstaat uitstrekt, moeten deze lidstaten de tabel gezamenlijk invullen overeenkomstig artikel 4, lid 4.

De werkelijke kosten moeten op gecertificeerde rekeningen zijn gebaseerd. De kosten worden vastgesteld overeenkomstig het krachtens het certificaat vereiste bedrijfsplan en gerapporteerd in de munteenheid waarin zij zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 1, vierde alinea.

Om de vaststelling van Uniebrede prestatiedoelen door de Commissie te vergemakkelijken en onverminderd de prestatieplannen die op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken moeten worden vastgesteld, vullen de lidstaten en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten achttien maanden vóór het begin van een referentieperiode een dergelijke rapportagetabel in met de oorspronkelijke ramingen.

Image

2.   AANVULLENDE GEGEVENS

Daarnaast moeten de lidstaten en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten ten minste de volgende gegevens verstrekken:

een beschrijving van de methode die is gebruikt voor het toedelen van de kosten van faciliteiten of diensten aan verschillende luchtvaartnavigatiediensten, gebaseerd op de lijst van faciliteiten en diensten uit het ICAO Regional Air Navigation Plan, Europese regio (doc. 7754), en een beschrijving van de methode die is gebruikt voor het toedelen van die kosten aan verschillende heffingszones;

een beschrijving van en een toelichting bij de methode voor de berekening van de afschrijvingskosten: historische kosten of huidige kosten. Wanneer de afschrijvingskosten op basis van de huidige kosten worden berekend, moeten gegevens over vergelijkbare historische kosten ter beschikking worden gesteld;

een verantwoording van de kapitaalkosten, inclusief de componenten van de activabasis, de eventuele aanpassingen van de totale activa en het rendement op het eigen vermogen;

een beschrijving van de totale bepaalde kosten voor elke luchthaven waarop de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, voor elke heffingszone voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten; voor luchthavens met minder dan 20 000 commerciële luchtvervoersbewegingen per jaar worden deze kosten berekend als het gemiddelde over de afgelopen drie jaar; de kosten mogen op geaggregeerde wijze worden gepresenteerd;

een definitie van de criteria die zijn gebruikt om kosten toe te delen tussen plaatselijke en „en route”-diensten voor elke gereguleerde luchthaven;

een opsplitsing van de meteorologische kosten in directe kosten en „MET-kernkosten”, d.w.z. kosten voor ondersteunende meteorologische faciliteiten en diensten die ook worden gebruikt om tegemoet te komen aan algemene meteorologische behoeften. Dit omvat de kosten van algemene analyses en voorspellingen, netwerken voor meteorologische waarnemingen aan de grond en in de hogere luchtlagen, meteorologische communicatiesystemen, centra voor gegevensverwerking, ondersteuning van fundamenteel onderzoek, training en administratie;

een beschrijving van de gebruikte methode voor het toedelen van de totale MET-kosten en de MET-kernkosten aan de burgerluchtvaart en tussen heffingszones.

achttien maanden vóór het begin van een referentieperiode een beschrijving van de gerapporteerde kosten- en verkeersramingen, zoals verlangd in punt 1;

voor elk jaar van de referentieperiode, een beschrijving van de gerapporteerde werkelijke kosten en het verschil met de bepaalde kosten.”.

3)

In bijlage III komt punt 1.2 als volgt te luiden:

„1.2   Aanvullende gegevens

Daarnaast moeten de verleners van luchtvaartnavigatiediensten ten minste de volgende gegevens verstrekken:

een beschrijving van de criteria die zijn gebruikt voor het toedelen van de kosten van faciliteiten of diensten aan de verschillende luchtvaartnavigatiediensten, gebaseerd op de lijst van faciliteiten en diensten uit het ICAO Regional Air Navigation Plan, Europese regio (doc. 7754);

een beschrijving van en een toelichting bij de verschillen tussen de geraamde en de werkelijke niet-vertrouwelijke cijfers voor het jaar (n-1);

een beschrijving van en een toelichting bij de niet-vertrouwelijke geraamde kosten en investeringen over een periode van vijf jaar, in verhouding tot het verwachte verkeer;

een beschrijving van en een toelichting bij de methode voor de berekening van de afschrijvingskosten: historische kosten of huidige kosten;

een verantwoording van de kapitaalkosten, inclusief de componenten van de activabasis, de eventuele aanpassingen van de totale activa en het rendement op het eigen vermogen.”.

4)

Bijlage IV komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE IV

Berekening van de „en route”-diensteenheden en eenheidstarieven

1.   Berekening van „en route”-diensteenheden

1.1

De „en route”-diensteenheden worden berekend door de factor „afstand” te vermenigvuldigen met de factor „gewicht” voor het desbetreffende luchtvaartuig.

1.2

De factor „afstand” wordt verkregen door het aantal kilometers dat wordt gevlogen langs de grootcirkels tussen het punt waarop het luchtvaartuig de heffingszone binnenvliegt en het punt waarop het deze zone weer verlaat, zoals aangegeven in het meest recente goedgekeurde vliegplan dat voor het luchtvaartuig is ingediend met het oog op het beheer van de luchtverkeersstromen, te delen door 100.

1.3

Ingeval het punt waarop een luchtvaartuig de heffingszone binnenvliegt en het punt waarop het deze zone weer verlaat, hetzelfde zijn, is de factor „afstand” gelijk aan de afstand in de grootcirkel tussen deze punten en het verst verwijderde punt van het vliegplan, vermenigvuldigd met twee.

1.4

De afstand die in aanmerking moet worden genomen, wordt met 20 km verminderd voor elke start en elke landing op het grondgebied van een lidstaat.

1.5

De factor „gewicht”, uitgedrukt als een getal met twee decimalen, is de vierkantswortel van het quotiënt dat wordt verkregen door het gecertificeerde maximale startgewicht van het luchtvaartuig in ton, zoals vermeld op het luchtwaardigheidscertificaat of een gelijkwaardig door de exploitant van het luchtvaartuig verstrekt officieel document, te delen door 50. Als dit gewicht onbekend is, moet het gewicht van het zwaarste bekende luchtvaartuig van hetzelfde type worden gebruikt. Wanneer een luchtvaartuig meerdere gecertificeerde maximale startgewichten heeft, dient het hoogste te worden gebruikt. Wanneer een exploitant van luchtvaartuigen twee of meer verschillende versies van hetzelfde type luchtvaartuig exploiteert, dient het gemiddelde maximale startgewicht van al zijn luchtvaartuigen van dat type te worden gebruikt voor elk luchtvaartuig van dat type. De factor „gewicht” wordt ten minste één keer per jaar berekend voor elk type luchtvaartuig en voor elke exploitant.

2.   Berekening van de „en route”-eenheidstarieven

2.1

Het „en route”-eenheidstarief wordt berekend vóór het begin van elk jaar van de referentieperiode.

2.2

Het wordt berekend door de wiskundige som van de volgende punten te delen door het geraamde totale aantal „en route”-diensteenheden voor het desbetreffende jaar:

i)

de bepaalde kosten van het desbetreffende jaar;

ii)

het verschil tussen de geraamde en de werkelijke inflatie, als bedoeld in artikel 6, lid 1;

iii)

de overdrachten die het gevolg zijn van de toepassing van de in artikel 11 bis, leden 2 tot en met 7, bedoelde verkeersrisicodeling;

iv)

de overdrachten van de vorige referentieperiode die voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 11 bis, lid 8, bedoelde kostenrisicodeling;

v)

bonussen en malussen die voortvloeien uit de in artikel 12, lid 2, bedoelde financiële stimuleringsmaatregelen;

vi)

voor de eerste twee referentieperioden: te veel of te weinig door de lidstaten ingevorderde kosten tot en met het jaar 2011;

vii)

de aftrek van de kosten van VFR-vluchten, zoals vastgesteld in artikel 7, lid 4.”.

5)

Bijlage komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE V

Berekening van de plaatselijke luchtvaartnavigatiediensteenheden en eenheidstarieven

1.   Berekening van de plaatselijke luchtvaartnavigatiediensteenheden

1.1

De plaatselijke luchtvaartnavigatiediensteenheid is gelijk aan de factor „gewicht” van het desbetreffende luchtvaartuig.

1.2

De factor „gewicht”, uitgedrukt als een getal met twee decimalen, is het quotiënt dat wordt verkregen door het gecertificeerde maximale startgewicht van het luchtvaartuig in ton, als bedoeld in bijlage IV, punt 1.5, te delen door 50 en te verheffen tot de macht 0,7. Tijdens een overgangsperiode van vijf jaar na de berekening van het eerste eenheidstarief voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten in het kader van deze verordening bedraagt deze exponent echter tussen 0,5 en 0,9.

2.   Berekening van de eenheidstarieven voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten

2.1

Het eenheidstarief wordt berekend vóór het begin van elk jaar van de referentieperiode.

2.2

Het wordt berekend door de wiskundige som van de volgende punten te delen door het geraamde totale aantal plaatselijke luchtvaartnavigatiediensteenheden voor het desbetreffende jaar:

i)

de bepaalde kosten van het desbetreffende jaar;

ii)

het verschil tussen de geraamde en de werkelijke inflatie, als bedoeld in artikel 6, lid 1;

iii)

de overdrachten die het gevolg zijn van de toepassing van de in artikel 11 bis, leden 2 tot en met 7, bedoelde verkeersrisicodeling;

iv)

de overdrachten van de vorige referentieperiode die voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 11 bis, lid 8, bedoelde kostenrisicodeling;

v)

bonussen en malussen die voortvloeien uit de in artikel 12, lid 2, bedoelde financiële stimuleringsmaatregelen;

vi)

voor de eerste twee referentieperioden: te veel of te weinig door de lidstaten ingevorderde kosten tot het jaar dat voorafgaat aan de toepassing van deze verordening op heffingen voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten;

vii)

de aftrek van de kosten van VFR-vluchten, zoals vastgesteld in artikel 7, lid 4.”.

6)

Bijlage VI komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE VI

Heffingsmechanisme

1.   RAPPORTAGETABEL

De lidstaten en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten de onderstaande rapportagetabel invullen voor elke heffingszone die onder hun verantwoordelijkheid valt en voor elke referentieperiode. De lidstaten moeten voor elke heffingszone die onder hun verantwoordelijkheid valt ook een geconsolideerde tabel invullen.

Indien een heffingszone zich over het luchtruim van meer dan één lidstaat uitstrekt, moeten deze lidstaten de tabel gezamenlijk invullen overeenkomstig artikel 4, lid 4.

Image

2.   AANVULLENDE GEGEVENS

Daarnaast moeten de betrokken lidstaten ten minste de volgende gegevens verzamelen en verstrekken:

een beschrijving en een onderbouwing van de vaststelling van de verschillende heffingszones, met name wat de heffingszones voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten en mogelijke kruissubsidies tussen luchthavens betreft;

een beschrijving van en een toelichting bij de berekening van de geraamde in rekening te brengen diensteenheden;

een beschrijving van het beleid inzake vrijstellingen en van de financiële middelen om de daarmee gemoeide kosten te dekken;

een beschrijving van de overdrachten van de te veel of te weinig door de lidstaten ingevorderde kosten tot het jaar 2011 wat „en route”-heffingen betreft, en tot het jaar voorafgaande aan de toepassing van deze verordening wat heffingen voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten betreft;

een beschrijving van het tekort aan ingevorderde kosten dat overeenkomstig artikel 11 bis, lid 4, tweede alinea, is overgedragen;

een beschrijving per factor van de bedragen die van de vorige referentieperiode zijn overgedragen overeenkomstig artikel 11 bis, lid 8, onder c);

een beschrijving van de eventuele andere inkomsten;

een beschrijving van de formule die is gebruikt bij de berekening van de heffingen voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten;

een beschrijving van en een toelichting bij de stimuleringsmaatregelen voor gebruikers van luchtvaartnavigatiediensten.”.


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/21


VERORDENING (EU) Nr. 1192/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier voor een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Ricotta Romana (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt :

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Italië onderzocht voor de goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Ricotta Romana” die bij Verordening (EG) nr. 2400/96 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 737/2005 (3), is geregistreerd.

(2)

Omdat de betrokken wijzigingen niet minimaal zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, heeft de Commissie het wijzigingsverzoek overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 is meegedeeld, moeten de wijzigingen worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 327 van 18.12.1996, blz. 11.

(3)  PB L 122 van 14.5.2005, blz. 15.

(4)  PB C 101 van 20.4.2010, blz. 20.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.3.   Kaas

ITALIË

Ricotta Romana (BOB)


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/23


VERORDENING (EU) Nr. 1193/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Maine-Anjou (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door Frankrijk ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Maine-Anjou” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Italië heeft krachtens artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bezwaar tegen de registratie aangetekend. Dit bezwaar werd ontvankelijk geacht op grond van artikel 7, lid 3, van die verordening.

(3)

Het bezwaar had betrekking op de niet-inachtneming van de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 510/2006 vastgestelde voorwaarden, met name die inzake het verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit van het product. In het bezwaar werd ook verklaard dat de registratie van de betrokken benaming onverenigbaar is met het bepaalde in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006, met name omdat de te registreren benaming strijdig zou zijn met de naam van een dierenras, namelijk Maine-Anjou.

(4)

Het bezwaar had ten slotte ook betrekking op het bepaalde in artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 510/2006, met name ten aanzien van de geregistreerde gedeeltelijk homonieme benaming „Bœuf du Maine”.

(5)

Bij schrijven van 9 juli 2009 heeft de Commissie Frankrijk en Italië verzocht om in overeenstemming met hun interne procedures met elkaar tot een akkoord te komen.

(6)

Bij schrijven van 5 februari 2010 heeft Frankrijk de Commissie meegedeeld dat het overleg tot een akkoord tussen de partijen had geleid. De krachtens artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakte elementen zijn bovendien niet gewijzigd.

(7)

De door Frankrijk voorgestelde benaming „Maine-Anjou” moet derhalve overeenkomstig artikel 7, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 worden geregistreerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 307 van 2.12.2008, blz. 11.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.1   Vers vlees (en verse slachtafvallen)

FRANKRIJK

Maine-Anjou (BOB)


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/25


VERORDENING (EU) Nr. 1194/2010 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op doornhaai in het gebied EU-wateren en internationale wateren van I, V, VI, VII, VIII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld. Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(2)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

7/T&Q

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

DGS/15X14

Soort

Doornhaai (Squalus acanthias)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van I, V, VI, VII, VIII, XII en XIV

Datum

17.3.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/27


VERORDENING (EU) Nr. 1195/2010 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het gebied Noorse wateren van I en II door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

13/T&Q

Lidstaat

Portugal

Bestand

COD/1N2AB.

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Gebied

Noorse wateren van I en II

Datum

19.4.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/29


VERORDENING (EU) Nr. 1196/2010 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op diepzeehaaien in het gebied X (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad van 28 november 2008 tot vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (2) zijn quota voor 2009 en 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 352 van 31.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

14/DSS

Lidstaat

Portugal

Bestand

DWS/10-

Soort

Diepzeehaaien

Gebied

X (wateren van de Gemeenschap en niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallende wateren)

Datum

7.5.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/31


VERORDENING (EU) Nr. 1197/2010 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het gebied internationale wateren van I en IIb door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

15/T&Q

Lidstaat

Portugal

Bestand

COD/1/2B.

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Gebied

Internationale wateren van I en IIb

Datum

7.5.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/33


VERORDENING (EU) Nr. 1198/2010 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op tong in het gebied IIIa; EU-wateren van IIIb, IIIc en IIId door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

17/T&Q

Lidstaat

Zweden

Bestand

SOL/3A/BCD

Soort

Tong (Solea solea)

Gebied

IIIa; EU-wateren van IIIb, IIIc en IIId

Datum

7.6.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/35


VERORDENING (EU) Nr. 1199/2010 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op schelvis in het gebied Noorse wateren van I en II door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

9/T&Q

Lidstaat

Portugal

Bestand

HAD/1N2AB.

Soort

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

Gebied

Noorse wateren van I en II

Datum

19.4.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/37


VERORDENING (EU) Nr. 1200/2010 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op koolvis in het gebied Noorse wateren van I en II door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

12/T&Q

Lidstaat

Portugal

Bestand

POK/1N2AB.

Soort

Koolvis (Pollachius virens)

Gebied

Noorse wateren van I en II

Datum

19.4.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/39


VERORDENING (EU) Nr. 1201/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op diepzeehaaien in de gebieden V, VI, VII, VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad van 28 november 2008 tot vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (2) zijn quota voor 2009 en 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 352 van 31.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

6/DSS

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

DWS/56789-

Soort

Diepzeehaaien

Gebied

V, VI, VII, VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)

Datum

17.3.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/41


VERORDENING (EU) Nr. 1202/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in gebied VIIb, VIIc, VIIe-k, VIII, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

4/T&Q

Lidstaat

Nederland

Bestand

COD/7XAD34

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Gebied

VIIb, VIIc, VIIe-k, VIII, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1

Datum

22.2.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/43


VERORDENING (EU) Nr. 1203/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op makreel in gebied VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

56/T&Q

Lidstaat

Spanje

Bestand

MAC/8C3411

Soort

Makreel (Scomber scombrus)

Gebied

VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1

Datum

2.11.2010


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/45


VERORDENING (EU) Nr. 1204/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot 142e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 7 december 2010 besloten één natuurlijke persoon toe te voegen aan de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren, en op 30 november 2010 twee vermeldingen in de lijst te wijzigen.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient derhalve dienovereenkomstig te worden bijgewerkt.

(4)

Ter wille van de effectiviteit van de maatregelen waarin zij voorziet, dient de verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

David O'SULLIVAN

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

De volgende vermelding wordt toegevoegd aan de lijst “Natuurlijke personen”:

(a)

‘Fahd Mohammed Ahmed Al-Quso (ook bekend als a) Fahd al-Quso, b) Fahd Mohammed Ahmen Al-Quso, c) Abu Huthaifah, d) Abu Huthaifah al-Yemeni, e) Abu Huthaifah al-Adani, f) Abu al-Bara, g) Abu Huthayfah al-Adani, h) Fahd Mohammed Ahmed al-Awlaqi, i) Huthaifah al-Yemeni, j) Abu Huthaifah al-Abu al-Bara, k) Fahd Mohammed Ahmad al-Kuss). Adres: Jemen. Geboortedatum: 12.11.1974. Geboorteplaats: Aden, Jemen. Nationaliteit: Jemenitisch. Overige informatie: a) Jemenitisch nationaal identificatianummer 2043, b) militant van Al-Qa‘ida op het Arabische schiereiland en cel-leider in de provincie Shabwa, Jemen. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 7.12.2010.’

(2)

De vermelding: ‘Mondher Ben Mohsen Ben Ali Al-Baazaoui (ook bekend als Hamza). Adres: Via di Saliceto 51/9, Bologna, Italië. Geboortedatum: 18.3.1967. Geboorteplaats: Kairouan, Tunesië. Nationaliteit: Tunesisch. Paspoortnummer: K602878 (Tunesisch paspoort afgegeven op 5.11.1993, vervallen op 9.6.2001). Overige informatie: uitgeleverd aan Frankrijk op 4.9.2003. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 25.6.2003’ wordt in de lijst “Natuurlijke personen” vervangen door:

‘Mondher Ben Mohsen Ben Ali Al-Baazaoui (ook bekend als a) Manza Mondher, b) Hanza Mondher, c) Al Yamani Noman, d) Hamza, e) Abdellah). Adres: 17 boulevard Soustre, 04000 Digne-les-Bains, Frankrijk. Geboortedatum: a) 18.3.1967, b) 18.8.1968, c) 28.5.1961. Geboorteplaats: Kairouan, Tunesië. Nationaliteit: Tunesisch. Paspoortnummer: K602878 (Tunesisch paspoort afgegeven op 5.11.1993, vervallen op 9.6.2001). Overige informatie: door Italië uitgeleverd aan Frankrijk op 4.9.2003. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 25.6.2003’

(3)

De vermelding: ‘Zelimkhan Ahmedovich Yandarbiev (ook bekend als Abdul-Muslimovich). Derzhavina street 281-59, Grozny, Republiek Tsjetsjenië, Russische Federatie. Geboortedatum: 12.9.1952. Geboorteplaats: dorp Vydrikh, district Shemonaikhinsk (Verkhubinsk), (Socialistische Sovjet Republiek) Kazachstan. Nationaliteit: Russisch. Paspoortnummer: a) 43 Nr. 1600453, b) 535884942 (Russisch paspoort), c) 35388849 (Russisch paspoort). Overige informatie: a) adres is voormalig adres, b) vermoord op 19.2.2004’ wordt in de lijst “Natuurlijke personen” vervangen door:

‘Zelimkhan Ahmedovich Yandarbiev (ook bekend als a) Hussin Mohamed Dli Tamimi, b) Abdul-Muslimovich, c) Яндарбиев Зелимхан Ахмедович (Абдулмуслимович). Adres: Derzhavina street 281, flat 59, Grozny, Republiek Tsjetsjenië, Russische Federatie. Geboortedatum: 12.9.1952. Geboorteplaats: dorp Vydrikha, district Shemonaikhinsk (voormalig Verkhubinsk), regio Oost-Kazachstan, Socialistische Sovjet Republiek Kazachstan, USSR. Nationaliteit: Russisch. Paspoortnummer: a) 43 Nr. 1600453, b) 535884942 (Russisch paspoort), c) 35388849 (Russisch paspoort). Overige informatie: bevestigd als zijnde overleden in Doha, Qatar op 13.2.2004. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 25.6.2003.’


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/47


VERORDENING (EU) Nr. 1205/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

66,7

EG

88,4

MA

54,8

TR

120,9

ZZ

82,7

0707 00 05

EG

140,2

JO

158,2

TR

72,9

ZZ

123,8

0709 90 70

MA

82,3

TR

121,9

ZZ

102,1

0805 10 20

AR

43,0

BR

41,5

CL

87,1

MA

62,6

PE

58,9

SZ

46,6

TR

55,3

UY

48,0

ZA

44,4

ZZ

54,2

0805 20 10

MA

60,4

TR

57,6

ZZ

59,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

60,6

IL

73,3

TR

69,2

ZZ

67,7

0805 50 10

AR

49,2

TR

55,6

UY

49,2

ZZ

51,3

0808 10 80

AR

74,9

AU

205,3

CA

87,8

CL

84,2

CN

83,7

MK

29,3

NZ

74,9

US

117,2

ZA

124,0

ZZ

97,9

0808 20 50

CN

95,0

US

112,9

ZA

141,4

ZZ

116,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/49


VERORDENING (EU) Nr. 1206/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (1), en met name artikel 164, lid 2, en artikel 170, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XV van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Unie worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gelet op de huidige situatie op de markt voor rundvlees dienen uitvoerrestituties te worden vastgesteld in overeenstemming met de voorschriften en criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167, 168 en 169 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan de restitutie naargelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

(4)

Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Unie kunnen circuleren en die zijn voorzien van een gezondheidsmerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3) en van Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (4).

(5)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1359/2007 van de Commissie van 21 november 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (5) wordt de bijzondere restitutie verlaagd wanneer de voor uitvoer bestemde hoeveelheid minder dan 95 %, doch ten minste 85 % van de totale hoeveelheid (in gewicht) door uitbening verkregen stukken bedraagt.

(6)

De thans geldende restituties zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 840/2010 van de Commissie (6). Aangezien nieuwe restituties moeten worden vastgesteld, moet die verordening worden ingetrokken.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van dit artikel wordt voldaan.

2.   De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en zij met name moeten zijn vervaardigd in een erkende inrichting en voldoen aan de in bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde bepalingen inzake gezondheidsmerken.

Artikel 2

In het in artikel 7, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1359/2007 bedoelde geval wordt de restitutie voor producten van productcode 0201 30 00 9100 verminderd met 3,5 EUR/100 kg.

Artikel 3

Verordening (EU) nr. 840/2010 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op 17 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(5)  PB L 304 van 22.11.2007, blz. 21.

(6)  PB L 250 van 24.9.2010, blz. 14.


BIJLAGE

Met ingang van 17 december 2010 geldende uitvoerrestituties in de sector rundvlees

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

0102 10 10 9140

B00

EUR/100 kg levend gewicht

12,9

0102 10 30 9140

B00

EUR/100 kg levend gewicht

12,9

0201 10 00 9110 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

18,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

10,8

0201 10 00 9130 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

24,4

B03

EUR/100 kg nettogewicht

14,4

0201 20 20 9110 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

24,4

B03

EUR/100 kg nettogewicht

14,4

0201 20 30 9110 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

18,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

10,8

0201 20 50 9110 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

30,5

B03

EUR/100 kg nettogewicht

17,9

0201 20 50 9130 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

18,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

10,8

0201 30 00 9050

US (4)

EUR/100 kg nettogewicht

3,3

CA (5)

EUR/100 kg nettogewicht

3,3

0201 30 00 9060 (7)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

11,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

3,8

0201 30 00 9100 (3)  (7)

B04

EUR/100 kg nettogewicht

42,4

B03

EUR/100 kg nettogewicht

24,9

EG

EUR/100 kg nettogewicht

51,7

0201 30 00 9120 (3)  (7)

B04

EUR/100 kg nettogewicht

25,4

B03

EUR/100 kg nettogewicht

15,0

EG

EUR/100 kg nettogewicht

31,0

0202 10 00 9100

B02

EUR/100 kg nettogewicht

8,1

B03

EUR/100 kg nettogewicht

2,7

0202 20 30 9000

B02

EUR/100 kg nettogewicht

8,1

B03

EUR/100 kg nettogewicht

2,7

0202 20 50 9900

B02

EUR/100 kg nettogewicht

8,1

B03

EUR/100 kg nettogewicht

2,7

0202 20 90 9100

B02

EUR/100 kg nettogewicht

8,1

B03

EUR/100 kg nettogewicht

2,7

0202 30 90 9100

US (4)

EUR/100 kg nettogewicht

3,3

CA (5)

EUR/100 kg nettogewicht

3,3

0202 30 90 9200 (7)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

11,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

3,8

1602 50 31 9125 (6)

B00

EUR/100 kg nettogewicht

11,6

1602 50 31 9325 (6)

B00

EUR/100 kg nettogewicht

10,3

1602 50 95 9125 (6)

B00

EUR/100 kg nettogewicht

11,6

1602 50 95 9325 (6)

B00

EUR/100 kg nettogewicht

10,3

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De bestemmingscodes zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

B00

:

alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Unie gelijkgestelde bestemmingen).

B02

:

B04 en bestemming EG.

B03

:

Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Kosovo (), Montenegro, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, proviandering en bunkeren (bestemmingen zoals bedoeld in de artikelen 33 en 42 en, indien toepasselijk, artikel 41 van Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie (PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1).

B04

:

Turkije, Oekraïne, Belarus, Moldavië, Rusland, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Kazachstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizië, Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Libanon, Syrië, Irak, Iran, Israël, Westelijke Jordaanoever/Gazastrook, Jordanië, Saoedi-Arabië, Koeweit, Bahrein, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Jemen, Pakistan, Sri Lanka, Myanmar (Birma), Thailand, Vietnam, Indonesië, Filipijnen, China, Noord-Korea, Hongkong, Soedan, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Niger, Tsjaad, Kaapverdië, Senegal, Gambia, Guinee-Bissau, Guinee, Sierra Leone, Liberia, Ivoorkust, Ghana, Togo, Benin, Nigeria, Kameroen, Centraal-Afrikaanse Republiek, Equatoriaal-Guinea, Sao Tomé en Principe, Gabon, Congo (Republiek), Congo (Democratische Republiek), Rwanda, Burundi, Sint-Helena en onderhorigheden, Angola, Ethiopië, Eritrea, Djibouti, Somalië, Oeganda, Tanzania, Seychellen en onderhorigheden, Brits gebied in de Indische Oceaan, Mozambique, Mauritius, Comoren, Mayotte, Zambia, Malawi, Zuid-Afrika, Lesotho.


(1)  Zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.

(2)  Indeling onder deze onderverdeling is afhankelijk van de overlegging van het attest dat is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 433/2007 van de Commissie (PB L 104 van 21.4.2007, blz. 3).

(3)  De restitutie wordt toegekend mits voldaan is aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1359/2007 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2007, blz. 21) en, indien van toepassing, aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1741/2006 van de Commissie (PB L 329 van 25.11.2006, blz. 7).

(4)  Zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1643/2006 van de Commissie (PB L 308 van 8.11.2006, blz. 7).

(5)  Zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1041/2008 van de Commissie (PB L 281 van 24.10.2008, blz. 3).

(6)  De restitutie wordt toegekend mits voldaan is aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1731/2006 van de Commissie (PB L 325 van 24.11.2006, blz. 12).

(7)  Het gehalte aan mager rundvlees met uitzondering van vet wordt bepaald aan de hand van de analyseprocedure die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2429/86 van de Commissie (PB L 210 van 1.8.1986, blz. 39).

Het begrip „gemiddeld gehalte” verwijst naar de hoeveelheid van het monster zoals bepaald in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2002 van de Commissie (PB L 117 van 4.5.2002, blz. 6). Het monster wordt genomen uit het deel van de betrokken partij met het hoogste risico.


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/53


VERORDENING (EU) Nr. 1207/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (1), en met name artikel 164, lid 2, en artikel 170, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XX van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Unie worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de pluimveevleesmarkt, moeten uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de regels en criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167 en 169 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de restituties naargelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

(4)

De restituties moeten slechts worden toegekend voor producten die vrij in de Unie mogen worden verhandeld en die zijn voorzien van het identificatiemerk als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten tevens voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3).

(5)

De thans geldende restituties zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 841/2010 van de Commissie (4). Aangezien nieuwe restituties moeten worden vastgesteld, moet die verordening worden ingetrokken.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van dit artikel wordt voldaan.

2.   De op grond van lid 1 voor restituties in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende vereisten van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en moeten met name in een erkende inrichting zijn bereid en voldoen aan de voorwaarden inzake het identificatiemerk, die zijn vastgesteld in bijlage II, sectie I, van Verordening (EG) nr. 853/2004.

Artikel 2

Verordening (EU) nr. 841/2010 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 17 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  PB L 250 van 24.9.2010, blz. 18.


BIJLAGE

Uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee voor de periode vanaf 17 december 2010

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

0105 11 11 9000

A02

EUR/100 pcs

0,24

0105 11 19 9000

A02

EUR/100 pcs

0,24

0105 11 91 9000

A02

EUR/100 pcs

0,24

0105 11 99 9000

A02

EUR/100 pcs

0,24

0105 12 00 9000

A02

EUR/100 pcs

0,47

0105 19 20 9000

A02

EUR/100 pcs

0,47

0207 12 10 9900

V03

EUR/100 kg

32,50

0207 12 90 9190

V03

EUR/100 kg

32,50

0207 12 90 9990

V03

EUR/100 kg

32,50

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

V03:

A24, Angola, Saudi-Arabië, Koeweit, Bahrein, Qatar, Oman, Verenigde Arabische Emiraten, Jordanië, Jemen, Libanon, Irak en Iran.


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/55


VERORDENING (EU) Nr. 1208/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 143,

Gelet op Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (2), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de regeling inzake aanvullende invoerrechten en zijn de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. De representatieve prijzen moeten derhalve worden bekendgemaakt.

(3)

Deze wijziging moet, gezien de marktsituatie, zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8.

(3)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.


BIJLAGE

van de verordening van de Commissie van 16 december 2010 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3, lid 3, bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

116,0

0

AR

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

121,2

0

BR

117,3

0

AR

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

203,3

29

BR

245,2

16

AR

319,8

0

CL

0207 14 50

Borsten van kippen, bevroren

174,0

11

BR

0207 14 60

Dijen van kippen, bevroren

103,9

12

BR

0207 25 10

Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren

164,4

0

BR

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

271,5

8

BR

376,8

0

CL

0408 11 80

Eigeel

315,7

0

AR

0408 91 80

Eieren uit de schaal, gedroogd

318,8

0

AR

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

260,7

8

BR

3502 11 90

Ovoalbumine, gedroogd

541,4

0

AR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.”


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/57


VERORDENING (EU) Nr. 1209/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de 12e bijzondere inschrijving in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 447/2010 geopende openbare inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 43, onder j), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 447/2010 van de Commissie (2) is overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie (3) een openbare inschrijving geopend voor de verkoop van mageremelkpoeder.

(2)

Op grond van artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1272/2009 moet de Commissie op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen inschrijvingen een minimumverkoopprijs vaststellen of besluiten geen minimumverkoopprijs vast te stellen.

(3)

Op grond van de voor de 12e bijzondere inschrijving ontvangen inschrijvingen moet een minimumverkoopprijs worden vastgesteld.

(4)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 12e bijzondere inschrijving in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 447/2010 geopende openbare inschrijving voor de verkoop van mageremelkpoeder, waarvoor de termijn voor de indiening van inschrijvingen op 14 december 2010 is verstreken, wordt de minimumverkoopprijs vastgesteld op 207,10 EUR per 100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 126 van 22.5.2010, blz. 19.

(3)  PB L 349 van 29.12.2009, blz. 1.


BESLUITEN

17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/58


BESLUIT VAN DE RAAD

van 14 december 2010

betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland om te mogen deelnemen aan enkele bepalingen van het Schengenacquis betreffende de oprichting van een Europees Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht

(2010/779/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien artikel 4 van het Protocol (nr. 19) betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „het Schengenprotocol”),

Gezien het verzoek dat de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland bij brief d.d. 5 oktober 2010 tot de voorzitter van de Raad heeft gericht om te mogen deelnemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis, genoemd in die brief,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2000/365/EG (1) heeft de Raad het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toestemming verleend om op de in het besluit vastgestelde voorwaarden deel te nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis.

(2)

Op 24 juni 2009 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (hierna te noemen „het verordeningsvoorstel”).

(3)

In het verordeningsvoorstel wordt bepaald dat het Europees Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (hierna te noemen „het agentschap”) belast zal zijn met het operationele beheer van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II), het Visuminformatiesysteem (VIS) en Eurodac, alsmede dat het bij een op titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gebaseerd wetgevingsbesluit kan worden belast met de ontwikkeling en het operationele beheer van andere grootschalige IT-systemen met betrekking tot vrijheid, veiligheid en recht.

(4)

SIS II maakt deel uit van het Schengenacquis. De ontwikkeling, de oprichting en het gebruik van SIS II worden geregeld door Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad (3). Het Verenigd Koninkrijk heeft echter alleen deelgenomen aan de aanneming van Besluit 2007/533/JBZ waarin de bepalingen van het Schengenacquis die genoemd worden in artikel 1, onder a), ii), van Besluit 2000/365/EG worden uitgewerkt.

(5)

Ook VIS maakt deel uit van het Schengenacquis. Het Verenigd Koninkrijk heeft niet deelgenomen aan de vaststelling van Besluit 2004/512/EG (4), Verordening (EG) nr. 767/2008 (5) en Besluit 2008/633/JBZ (6), die de regelgeving betreffende de oprichting, de werking of het gebruik van VIS bevatten, en is er niet door gebonden.

(6)

Eurodac maakt geen deel uit van het Schengenacquis. Het Verenigd Koninkrijk heeft deelgenomen aan de vaststelling van Verordening (EG) nr. 2725/2000 (7), die de regelgeving betreffende de oprichting, de werking en het gebruik van Eurodac bevat, en is er door gebonden.

(7)

Aangezien het Verenigd Koninkrijk deelneemt aan Eurodac en ten dele deelneemt aan SIS II, heeft het Verenigd Koninkrijk het recht om deel te nemen aan de activiteiten van het agentschap voor zover het agentschap belast is met het operationele beheer van SIS II, uit hoofde van Besluit 2007/533/JBZ, en van Eurodac.

(8)

Het nieuwe agentschap moet één rechtspersoonlijkheid hebben en gekenmerkt worden door eenheid van inrichting en financiële structuur. Daartoe moet het agentschap worden opgericht bij één wettekst die door de voltallige Raad moet worden aangenomen. Na aanneming moet het verordeningsvoorstel bovendien in zijn geheel toepasselijk worden in alle lidstaten die erdoor gebonden zijn. Gedeeltelijke toepassing in het Verenigd Koninkrijk is dus uitgesloten.

(9)

Teneinde ervoor te zorgen dat de Verdragen en de toepasselijke protocollen worden nageleefd en tegelijkertijd de eenheid en de samenhang van het verordeningsvoorstel te garanderen, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om deelname aan het verordeningsvoorstel uit hoofde van artikel 4 van het Schengenprotocol, voor zover het agentschap belast is met het operationele beheer van SIS II uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en van het VIS.

(10)

De Raad erkent het recht van het Verenigd Koninkrijk om overeenkomstig artikel 4 van het Schengenprotocol te verzoeken om aan het verordeningsvoorstel deel te nemen, voor zover het Verenigd Koninkrijk niet op andere gronden aan het verordeningsvoorstel zal deelnemen.

(11)

De deelname van het Verenigd Koninkrijk aan het verordeningsvoorstel doet geen afbreuk aan het feit dat het Verenigd Koninkrijk momenteel niet deelneemt en niet kan deelnemen aan de bepalingen van het Schengenacquis betreffende het vrije verkeer van onderdanen van derde landen, visumbeleid en het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten door personen. Op grond hiervan zouden er in het verordeningsvoorstel specifieke bepalingen kunnen worden opgenomen die de bijzondere positie van het Verenigd Koninkrijk weerspiegelen, in het bijzonder wat een beperkt stemrecht in de raad van bestuur van het agentschap betreft.

(12)

Het Gemengd Comité, ingesteld krachtens artikel 3 van de Overeenkomst gesloten door de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), is op de hoogte gebracht van de voorbereiding van dit besluit overeenkomstig artikel 5 van die overeenkomst.

(13)

Het Gemengd Comité, ingesteld bij artikel 3 van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9) is op de hoogte gebracht van de voorbereiding van dit besluit overeenkomstig artikel 5 van die overeenkomst,

HEEF HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ingevolge Besluit 2000/365/EG van de Raad neemt het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel aan de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor zover deze betrekking heeft op het operationele beheer van het Visuminformatiesysteem (VIS) en de onderdelen van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II), waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

S. VANACKERE


(1)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(2)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(3)  PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63.

(4)  Beschikking 2004/512/EG van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS) (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 5).

(5)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

(6)  Besluit 2008/633/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 over de toegang tot het Visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door aangewezen autoriteiten van de lidstaten en door Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 129).

(7)  Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (PB L 316 van 15.12.2000, blz. 1).

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(9)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/60


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot wijziging van Beschikking 2003/322/EG wat betreft bepaalde soorten aasetende vogels in Italië en Griekenland die met bepaalde dierlijke bijproducten mogen worden gevoederd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 8988)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Portugese en de Spaanse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/780/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1), en met name artikel 23, lid 2, onder d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2003/322/EG van de Commissie van 12 mei 2003 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het voederen van bepaalde aasetende vogels met bepaald categorie 1-materiaal (2) stelt de voorwaarden vast voor het toestaan door bepaalde lidstaten van het voederen van bepaalde met uitsterven bedreigde of beschermde soorten aasetende vogels.

(2)

In die beschikking worden de lidstaten vermeld die van die mogelijkheid gebruik mogen maken, alsook de soorten aasetende vogels die met het categorie 1-materiaal mogen worden gevoederd en de voorschriften waaronder dat voederen mag plaatsvinden.

(3)

Griekenland en Italië hebben verzoeken ingediend tot uitbreiding van de lijst van de soorten op hun respectieve grondgebied die met categorie 1-materiaal mogen worden gevoederd. Beide landen hebben toereikende informatie verstrekt over het voorkomen van die soorten op hun respectieve grondgebied

(4)

Het voederen van de in de lijst opgenomen soorten met dierlijke karkassen moet worden voortgezet overeenkomstig de uitvoeringsvoorschriften van Beschikking 2003/322/EG. Bij de vaststelling van die voorschriften is in het belang van de biodiversiteit rekening gehouden met de speciale voederpatronen van bepaalde met uitsterven bedreigde of beschermde soorten in hun natuurlijke habitat. Het vervoederen van karkassen in het kader van die voorschriften vormt echter geen alternatieve verwijderingsmethode overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002.

(5)

Beschikking 2003/322/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel A van de bijlage bij Beschikking 2003/322/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Punt a) wordt vervangen door:

„a)

wat Griekenland betreft voor: vale gier (Gyps fulvus), lammergier (Gypaetus barbatus), monniksgier (Aegypius monachus), aasgier (Neophron percnopterus), steenarend (Aquila chrysaetos), keizerarend (Aquila heliaca), zeearend (Haliaeetus albicilla) en zwarte wouw (Milvus migrans);”

2.

Punt d) wordt vervangen door:

„d)

wat Italië betreft voor: lammergier (Gypaetus barbatus), monniksgier (Aegypius monachus), aasgier (Neophron percnopterus), vale gier (Gyps fulvus), steenarend (Aquila chrysaetos), zwarte wouw (Milvus migrans) en rode wouw (Milvus milvus);”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Bulgarije, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus en de Portugese Republiek.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.

(2)  PB L 117 van 13.5.2003, blz. 32.


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/61


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

tot wijziging van Richtlijn 92/34/EEG van de Raad met het oog op de verlenging van de periode waarin mag worden afgeweken van de voorwaarden voor invoer, uit derde landen, van teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 9015)

(2010/781/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 92/34/EEG van de Raad van 28 april 1992 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (1), en met name artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 92/34/EEG wordt door de Commissie besloten of teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die in een derde land zijn geproduceerd en die inzake verplichtingen van de leverancier, identiteit, kenmerken, fytosanitair aspect, substraat, verpakking, voorschriften met betrekking tot inspectie, waarmerking en plombering, dezelfde garantie bieden als teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die in de Unie zijn geproduceerd, in al deze opzichten gelijkwaardig zijn aan laatstgenoemde producten en aan de eisen en voorschriften van die richtlijn voldoen.

(2)

In dit stadium kan de Commissie echter ten aanzien van geen enkel derde land een dergelijk besluit nemen omdat er momenteel onvoldoende informatie over in derde landen geldende voorwaarden beschikbaar is.

(3)

Om te voorkomen dat het normale handelspatroon wordt verstoord, moet worden toegestaan dat lidstaten die teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen uit derde landen invoeren, voor die invoer doorgaan met de toepassing, overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 92/34/EEG, van voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die gelden voor soortgelijke producten uit de Unie.

(4)

Bijgevolg moet de termijn voor de toepassing van de in Richtlijn 92/34/EEG vastgestelde afwijking voor de invoer van dergelijke producten worden verlengd tot 29 september 2012.

(5)

Richtlijn 92/34/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal en gewassen van geslachten en soorten fruit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 16, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 92/34/EEG wordt de datum „31 december 2010” vervangen door „29 september 2012”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 157 van 10.6.1992, blz. 10.


17.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 333/62


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2010

betreffende een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad om rekening te houden met de bijzondere situatie van Kenia met betrekking tot tonijnfilets („loins”)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 9034)

(2010/782/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (1), en met name artikel 36, lid 4, van bijlage II daarbij,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 augustus 2010 heeft Kenia overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 verzocht om een afwijking van de in die bijlage opgenomen oorsprongsregels voor een periode van één jaar. Op 26 augustus 2010 diende Kenia aanvullende informatie in met betrekking tot dit verzoek. Het verzoek heeft betrekking op een totale hoeveelheid van 2 000 t tonijnfilets („loins”) van GS-post 1604. Het verzoek is ingediend omdat de vangst en het aanbod van onbewerkte tonijn die aan de oorsprongsregels voldoet, zijn afgenomen.

(2)

Volgens de door Kenia verstrekte informatie is de vangst van onbewerkte tonijn die aan de oorsprongsregels voldoet, zelfs rekening houdend met de normale seizoensschommelingen, ongewoon laag waardoor de productie van tonijnfilets („loins”) is afgenomen. Door deze abnormale situatie kan Kenia gedurende een bepaalde periode niet aan de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 voldoen.

(3)

Teneinde te garanderen dat de invoer van de ACS-landen naar de Unie niet wordt onderbroken en dat de overgang van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst naar de overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een interim-economischepartnerschapsovereenkomst (OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst) vlot verloopt, moet een nieuwe afwijking worden toegestaan met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010.

(4)

Een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 zou, gezien de invoer in kwestie, geen ernstige schade aan een gevestigde industrie van de Gemeenschap berokkenen, mits aan bepaalde voorwaarden inzake hoeveelheden, toezicht en duur wordt voldaan.

(5)

Er kan daarom een tijdelijke afwijking worden toegestaan uit hoofde van artikel 36, lid 1, onder a), van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007.

(6)

Kenia zal automatisch in aanmerking komen voor een afwijking van de oorsprongsregels voor tonijnfilets („loins”) van GS-post 1604 krachtens artikel 41, lid 8, van het oorsprongsprotocol bij de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst wanneer die overeenkomst in werking treedt of voorlopig wordt toegepast.

(7)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1528/2007 worden de oorsprongsregels van bijlage II bij die verordening en de afwijkingen daarop vervangen door de regels van de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst, die naar verwachting in 2011 in werking zal treden of voorlopig zal worden toegepast. De afwijking dient daarom tot en met 31 december 2010 te gelden.

(8)

Overeenkomstig artikel 41, lid 8, van het oorsprongsprotocol bij de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst wordt de automatische afwijking van de oorsprongsregels beperkt tot een jaarlijks contingent van 2 000 t tonijnfilets („loins”) voor de landen die de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst hebben geparafeerd (Kenia, Uganda, Tanzania, Rwanda, Burundi). Kenia is het enige land in deze regio dat momenteel tonijnfilets („loins”) uitvoert naar de Unie. Het is derhalve passend Kenia een afwijking toe te staan overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 voor 2 000 t tonijnfilets („loins”) omdat deze hoeveelheid niet groter is dan het totale jaarlijkse contingent dat in het kader van de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst wordt toegewezen aan de OAG-regio.

(9)

Bijgevolg moet een afwijking aan Kenia worden toegestaan voor 2000 t tonijnfilets („loins”) gedurende een periode van één jaar.

(10)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2) bevat voorschriften voor het beheer van tariefcontingenten. Met het oog op een efficiënt beheer in nauwe samenwerking tussen de autoriteiten van Kenia, de douaneautoriteiten van de lidstaten en de Commissie moeten deze voorschriften van overeenkomstige toepassing zijn op de hoeveelheden die in het kader van de bij dit besluit toegestane afwijking worden ingevoerd.

(11)

Om een efficiënt toezicht op de afwijking mogelijk te maken, moeten de autoriteiten van Kenia de Commissie regelmatig nadere gegevens verstrekken over de afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 en overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder a), van die bijlage worden tonijnfilets („loins”) van GS-post 1604, vervaardigd uit materialen die niet van oorsprong zijn, overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 6 van dit besluit beschouwd als van oorsprong uit Kenia.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt voor de in de bijlage vermelde producten en hoeveelheden die van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 vanuit Kenia voor het vrije verkeer in de Unie worden aangegeven.

Artikel 3

De in de bijlage bij dit besluit vermelde hoeveelheden worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 4

De douaneautoriteiten van Kenia nemen de nodige maatregelen voor het verrichten van kwantitatieve controles op de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten.

In alle certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die zij voor deze producten afgeven, wordt naar dit besluit verwezen.

De bevoegde autoriteiten van Kenia doen de Commissie elk kwartaal opgave van de hoeveelheden waarvoor krachtens dit besluit certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 zijn afgegeven, en van de volgnummers van die certificaten.

Artikel 5

In vak 7 van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die krachtens dit besluit worden afgegeven, wordt het volgende vermeld:

„Derogation — Decision 2010/…/EU” (EN voor alle talen).

Artikel 6

Dit besluit is van toepassing van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010.

Artikel 7

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 december 2010.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

Volgnr.

GN-code

Omschrijving

Periode

Hoeveelheid

09.1667

1604 14 16

Tonijnfilets („loins”)

1.1.2010 t/m 31.12.2010

2 000 t