ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.332.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 332

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
16 december 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1185/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1186/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1187/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van glyfosaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China

31

 

 

Verordening (EU) nr. 1188/2010 van de Commissie van 15 december 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

33

 

 

Verordening (EU) nr. 1189/2010 van de Commissie van 15 december 2010 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 december 2010

35

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/776/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 15 december 2010 tot wijziging van Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens voor Brazilië, Koeweit en Syrië in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit de invoer in de Europese Unie van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden is toegestaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 8950)  ( 1 )

38

 

 

2010/777/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 15 december 2010 tot wijziging van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad met het oog op de verlenging van de periode waarin mag worden afgeweken van de voorwaarden voor invoer, uit derde landen, van teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 8992)

40

 

 

2010/778/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 15 december 2010 tot wijziging van Beschikking 2006/944/EG tot vaststelling, op grond van Beschikking 2002/358/EG van de Raad, van de emissieniveaus die in het kader van het Protocol van Kyoto aan de Gemeenschap en elk van haar lidstaten zijn toegewezen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 9009)

41

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 159/10/COL van 21 april 2010 betreffende aanvullende garanties voor Noorwegen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis

43

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 160/10/COL van 21 april 2010 betreffende aanvullende garanties voor Noorwegen ten aanzien van de ziekte van Aujeszky

45

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 97/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

47

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 98/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

48

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 99/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

49

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 100/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

50

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 101/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

51

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 102/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage X (Diensten in het algemeen) bij de EER-overeenkomst

52

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 103/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

53

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 104/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

54

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 105/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

55

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 106/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

56

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 107/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

57

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 108/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

58

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 109/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XVIII (Gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidsrecht en gelijke behandeling van mannen en vrouwen) bij de EER-overeenkomst

59

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 110/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

60

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 111/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

61

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 112/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

62

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 113/2010 van 1 oktober 2010 tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst

63

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2007 ( PB L 281 van 27.10.2010 )

64

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1185/2010 VAN DE RAAD

van 13 december 2010

tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 15, lid 1, artikel 18, en artikel 22, leden 1, 2 en 3,

Gezien het voorstel van de Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antisubsidieonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1628/2004 (2) een definitief compenserend recht in op bepaalde grafietelektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00 , en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90 , van oorsprong uit India („de definitieve compenserende maatregelen”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 15,7 %; voor één onderneming gold een individueel recht van 7 %.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1629/2004 (3) stelde de Raad een definitief antidumpingrecht in op bepaalde grafietelektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00 , en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90 , van oorsprong uit India („de definitieve compenserende maatregelen”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 0 %.

(3)

Na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, dat ambtshalve was geopend, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1354/2008 (4) de Verordeningen (EG) nr. 1628/2004 en nr. 1629/2004 gewijzigd. De definitieve compenserende rechten werden daarbij vastgesteld op 6,3 % en 7,0 % voor met naam genoemde exporteurs en op 7,2 % voor alle andere ondernemingen. De definitieve antidumpingrechten werden vastgesteld op 9,4 % en 0 % voor met naam genoemde exporteurs en op 8,5 % voor alle andere ondernemingen.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(4)

Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve compenserende maatregelen op korte termijn zouden vervallen (5), heeft de Commissie op 18 juni 2009 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening ontvangen. Het verzoek werd door drie in de Unie gevestigde producenten van het soortgelijke product ingediend: Graftech International, SGL Carbon GmbH, en Tokai ERFTCARBON GmbH („de indieners van het verzoek”), die een groot deel, in dit geval meer dan 90 %, van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie voor hun rekening nemen.

(5)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk leidt tot het voortduren of opnieuw optreden van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(6)

Voor de opening van het nieuwe onderzoek heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 22, lid 1, en artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen en heeft zij de Indiase overheid voor overleg uitgenodigd om de situatie ten aanzien van de inhoud van dat verzoek op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken. De Indiase overheid heeft de uitnodiging aangenomen en het overleg heeft op 16 september 2009 plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er werd evenwel nota genomen van de opmerkingen van de Indiase overheid.

3.   Opening van een nieuw onderzoek

(7)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 17 september 2009 door middel van bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (6) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening aangekondigd.

4.   Parallelle onderzoeken

(8)

Met de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie van 17 september 2009 (7) kondigde de Commissie tevens de opening van een nieuwonderzoek in verband met het vervallen van antidumpingmaatregelen aan op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (8).

5.   Onderzoek

5.1.   Onderzoektijdvak

(9)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

5.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(10)

De Commissie heeft de indieners van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers en de Indiase overheid van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(11)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(12)

Wegens het kennelijk grote aantal niet-verbonden importeurs werd in overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening besloten na te gaan of een steekproef moest worden gebruikt. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen op grond van artikel 27 van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek kenbaar te maken en de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Geen van de niet-verbonden importeurs meldde zich echter aan om aan het onderzoek mee te werken. Er hoefde derhalve geen steekproef te worden samengesteld.

(13)

De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen en alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt, een vragenlijst toegezonden. Van drie groepen producenten in de Unie (de indieners van het verzoek), één producent-exporteur, 17 gebruikers en de Indiase overheid werd een antwoord ontvangen. Geen van de importeurs heeft bij de steekproefprocedure gereageerd en er waren geen andere importeurs die de Commissie informatie verschaften of zich tijdens het onderzoek kenbaar maakten.

(14)

Slechts een van de twee bekende producenten-exporteurs in India, HEG Limited („HEG”), heeft de vragenlijst beantwoord en daardoor volledige medewerking aan het onderzoek verleend. In dit verband moet erop worden gewezen dat de volledige officiële naam van deze onderneming bij het oorspronkelijke onderzoek Hindustan Electro Graphite Limited luidde. De onderneming heeft haar naam later gewijzigd in HEG Limited. De andere producent-exporteur die aan het oorspronkelijke onderzoek meewerkte, Graphite India Limited („GIL”), besloot bij dit nieuwe onderzoek geen vragenlijst in te vullen.

(15)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring en daaruit resulterende schade zouden voortduren of opnieuw zouden optreden en om het belang van de Unie te bepalen. Bij onderstaande belanghebbenden werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten in de Unie:

SGL Carbon GmbH, Wiesbaden en Meitingen, Duitsland;

Graftech Switzerland SA, Bussigny, Zwitserland;

Graftech Iberica S.L., Ororbia, Spanje;

Tokai ERFTCARBON GmbH, Grevenbroich, Duitsland;

b)

producent-exporteur in India:

HEG Limited, Bhopal;

c)

Indiase overheid.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(16)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00 , en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90 , tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India („het betrokken product”).

(17)

Bij het nieuwe onderzoek werd net als bij het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld dat het betrokken product en de door de producent-exporteur vervaardigde producten die deze op de binnenlandse markt van India verkoopt, alsook de door de producenten in de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte producten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt; zij worden derhalve als soortgelijk product in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening beschouwd.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

1.   Inleiding

(18)

Op basis van de informatie in het verzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt:

 

Voor het gehele land geldende regelingen:

a)

Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

b)

Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

 

Regionale regeling:

d)

Electricity Duty Exemption Scheme („EDES”, regeling voor de vrijstelling van elektriciteitsheffing).

(19)

De regelingen in punten a) tot en met c) hierboven zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act nr. 22 van 1992, die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid, die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Voor het TNO in deze zaak zijn twee van die documenten van belang: FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14. Dit laatste document is in april 2009 van kracht geworden. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 vastgelegd in deel I van een procedurehandboek („HOP I 04-09” resp. „HOP I 09-14”). Ook het procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(20)

De in punt d) hierboven genoemde regeling wordt beheerd door de autoriteiten van de staat Madhya Pradesh.

2.   Advance Authorisation Scheme („AAS”)

(21)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producent in het TNO geen voordelen uit de AAS had ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.   Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”)

a)   Rechtsgrond

(22)

De DEPBS wordt in detail beschreven in punt 4.3 van FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 4 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(23)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing van de DEPBS in de praktijk

(24)

Een in aanmerking komende exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Dit percentage wordt vastgesteld op basis van de standaard-input-outputnorm („SION”), waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid ingevoerde inputs die in het uitgevoerde product zouden zijn verwerkt, en van de op die inputs toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze rechten daadwerkelijk zijn betaald.

(25)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag aan DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur dus welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van een DEPBS-krediet. Het percentage voor de berekening van het voordeel is dat wat van toepassing is op het ogenblik van indiening van de uitvoeraangifte. De hoogte van het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

(26)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kunnen DEPBS-kredieten op transactiebasis worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met uitzondering van kapitaalgoederen. Goederen die met gebruikmaking van DEPBS-kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning twaalf maanden geldig.

(27)

DEPBS-aanvragen worden langs elektronische weg ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. De facto is er geen strikte termijn voor het aanvragen van DEPBS-kredieten. Het elektronische systeem dat voor het beheer van de DEPBS wordt gebruikt, sluit niet automatisch uit dat ook na afloop van de termijnen in hoofdstuk 4.47 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14 aanvragen voor uitvoertransacties kunnen worden ingediend. Zoals in hoofdstuk 9.3 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14 duidelijk wordt bepaald, kunnen aanvragen die na afloop van de indieningstermijnen worden ontvangen, altijd tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht) in overweging worden genomen.

(28)

De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de DEPBS

(29)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. DEPBS-kredieten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij uiteindelijk zullen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de DEPBS-kredieten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(30)

Voorts is de DEPBS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(31)

In tegenstelling tot wat door de medewerkende Indiase producent-exporteur wordt beweerd, kan deze regeling niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de DEPBS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS in aanmerking.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(32)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het TNO werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening.

(33)

Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het TNO voor alle uitvoertransacties zijn verworven.

(34)

De medewerkende Indiase producent-exporteur beweerde dat alle verworven DEPBS-kredieten in zijn geval bestemd waren voor de invoer van grondstoffen die alleen voor de vervaardiging van het betrokken product waren gebruikt, ook al is het in principe toegestaan deze kredieten te verkopen of ze voor de invoer van andere grondstoffen te gebruiken. Volgens de onderneming was de DEPBS derhalve een normaal systeem voor de terugbetaling van rechten en gaf alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten aanleiding tot compenserende maatregelen. Dit argument moet echter worden afgewezen, omdat, zoals in overweging 31 al is uitgelegd, de DEPBS niet als toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs kan worden beschouwd, zoals ook door de Indiase overheid werd toegegeven. Daarom is het niet relevant wat de exporteur met de in het kader van deze regeling verkregen kredieten doet. Het voordeel wordt onherroepelijk aan de exporteur toegekend op het ogenblik dat de uitvoertransacties in het kader van deze regeling plaatshebben, niet op het ogenblik waarop hij later van de kredieten gebruikmaakt.

(35)

Wanneer daartoe een gerechtvaardigd verzoek was ingediend, werden de kosten die moesten worden gemaakt om het krediet te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen.

(36)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van de subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(37)

Gezien het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 5,7 % vastgesteld.

4.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”)

a)   Rechtsgrond

(38)

De EPCGS wordt in detail beschreven in hoofdstuk 5 van FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 5 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(39)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(40)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en sinds april 2003 ook tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Sinds april 2000 voorziet de regeling in een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Tot en met 31 maart 2000 gold een effectief recht van 11 % (inclusief een toeslag van 10 %) en voor goederen met een hoge waarde een nulrecht. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van het nieuwe FT-policy 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(41)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(42)

De medewerkende producent-exporteur bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de EPCGS

(43)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(44)

Bovendien is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen. De medewerkende producent-exporteur heeft aangevoerd dat EPCGS-subsidies voor de aankoop van kapitaalgoederen waarbij al voor het TNO aan de uitvoerverplichting was voldaan, niet meer als afhankelijk van uitvoerprestaties moeten worden beschouwd. Zij moeten derhalve niet als specifieke subsidies worden behandeld en zouden geen aanleiding moeten geven tot compenserende maatregelen. Dit argument moet evenwel worden afgewezen. Belangrijk daarbij is dat de subsidie zelf afhankelijk is van uitvoerprestaties, d.w.z. dat zij niet was verleend als de onderneming geen uitvoerverplichting was aangegaan.

(45)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen zoals bepaald in bijlage I, onder i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(46)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Bij het subsidiebedrag werd rente opgeteld om de volledige waarde van het voordeel in de loop der tijd weer te geven. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het TNO gold, werd daarvoor geschikt geacht.

(47)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening is het subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties.

(48)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 0,9 % vastgesteld.

5.   Electricity Duty Exemption Scheme („EDES”) — regionale regeling van Madhya Pradesh voor de vrijstelling van elektriciteitsheffing

(49)

In het kader van het stimuleringsbeleid voor de industrie uit 2004 stelt de staat Madhya Pradesh industrieondernemingen die in elektriciteitsopwekking voor intern verbruik investeren, vrij van elektriciteitsheffing.

a)   Rechtsgrond

(50)

De EDES wordt in detail beschreven in kennisgeving nr. 29 van de regering van Madhya Pradesh van 21 juli 2006 en in Ordonnantie nr. 4238-XIII-2006, bijlage C, van 12 juli 2006.

b)   Subsidiabiliteit

(51)

Iedere fabrikant die een bepaald bedrag investeert in de bouw van een elektriciteitscentrale in Madhya Pradesh, komt voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(52)

De EDES verleent vrijstelling van elektriciteitsbelasting — een plaatselijke omzetbelasting die in Madhya Pradesh gewoonlijk verschuldigd is — aan ondernemingen die een bepaald bedrag in de bouw van een elektriciteitscentrale hebben geïnvesteerd. De vrijstelling geldt voor een bepaalde periode, afhankelijk van de waarde van de investering. De regeling is bedoeld om de ontwikkeling van infrastructuur te bevorderen, omdat de staatscentrales niet voldoende elektriciteit aan in Madhya Pradesh gevestigde ondernemingen kunnen leveren. De vrijstelling geldt alleen voor elektriciteitsopwekking voor intern gebruik.

(53)

De medewerkende producent-exporteur bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de EDES

(54)

In het kader van de EDES worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De heffingsvrijstelling is een financiële bijdrage van de overheid van Madhya Pradesh, daar deze hierdoor heffingsinkomsten derft. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze vrijstelling een voordeel omdat zijn liquiditeit door het niet betalen van belasting op de aankoop van elektriciteit verbetert.

(55)

De EDES is niet rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties. Bovendien is zij rechtens niet beperkt tot bepaalde geografische gebieden in Madhya Pradesh of tot bepaalde ondernemingen of bedrijfstakken. Volgens de medewerkende producent-exporteur berust de subsidiabiliteit daarom op objectieve en neutrale economische criteria, zodat de voordelen uit deze regeling als niet-specifiek en dus als niet tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies moeten worden beschouwd.

(56)

Door het gebrek aan medewerking door de overheid van Madhya Pradesh kon de Commissie echter geen duidelijke conclusies trekken over het al dan niet specifieke karakter en de praktische toepassing van deze regeling en over de mate van vrijheid die de verlenende autoriteit bij de toekenning van de vrijstellingen geniet. Omdat niet kon worden vastgesteld of de overheid van Madhya Pradesh voor de toekenning van de subsidie objectieve criteria of voorwaarden hanteert, kan immers niet met zekerheid worden gezegd of aan artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder b), wordt voldaan. Daarom is niet duidelijk of de regeling feitelijk niet specifiek is, ook al is aangetoond dat zij dat rechtens niet is. Daaruit volgt dat deze regeling op grond van artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder c), en artikel 4, lid 2, vierde alinea, van de basisverordening wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(57)

In overeenstemming met artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd de hoogte van de subsidie berekend aan de hand van de niet-betaalde omzetheffing op in het TNO gekochte elektriciteit (de teller) en de totale afzet van de onderneming (de noemer), aangezien de EDES niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en het elektriciteitsgebruik niet beperkt is tot de vervaardiging van het betrokken product.

(58)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 0,5 % vastgesteld.

6.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(59)

Voor de onderzochte producent-exporteur bedroegen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, zoals vastgesteld in overeenstemming met de basisverordening, 7,1 % ad valorem. Dat is meer dan de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening genoemde drempel.

(60)

De in deze procedure vastgestelde subsidiemarge komt overeen met die welke bij het meest recente tussentijdse nieuwe onderzoek voor dezelfde producent-exporteur werd vastgesteld (7,2 %).

(61)

Ingevolge artikel 18 van de basisverordening wordt dus geoordeeld dat de subsidiëring in het TNO is voortgezet.

REGELINGEN

AAS

DEPBS

EPCGS

EDES

Totaal

HEG Ltd

n.v.t.

5,7  %

0,9  %

0,5  %

7,1  %

7.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van subsidiëring

(62)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot een voortzetting of herhaling van subsidiëring zou leiden.

(63)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat slechts een van de twee bekende producenten-exporteurs van het betrokken product aan het onderzoek heeft meegewerkt. Er werd vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid is blijven ontvangen. De hierboven onderzochte subsidieregelingen verlenen een periodiek terugkerend voordeel en niets wijst erop dat deze programma’s spoedig afgebouwd of gewijzigd zullen worden of dat de medewerkende producent-exporteur ervan af zal zien van deze regelingen te profiteren. Deze regelingen zijn in FT-policy 09-14 gehandhaafd.

(64)

Volgens het verzoek om het nieuwe onderzoek blijft ook de andere bekende producent-exporteur in India voordeel ontvangen uit de hierboven onderzochte subsidieregelingen. Er is geen informatie beschikbaar die op het tegendeel wijst. Daarom wordt geconcludeerd dat de subsidiëring op landniveau voortging.

(65)

Gelet op bovenstaande bevindingen luidt de conclusie dat de subsidiëring tijdens het TNO werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal voortduren.

(66)

Aangezien is aangetoond dat de subsidiëring in het TNO werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal voortduren, hoeft de waarschijnlijkheid van herhaling ervan niet te worden onderzocht.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

1.   Productie in de Unie

(67)

In de Unie wordt het soortgelijke product vervaardigd door vijf ondernemingen of groepen van ondernemingen, waarvan de productie de totale productie van het soortgelijke product in de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening vormt.

2.   Bedrijfstak van de Unie

(68)

Twee van de vijf groepen van ondernemingen hebben het verzoek niet ondersteund en hebben geen vragenlijst ingevuld en dus niet aan het onderzoek meegewerkt. De volgende drie groepen van ondernemingen hebben het verzoek ingediend en zich bereid verklaard mee te werken: Graftech International, SGL Carbon GmbH en Tokai ERFTCARBON GmbH.

(69)

Zoals al in overweging 4 is gezegd, zijn deze drie groepen goed voor een groot deel van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie, omdat zij meer dan 90 % van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie vertegenwoordigen. Zij worden dus als de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna als „de bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Opmerking vooraf

(70)

Aangezien slechts een Indiase producent-exporteur van het betrokken product aan het onderzoek meewerkte, worden de gegevens over de invoer van het betrokken product uit India naar de Unie niet in precieze cijfers weergegeven om ingevolge artikel 29 van de basisverordening de vertrouwelijkheid ervan te beschermen.

(71)

De situatie van de grafietelektrode-industrie hangt nauw samen met die van de staalsector, omdat grafietelektroden hoofdzakelijk in de elektrostaalindustrie worden gebruikt. In dit verband zij opgemerkt dat de marktvoorwaarden in de staalsector, en daardoor ook in de grafietelektrode-industrie, in 2007 en de eerste drie kwartalen van 2008 zeer gunstig waren.

(72)

De verkoop van grafietelektroden houdt ongeveer gelijke tred met de staalproductie. Leveringscontracten voor grafietelektroden, met prijzen en hoeveelheden, worden echter doorgaans voor zes tot twaalf maanden gesloten. Daarom duurt het gewoonlijk enige tijd voor ontwikkelingen van het verkoopvolume door veranderingen in de vraag zichtbaar worden in de prijzen.

2.   Verbruik in de Unie

(73)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, een schatting van de verkoop door de andere producenten in de Unie op de markt van de Unie, invoergegevens van Eurostat en gegevens die op grond van artikel 24, lid 6, van de basisverordening zijn verzameld. Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek (9) werd sommige invoer buiten beschouwing gelaten, omdat op basis van de beschikbare gegevens bleek dat deze niet het betrokken product betrof.

(74)

Tussen 2006 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met bijna 25 % af; deze daling vond vooral plaats tussen 2008 en het eind van het TNO. Hierbij moet worden opgemerkt dat het verbruik in de Unie door de zeer gunstige marktvoorwaarden aan het begin van de beoordelingsperiode op een zeer hoog niveau lag en tussen het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek en 2006 met 30 % was gestegen.

Tabel 1

 

2006

2007

2008

TNO

Totaal verbruik in de Unie (ton)

170 035

171 371

169 744

128 437

Index (2006 = 100)

100

101

100

76

3.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit India

(75)

De omvang van de invoer van oorsprong uit India („het betrokken land”) is gedurende de beoordelingsperiode gestaag met 143 procentpunten gestegen en bereikte in het TNO een niveau van 5 000 tot 7 000 t. Het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land is tussen 2006 en het eind van het TNO meer dan verdrievoudigd en bereikte een niveau van rond 5 %. Ondanks de sterk teruglopende vraag bleef het marktaandeel in het TNO toenemen. De prijzen van de invoer uit het betrokken land stegen in de beoordelingsperiode met 52 % en volgden daarmee de ontwikkeling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie; zij lagen daar echter consequent onder. In tabel 2 worden om redenen van vertrouwelijkheid geen exacte cijfers gegeven, omdat er in India maar twee bekende producenten-exporteurs zijn.

Tabel 2

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit het betrokken land (ton)

2 000 tot

3 000

3 000 tot

4 000

7 000 tot

9 000

5 000 tot

7 000

Index (2006 = 100)

100

123

318

243

Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

ongeveer

1,5 %

ongeveer

2 %

ongeveer

5 %

ongeveer

5 %

Prijs van de invoer uit het betrokken land (EUR/ton)

ongeveer

2 000

ongeveer

2 600

ongeveer

3 000

ongeveer

3 200

Index (2006 = 100)

100

133

145

152

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(76)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

4.1.   Productie

(77)

De productie lag in het TNO 29 % lager dan in 2006. Eerst nam de productie van de bedrijfstak van de Unie tussen 2006 en 2007 met 2 % toe, waarna zij met name in het TNO scherp daalde.

Tabel 3

 

2006

2007

2008

TNO

Productie (ton)

272 468

278 701

261 690

192 714

Index (2006 = 100)

100

102

96

71

4.2.   Capaciteit en bezettingsgraad

(78)

De productiecapaciteit is in de periode van 2006 tot het eind van het TNO marginaal gedaald (met in totaal 2 %). Aangezien in 2008 en met name in het TNO ook de productie daalde, lag de bezettingsgraad aan het eind van het TNO 25 procentpunten onder het niveau van 2006.

Tabel 4

 

2006

2007

2008

TNO

Productiecapaciteit (ton)

298 500

292 250

291 500

293 500

Index (2006 = 100)

100

98

98

98

Bezettingsgraad

91  %

95  %

90  %

66  %

Index (2006 = 100)

100

104

98

72

4.3.   Voorraden

(79)

In 2007 lagen de eindvoorraden van de bedrijfstak van de Unie op hetzelfde niveau als in 2006, maar in 2008 daalden zij met 10 %. In het TNO stegen zij weer iets, maar bleven zij toch 5 % onder het niveau van 2006.

Tabel 5

 

2006

2007

2008

TNO

Eindvoorraad (ton)

21 407

21 436

19 236

20 328

Index (2006 = 100)

100

100

90

95

4.4.   Omvang van de verkoop

(80)

De verkoop door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie nam in de beoordelingsperiode met 39 % af. Aan het begin van de beoordelingsperiode lag hij zeer hoog, bijna 70 % hoger dan in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. In 2007 en 2008 nam de omvang van de verkoop licht af maar bleef toch op een relatief hoog niveau (in 2008 lag hij nog altijd 47 % boven het niveau in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek). Tussen 2008 en het eind van het TNO vond evenwel een sterke daling plaats (met bijna een derde).

Tabel 6

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de Unieverkoop aan niet-verbonden afnemers (ton)

143 832

139 491

124 463

88 224

Index (2006 = 100)

100

97

87

61

4.5.   Marktaandeel

(81)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO geleidelijk met in totaal bijna 16 procentpunten gedaald (van 84,6 % tot 68,7 %).

Tabel 7

 

2006

2007

2008

TNO

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

84,6  %

81,4  %

73,3  %

68,7  %

Index (2006 = 100)

100

96

87

81

4.6.   Groei

(82)

Tussen 2006 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met bijna 25 % af. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde met bijna 16 procentpunten, terwijl dat van de betrokken invoer met 3,4 procentpunten steeg.

4.7.   Werkgelegenheid

(83)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO met 7 % afgenomen.

Tabel 8

 

2006

2007

2008

TNO

Aantal werknemers i.v.m. betrokken product

1 942

1 848

1 799

1 804

Index (2006 = 100)

100

95

93

93

4.8.   Productiviteit

(84)

De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in productie per werknemer per jaar, nam tussen 2006 en het eind van het TNO met 24 % af. In 2007 en 2008 nam zij iets toe, maar in het TNO daalde zij met bijna 25 %.

Tabel 9

 

2006

2007

2008

TNO

Productiviteit (ton per werknemer)

140

151

146

107

Index (2006 = 100)

100

107

104

76

4.9.   Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen

(85)

De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie hebben zich positief ontwikkeld en zijn in de beoordelingsperiode met 40 % gestegen. Dit komt door i) het algemene prijspeil op de markt, ii) de noodzaak hogere productiekosten terug te verdienen en iii) de wijze waarop de prijzen in leveringscontracten worden vastgesteld.

(86)

In 2007 en 2008 kon de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen verhogen omdat de marktprijzen voor grafietelektroden algemeen stegen als gevolg van de aanhoudend sterke vraag. Die sterke vraag was het gevolg van de zeer gunstige marktvoorwaarden die tot het vierde kwartaal van 2008 in de staalsector heersten (zie overweging 71).

(87)

Een andere reden waarom de prijzen in 2007 en 2008 stegen, waren de hogere productiekosten, en met name de hogere grondstofprijzen. Tussen 2006 en 2008 stegen deze kosten met 23 %. De bedrijfstak van de Unie kon deze stijging echter doorberekenen door zijn prijzen aanzienlijk te verhogen (+ 33 %).

(88)

In het TNO stegen de prijzen nog altijd, maar wel minder sterk (+ 5 %). Dat tijdens een periode van afnemende vraag de prijzen niet daalden, is te verklaren door de wijze waarop leveringscontracten op de markt tot stand komen en door het feit dat de meeste contracten voor 2009 al in 2008 waren gesloten. Zoals in overweging 72 al is gezegd, houdt de verkoop van grafietelektroden ongeveer gelijke tred met de staalproductie. Het feit dat leveringscontracten voor grafietelektroden voor perioden van 6 tot 12 maanden worden gesloten, kan tot gevolg hebben dat het effect van een verandering (stijging of daling) van de vraag op de prijzen pas na enige tijd merkbaar wordt. Bij de onderhandeling over contracten wordt uitgegaan van de verwachte verkoop, die kan afwijken van de werkelijke verkoop, zodat de ontwikkeling van de prijzen in een bepaalde periode niet gelijk hoeft op te gaan met die van de verkoop in die periode. Dat was het geval in het TNO, toen de verkoop inzakte terwijl de prijzen hoog bleven omdat de meeste leveringscontracten voor 2009 al in 2008 waren gesloten en sommige voor 2008 geplande leveringen pas in 2009 werden uitgevoerd. De prijsstijging met 5 % tijdens het TNO was evenwel niet voldoende om de kostenstijging (+ 13 %) te compenseren, wat in de voorgaande perioden wel mogelijk was. Na het TNO werd opnieuw over de prijzen onderhandeld, die toen op een lager niveau werden vastgesteld.

(89)

Zoals al in overweging 75 is uitgelegd, was de ontwikkeling van de prijzen van de invoer uit het betrokken land vergelijkbaar met die van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, maar lagen de prijzen van de invoer steeds op een lager niveau.

Tabel 10

 

2006

2007

2008

TNO

Eenheidsprijs op de Uniemarkt (EUR/ton)

2 569

3 103

3 428

3 585

Index (2006 = 100)

100

121

133

140

4.10.   Lonen

(90)

Tussen 2006 en het eind van het TNO steeg het gemiddelde loon per werknemer met 15 %.

Tabel 11

 

2006

2007

2008

TNO

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (× 1 000 EUR)

52

56

61

60

Index (2006 = 100)

100

108

118

115

4.11.   Investeringen

(91)

Tussen 2006 en het eind van het TNO namen de jaarlijkse investeringen door de bedrijfstak van de Unie in het betrokken product met 37 % toe. In het TNO werd echter 14 % minder geïnvesteerd dan in 2008.

Tabel 12

 

2006

2007

2008

TNO

Netto-investeringen (EUR)

30 111 801

45 383 433

47 980 973

41 152 458

Index (2006 = 100)

100

151

159

137

4.12.   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(92)

Hoewel de kosten in de beoordelingsperiode met 40 % stegen, slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn prijzen tussen 2006 en 2007 zodanig te verhogen dat de kostenstijging meer dan gecompenseerd werd. Hierdoor steeg de winst van 19 % in 2006 tot 26 % in 2007. Van 2007 tot 2008 stegen de prijzen en kosten in gelijke mate, zodat de winstmarge van de bedrijfstak van de Unie onveranderd bleef. In het TNO daalde de winst weer naar 19 % door het effect van de lagere bezettingsgraad en de hogere grondstofprijzen op de kosten. In 2009 daalde de winst verder, omdat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen naar beneden moest bijstellen in verband met de algemene daling van de verkoopprijzen in de grafietelektrodemarkt, die het gevolg was van de krimpende vraag in de staalsector.

(93)

Het rendement van investeringen steeg van 71 % in 2006 tot 103 % in 2007. In 2008 steeg het zelfs tot 119 %, waarna het in het TNO inzakte tot 77 %. Over de gehele periode genomen steeg het rendement van investeringen tussen 2006 en het eind van het TNO met slechts 6 procentpunten.

Tabel 13

 

2006

2007

2008

TNO

Nettowinst van de Unieverkoop aan niet-verbonden afnemers (% van de nettoverkoop)

19  %

26  %

25  %

19  %

Rendement van investeringen (nettowinst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

71  %

103  %

119  %

77  %

4.13.   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(94)

De nettokasstroom uit ondernemingsactiviteiten nam tussen 2006 en 2007 toe. Deze stijging zette zich in 2008 voort maar sloeg in het TNO om in een daling. Over de gehele periode genomen was de kasstroom aan het eind van het TNO 28 % groter dan aan het begin van de beoordelingsperiode.

(95)

Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite had om kapitaal aan te trekken, wat met name komt doordat sommige producenten deel uitmaken van een grotere groep van ondernemingen.

Tabel 14

 

2006

2007

2008

TNO

Kasstroom (EUR)

109 819 535

159 244 026

196 792 707

140 840 498

Index (2006 = 100)

100

145

179

128

4.14.   Hoogte van de subsidiemarge

(96)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit India kan het effect van de werkelijke subsidiemarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

4.15.   Herstel van de gevolgen van vroegere subsidiëring en dumping

(97)

De hierboven onderzochte indicatoren wijzen erop dat de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie enigermate is verbeterd nadat in 2004 definitieve compenserende en antidumpingmaatregelen waren ingesteld. Vooral tussen 2006 en 2008 heeft de bedrijfstak van de Unie van hogere prijzen en een hogere winstmarge kunnen profiteren. Dit was te danken aan de zeer gunstige marktvoorwaarden waardoor een hoog prijs- en winstpeil mogelijk bleef, ook al zag de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel slinken (zie overweging 81). In dezelfde periode nam het marktaandeel van de invoer uit India echter ondanks de maatregelen toe en lagen de prijzen van de ingevoerde producten uit India onder die van de producten van de bedrijfstak van de Unie. In het TNO begon de winst voor de bedrijfstak van de Unie al terug te lopen en in 2009 daalde zij verder als gevolg van de hogere kosten en beperkte prijsverhogingen.

5.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring en andere factoren

5.1.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(98)

Terwijl het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode afnam, is de invoer uit het betrokken land meer dan verdubbeld en is het marktaandeel van die invoer meer dan verdrievoudigd (zie overweging 75). De compenserende en antidumpingrechten daargelaten, is er in het TNO sprake van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit het betrokken land, ook al is dat met minder dan 2 %.

5.2.   Gevolgen van de economische crisis

(99)

Door de zeer gunstige marktvoorwaarden die in 2007 en de eerste drie kwartalen van 2008 in de staal- en aanverwante industrieën, met inbegrip van de grafietelektrode-industrie, heersten, bevond de bedrijfstak van de Unie zich aan het begin van de economische crisis eind 2008 in een relatief gezonde economische toestand. Het feit dat leveringscontracten voor grafietelektroden doorgaans voor 6 tot 12 maanden worden gesloten, betekent dat het effect van een verandering (stijging of daling) van de vraag op de prijzen pas na enige tijd merkbaar wordt. Aangezien over de contracten voor het TNO werd onderhandeld op een tijdstip waarop de consequenties van de economische crisis niet te voorzien waren, had deze crisis tijdens het TNO voornamelijk gevolgen voor de hoeveelheden, omdat gevolgen voor de prijzen pas na enige tijd voor de bedrijfstak van de Unie merkbaar worden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie ook in de periode van gunstige economische omstandigheden enigszins verslechterde, omdat hij marktaandeel moest afstaan aan de invoer uit het betrokken land. Deze verslechtering had geen ernstiger gevolgen omdat er een sterke vraag was in 2007-2008 waardoor de bedrijfstak van de Unie een hoog productie- en verkooppeil kon handhaven en ook omdat de prijzen door het hierboven beschreven vertraagde effect hoog konden blijven terwijl de productie- en verkoophoeveelheden afnamen.

5.3.   Invoer uit andere landen

(100)

Omdat in de gegevens van Eurostat op GN-codeniveau ook de invoer van andere producten dan het onderzochte product is begrepen, is onderstaande analyse gebaseerd op de invoergegevens op Taric-codeniveau, aangevuld met gegevens die ingevolge artikel 24, lid 6, van de basisverordening zijn verzameld. Een deel van de invoer werd buiten beschouwing gelaten omdat het hierbij volgens de beschikbare gegevens niet om het onderzochte product ging.

(101)

Volgens schattingen zijn de uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden met 63 % gestegen van ongeveer 11 000 t in 2006 tot ongeveer 18 500 t in het TNO. Het marktaandeel van de invoer uit die landen nam toe van 6,6 % in 2006 tot 14,4 % in het TNO. De gemiddelde prijs ervan steeg tussen 2006 en het eind van het TNO met 42 %. Er werd voornamelijk ingevoerd uit de Volksrepubliek China („VRC”), Rusland, Japan en Mexico; dit waren de enige landen met een individueel marktaandeel van meer dan 1 % in het TNO. In onderstaande overwegingen wordt nader ingegaan op de invoer uit deze landen. Het gezamenlijk marktaandeel van de invoer uit negen andere landen bedroeg slechts zo’n 2 %; deze invoer werd niet verder onderzocht.

(102)

Het marktaandeel van de invoer uit de VRC nam in de beoordelingsperiode met 2,4 procentpunten toe (van 0,2 % tot 2,6 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die onder die van de bedrijfstak van de Unie en ook onder die van de invoer van oorsprong uit India lagen.

(103)

Het marktaandeel van de invoer uit Rusland nam in de beoordelingsperiode met 4,2 procentpunten toe (van 1,9 % tot 6,1 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die iets onder die van de bedrijfstak van de Unie lagen, maar hoger waren dan die van de invoer van oorsprong uit India.

(104)

Het marktaandeel van de invoer uit Japan nam in de beoordelingsperiode met 0,4 procentpunten af (van 2 % tot 1,6 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die vergelijkbaar waren met, of hoger waren dan, die van de bedrijfstak van de Unie en dus ook hoger dan de prijzen van de invoer van oorsprong uit India.

(105)

Het marktaandeel van de invoer uit Mexico nam in de beoordelingsperiode met 1 procentpunt toe (van 0,9 % tot 1,9 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die hoger waren dan die van de bedrijfstak van de Unie en dus ook dan die van de invoer van oorsprong uit India.

(106)

De conclusie luidt dus dat niet kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling van de invoer uit de VRC en Rusland tot op zekere hoogte heeft bijgedragen aan de afkalving van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Daar de uit de invoerstatistiek beschikbare gegevens echter zeer algemeen zijn en het daardoor onmogelijk is een prijsvergelijking per productsoort te maken, zoals op basis van de door de producent-exporteur verstrekte gedetailleerde informatie voor India wel kon worden gedaan, kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke gevolgen de invoer uit de VRC en uit Rusland precies had.

Tabel 15

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit andere landen (ton)

11 289

11 243

19 158

18 443

Index (2006 = 100)

100

100

170

163

Marktaandeel van de invoer uit andere landen

6,6  %

6,6  %

11,3  %

14,4  %

Prijs van de invoer uit andere landen (EUR/ton)

2 467

3 020

3 403

3 508

Index (2006 = 100)

100

122

138

142

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit de VRC (ton)

421

659

2 828

3 380

Index (2006 = 100)

100

157

672

804

Marktaandeel van de invoer uit de VRC

0,2  %

0,4  %

1,7  %

2,6  %

Prijs van de invoer uit de VRC (EUR/ton)

1 983

2 272

2 818

2 969

Index (2006 = 100)

100

115

142

150

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Rusland (ton)

3 196

2 887

8 441

7 821

Index (2006 = 100)

100

90

264

245

Marktaandeel van de invoer uit Rusland

1,9  %

1,7  %

5,0  %

6,1  %

Prijs van de invoer uit Rusland (EUR/ton)

2 379

2 969

3 323

3 447

Index (2006 = 100)

100

125

140

145

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Japan (ton)

3 391

2 223

3 731

2 090

Index (2006 = 100)

100

66

110

62

Marktaandeel van de invoer uit Japan

2,0  %

1,3  %

2,2  %

1,6  %

Prijs van de invoer uit Japan (EUR/ton)

2 566

3 131

3 474

3 590

Index (2006 = 100)

100

122

135

140

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Mexico (ton)

1 478

2 187

2 115

2 465

Index (2006 = 100)

100

148

143

167

Marktaandeel van de invoer uit Mexico

0,9  %

1,3  %

1,2  %

1,9  %

Prijs van de invoer uit Mexico (EUR/ton)

2 634

3 629

4 510

4 554

Index (2006 = 100)

100

138

171

173

6.   Conclusie

(107)

Zoals al in overweging 75 is aangegeven, is de omvang van de invoer uit het betrokken land tussen 2006 en het eind van het TNO meer dan verdubbeld. Aangezien het verbruik in diezelfde periode met bijna 25 % afnam, heeft dit geleid tot een forse toename van het marktaandeel van de Indiase exporteurs (van 1,5 % in 2006 tot ongeveer 5 % in het TNO). Het feit dat de prijzen van de Indiase uitvoer naar de Unie als gevolg van de algemeen hoge marktprijzen aanzienlijk zijn gestegen in de beoordelingsperiode, neemt niet weg dat de Indiase exporteurs nog altijd de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden.

(108)

Ondanks de compenserende en antidumpingmaatregelen die van kracht waren, hebben enkele belangrijke indicatoren zich tussen 2006 en het eind van het TNO negatief ontwikkeld: de productie en verkoop liepen met respectievelijk 29 % en 39 % terug, de bezettingsgraad nam met 28 % af, waarna ook het aantal werknemers en de productiviteit daalden. Hoewel een deel van deze negatieve ontwikkelingen wellicht valt te verklaren uit de sterke daling van het verbruik met bijna 25 % in de beoordelingsperiode, moet de forse afkalving van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (–15,9 procentpunten tussen 2006 en het eind van het TNO) ook worden gezien in het licht van het voortdurend toenemende marktaandeel van de invoer uit India.

(109)

Het relatief hoge winstniveau in het TNO was vooral het gevolg van het aanhoudend hoge prijspeil (de redenen hiervoor zijn nader uitgelegd in overweging 88). De conclusie luidt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode algemeen is verslechterd en dat de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO ondanks de op dat moment relatief hoge winst in een kwetsbare toestand verkeerde, omdat hij bij zijn pogingen om, in een situatie van zwakkere vraag, de omvang van zijn verkoop op peil te houden en een voldoende hoog prijsniveau te handhaven werd gehinderd door de toenemende aanwezigheid van invoer met subsidiëring uit India.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HET VOORTDUREN EN OPNIEUW OPTREDEN VAN SCHADE

1.   Opmerkingen vooraf

(110)

Zoals al is opgemerkt, heeft de bedrijfstak van de Unie zich door de instelling van compenserende maatregelen slechts ten dele van de geleden schade kunnen herstellen. Toen in het TNO een eind kwam aan het hoge verbruik in de Unie waarvan eerder in de beoordelingsperiode sprake was, bevond de bedrijfstak van de Unie zich in een zwakke en kwetsbare situatie en had hij nog altijd te kampen met de schadelijke gevolgen van de invoer met subsidiëring uit India. In het bijzonder was de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO niet goed in staat de hogere kosten door te berekenen.

2.   Relatie tussen de omvang en de prijzen van de uitvoer naar derde landen en de omvang en de prijzen van de uitvoer naar de Unie

(111)

De gemiddelde prijs van de Indiase uitvoer naar niet-EU-landen bleek onder de gemiddelde prijs van de uitvoer naar de Unie en ook onder de prijzen op de binnenlandse markt te liggen. Het grootste deel van de totale uitvoer van de Indiase exporteur ging naar niet-EU-landen. Daarom wordt het aannemelijk geacht dat Indiase exporteurs bij intrekking van de maatregelen een aanzienlijk deel van hun uitvoer naar andere derde landen zullen verleggen naar de aantrekkelijkere markt van de Unie, waarschijnlijk tegen prijzen die lager zijn dan de huidige prijs van de uitvoer naar de Unie, ook al liggen zij boven het niveau van de prijzen voor derde landen.

3.   Onbenutte capaciteit en voorraden op de Indiase markt

(112)

De medewerkende Indiase producent had een grote reservecapaciteit en wilde deze in 2010/2011 nog vergroten. Hij heeft dus de capaciteit om aanzienlijk meer naar de Unie te gaan uitvoeren, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat de markten van derde landen of de binnenlandse markt extra productie kunnen absorberen.

(113)

In zijn opmerkingen na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen voerde de medewerkende Indiase producent aan dat de economische crisis en het daarmee samenhangende inzakken van de vraag de voornaamste redenen voor zijn reservecapaciteit waren. Een aanzienlijk deel hiervan kan echter worden toegeschreven aan de forse uitbreiding van de capaciteit die de onderneming tussen 2006 en het eind van het TNO doorvoerde. Voorts heeft de onderneming plannen aangekondigd om haar capaciteit nog verder te vergroten. Daarbij komt nog dat een andere, niet-medewerkende, Indiase producent, die een vergelijkbare capaciteit en bezettingsgraad heeft, onlangs ook heeft laten weten dat hij zijn capaciteit zelfs nog meer wil uitbreiden.

4.   Conclusie

(114)

De producenten in het betrokken land hebben de capaciteit om meer naar de Uniemarkt te gaan uitvoeren of om hun uitvoer naar die markt te verleggen. Bovendien zijn de prijzen van de Indiase uitvoer naar derde landen lager dan die van de uitvoer naar de Unie. Het onderzoek heeft aangetoond dat de prijzen van de medewerkende producent-exporteur voor het betrokken product lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie, uitgaande van vergelijkbare soorten. Deze prijzen zouden hoogstwaarschijnlijk nog verder worden verlaagd om ze in lijn te brengen met de lagere prijzen die aan derde landen in rekening worden gebracht. De combinatie van dergelijk prijsgedrag en het vermogen van de exporteurs in het betrokken land om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product aan de Uniemarkt te leveren, zou naar alle waarschijnlijkheid een negatief effect hebben op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(115)

Zoals hierboven is aangetoond, blijft de situatie van de bedrijfstak van de Unie zwak en kwetsbaar. Indien de bedrijfstak van de Unie te kampen krijgt met grotere hoeveelheden invoer met subsidiëring uit het betrokken land, zal dat waarschijnlijk leiden tot een dusdanige verslechtering van zijn verkoop, marktaandeel, verkoopprijzen, en daardoor van zijn financiële situatie, dat de niveaus van het oorspronkelijke onderzoek weer worden bereikt. Op grond hiervan wordt derhalve geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een verslechtering van de nu al kwetsbare situatie en tot het opnieuw optreden van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

G.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Inleiding

(116)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande compenserende maatregelen in strijd is met het belang van de hele Unie. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, namelijk die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

(117)

Bij het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Voorts is dit onderzoek een nieuw onderzoek, wat betekent dat een situatie wordt onderzocht waarin al compenserende maatregelen van toepassing zijn, zodat kan worden nagegaan of deze maatregelen negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

(118)

Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de vastgestelde waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade veroorzakende subsidiëring, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(119)

De bedrijfstak van de Unie heeft bewezen structureel levensvatbaar te zijn. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van zijn economische situatie na de instelling van compenserende maatregelen in 2004. Met name het feit dat de bedrijfstak van de Unie zijn winstgevendheid in de paar jaar voor het TNO kon vergroten, staat in schril contrast met de situatie zoals die voor de instelling van maatregelen was. De bedrijfstak van de Unie heeft in de beoordelingsperiode echter voortdurend aan marktaandeel ingeboet, terwijl het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land juist aanzienlijk toenam. Zonder maatregelen had de bedrijfstak van de Unie zich nu waarschijnlijk in een nog ongunstiger situatie bevonden.

3.   Belang van de importeurs/gebruikers

(120)

Geen van de negen niet-verbonden importeurs met wie contact werd opgenomen, bleek bereid mee te werken.

(121)

Zeventien gebruikers waren bereid mee te werken en vulden een vragenlijst in. Terwijl de meesten van hen al een aantal jaar geen grafietelektroden meer uit India hadden gekocht en derhalve met betrekking tot een mogelijke voortzetting van de maatregelen een neutrale positie innamen, hebben zes gebruikers, tenminste tot op zekere hoogte, wel Indiase elektroden gebruikt. Vier gebruikers beweerden dat voortzetting van de maatregelen een negatief effect op hun concurrentievermogen zou hebben. Een van de verenigingen (Eurofer) was sterk gekant tegen voortzetting van de maatregelen en beweerde dat deze tot gevolg hadden dat de Indiase exporteurs zich grotendeels uit de Uniemarkt terugtrokken. Volgens haar zou voortzetting van de maatregelen staalproducenten belemmeren bij de ontwikkeling van alternatieve bevoorradingsbronnen en zou de bedrijfstak van de Unie hierdoor zijn dominante positie, die praktisch neerkomt op een duopolie, kunnen behouden. De ontwikkeling van de invoer uit India na de instelling van de maatregelen laat echter duidelijk zien dat een dergelijke terugtrekking niet heeft plaatsgevonden; integendeel, de invoer uit India is in de beoordelingsperiode juist aanzienlijk toegenomen. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat steeds meer grafietelektroden uit andere derde landen de markt van de Unie binnenkomen. Wat de sterkte van de marktpositie van de bedrijfstak van de Unie betreft, wordt eraan herinnerd dat zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode met bijna 16 procentpunten is gedaald (zie overweging 81). Tot slot heeft de betrokken vereniging zelf toegegeven dat grafietelektroden slechts een relatief klein deel van de totale kosten van staalfabrikanten uitmaken.

(122)

Voorts wordt eraan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikers (10). Ondanks vijf jaar maatregelen zijn de importeurs/gebruikers in de Unie hun elektroden onder meer uit India blijven betrekken. Ook is er niets naar voren gebracht waaruit zou blijken dat het moeilijk was andere bronnen te vinden. Wat de gevolgen van de instelling van maatregelen voor de gebruikers betreft, werd bij het oorspronkelijke onderzoek bovendien vastgesteld dat een kostenverhoging waarschijnlijk geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikende industrie omdat het aandeel van grafietelektroden in de totale kosten van die industrie te verwaarlozen is. Na de instelling van maatregelen is uit niets het tegendeel gebleken. Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de compenserende maatregelen waarschijnlijk geen ernstige gevolgen heeft voor de importeurs/gebruikers in de Unie.

4.   Conclusie

(123)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de huidige compenserende maatregelen niet te handhaven.

H.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

(124)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden.

(125)

Uit het bovenstaande volgt dat de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India krachtens artikel 18, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit ad-valoremrechten bestaan.

(126)

De individuele compenserende rechten voor ondernemingen die in de verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(127)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel compenserend recht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (11) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (Taric-code 8545 11 00 10), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90 (Taric-code 8545 90 90 10), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.

2.   Het compenserend recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Definitief recht

(%)

Aanvullende Taric-code

Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta — 700016, WEST BENGAL

6,3

A530

HEG Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida — 201301, UTTAR PRADESH

7,0

A531

Alle andere ondernemingen

7,2

A999

3.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

K. PEETERS


(1)   PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)   PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4.

(3)   PB L 295 van 18.9.2004, blz. 10.

(4)   PB L 350 van 30.12.2008, blz. 24.

(5)   PB C 34 van 11.2.2009, blz. 11.

(6)   PB C 224 van 17.9.2009, blz. 24.

(7)   PB C 224 van 17.9.2009, blz. 20.

(8)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(9)  Zie overweging 132 van Verordening (EG) nr. 1008/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot instelling van voorlopige antisubsidierechten op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 35).

(10)  Zie overweging 150 van Verordening (EG) nr. 1008/2004 van de Commissie (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 35) en overweging 30 van Verordening (EG) nr. 1628/2004 van de Raad (PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4).

(11)   Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, BELGIË.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1186/2010 VAN DE RAAD

van 13 december 2010

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de antisubsidiebasisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 2, 5 en 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 5./2004 (2) een definitief antidumpingrecht in op bepaalde grafietelektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00 , en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90 , van oorsprong uit India („de definitieve antidumpingmaatregelen”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 0 %.

(2)

Na een antisubsidieonderzoek stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1628/2004 (3) een definitief compenserend recht in op bepaalde grafietelektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00 , en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90 , van oorsprong uit India („de definitieve compenserende maatregelen”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 15,7 %; voor één onderneming gold een individueel recht van 7 %.

(3)

Na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, dat ambtshalve was geopend, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1354/2008 (4) de Verordeningen (EG) nr. 1628/2004 en (EG) nr. 1629/2004 gewijzigd. De definitieve compenserende rechten werden daarbij vastgesteld op 6,3 % en 7,0 % voor met naam genoemde exporteurs en op 7,2 % voor alle andere ondernemingen. De definitieve antidumpingrechten werden vastgesteld op 9,4 % en 0 % voor met naam genoemde exporteurs en op 8,5 % voor alle andere ondernemingen.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(4)

Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (5), heeft de Commissie op 18 juni 2009 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen. Het verzoek werd door drie producenten in de Unie ingediend: Graftech International, SGL Carbon GmbH, en Tokai ERFTCARBON GmbH („de indieners van het verzoek”), die een groot deel, in dit geval meer dan 90 %, van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie voor hun rekening nemen.

(5)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk leidt tot het voortduren of opnieuw optreden van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

3.   Opening van een nieuw onderzoek

(6)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 17 september 2009 door middel van bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (6) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

4.   Parallelle onderzoeken

(7)

Met de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie van 17 september 2009 (7) kondigde de Commissie tevens de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van compenserende maatregelen aan op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (8).

5.   Onderzoek

5.1.   Onderzoektijdvak

(8)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

5.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(9)

De Commissie heeft de indieners van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers en de vertegenwoordigers in het land van uitvoer van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(10)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(11)

Wegens het kennelijk grote aantal niet-verbonden importeurs werd in overeenstemming met artikel 17 van de basisverordening besloten na te gaan of een steekproef moest worden gebruikt. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen op grond van artikel 17 van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek kenbaar te maken en de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Geen van de niet-verbonden importeurs meldde zich echter aan om aan het onderzoek mee te werken. Er hoefde derhalve geen steekproef te worden samengesteld.

(12)

De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen en alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt, een vragenlijst toegezonden. Van drie groepen producenten in de Unie (de indieners van het verzoek), één producent-exporteur en 17 gebruikers werd een antwoord ontvangen. Geen van de importeurs heeft bij de steekproefprocedure gereageerd en er waren geen andere importeurs die de Commissie informatie verschaften of zich tijdens het onderzoek kenbaar maakten.

(13)

Slechts een van de twee bekende producenten-exporteurs in India, HEG Limited („HEG”), heeft de vragenlijst beantwoord en daardoor volledige medewerking aan het onderzoek verleend. In dit verband moet erop worden gewezen dat de volledige officiële naam van deze onderneming bij het oorspronkelijke onderzoek Hindustan Electro Graphite Limited luidde. De onderneming heeft haar naam later gewijzigd in HEG Limited. De andere producent-exporteur die aan het oorspronkelijke onderzoek meewerkte, Graphite India Limited („GIL”), besloot bij dit nieuwe onderzoek geen vragenlijst in te vullen.

(14)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de dumping en daaruit resulterende schade zouden voortduren of opnieuw zouden optreden en om het belang van de Unie te bepalen. Bij onderstaande belanghebbenden werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten in de Unie

SGL Carbon GmbH, Wiesbaden en Meitingen, Duitsland;

Graftech Switzerland SA, Bussigny, Zwitserland;

Graftech Iberica S.L., Ororbia, Spanje;

Tokai ERFTCARBON GmbH, Grevenbroich, Duitsland;

b)

producent-exporteur in India

HEG Limited, Bhopal.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(15)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00 , en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90 , tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India („het betrokken product”).

(16)

Bij het nieuwe onderzoek werd net als bij het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld dat het betrokken product en de door de producent-exporteur vervaardigde producten die deze op de binnenlandse markt van India verkoopt, alsook de door de producenten in de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte producten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt; zij worden derhalve als soortgelijk product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

(17)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet of zich opnieuw zal voordoen indien de bestaande maatregelen vervallen.

1.   Algemeen

(18)

Een van de producenten-exporteurs in India heeft zijn medewerking verleend. De andere bekende producent-exporteur heeft niet aan het onderzoek meegewerkt.

(19)

Een vergelijking van de omvang van de uitvoer door de medewerkende producent-exporteur met de totale omvang van de uitvoer uit India naar de Unie toonde aan dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO het overgrote deel van de totale EU-invoer uit India voor zijn rekening nam. De mate van medewerking werd dan ook als hoog beschouwd.

2.   Invoer met dumping in het TNO

2.1.   Normale waarde

(20)

Ingevolge artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de verkoop van het soortgelijke product door de medewerkende Indiase producent-exporteur aan onafhankelijke afnemers in het binnenland representatief was, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid.

(21)

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke soorten van het soortgelijke product die door de onderneming op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten. De soorten grafietelektrodesystemen werden aan de hand van de volgende criteria bepaald: i) of ze met of zonder nippel worden verkocht, ii) de diameter en iii) de lengte.

(22)

De medewerkende producent-exporteur beweerde dat bij de vaststelling van identieke of rechtstreeks vergelijkbare soorten grafietelektrodesystemen ook rekening moet worden gehouden met het feit dat deze systemen van uiteenlopende cokeskwaliteiten zijn vervaardigd (cokes is de basisgrondstof). Er werd inderdaad bevestigd dat de onderneming in het productieproces twee verschillende soorten cokes gebruikte: ingevoerde „needle coke” die van betere kwaliteit is en de gewone cokes die op de Indiase markt wordt gekocht. Er werd eveneens bevestigd dat de soort cokes die gebruikt wordt, bepalend is voor de productiekosten en de prijs van het eindproduct.

(23)

Met het oog op een billijke vergelijking heeft de Commissie voor de dumpingberekening elke productsoort opgesplitst in laagwaardige en hoogwaardige producten.

(24)

Voorts werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van de medewerkende producent-exporteur voor elke productsoort representatief was, d.w.z. of de totale in het binnenland verkochte hoeveelheid van elke productsoort ten minste 5 % uitmaakte van de totale aan de Unie verkochte hoeveelheid van dezelfde soort. Voor de productsoorten waarvan de verkochte hoeveelheid representatief was, werd vervolgens in overeenstemming met artikel 2, lid 4, van de basisverordening nagegaan of die verkoop in het kader van normale handelstransacties plaatsvond.

(25)

Om na te gaan of de representatieve binnenlandse verkoop van elke productsoort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers van de betrokken soort vastgesteld. In alle gevallen waarin de binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort in voldoende hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoop van die soort tijdens het TNO.

(26)

Voor de overige productsoorten, waarvan de binnenlandse verkoop niet representatief was of niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde in overeenstemming met artikel 2, lid 3, van de basisverordening door berekening vastgesteld. Daartoe werd bij de productiekosten van de uitgevoerde soorten, zo nodig na correctie, een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst opgeteld; dit percentage werd in overeenstemming met de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de producent-exporteur op wie het onderzoek betrekking heeft.

2.2.   Uitvoerprijs

(27)

Aangezien alle uitvoer naar de Unie door de medewerkende producent-exporteur in India rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers ging, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het betrokken product.

2.3.   Vergelijking

(28)

De vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs geschiedde op basis van de prijs af fabriek en in hetzelfde handelsstadium. Om te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd in overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Daartoe werd, waar dat van toepassing en gerechtvaardigd was, gecorrigeerd voor verschillen in vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, financiële kosten, bankkosten en door de indiener van het verzoek betaalde antidumpingrechten.

(29)

De medewerkende Indiase producent-exporteur beweerde dat het Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”) in zijn geval in feite een regeling voor de terugbetaling van rechten is, aangezien de DEPBS-vergunningen alleen worden gebruikt voor de invoerrechten op de voor de productie van grafietelektrodesystemen gebruikte grondstoffen. De kosten van de invoerrechten op grondstoffen worden derhalve terugbetaald wanneer het product wordt uitgevoerd, waardoor de uitvoerprijs lager is. Volgens de onderneming moesten de binnenlandse prijzen derhalve worden gecorrigeerd, aangezien de terugbetaling van rechten niet op deze prijzen van invloed is. In tegenstelling tot deze bewering bleek uit het onderzoek echter dat de onderneming zowel voor de productie van grafietelektrodesystemen voor de uitvoer als voor die voor de binnenlandse markt de rechtenvrij ingevoerde grondstoffen gebruikt. Het DEPBS is daarom niet van invloed op het verschil tussen de binnenlandse prijs en de uitvoerprijs en er kan dan ook geen correctie worden toegestaan.

2.4.   Dumpingmarge

(30)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. Op grond van deze methode werd voor de medewerkende producent-exporteur een dumpingmarge van 11-12 % vastgesteld.

(31)

In haar opmerkingen na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het de bedoeling was handhaving van de bestaande maatregelen aan te bevelen, kwam de betrokken onderneming met het argument dat de berekening van de dumpingmarge op basis van maar vier van de twaalf maanden van het TNO afweek van de methode die bij het oorspronkelijke onderzoek was toegepast, toen alle twaalf maanden van het onderzoektijdvak in aanmerking werden genomen. Derhalve zou de toegepaste berekeningsmethode de dumpingmarge kunstmatig hebben verhoogd.

(32)

Er wordt aan herinnerd dat het bij nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van een maatregel gebruikelijk is dat de Commissie zich baseert op vier maanden van het TNO om vast te stellen of dumping wordt voortgezet en of herhaling van dumping waarschijnlijk is. Bij het onderzoek ter plaatse werd bevestigd dat de vier maanden representatief waren voor de volledige periode van twaalf maanden. Daartoe werden de kosten en prijzen voor de vier maanden vergeleken met die voor de overige acht maanden. Bovendien werd voor de vier maanden de laatste maand van elk kwartaal genomen, zodat ze gelijkelijk over de periode van twaalf maanden verdeeld waren. De Commissie bestrijdt derhalve dat de toegepaste methode de definitieve bevinding met betrekking tot dumping in het TNO heeft gewijzigd en de dumpingmarge kunstmatig heeft verhoogd.

(33)

Voor de tweede bekende producent-exporteur in India kon geen dumpingmarge worden berekend, aangezien deze producent niet aan het onderzoek meewerkte. Volgens de gegevens in het verzoek voerde deze onderneming echter ook tegen dumpingprijzen naar de Unie uit. Aangezien de meeste uitvoer uit India voor rekening komt van de medewerkende Indiase producent, van wie werd vastgesteld dat hij zich schuldig maakte aan dumping, en de gemiddelde prijs van het uit India ingevoerde betrokken product volgens Eurostat lager is dan de gemiddelde uitvoerprijs van de medewerkende onderneming, wordt bevestigd dat er op landniveau sprake is van dumping.

3.   Ontwikkeling van de invoer als de maatregelen worden ingetrokken

(34)

In aansluiting op de analyse waaruit bleek dat er in het TNO sprake was van dumping, werd nagegaan hoe waarschijnlijk het was dat herhaling van dumping zou plaatsvinden. Aangezien slechts een producent-exporteur in India aan dit onderzoek meewerkte, zijn onderstaande conclusies gebaseerd op de gegevens van die onderneming en, in overeenstemming met artikel 18 van de basisverordening, op de beschikbare feiten, namelijk de gegevens van Eurostat en die in het verzoek om een nieuw onderzoek.

(35)

Hiervoor werden de volgende elementen onderzocht: de reservecapaciteit van de Indiase producenten-exporteurs, de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor de Indiase producenten en de prijzen van de uitvoer naar derde landen.

3.1.   Reservecapaciteit van de exporteurs

(36)

Uit het onderzoek bleek dat de medewerkende Indiase producent-exporteur over reservecapaciteit beschikt. Voorts heeft de onderneming algemeen bekendgemaakt dat zij haar huidige capaciteit wil uitbreiden. Daarbij komt nog dat zij exportgericht is: haar omzet kwam in het TNO voornamelijk voort uit de uitvoer en de Unie is ondanks de geldende maatregelen nog altijd een belangrijke uitvoerbestemming.

(37)

De tweede Indiase producent-exporteur heeft volgens de gegevens in het verzoek zijn capaciteit sinds de instelling van maatregelen al aanzienlijk uitgebreid en wil deze nog verder vergroten. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat ten minste een deel van deze extra capaciteit bij intrekking van de maatregelen voor uitvoer naar de Unie zal worden gebruikt.

3.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(38)

De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie blijkt ook uit het feit dat de instelling van antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen geen halt heeft toegeroepen aan de expansie van de Indiase uitvoer. Integendeel, de Indiase exporteurs hebben hun uitvoer de afgelopen drie jaar meer dan verdubbeld en hun marktaandeel in de Unie zelfs meer dan verdrievoudigd. In dit verband moet er ook op worden gewezen dat de prijzen op de markt van de Unie in diezelfde periode met 40 % zijn gestegen.

3.3.   Prijzen van de uitvoer naar derde landen

(39)

Het onderzoek heeft aangetoond dat het niveau van de door de medewerkende onderneming gehanteerde prijzen af fabriek bij uitvoer naar derde landen in het TNO lager was dan dat van zijn prijzen bij uitvoer naar de Unie, waarvan werd vastgesteld dat het dumpingprijzen waren. Er kan daarom worden aangenomen dat de medewerkende producent-exporteur bij intrekking van de maatregelen ten minste een deel van zijn uitvoer naar de Unie zal verleggen, daar deze een aantrekkelijke markt voor hem is.

3.4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping

(40)

Gezien de hierboven beschreven bevindingen kan worden geconcludeerd dat de uitvoer uit India nog steeds met dumping plaatsvindt en dat voortzetting van dumping op de markt van de Unie waarschijnlijk is als de huidige antidumpingmaatregelen worden opgeheven. De huidige reservecapaciteit in India en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie zijn voor de Indiase producenten-exporteurs, althans voor de medewerkende producent-exporteur, immers een reden hun uitvoer met dumping naar de Unie verder op te voeren.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

1.   Productie in de Unie

(41)

In de Unie wordt het soortgelijke product vervaardigd door vijf ondernemingen of groepen van ondernemingen, waarvan de productie de totale productie van het soortgelijke product in de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening vormt.

2.   Bedrijfstak van de Unie

(42)

Twee van de vijf groepen van ondernemingen hebben het verzoek niet ondersteund en hebben geen vragenlijst ingevuld en dus niet aan het onderzoek meegewerkt. De volgende drie groepen van ondernemingen hebben het verzoek ingediend en zich bereid verklaard mee te werken: Graftech International, SGL Carbon GmbH en Tokai ERFTCARBON GmbH.

(43)

Zoals al in overweging 4 is gezegd, zijn deze drie groepen goed voor een groot deel van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie, omdat zij meer dan 90 % van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie vertegenwoordigen. Zij worden dus als de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna als „de bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Opmerking vooraf

(44)

Aangezien slechts een Indiase producent-exporteur van het betrokken product aan het onderzoek meewerkte, worden de gegevens over de invoer van het betrokken product uit India naar de Europese Unie niet in precieze cijfers weergegeven om ingevolge artikel 19 van de basisverordening de vertrouwelijkheid ervan te beschermen.

(45)

De situatie van de grafietelektrode-industrie hangt nauw samen met die van de staalsector, omdat grafietelektroden hoofdzakelijk in de elektrostaalindustrie worden gebruikt. In dit verband zij opgemerkt dat de marktvoorwaarden in de staalsector, en daardoor ook in de grafietelektrode-industrie, in 2007 en de eerste drie kwartalen van 2008 zeer gunstig waren.

(46)

De verkoop van grafietelektroden houdt ongeveer gelijke tred met de staalproductie. Leveringscontracten voor grafietelektroden, met prijzen en hoeveelheden, worden echter doorgaans voor zes tot twaalf maanden gesloten. Daarom duurt het gewoonlijk enige tijd voor ontwikkelingen van het verkoopvolume door veranderingen in de vraag zichtbaar worden in de prijzen.

2.   Verbruik in de Unie

(47)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, een schatting van de verkoop door de andere producenten in de Unie op de markt van de Unie, invoergegevens van Eurostat en gegevens die op grond van artikel 14, lid 6, van de basisverordening zijn verzameld. Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek (9) werd sommige invoer buiten beschouwing gelaten, omdat op basis van de beschikbare gegevens bleek dat deze niet het betrokken product betrof.

(48)

Tussen 2006 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met bijna 25 % af; deze daling vond vooral plaats tussen 2008 en het eind van het TNO. Hierbij moet worden opgemerkt dat het verbruik in de Unie door de zeer gunstige marktvoorwaarden aan het begin van de beoordelingsperiode op een zeer hoog niveau lag en tussen het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek en 2006 met 30 % was gestegen.

Tabel 1

 

2006

2007

2008

TNO

Totaal Unieverbruik (ton)

170 035

171 371

169 744

128 437

Index (2006 = 100)

100

101

100

76

3.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit India

(49)

De omvang van de invoer van oorsprong uit India („het betrokken land”) is gedurende de beoordelingsperiode gestaag met 143 procentpunten gestegen en bereikte in het TNO een niveau van 5 000 tot 7 000 t. Het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land is tussen 2006 en het eind van het TNO meer dan verdrievoudigd en bereikte een niveau van rond 5 %. Ondanks de sterk teruglopende vraag bleef het marktaandeel in het TNO toenemen. De prijzen van de invoer uit het betrokken land stegen in de beoordelingsperiode met 52 % en volgden daarmee de ontwikkeling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie; zij lagen daar echter consequent onder. In tabel 2 worden om redenen van vertrouwelijkheid geen exacte cijfers gegeven, omdat er in India maar twee bekende producenten-exporteurs zijn.

Tabel 2

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit het betrokken land (ton)

2 000 tot

3 000

3 000 tot

4 000

7 000 tot

9 000

5 000 tot

7 000

Index (2006 = 100)

100

123

318

243

Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

Ongeveer

1,5 %

Ongeveer

2 %

Ongeveer

5 %

Ongeveer

5 %

Prijs van de invoer uit het betrokken land (EUR/ton)

ongeveer

2 000

ongeveer

2 600

ongeveer

3 000

ongeveer

3 200

Index (2006 = 100)

100

133

145

152

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(50)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

4.1.   Productie

(51)

De productie lag in het TNO 29 % lager dan in 2006. Eerst nam de productie van de bedrijfstak van de Unie tussen 2006 en 2007 met 2 % toe, waarna zij met name in het TNO scherp daalde.

Tabel 3

 

2006

2007

2008

TNO

Productie (ton)

272 468

278 701

261 690

192 714

Index (2006 = 100)

100

102

96

71

4.2.   Capaciteit en bezettingsgraad

(52)

De productiecapaciteit is in de periode van 2006 tot het eind van het TNO marginaal gedaald (met in totaal 2 %). Aangezien in 2008 en met name in het TNO ook de productie daalde, lag de bezettingsgraad aan het eind van het TNO 25 procentpunten onder het niveau van 2006.

Tabel 4

 

2006

2007

2008

TNO

Productiecapaciteit (ton)

298 500

292 250

291 500

293 500

Index (2006 = 100)

100

98

98

98

Bezettingsgraad

91  %

95  %

90  %

66  %

Index (2006 = 100)

100

104

98

72

4.3.   Voorraden

(53)

In 2007 lagen de eindvoorraden van de bedrijfstak van de Unie op hetzelfde niveau als in 2006, maar in 2008 daalden zij met 10 %. In het TNO stegen zij weer iets, maar bleven zij toch 5 % onder het niveau van 2006.

Tabel 5

 

2006

2007

2008

TNO

Eindvoorraad (ton)

21 407

21 436

19 236

20 328

Index (2006 = 100)

100

100

90

95

4.4.   Omvang van de verkoop

(54)

De verkoop door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie nam in de beoordelingsperiode met 39 % af. Aan het begin van de beoordelingsperiode lag hij zeer hoog, bijna 70 % hoger dan in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. In 2007 en 2008 nam de omvang van de verkoop licht af maar bleef toch op een relatief hoog niveau (in 2008 lag hij nog altijd 47 % boven het niveau in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek). Tussen 2008 en het eind van het TNO vond evenwel een sterke daling plaats (met bijna een derde).

Tabel 6

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de Unieverkoop aan niet-verbonden afnemers (ton)

143 832

139 491

124 463

88 224

Index (2006 = 100)

100

97

87

61

4.5.   Marktaandeel

(55)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO geleidelijk met in totaal bijna 16 procentpunten gedaald (van 84,6 % tot 68,7 %).

Tabel 7

 

2006

2007

2008

TNO

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

84,6  %

81,4  %

73,3  %

68,7  %

Index (2006 = 100)

100

96

87

81

4.6.   Groei

(56)

Tussen 2006 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met bijna 25 % af. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde met bijna 16 procentpunten, terwijl dat van de betrokken invoer met 3,4 procentpunten steeg.

4.7.   Werkgelegenheid

(57)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO met 7 % afgenomen.

Tabel 8

 

2006

2007

2008

TNO

Aantal werknemers i.v.m. betrokken product

1 942

1 848

1 799

1 804

Index (2006 = 100)

100

95

93

93

4.8.   Productiviteit

(58)

De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in productie per werknemer per jaar, nam tussen 2006 en het eind van het TNO met 24 % af. In 2007 en 2008 nam zij iets toe, maar in het TNO daalde zij met bijna 25 %.

Tabel 9

 

2006

2007

2008

TNO

Productiviteit (ton per werknemer)

140

151

146

107

Index (2006 = 100)

100

107

104

76

4.9.   Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen

(59)

De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie hebben zich positief ontwikkeld en zijn in de beoordelingsperiode met 40 % gestegen. Dit komt door i) het algemene prijspeil op de markt, ii) de noodzaak hogere productiekosten terug te verdienen en iii) de wijze waarop de prijzen in leveringscontracten worden vastgesteld.

(60)

In 2007 en 2008 kon de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen verhogen omdat de marktprijzen voor grafietelektroden algemeen stegen als gevolg van de aanhoudend sterke vraag. Die sterke vraag was het gevolg van de zeer gunstige marktvoorwaarden die tot het vierde kwartaal van 2008 in de staalsector heersten (zie overweging 45).

(61)

Een andere reden waarom de prijzen in 2007 en 2008 stegen, waren de hogere productiekosten, en met name de hogere grondstofprijzen. Tussen 2006 en 2008 stegen deze kosten met 23 %. De bedrijfstak van de Unie kon deze stijging echter doorberekenen door zijn prijzen aanzienlijk te verhogen (+ 33 %).

(62)

In het TNO stegen de prijzen nog altijd, maar wel minder sterk (+ 5 %). Dat tijdens een periode van afnemende vraag de prijzen niet daalden, is te verklaren door de wijze waarop leveringscontracten op de markt tot stand komen en door het feit dat de meeste contracten voor 2009 al in 2008 waren gesloten. Zoals in overweging 46 al is gezegd, houdt de verkoop van grafietelektroden ongeveer gelijke tred met de staalproductie. Het feit dat leveringscontracten voor grafietelektroden voor perioden van zes tot twaalf maanden worden gesloten, kan tot gevolg hebben dat het effect van een verandering (stijging of daling) van de vraag op de prijzen pas na enige tijd merkbaar wordt. Bij de onderhandeling over contracten wordt uitgegaan van de verwachte verkoop, die kan afwijken van de werkelijke verkoop, zodat de ontwikkeling van de prijzen in een bepaalde periode niet gelijk hoeft op te gaan met die van de verkoop in die periode. Dat was het geval in het TNO, toen de verkoop inzakte terwijl de prijzen hoog bleven omdat de meeste leveringscontracten voor 2009 al in 2008 waren gesloten en sommige voor 2008 geplande leveringen pas in 2009 werden uitgevoerd. De prijsstijging met 5 % tijdens het TNO was evenwel niet voldoende om de kostenstijging (+ 13 %) te compenseren, wat in de voorgaande perioden wel mogelijk was. Na het TNO werd opnieuw over de prijzen onderhandeld, die toen op een lager niveau werden vastgesteld.

(63)

Zoals al in overweging 49 is uitgelegd, was de ontwikkeling van de prijzen van de invoer uit het betrokken land vergelijkbaar met die van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, maar lagen de prijzen van de invoer steeds op een lager niveau.

Tabel 10

 

2006

2007

2008

TNO

Eenheidsprijs op de Uniemarkt (EUR/ton)

2 569

3 103

3 428

3 585

Index (2006 = 100)

100

121

133

140

4.10.   Lonen

(64)

Tussen 2006 en het eind van het TNO steeg het gemiddelde loon per werknemer met 15 %.

Tabel 11

 

2006

2007

2008

TNO

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (× 1000 EUR)

52

56

61

60

Index (2006 = 100)

100

108

118

115

4.11.   Investeringen

(65)

Tussen 2006 en het eind van het TNO namen de jaarlijkse investeringen door de bedrijfstak van de Unie in het betrokken product met 37 % toe. In het TNO werd echter 14 % minder geïnvesteerd dan in 2008.

Tabel 12

 

2006

2007

2008

TNO

Netto-investeringen (euro)

30 111 801

45 383 433

47 980 973

41 152 458

Index (2006 = 100)

100

151

159

137

4.12.   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(66)

Hoewel de kosten in de beoordelingsperiode met 40 % stegen, slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn prijzen tussen 2006 en 2007 zodanig te verhogen dat de kostenstijging meer dan gecompenseerd werd. Hierdoor steeg de winst van 19 % in 2006 tot 26 % in 2007. Van 2007 tot 2008 stegen de prijzen en kosten in gelijke mate, zodat de winstmarge van de bedrijfstak van de Unie onveranderd bleef. In het TNO daalde de winst weer naar 19 % door het effect van de lagere bezettingsgraad en de hogere grondstofprijzen op de kosten. In 2009 daalde de winst verder, omdat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen naar beneden moest bijstellen in verband met de algemene daling van de verkoopprijzen in de grafietelektrodemarkt, die het gevolg was van de krimpende vraag in de staalsector.

(67)

Het rendement van investeringen steeg van 71 % in 2006 tot 103 % in 2007. In 2008 steeg het zelfs tot 119 %, waarna het in het TNO inzakte tot 77 %. Over de gehele periode genomen steeg het rendement van investeringen tussen 2006 en het eind van het TNO met slechts 6 procentpunten.

Tabel 13

 

2006

2007

2008

TNO

Nettowinst van de Unieverkoop aan niet-verbonden afnemers (% van de nettoverkoop)

19  %

26  %

25  %

19  %

Rendement van investeringen (nettowinst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

71  %

103  %

119  %

77  %

4.13.   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(68)

De nettokasstroom uit ondernemingsactiviteiten nam tussen 2006 en 2007 toe. Deze stijging zette zich in 2008 voort maar sloeg in het TNO om in een daling. Over de gehele periode genomen was de kasstroom aan het eind van het TNO 28 % groter dan aan het begin van de beoordelingsperiode.

(69)

Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite had om kapitaal aan te trekken, wat met name komt doordat sommige producenten deel uitmaken van een grotere groep van ondernemingen.

Tabel 14

 

2006

2007

2008

TNO

Kasstroom (EUR)

109 819 535

159 244 026

196 792 707

140 840 498

Index (2006 = 100)

100

145

179

128

4.14.   Hoogte van de dumpingmarge

(70)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit India kan het effect van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

4.15.   Herstel van de gevolgen van vroegere subsidiëring en dumping

(71)

De hierboven onderzochte indicatoren wijzen erop dat de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie enigermate is verbeterd nadat in 2004 definitieve compenserende en antidumpingmaatregelen waren ingesteld. Vooral tussen 2006 en 2008 heeft de bedrijfstak van de Unie van hogere prijzen en een hogere winstmarge kunnen profiteren. Dit was te danken aan de zeer gunstige marktvoorwaarden waardoor een hoog prijs- en winstpeil mogelijk bleef, ook al zag de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel slinken (zie overweging 55). In dezelfde periode nam het marktaandeel van de invoer uit India echter ondanks de maatregelen toe en lagen de prijzen van de ingevoerde producten uit India onder die van de producten van de bedrijfstak van de Unie. In het TNO begon de winst voor de bedrijfstak van de Unie al terug te lopen en in 2009 daalde zij verder als gevolg van de hogere kosten en beperkte prijsverhogingen.

5.   Gevolgen van de invoer met dumping en andere factoren

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(72)

Terwijl het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode afnam, is de invoer uit het betrokken land meer dan verdubbeld en is het marktaandeel van die invoer meer dan verdrievoudigd (zie overweging 49). De compenserende en antidumpingrechten daargelaten, is er in het TNO sprake van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit het betrokken land, ook al is dat met minder dan 2 %.

5.2.   Gevolgen van de economische crisis

(73)

Door de zeer gunstige marktvoorwaarden die in 2007 en de eerste drie kwartalen van 2008 in de staal- en aanverwante industrieën, met inbegrip van de grafietelektrode-industrie, heersten, bevond de bedrijfstak van de Unie zich aan het begin van de economische crisis eind 2008 in een relatief gezonde economische toestand. Het feit dat leveringscontracten voor grafietelektroden doorgaans voor 6 tot twaalf maanden worden gesloten, betekent dat het effect van een verandering (stijging of daling) van de vraag op de prijzen pas na enige tijd merkbaar wordt. Aangezien over de contracten voor het TNO werd onderhandeld op een tijdstip waarop de consequenties van de economische crisis niet te voorzien waren, had deze crisis tijdens het TNO voornamelijk gevolgen voor de hoeveelheden, omdat gevolgen voor de prijzen pas na enige tijd voor de bedrijfstak van de Unie merkbaar worden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie ook in de periode van gunstige economische omstandigheden enigszins verslechterde, omdat hij marktaandeel moest afstaan aan de invoer uit het betrokken land. Deze verslechtering had geen ernstiger gevolgen omdat er een sterke vraag was in 2007-2008 waardoor de bedrijfstak van de Unie een hoog productie- en verkooppeil kon handhaven en ook omdat de prijzen door het hierboven beschreven vertraagde effect hoog konden blijven terwijl de productie- en verkoophoeveelheden afnamen.

5.3.   Invoer uit andere landen

(74)

Omdat in de gegevens van Eurostat op GN-codeniveau ook de invoer van andere producten dan het onderzochte product is begrepen, is onderstaande analyse gebaseerd op de invoergegevens op Taric-codeniveau, aangevuld met gegevens die ingevolge artikel 14, lid 6, van de basisverordening zijn verzameld. Een deel van de invoer werd buiten beschouwing gelaten omdat het hierbij volgens de beschikbare gegevens niet om het onderzochte product ging.

(75)

Volgens schattingen zijn de uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden met 63 % gestegen van ongeveer 11 000 t in 2006 tot ongeveer 18 500 t in het TNO. Het marktaandeel van de invoer uit die landen nam toe van 6,6 % in 2006 tot 14,4 % in het TNO. De gemiddelde prijs ervan steeg tussen 2006 en het eind van het TNO met 42 %. Er werd voornamelijk ingevoerd uit de Volksrepubliek China („VRC”), Rusland, Japan en Mexico; dit waren de enige landen met een individueel marktaandeel van meer dan 1 % in het TNO. In onderstaande overwegingen wordt nader ingegaan op de invoer uit deze landen. Het gezamenlijk marktaandeel van de invoer uit negen andere landen bedroeg slechts zo’n 2 %; deze invoer werd niet verder onderzocht.

(76)

Het marktaandeel van de invoer uit de VRC nam in de beoordelingsperiode met 2,4 procentpunten toe (van 0,2 % tot 2,6 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die onder die van de bedrijfstak van de Unie en ook onder die van de invoer van oorsprong uit India lagen.

(77)

Het marktaandeel van de invoer uit Rusland nam in de beoordelingsperiode met 4,2 procentpunten toe (van 1,9 % tot 6,1 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die iets onder die van de bedrijfstak van de Unie lagen, maar hoger waren dan die van de invoer van oorsprong uit India.

(78)

Het marktaandeel van de invoer uit Japan nam in de beoordelingsperiode met 0,4 procentpunten af (van 2,0 % tot 1,6 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die vergelijkbaar waren met, of hoger waren dan, die van de bedrijfstak van de Unie en dus ook hoger dan de prijzen van de invoer van oorsprong uit India.

(79)

Het marktaandeel van de invoer uit Mexico nam in de beoordelingsperiode met 1,0 procentpunt toe (van 0,9 % tot 1,9 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die hoger waren dan die van de bedrijfstak van de Unie en dus ook dan die van de invoer van oorsprong uit India.

(80)

De conclusie luidt dus dat niet kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling van de invoer uit de VRC en Rusland tot op zekere hoogte heeft bijgedragen aan de afkalving van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Daar de uit de invoerstatistiek beschikbare gegevens echter zeer algemeen zijn en het daardoor onmogelijk is een prijsvergelijking per productsoort te maken, zoals op basis van de door de producent-exporteur verstrekte gedetailleerde informatie voor India wel kon worden gedaan, kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke gevolgen de invoer uit de VRC en uit Rusland precies had.

Tabel 15

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit andere landen (ton)

11 289

11 243

19 158

18 443

Index (2006 = 100)

100

100

170

163

Marktaandeel van de invoer uit andere landen

6,6  %

6,6  %

11,3  %

14,4  %

Prijs van de invoer uit andere landen (EUR/ton)

2 467

3 020

3 403

3 508

Index (2006 = 100)

100

122

138

142

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit de VRC (ton)

421

659

2 828

3 380

Index (2006 = 100)

100

157

672

804

Marktaandeel van de invoer uit de VRC

0,2  %

0,4  %

1,7  %

2,6  %

Prijs van de invoer uit de VRC (EUR/ton)

1 983

2 272

2 818

2 969

Index (2006 = 100)

100

115

142

150

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Rusland (ton)

3 196

2 887

8 441

7 821

Index (2006 = 100)

100

90

264

245

Marktaandeel van de invoer uit Rusland

1,9  %

1,7  %

5,0  %

6,1  %

Prijs van de invoer uit Rusland (EUR/ton)

2 379

2 969

3 323

3 447

Index (2006 = 100)

100

125

140

145

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Japan (ton)

3 391

2 223

3 731

2 090

Index (2006 = 100)

100

66

110

62

Marktaandeel van de invoer uit Japan

2,0  %

1,3  %

2,2  %

1,6  %

Prijs van de invoer uit Japan (EUR/ton)

2 566

3 131

3 474

3 590

Index (2006 = 100)

100

122

135

140

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Mexico (ton)

1 478

2 187

2 115

2 465

Index (2006 = 100)

100

148

143

167

Marktaandeel van de invoer uit Mexico

0,9  %

1,3  %

1,2  %

1,9  %

Prijs van de invoer uit Mexico (EUR/ton)

2 634

3 629

4 510

4 554

Index (2006 = 100)

100

138

171

173

6.   Conclusie

(81)

Zoals al in overweging 49 is aangegeven, is de omvang van de invoer uit het betrokken land tussen 2006 en het eind van het TNO meer dan verdubbeld. Aangezien het verbruik in diezelfde periode met bijna 25 % afnam, heeft dit geleid tot een forse toename van het marktaandeel van de Indiase exporteurs (van 1,5 % in 2006 tot ongeveer 5 % in het TNO). Het feit dat de prijzen van de Indiase uitvoer naar de Unie als gevolg van de algemeen hoge marktprijzen aanzienlijk zijn gestegen in de beoordelingsperiode, neemt niet weg dat de Indiase exporteurs nog altijd de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden.

(82)

Ondanks de compenserende en antidumpingmaatregelen die van kracht waren, hebben enkele belangrijke indicatoren zich tussen 2006 en het eind van het TNO negatief ontwikkeld: de productie en verkoop liepen met respectievelijk 29 % en 39 % terug, de bezettingsgraad nam met 28 % af, waarna ook het aantal werknemers en de productiviteit daalden. Hoewel een deel van deze negatieve ontwikkelingen wellicht valt te verklaren uit de sterke daling van het verbruik met bijna 25 % in de beoordelingsperiode, moet de forse afkalving van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (– 15,9 procentpunten tussen 2006 en het eind van het TNO) ook worden gezien in het licht van het voortdurend toenemende marktaandeel van de invoer uit India.

(83)

Het relatief hoge winstniveau in het TNO was vooral het gevolg van het aanhoudend hoge prijspeil (de redenen hiervoor zijn nader uitgelegd in overweging 62). De conclusie luidt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode algemeen is verslechterd en dat de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO ondanks de op dat moment relatief hoge winst in een kwetsbare toestand verkeerde, omdat hij bij zijn pogingen om, in een situatie van zwakkere vraag, de omvang van zijn verkoop op peil te houden en een voldoende hoog prijsniveau te handhaven werd gehinderd door de toenemende aanwezigheid van invoer met dumping uit India.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HET VOORTDUREN EN OPNIEUW OPTREDEN VAN SCHADE

1.   Opmerkingen vooraf

(84)

Zoals al is opgemerkt, heeft de bedrijfstak van de Unie zich door de instelling van antidumpingmaatregelen slechts ten dele van de geleden schade kunnen herstellen. Toen in het TNO een eind kwam aan het hoge verbruik in de Unie waarvan eerder in de beoordelingsperiode sprake was, bevond de bedrijfstak van de Unie zich in een zwakke en kwetsbare situatie en had hij nog altijd te kampen met de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping uit India. In het bijzonder was de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO niet goed in staat de hogere kosten door te berekenen.

2.   Relatie tussen de omvang en de prijzen van de uitvoer naar derde landen en de omvang en de prijzen van de uitvoer naar de Unie

(85)

De gemiddelde prijs van de Indiase uitvoer naar niet-EU-landen bleek onder de gemiddelde prijs van de uitvoer naar de Unie en ook onder de prijzen op de binnenlandse markt te liggen. Het grootste deel van de totale uitvoer van de Indiase exporteur ging naar niet-EU-landen. Daarom wordt het aannemelijk geacht dat Indiase exporteurs bij intrekking van de maatregelen een aanzienlijk deel van hun uitvoer naar andere derde landen zullen verleggen naar de aantrekkelijkere markt van de Unie, waarschijnlijk tegen prijzen die lager zijn dan de huidige prijs van de uitvoer naar de Unie, ook al liggen zij boven het niveau van de prijzen voor derde landen.

3.   Onbenutte capaciteit en voorraden op de Indiase markt

(86)

De medewerkende Indiase producent had een grote reservecapaciteit en wilde deze in 2010/2011 nog vergroten. Hij heeft dus de capaciteit om aanzienlijk meer naar de Unie te gaan uitvoeren, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat de markten van derde landen of de binnenlandse markt extra productie kunnen absorberen.

(87)

In zijn opmerkingen na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen voerde de medewerkende Indiase producent aan dat de economische crisis en het daarmee samenhangende inzakken van de vraag de voornaamste redenen voor zijn reservecapaciteit waren. Een aanzienlijk deel hiervan kan echter worden toegeschreven aan de forse uitbreiding van de capaciteit die de onderneming tussen 2006 en het eind van het TNO doorvoerde. Voorts heeft de onderneming plannen aangekondigd om haar capaciteit nog verder te vergroten. Daarbij komt nog dat een andere, niet-medewerkende, Indiase producent, die een vergelijkbare capaciteit en bezettingsgraad heeft, onlangs ook heeft laten weten dat hij zijn capaciteit zelfs nog meer wil uitbreiden.

4.   Conclusie

(88)

De producenten in het betrokken land hebben de capaciteit om meer naar de Uniemarkt te gaan uitvoeren of om hun uitvoer naar die markt te verleggen. Bovendien zijn de prijzen van de Indiase uitvoer naar derde landen lager dan die van de uitvoer naar de Unie. Het onderzoek heeft aangetoond dat de prijzen van de medewerkende producent-exporteur voor het betrokken product lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie, uitgaande van vergelijkbare soorten. Deze prijzen zouden hoogstwaarschijnlijk nog verder worden verlaagd om ze in lijn te brengen met de lagere prijzen die aan derde landen in rekening worden gebracht. De combinatie van dergelijk prijsgedrag en het vermogen van de exporteurs in het betrokken land om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product aan de Uniemarkt te leveren, zou naar alle waarschijnlijkheid een negatief effect hebben op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(89)

Zoals hierboven is aangetoond, blijft de situatie van de bedrijfstak van de Unie zwak en kwetsbaar. Indien de bedrijfstak van de Unie te kampen krijgt met grotere hoeveelheden invoer met dumping uit het betrokken land, zal dat waarschijnlijk leiden tot een dusdanige verslechtering van zijn verkoop, marktaandeel, verkoopprijzen, en daardoor van zijn financiële situatie, dat de niveaus van het oorspronkelijke onderzoek weer worden bereikt. Op grond hiervan wordt derhalve geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een verslechtering van de nu al kwetsbare situatie en tot het opnieuw optreden van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

G.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Inleiding

(90)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de hele Unie. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, namelijk die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

(91)

Bij het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat waarbij een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

(92)

Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de vastgestelde waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade veroorzakende dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(93)

De bedrijfstak van de Unie heeft bewezen structureel levensvatbaar te zijn. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van zijn economische situatie na de instelling van antidumpingmaatregelen in 2004. Met name het feit dat de bedrijfstak van de Unie zijn winstgevendheid in de paar jaar voor het TNO kon vergroten, staat in schril contrast met de situatie zoals die voor de instelling van maatregelen was. De bedrijfstak van de Unie heeft in de beoordelingsperiode echter voortdurend aan marktaandeel ingeboet, terwijl het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land juist aanzienlijk toenam. Zonder maatregelen had de bedrijfstak van de Unie zich nu waarschijnlijk in een nog ongunstiger situatie bevonden.

3.   Belang van de importeurs/gebruikers

(94)

Geen van de negen niet-verbonden importeurs met wie contact werd opgenomen, bleek bereid mee te werken.

(95)

Zeventien gebruikers waren bereid mee te werken en vulden een vragenlijst in. Terwijl de meesten van hen al een aantal jaar geen grafietelektroden meer uit India hadden gekocht en derhalve met betrekking tot een mogelijke voortzetting van de maatregelen een neutrale positie innamen, hebben zes gebruikers, ten minste tot op zekere hoogte, wel Indiase elektroden gebruikt. Vier gebruikers beweerden dat voortzetting van de maatregelen een negatief effect op hun concurrentievermogen zou hebben. Een van de verenigingen (Eurofer) was sterk gekant tegen voortzetting van de maatregelen en beweerde dat deze tot gevolg hadden dat de Indiase exporteurs zich grotendeels uit de Uniemarkt terugtrokken. Volgens haar zou voortzetting van de maatregelen staalproducenten belemmeren bij de ontwikkeling van alternatieve bevoorradingsbronnen en zou de bedrijfstak van de Unie hierdoor zijn dominante positie, die praktisch neerkomt op een duopolie, kunnen behouden. De ontwikkeling van de invoer uit India na de instelling van de maatregelen laat echter duidelijk zien dat een dergelijke terugtrekking niet heeft plaatsgevonden; integendeel, de invoer uit India is in de beoordelingsperiode juist aanzienlijk toegenomen. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat steeds meer grafietelektroden uit andere derde landen de markt van de Unie binnenkomen. Wat de sterkte van de marktpositie van de bedrijfstak van de Unie betreft, wordt eraan herinnerd dat zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode met bijna 16 procentpunten is gedaald (zie overweging 55). Tot slot heeft de betrokken vereniging zelf toegegeven dat grafietelektroden slechts een relatief klein deel van de totale kosten van staalfabrikanten uitmaken.

(96)

Voorts wordt eraan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikers (10). Ondanks vijf jaar maatregelen zijn de importeurs/gebruikers in de Unie hun elektroden onder meer uit India blijven betrekken. Ook is er niets naar voren gebracht waaruit zou blijken dat het moeilijk was andere bronnen te vinden. Wat de gevolgen van de instelling van maatregelen voor de gebruikers betreft, werd bij het oorspronkelijke onderzoek bovendien vastgesteld dat een kostenverhoging waarschijnlijk geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikende industrie omdat het aandeel van grafietelektroden in de totale kosten van die industrie te verwaarlozen is. Na de instelling van maatregelen is uit niets het tegendeel gebleken. Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige gevolgen heeft voor de importeurs/gebruikers in de Unie.

4.   Conclusie

(97)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de huidige antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(98)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden.

(99)

Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India krachtens artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit ad-valoremrechten bestaan.

(100)

De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in de verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(101)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (11) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (Taric-code 8545 11 00 10), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90 (Taric-code 8545 90 90 10), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.

2.   Het antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Definitief recht

(%)

Aanvullende Taric-code

Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta — 700016, West Bengal

9,4

A530

HEG Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida — 201301, Uttar Pradesh

0

A531

Alle andere ondernemingen

8,5

A999

3.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

K. PEETERS


(1)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)   PB L 295 van 18.9.2004, blz. 10.

(3)   PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4.

(4)   PB L 350 van 30.12.2008, blz. 24.

(5)   PB C 34 van 11.2.2009, blz. 11.

(6)   PB C 224 van 17.9.2009, blz. 20.

(7)   PB C 224 van 17.9.2009, blz. 24.

(8)   PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(9)  Zie overweging 88 van Verordening (EG) nr. 1009/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot instelling van voorlopige antisubsidierechten op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 61).

(10)  Zie overweging 106 van Verordening (EG) nr. 1009/2004 van de Commissie (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 61) en overweging 22 van Verordening (EG) nr. 1629/2004 van de Raad.

(11)   Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1187/2010 VAN DE RAAD

van 13 december 2010

tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van glyfosaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 1 en artikel 11, leden 2, 5 en 6,

Gezien het voorstel dat de Commissie („de Commissie”) na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

Ingevolge een overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening uitgevoerd nieuw onderzoek heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1683/2004 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op glyfosaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2931 00 99 en ex 3808 93 27 (het „betrokken product”). Dit recht is uitgebreid tot de invoer van uit Maleisië verzonden glyfosaat (al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië) met uitzondering van door Crop Protection (M) Sdn. Bhd. geproduceerd glyfosaat en tot de invoer van uit Taiwan verzonden glyfosaat (al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan) met uitzondering van door Sinon Corporation geproduceerd glyfosaat. Het antidumpingrecht bedraagt 29,9 %.

(2)

Bij Besluit 2009/383/EG (3) heeft de Commissie de definitieve antidumpingrechten voor een periode van negen maanden, met ingang van 16 mei 2009, geschorst. Daarna heeft de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 126/2010 (4) de schorsing voor een periode van één jaar, met ingang van 14 februari 2010, verlengd.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(3)

Na de bekendmaking van een bericht dat de ingestelde antidumpingmaatregelen op de invoer van glyfosaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China op korte termijn vervallen (5), heeft de Commissie op 29 juni 2009 een verzoek om een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen.

(4)

Het verzoek was ingediend door de European Glyphosate Association („de indiener van het verzoek”) namens producenten die goed zijn voor de totale productie van glyfosaat in de Unie

(5)

Het verzoek bevatte voorlopig bewijsmateriaal waaruit bleek dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van de dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

1.3.   Inleiding van procedure

(6)

Dienovereenkomstig heeft de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité bij een in het Publicatieblad van de Europese Unie (6) bekendgemaakt bericht een antidumpingprocedure ingeleid betreffende de invoer in de Europese Unie van glyfosaat, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2931 00 99 en ex 3808 93 27 , van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

(7)

De Commissie heeft de producenten-exporteurs, de betrokken importeurs, de vertegenwoordigers van de Volksrepubliek China, de representatieve gebruikers en de producenten in de Unie officieel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord binnen de in het bericht van inleiding van de procedure vastgestelde termijn.

2.   INTREKKING VAN HET VERZOEK

(8)

Bij brief van 21 september 2010 aan de Commissie heeft de indiener zijn verzoek formeel ingetrokken.

(9)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, en artikel 11, lid 2, van de basisverordening kan een procedure worden beëindigd wanneer het verzoek om een nieuw onderzoek wordt ingetrokken, tenzij dit strijdig met het belang van de Unie is.

(10)

De Commissie was van oordeel dat deze procedure moest worden beëindigd, daar bij het onderzoek niet is gebleken dat de beëindiging indruist tegen het belang van de Unie. De belanghebbenden werden hiervan in kennis gesteld en zij kregen de gelegenheid opmerkingen te maken. Er werden echter geen opmerkingen ontvangen die aanleiding gaven om dit oordeel te wijzigen.

(11)

Daarom werd geconcludeerd dat de procedure betreffende het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen inzake de invoer in de Unie van glyfosaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China moest worden beëindigd en de bestaande maatregelen moesten worden ingetrokken.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van glyfosaat, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2931 00 99 en ex 3808 93 27 , van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden ingetrokken en de procedure met betrekking tot deze invoer wordt beëindigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

K. PEETERS


(1)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)   PB L 303 van 30.9.2004, blz. 1.

(3)   PB L 120 van 15.5.2009, blz. 20.

(4)   PB L 40 van 13.2.2010, blz. 1.

(5)   PB C 115 van 20.5.2009, blz. 19.

(6)   PB C 234 van 29.9.2009, blz. 9.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/33


VERORDENING (EU) Nr. 1188/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

64,0

EG

88,4

MA

57,2

TR

121,5

ZZ

82,8

0707 00 05

EG

140,2

TR

73,5

ZZ

106,9

0709 90 70

MA

81,9

TR

116,1

ZZ

99,0

0805 10 20

AR

43,0

BR

46,6

CL

87,1

MA

61,2

PE

58,9

SZ

46,6

TR

53,7

UY

48,0

ZA

44,2

ZZ

54,4

0805 20 10

MA

63,0

TR

57,6

ZZ

60,3

0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90

IL

72,6

TR

77,6

ZZ

75,1

0805 50 10

AR

49,2

TR

58,3

ZZ

53,8

0808 10 80

AR

74,9

AU

205,3

CA

87,8

CL

84,2

CN

82,0

MK

29,3

NZ

73,7

US

94,3

ZA

124,7

ZZ

95,1

0808 20 50

CN

78,1

US

112,9

ZA

141,4

ZZ

110,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/35


VERORDENING (EU) Nr. 1189/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 december 2010

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00 , 1001 90 91 , ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 , ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00 , 1001 90 91 , ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00 , 1005 10 90 , 1005 90 00 en 1007 00 90 , de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 december 2010, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 december 2010, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


BIJLAGE I

Vanaf 16 december 2010 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

0,00

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Unie worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee of de Zwarte Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

1.12.2010-14.12.2010

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

248,84

170,04

Fob-prijs VSA

227,25

217,25

197,27

122,28

Golfpremie

14,47

Grote-Merenpremie

24,33

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

19,66  EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

48,62  EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


BESLUITEN

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/38


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot wijziging van Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens voor Brazilië, Koeweit en Syrië in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit de invoer in de Europese Unie van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden is toegestaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 8950)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/776/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (1), en met name artikel 12, leden 1 en 4, en artikel 19, aanhef en de punten i) en ii),

Gezien Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG (2), en met name artikel 17, lid 3, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 90/426/EEG stelt veterinairrechtelijke voorschriften vast voor de invoer in de Unie van levende paardachtigen. Volgens die richtlijn is de invoer in de Unie van paardachtigen slechts toegestaan uit derde landen of delen daarvan waar een aangifteplicht bestaat voor kwade droes en die sinds ten minste zes maanden vrij zijn van die ziekte.

(2)

Beschikking 2004/211/EG van de Commissie van 6 januari 2004 tot vaststelling van de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden en tot wijziging van de Beschikkingen 93/195/EEG en 94/63/EG (3) stelt een lijst vast van derde landen of delen daarvan waar regionaliseringsmaatregelen van toepassing zijn, waaruit de lidstaten de invoer van paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s daarvan toestaan, en bepaalt de andere invoervoorwaarden. Die lijst is opgenomen in bijlage I bij die beschikking. Brazilië, Koeweit en Syrië komen momenteel voor op die lijst.

(3)

In april 2010 heeft Brazilië bij de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) aangifte gedaan van een bevestigd geval van kwade droes (Burkholderia mallei) bij een paard in het Distrito Federal. Daarom is Beschikking 2004/211/EG gewijzigd bij Besluit 2010/333/EU (4) om aan te geven dat de invoer in de Unie van paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden uit het Distrito Federal in Brazilië niet langer is toegestaan.

(4)

Op 1 november 2010 heeft Brazilië de OIE meegedeeld dat dit individuele geval van kwade droes in het Distrito Federal is opgelost. Met name deelden de autoriteiten mee dat er sinds minstens zes maanden geen nieuwe gevallen zijn gemeld, dat er beperkingen op het verkeer van paardachtigen vanuit besmette naar ziektevrije gebieden zijn ingevoerd en dat bij de surveillance van ongeveer 5 000 paardachtigen geen nieuwe gevallen zijn geconstateerd.

(5)

Daarom is het dienstig het Distrito Federal opnieuw op te nemen in de lijst van goedgekeurde gebieden voor de invoer in de Unie van paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden, die is opgenomen in bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG.

(6)

In oktober 2010 heeft de OIE bekendgemaakt dat in Koeweit kwade droes is vastgesteld.

(7)

Syrië heeft de OIE meegedeeld dat het niet bekend is of in dat land kwade droes voorkomt omdat er geen aangifteplicht voor die ziekte meer bestaat. Paarden uit Syrië zijn in landen in die regio aangewezen als bron van kwade droes, en bij een recente inspectie van de OIE kon de aanwezigheid van die ziekte in Syrië niet worden uitgesloten.

(8)

Daarom kan het binnenbrengen in de Unie van paardachtigen en van sperma, eicellen en embryo’s van paarden vanuit Koeweit en Syrië niet meer worden toegestaan. Deze derde landen dienen dan ook uit bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG te worden geschrapt.

(9)

Beschikking 2004/211/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De gegevens voor Brazilië worden vervangen door:

„BR

Brazilië

BR-0

Het hele land

 

BR-1

De staten

Rio Grande do Sul, Santa Catarina, Paraná, São Paulo, Mato Grosso do Sul, Goiás, Minas Gerais, Rio de Janeiro, Espíritu Santo, Rondônia, Mato Grosso, Distrito Federal

D

X

X

X

X

X

X

X

X

X”

 

2)

De gegevens voor Koeweit worden vervangen door:

„K

Koeweit

KW-0

Het hele land

E

—”

 

3)

De gegevens voor Syrië worden vervangen door:

„SY

Syrië

SY-0

Het hele land

E

—”

 

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)   PB L 224 van 18.8.1990, blz. 42.

(2)   PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

(3)   PB L 73 van 11.3.2004, blz. 1.

(4)   PB L 150 van 16.6.2010, blz. 53.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/40


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot wijziging van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad met het oog op de verlenging van de periode waarin mag worden afgeweken van de voorwaarden voor invoer, uit derde landen, van teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 8992)

(2010/777/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (1), en met name artikel 12, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Richtlijn 2008/90/EG wordt door de Commissie besloten of teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die in een derde land zijn geproduceerd en die inzake verplichtingen van de leverancier, identiteit, kenmerken, fytosanitair aspect, substraat, verpakking, voorschriften met betrekking tot inspectie, waarmerking en plombering, dezelfde garantie bieden als teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die in de Unie zijn geproduceerd, in al deze opzichten gelijkwaardig zijn aan laatstgenoemde producten en aan de eisen en voorschriften van die richtlijn voldoen.

(2)

In dit stadium kan de Commissie echter ten aanzien van geen enkel derde land een dergelijk besluit nemen omdat er momenteel onvoldoende informatie over in derde landen geldende voorwaarden beschikbaar is.

(3)

Om te voorkomen dat het normale handelspatroon wordt verstoord, moet worden toegestaan dat lidstaten die teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen uit derde landen invoeren, voor die invoer doorgaan met de toepassing, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Richtlijn 2008/90/EG, van voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die gelden voor soortgelijke producten uit de Unie.

(4)

Het is dienstig de toepassing van deze voorwaarden toe te staan voor een periode die overeenkomt met de in artikel 21 van Richtlijn 2008/90/EG bedoelde overgangsperiode.

(5)

Bijgevolg moet de termijn voor de toepassing van de in Richtlijn 2008/90/EG vastgestelde afwijking voor de invoer van dergelijke producten worden verlengd tot 31 december 2018.

(6)

Richtlijn 2008/90/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal en gewassen van geslachten en soorten fruit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 12, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2008/90/EG wordt de datum „31 december 2010” vervangen door „31 december 2018”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)   PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/41


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2010

tot wijziging van Beschikking 2006/944/EG tot vaststelling, op grond van Beschikking 2002/358/EG van de Raad, van de emissieniveaus die in het kader van het Protocol van Kyoto aan de Gemeenschap en elk van haar lidstaten zijn toegewezen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 9009)

(2010/778/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (1), en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2006/944/EG van de Commissie (2) stelt de emissieniveaus vast voor de Unie en haar lidstaten voor de periode van vijf jaar van de eerste verbintenisperiode in het kader van het Protocol van Kyoto.

(2)

De bij Beschikking 2006/944/EG vastgestelde emissieniveaus waren gebaseerd op voorlopige gegevens omdat de definitieve emissiecijfers voor het referentiejaar op 31 december 2006 nog niet vastlagen.

(3)

Na de voltooiing van de op grond van artikel 8 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering uitgevoerde herzieningen, moeten nu de definitieve emissieniveaus die door de Unie aan elk van haar lidstaten worden toegewezen, worden vastgesteld overeenkomstig de bij Beschikking 2006/944/EG vastgestelde methode.

(4)

Denemarken heeft systematisch zijn bezorgdheid geuit over zijn emissies voor het referentiejaar als gevolg van de uitzonderlijk lage emissieniveaus voor het referentiejaar die het heeft medegedeeld in het verslag overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2005/166/EG van de Commissie (3). Om volledig rekening te houden met de speciale en unieke situatie van Denemarken, die door de Raad in 2002 is erkend in het proces dat tot goedkeuring van Beschikking 2002/358/EG heeft geleid en die voortvloeit uit zijn ongewoon lage emissiecijfers voor het referentiejaar en uit het feit dat voor Denemarken een van de grootste gekwantificeerde emissiereductieverplichtingen geldt krachtens bijlage II bij Beschikking 2002/358/EG, moet de Unie 5 miljoen toegewezen eenheden naar Denemarken overhevelen die uitsluitend bestemd zijn voor de naleving van zijn verbintenissen tijdens de eerste verbintenisperiode in het kader van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. De Commissie heeft nota genomen van de toezegging van Denemarken om alle uit deze overheveling overblijvende emissierechten aan het einde van de eerste verbintenisperiode te annuleren.

(5)

Beschikking 2006/944/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2006/944/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Het verschil van 19 357 532 t kooldioxide-equivalent tussen de emissieniveaus van de Unie en de som van de emissieniveaus van de lidstaten als vermeld in bijlage II bij Beschikking 2002/358/EG, wordt door de Unie in de vorm van toegewezen eenheden vrijgegeven.”.

2.

De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

De centrale administrateur van het EU-register hevelt vijf miljoen (5 000 000) van deze toegewezen eenheden over naar de partijtegoedrekening van het register van Denemarken.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 december 2010.

Voor de Commissie

Connie HEDEGAARD

Lid van de Commissie


(1)   PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1.

(2)   PB L 358 van 16.12.2006, blz. 87.

(3)   PB L 55 van 1.3.2005, blz. 57.


BIJLAGE

Respectieve emissieniveaus, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent, die voor de eerste periode van gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie in het kader van het Protocol van Kyoto aan de Unie en haar lidstaten zijn toegewezen

Europese Unie (*1)

19 621 381 509

België

673 995 528

Denemarken

273 827 177

Duitsland

4 868 096 694

Ierland

314 184 272

Griekenland

668 669 806

Spanje

1 666 195 929

Frankrijk

2 819 626 640

Italië

2 416 277 898

Luxemburg

47 402 996

Nederland

1 001 262 141

Oostenrijk

343 866 009

Portugal

381 937 527

Finland

355 017 545

Zweden

375 188 561

Verenigd Koninkrijk

3 396 475 254


Bulgarije

610 045 827

Tsjechië

893 541 801

Estland

196 062 637

Cyprus

niet van toepassing

Letland

119 182 130

Litouwen

227 306 177

Hongarije

542 366 600

Malta

niet van toepassing

Polen

2 648 181 038

Roemenië

1 279 835 099

Slovenië

93 628 593

Slowakije

331 433 516


(*1)  Met het oog op de gezamenlijke nakoming, overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van Kyoto, van de verbintenissen uit hoofde van artikel 3, lid 1, van dat Protocol krachtens Beschikking 2002/358/EG en van toepassing op de lidstaten die zijn vermeld in bijlage II bij die beschikking.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/43


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 159/10/COL

van 21 april 2010

betreffende aanvullende garanties voor Noorwegen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 17 en Protocol nr. 1, in het bijzonder artikel 4, onder d),

Gezien de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, en met name artikel 5, lid 2, onder d), en Protocol nr. 1, in het bijzonder artikel 1, onder c),

Gezien het in punt 4.1.1 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst bedoelde besluit, Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (1), zoals gewijzigd en aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol nr. 1, en met name artikel 10, lid 1,

Gezien het in punt 4.2.80 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst bedoelde besluit, Beschikking 2004/558/EG van de Commissie van 15 juli 2004 tot uitvoering van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad voor wat betreft aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiingsprogramma’s (2), zoals gewijzigd,

Gezien Besluit nr. 74/94/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 27 juni 1994 betreffende aanvullende garanties ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheitis voor runderen die bestemd zijn voor Noorwegen (3) tot wijziging van Besluit nr. 31/94/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (4), waarin aan Noorwegen bepaalde aanvullende garanties worden toegekend om zijn status als land vrij van infectieuze boviene rhinotracheïtis, te beschermen.

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit nr. 74/94/COL werden aan Noorwegen aanvullende garanties toegekend ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis voor runderen.

(2)

Sinds de goedkeuring van Besluit nr. 74/94/COL is de wetgeving van de Europese Unie inzake aanvullende garanties voor infectieuze boviene rhinotracheïtis gewijzigd om coherentie met de internationale regels voor deze ziekte en een betere controle binnen de Unie te waarborgen.

(3)

Bij Besluit nr. 48/2005 van het Gemengd Comité (5) is Beschikking 2004/558/EG, zoals gewijzigd, in de EER-overeenkomst opgenomen als punt 4.2.80 van hoofdstuk I van bijlage I bij die Overeenkomst.

(4)

De Noorse regering is van mening dat haar grondgebied vrij is van infectieuze boviene rhinotracheïtis, in overeenstemming met artikel 10, lid 1, van Richtlijn 64/432/EEG. Noorwegen heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ondersteunende documentatie verstrekt ten bewijze van het feit dat de situatie verder wordt gecontroleerd en, derhalve, dat adequaat toezicht plaatsvindt om te waarborgen dat het Noorse grondgebied vrij is van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

(5)

Noorwegen heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzocht Besluit nr. 74/94/COL te actualiseren, om rekening te houden met de nieuwe wijzigingen in de wetgeving op het gebied van aanvullende garanties voor de handel in runderen binnen de Europese Unie ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

(6)

Het is derhalve dienstig, ter wille van de duidelijkheid en de juridische coherentie, Besluit nr. 74/94/COL in te trekken, in overeenstemming met de recentste wijzigingen in de wetgeving op het gebied van aanvullende garanties voor de handel in runderen binnen de Europese Unie ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

(7)

In het nieuwe besluit zullen dezelfde garanties behouden blijven die voorheen aan Noorwegen werden toegekend. Bovendien zullen ze worden afgestemd op de nieuwe criteria in relevante EER-wetgeving, in het bijzonder Beschikking 2004/558/EG, zoals gewijzigd.

(8)

De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het Veterinair Comité van de EVA, dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Alle regio’s in Noorwegen zijn vrij van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

Artikel 2

Noorwegen krijgt de aanvullende garanties ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis die werden vastgelegd in Beschikking 2004/558/EG, zoals gewijzigd, bij handel in runderen binnen de Europese Economische Ruimte.

Artikel 3

Noorwegen heeft dezelfde status als de EU-lidstaten die in bijlage II bij Beschikking 2004/558/EG, zoals gewijzigd, worden opgesomd.

Artikel 4

Besluit nr. 74/94/COL wordt bij dezen ingetrokken.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op 21 april 2010.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

Artikel 7

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 21 april 2010.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

Voorzitter

Sverrir Haukur GUNNLAUGSSON

Lid van het College


(1)   PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(2)   PB L 249 van 23.7.2004, blz. 20 en EER-Supplement nr. 22 van 24.4.2008, blz. 170.

(3)   PB L 247 van 22.9.1994, blz. 50.

(4)   PB L 138 van 2.6.1994, blz. 43.

(5)   PB L 239 van 15.9.2005, blz. 15.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/45


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 160/10/COL

van 21 april 2010

betreffende aanvullende garanties voor Noorwegen ten aanzien van de ziekte van Aujeszky

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 17 en Protocol nr. 1, in het bijzonder artikel 4, onder d),

Gezien de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, en met name artikel 5, lid 2, onder d), en Protocol nr. 1, in het bijzonder artikel 1, onder c),

Gezien het in punt 4.1.1 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst bedoelde besluit betreffende veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer van runderen en varkens, Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (1), zoals gewijzigd en aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol nr. 1, en met name artikel 8 en artikel 10, lid 1,

Gezien het in punt 4.2.84 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst bedoelde besluit, Beschikking 2008/185/EG van de Commissie van 21 februari 2008 betreffende het intracommunautaire handelsverkeer van varkens ten aanzien van de ziekte van Aujeszky, en betreffende criteria voor de over deze ziekte (2) te verstrekken gegevens, zoals gewijzigd,

Gezien Besluit nr. 226/96/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 4 december 1996 tot vervanging van Besluit nr. 31/94/COL betreffende aanvullende garanties ten aanzien van de ziekte van Aujeszky bij varkens die bestemd zijn voor EVA-Staten of -regio’s vrij van de ziekte, gewijzigd bij Besluit nr. 75/94/COL, voor zover deze besluiten Noorwegen betreffen (3).

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit nr. 226/96/COL werden aan Noorwegen aanvullende garanties toegekend ten aanzien van de ziekte van Aujeszky.

(2)

Sinds de goedkeuring van Besluit nr. 226/96/COL is de wetgeving van de Europese Unie inzake aanvullende garanties voor de ziekte van Aujeszky gewijzigd om coherentie met de internationale regels voor deze ziekte en een betere controle binnen de Unie te waarborgen.

(3)

Bij Besluit nr. 55/2009 van het Gemengd Comité (4) is Beschikking 2008/185/EG, zoals gewijzigd, in de EER-overeenkomst opgenomen als punt 4.2.84 van hoofdstuk I van bijlage I bij die Overeenkomst.

(4)

De Noorse regering is van mening dat haar grondgebied vrij is van de ziekte van Aujeszky, in overeenstemming met artikel 10, lid 1, van Richtlijn 64/432/EEG. Noorwegen heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ondersteunende documentatie verstrekt, in het bijzonder ten bewijze van het feit dat de situatie verder wordt gecontroleerd en, derhalve, dat adequaat toezicht plaatsvindt om te waarborgen dat het Noorse grondgebied vrij is van de ziekte van Aujeszky.

(5)

Noorwegen heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzocht Besluit nr. 226/96/COL te actualiseren, om rekening te houden met de nieuwe wijzigingen in de wetgeving op het gebied van aanvullende garanties voor de handel in varkens binnen de Europese Unie ten aanzien van de ziekte van Aujeszky.

(6)

Het is derhalve dienstig Besluit nr. 226/96/COL in te trekken, in overeenstemming met de recentste wijzigingen in de wetgeving op het gebied van aanvullende garanties voor de handel in varkens binnen de Europese Unie ten aanzien van de ziekte van Aujeszky.

(7)

In het nieuwe besluit zullen dezelfde garanties behouden blijven die voorheen aan Noorwegen werden toegekend. Bovendien zullen ze worden afgestemd op de nieuwe criteria in relevante EER-wetgeving, in het bijzonder Beschikking 2008/185/EG, zoals gewijzigd.

(8)

De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het Veterinair Comité van de EVA, dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Alle regio’s in Noorwegen zijn vrij van de ziekte van Aujeszky en vaccinatie is verboden.

Artikel 2

Noorwegen krijgt de aanvullende garanties ten aanzien van de ziekte van Aujeszky die werden vastgelegd in Beschikking 2008/185/EG van de Commissie, zoals gewijzigd, bij handel in varkens binnen de Europese Economische Ruimte.

Artikel 3

Noorwegen heeft dezelfde status als de EU-lidstaten die in bijlage I bij Beschikking 2008/185/EG worden opgesomd.

Artikel 4

Het instituut waarnaar in lid 1 van bijlage III bij Beschikking 2008/185/EG wordt verwezen, is het Veterinærinstituttet in Oslo, Noorwegen.

Artikel 5

Besluit nr. 226/96/COL wordt bij dezen ingetrokken.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op 21 april 2010.

Artikel 7

Dit besluit is gericht tot Noorwegen.

Artikel 8

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 21 april 2010.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

Voorzitter

Sverrir Haukur GUNNLAUGSSON

Lid van het College


(1)   PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(2)   PB L 59 van 4.3.2008, blz. 19.

(3)   PB L 78 van 20.3.1997, blz. 46.

(4)   PB L 232 van 3.9.2009, blz. 1.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/47


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 97/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 43/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 30 april 2010 (1).

(2)

Richtlijn 2009/97/EG van de Commissie van 3 augustus 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG respectievelijk Richtlijn 2002/55/EG van de Raad, wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen en groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Richtlijn 2009/145/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen (3) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Dit besluit is niet van toepassing op Liechtenstein,

BESLUIT:

Artikel 1

Hoofdstuk III van bijlage I bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel 1 wordt in de punten 14 (Richtlijn 2003/90/EG van de Commissie) en 15 (Richtlijn 2003/91/EG van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32009 L 0097: Richtlijn 2009/97/EG van de Commissie van 3 augustus 2009 (PB L 202 van 4.8.2009, blz. 29).”.

2)

In deel 2 wordt na punt 54 (Beschikking 2009/109/EG van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„55.

32009 L 0145: Richtlijn 2009/145/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen (PB L 312 van 27.11.2009, blz. 44).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Richtlijnen 2009/97/EG en 2009/145/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 181 van 15.7.2010, blz. 11.

(2)   PB L 202 van 4.8.2009, blz. 29.

(3)   PB L 312 van 27.11.2009, blz. 44.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/48


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 98/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 43/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 30 april 2010 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 637/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

De in de Overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 930/2000 van de Commissie (3) wordt bij Verordening (EG) nr. 637/2009 ingetrokken en moet derhalve uit de Overeenkomst worden geschrapt.

(4)

Dit besluit is niet van toepassing op Liechtenstein,

BESLUIT:

Artikel 1

In deel 2 van hoofdstuk III van bijlage I bij de Overeenkomst wordt de tekst van punt 18 (Verordening (EG) nr. 930/2000 van de Commissie) vervangen door het volgende:

32009 R 0637: Verordening (EG) nr. 637/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen (PB L 191 van 23.7.2009, blz. 10).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van de Overeenkomst als volgt aangepast:

Verwijzingen naar andere besluiten in de verordening worden relevant geacht voor zover en in de vorm waarin deze in de Overeenkomst zijn opgenomen.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 637/2009 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 181 van 15.7.2010, blz. 11.

(2)   PB L 191 van 23.7.2009, blz. 10.

(3)   PB L 108 van 5.5.2000, blz. 3.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/49


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 99/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 43/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 30 april 2010 (1).

(2)

Besluit 2010/198/EU van de Commissie van 6 april 2010 tot vrijstelling van Letland van bepaalde verplichtingen om de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/57/EG van de Raad toe te passen ten aanzien van Avena strigosa Schreb., Brassica nigra (L.) Koch en Helianthus annuus L. (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Dit besluit is niet van toepassing op Liechtenstein,

BESLUIT:

Artikel 1

In hoofdstuk III van bijlage I bij de Overeenkomst wordt onder „BESLUITEN WAARMEE DE EVA-STATEN EN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA REKENING DIENEN TE HOUDEN” na punt 79 (Beschikking 2009/786/EG van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„80.

32010 D 0198: Besluit 2010/198/EU van de Commissie van 6 april 2010 tot vrijstelling van Letland van bepaalde verplichtingen om de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/57/EG van de Raad toe te passen ten aanzien van Avena strigosa Schreb., Brassica nigra (L.) Koch en Helianthus annuus L. (PB L 87 van 7.4.2010, blz. 34).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Besluit 2010/198/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 181 van 15.7.2010, blz. 11.

(2)   PB L 87 van 7.4.2010, blz. 34.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/50


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 100/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 83/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Verordening (EU) nr. 178/2010 van de Commissie van 2 maart 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2006 wat betreft aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, noten, abrikozenpitten, zoethout en plantaardige olie (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Dit besluit is niet van toepassing op Liechtenstein,

BESLUIT:

Artikel 1

In hoofdstuk XII van bijlage II bij de Overeenkomst wordt in punt 54zzzl (Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie) het volgende toegevoegd:

„ , gewijzigd bij:

32010 R 0178: Verordening (EU) nr. 178/2010 van de Commissie van 2 maart 2010 (PB L 52 van 3.3.2010, blz. 32).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 178/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 37.

(2)   PB L 52 van 3.3.2010, blz. 32.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/51


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 101/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 84/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Richtlijn 2009/159/EU van de Commissie van 16 december 2009 tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In hoofdstuk XVI van bijlage II bij de Overeenkomst wordt in punt 1 (Richtlijn 76/768/EEG van de Raad) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32009 L 0159: Richtlijn 2009/159/EU van de Commissie van 16 december 2009 (PB L 336 van 18.12.2009, blz. 29).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2009/159/EU zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 38.

(2)   PB L 336 van 18.12.2009, blz. 29.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/52


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 102/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage X (Diensten in het algemeen) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage X bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 86/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Beschikking 2009/767/EG van de Commissie van 16 oktober 2009 inzake maatregelen voor een gemakkelijker gebruik van elektronische procedures via het één-loket in het kader van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt (2), gerectificeerd in PB L 299 van 14.11.2009, blz. 18, moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage X bij de Overeenkomst wordt na punt 1a (Beschikking 2009/739/EG van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„1b.

32009 D 0767: Beschikking 2009/767/EG van de Commissie van 16 oktober 2009 inzake maatregelen voor een gemakkelijker gebruik van elektronische procedures via het één-loket in het kader van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt (PB L 274 van 20.10.2009, blz. 36), gerectificeerd in PB L 299 van 14.11.2009, blz. 18.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Beschikking 2009/767/EG, gerectificeerd in PB L 299 van 14.11.2009, blz. 18, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 40.

(2)   PB L 274 van 20.10.2009, blz. 36.

(*1)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/53


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 103/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 90/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

De in de Overeenkomst opgenomen Richtlijn 96/96/EG van de Raad (3) wordt bij Richtlijn 2009/40/EG ingetrokken en moet derhalve uit de Overeenkomst worden geschrapt,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de Overeenkomst wordt de tekst van punt 16a (Richtlijn 96/96/EG van de Raad) vervangen door:

32009 L 0040: Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PB L 141 van 6.6.2009, blz. 12).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2009/40/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 43.

(2)   PB L 141 van 6.6.2009, blz. 12.

(3)   PB L 46 van 17.2.1997, blz. 1.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/54


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 104/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 90/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Beschikking 2009/810/EG van de Commissie van 22 september 2008 tot vaststelling van het standaardschema als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

De in de Overeenkomst opgenomen Beschikking 93/173/EEG van de Commissie (3) wordt bij Beschikking 2009/810/EG ingetrokken en moet derhalve uit de Overeenkomst worden geschrapt,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XIII bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Na punt 24e (Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:

„24ea.

32009 D 0810: Beschikking 2009/810/EG van de Commissie van 22 september 2008 tot vaststelling van het standaardschema als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 289 van 5.11.2009, blz. 9).”.

2)

De tekst van punt 20a (Beschikking 93/173/EEG van de Commissie) wordt geschrapt.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Beschikking 2009/810/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 43.

(2)   PB L 289 van 5.11.2009, blz. 9.

(3)   PB L 72 van 25.3.1993, blz. 33.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/55


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 105/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 90/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Verordening (EU) nr. 164/2010 van de Commissie van 25 januari 2010 betreffende de technische specificaties voor elektronische scheepsrapportering voor de binnenvaart als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de Overeenkomst wordt na punt 49ac (Verordening (EG) nr. 416/2007 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„49ad.

32010 R 0164: Verordening (EU) nr. 164/2010 van de Commissie van 25 januari 2010 betreffende de technische specificaties voor elektronische scheepsrapportering voor de binnenvaart als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PB L 57 van 6.3.2010, blz. 1).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 164/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 43.

(2)   PB L 57 van 6.3.2010, blz. 1.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/56


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 106/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 90/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 1163/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 417/2002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versnelde invoering van eisen inzake dubbelwandige uitvoering of gelijkwaardig ontwerp van enkelwandige olietankschepen (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Beschikking 2009/491/EG van de Commissie van 16 juni 2009 inzake de criteria op grond waarvan wordt beslist wanneer de prestaties van een namens een vlaggenstaat optredende organisatie als een onaanvaardbare bedreiging van de veiligheid en het milieu kunnen worden beschouwd (3), dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XIII bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 56m (Verordening (EG) nr. 417/2002 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32009 R 1163: Verordening (EG) nr. 1163/2009 van 30 november 2009 (PB L 314 van 1.12.2009, blz. 13).”.

2)

Na punt 55b (Richtlijn 94/57/EG van de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:

„55ba.

32009 D 0491: Beschikking 2009/491/EG van de Commissie van 16 juni 2009 inzake de criteria op grond waarvan wordt beslist wanneer de prestaties van een namens een vlaggenstaat optredende organisatie als een onaanvaardbare bedreiging van de veiligheid en het milieu kunnen worden beschouwd (PB L 162 van 25.6.2009, blz. 6).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 1163/2009 en Beschikking 2009/491/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 43.

(2)   PB L 314 van 1.12.2009, blz. 13.

(3)   PB L 162 van 25.6.2009, blz. 6.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/57


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 107/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 90/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (2) werd bij Besluit nr. 69/2009 van het Gemengd Comité van de EER (3) van 29 mei 2009 in de Overeenkomst opgenomen, met specifieke aanpassingen per land.

(3)

Verordening (EU) nr. 1254/2009 van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen (4), dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de Overeenkomst wordt na punt 66hc (Verordening (EU) nr. 72/2010 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„66hd.

32009 R 1254: Verordening (EU) nr. 1254/2009 van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen (PB L 338 van 19.12.2009, blz. 17).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van de Overeenkomst als volgt gelezen:

Deze verordening is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van het laatste besluit van het Gemengd Comité van de EER waarbij de voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 300/2008 noodzakelijke maatregelen in de Overeenkomst worden opgenomen.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1254/2009 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 2 oktober 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 43.

(2)   PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(3)   PB L 232 van 3.9.2009, blz. 25.

(4)   PB L 338 van 19.12.2009, blz. 17.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/58


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 108/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 90/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Verordening (EU) nr. 273/2010 van de Commissie van 30 maart 2010 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 474/2006 tot opstelling van de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap (2) , dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de Overeenkomst wordt in punt 66zab (Verordening (EG) nr. 474/2006 van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32010 R 0273: Verordening (EU) nr. 273/2010 van de Commissie van 30 maart 2010 (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 25).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 273/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 2 oktober 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 43.

(2)   PB L 84 van 31.3.2010, blz. 25.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/59


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 109/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XVIII (Gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidsrecht en gelijke behandeling van mannen en vrouwen) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XVIII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 92/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (2), dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XVIII bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 32b (Richtlijn 1999/63/EG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„ , gewijzigd bij:

32009 L 0013: Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30).”.

2)

Na punt 32i (Richtlijn 2005/47/EG van de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:

„32j.

32009 L 0013: Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30).”.

3)

Het eerste streepje (Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond) van punt 24 (Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt geschrapt.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2009/13/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 46.

(2)   PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/60


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 110/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 36/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 12 maart 2010 (1).

(2)

Verordening (EU) nr. 275/2010 van de Commissie van 30 maart 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad, wat de criteria voor de beoordeling van de kwaliteit van structurele bedrijfsstatistieken betreft (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XXI bij de Overeenkomst wordt na punt 1 l (Verordening (EG) nr. 251/2009 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„1m.

32010 R 0275: Verordening (EU) nr. 275/2010 van de Commissie van 30 maart 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad, wat de criteria voor de beoordeling van de kwaliteit van structurele bedrijfsstatistieken (PB L 86 van 1.4.2010, blz. 1).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 275/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 143 van 10.6.2010, blz. 31.

(2)   PB L 86 van 1.4.2010, blz. 1.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/61


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 111/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 36/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 12 maart 2010 (1).

(2)

Verordening (EU) nr. 220/2010 van de Commissie van 16 maart 2010 tot vaststelling van het programma van speciale modules voor de jaren 2013-2015 bij de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XXI bij de Overeenkomst wordt na punt 18ao (Verordening (EG) nr. 20/2009 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„18ap.

32010 R 0220: Verordening (EU) nr. 220/2010 van de Commissie van 16 maart 2010 tot vaststelling van het programma van speciale modules voor de jaren 2013-2015 bij de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (PB L 67 van 17.3.2010, blz. 1).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 220/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 143 van 10.6.2010, blz. 31.

(2)   PB L 67 van 17.3.2010, blz. 1.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/62


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 112/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 36/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 12 maart 2010 (1).

(2)

Verordening (EU) nr. 351/2010 van de Commissie van 23 april 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming, wat de definitie van de categorieën groepen naar geboorteland, naar land van vorige of volgende gewone verblijfplaats en naar staatsburgerschap betreft (2), moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XXI bij de Overeenkomst wordt na punt 18ap (Verordening (EU) nr. 220/2010 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„18aq.

32010 R 0351: Verordening (EU) nr. 351/2010 van de Commissie van 23 april 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming, wat de definitie van de categorieën groepen naar geboorteland, naar land van vorige of volgende gewone verblijfplaats en naar staatsburgerschap betreft (PB L 104 van 24.4.2010, p. 37).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 351/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 143 van 10.6.2010, blz. 31.

(2)   PB L 104 van 24.4.2010, blz. 37.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/63


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 113/2010

van 1 oktober 2010

tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 95/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juli 2010 (1).

(2)

Verordening (EU) nr. 243/2010 van de Commissie van 23 maart 2010 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot verbeteringen in International Financial Reporting Standards (IFRSs) (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Verordening (EU) nr. 244/2010 van de Commissie van 23 maart 2010 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard (IFRS) 2 betreft (3), moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XXII bij de Overeenkomst worden in punt 10ba (Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie) de volgende streepjes toegevoegd:

„—

32010 R 0243: Verordening (EU) nr. 243/2010 van de Commissie van 23 maart 2010 (PB L 77 van 24.3.2010, blz. 33),

32010 R 0244: Verordening (EU) nr. 244/2010 van de Commissie van 23 maart 2010 (PB L 77 van 24.3.2010, blz. 42).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 243/2010 en (EU) nr. 244/2006 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2010.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Stefán Haukur JÓHANNESSON


(1)   PB L 277 van 21.10.2010, blz. 52.

(2)   PB L 77 van 24.3.2010, blz. 33.

(3)   PB L 77 van 24.3.2010, blz. 42.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


Rectificaties

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/64


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2007

( Publicatieblad van de Europese Unie L 281 van 27 oktober 2010 )

Bladzijde 1, overweging 2:

in plaats van:

„(2)

Deze beperkende maatregelen omvatten meer bepaald aanvullende beperkingen op de handel in goederen voor tweeërlei gebruik en in uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, beperkingen op de handel in elementaire uitrusting en technologie die worden gebruikt in de Iraanse aardolie- en aardgasindustrie, en beperkingen op investeringen daarin, beperkingen op Iraanse investeringen in uraniumontginning en de nucleaire industrie, beperkingen op de overdracht van geld van en naar Iran, beperkingen ten aanzien van de Iraanse banksector, beperkingen op de toegang van Iran tot de verzekerings- en obligatiemarkt van de Unie en beperkingen op het verstrekken van een aantal diensten aan Iraanse schepen en vrachtvliegtuigen.”,

te lezen:

„(2)

Deze beperkende maatregelen omvatten meer bepaald aanvullende beperkingen op de handel in goederen voor tweeërlei gebruik en in uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, beperkingen op de handel in sleuteluitrusting en sleuteltechnologie die worden gebruikt in de Iraanse aardolie- en aardgasindustrie, en beperkingen op investeringen daarin, beperkingen op Iraanse investeringen in uraniumontginning en de nucleaire industrie, beperkingen op de overdracht van geld van en naar Iran, beperkingen ten aanzien van de Iraanse banksector, beperkingen op de toegang van Iran tot de verzekerings- en obligatiemarkt van de Unie en beperkingen op het verstrekken van een aantal diensten aan Iraanse schepen en vrachtvliegtuigen.”.

Bladzijde 1, overweging 7:

in plaats van:

„(7)

Ter verzekering van de doeltreffende tenuitvoerlegging van het verbod op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer naar Iran van bepaalde elementaire uitrusting of technologie die kan worden gebruikt in de sleutelsectoren van de aardolie- en aardgasindustrie, moet een lijst van deze elementaire uitrusting of technologie worden opgesteld.”,

te lezen:

„(7)

Ter verzekering van de doeltreffende tenuitvoerlegging van het verbod op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer naar Iran van bepaalde sleuteluitrusting of sleuteltechnologie die kan worden gebruikt in de sleutelsectoren van de aardolie- en aardgasindustrie, moet een lijst van deze sleuteluitrusting en sleuteltechnologie worden opgestel.”.

Bladzijde 6, artikel 7, lid 1, aanhef:

in plaats van:

„1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V vermelde internetsites, kunnen op door hen passend geachte voorwaarden toestemming verlenen voor transacties met betrekking tot de goederen en technologie als bedoeld in artikel 2, lid 1, of bijstand of tussenhandeldiensten, als bedoeld in artikel 5, lid 1, indien zij bepalen dat, behalve wanneer punt c) van toepassing is, de transactie kennelijk niet bijdraagt tot de ontwikkeling van technologie ter ondersteuning van proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten van Iran, noch tot de ontwikkeling van overbrengingssystemen voor nucleaire wapens, ook wanneer deze goederen en technologie, bijstand, investeringen of tussenhandeldiensten bestemd zijn voor voedsel, landbouw, medische zorg of andere humanitaire doeleinden, en mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:”,

te lezen:

„1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V vermelde internetsites, kunnen op door hen passend geachte voorwaarden een vergunning verlenen voor transacties met betrekking tot de goederen en technologie als bedoeld in artikel 2, lid 1, of bijstand of tussenhandeldiensten, als bedoeld in artikel 5, lid 1, indien zij bepalen dat, behalve wanneer punt c) van toepassing is, de transactie kennelijk niet bijdraagt tot de ontwikkeling van technologie ter ondersteuning van proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten van Iran, noch tot de ontwikkeling van overbrengingssystemen voor nucleaire wapens, ook wanneer deze goederen en technologie, bijstand, investeringen of tussenhandeldiensten bestemd zijn voor voedsel, landbouw, medische zorg of andere humanitaire doeleinden, en mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:”.

Bladzijde 7, artikel 7, lid 2:

in plaats van:

„2.   De betrokken lidstaat moet de andere lidstaten en de Commissie op de hoogte brengen wanneer hij een verzoek tot toestemming afwijst.”,

te lezen:

„2.   De betrokken lidstaat moet de andere lidstaten en de Commissie op de hoogte brengen wanneer hij een verzoek om een vergunning afwijst.”.

Bladzijde 7, artikel 8, lid 1, en lid 2, aanhef:

in plaats van:

„1.   Het is verboden de in bijlage VI vermelde elementaire uitrusting of technologie direct of indirect te verkopen, te leveren, over te dragen aan of uit te voeren naar Iraanse personen, entiteiten of lichamen of bestemd voor gebruik in Iran.

2.   Bijlage VI bevat de lijst van essentiële uitrusting en technologie voor de volgende sleutelsectoren van de aardolie- en aardgasindustrie in Iran:”,

te lezen:

„1.   Het is verboden de in bijlage VI vermelde sleuteluitrusting of sleuteltechnologie direct of indirect te verkopen, te leveren, over te dragen aan of uit te voeren naar Iraanse personen, entiteiten of lichamen of bestemd voor gebruik in Iran.

2.   Bijlage VI bevat de lijst van sleuteluitrusting en sleuteltechnologie voor de volgende sleutelsectoren van de aardolie- en aardgasindustrie in Iran:”.

Bladzijde 7, artikel 9, onder a) en b):

in plaats van:

„a)

het direct of indirect verlenen van technische bijstand of tussenhandeldiensten in verband met de essentiële uitrusting en technologie genoemd in bijlage VI, en in verband met het leveren, vervaardigen, onderhouden en gebruiken van goederen genoemd in bijlage VI, aan Iraanse personen, entiteiten of lichamen of bestemd voor gebruik in Iran;

b)

het direct of indirect verlenen van financiering of financiële bijstand in verband met de essentiële uitrusting en technologie genoemd in bijlage VI, aan Iraanse personen, entiteiten of lichamen of bestemd voor gebruik in Iran;”,

te lezen:

„a)

het direct of indirect verlenen van technische bijstand of tussenhandeldiensten in verband met de sleuteluitrusting en sleuteltechnologie genoemd in bijlage VI, en in verband met het leveren, vervaardigen, onderhouden en gebruiken van goederen genoemd in bijlage VI, aan Iraanse personen, entiteiten of lichamen of bestemd voor gebruik in Iran;

b)

het direct of indirect verlenen van financiering of financiële bijstand in verband met de sleuteluitrusting en sleuteltechnologie genoemd in bijlage VI, aan Iraanse personen, entiteiten of lichamen of bestemd voor gebruik in Iran;”.

Bladzijde 11, artikel 21, lid 1, onder a) en b):

in plaats van:

„a)

overdrachten van middelen die verschuldigd zijn uit hoofde van transacties met betrekking tot voedsel, gezondheidszorg, medische uitrusting of humanitaire doeleinden worden verricht zonder voorafgaande toestemming; de overdracht wordt schriftelijk gemeld bij een van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites, indien het een overdracht van meer dan 10 000 euro of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid betreft;

b)

alle overige overdrachten ten bedrage van minder dan 40 000 euro worden zonder voorafgaande toestemming verricht; de overdracht wordt schriftelijk gemeld bij een van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites, indien het een overdracht van meer dan 10 000 euro of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid betreft;”,

te lezen:

„a)

overdrachten van middelen die verschuldigd zijn uit hoofde van transacties met betrekking tot voedsel, gezondheidszorg, medische uitrusting of humanitaire doeleinden worden verricht zonder voorafgaande toestemming; de overdracht wordt voorafgaandelijk schriftelijk gemeld bij een van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites, indien het een overdracht van meer dan 10 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid betreft;

b)

alle overige overdrachten ten bedrage van minder dan 40 000 EUR worden zonder voorafgaande toestemming verricht; de overdracht wordt voorafgaandelijk schriftelijk gemeld bij een van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, vermeld op de in bijlage V genoemde internetsites, indien het een overdracht van meer dan 10 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid betreft;”.

Bladzijde 15, artikel 30, tweede zin:

in plaats van:

„Wat artikel 8 betreft kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat in dergelijke gevallen eisen dat een lichaam of entiteit ten aanzien van de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van in bijlage VI genoemde cruciale uitrusting of technologie passende garanties verstrekt ten aanzien van de eindgebruiker.”,

te lezen:

„Wat artikel 8 betreft kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat in dergelijke gevallen eisen dat een lichaam of entiteit ten aanzien van de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van in bijlage VI genoemde sleuteluitrusting of sleuteltechnologie passende garanties verstrekt ten aanzien van de eindgebruiker.”.

Bladzijde 47, bijlage VI, titel:

in plaats van:

BIJLAGE VI

Lijst van de in artikel 8 bedoelde essentiële uitrusting en technologie ”,

te lezen:

BIJLAGE VI

Lijst van de in artikel 8 bedoelde sleuteluitrusting en sleuteltechnologie ”.

Bladzijde 47, bijlage VI, ondertitel „AARDOLIE- EN AARDGASEXPLORATIE EN -PRODUCTIE”: punt 1.A.2 wordt vervangen door:

„2.

Sensoren die speciaal zijn ontworpen voor gebruik in boorputten van aardolie en aardgas, met inbegrip van sensoren voor het meten tijdens het boren, alsook de daarbij horende uitrusting die speciaal is ontworpen om gegevens van dergelijke sensoren te vergaren en op te slaan.”.