ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.327.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 327

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
11 december 2010


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/73/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van Richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1169/2010 van de Commissie van 10 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van een veiligheidsvergunning voor spoorwegen ( 1 )

13

 

*

Verordening (EU) nr. 1170/2010 van de Commissie van 10 december 2010 houdende goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Pancetta Piacentina (BOB)]

26

 

*

Verordening (EU) nr. 1171/2010 van de Commissie van 10 december 2010 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Melón de La Mancha (BGA)]

28

 

*

Verordening (EU) nr. 1172/2010 van de Commissie van 6 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het gebied VIa; EU-wateren en internationale wateren van Vb ten oosten van 12° 00′ WL door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

30

 

*

Verordening (EU) nr. 1173/2010 van de Commissie van 6 december 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op lom in het gebied EU-wateren en internationale wateren van V, VI en VII door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

32

 

 

Verordening (EU) nr. 1174/2010 van de Commissie van 10 december 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

34

 

 

Verordening (EU) nr. 1175/2010 van de Commissie van 10 december 2010 inzake de verkoopprijzen voor granen in reactie op de 2e bijzondere inschrijving in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 1017/2010 geopende openbare inschrijving

36

 

 

Verordening (EU) nr. 1176/2010 van de Commissie van 10 december 2010 tot vaststelling van de mate waarin de aanvragen van certificaten voor de invoer van bepaalde zuivelproducten die in november 2010 in het kader van bepaalde bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten zijn ingediend, kunnen worden aanvaard

38

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/91/EU van de Commissie van 10 december 2010 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde metosulam op te nemen als werkzame stof en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG ( 1 )

40

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2010/765/GBVB van de Raad van 2 december 2010 over een EU-optreden ter bestrijding van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) door de lucht

44

 

*

Besluit 2010/766/GBVB van de Raad van 7 december 2010 houdende wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust

49

 

 

2010/767/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 december 2010 tot wijziging van Besluit C(2007) 2286 betreffende de vaststelling van ERC-regels voor de indiening van voorstellen, evenals de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures voor acties onder contract volgens het specifieke programma Ideeën van het zevende kaderprogramma (2007-2013) ( 1 )

51

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

 

2010/768/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 26 april 2006 betreffende steunmaatregel C 39/03 (ex NN 119/02) die Griekenland naar aanleiding van de tussen 11 en 14 september 2001 geleden schade ten faveure van luchtvervoerders ten uitvoer heeft gelegd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 1580)  ( 1 )

71

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale GMO-verordening) (PB L 299 van 16.11.2007)

79

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/1


RICHTLIJN 2010/73/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

tot wijziging van Richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 50 en 114 daarvan,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op zijn bijeenkomst van 8 en 9 maart 2007 is de Europese Raad overeengekomen dat de administratieve lasten voor ondernemingen tegen 2012 met 25 % verminderd moeten zijn, opdat het concurrentievermogen van ondernemingen in de Europese Unie wordt versterkt.

(2)

Een aantal van de verplichtingen die zijn neergelegd in Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) lijkt volgens de Commissie buitensporig belastend voor ondernemingen.

(3)

Deze verplichtingen moeten opnieuw worden bezien, opdat de lasten die op ondernemingen in de Unie wegen, tot het noodzakelijke minimum worden beperkt zonder dat de bescherming van de beleggers en de goede werking van de effectenmarkten in de Unie in het gedrang komen.

(4)

Overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG dient de Commissie vijf jaar na de datum van inwerkingtreding een evaluatie van de toepassing van genoemde richtlijn te verrichten en, in voorkomend geval, herzieningsvoorstellen in te dienen. De evaluatie heeft uitgewezen dat sommige onderdelen van Richtlijn 2003/71/EG moeten worden gewijzigd om de toepassing ervan te vereenvoudigen en te verbeteren, de doeltreffendheid ervan te verhogen en het internationale concurrentievermogen van de Unie te bevorderen, waarmee tot de vermindering van de administratieve lasten wordt bijgedragen.

(5)

In aansluiting op de conclusies in het verslag van de groep op hoog niveau over financieel toezicht in de Europese Unie (het de Larosière-verslag) heeft de Commissie op 23 september 2009 concrete wetgevingsvoorstellen ingediend voor de oprichting van een Europees systeem van financiële toezichthouders, dat bestaat uit een netwerk van nationale financiële toezichthouders die samenwerken met de nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten. Een van die nieuwe autoriteiten, de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), diende het Comité van Europese effectenregelgevers te gaan vervangen.

(6)

Om rechtszekerheids- en efficiëntieredenen dient de wijze te worden verduidelijkt waarop de grensbedragen van aanbiedingen in Richtlijn 2003/71/EG worden berekend. De totale tegenwaarde voor bepaalde in genoemde richtlijn bedoelde aanbiedingen dient op Uniebrede basis te worden berekend.

(7)

Voor onderhandse plaatsingen van effecten dient het beleggingsondernemingen en kredietinstellingen te worden toegestaan de in bijlage II, deel I, punten 1 tot en met 4, bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (5) omschreven natuurlijke of rechtspersonen en andere natuurlijke of rechtspersonen die worden behandeld als professionele cliënten of die als in aanmerking komende tegenpartijen worden erkend overeenkomstig Richtlijn 2004/39/EG, als gekwalificeerde beleggers te beschouwen. Beleggingsondernemingen die bestaande professionele cliënten overeenkomstig artikel 71, lid 6, van Richtlijn 2004/39/EG als zodanig mogen blijven beschouwen, moet worden toegestaan deze cliënten in het kader van deze richtlijn als gekwalificeerde beleggers te blijven behandelen. Een dergelijke onderlinge afstemming van de desbetreffende bepalingen van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/39/EG vermindert waarschijnlijk de complexiteit en de kosten voor beleggingsondernemingen bij onderhandse plaatsingen, omdat deze ondernemingen daardoor in staat zouden zijn de personen voor wie de plaatsing is bedoeld, te bepalen op basis van hun eigen lijst van professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen. De uitgevende instelling moet op de overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2004/39/EG opgestelde lijst van professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen kunnen vertrouwen. De in Richtlijn 2003/71/EG vervatte definitie van gekwalificeerde beleggers dient daarom tot deze personen te worden uitgebreid en er moet geen afzonderlijke regeling voor registers worden gehandhaafd.

(8)

Het waarborgen van de correcte en volledige toepassing van het Unierecht is een kernvereiste voor de integriteit, de efficiëntie en de ordentelijke werking van financiële markten. Verwacht wordt dat de oprichting van de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) daartoe zal bijdragen omdat er één set regels zal zijn en een meer convergerende aanpak op het gebied van toetsing en goedkeuring van prospectussen in de hand zal worden gewerkt. De Commissie dient artikel 2, lid 1, onder m), ii), van Richtlijn 2003/71/EG met betrekking tot de beperking op de bepaling van de lidstaat van herkomst voor effecten zonder aandelenkarakter met een maximale nominale waarde van 1 000 EUR te herzien. Naar aanleiding van die herziening moet zij overwegen of de bepaling moet worden gehandhaafd of ingetrokken.

(9)

De in artikel 3, lid 2, onder c) en d), van Richtlijn 2003/71/EG genoemde drempel vormt geen afspiegeling meer van het verschil qua beleggingscapaciteit tussen kleine en professionele beleggers, aangezien blijkt dat zelfs kleine beleggers recent investeringen hebben gedaan van meer dan 50 000 EUR bij één transactie. Daarom moet die drempel worden opgetrokken en moeten andere bepalingen waarin die drempel dienovereenkomstig wordt vermeld, worden gewijzigd. Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) moet dienovereenkomstig worden aangepast. Na die aanpassing moet er, rekening houdend met de nog resterende looptijd van obligaties, een overgangsbepaling worden vastgesteld met betrekking tot artikel 8, lid 1, onder b), artikel 18, lid 3, en artikel 20, lid 6, van Richtlijn 2004/109/EG ten aanzien van obligaties waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste 50 000 EUR bedraagt en die al voor de inwerkingtreding van deze richtlijn tot de handel op een gereglementeerde markt in de Unie waren toegelaten.

(10)

Een geldig prospectus, dat door de uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon is opgesteld en dat op het tijdstip van de definitieve plaatsing van effecten via financiële intermediairs of bij een doorverkoop van effecten beschikbaar is voor het publiek, bevat voldoende informatie opdat beleggers met kennis van zaken beleggingsbeslissingen kunnen nemen. Het dient financiële intermediairs die de effecten plaatsen of doorverkopen, derhalve te worden toegestaan van het door de uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon gepubliceerde oorspronkelijke prospectus gebruik te maken zolang dit geldig is en naar behoren is aangevuld in overeenstemming met de artikelen 9 en 16 van Richtlijn 2003/71/EG, en de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon in het gebruik ervan toestemt. De uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon moeten aan hun toestemming voorwaarden kunnen verbinden. Deze toestemming moet, met alle bijbehorende voorwaarden, worden verleend door middel van een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken partijen aan de hand waarvan de partijen in kwestie kunnen beoordelen of de doorverkoop of definitieve plaatsing in overeenstemming is met die overeenkomst. Ingeval er toestemming voor gebruik van het prospectus verleend is, moet de uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon aansprakelijk zijn voor de gegevens die het bevat en, wanneer het om een basisprospectus gaat, voor het verstrekken en deponeren van de uiteindelijke voorwaarden en mag er geen ander prospectus worden geëist. Ingeval de uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon echter niet in het gebruik ervan toestemt, dient de financiële intermediair verplicht te zijn een nieuw prospectus te publiceren. In dat geval moet de financiële intermediair aansprakelijk zijn voor de gegevens in het prospectus, met inbegrip van alle informatie opgenomen door middel van verwijzingen en, wanneer het om een basisprospectus gaat, de uiteindelijke voorwaarden.

(11)

Omwille van de doelmatige toepassing van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (7), Richtlijn 2003/71/EG en Richtlijn 2004/109/EG en om onderliggende problemen in verband met verschillen tussen en overlappingen van voorschriften op te helderen, moet de Commissie definities voorstellen van „primaire markt”, „secundaire markt” en „aanbieding aan het publiek”.

(12)

De aansprakelijkheidsregelingen in de lidstaten vertonen aanzienlijke onderlinge verschillen als gevolg van de nationale bevoegdheid op civielrechtelijk gebied. Om de regelingen in de lidstaten te identificeren en te controleren moet de Commissie een vergelijkend overzicht opstellen van de stelsels in de lidstaten.

(13)

Artikel 4, lid 1, onder d), van Richtlijn 2003/71/EG bepaalt dat de prospectusplicht niet geldt voor aandelen die kosteloos worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn aan de huidige aandeelhouders. Krachtens artikel 3, lid 2, onder e), van die richtlijn is een aanbieding van effecten met een totale tegenwaarde van minder dan 100 000 EUR volledig vrijgesteld van de prospectusplicht. Daarmee wordt de vrijstelling van artikel 4, lid 1, onder d), overbodig, aangezien kosteloos aangeboden effecten onder artikel 3, lid 2, onder e), vallen.

(14)

De huidige vrijstellingen voor effecten die worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn aan huidige of voormalige bestuurders of werknemers, zijn te restrictief om nuttig te kunnen zijn voor een significant aantal werkgevers in de Unie die aandelenplannen voor werknemers hanteren. Werknemersparticipatie is in de Unie vooral belangrijk voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) waarin de individuele werknemers in belangrijke mate kunnen bijdragen tot het succes van de onderneming. Daarom moet geen enkele uniale onderneming ertoe verplicht worden om voor aanbiedingen in het kader van een aandelenplan voor werknemers een prospectus op te stellen. Indien de effecten niet tot de handel zijn toegelaten, is de uitgevende instelling niet onderworpen aan de voorschriften inzake permanente informatieverstrekking noch aan de regels inzake marktmisbruik. Daarom moeten werkgevers of hun verbonden ondernemingen het in artikel 4, lid 1, onder e), van Richtlijn 2003/71/EG bedoelde document actualiseren wanneer dat voor een goede beoordeling van de effecten noodzakelijk is. De vrijstelling moet tevens worden uitgebreid tot aanbiedingen aan het publiek en toelating tot de handel van buiten de Europese Unie geregistreerde ondernemingen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of op een markt van een derde land. In dit laatste geval is de vrijstelling slechts van toepassing indien de Commissie een positief besluit heeft genomen inzake de gelijkwaardigheid van het juridisch en toezichtskader van de overeenkomstige marktreglementering in het derde land. Zo zouden uniale werknemers in staat moeten worden gesteld om toegang te hebben tot doorlopende informatie over de onderneming.

(15)

De samenvatting van het prospectus dient voor retailbeleggers één van de voornaamste bronnen van informatie te zijn. Het dient een afzonderlijk deel van het prospectus te vormen en kort, eenvoudig, duidelijk en makkelijk te begrijpen te zijn voor de beoogde beleggers. Het dient de kerngegevens te bevatten die beleggers nodig hebben om te kunnen beslissen welke aanbiedingen en toelatingen van effecten zij nader in overweging zullen nemen. In deze kerngegevens moeten de belangrijkste kenmerken van en risico’s verbonden aan de uitgevende instelling, de eventuele garant en de effecten die worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten, worden samengevat. Ook moeten zij de algemene voorwaarden van de aanbieding bevatten, daaronder begrepen een raming van de uitgaven die de uitgevende instelling of de aanbieder aan de belegger in rekening zullen brengen, en de geschatte totale kosten vermelden, want die kunnen aanzienlijk zijn. Ook moet de belegger daarin in kennis worden gesteld van eventuele aan de effecten verbonden rechten en van de risico’s die aan het beleggen in de effecten in kwestie verbonden zijn. De vorm waarin deze samenvatting wordt opgesteld, moet zo worden gekozen dat vergelijking met de samenvattingen met betrekking tot andere soortgelijke producten mogelijk wordt dankzij het feit dat gelijkwaardige informatie altijd op dezelfde plaats in de samenvatting te vinden is.

(16)

De lidstaten dienen erop toe te zien dat niemand enkel op grond van de samenvatting of een vertaling daarvan wettelijk aansprakelijk gesteld kan worden, tenzij die samenvatting misleidend of onnauwkeurig is of niet strookt met de desbetreffende delen van het prospectus. De samenvatting dient daartoe een duidelijke waarschuwing te bevatten.

(17)

Verduidelijkt moet worden dat de uiteindelijke voorwaarden bij een basisprospectus alleen gegevens over de verrichtingsnota mogen bevatten die specifiek verband houden met de uitgifte en die pas kunnen worden bepaald op het moment waarop die uitgifte plaatsvindt. Die gegevens kunnen bijvoorbeeld bestaan in het International Securities Identification Number, de uitgifteprijs, de vervaldatum, coupon, de uitoefeningsdatum, de uitoefeningsprijs, de aflossingswaarde, en andere voorwaarden die bij de opstelling van het prospectus nog niet bekend waren. Andere nieuwe gegevens die de beoordeling van de uitgevende instelling en de effecten zouden kunnen beïnvloeden moeten, in het algemeen, worden opgenomen in een document ter aanvulling van het prospectus. Om aan de verplichting om ook in een basisprospectus kerngegevens te verstrekken, te voldoen, moeten de uitgevende instellingen de samenvatting voorts combineren met relevante gedeelten van de uiteindelijke voorwaarden, op een wijze die voor de beleggers makkelijk toegankelijk is. In dergelijke gevallen moet geen afzonderlijke goedkeuring worden voorgeschreven.

(18)

Teneinde uitgiften met voorkeursrecht efficiënter te maken en op adequate wijze rekening te houden met de omvang van uitgevende instellingen, dient er, onverminderd de bescherming van beleggers, een evenredige openbaarmakingsregeling te worden ingevoerd voor aanbiedingen van aandelen aan bestaande aandeelhouders die daarop kunnen intekenen of hun intekeningsrechten kunnen verkopen en voor aanbiedingen van kmo’s, alsmede van uitgevende instellingen met beperkte beurswaarde (kleine ondernemingen waarvan de aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten), en voor aanbiedingen van in artikel 1, lid 2, onder j), van Richtlijn 2003/71/EG bedoelde effecten zonder aandelenkarakter die door kredietinstellingen worden uitgegeven. Indien die kredietinstellingen effecten uitgeven met een waarde die lager is dan de in dat artikel vermelde grenswaarde, maar ervoor kiezen om onder het stelsel van deze richtlijn te vallen en dus een prospectus op te stellen, moet hun worden toegestaan gebruik te maken van de evenredige openbaarmakingsregeling. De evenredige openbaarmakingsregeling voor uitgiften met voorkeursrecht moet van toepassing zijn wanneer de aangeboden aandelen van dezelfde klasse zijn als de aandelen van de uitgevende instelling die toegelaten zijn tot de handel op een gereglementeerde markt of tot verhandeling in een multilaterale handelsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2004/39/EG, voor zover die faciliteit onderworpen is aan passende voorschriften inzake permanente informatieverstrekking en aan regels inzake marktmisbruik. De Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) moet richtsnoeren geven met betrekking tot deze voorwaarden teneinde een consistente aanpak van de zijde van de bevoegde autoriteiten te waarborgen.

(19)

De lidstaten publiceren ruime informatie over hun financiële situatie; deze informatie is in het algemeen openbaar. Ingeval een aanbieding van effecten door een lidstaat wordt gegarandeerd, dient de uitgevende instelling niet verplicht te zijn in het prospectus informatie te verstrekken over de betrokken lidstaat die als garant optreedt.

(20)

Ter verhoging van de rechtszekerheid moet de geldigheidstermijn van een prospectus ingaan op het tijdstip van goedkeuring ervan, dat door de bevoegde autoriteit gemakkelijk kan worden gecontroleerd. Om de flexibiliteit te vergroten, moeten uitgevende instellingen ook het registratiedocument overeenkomstig de procedure voor het aanvullen van prospectussen kunnen actualiseren.

(21)

Als gevolg van de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/109/EG is de in Richtlijn 2003/71/EG neergelegde verplichting voor de uitgevende instelling om jaarlijks een document te verstrekken dat alle gegevens bevat of naar alle gegevens verwijst die in de twaalf maanden vóór de openbaarmaking van het prospectus zijn gepubliceerd, een dubbele verplichting geworden die derhalve dient te worden afgeschaft. Dit heeft tot gevolg dat een registratiedocument niet meer overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2003/71/EG moet worden geactualiseerd, maar in plaats daarvan door middel van een document ter aanvulling van het prospectus of via de verrichtingsnota.

(22)

Het internet biedt een eenvoudige toegang tot informatie. Om de informatie beter toegankelijk te maken voor de beleggers dient het prospectus altijd in elektronische vorm op de relevante website te worden gepubliceerd. Wanneer een andere persoon dan de emittent voor de opstelling van het prospectus verantwoordelijk is, moet het volstaan dat die persoon het prospectus op zijn website publiceert.

(23)

Omwille van de rechtszekerheid moet worden verduidelijkt wanneer de verplichting om een document ter aanvulling van het prospectus te publiceren en het recht tot intrekking eindigen. Deze bepalingen moeten afzonderlijk worden bekeken. De verplichting om het prospectus aan te vullen zou moeten eindigen bij de definitieve afsluiting van de aanbiedingsperiode of op het tijdstip waarop de handel in deze effecten op een gereglementeerde markt aanvangt indien dat later valt. Anderzijds zou het recht tot intrekking van een aanvaarding slechts moeten gelden indien het prospectus betrekking heeft op een aanbieding van effecten aan het publiek en de nieuwe factor, fout of onnauwkeurigheid zich voordeed vóór de definitieve sluiting van de aanbieding en de levering van de effecten. Het recht tot intrekking hangt dus samen met het tijdstip van de nieuwe factor, de fout of de onnauwkeurigheid die aanleiding geeft tot het publiceren van een document ter aanvulling van het prospectus en veronderstelt dat dat tot intrekking aanleiding gevende feit zich heeft voorgedaan terwijl de aanbieding nog open was en voordat levering van de effecten heeft plaatsgevonden.

(24)

Wanneer het prospectus wordt aangevuld, zou de harmonisatie op Unieniveau van het tijdsbestek waarbinnen beleggers het recht tot intrekking van hun eerdere aanvaardingen kunnen uitoefenen, de uitgevende instellingen die grensoverschrijdende aanbiedingen van effecten verrichten meer zekerheid bieden. Teneinde uitgevende instellingen uit lidstaten die op dit gebied traditioneel een langer tijdsbestek hanteren de nodige flexibiliteit te bieden, dient de uitgevende instelling of de aanbieder de termijn voor de uitoefening van dat recht op vrijwillige basis te kunnen verlengen. Omwille van de rechtszekerheid moet in het document ter aanvulling van het prospectus worden gespecificeerd wanneer het recht tot intrekking eindigt.

(25)

De voor de goedkeuring van het prospectus verantwoordelijke autoriteit dient ook de uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon in kennis te stellen van de goedkeuringsverklaring van het prospectus die overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG aan de autoriteiten van de lidstaten van ontvangst is toegezonden teneinde de uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon zekerheid te verschaffen omtrent de vraag of en wanneer kennisgeving aan de lidstaten van ontvangst daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

(26)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het is bijzonder belangrijk dat ontwerpmaatregelen en ontwerpuitvoeringshandelingen alsook alle andere relevante gegevens aan het Europees Parlement worden voorgelegd voordat de Commissie een besluit neemt inzake de gelijkwaardigheid van in een bepaald derde land opgestelde prospectussen.

(27)

Om de beginselen van overweging 41 van Richtlijn 2003/71/EG te eerbiedigen, rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en de in Richtlijn 2003/71/EG neergelegde voorschriften te specificeren, dient de Commissie de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen. Gedelegeerde handelingen kunnen met name noodzakelijk zijn om de drempels en de bij deze richtlijn en Richtlijn 2003/71/EG vastgestelde definities voor beperkte beurswaarde en kmo’s te actualiseren en om de gedetailleerde inhoud en specifieke vorm van de samenvatting te specificeren overeenkomstig de uitkomst van het debat dat gelanceerd is met de mededeling van de Commissie van 30 april 2009 over Pakketproducten voor retailbeleggingen. De inhoud en vorm van de samenvattingen voor effecten moeten zoveel mogelijk worden afgestemd op de uitkomst van dat debat, opdat duplicatie van documenten en mogelijke verwarring onder de beleggers wordt voorkomen en de gemaakte kosten zoveel mogelijk worden beperkt.

(28)

Het Europees Parlement en de Raad dienen over een termijn van drie maanden vanaf de datum van kennisgeving te beschikken om bezwaar aan te tekenen tegen een gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad dient deze termijn ingeval van significante problemen met drie maanden te kunnen worden verlengd. Het Europees Parlement en de Raad moeten de andere instellingen in kennis kunnen stellen van hun voornemen om geen bezwaar aan te tekenen. Een dergelijke vroegtijdige vaststelling van gedelegeerde handelingen is met name aangewezen wanneer er termijnen moeten worden gehaald, bijvoorbeeld om te voldoen aan een tijdslimiet die de Commissie volgens de basishandeling moet respecteren voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen.

(29)

In verklaring nr. 39 bij artikel 290 van het VWEU, die gehecht is aan de op 13 december 2007 ondertekende Slotakte van de intergouvernementele conferentie tot aanneming van het Verdrag van Lissabon, nam de Conferentie nota van het voornemen van de Commissie om de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste praktijk.

(30)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vermindering van de administratieve lasten die met name voortvloeien uit de publicatie van een prospectus ingeval in de Unie effecten aan het publiek worden aangeboden en tot de handel op gereglementeerde markten worden toegelaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Europese Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(31)

Richtlijn 2003/71/EG en Richtlijn 2004/109/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2003/71/EG

Richtlijn 2003/71/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt h) wordt vervangen door:

„h)

effecten die deel uitmaken van een aanbieding waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding in de Unie minder dan 5 000 000 EUR bedraagt, hetgeen wordt berekend over een periode van twaalf maanden;”;

ii)

punt j) wordt vervangen door:

„j)

effecten zonder aandelenkarakter, die doorlopend of periodiek door kredietinstellingen worden uitgegeven waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding in de Unie minder dan 75 000 000 EUR bedraagt, hetgeen wordt berekend over een periode van twaalf maanden, op voorwaarde dat die effecten:

i)

niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn;

ii)

geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten, met inbegrip van de inflatie, stelt de Commissie via gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater maatregelen vast betreffende de aanpassing van de in lid 2, onder h) en j), van dit artikel bedoelde grensbedragen.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1:

i)

punt e) wordt vervangen door:

„e)   „gekwalificeerde beleggers”: personen of entiteiten als omschreven in Richtlijn 2004/39/EG, bijlage II, deel I, punten 1 tot en met 4, en personen die op verzoek worden behandeld als professionele cliënten overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (8) of als in aanmerking komende tegenpartijen worden beschouwd overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn 2004/39/EG, tenzij zij verzocht hebben om als niet-professionele cliënten te worden behandeld. Beleggingsondernemingen en kredietinstellingen delen hun kwalificatie op verzoek aan de uitgevende instelling mede, onverminderd de relevante gegevensbeschermingswetgeving. Beleggingsondernemingen die bestaande professionele cliënten overeenkomstig artikel 71, lid 6, van Richtlijn 2004/39/EG als zodanig mogen blijven beschouwen, wordt toegestaan deze cliënten in het kader van deze richtlijn als gekwalificeerde beleggers te behandelen;

ii)

de volgende punten worden toegevoegd:

„s)   „kerngegevens”: essentiële en naar behoren gestructureerde gegevens die aan de belegger moeten worden verstrekt om hem in staat te stellen de aard en de risico’s van de hem aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten effecten te begrijpen en, onverminderd artikel 5, lid 2, onder b), te beslissen welke aanbiedingen van effecten hij nader in beschouwing zal nemen. De met betrekking tot de betrokken aanbieding en bewuste effecten te verstrekken gegevens bevatten de volgende elementen:

i)een korte beschrijving van de risico’s die verbonden zijn aan en de essentiële kenmerken van de uitgevende instelling of van een eventuele garant, daaronder begrepen hun activa, passiva en financiële positie;ii)een korte beschrijving van de risico’s die verbonden zijn aan en de essentiële kenmerken van de belegging in het desbetreffende effect, daaronder begrepen aan de effecten verbonden rechten;iii)de algemene voorwaarden van de aanbieding, daaronder begrepen een raming van de uitgaven die de uitgevende instelling of de aanbieder aan de belegger in rekening zullen brengen;iv)bijzonderheden over de toelating tot de handel;v)redenen voor de aanbieding en bestemming van de opbrengsten;

t)   „onderneming met beperkte beurswaarde”: op een gereglementeerde markt toegelaten onderneming die op basis van de eindejaarskoersen van de voorgaande drie kalenderjaren een gemiddelde beurswaarde had van minder dan 100 000 000 EUR.”;

b)

de leden 2 en 3 worden geschrapt;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de in dit artikel neergelegde bepalingen te specificeren, past de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater definities in lid 1 aan, met inbegrip van de drempels voor de definitie van kmo’s en beperkte beurswaarde, daarbij rekening houdend met de toestand op de verschillende nationale markten, met inbegrip van de door de exploitanten van gereglementeerde markten gebruikte kwalificatie, met de wetgeving en aanbevelingen van de Unie en met de economische ontwikkelingen.”.

3)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„2.   De prospectusplicht geldt niet voor de volgende categorieën aanbiedingen:

a)

een aanbieding van effecten die alleen tot gekwalificeerde beleggers is gericht; en/of

b)

een aanbieding van effecten aan minder dan 150 natuurlijke of rechtspersonen per lidstaat die geen gekwalificeerde beleggers zijn; en/of

c)

een aanbieding van effecten aan beleggers die bij elke afzonderlijke aanbieding effecten aankopen tegen een totale tegenwaarde van ten minste 100 000 EUR per belegger; en/of

d)

een aanbieding van effecten met een nominale waarde per eenheid van ten minste 100 000 EUR; en/of

e)

een aanbieding van effecten met een totale tegenwaarde in de Europese Unie van minder dan 100 000 EUR, hetgeen wordt berekend over een periode van twaalf maanden.”;

ii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Bij een dergelijke doorverkoop van effecten of definitieve plaatsing van effecten via financiële intermediairs eisen de lidstaten geen ander prospectus zolang een geldig prospectus in de zin van artikel 9 beschikbaar is en de uitgevende instelling of de voor het opstellen van een dergelijk prospectus verantwoordelijke persoon bij schriftelijke overeenkomst in het gebruik ervan toestemt.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten, met inbegrip van inflatie, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater maatregelen vast voor de drempelwaarden van lid 2, onder c) tot en met e), van dit artikel.”.

4)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1:

i)

worden de punten c) tot en met e) vervangen door:

„c)

effecten die worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn bij een fusie of splitsing, mits een document beschikbaar is dat volgens de bevoegde autoriteit informatie bevat die gelijkwaardig is aan die in het prospectus, met inachtneming van de voorschriften van de Uniewetgeving;

d)

dividenden die aan bestaande aandeelhouders worden uitbetaald in de vorm van aandelen van dezelfde klasse als de aandelen uit hoofde waarvan die dividenden worden betaald, mits een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat betreffende het aantal en de aard van de aandelen en de redenen voor en de bijzonderheden van de aanbieding;

e)

effecten die door de werkgever of door een verbonden onderneming worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn aan huidige of voormalige bestuurders of werknemers, mits die onderneming haar hoofdkantoor of statutaire zetel in de Unie heeft en een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat betreffende het aantal en de aard van de effecten en de redenen voor en de bijzonderheden van de aanbieding.”;

ii)

de volgende alinea’s worden toegevoegd:

„Punt e) geldt ook voor een buiten de Unie gevestigde onderneming waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt of op een markt van een derde land worden toegelaten. In dit laatste geval is de vrijstelling van toepassing op voorwaarde dat er adequate documentatie — waaronder het in punt e) genoemde document — ten minste beschikbaar is in een taal die in internationale financiële kringen gangbaar is en dat de Commissie voor de betrokken markt in het derde land een gelijkwaardigheidsbesluit heeft genomen.

Op verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 24, lid 2, bedoelde procedure gelijkwaardigheidsbesluiten vast waarin wordt verklaard of het juridisch en toezichtskader van een derde land verzekert dat een in dat derde land toegestane gereglementeerde markt aan juridisch bindende voorschriften beantwoordt die voor de doeleinden van de toepassing van de vrijstelling krachtens punt e) gelijkwaardig zijn aan de vereisten welke voortvloeien uit Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (9), uit titel III van Richtlijn 2004/39/EG en uit Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (10), en die in dat derde land aan effectief toezicht en effectieve handhaving zijn onderworpen. Die bevoegde autoriteit geeft aan waarom zij van mening is dat het juridisch en toezichtskader van het bewuste derde land als gelijkwaardig moet worden beschouwd en verstrekt te dien einde relevante informatie.

Het juridisch en toezichtskader van een derde land kan als gelijkwaardig worden beschouwd indien dat kader ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:

i)

de markten zijn aan een vergunning gebonden en doorlopend onderworpen aan effectief toezicht en effectieve handhaving;

ii)

de markten hebben duidelijke en transparante regels voor de toelating van effecten tot de handel, zodat die effecten op een eerlijke, ordentelijke en efficiënte wijze kunnen worden verhandeld en vrij verhandelbaar zijn;

iii)

de emittenten van effecten zijn onderworpen aan voorschriften inzake periodieke en permanente informatieverstrekking, die een hoog niveau van bescherming van de beleggers waarborgen; en

iv)

transparantie en integriteit van de markt zijn gewaarborgd door het voorkomen van marktmisbruik in de vorm van handel met voorwetenschap en marktmanipulatie.

Om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten kan de Commissie, met betrekking tot punt e), door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater maatregelen nemen om bovenstaande criteria te specificeren of aan te vullen met nieuwe criteria die bij de gelijkwaardigheidsbeoordeling moeten worden toegepast.

b)

in lid 2, wordt punt d) vervangen door:

„d)

effecten die worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn bij een fusie of splitsing, mits een document beschikbaar is dat informatie bevat die door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig aan die in het prospectus wordt beschouwd, met inachtneming van de voorschriften van de rechtshandelingen van de Unie.”.

5)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2:

i)

het inleidende gedeelte van de eerste alinea wordt vervangen door:

„2.   Het prospectus bevat gegevens over de uitgevende instelling en de effecten die aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten. Het omvat ook een samenvatting waarin op beknopte wijze en in niet-technische bewoordingen de kerngegevens worden verstrekt in de taal waarin het prospectus oorspronkelijk is opgesteld. In combinatie met het prospectus verschaffen de vorm en inhoud van de samenvatting van het prospectus de nodige gegevens over de wezenlijke elementen van de betreffende effecten om beleggers te helpen wanneer zij overwegen in die effecten te investeren.

De samenvatting wordt opgesteld in een gemeenschappelijk formaat, zodat zij makkelijk vergeleken kan worden met de samenvattingen betreffende soortgelijke effecten, en qua inhoud bevat zij de kerngegevens over de betrokken effecten om beleggers te helpen wanneer zij overwegen in die effecten te investeren. De samenvatting bevat ook de waarschuwing dat:”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„Wanneer het prospectus betrekking heeft op de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van effecten zonder aandelenkarakter die een nominale waarde per eenheid van ten minste 100 000 EUR hebben, is het niet verplicht een samenvatting te verstrekken, tenzij een lidstaat daar conform artikel 19, lid 4, om verzoekt.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt kan het prospectus in de vorm van één enkel document of in de vorm van afzonderlijke documenten opstellen. In een uit afzonderlijke documenten bestaand prospectus wordt de vereiste informatie uitgesplitst in een registratiedocument, een verrichtingsnota en een samenvatting. Het registratiedocument bevat de gegevens over de uitgevende instelling. De verrichtingsnota bevat de gegevens over de effecten die aan het publiek worden aangeboden of waarvoor een aanvraag tot toelating tot de handel op een gereglementeerde markt is ingediend.”;

c)

lid 4, derde alinea, wordt vervangen door:

„Indien de uiteindelijke voorwaarden van de aanbieding noch in het basisprospectus, noch in een aanvullend document worden vermeld, worden de uiteindelijke voorwaarden voor de beleggers beschikbaar gemaakt, bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst gedeponeerd en door de uitgevende instelling doorgegeven aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat/lidstaten van ontvangst, voor elke aanbieding aan het publiek, zodra dat realiseerbaar is en zo mogelijk voordat de aanbieding aan het publiek of de toelating tot de handel aanvangt. De uiteindelijke voorwaarden bevatten uitsluitend gegevens die betrekking hebben op de verrichtingsnota en worden niet gebruikt om het basisprospectus aan te vullen. In deze gevallen is artikel 8, lid 1, onder a), van toepassing.”;

d)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de in dit artikel neergelegde vereisten te specificeren, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater de volgende maatregelen vast:

a)

het formaat van het prospectus of basisprospectus, de samenvatting, de uiteindelijke voorwaarden en de documenten ter aanvulling van het prospectus; en

b)

de gedetailleerde inhoud en de specifieke vorm van de in de samenvatting op te nemen kerngegevens.

Bedoelde gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 1 juli 2012 vastgesteld.”.

6)

In artikel 6, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De lidstaten dragen er evenwel ook zorg voor dat een persoon niet wettelijk aansprakelijk kan worden gesteld op basis van de samenvatting alleen, met inbegrip van enigerlei vertaling ervan, tenzij deze misleidend, onjuist of inconsistent is wanneer zij samen met de andere delen van het prospectus wordt gelezen of tenzij het, in combinatie met de andere delen van het prospectus, niet de kerngegevens bevat om beleggers te helpen wanneer zij overwegen in die effecten te investeren. De samenvatting bevat daartoe een duidelijke waarschuwing.”.

7)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater, gedetailleerde gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de specifieke gegevens die in het prospectus moeten worden opgenomen en welke erop gericht zijn te vermijden dat meerdere malen dezelfde informatie wordt verstrekt wanneer een prospectus uit afzonderlijke documenten bestaat.”;

b)

in lid 2:

i)

het bepaalde onder b) wordt vervangen door:

„b)

de verschillende categorieën en kenmerken van de aanbiedingen en de toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt van effecten zonder aandelenkarakter. De in een prospectus te verstrekken gegevens dienen uit het oogpunt van de betrokken beleggers passend te zijn voor effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van ten minste 100 000 EUR;”;

ii)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

de verschillende activiteiten en de omvang van de uitgevende instelling, met name kredietinstellingen die in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde effecten zonder aandelenkarakter, ondernemingen met beperkte beurswaarde en kleine en middelgrote ondernemingen. Voor dergelijke ondernemingen worden de vereiste gegevens aangepast aan hun omvang en, in voorkomend geval, hun kortere staat van dienst;”;

iii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„g)

er geldt een evenredige openbaarmakingsregeling voor aanbiedingen van aandelen door ondernemingen waarvan de aandelen van dezelfde klasse zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of tot verhandeling in een multilaterale handelsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2004/39/EG, die onderworpen zijn aan passende voorschriften inzake permanente verstrekking van informatie en aan regels inzake marktmisbruik, op voorwaarde dat de uitgevende instelling niet heeft nagelaten de wettelijk voorgeschreven voorkeursrechten toe te passen.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen worden gebaseerd op de standaarden op het gebied van financiële en niet-financiële informatie die door de internationale effectentoezichthouders, en meer in het bijzonder door de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO), zijn neergelegd, en op de indicatieve bijlagen bij deze richtlijn.”.

8)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in het inleidende deel van lid 2 en in lid 3 wordt „uitvoeringsmaatregelen” vervangen door „gedelegeerde handelingen”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„3 bis.   Indien effecten gegarandeerd zijn door een lidstaat beschikt een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van een toelating tot een gereglementeerde markt bij de opstelling van een prospectus overeenkomstig artikel 1, lid 3, over de mogelijkheid informatie over de garant weg te laten.”;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de in dit artikel neergelegde vereisten te specificeren stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater maatregelen met betrekking tot lid 2 vast.”.

9)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Een prospectus is gedurende twaalf maanden na de goedkeuring ervan geldig voor aanbiedingen aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, mits het prospectus wordt aangevuld met overeenkomstig artikel 16 vereiste documenten ter aanvulling van het prospectus.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Een eerder gedeponeerd en goedgekeurd registratiedocument zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, is geldig voor een periode van ten hoogste twaalf maanden. Het registratiedocument dat overeenkomstig artikel 12, lid 2, of artikel 16 is aangevuld en van de verrichtingsnota en de samenvatting vergezeld gaat, wordt als een geldig prospectus beschouwd.”.

10)

Artikel 10 wordt geschrapt.

11)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten staan toe dat informatie in het prospectus wordt opgenomen door middel van verwijzing naar één of meer eerder of gelijktijdig gepubliceerde documenten die overeenkomstig deze richtlijn of Richtlijn 2004/109/EG door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst goedgekeurd of bij deze autoriteit gedeponeerd zijn. Dergelijke informatie is de meest recente waarover de uitgevende instelling beschikt. In de samenvatting wordt geen informatie door middel van verwijzing opgenomen.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de in dit artikel neergelegde vereisten te specificeren stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de maatregelen van de artikelen 24 ter en 24 quater voorwaarden vast met betrekking tot informatie die door middel van verwijzing moet worden opgenomen.”.

12)

Artikel 12, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   In dat geval bevat de verrichtingsnota gegevens die normaliter in het registratiedocument zouden worden vermeld wanneer er zich sedert het meest recentelijk geactualiseerde registratiedocument een verandering of recente ontwikkeling van betekenis heeft voorgedaan die de beoordeling door de beleggers zou kunnen beïnvloeden, tenzij die gegevens overeenkomstig artikel 16 in een document ter aanvulling van het prospectus zijn verstrekt. De verrichtingsnota en de samenvatting worden afzonderlijk goedgekeurd.”.

13)

Artikel 13, lid 7, wordt vervangen door:

„7.   Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de in dit artikel neergelegde vereisten te specificeren stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater maatregelen vast met betrekking tot de voorwaarden waaronder tijdslimieten mogen worden bijgesteld.”.

14)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2:

i)

wordt punt c) van de eerste alinea vervangen door:

„c)

in elektronische vorm op de website van de uitgevende instelling of, indien van toepassing, op de website van de financiële intermediairs die de effecten plaatsen of verkopen, met inbegrip van de betalingsgemachtigden; of”;

ii)

wordt de tweede alinea vervangen door:

„De lidstaten schrijven voor dat de uitgevende instellingen of de personen verantwoordelijk voor de opstelling van het prospectus die hun prospectus overeenkomstig het bepaalde onder a) of b) publiceren, hun prospectus ook elektronisch publiceren overeenkomstig het bepaalde in c).”;

b)

lid 8 wordt vervangen door:

„8.   Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de in dit artikel neergelegde vereisten te specificeren stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater maatregelen met betrekking tot de leden 1 tot en met 4 van dit artikel vast.”.

15)

Artikel 15, lid 7, wordt vervangen door:

„7.   Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de in dit artikel neergelegde vereisten te specificeren, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater maatregelen vast voor de verspreiding van advertenties waarin het voornemen om effecten aan het publiek aan te bieden of de toelating van effecten tot de handel wordt aangekondigd, met name voordat het prospectus voor het publiek beschikbaar is gesteld of de inschrijving is geopend, alsook met betrekking tot lid 4 van dit artikel.”.

16)

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

Documenten ter aanvulling van het prospectus

1.   Elke met de informatie in het prospectus verband houdende belangrijke nieuwe ontwikkeling, materiële vergissing of onnauwkeurigheid die van invloed kan zijn op de beoordeling van de effecten en zich voordoet of geconstateerd wordt tussen het tijdstip van goedkeuring van het prospectus en de definitieve afsluiting van de aanbieding of, in voorkomend geval, het tijdstip waarop de handel op een gereglementeerde markt aanvangt indien dat later valt, wordt vermeld in een document ter aanvulling van het prospectus. Dit document wordt op dezelfde wijze binnen ten hoogste zeven werkdagen goedgekeurd en wordt conform ten minste dezelfde regelingen als bij de verspreiding van het oorspronkelijke prospectus gepubliceerd. Ook de samenvatting en eventuele vertalingen daarvan worden, zo nodig, aangevuld, zodat rekening kan worden gehouden met nieuwe, in het document ter aanvulling opgenomen informatie.

2.   Indien het prospectus betrekking heeft op een aanbieding van effecten aan het publiek hebben beleggers die reeds aanvaard hebben de effecten te kopen of op de effecten in te schrijven voordat het document ter aanvulling is gepubliceerd, het recht om binnen twee werkdagen na de publicatie van het document ter aanvulling hun aanvaarding in te trekken, op voorwaarde dat de in lid 1 bedoelde nieuwe ontwikkeling, vergissing of onnauwkeurigheid zich voor de definitieve afsluiting van de aanbieding aan het publiek en de levering van de effecten voordeed. Deze termijn kan door de uitgevende instelling of aanbieder worden verlengd. De uiterste datum voor het recht tot intrekking wordt in het aanvullend document vermeld.”.

17)

Artikel 18, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Op verzoek van de uitgevende instelling of van de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek of, indien het verzoek samen met het ontwerpprospectus is ingediend, binnen één werkdag na goedkeuring van het prospectus, de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in kennis door het verstrekken van een goedkeuringsverklaring dat het prospectus in overeenstemming met deze richtlijn is opgesteld, alsook van een kopie van dat prospectus. Die kennisgeving gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een onder de verantwoordelijkheid van de uitgevende instelling of van de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon gemaakte vertaling van de samenvatting. Voor eventuele documenten ter aanvulling van het prospectus wordt dezelfde procedure gevolgd. Ook de uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon wordt tegelijk met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst van de goedkeuringsverklaring in kennis gesteld.”.

18)

Artikel 19, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Wanneer voor effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van ten minste 100 000 EUR toelating tot de handel op een gereglementeerde markt wordt aangevraagd, wordt het prospectus — naar keuze van de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating tot de handel, al naargelang van het geval — opgesteld hetzij in een taal die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst en ontvangst wordt aanvaard, hetzij in een in internationale financiële kringen gangbare taal. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen dat een samenvatting moet worden opgesteld in hun officiële taal/talen.”.

19)

In artikel 20, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

„3.   De Commissie stelt door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 bis, en volgens de voorwaarden van de artikelen 24 ter en 24 quater maatregelen vast voor de vaststelling van algemene gelijkwaardigheidscriteria op basis van de in de artikelen 5 en 7 genoemde vereisten.”.

20)

In artikel 21, lid 4, onder d), wordt „eventuele uitvoeringsmaatregelen” vervangen door „de daarin bedoelde gedelegeerde handelingen”.

21)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 24 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om de in artikel 1, lid 4, artikel 2, lid 4, artikel 3, lid 4, artikel 4, lid 1, vijfde alinea, artikel 5, lid 5, artikel 7, lid 1, artikel 8, lid 4, artikel 11, lid 3, artikel 13, lid 7, artikel 14, lid 8, artikel 15, lid 7, en artikel 20, lid 3, eerste alinea, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vier jaar na 31 december 2010. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch verlengd met dezelfde periode, tenzij het Europees Parlement of de Raad overeenkomstig artikel 24 ter de bevoegdheid intrekt.

2.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft gesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.   De aan de Commissie toegekende bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, is onderworpen aan de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 24 ter en 24 quater.

Artikel 24 ter

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 1, lid 4, artikel 2, lid 4, artikel 3, lid 4, artikel 4, lid 1, vijfde alinea, artikel 5, lid 5, artikel 7, lid 1, artikel 8, lid 4, artikel 11, lid 3, artikel 13, lid 7, artikel 14, lid 8, artikel 15, lid 7, en artikel 20, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in dat besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld in werking. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24 quater

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar aantekenen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving daarvan.

Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de in die handeling bepaalde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad elkaar en de Commissie hebben meegedeeld dat zij geen bezwaar zullen aantekenen, kan de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van de termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermeldt de instelling die bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, de redenen daarvan.”.

22)

In bijlage I, afdeling I, deel C, en afdelingen III en IV, in bijlage II, afdeling II, in bijlage III, afdelingen II en III, en in bijlage IV, derde streepje, wordt het woord „kerngegevens” vervangen door de woorden „essentiële gegevens”.

Artikel 2

Wijzigingen in Richtlijn 2004/109/EG

Richtlijn 2004/109/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, onder i), wordt punt i), vervangen door:

„i)

ingeval het gaat om een instelling die obligaties met een nominale waarde per eenheid van minder dan 1 000 EUR dan wel aandelen uitgeeft:

wanneer de uitgevende instelling in de Unie gevestigd is: de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft;

wanneer de uitgevende instelling in een derde land is gevestigd: de lidstaat bedoeld in artikel 2, lid 1, onder m), iii), van Richtlijn 2003/71/EG.

De definitie van „lidstaat van herkomst” is van toepassing op obligaties in een andere valuta dan de euro, mits de nominale waarde per eenheid op de uitgiftedatum minder dan 1 000 EUR bedraagt, tenzij die waarde nagenoeg gelijk is aan 1 000 EUR.”.

2)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea wordt punt b) vervangen door:

„b)

een uitgevende instelling die uitsluitend obligaties uitgeeft die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste 100 000 EUR bedraagt of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, de nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 100 000 EUR.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   In afwijking van lid 1, onder b), zijn de artikelen 4, 5 en 6 niet van toepassing op een uitgevende instelling die uitsluitend obligaties uitgeeft die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste 50 000 EUR bedraagt of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, de nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 50 000 EUR, en die al voor 31 december 2010 tot de handel op een gereglementeerde markt in de Unie waren toegelaten, zulks voor de looptijd van deze obligaties.”.

3)

Artikel 18, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Indien het de bedoeling is dat alleen houders van obligaties met een nominale waarde per eenheid van ten minste 100 000 EUR of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, met een nominale waarde per eenheid die op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 100 000 EUR, op een vergadering worden uitgenodigd, mag de uitgevende instelling elke lidstaat als vergaderplaats kiezen, mits in deze lidstaat alle nodige faciliteiten en informatie ter beschikking worden gesteld opdat deze obligatiehouders hun rechten kunnen uitoefenen.

De in de eerste alinea bedoelde keuze is ook van toepassing op houders van obligaties met een nominale waarde per eenheid van ten minste 50 000 EUR of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, met een nominale waarde per eenheid die op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 50 000 EUR, die al voor 31 december 2010 tot de handel op een gereglementeerde markt in de Unie waren toegelaten, voor de looptijd van deze obligaties, mits in de door de uitgevende instelling gekozen lidstaat alle nodige faciliteiten en informatie ter beschikking worden gesteld opdat deze obligatiehouders hun rechten kunnen uitoefenen.”.

4)

Artikel 20, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   Wanneer effecten met een nominale waarde per eenheid van ten minste 100 000 EUR of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, met een nominale waarde per eenheid die op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 100 000 EUR, in één of meer lidstaten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, wordt de gereglementeerde informatie, in afwijking van de leden 1 tot en met 4 naar keuze van de uitgevende instelling of de persoon die zonder toestemming van de uitgevende instelling om die toelating heeft verzocht, aan het publiek bekendgemaakt, hetzij in een taal die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaten van ontvangst en herkomst wordt aanvaard, hetzij in een taal die in internationale financiële kringen gangbaar is.

De in de eerste alinea bedoelde afwijking is ook van toepassing op obligaties die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste 50 000 EUR bedraagt of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, de nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 50 000 EUR, en die al voor 31 december 2010 tot de handel op een gereglementeerde markt in de Europese Unie waren toegelaten, zulks voor de looptijd van deze obligaties.”.

Artikel 3

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 2012 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die maatregelen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste maatregelen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Herziening

Uiterlijk op 1 januari 2016 evalueert de Commissie de toepassing van Richtlijn 2003/71/EG zoals gewijzigd bij deze richtlijn, met name voor wat betreft de implementatie en de consequenties van de regels, onder andere die inzake aansprakelijkheid, de samenvatting met kerngegevens, de impact van de in artikel 4, lid 1, onder e), voorziene afwijking op de werknemersbescherming en van de in artikel 7, lid 2, onder e) en g), bedoelde evenredige openbaarmakingsregeling, en de elektronische publicatie van prospectussen overeenkomstig artikel 14, en herziet zij artikel 2, lid 1, onder m), ii), met betrekking tot de beperking van de bepaling van de lidstaat van herkomst voor effecten zonder aandelenkarakter met een minimale nominale waarde van 1 000 EUR, teneinde te overwegen of dit voorschrift moet worden gehandhaafd of ingetrokken. Ook beoordeelt de Commissie of de definitie van „aanbieding aan het publiek” moet worden herzien en of de termen „primaire markt” en „secundaire markt” moeten worden gedefinieerd, en verduidelijkt zij in dit verband volledig het verband tussen Richtlijn 2003/71/EG en de Richtlijnen 2003/6/EG en 2004/109/EG. Na haar evaluatie legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor, indien nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van Richtlijn 2003/71/EG.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  Advies van 18 februari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 19 van 26.1.2010, blz. 1.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 juni 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 oktober 2010.

(4)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(5)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(7)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(8)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.”;

(9)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(10)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.”;


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/13


VERORDENING (EU) Nr. 1169/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2010

betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van een veiligheidsvergunning voor spoorwegen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (1), en met name artikel 6, lid 1,

Gezien aanbeveling ERA/REC/SAF/09-2009 van het Europees Spoorwegbureau, ingediend bij de Commissie op 18 september 2009, met betrekking tot een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor conformiteitsbeoordeling,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het doel van de vast te stellen gemeenschappelijke veiligheidsmethode (GVM) is een kader te scheppen voor de nationale veiligheidsinstanties om de criteria voor het nemen van besluiten in de gehele Unie te harmoniseren overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Richtlijn 2004/49/EG. De GVM dient de nationale veiligheidsinstanties in staat te stellen om de conformiteit met de vereisten op uniforme wijze te beoordelen.

(2)

De GVM moet alle geharmoniseerde vereisten en beoordelingsmethoden bevatten om de nationale veiligheidsinstanties in staat te stellen om een infrastructuurbeheerder zowel een veiligheidsvergunning op grond van de adequaatheid van het veiligheidsbeheersysteem in het algemeen, als netwerkspecifieke vergunningen te verlenen. Bovendien mag worden verwacht dat een infrastructuurbeheerder bij het aanvragen van een algemene vergunning op basis van zijn veiligheidsbeheersysteem tegelijkertijd een netwerkspecifiek deel van de vergunning zal aanvragen.

(3)

De nationale veiligheidsinstanties beoordelen het vermogen van een infrastructuurbeheerder om aan alle algemene exploitatievereisten te voldoen en aan de vereisten voor het specifieke net waarvoor hij een vergunning aanvraagt, door het veiligheidsbeheersysteem te beoordelen in zijn totaliteit.

(4)

Iedere nationale veiligheidsinstantie moet regelingen treffen om te onderzoeken of de in de aanvraag voor een veiligheidsvergunning vermelde resultaten tijdens de exploitatie na de verlening van de vergunning worden behaald en of alle vereisten continu worden nageleefd, zulks krachtens artikel 16, lid 2, onder f), en artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG. Daarom moet een systeem voor toezicht na de verlening van de vergunning worden ontwikkeld dat is gebaseerd op fundamentele principes om een geharmoniseerde aanpak bij de nationale veiligheidsinstanties in elke lidstaat te waarborgen.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 27, lid 1, van Richtlijn 2004/49/EG bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijke veiligheidsmethode (GVM) vastgesteld ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van een veiligheidsvergunning als bedoeld in artikel 6, lid 3, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.

De GVM omvat:

a)

een procedure en criteria voor het beoordelen van door infrastructuurbeheerders ingediende aanvragen voor veiligheidsvergunningen in de zin van artikel 11, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2004/49/EG, zoals vermeld in de bijlagen I en II bij deze verordening;

b)

principes voor de uitoefening van toezicht op de naleving van de vereisten van Richtlijn 2004/49/EG nadat de nationale veiligheidsinstantie de vergunning heeft verleend, zoals vermeld in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Definitie

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

„toezicht”: de door de nationale veiligheidsinstantie getroffen regelingen om op de veiligheidsprestaties toe te zien nadat zij een veiligheidsvergunning heeft verleend.

Artikel 3

Procedures voor het beoordelen van aanvragen

1.   Bij het onderzoek van na de inwerkingtreding van deze verordening ingediende aanvragen voor veiligheidsvergunningen passen de nationale veiligheidsinstanties de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde procedure toe om de conformiteit met de vereisten van Richtlijn 2004/49/EG te beoordelen. De nationale veiligheidsinstanties passen ook de in bijlage II bij deze verordening vervatte beoordelingscriteria toe.

2.   Bij de beoordeling kunnen de nationale veiligheidsinstanties rekening houden met verbintenissen van aanvragers dat zij de risico’s zullen beheren door middel van contracten met derden. In de contracten moet ook worden vermeld welke informatie moet worden uitgewisseld om de veilige exploitatie van voertuigen te garanderen, met name op het gebied van onderhoudsbeheer.

3.   De door aannemers of leveranciers aan infrastructuurbeheerders geleverde producten of diensten worden geacht aan de veiligheidsvereisten te voldoen indien de aannemers, leveranciers of producten overeenkomstig de krachtens de wetgeving van de Unie vastgestelde toepasselijke certificeringsregelingen voor de levering van dergelijke producten en diensten zijn gecertificeerd.

Artikel 4

Toezicht

Na de verlening van een veiligheidsvergunning zien de nationale veiligheidsinstanties erop toe dat de infrastructuurbeheerders hun veiligheidsbeheersysteem blijven toepassen, onder toepassing van de in bijlage III vermelde toezichtprincipes.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44.


BIJLAGE I

Procedure voor het beoordelen van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2004/49/EG te verlenen veiligheidsvergunningen

1.   De procedures die een nationale veiligheidsinstantie implementeert om aanvragen in ontvangst te nemen en te beoordelen en om veiligheidsvergunningen te verlenen, moeten gebaseerd zijn op de volgende kaderprincipes.

a)   Het beoordelingsproces opzetten en herzien

De nationale veiligheidsinstanties moeten gestructureerde en auditeerbare processen ontwikkelen die moeten worden uitgevoerd door daartoe gekwalificeerde personen. Zij dienen de aanvragen kritisch te toetsen aan de in bijlage II vermelde beoordelingscriteria voor veiligheidsbeheersystemen. Zij dienen al hun beslissingen te registreren en te motiveren. Het algemene beoordelingsproces van de nationale veiligheidsinstantie moet periodiek worden onderworpen aan interne evaluaties en voortdurend worden verbeterd om de doeltreffendheid en efficiëntie op lange termijn te garanderen.

b)   Kwaliteit van het beoordelingproces

De nationale veiligheidsinstanties moeten de kwaliteit van hun eigen prestaties bij belangrijke fasen in de verwerking van aanvragen voor veiligheidsvergunningen monitoren.

c)   Draagwijdte van de beoordeling

De beoordeling moet gebeuren op het niveau van het beheersysteem en moet gebaseerd zijn op processen. Indien het onderzoek tekortkomingen aan het licht brengt, kan de nationale veiligheidsinstantie naar eigen goeddunken en afhankelijk van de aard en de ernst van de afwijking, de punten vermelden die moeten worden verbeterd. De nationale veiligheidsinstantie beschikt ook over de bevoegdheid om een aanvraag te weigeren.

De beoordeling moet:

aangepast zijn aan de risico’s, de aard en de omvang van de activiteiten van de aanvrager;

gebaseerd zijn op een oordeel over de algemene bekwaamheid van de infrastructuurbeheerder om veilig te werken zoals beschreven in zijn veiligheidsbeheersysteem.

d)   Beoordelingstermijn

De nationale veiligheidsinstanties moeten de beoordeling uitvoeren binnen de in artikel 12 van Richtlijn 2004/49/EG voorgeschreven termijn en tegelijkertijd waarborgen dat de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken grondig worden onderzocht. De nationale veiligheidsinstantie stelt de infrastructuurbeheerders zo snel mogelijk als praktisch uitvoerbaar tijdens de beoordelingsfase in kennis van belangrijke problemen.

e)   Besluitvorming tijdens de beoordeling

Een besluit om een aanvraag voor een veiligheidsvergunning goed te keuren of af te wijzen, moet gebaseerd zijn op de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken en op het feit of de toepasselijke vereisten al dan niet werden nageleefd.

2.   De nationale veiligheidsinstantie moet beoordelen of de bijgevoegde samenvatting van de handleiding van het veiligheidsbeheersysteem volstaat om een eerste oordeel te vellen over de kwaliteit en de geschiktheid van het veiligheidsbeheersysteem en moet beslissen over welke aspecten extra informatie noodzakelijk is. De nationale veiligheidsinstantie kan, in het kader van een verzoek om aanvullende informatie, alle gedetailleerde informatie vragen die zij billijkerwijze nodig acht om haar te helpen bij de beoordeling van de aanvraag.

3.   Bij het verlenen van een veiligheidsvergunning moet voor elk beoordelingscriterium gedocumenteerd worden of en hoe het veiligheidsbeheersysteem van de aanvrager voldoet aan het beoordelingscriterium.

4.   Wanneer de nationale veiligheidsinstantie meent dat er sprake is van een twijfelgeval of een mogelijke afwijking, dient zij dit duidelijk te omschrijven en de aanvrager duidelijk te maken welke mate van gedetailleerdheid wordt verwacht in het antwoord. Hiervoor moet de nationale veiligheidsinstantie:

a)

duidelijk verwijzen naar de toepasselijke criteria en garanderen dat de aanvrager de geconstateerde afwijkingen duidelijk begrepen heeft;

b)

het desbetreffende deel van de gerelateerde verordeningen, voorschriften en normen mededelen;

c)

aangeven waarom niet aan het beoordelingscriterium is voldaan;

d)

afspraken maken over bijkomende verbintenissen, te verstrekken informatie en eventuele bewijsstukken, zoals vereist door de mate van gedetailleerdheid van het criterium, en de acties vermelden die de aanvrager moet ondernemen om de tekortkoming recht te zetten, evenals het tijdschema voor de naleving;

e)

de gebieden vermelden die aan nader onderzoek kunnen worden onderworpen door middel van toezicht na de verlening van de vergunning.


BIJLAGE II

Criteria voor het beoordelen van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2004/49/EG te verlenen veiligheidsvergunningen

A.   RISICOBEHEERSINGSMAATREGELEN VOOR ALLE AAN DE ACTIVITEIT VAN DE INFRASTRUCTUURBEHEERDER VERBONDEN RISICO'S (1)

A.1

Er bestaan procedures om de aan spoorwegactiviteiten verbonden risico’s te bepalen, inclusief de risico’s die rechtstreeks het gevolg zijn van de arbeidsactiviteiten, de taakinvulling of de werklast en de activiteiten van andere organisaties/personen.

A.2

Er bestaan procedures voor het ontwikkelen en implementeren van risicobeheersingsmaatregelen.

A.3

Er bestaan procedures om de doeltreffendheid van de afspraken over de risicobeheersing te monitoren en indien nodig wijzigingen door te voeren.

A.4

Er bestaan procedures om te bepalen in welke gevallen moet worden samengewerkt met andere entiteiten (zoals spoorwegondernemingen, de producent, het onderhoudsbedrijf, de met het onderhoud belaste entiteit, de houder van spoorwegvoertuigen, de dienstverlener en de inkoopentiteit) in gevallen waarin zij raakvlakken hebben die van invloed kunnen zijn op de implementatie van gepaste risicobeheersingsmaatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG.

A.5

Er bestaan procedures voor de overeengekomen documentatie en communicatie met de relevante entiteiten, inclusief de beschrijving van functies en verantwoordelijkheden van alle deelnemende organisaties en de specificaties voor de uitwisseling van informatie.

A.6

Er bestaan procedures om de doeltreffendheid van deze afspraken te monitoren en waar nodig wijzigingen door te voeren.

B.   RISICOBEHEERSING MET BETREKKING TOT HET ONDERHOUD EN DE MATERIAALVOORZIENING (2)

B.1

Er bestaan procedures om onderhoudsvereisten, -normen en -processen af te leiden uit veiligheidsinformatie.

B.2

Er bestaan procedures om de onderhoudstermijnen aan te passen aan het type en de omvang van de verleende diensten.

B.3

Er bestaan procedures om te garanderen dat de verantwoordelijkheid voor het onderhoud duidelijk gedefinieerd is om de vereiste competenties voor onderhoudsfuncties te bepalen en om de gepaste verantwoordelijkheidsniveaus toe te wijzen.

B.4

Er bestaan procedures om informatie te verzamelen over storingen en defecten die het gevolg zijn van de dagelijkse exploitatie en om deze te rapporteren aan de voor het onderhoud verantwoordelijke personen.

B.5

Er bestaan procedures om risico’s die het gevolg zijn van defecten en constructieafwijkingen of storingen tijdens de gehele levensduur te detecteren en te rapporteren aan de betrokkenen.

B.6

Er bestaan procedures om de uitvoering en de resultaten van het onderhoud te onderzoeken en te controleren om na te gaan of deze voldoen aan de bedrijfsnormen.

C.   RISICOBEHEERSING MET BETREKKING TOT HET GEBRUIK VAN AANNEMERS EN DE CONTROLE OP LEVERANCIERS (3)

C.1

Er bestaan procedures om de bekwaamheid van aannemers (inclusief onderaannemers) en leveranciers te controleren.

C.2

Er bestaan procedures om de veiligheidsprestaties en de resultaten van alle uitbestede diensten en door de aannemer of leverancier geleverde producten te onderzoeken en te controleren om te garanderen dat zij voldoen aan de in het contract gedefinieerde vereisten.

C.3

De verantwoordelijkheden en taken met betrekking tot de spoorwegveiligheid zijn duidelijk gedefinieerd, bekend en toegewezen aan de contractsluitende partijen en alle andere betrokkenen.

C.4

Er bestaan procedures om de traceerbaarheid van documenten en contracten met betrekking tot veiligheid te garanderen.

C.5

Er bestaan procedures om te garanderen dat veiligheidstaken, inclusief de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid, door de aannemers of de leveranciers worden uitgevoerd overeenkomstig de in het contract vermelde toepasselijke vereisten.

D.   RISICO’S DIE VOORTVLOEIEN UIT DE ACTIVITEITEN VAN ANDERE PARTIJEN BUITEN HET SPOORWEGSYSTEEM (4)

D.1

Er bestaan procedures om waar nodig en billijk potentiële risico’s van andere partijen buiten het spoorwegsysteem te bepalen.

D.2

Er bestaan procedures om beheersingsmaatregelen op te stellen om de in D.1 genoemde risico’s te beperken in zoverre het de verantwoordelijkheden van de aanvrager betreft.

D.3

Er bestaan procedures om de doeltreffendheid van de in D.2 genoemde maatregelen te monitoren en waar nodig wijzigingen door te voeren.

E.   DOCUMENTATIE VAN HET VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM

E.1

Er bestaat een beschrijving van de activiteit met duidelijke vermelding van het type, de omvang en het exploitatierisico.

E.2

Er bestaat een beschrijving van de structuur van het veiligheidsbeheersysteem, inclusief de toewijzing van functies en verantwoordelijkheden.

E.3

Er bestaat een beschrijving van de procedures van het veiligheidsbeheersysteem zoals vereist krachtens artikel 9 en bijlage III van Richtlijn 2004/49/EG, in overeenstemming met het type en de omvang van de geëxploiteerde diensten.

E.4

De processen die cruciaal zijn voor de veiligheid en de taken die relevant zijn voor het type activiteit/dienst worden opgesomd en beknopt beschreven.

F.   VERDELING VAN VERANTWOORDELIJKHEDEN (5)

F.1

Er bestaat een beschrijving van de manier waarop de coördinatie van de activiteiten van het veiligheidsbeheersysteem binnen de organisatie wordt gewaarborgd, op basis van de bewezen kennis en de belangrijkste verantwoordelijkheden op managementniveau.

F.2

Er bestaan procedures om te waarborgen dat de personeelsleden aan wie verantwoordelijkheden zijn toegewezen binnen de organisatie, beschikt over het gezag, de bekwaamheid en voldoende middelen om hun taak te vervullen.

F.3

Veiligheidsgerelateerde verantwoordelijkheidsgebieden en de toewijzing van verantwoordelijkheden aan specifieke daarmee samenhangende functies, samen met hun raakvlakken, zijn duidelijk gedefinieerd.

F.4

Er bestaat een procedure om te garanderen dat de veiligheidstaken duidelijk zijn gedefinieerd en worden gedelegeerd aan personeelsleden die over de nodige bekwaamheid beschikken.

G.   GARANDEREN VAN CONTROLE DOOR HET MANAGEMENT OP VERSCHILLENDE NIVEAUS (6)

G.1

Er bestaat een beschrijving van de manier waarop verantwoordelijkheden worden toegewezen voor alle veiligheidsgerelateerde processen binnen de hele organisatie.

G.2

Er bestaat een procedure voor de regelmatige monitoring van de uitvoering van de taken. Deze monitoring wordt uitgevoerd door het lijnmanagement, dat moet ingrijpen wanneer de taken niet naar behoren worden uitgevoerd.

G.3

Er bestaan procedures om de impact van andere beheersactiviteiten op het veiligheidsbeheersysteem te bepalen en te beheren.

G.4

Er bestaan procedures om personen met een functie binnen het veiligheidsbeheer verantwoording te doen afleggen voor hun prestaties.

G.5

Er bestaan procedures om middelen toe te wijzen voor het uitvoeren van taken in het kader van het veiligheidsbeheersysteem.

H.   PERSONEELSLEDEN EN HUN VERTEGENWOORDIGERS OP ALLE NIVEAUS BETREKKEN (7)

H.1

Er bestaan procedures om te waarborgen dat personeelsleden en hun vertegenwoordigers naar behoren zijn vertegenwoordigd en worden geraadpleegd bij het definiëren, voorstellen, herzien en ontwikkelen van de veiligheidsaspecten van de operationele procedures waarbij het personeel betrokken kan worden.

H.2

De betrokkenheid van het personeel en de raadplegingsregeling worden in documenten vastgelegd.

I.   VOORTDURENDE VERBETERING WAARBORGEN (8)

Er bestaan procedures om de voortdurende verbetering van het veiligheidsbeheersysteem te waarborgen waar dit redelijkerwijs praktisch uitvoerbaar is. Deze procedures moeten bestaan uit:

a)

procedures voor periodieke evaluaties van het veiligheidsbeheersysteem indien dit nodig wordt geacht;

b)

procedures voor het beschrijven van afspraken om relevante veiligheidsinformatie te monitoren en te analyseren;

c)

procedures om te beschrijven hoe geconstateerde tekortkomingen worden rechtgezet;

d)

procedures om de implementatie van nieuwe veiligheidsbeheerregels te beschrijven op basis van de ontwikkelingen en de opgedane ervaring;

e)

procedures om te beschrijven hoe de resultaten van de interne audits gebruikt worden om het veiligheidsbeheersysteem te verbeteren.

J.   GOEDKEURING VAN HET VEILIGHEIDSBELEID DOOR HET HOOFD VAN DE ORGANISATIE EN COMMUNICATIE AAN ALLE PERSONEELSLEDEN (9)

Er bestaat een document dat het veiligheidsbeleid van de organisatie beschrijft. Dit document:

a)

wordt gecommuniceerd aan en ter beschikking gesteld van alle personeelsleden, bijvoorbeeld via het intranet van de organisatie;

b)

is aangepast aan het type en de omvang van de dienstverlening;

c)

wordt goedgekeurd door het hoofd van de organisatie.

K.   KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE DOELSTELLINGEN VAN DE ORGANISATIE VOOR DE HANDHAVING EN VERGROTING VAN DE VEILIGHEID EN PLANNEN EN PROCEDURES OM DIE DOELSTELLINGEN TE VERWEZENLIJKEN (10)

K.1

Er bestaan procedures om relevante veiligheidsdoelstellingen te definiëren in overeenstemming met het wettelijk kader en er bestaat een document waarin deze doelstellingen zijn vermeld.

K.2

Er bestaan procedures om relevante veiligheidsdoelstellingen te definiëren die stroken met het type en de omvang van de betrokken spoorwegactiviteiten en de relevante risico’s.

K.3

Er bestaan procedures om de algemene veiligheidsprestaties op regelmatige wijze te beoordelen ten opzichte van de veiligheidsdoelstellingen van de organisatie en van de door de lidstaat vastgestelde doelstellingen.

K.4

Er bestaan procedures om de operationele afspraken op regelmatige wijze te monitoren en te evalueren door:

a)

relevante veiligheidsinformatie in te zamelen om trends op het vlak van veiligheidsprestaties af te leiden en de naleving van de doelstellingen te beoordelen;

b)

de relevante gegevens te interpreteren en de noodzakelijke wijzigingen door te voeren.

K.5

De infrastructuurbeheerder beschikt over procedures om plannen en procedures te ontwikkelen om zijn doelstellingen te verwezenlijken.

L.   PROCEDURES OM TE VOLDOEN AAN BESTAANDE, NIEUWE EN GEWIJZIGDE TECHNISCHE EN OPERATIONELE NORMEN EN ANDERE BINDENDE VOORWAARDEN (11)

L.1.

Voor veiligheidsgerelateerde vereisten met betrekking tot het type en de omvang van de activiteiten bestaan er procedures om:

a)

deze vereisten te bepalen en relevante procedures bij te werken om aangebrachte wijzigingen te weerspiegelen (wijzigingsbeheer);

b)

deze te implementeren;

c)

de naleving ervan te monitoren;

d)

acties te ondernemen wanneer afwijkingen geconstateerd worden.

L.2

Er bestaan procedures om te garanderen dat de juiste personeelsleden, procedures, specifieke documenten, apparatuur en rollend materieel worden ingezet voor het beoogde resultaat.

L.3

Het veiligheidsbeheersysteem beschikt over procedures om te garanderen dat het onderhoud wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke vereisten.

M.   PROCEDURES EN METHODEN OM RISICO-EVALUATIES UIT TE VOEREN EN RISICOBEHEERSMAATREGELEN TE IMPLEMENTEREN WANNEER EEN AANPASSING VAN DE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN OF NIEUW MATERIAAL LEIDT TOT NIEUWE RISICO’S VOOR DE INFRASTRUCTUUR OF VOOR DE EXPLOITATIE (12)

M.1

Er bestaan beheersprocedures voor wijzigingen aan apparatuur, procedures, organisatie, personeelsbestand of raakvlakken.

M.2

Er bestaan risicobeoordelingsprocedures om de wijzigingen te beheren en om waar nodig de gemeenschappelijke veiligheidsmethode toe te passen op de risico-evaluatie en -beoordeling als vermeld in Verordening (EG) nr. 352/2009 van de Commissie (13).

M.3

Er bestaan procedures om de resultaten van de risicobeoordeling te gebruiken in andere processen binnen de organisatie en om deze bekend te maken aan de relevante personeelsleden.

N.   PROGRAMMA'S VOOR DE OPLEIDING VAN PERSONEEL EN SYSTEMEN OM ERVOOR TE ZORGEN DAT HET PERSONEEL TER ZAKE KUNDIG BLIJFT EN DE TAKEN DIENOVEREENKOMSTIG WORDEN UITGEVOERD (14)

N.1

Er bestaat een competentiebeheersysteem dat ten minste bestaat uit:

a)

een beschrijving van de kennis en de vaardigheden die vereist zijn voor veiligheidsgerelateerde taken;

b)

de selectieprincipes (vereiste basisopleiding, mentale vaardigheden en fysieke conditie);

c)

aanvankelijke opleiding en certificering van verworven competenties en vaardigheden;

d)

voortgezette opleidingen en periodieke updates van bestaande kennis en vaardigheden;

e)

periodieke controles van de competenties waar nodig;

f)

indien nodig speciale maatregelen in geval van ongevallen, incidenten of lange afwezigheid van het werk;

g)

specifieke opleidingen over het veiligheidsbeheersysteem voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij het garanderen dat het veiligheidsbeheersysteem functioneert.

N.2

Binnen het competentiebeheersysteem bestaan er procedures:

a)

voor het identificeren van functies die veiligheidstaken uitvoeren;

b)

voor het identificeren van functies die verantwoordelijkheden inhouden voor het nemen van operationele beslissingen binnen het veiligheidsbeheersysteem;

c)

om te garanderen dat het personeel beschikt over de nodige kennis, vaardigheden en geschiktheid (medisch en psychologisch) voor de taken en dat het regelmatig wordt bijgeschoold;

d)

om personeel met de geschikte competenties in te zetten voor de relevante taken;

e)

om te monitoren hoe de taken worden uitgevoerd en om waar nodig corrigerende maatregelen te treffen.

O.   REGELINGEN VOOR EEN VOLDOENDE INFORMATIEVOORZIENING BINNEN DE ORGANISATIE EN, WAAR NODIG, VOOR EEN VOLDOENDE UITWISSELING VAN INFORMATIE TUSSEN ORGANISATIES DIE OP DEZELFDE INFRASTRUCTUUR OPEREREN (15)

O.1

Er bestaan procedures om ervoor te zorgen dat:

a)

het personeel beschikt over voldoende kennis van en inzicht in het veiligheidsbeheersysteem en dat de informatie gemakkelijk toegankelijk is; en

b)

geschikte documentatie over het veiligheidsbeheersysteem verstrekt wordt aan de relevante veiligheidsmedewerkers.

O.2

Er bestaan procedures om ervoor te zorgen dat:

a)

de belangrijke informatie voor de exploitatie relevant en geldig is;

b)

het personeel zich bewust is van het bestaan ervan voordat deze informatie moet worden toegepast;

c)

de informatie beschikbaar is voor het personeel en de werknemers indien nodig formeel een exemplaar hiervan ontvangen.

O.3

Er bestaan regelingen voor de uitwisseling van informatie tussen de infrastructuurbeheerder en andere spoorwegondernemingen.

P.   PROCEDURES VOOR DE WIJZE WAAROP, ALSMEDE DE VORM WAARIN INFORMATIE OVER VEILIGHEID WORDT GEDOCUMENTEERD, EN DE PROCEDURE VOOR CONFIGURATIECONTROLE VAN VITALE INFORMATIE OP VEILIGHEIDSGEBIED (16)

P.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat alle relevante veiligheidsinformatie accuraat, volledig, consistent, begrijpelijk, goed bijgewerkt en naar behoren gedocumenteerd is.

P.2

Er bestaan procedures om:

a)

wijzigingen aan alle relevante veiligheidsdocumentatie te formatteren, te genereren, te verspreiden en de controle erop te beheren;

b)

alle relevante documentatie/informatie op papier of door middel van andere registratiesystemen te ontvangen, te verzamelen en op te slaan.

P.3

Er bestaat een procedure om de controle op de vitale informatie op veiligheidsgebied te configureren.

Q.   PROCEDURES OM TE GARANDEREN DAT ONGEVALLEN, INCIDENTEN, BIJNA-ONGEVALLEN EN ANDERE GEVAARLIJKE VOORVALLEN WORDEN GEMELD, ONDERZOCHT EN GEANALYSEERD EN DAT DE NODIGE PREVENTIEVE MAATREGELEN WORDEN GENOMEN (17)

Q.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat ongevallen, incidenten, bijna-ongevallen en andere gevaarlijke voorvallen:

a)

worden gerapporteerd, gelogd, onderzocht en geanalyseerd;

b)

worden gerapporteerd aan de nationale instanties zoals vereist in de toepasselijke wetgeving.

Q.2

Er bestaan procedures om te garanderen dat:

a)

aanbevelingen van de nationale veiligheidsinstantie, van de nationale onderzoeksinstanties en van de sectorale/interne onderzoeken indien nodig worden geëvalueerd en geïmplementeerd of gelast;

b)

er rekening wordt gehouden met relevante rapporten/informatie van andere spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, met het onderhoud belaste entiteiten en houders van spoorwegvoertuigen.

Q.3

Er bestaan procedures voor relevante informatie met betrekking tot het onderzoek en de oorzaken van ongevallen, incidenten, bijna-ongevallen en andere gevaarlijke voorvallen. Uit deze informatie moeten lessen worden getrokken en waar nodig preventieve maatregelen worden afgeleid.

R.   PLANNEN VOOR ACTIE, ALARMERING EN VOORLICHTING IN NOODGEVALLEN, DIE SAMEN MET DE BEVOEGDE OVERHEIDSINSTANTIES WORDEN VASTGESTELD (18)

R.1

Er is een document dat alle soorten noodgevallen beschrijft, inclusief verslechterde exploitatie, en er bestaan procedures om nieuwe noodgevallen te beschrijven.

R.2

Er bestaan procedures om te garanderen dat voor elk beschreven type noodgeval:

a)

de hulpdiensten onmiddellijk kunnen worden ingeschakeld;

b)

de hulpdiensten alle relevante informatie krijgen, zowel vooraf zodat zij hun noodinterventies kunnen voorbereiden, als ten tijde van een noodgeval.

R.3

De functies en verantwoordelijkheden van alle partijen worden geïdentificeerd en vermeld in een document.

R.4

Er bestaan plannen voor actie, alarm en informatie en deze omvatten:

a)

procedures om alle personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het beheer van noodgevallen te alarmeren;

b)

afspraken om deze te communiceren aan alle partijen, inclusief noodinstructies voor de passagiers;

c)

afspraken om zich onmiddellijk in verbinding te stellen met de bevoegde personeelsleden zodat zij de nodige beslissingen kunnen nemen.

R.5

Er bestaat een document waarin wordt beschreven hoe de personeelsleden en middelen zijn toegewezen en hoe de opleidingsvereisten zijn bepaald.

R.6

Er bestaan procedures om de normale bedrijfsomstandigheden zo snel mogelijk te herstellen.

R.7

Er bestaan procedures om de noodplannen te testen in samenwerking met andere partijen om het personeel op te leiden, procedures te testen, zwakke plekken te detecteren en te controleren hoe potentiële noodsituaties worden beheerd.

R.8

Er bestaan procedures om de noodplannen te coördineren met spoorwegondernemingen die werken met de infrastructuur van de organisatie en met alle andere infrastructuur waarmee deze raakvlakken heeft.

R.9

Er bestaan afspraken om de activiteiten en het spoorwegverkeer indien nodig onmiddellijk stil te leggen en alle betrokkenen op de hoogte te brengen van de ondernomen actie.

S.   BEPALINGEN VOOR PERIODIEKE INTERNE AUDITS VAN HET VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM (19)

S.1

Er bestaat een onafhankelijk en neutraal intern auditsysteem dat op een transparante manier functioneert.

S.2

Er bestaat een schema van geplande interne audits, dat herzien kan worden afhankelijk van de resultaten van vorige audits en van de monitoring van de prestaties.

S.3

Er bestaan procedures om geschikte bevoegde auditors te vinden en te selecteren.

S.4

Er bestaan procedures om:

a)

de resultaten van de audits te analyseren en te beoordelen;

b)

vervolgmaatregelen aan te bevelen;

c)

de doeltreffendheid van de maatregelen te volgen;

d)

de uitvoering van audits en de resultaten van audits te documenteren.

S.5

Er bestaan procedures om ervoor te zorgen dat de hogere managementniveaus op de hoogte zijn van de auditresultaten en de algemene verantwoordelijkheid nemen voor het doorvoeren van wijzigingen aan het veiligheidsbeheersysteem.

S.6

Er bestaat een document dat beschrijft hoe audits worden gepland in het kader van regelingen voor routinematige monitoring om ervoor te zorgen dat de interne procedures en normen worden nageleefd.

T.   VEILIG ONTWERP VAN DE SPOORWEGINFRASTRUCTUUR (20)

T.1

Er bestaan procedures om een veilig ontwerp van de infrastructuur te garanderen tijdens de gehele levensduur van de infrastructuur, vanaf het ontwerp tot de installatie.

T.2

Er bestaan procedures om rekening te houden met technische wijzigingen aan de infrastructuur en met het beheer van die wijzigingen.

T.3

Er bestaan procedures om aan te tonen dat de toepasselijke regels over het ontwerp van de infrastructuur en de nationale veiligheidsmethodes werden vastgesteld en dat de aanvrager deze kan naleven.

U.   VEILIGE EXPLOITATIE VAN DE INFRASTRUCTUUR (21)

U.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat de infrastructuur veilig wordt beheerd en geëxploiteerd, rekening houdend met het aantal, het type en de omvang van de exploitanten die op het net diensten verzorgen, inclusief, afhankelijk van de complexiteit van de activiteit, alle nodige interacties.

U.2

Er bestaan procedures die aantonen hoe de veiligheid wordt beheerd aan de materiële en/of operationele grenzen van de infrastructuur.

U.3

Er bestaan procedures die aantonen hoe de efficiënte samenwerking en coördinatie wordt beheerd, zowel in normale omstandigheden als in noodsituaties.

U.4

Er bestaan procedures om aan te tonen dat de regels voor de veilige exploitatie en het veilige beheer van de infrastructuur/voertuiginterfaces werden vastgesteld en dat de aanvrager deze kan naleven.

V.   LEVERING VAN ONDERHOUD & MATERIAAL (22)

V.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat het onderhoud van de infrastructuur veilig wordt uitgevoerd, inclusief een duidelijke beheerscontrole en een gedocumenteerde audit en inspectie.

V.2

Er bestaan procedures die garanderen dat het onderhoud van de infrastructuur voldoet aan de specifieke behoeften van het net.

V.3

Er bestaan procedures om aan te tonen dat de regels voor de levering van onderhoud en materiaal werden vastgesteld en dat de aanvrager deze kan naleven.

W.   ONDERHOUD EN EXPLOITATIE VAN DE VERKEERSREGELINGS- EN SEINGEVINGSINSTALLATIES (23)

W.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat de verkeersregelings- en seingevingsinstallaties worden geëxploiteerd en onderhouden om de veilige exploitatie van de spoorweg te waarborgen.

W.2

Er bestaan procedures om bestaande, nieuwe en gewijzigde technische en exploitatienormen na te leven.

W.3

Er bestaan procedures die omschrijven hoe de veiligheid wordt beheerd aan de materiële en/of operationele grenzen van de verkeersregelings- en seingevingsinstallaties, inclusief het beheer van de samenwerking waar nodig.

W.4

Er bestaan procedures om aan te tonen dat de regels voor de veilige exploitatie en het veilige onderhoud van de verkeersregelings- en seingevingsinstallaties werden vastgesteld en dat de aanvrager deze kan naleven.


(1)  Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG.

(2)  Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG.

(3)  Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG.

(4)  Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG.

(5)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 1.

(6)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 1.

(7)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 1.

(8)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 1.

(9)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder a).

(10)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder b).

(11)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder c).

(12)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder d).

(13)  PB L 108 van 29.4.2009, blz. 4.

(14)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder e).

(15)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder f).

(16)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder g).

(17)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder h).

(18)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder i).

(19)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder j).

(20)  Artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.

(21)  Artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.

(22)  Artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.

(23)  Artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.


BIJLAGE III

Principes voor toezicht na de verlening van een vergunning

1.

De aanpak van de nationale veiligheidsinstanties voor het toezicht op de naleving overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 16, lid 2, onder e), van Richtlijn 2004/49/EG moet gebaseerd zijn op de volgende principes. Deze principes zijn van toepassing op het kader van de toezichtsactiviteiten in zijn geheel en op individuele gevallen binnen dat kader.

2.

De nationale veiligheidsinstanties moeten het principe van evenredigheid tussen handhaving en risico toepassen. De door een nationale veiligheidsinstantie ondernomen actie om de naleving te garanderen of om de infrastructuurbeheerders ter verantwoording te roepen voor het niet naleven van hun wettelijke verplichtingen, moet evenredig zijn met de eventuele veiligheidsrisico’s of met de potentiële ernst van de niet-naleving, inclusief enige reële of potentiële schade.

3.

De nationale veiligheidsinstanties moeten het principe van consequente aanpak toepassen om te garanderen dat een nationale veiligheidsinstantie in vergelijkbare omstandigheden kiest voor een vergelijkbare aanpak om vergelijkbare resultaten te bereiken.

4.

De toezichtactiviteiten van de nationale veiligheidsinstantie moeten in de eerste plaats gericht zijn op activiteiten die volgens de nationale veiligheidsinstantie gepaard gaan met de ergste risico’s of waarbij de gevaren het minst goed onder controle zijn. Hiervoor moet de nationale veiligheidsinstantie beschikken over methoden en bevoegdheden om de dagelijkse veiligheidsprestaties van de infrastructuurbeheerder te beoordelen.

5.

De nationale veiligheidsinstanties moeten beslissen over de prioriteiten om hun middelen efficiënt te gebruiken, maar de beslissing over hoe dit het best kan gebeuren moet bij elke individuele nationale veiligheidsinstantie liggen. Het optreden moet gericht zijn op de personen die verantwoordelijk zijn voor het risico en die het best geplaatst zijn om het te beheersen.

6.

De nationale veiligheidsinstanties moeten het transparantieprincipe toepassen om de infrastructuurbeheerders te helpen inzien wat er van hen wordt verwacht (inclusief wat zij wel en niet moeten doen) en wat zij mogen verwachten van de nationale veiligheidsinstantie.

7.

De nationale veiligheidsinstanties zijn verantwoording verschuldigd voor hun beslissingen overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG. Daarom moeten de nationale veiligheidsinstanties beschikken over beleidslijnen en principes waarop zij beoordeeld kunnen worden. Bovendien moeten de nationale veiligheidsinstanties ook beschikken over een klachtenprocedure.

8.

De nationale veiligheidsinstanties moeten regelingen treffen voor onderlinge samenwerking om onderling informatie uit te wisselen en om hun optreden bij veiligheidsinbreuken te coördineren. Bovendien moeten de nationale veiligheidsinstanties regelingen treffen voor samenwerking met andere bevoegde instanties om informatie te delen en een geharmoniseerde aanpak te ontwikkelen voor vraagstukken die de spoorwegveiligheid in gevaar brengen.


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/26


VERORDENING (EU) Nr. 1170/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2010

houdende goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Pancetta Piacentina (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Italië onderzocht voor de goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Pancetta Piacentina”, die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1263/96 van de Commissie (3), is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijzigingen niet minimaal zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 is meegedeeld, moeten de wijzigingen worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 19.

(4)  PB C 64 van 16.3.2010, blz. 32.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.2.   Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)

ITALIË

Pancetta Piacentina (BOB)


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/28


VERORDENING (EU) Nr. 1171/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2010

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Melón de La Mancha (BGA)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door Spanje ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Melón de La Mancha” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 121 van 8.5.2010, blz. 7.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

SPANJE

Melón de La Mancha (BGA)


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/30


VERORDENING (EU) Nr. 1172/2010 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het gebied VIa; EU-wateren en internationale wateren van Vb ten oosten van 12° 00′ WL door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

21/T&Q

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

COD/5B6A-C

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Gebied

VIa; EU-wateren en internationale wateren van Vb ten oosten van 12° 00′ WL

Datum

18.6.2010


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/32


VERORDENING (EU) Nr. 1173/2010 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op lom in het gebied EU-wateren en internationale wateren van V, VI en VII door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

20/T&Q

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

USK/567EI.

Soort

Lom (Brosme brosme)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van V, VI en VII

Datum

18.6.2010


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/34


VERORDENING (EU) Nr. 1174/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

64,0

MA

73,3

TR

100,3

ZZ

79,2

0707 00 05

EG

150,8

TR

78,4

ZZ

114,6

0709 90 70

MA

97,0

TR

105,1

ZZ

101,1

0805 10 20

AR

43,0

BR

50,0

CL

87,6

MA

63,6

PE

58,9

SZ

46,6

TR

48,9

ZA

43,5

ZW

48,4

ZZ

54,5

0805 20 10

MA

71,4

TR

57,6

ZZ

64,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

72,6

TR

70,1

ZZ

71,4

0805 50 10

TR

54,4

ZZ

54,4

0808 10 80

AR

74,9

AU

187,9

CA

105,7

CL

84,2

CN

95,3

MK

26,7

NZ

98,3

US

106,2

ZA

121,6

ZZ

100,1

0808 20 50

CN

65,0

US

112,9

ZA

141,4

ZZ

106,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/36


VERORDENING (EU) Nr. 1175/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2010

inzake de verkoopprijzen voor granen in reactie op de 2e bijzondere inschrijving in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 1017/2010 geopende openbare inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 43, onder f), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1017/2010 van de Commissie (2) is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie (3) een openbare inschrijving geopend voor de verkoop van granen.

(2)

Op grond van artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1272/2009 en artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1017/2010 moet de Commissie op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen inschrijvingen een minimumverkoopprijs vaststellen of besluiten geen minimumverkoopprijs vast te stellen.

(3)

Besloten is dat op grond van de voor de 2e bijzondere inschrijving ontvangen inschrijvingen een minimumverkoopprijs moet worden vastgesteld voor sommige granen en voor sommige lidstaten en dat geen minimumverkoopprijs hoeft te worden vastgesteld voor andere granen en andere lidstaten.

(4)

Om de markt snel een signaal te geven en met het oog op een efficiënt beheer van de maatregel, moet de onderhavige verordening van kracht worden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 2e bijzondere inschrijving in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 1017/2010 geopende openbare inschrijving voor de verkoop van granen, waarvoor de termijn voor de indiening van inschrijvingen op 8 december 2010 is verstreken, wordt de verkoopprijs per graansoort en per lidstaat vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 293 van 11.11.2010, blz. 41

(3)  PB L 349 van 29.12.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Besluiten over verkoop

(EUR/t)

Lidstaat

Minimumverkoopprijs

Zachte tarwe

Gerst

Mais

GN-code 1001 90

GN-code 1003 00

GN-code 1005 90 00

België/Belgique

X

X

X

България

X

X

X

Česká republika

214

175,01

X

Danmark

X

191,01

X

Deutschland

X

185

X

Eesti

X

175

X

Eire/Ireland

X

X

X

Ellάda

X

X

X

España

X

X

X

France

X

X

Italia

X

X

X

Κύproς

X

X

X

Latvija

X

X

X

Lietuva

X

176,2

X

Luxembourg

X

X

X

Magyarország

X

174

X

Malta

X

X

X

Nederland

X

X

X

Österreich

X

184,65

X

Polska

X

X

X

Portugal

X

X

X

România

X

X

X

Slovenija

X

X

X

Slovensko

X

175,1

X

Suomi/Finland

194,57

174,5

X

Sverige

X

X

United Kingdom

X

199,08

X

(—)

Geen minimumverkoopprijs vastgesteld (alle inschrijvingen afgewezen).

(°)

Geen inschrijvingen.

(X)

Geen granen beschikbaar voor verkoop.

(#)

Niet van toepassing.


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/38


VERORDENING (EU) Nr. 1176/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2010

tot vaststelling van de mate waarin de aanvragen van certificaten voor de invoer van bepaalde zuivelproducten die in november 2010 in het kader van bepaalde bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten zijn ingediend, kunnen worden aanvaard

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

De invoercertificaataanvragen die in de periode van 20 tot en met 30 november 2010 zijn ingediend voor bepaalde tariefcontingenten als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (3), hebben betrekking op hoeveelheden die groter zijn dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënten te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van de aanvragen van invoercertificaten voor bepaalde producten, die in de periode van 20 tot en met 30 november 2010 zijn ingediend in het kader van de in de delen I.A, I.F, I.H, I.I, en I.J van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 bedoelde tariefcontingenten, worden invoercertificaten afgegeven voor de gevraagde hoeveelheden, vermenigvuldigd met de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29.


BIJLAGE

I.A

Nummer van het tariefcontingent

Toewijzingscoëfficiënt

09.4590

09.4599

09.4591

09.4592

09.4593

09.4594

09.4595

100 %

09.4596

100 %

„—”: Er is de Commissie geen certificaataanvraag toegezonden.

I.F

Producten van oorsprong uit Zwitserland

Nummer van het tariefcontingent

Toewijzingscoëfficiënt

09.4155

50,00 %

I.H

Producten van oorsprong uit Noorwegen

Nummer van het tariefcontingent

Toewijzingscoëfficiënt

09.4179

100 %

I.I

Producten van oorsprong uit IJsland

Nummer van het tariefcontingent

Toewijzingscoëfficiënt

09.4205

100 %

09.4206

100 %

I.J

Producten van oorsprong uit de Republiek Moldavië

Nummer van het tariefcontingent

Toewijzingscoëfficiënt

09.4210

„—”: Er is de Commissie geen certificaataanvraag toegezonden.


RICHTLIJNEN

11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/40


RICHTLIJN 2010/91/EU VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2010

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde metosulam op te nemen als werkzame stof en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 1490/2002 (3) van de Commissie zijn de nadere bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Metosulam was in die lijst opgenomen.

(2)

Overeenkomstig artikel 11 sexies van Verordening (EG) nr. 1490/2002 heeft de aanvrager zijn steun voor de opneming van die werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EG ingetrokken binnen twee maanden na ontvangst van het ontwerpevaluatieverslag. Derhalve werd Beschikking 2008/934/EG van de Commissie van 5 december 2008 betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (4), goedgekeurd met betrekking tot de niet-opneming van metosulam.

(3)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft de oorspronkelijke kennisgever („de aanvrager”) een nieuwe aanvraag ingediend met het oog op de toepassing van de versnelde procedure, als vastgesteld in de artikelen 14 tot en met 19 van Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie van 17 januari 2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen (5).

(4)

De aanvraag is ingediend bij Frankrijk, dat bij Verordening (EG) nr. 451/2000 tot als rapporteur optredende lidstaat was aangewezen. De termijn voor de versnelde procedure is nageleefd. De specificatie van de werkzame stof en de ondersteunde toepassingen zijn dezelfde als voor Beschikking 2008/934/EG. Die aanvraag voldoet ook aan de overige materiële en procedurele voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 33/2008.

(5)

Frankrijk heeft de door de kennisgever aanvullende gegevens onderzocht en een aanvullend verslag opgesteld. Het heeft dat verslag op 7 augustus 2009 aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie toegezonden. De EFSA heeft het aanvullende verslag aan de andere lidstaten en de aanvrager toegezonden en de naar aanleiding daarvan ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 33/2008 en op verzoek van de Commissie heeft de EFSA haar conclusie over metosulam (6) op 23 april 2010 aan de Commissie overgelegd. Het evaluatieverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 28 oktober 2010 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor metosulam.

(6)

Uit de verschillende analyses is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die metosulam bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Metosulam moet derhalve in bijlage I worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn.

(7)

Onverminderd die conclusie moet nadere informatie over bepaalde specifieke punten worden ingewonnen. Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat aan de opneming van een werkzame stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Daarom moet de aanvrager worden verplicht nadere informatie in te dienen ter bevestiging van de resultaten van de risicobeoordeling op basis van de meest recente wetenschappelijke kennis omtrent de mogelijke pH-afhankelijkheid van bodemadsorptie, uitspoeling naar het grondwater, de blootstelling van het oppervlaktewater aan de metabolieten M01 en M02, de mogelijke genotoxiciteit van een onzuiverheid en omtrent de specificatie van de werkzame stof zoals vervaardigd.

(8)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de opneming voortvloeien.

(9)

Onverminderd de in Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde verplichtingen als gevolg van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die metosulam bevatten, opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG – en met name van artikel 13 en bijlage I – is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen naargelang het geval wijzigen, vervangen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG. In afwijking van bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen.

(10)

Bij eerdere opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (7) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft tot problemen kan leiden. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I geen nieuwe verplichtingen op.

(11)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Beschikking 2008/934/EG voorziet in de niet-opneming van metosulam en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten uiterlijk op 31 december 2011. De regel betreffende metosulam in de bijlage bij die beschikking moet worden geschrapt.

(13)

Daarom dient Beschikking 2008/934/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(14)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De regel betreffende metosulam in de bijlage bij Beschikking 2008/934/EG wordt geschrapt.

Artikel 3

De lidstaten dienen uiterlijk 31 oktober 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 november 2011.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

1.   De lidstaten dienen, zo nodig, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die metosulam als werkzame stof bevatten, uiterlijk 1 november 2011 te wijzigen of in te trekken. Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot metosulam is voldaan – met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de tekst betreffende die werkzame stof – en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13 van die richtlijn aan de eisen van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst betreffende metosulam in bijlage I bij die richtlijn, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat metosulam bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 30 april 2011 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Aan de hand van die evaluatie bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

wanneer het een product betreft dat metosulam als enige werkzame stof bevat, indien nodig en uiterlijk 30 april 2015 de toelating wordt gewijzigd of ingetrokken; of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast metosulam nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk 30 april 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijnen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op 1 mei 2011.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(3)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(4)  PB L 333 van 11.12.2008, blz. 11.

(5)  PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5.

(6)  Europese Autoriteit voor voedselveiligheid: Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance metosulam. EFSA Journal 2010; 8(5):1592. [67 blz.]. doi:10.2903/j.efsa.2010.1592. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(7)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.


BIJLAGE

Aan het einde van de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de volgende tekst toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„317

Metosulam

CAS-nr.: 139528-85-1

CIPAC-nr.: 707

2′,6′-dichlor-5,7-dimethoxy-3′-methyl[1,2,4]triazool

[1,5-a]pyrimidine-2-sulfonanilide

≥ 980 g/kg

1 mei 2011

30 april 2021

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over metosulam, met name de aanhangsels I en II, dat op 28 oktober 2010 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt toegepast in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden;

het risico voor in het water levende organismen;

het risico voor niet tot de doelsoorten behorende planten die naast het veld groeien.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat de aanvrager uiterlijk 30 oktober 2011 bij de Commissie nadere informatie indient over de specificatie van de werkzame stof zoals vervaardigd.

De betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat de kennisgever uiterlijk 30 april 2013 de volgende informatie bij de Commissie indient:

mogelijke pH-afhankelijkheid van bodemadsorptie, uitspoeling naar het grondwater en blootstelling van het oppervlaktewater aan de metabolieten M01 en M02;

mogelijke genotoxiciteit van een onzuiverheid.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BESLUITEN

11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/44


BESLUIT 2010/765/GBVB VAN DE RAAD

van 2 december 2010

over een EU-optreden ter bestrijding van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) door de lucht

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 26, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 december 2003 heeft de Raad een Europese veiligheidsstrategie aangenomen waarin vijf belangrijke problemen staan waaraan de Unie het hoofd moet bieden: terrorisme, de verspreiding van massavernietigingswapens, regionale conflicten, het verval van staten en georganiseerde misdaad. De productie en overdracht van en de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW), alsmede de excessieve accumulatie en ongeremde verspreiding ervan hebben ernstige gevolgen voor vier van de vijf problemen.

(2)

Op 15-16 december 2005 heeft de Raad de strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in handvuurwapens en lichte wapens en van munitie daarvoor (hierna de „SALW-strategie van de Europese Unie”) aangenomen. In de SALW-strategie van de Europese Unie wordt gepleit voor het ontwikkelen van een actief beleid tegen de netwerken voor de illegale handel in SALW (buiten de wet handelende tussenpersonen en vervoerders) die gebruikmaken van het luchtruim, de zeewegen en het grondgebied van de Unie, door hieromtrent waarschuwings- en samenwerkingsregelingen op te zetten.

(3)

In het actieplan van de SALW-strategie van de Europese Unie wordt ook benadrukt dat het effect van crisisbeheersingsmissies moet worden vergroot door in de mandaten ervan maatregelen op te nemen voor het instellen van grenscontroles (of controle van het luchtruim, het grondgebied en de maritieme ruimte van het conflictgebied) en ontwapening.

(4)

De Groep wereldwijde ontwapening en wapenbeheersing (CODUN) van de Raad van de Europese Unie en het Gemeenschappelijk Situatiecentrum (SitCen) van de Europese Unie werken sedert 2007 aan een initiatief dat de illegale handel van SALW via vervoer door de lucht moet beletten, en wel door middel van een betere uitwisseling tussen de lidstaten van informatie over verdachte luchtvaartmaatschappijen. Voor het verwezenlijken van zo’n systeem van informatie-uitwisseling hebben CODUN en SitCen samengewerkt met het Internationaal Instituut voor Vredesonderzoek van Stockholm (SIPRI) en het project van dit instituut, Bestrijding van illegale handel — Mechanismebeoordeling (Countering Illicit Trafficking — Mechanism Assessment Project (CIT — MAP)). In het kader van dit initiatief heeft CODUN onlangs besloten te zullen nadenken over manieren om dit EU-initiatief operationeler en doeltreffender te maken door te zorgen voor de tijdige bijwerking en verwerking van ter zake doende informatie.

(5)

Ook andere internationale en regionale organisaties zien het gevaar dat illegale handel van SALW door de lucht inhoudt voor de internationale veiligheid. Het OVSE-forum voor veiligheid en samenwerking heeft in 2007 een speciale zitting aan dit onderwerp gewijd en de Parlementaire Assemblee van de OVSE heeft in 2008 een resolutie aangenomen waarin wordt opgeroepen een gids voor beste praktijken van de OVSE inzake illegaal vervoer door de lucht van SALW af te ronden, aan te nemen en in de praktijk te brengen. Zo hebben de staten die deelnemen aan het Wassenaar Arrangement in 2007 de „beste handelwijzen voor de preventie van destabiliserende overdrachten via vervoer door de lucht van handvuurwapens en lichte wapens” vastgesteld. Daarenboven hebben talrijke verslagen van de groep deskundigen van het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad over West-Afrika en het gebied van de Grote Meren herhaaldelijk de sleutelrol aangetoond die luchtvrachtvervoerders spelen in de illegale handel in SALW.

(6)

Met het optreden dat in dit besluit wordt beoogd worden geen doelstellingen nagestreefd die te maken hebben met de verbetering van de veiligheid van het vervoer door de lucht,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de uitvoering van de strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in handvuurwapens en lichte wapens en van munitie daarvoor (SALW-strategie van de EU), streeft de Unie onderstaande doelstellingen na:

a)

verbetering van instrumenten en technieken waarover de crisisbeheersingsmissies, de internationale autoriteiten, de nationale autoriteiten van de derde landen en de lidstaten beschikken voor een doeltreffende en gerichte controle van verdachte vrachtvliegtuigen die wellicht betrokken zijn bij illegale handel in SALW door de lucht in, vanuit of naar derde staten;

b)

het betrokken internationale en nationale personeel bewuster maken en technisch scholen met betrekking tot „beste handelwijzen” inzake monitoring, opsporing en risicobeheersingsanalyse in verband met luchtvrachtvervoerders die ervan verdacht worden betrokken te zijn bij illegale handel in SALW door de lucht in, vanuit of naar derde staten.

2.   Ter verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen treft de Unie de volgende maatregelen:

a)

de ontwikkeling en praktijktest van test-software voor risicobeheersing van handel door de lucht ten behoeve van crisisbeheersingsmissies, en internationale en nationale autoriteiten, plus een regelmatig bijgewerkte gegevensbank over onder meer luchtvaartmaatschappijen, vliegtuigen, registratienummers en vervoerstrajecten;

b)

de ontwikkeling en praktijktest van een beveiligd proefsysteem voor risicobeheersing en verspreiding van informatie;

c)

de ontwikkeling en publicatie van een handboek met bijbehorend opleidingsmateriaal, alsmede de levering van technische bijstand bij het gebruik en de aanpassing van de test-software en het beveiligd proefsysteem voor risicobeheersing en informatie, onder meer middels regionale studiebijeenkomsten voor het opleiden van de crisisbeheersingsmissies, en de internationale en nationale autoriteiten.

In de bijlage gaat een nadere omschrijving van dit project.

Artikel 2

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) is belast met de uitvoering van dit besluit.

2.   De technische uitvoering van het in artikel 1, lid 2, bedoelde project is in handen van het SIPRI.

3.   Het SIPRI voert zijn taak uit onder de verantwoordelijkheid van de HV. Daartoe treft de HV de nodige regelingen met het SIPRI.

Artikel 3

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van het in artikel 1, lid 2, bedoelde project bedraagt 900 000 EUR.

2.   Voor het beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven gelden de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   De Commissie ziet toe op het correcte beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven. Hiertoe sluit zij een financieringsovereenkomst met het SIPRI. Daarin wordt bepaald dat het SIPRI ervoor moet zorg dragen dat de EU-bijdrage zichtbaar is in een mate die overeenstemt met haar omvang.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

De HV brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van de geregelde tweemaandelijkse verslagen die worden opgesteld door het SIPRI. Deze verslagen zullen de basis vormen voor de evaluatie door de Raad. De Commissie geeft informatie over de financiële aspecten van de uitvoering van het in artikel 1, lid 2, bedoelde project.

Artikel 5

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

2.   Dit besluit verstrijkt 24 maanden na de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde financieringsovereenkomst, of zes maanden na de vaststelling van dit besluit indien binnen die periode geen financieringsovereenkomst is gesloten.

Artikel 6

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 2 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

M. WATHELET


BIJLAGE

1.   Algemeen kader

Dit besluit bouwt voort op het initiatief van CODUN, dat is gericht op het aanpakken van de dreigingen die uitgaan van de handel in SALW en ander destabiliserend materiaal door de lucht. In de context van dit CODUN-initiatief is dit besluit een vervolg op projecten die de Raad heeft opgezet in samenwerking met het SitCen, de club van Boedapest en het SIPRI. Dit besluit biedt software, proef-uitvoeringssystemen, opleidings- en bijstandsprogramma’s voor crisisbeheersingsmissies en voor internationale en nationale autoriteiten, waarmee informatie over verdachte luchtvrachtvervoerders die in Afrika en vanuit andere regio’s opereren, beter kan worden gecontroleerd, bijgewerkt en verspreid. Bij de uitvoering van dit besluit moet worden gezorgd voor een goede coördinatie met andere, verwante projecten die in het kader van communautaire programma’s en andere Raadsbesluiten worden gefinancierd, zodat het effect van het optreden van de Unie ter voorkoming van de illegale handel in SALW groter wordt.

2.   Doelstellingen

Onderstaande projecten bestrijken drie gebieden die zijn aangegeven door CODUN en andere belanghebbenden die betrokken zijn bij het EU-initiatief ter bestrijding van de illegale handel in SALW door de lucht:

a)

er moet een beveiligd systeem komen voor recente informatie over maatschappijen en vliegtuigen die de gewoonte hebben om, in een poging te vermijden dat ze worden opgespoord, activa te herregistreren en bedrijven elders te vestigen;

b)

er moet software en opleiding komen waarmee crisisbeheersingsmissies en internationale en nationale autoriteiten met grotere doeltreffendheid controles en screenings kunnen uitvoeren van steeds meer luchtvrachtvervoerders die ervan worden verdacht betrokken te zijn bij illegale handel in SALW of bij het vervoeren van ander destabiliserend materiaal door de lucht;

c)

er moet worden gezorgd voor opleiding, technische bijstand en alertheid voor multilaterale organisaties, missies, regionale instanties en staten in Afrika en andere regio’s, zodat zij beter in staat zullen zijn personen die betrokken zijn bij illegale handel in SALW of het vervoer door de lucht van ander destabiliserend materiaal, te controleren en op te sporen.

3.   Projectbeschrijving

3.1.   Project 1: Een softwarepakket samenstellen en een proefproject uitvoeren voor het controleren, bijwerken en verspreiden van informatie over luchtvrachtvervoerders die worden verdacht van illegale handel in SALW

3.1.1.   Doel van het project

Doel van het project is de verbetering van instrumenten en technieken waarover de crisisbeheersingsmissies, de internationale autoriteiten, de nationale autoriteiten van de derde landen en de lidstaten beschikken voor een doeltreffende en gerichte controle van verdachte vrachtvliegtuigen die wellicht betrokken zijn bij de illegale handel in SALW door de lucht in, vanuit of naar derde staten.

3.1.2.   Projectbeschrijving

In het kader van dit project worden onderstaande activiteiten ondernomen:

a)

de ontwikkeling voor multilaterale organisaties, missies en geselecteerde derde landen van een softwarepakket voor risicobeheersing van handel door de lucht;

b)

de ontwikkeling van een beveiligd proefpakketsysteem voor risicobeheersing en verspreiding van informatie;

c)

een praktijktest van het softwarepakket in overleg met de HV en de daarvoor in aanmerking komende Raadsinstanties;

d)

een praktijktest van het pakketsysteem voor informatieverspreiding in overleg met de HV en de daarvoor in aanmerking komende Raadsinstanties;

e)

de ontwikkeling van een handboek met bijbehorend opleidingsmateriaal voor gebruik en aanpassing van de onder a) en b) bedoelde systemen door crisisbeheersingsmissies, de internationale autoriteiten, de autoriteiten van derde landen en de lidstaten;

f)

de presentatie van de definitieve sofware en bijbehorend handboek en opleidingsmateriaal in een afrondende workshop waarvoor belanghebbenden zullen worden uitgenodigd (maximaal 80 personen).

Dit project wordt uitgevoerd gedurende een periode die lang genoeg is voor overleg en coördinatie met de diverse belanghebbenden, onder toezicht van de HV. Het project zal in zes fases worden uitgevoerd.

Voorbereidende fase

In overleg met de daarvoor in aanmerking komende Raadsinstanties en onder toezicht van de HV, maakt het SIPRI een softwarepakket, risicobeheersingsinstrumenten, en een pakketsysteem voor verspreiding van informatie en uitgesplitste gegevens, met gebruikmaking van relevante IT-opties.

Fase van de inbreng van gegevens

Met uitsluitend gebruikmaking van informatie uit open bronnen worden in het kader van het project gegevens ingevoerd uit de daarvoor in aanmerking komende bronnen met als doel het opbouwen van integrale gegevensbanken die voldoende informatie kunnen bieden voor nauwkeurige instrumenten voor risicobeheersing, opsporing en profilering.

Beoordelingsfase

In overleg met de daarvoor in aanmerking komende Raadsinstanties en onder toezicht van de HV, maakt het SIPRI een beoordeling van locaties, regio’s en missies waar het proefpakket met gebruikmaking van informatie uit open bronnen in de praktijk kan worden getest onder de best mogelijke omstandigheden.

Fase van de praktijktest

In overleg met de daarvoor in aanmerking komende Raadsinstanties en onder toezicht van de HV, start het SIPRI een praktijktestfase, samen met de partners die in de beoordelingsfase zijn aangewezen.

Evaluatie- en aanpassingsfase

Na de praktijktest evalueert het SIPRI de software en past het deze aan aan de ervaring en de lessen uit de fase van de praktijktest. Dat levert een eindproduct op dat met instemming van de diverse belanghebbenden ter beschikking kan worden gesteld.

Presentatiefase

De definitieve versie van de software en van het opleidingsmateriaal wordt tijdens een speciale bijeenkomst gepresenteerd aan daarvoor in aanmerking komende belanghebbenden (maximaal 80 personen) die bij de ontwikkeling van de software betrokken waren en zijn aangewezen als eindgebruikers van de software.

3.1.3.   Projectresultaten

Het project:

a)

zal de crisisbeheersingsmissies, de internationale autoriteiten, de autoriteiten van derde landen en de lidstaten beter in staat stellen de activiteiten van luchtvrachtvervoerders die verdacht worden van illegale handel in SALW door de lucht, in de gaten te houden;

b)

zal de instrumenten en proefsystemen aanreiken waarmee kan worden bereikt dat multilaterale organisaties, missies en staten in Afrika en andere regio’s meer verdachte SALW-transporten door de lucht beletten;

c)

zal de lidstaten beter in staat stellen op een veilige manier middels technieken voor uitgesplitste gegevens en andere profileringsmechanismen informatie uit te wisselen over luchtvrachtvervoerders.

3.1.4.   Begunstigden van het project

Begunstigden van het project zijn de medewerkers van crisisbeheersingsmissies en nationale en internationale autoriteiten. Bij de selectie van specifieke begunstigden die het proefpakket van de software mogen testen, wordt gelet op bijvoorbeeld de aanwezigheid van Europese of multilaterale crisisbeheersingsmissies op het terrein, de noodzaak om de hulpmiddelen te maximaliseren, de beschikbaarheid van plaatselijke bijstand, de politieke wil en capaciteit van plaatselijke en nationale autoriteiten om op te treden tegen de illegale handel in SALW door de lucht. Het SIPRI zal een lijst van geselecteerde begunstigden voorleggen, die vervolgens door de HV zal worden goedgekeurd in overleg met de bevoegde instanties van de Raad.

3.2.   Project 2: De betrokkenen door middel van publicaties, opleiding en bijstand beter bekendmaken met manieren van monitoring, opsporing en risicobeheersing met betrekking tot luchtvrachtvervoerders die betrokken zijn bij illegale handel in SALW en ander destabiliserend materiaal door de lucht.

3.2.1.   Doel van het project

Doel van het project is betrokken internationaal en nationaal personeel bewuster te maken en technisch te scholen met betrekking tot „beste handelwijzen” inzake monitoring, opsporing en risicobeheersingsanalyse in verband met luchtvrachtvervoerders die ervan verdacht worden betrokken te zijn bij illegale handel in SALW door de lucht.

3.2.2   Projectbeschrijving

In het kader van dit project worden onderstaande activiteiten ondernomen:

a)

de ontwikkeling en publicatie van een handboek met bijbehorend opleidingsmateriaal, bestemd voor hooguit 250 medewerkers van multilaterale organisaties, missies of staten;

b)

via het organiseren van drie regionale studiebijeenkomsten, de opleiding van en bijstand voor 80 à 100 medewerkers van specifieke afdelingen of cellen in crisisbeheersingsmissies, en internationale autoriteiten en autoriteiten van derde landen, met beoogd multiplicatoreffect via de verstrekking van materiaal voor het opleiden van opleiders;

c)

de verwerking van resultaten en evaluaties van de opleidings- en bijstandsactiviteiten, en ontwikkeling, op basis daarvan, van een model van beste handelwijzen voor de uitwisseling van informatie over dit onderwerp tussen daarvoor in aanmerking komende internationale en nationale personeelsleden;

d)

de presentatie van de resultaten van het model van beste handelwijzen in een afrondende workshop waarvoor belanghebbenden (maximaal 80 personen) zullen worden uitgenodigd.

3.2.3.   Projectresultaten

Het project:

a)

zal het personeel van multilaterale organisaties, missies en staten bewuster maken van beste handelwijzen inzake monitoring, opsporing en risicobeheersingsanalyse in verband met luchtvrachtvervoerders die ervan verdacht worden betrokken te zijn bij illegale handel in SALW en ander destabiliserend materiaal door de lucht;

b)

zal middels de publicatie en verspreiding van een handboek over technieken voor monitoring, opsporing en risicobeheersing bijdragen aan het standaardiseren van beste handelwijzen op dit gebied;

c)

zal leiding geven aan de instelling van beste handelwijzen van informatiecoördinatie middels opleidings- en bijstandsactiviteiten voor medewerkers van specifieke afdelingen of cellen in multilaterale organisaties, missies of staten.

3.2.4.   Begunstigden van het project

Begunstigden van het project zijn de medewerkers van crisisbeheersingsmissies en nationale en internationale autoriteiten. De selectie van specifieke begunstigden die de opleiding zullen krijgen, gebeurt aan de hand van een door het SIPRI voorgestelde lijst, die door de HV wordt goedgekeurd in overleg met de bevoegde instanties van de Raad.

4.   Locatie

De locatie voor de praktijktest van project 3.1 en de afrondende workshop, alsmede voor de opleidings- en bijstandsactiviteiten en de afrondende workshop voor project 3.2, wordt zodanig gekozen dat de middelen optimaal worden benut en de koolstofvoetafdruk zo klein mogelijk blijft en er wordt rekening gehouden met de plaatselijk beschikbare bijstand. Het SIPRI zal een lijst van aanbevolen locaties voorleggen, die door de HV wordt goedgekeurd in overleg met de bevoegde instanties van de Raad.

5.   Duur

De totale duur van de projecten wordt op 24 maanden geraamd.

6.   Uitvoeringsorgaan

De technische uitvoering van dit besluit wordt toevertrouwd aan het SIPRI. Het SIPRI zal ervoor zorg dragen dat de EU-bijdrage zichtbaar is en zal zijn taak onder de verantwoordelijkheid van de HV uitvoeren.

7.   Verslagen

Het SIPRI stelt geregeld om de twee maanden verslagen op, en ook na de voltooiing van elk van de beschreven activiteiten. De verslagen moeten uiterlijk zes weken na afloop van de betrokken activiteiten aan de HV worden voorgelegd.


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/49


BESLUIT 2010/766/GBVB VAN DE RAAD

van 7 december 2010

houdende wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 28 en 43, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 10 november 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB vastgesteld inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (1).

(2)

De Raad heeft op 8 december 2009 en 30 juli 2010 respectievelijk Besluit 2009/907/GBVB (2) en Besluit 2010/437/GBVB (3) houdende wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB vastgesteld.

(3)

Piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust blijven de scheepvaart in het gebied en met name de verstrekking van voedselhulp door het Wereldvoedselprogramma aan de Somalische bevolking bedreigen.

(4)

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 23 november 2010 Resolutie 1950 (2010) vastgesteld.

(5)

De militaire operatie van de Europese Unie bedoeld in Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB („de militaire operatie van de Europese Unie”) moet tot en met 12 december 2012 worden verlengd.

(6)

De definitie van personen die op grond van artikel 12 van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB kunnen worden overgedragen, moet worden verduidelijkt in overeenstemming met de bepalingen van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties.

(7)

In het licht van de ervaringen tijdens de eerste twee jaar van de militaire operatie van de Europese Unie moet Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB worden gewijzigd om het verzamelen van fysieke kenmerken en het doorzenden van bepaalde persoonsgegevens, zoals vingerafdrukken, van verdachten mogelijk te maken zodat zij gemakkelijker kunnen worden geïdentificeerd, opgespoord en eventueel vervolgd. Een en ander dient te geschieden overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(8)

Om praktische redenen moet ook gerubriceerde informatie in het inzetgebied kunnen worden uitgewisseld.

(9)

Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, punt e), wordt vervangen door:

„e)

kan, met het oog op de eventuele vervolging door de Staten die overeenkomstig artikel 12 bevoegd zijn, personen die ervan worden verdacht daden van piraterij of gewapende roofovervallen als bedoeld in de artikelen 101 en 103 van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties te willen begaan, te begaan of te hebben begaan in de zone waar zij aanwezig is, aanhouden, gevangennemen en overdragen, en beslag leggen op de schepen van de piraten of gewapende roofovervallers, of op de schepen die zijn aangehouden na een daad van piraterij of gewapende roofoverval en die in handen van piraten of roofovervallers zijn, alsmede op de goederen aan boord;”.

2)

Aan artikel 2 worden de volgende punten toegevoegd:

„h)

verzamelt, overeenkomstig het toepasselijke recht, kenmerkende, voor identificatie geschikte gegevens betreffende de in punt e) bedoelde personen, waaronder vingerafdrukken;

i)

zendt, ter verspreiding via de kanalen van de Internationale Organisatie van Criminele Politie (Interpol) en ter controle aan de hand van de Interpol-gegevensbanken, conform regelingen die moeten worden gesloten tussen de operationeel commandant van de Europese Unie en het hoofd van het nationale centrale bureau („NCB”) van Interpol in de lidstaat waar het hoofdkwartier is gevestigd, de volgende gegevens aan het NCB:

kenmerkende, voor identificatie geschikte persoonsgegevens betreffende de in punt e) bedoelde personen, waaronder vingerafdrukken, alsook de volgende nadere gegevens, met uitzondering van andere persoonsgegevens: achternaam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen; geboortedatum en -plaats, nationaliteit, geslacht, verblijfplaats, beroep en plaats waar de betrokkene zich ophoudt; rijbewijzen, identificatiedocumenten en paspoortgegevens. Deze persoonsgegevens worden na doorzending aan Interpol niet door Atalanta opgeslagen;

gegevens in verband met door dergelijke personen gebruikte uitrusting.”.

3)

Artikel 12, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Op basis van de aanvaarding door Somalië van de uitoefening van rechtsmacht door de lidstaten of derde Staten, enerzijds, en artikel 105 van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties, anderzijds, worden met het oog op hun vervolging aangehouden en gevangengenomen personen die ervan worden verdacht daden van piraterij of gewapende overvallen als bedoeld in de artikelen 101 en 103 van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties te willen begaan, te begaan of te hebben begaan in de territoriale wateren van Somalië of op volle zee, alsmede de goederen tot uitvoering van deze daden,

overgedragen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of de derde staat die deelneemt aan de operatie waarvan het schip dat tot gevangenneming is overgegaan, de vlag voert, of

indien die staat zijn rechtsmacht niet kan of wil uitoefenen, overgedragen aan een lidstaat of een derde staat die die rechtsmacht wil uitoefenen ten aanzien van de bovengenoemde personen of goederen.”.

4)

Aan artikel 15 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De HV wordt gemachtigd om aan de door de Verenigde Staten geleide coalitiezeemacht (Coalition Maritime Force — „CMF”), via haar hoofdkwartier, alsook aan derde, niet aan de CMF deelnemende staten en aan internationale organisaties die in het inzetgebied van de militaire operatie van de Europese Unie aanwezig zijn, gerubriceerde EU-informatie en gerubriceerde, voor de militaire operatie van de Europese Unie opgestelde documenten van het niveau RESTREINT Europese Unie op basis van wederkerigheid vrij te geven wanneer dit om operationele redenen op het terrein nodig is, zulks overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad en onder voorbehoud van regelingen tussen de HV en de bevoegde autoriteiten van bovengenoemde derden.”.

5)

Artikel 16, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De militaire operatie van de Europese Unie eindigt op 12 december 2012.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 7 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REYNDERS


(1)  PB L 301 van 12.11.2008, blz. 33.

(2)  PB L 322 van 9.12.2009, blz. 27.

(3)  PB L 210 van 11.8.2010, blz. 33.


11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/51


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2010

tot wijziging van Besluit C(2007) 2286 betreffende de vaststelling van ERC-regels voor de indiening van voorstellen, evenals de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures voor acties onder contract volgens het specifieke programma Ideeën van het zevende kaderprogramma (2007-2013)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/767/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (1), en met name artikel 16, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit C(2007) 2286 van 6 juni 2007 heeft de Commissie de regels aangenomen voor de indiening van voorstellen bij de Europese Onderzoeksraad (European Research Council, ERC) en de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures voor acties onder contract volgens het specifieke programma Ideeën van het zevende kaderprogramma (2007-2013) („ERC-regels”).

(2)

Bij Besluit C(2007) 4429 van 27 september 2007 heeft de Commissie die regels gewijzigd.

(3)

Op grond van de ervaringen die zijn opgedaan met de eerste ERC-uitnodigingen van 2007, 2008 en 2009, en rekening houdend met de wijzigingen die zijn ingevoerd in de wetgeving van de Europese Unie of waarom uitdrukkelijk is verzocht door de Wetenschappelijke Raad van de ERC moet Besluit C(2007) 2286 bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT GENOMEN:

Artikel 1

De bij Besluit C(2007) 2286 vastgestelde ERC-regels voor de indiening van voorstellen, evenals de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures voor acties onder contract volgens het specifieke programma Ideeën van het zevende kaderprogramma (2007-2013) wordt vervangen door regels in de bijlage.

Artikel 2

1.   De ERC-regels voor de indiening van voorstellen en de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures voor acties onder contract volgens het specifieke programma Ideeën van het zevende kaderprogramma (2007-2013) gelden voor alle ERC-uitnodigingen die na de inwerkingtreding van dit besluit worden bekendgemaakt.

2.   De voorschriften voor de aanstelling en vergoeding van onafhankelijke deskundigen en hoofdonderzoekers die worden uitgenodigd voor een vraaggesprek, zoals is vastgelegd in de door de Commissie vastgestelde modelaanstellingsbrieven en in deel 3, evenals in de bijlagen B en C bij de ERC-regels voor de indiening van voorstellen en de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures voor acties onder contract volgens het specifieke programma Ideeën van het zevende kaderprogramma (2007-2013), zijn van toepassing met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 391 van 30.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE

EUROPESE ONDERZOEKSRAAD

Regels voor de indiening van voorstellen en de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures die relevant zijn voor het specifieke programma Ideeën van het zevende kaderprogramma (2007-2013)

INHOUDSOPGAVE

1.

Preambule – Begripsbepalingen

2.

Inleiding

2.1.

Beginselen

2.2.

Indiening van voorstellen

2.2.1.

Uitnodigingen tot het indienen van voorstellen

2.2.2.

Inschrijving vooraf

2.2.3.

Indiening

2.2.4.

Bijstand bij indiening

2.2.5.

Ontvangst

2.2.6.

Toetsing aan de toelatingscriteria

3.

Collegiale toetsing

3.1.1.

Rol van onafhankelijke deskundigen

3.1.2.

Aanstelling van deskundigen

3.1.2.1.

Uitsluiting van onafhankelijke deskundigen op verzoek van een indiener

3.1.3.

Aanstellingsvoorwaarden, gedragscode en belangenconflict

3.1.4.

Onafhankelijke waarnemers

3.1.5.

Evaluatiecriteria van de collegiale toetsing

3.1.6.

Opzet van de collegiale toetsing

3.1.6.1.

Collegiale toetsing van grensverleggende onderzoeksprojecten

3.1.6.2.

Indieningsprocedure in twee fasen voor grensverleggende onderzoeksprojecten

3.1.6.3.

Collegiale toetsing van coördinerende en ondersteunende acties

3.1.7.

Resultaten van collegiale toetsing, selectie en afwijzing van voorstellen

3.1.8.

Feedback

3.1.9.

Bijstands- en beroepsprocedures

3.1.10.

Verslaglegging en informatie over het evaluatieproces van de collegiale toetsing

4.

Toekenningsbesluit en voorbereiding van subsidieovereenkomsten

5.

Bijlagen

5.1.

Bijlage A — Procedures voor indiening van voorstellen op papier

5.2.

Bijlage B — Procedures voor ethische beoordeling

5.3.

Bijlage C —

Regels voor de vergoeding van de reis- en verblijfkosten en de dagvergoeding voor hoofdonderzoekers die worden uitgenodigd voor een vraaggesprek

5.4.

Bijlage D — Veiligheid behandeling – Gevoelige ERC-acties

1.   PREAMBULE — BEGRIPSBEPALINGEN

De Europese Onderzoeksraad (ERC) is opgericht door de Commissie (1) ingevolge het specifieke programma „Ideeën” van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie („het specifieke programma Ideeën”) (2), voor de uitvoering van het specifieke programma Ideeën.

De ERC bestaat uit een Wetenschappelijke Raad, een secretaris-generaal en een specifieke uitvoeringsstructuur die is opgezet door de Commissie als het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (3); de ERC is verantwoordelijk tegenover de Commissie, die de autonome en onafhankelijke werking van de raad garandeert.

Voor de duidelijkheid zijn in dit document de volgende begripsbepalingen van toepassing:

„ERCEA”: Uitvoerend Agentschap van de Europese Onderzoeksraad (European Research Council Executive Agency);

„KP7”: „Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)” (4);

„Regels voor deelname”: de „Regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013)” (5);

„Financieel Reglement”: Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 houdende het „Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen” (6).

2.   INLEIDING

Het doel van dit document is een beschrijving te geven van de regels die van toepassing zijn op de indiening en collegiale toetsing van voorstellen, en op de toekenning van subsidies aan succesvolle voorstellen. De regels definiëren fundamentele parameters die zijn bedoeld om te waarborgen dat de procedures voor de toekenning van subsidies streng, billijk, doeltreffend en dienstig zijn. Zij zijn tot stand gebracht in samenwerking met de Wetenschappelijke Raad van de ERC, die onder meer verantwoordelijk is voor het vaststellen van het werkprogramma voor Ideeën, de methoden en procedures voor de collegiale toetsing van voorstellen in het kader van het specifieke programma Ideeën en voor de aanwijzing van onafhankelijke deskundigen die bijstand verlenen bij deze collegiale toetsing. De regels worden vastgesteld door de Commissie overeenkomstig de regels voor deelname.

 

Deel 1 beschrijft de belangrijkste beginselen die ten grondslag liggen aan de procedure van indiening tot toekenning: excellentie, transparantie, eerlijkheid en onpartijdigheid, efficiëntie en snelheid, en bevat voorts ethische overwegingen.

 

Deel 2 beschrijft de procedures voor de indiening van voorstellen en de wijze waarop zij vervolgens worden verwerkt, met inbegrip van de toetsing aan de toelatingscriteria.

 

Deel 3 beschrijft de collegiale toetsing, met inbegrip van de wijze van selectie en aanstelling van onafhankelijke deskundigen, de behandeling van potentiële en feitelijke belangenconflicten, en de opzet van de collegiale toetsing. Dit deel beschrijft ook de behandeling van bezwaren en klachten en de verslaglegging van de collegiale toetsing en toekenning van subsidies.

 

Deel 4 beschrijft de voorbereiding en de toekenning van subsidies.

2.1.   Beginselen

De procedure van de indiening van voorstellen tot en met de toekenning van subsidies verloopt volgens een aantal gevestigde beginselen:

Excellentie. De projecten moeten wetenschappelijk en/of technisch van grote kwaliteit zijn om voor subsidiëring in aanmerking te komen.

Transparantie. De besluiten tot financiering en toekenning moeten zijn gebaseerd op duidelijk omschreven regels en procedures, en de indienende juridische entiteiten en hoofdonderzoekers moeten passende feedback ontvangen over de uitkomst van de collegiale toetsing van hun voorstellen.

Eerlijkheid en onpartijdigheid. Alle voorstellen moeten consequent en op dezelfde wijze worden behandeld. Zij moeten onpartijdig op hun verdiensten worden beoordeeld, ongeacht de oorsprong of de identiteit van de indienende entiteit, de hoofdonderzoeker of een teamlid.

Vertrouwelijkheid. Alle voorstellen en ermee verbonden gegevens, kennis en documenten die aan het ERCEA ter beschikking worden gesteld, moeten vertrouwelijk worden behandeld.

Efficiëntie en snelheid. De collegiale toetsing, de toekenning en de subsidievoorbereiding moeten zo snel mogelijk verlopen, met inachtneming van de vereiste kwaliteit van de collegiale toetsing en het rechtskader.

Ethische en veiligheidsoverwegingen. Een voorstel dat strijdig is met fundamentele ethische beginselen of dat niet voldoet aan de betrokken veiligheidsprocedures, kan te allen tijde worden uitgesloten van de procedure van collegiale toetsing, selectie en toekenning.

2.2.   Indiening van voorstellen

2.2.1.   Uitnodigingen tot het indienen van voorstellen

Voorstellen worden ingediend in het kader van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen („uitnodigingen”) (7). De inhoud en het tijdschema van de uitnodigingen worden beschreven in het werkprogramma voor Ideeën en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, op de website(s) van de Commissie (8), en op de ERC-website, die tevens koppelingen naar de website(s) van de Commissie bevat.

Uitnodigingen voor grensverleggende onderzoeksprojecten kunnen een indicatieve begroting voor de gehele uitnodiging vermelden, of indicatieve begrotingen voor bepaalde onderzoeksgebieden in het kader van de uitnodiging die worden beoordeeld door aparte panels van onafhankelijke deskundigen.

Verder staat in de uitnodiging of de procedure een indiening in een of twee fasen en/of een collegiale toetsing in een of twee stappen betreft. Bij indiening in twee fasen worden alleen de indieners van voorstellen die in de eerste fase positief zijn beoordeeld, uitgenodigd in de tweede fase een volledig voorstel te doen.

2.2.2.   Inschrijving vooraf

In verband met de „bottom-up” benadering van het specifieke programma Ideeën verwacht de ERC een groot aantal voorstellen op alle onderzoeksgebieden. Om het de ERC mogelijk te maken de benodigde middelen en deskundigheid ter beschikking te stellen voor de collegiale toetsing, kan een uitnodiging voorzien in een inschrijving vooraf.

Bij inschrijving vooraf kan worden gevraagd om een beschrijving van het beoogde onderwerp en de onderzoeksdoelstellingen van het voorstel.

In het geval dat een uitnodiging voorziet in inschrijving vooraf dient de potentiële indiener binnen de daarvoor gestelde termijn de aanmeld- en wachtwoordgegevens op te vragen die nodig zijn om het voorstel elektronisch in te dienen via het IT-systeem van de Electronic Proposal Submission Service (momenteel EPSS, in dit document „elektronische indieningssysteem”). De uiterste datum van inschrijving vooraf kan enkele weken voor de uiterste datum van indiening van voorstellen liggen. Inschrijving vooraf en indiening zijn twee aparte fasen. Als de indiener verzuimt zich vooraf in te schrijven terwijl dat volgens de uitnodiging wel verplicht is, wordt de indiening van zijn of haar voorstel niet geaccepteerd door het elektronische indieningssysteem.

Als de uitnodiging niet vermeldt dat inschrijving vooraf vereist is, dienen potentiële indieners zich desondanks binnen de termijn van de uitnodiging in te schrijven en een wachtwoord voor het EPSS aan te vragen om hun voorstel te kunnen indienen.

In uitzonderingsgevallen kan de potentiële indiener het ERCEA verzoeken toestemming te verlenen om zijn of haar voorstel op papier in te dienen volgens bijlage A bij dit besluit.

2.2.3.   Indiening

Voorstellen en eventuele inschrijvingen vooraf worden elektronisch ingediend via het online elektronische indieningssysteem van de Commissie (momenteel EPSS).

Ingevolge het werkprogramma voor Ideeën brengen voorstellen voor grensverleggende onderzoeksacties de betrokkenheid van een hoofdonderzoeker met zich, dat wil zeggen een bepaalde persoon die de wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor het project draagt. De voorstellen worden ingediend door de hoofdonderzoeker die daartoe is gemachtigd door de voorgestelde gastorganisatie, die formeel de indienende juridische entiteit is en waaraan de subsidie wordt toegekend (9). Tijdens de procedure van indiening tot en met collegiale toetsing vindt de communicatie tussen het ERCEA en de indienende juridische entiteit overwegend plaats via de hoofdonderzoeker.

Alvorens een voorstel in te dienen, moet een potentiële indiener alle gegevens over het voorstel voorbereiden en online toezenden, en instemmen met de gebruiksvoorwaarden van het elektronische indieningssysteem en met de voorwaarden van de collegiale toetsing.

Het elektronische indieningssysteem voert daarop enkele elementaire controles uit. Pas nadat deze controles voltooid zijn, kan het voorstel worden ingediend via het elektronische indieningssysteem. Deze controles zijn niet bedoeld ter vervanging van de formele toetsingen van punt 2.2.6 en kunnen niet garanderen dat de betrokken dossiers inhoudelijk voldoen aan de voorschriften van de uitnodiging. De indiening wordt geacht plaats te vinden op het moment waarop de hoofdonderzoeker begint met de definitieve indiening, zoals aangegeven door het elektronische indieningssysteem, en niet eerder.

Voorstellen die worden ingediend op een verwijderbaar elektronisch opslagmedium (zoals een cd-rom), per e-mail of per fax, worden geacht niet te zijn ingediend en worden niet beoordeeld. Als een hoofdonderzoeker niet over de mogelijkheid beschikt om toegang te verkrijgen tot het elektronische indieningssysteem, kan hij of zij bij wijze van uitzondering het ERCEA vragen om toestemming voor indiening op papier. De procedures in verband met een dergelijk verzoek en de formele voorschriften voor indiening op papier worden beschreven in bijlage A bij deze regels.

Een procedure voor het intrekken van een voorstel zal worden opgenomen in de betrokken leidraad voor indieners. Een eenmaal ingetrokken voorstel komt niet meer in aanmerking voor collegiale toetsing of selectie.

Indien hetzelfde voorstel meer dan eens wordt ingediend, wordt alleen de meest recente toelaatbare versie beoordeeld.

De voorstellen worden te allen tijde veilig bewaard. Wanneer de voorstellen niet meer nodig zijn, worden alle exemplaren vernietigd, behalve die welke nodig zijn voor archivering en/of controle.

2.2.4.   Bijstand bij indiening

De leidraad voor indieners legt omstandig uit hoe hoofdonderzoekers, teamleden of indienende juridische entiteiten om bijstand of nadere informatie kunnen vragen voor kwesties die verband houden met een uitnodiging. In de leidraad staan de contactgegevens van de nationale contactpunten en de helpdesks van het ERCEA en de ERC. Er is een speciale helpdesk voor vragen over het elektronische indieningssysteem.

2.2.5.   Ontvangst

De datum en het tijdstip van ontvangst van de laatste versie van de ingediende voorstellen worden vastgelegd. Na het verstrijken van de indieningstermijn wordt een ontvangstbevestiging verstuurd per e-mail met de volgende informatie:

titel en een unieke identificatie van het voorstel (voorstelnummer);

identificatie van de uitnodiging waarop het voorstel betrekking heeft;

de datum en het tijdstip van ontvangst (gesteld op het tijdstip waarop de indieningstermijn verstrijkt, voor elektronisch ingediende voorstellen).

Na indiening neemt het ERCEA alleen contact op met de hoofdonderzoeker en/of indienende juridische entiteit als dat nodig is om duidelijkheid te verkrijgen over zaken als toelaatbaarheid of om administratieve of juridische gegevens in het voorstel te verifiëren (10). In een tweefasige procedure kan, alleen voor aangehouden voorstellen, de door de indienende juridische entiteit gemachtigde hoofdonderzoeker echter, onder voorwaarden die in de uitnodiging beschreven worden, gevraagd worden een nader voorstel in te dienen of nadere informatie te verstrekken over het oorspronkelijke voorstel en/of een vraaggesprek bij te wonen.

2.2.6.   Toetsing aan de toelatingscriteria

Alleen voorstellen die voldoen aan alle toelatingscriteria worden aangehouden voor collegiale toetsing. Deze criteria worden strikt toegepast. Bij tweefasige indiening vindt in elke fase een toetsing aan de toelatingscriteria plaats. Alle in het kader van een uitnodiging ingediende voorstellen worden getoetst aan de volgende toelatingscriteria:

ontvangst van het voorstel binnen de gestelde termijn (datum en tijdstip volgens de uitnodiging);

volledigheid van het voorstel: alle gevraagde onderdelen en formulieren moeten aanwezig zijn (11);

reikwijdte van de uitnodiging: het voorstel moet inhoudelijk ingaan op de in de uitnodiging beschreven doelen, onderwerpen en financieringsregeling, zoals is gedefinieerd in het werkprogramma voor Ideeën. Alleen in zeer specifieke gevallen kan de reikwijdte van een voorstel aanleiding zijn om een voorstel als niet toelaatbaar aan te merken (12);

alle aanvullende toelatingscriteria die van toepassing zijn op de uitnodiging en in het werkprogramma voor Ideeën en in de fiche van de uitnodiging zijn opgenomen.

Als voor, tijdens of na de evaluatiefase van de collegiale toetsing komt vast te staan dat er niet wordt voldaan aan een of meer van de toelatingscriteria, wordt het voorstel als niet toelaatbaar beschouwd en uitgesloten van verder onderzoek. Bij twijfel of een voorstel toelaatbaar is, kan in afwachting van uitsluitsel worden verdergegaan met de collegiale toetsing. De beoordeling van een voorstel onder dergelijke voorwaarden betekent niet dat het toelaatbaar is.

Als niet duidelijk vaststaat of het voorstel toelaatbaar is en een grondiger beoordeling nodig is, kan een comité voor toetsing aan de toelatingscriteria worden bijeengeroepen. De taak van dit comité is zorg te dragen voor een uniforme juridische uitleg van dergelijke gevallen en gelijke behandeling van de indienende juridische entiteiten en hoofdonderzoekers die bij het voorstel betrokken zijn (13).

Hoofdonderzoekers wier voorstellen worden geacht niet te beantwoorden aan de toelatingscriteria, ontvangen hiervan een met redenen omklede kennisgeving.

3.   COLLEGIALE TOETSING

3.1.1.   Rol van onafhankelijke deskundigen

De voorstellen worden beoordeeld door onafhankelijke deskundigen (collegiale toetsing) om te waarborgen dat alleen de beste worden geselecteerd voor financiering. Een onafhankelijke deskundige is een deskundige van buiten de ERC en de Commissie (14), die op persoonlijke titel werkt en in de uitvoering van zijn of haar werk geen organisatie of wetenschappelijke gemeenschap vertegenwoordigt.

Voor de collegiale toetsing worden vijf typen onafhankelijke deskundigen onderscheiden:

1.   Voorzitters van de ERC-panels voor collegiale toetsing: organiseren het werk van hun panel, zitten het panel voor en wonen een afsluitende consolidatievergadering bij. Zij kunnen voorstellen ook individueel beoordelen, gewoonlijk op afstand, ter voorbereiding van de panelbijeenkomsten.

2.   Leden van de ERC-panels voor collegiale toetsing: helpen bij het voorbereiden van de panelbijeenkomsten, wonen die bijeenkomsten bij en kunnen ook meewerken aan de individuele beoordeling van voorstellen, gewoonlijk op afstand.

3.   Panelbeoordelaars: onafhankelijke deskundigen aan wie wordt gevraagd medewerking te verlenen aan de individuele beoordeling van voorstellen. Gewoonlijk nemen zij niet deel aan de panelbijeenkomsten.

4.   Referenten: onafhankelijke deskundigen die individuele beoordelingen van voorstellen uitvoeren, alleen op afstand, en daarvoor geen vergoeding ontvangen.

5.   Onafhankelijke waarnemers: onafhankelijke deskundigen aan wie wordt gevraagd de collegiale toetsing te onderzoeken voor wat betreft de werking en uitvoering ervan. Zij voeren geen evaluaties van de betrokken voorstellen uit. Zij kunnen iedere bijeenkomst in het kader van de collegiale toetsing bijwonen.

3.1.2.   Aanstelling van deskundigen  (15)

De Wetenschappelijke Raad van de ERC is belast met het voorstellen van onafhankelijke deskundigen voor de collegiale toetsing van grensverleggende onderzoeksprojecten (16) volgens artikel 17, lid 2, van de regels voor deelname, en met het toezien op de uitvoering van acties onder contract in de zin van artikel 27, lid 1, van de regels voor deelname. De Wetenschappelijke Raad van de ERC kan zich bij het aanwijzen van onafhankelijke deskundigen laten leiden door zijn leden en door informatie van panelleden of het ERCEA. Op grond van dit voorstel vindt de formele aanstelling door het ERCEA plaats (17).

Van onafhankelijke deskundigen wordt verwacht dat zij beschikken over de vereiste kennis en vaardigheden op de werkterreinen waarvoor hun medewerking wordt gevraagd. Zij moeten in de overheids- of de particuliere sector op hoog niveau beroepservaring hebben opgedaan met wetenschappelijk onderzoek, geleerdheid of wetenschappelijk beheer. Er kunnen nog andere vaardigheden worden verlangd (bijv. begeleiding en opleiding van jonge wetenschappers; beheer of beoordeling van projecten; technologische overdracht en innovatie; internationale samenwerking in wetenschap en technologie). Voor de aanstelling van onafhankelijke deskundigen die inzage krijgen in gerubriceerde informatie, is het desbetreffende veiligheidsonderzoek vereist.

Het ERCEA kan tevens gebruikmaken van de lijst deskundigen die is samengesteld in het kader van sollicitatieoproepen die zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, evenals van andere deskundigen met de vereiste kwalificaties, die bijvoorbeeld in overleg met nationale instanties voor onderzoeksfinanciering en vergelijkbare organisaties worden vastgesteld. Deskundigen kunnen afkomstig zijn uit een land dat geen lidstaat is of dat niet met KP7 is geassocieerd.

Bij het samenstellen van pools van deskundigen streeft het ERCEA naar het hoogste niveau van wetenschappelijke en technische deskundigheid op voor de uitnodiging relevante terreinen, en let het tevens op andere criteria zoals:

een redelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen uit de hele Europese Unie en geassocieerde landen, evenals derde landen (18);

regelmatige roulering van deskundigen, overeenkomstig de behoefte aan continuïteit. Naar verwachting zal per kalenderjaar en onderzoeksterrein minstens een kwart van de ingezette deskundigen rouleren.

De deskundigen moeten over de taalvaardigheid beschikken die nodig is om de voorstellen te kunnen beoordelen.

De namen van de onafhankelijke deskundigen die aan individuele voorstellen worden toegewezen, worden niet openbaar gemaakt. De lijst van onafhankelijke deskundigen die hebben meegewerkt aan de beoordeling van voorstellen die zijn ontvangen naar aanleiding van een uitnodiging in verband met het specifieke programma Ideeën, wordt echter jaarlijks bekendgemaakt op de website(s) van de Commissie. Daarnaast wordt de lijst van panelleden gepubliceerd op de ERC-website.

Ieder direct of indirect contact over de collegiale toetsing in het kader van een uitnodiging tussen de hoofdonderzoeker en/of de indienende juridische entiteit die naar aanleiding van die uitnodiging een voorstel indient enerzijds, en een onafhankelijke deskundige die bij die collegiale toetsing is betrokken anderzijds, is strikt verboden. Indien er toch sprake is van een dergelijk contact, kan het ERCEA besluiten het betrokken voorstel uit te sluiten van de uitnodiging in kwestie.

3.1.2.1.   Uitsluiting van onafhankelijke deskundigen op verzoek van een indiener

De desbetreffende leidraad kan bepalen dat een indiener kan verzoeken iemand (19) niet te laten deelnemen aan de collegiale toetsing van zijn of haar voorstel. In dergelijke gevallen wordt de indieners gevraagd dit verzoek met redenen te omkleden (20). Als in voornoemde omstandigheden de aangewezen persoon een onafhankelijke deskundige is die deelneemt aan de beoordeling van de voorstellen in het kader van de betrokken uitnodiging, kan hij of zij worden uitgesloten van de beoordeling van het betrokken voorstel, mits het ERCEA in staat blijft het voorstel te laten beoordelen.

3.1.3.   Aanstellingsvoorwaarden, gedragscode en belangenconflict

In dit punt wordt ingegaan op de wijze waarop het ERCEA onafhankelijke deskundigen aanstelt om mee te werken aan de collegiale toetsing van voorstellen voor het specifieke programma Ideeën. Het ERCEA kan dezelfde procedure mutatis mutandis volgen voor de aanstelling van deskundigen voor de taken bedoeld in artikel 27, lid 1, van de regels voor deelname.

Het ERCEA stelt een door de onafhankelijke deskundige te ondertekenen aanstellingsbrief op volgens de door de Commissie goedgekeurde modellen. De aanstellingsbrief definieert het kader voor de relatie tussen een onafhankelijke deskundige en het ERCEA waarbinnen hem of haar kan worden gevraagd de ERC bij te staan.

De aanstellingsbrief bevat de algemene voorwaarden die op onafhankelijke deskundigen van toepassing zijn. Als bijlage bij de brief is meer in het bijzonder een gedragscode voor de collegiale toetsing opgenomen, met daarin de essentiële bepalingen inzake vertrouwelijkheid, belangenconflict en de behandeling van persoonsgegevens.

De aanstelling vangt aan op het moment waarop de onafhankelijke deskundige en het ERCEA de aanstellingsbrief ondertekenen.

De aanstellingen als panelvoorzitter, panellid, panelbeoordelaar en onafhankelijk waarnemer gaan gepaard met het recht op financiële vergoeding. In dat geval vermeldt de aanstellingsbrief de algemene voorwaarden voor vergoeding.

De taken van referenten komen niet in aanmerking voor financiële vergoeding.

In het kader van elke opdracht wordt van alle onafhankelijke deskundigen verlangd dat zij voor elk voorstel dat zij onderzoeken, bevestigen geen belangenconflict te hebben (belangenconflict dat aanleiding voor uitsluiting vormt of potentieel belangenconflict). Als een onafhankelijke deskundige een belangenconflict opgeeft in verband met een voorstel, hangt de vervolgactie af van de vraag of het aanleiding is voor uitsluiting of een potentieel conflict betreft.

De situaties waarin sprake kan zijn van een belangenconflict dat aanleiding is voor „uitsluiting” en van een „potentieel” belangenconflict, worden beschreven in de gedragscode.

Onafhankelijke deskundigen kunnen niet deelnemen aan de beoordeling van voorstellen in het kader van een uitnodiging waarvoor hij of zij zelf een voorstel heeft ingediend.

Als een belangenconflict aanleiding is voor uitsluiting, mag een onafhankelijke deskundige geen invloed uitoefenen op de collegiale toetsing van het betrokken voorstel. In het bijzonder is het een onafhankelijke deskundige in dat geval verboden mee te werken aan de individuele evaluatie (gewoonlijk op afstand) of in eventuele paneldiscussies over dat voorstel het woord te voeren en een stem uit te brengen. In dat geval dient de onafhankelijke deskundige de kamer (of het elektronische forum) te verlaten wanneer het panel het individuele geval van het voorstel waarop het conflict betrekking heeft, bespreekt.

Bij potentiële belangenconflicten neemt het ERCEA een beslissing na afweging van de omstandigheden van het geval. Er kan worden besloten de onafhankelijke deskundige toe te staan deel te nemen aan de collegiale toetsing van het betrokken voorstel (in welk geval hij of zij een passende verklaring moet ondertekenen) dan wel hem of haar niet toe te laten op dezelfde wijze als bij een conflict dat aanleiding is voor uitsluiting.

Een deskundige moet alle bekende belangenconflicten opgeven voorafgaand aan een collegiale toetsing.

Als zich in de loop van de collegiale toetsing een conflict openbaart waarvan het bestaan tot dat moment onbekend was, moet de onafhankelijke deskundige daarvan onmiddellijk kennis geven aan een verantwoordelijke ambtenaar. Als het conflict uiteindelijk aanleiding voor uitsluiting blijkt te zijn, mag de onafhankelijke deskundige niet deelnemen aan verdere collegiale toetsing van het betrokken voorstel. Alle eerdere opmerkingen en beoordelingen van die onafhankelijke deskundige worden niet in acht genomen. Zo nodig wordt de onafhankelijke deskundige vervangen.

Als een onafhankelijke deskundige een belangenconflict dat aanleiding is voor uitsluiting of een potentieel belangenconflict, bewust verhult en dat conflict tijdens de collegiale toetsing aan het licht treedt, wordt hij of zij onmiddellijk uitgesloten, onder toepassing van de in de aanstellingsbrief vermelde sancties. Alle uitkomsten van de collegiale toetsingen waaraan hij of zij heeft deelgenomen, worden nietig verklaard, en de betrokken voorstellen worden opnieuw beoordeeld.

Naar analogie van artikel 265 bis, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement (21) kan een schending van de gedragscode of een ander geval van grove schuld van de onafhankelijke deskundige worden aangemerkt als een ernstige fout bij de beroepsuitoefening en aanleiding zijn voor uitsluiting van de lijst van door het ERCEA aan te stellen onafhankelijke deskundigen. In dat geval wordt de onafhankelijke deskundige verwijderd uit de gegevensbank en kan hij of zij zich niet opnieuw inschrijven zolang de uitsluiting voortduurt.

3.1.4.   Onafhankelijke waarnemers

Een onafhankelijke deskundige kan worden aangesteld om als waarnemer de collegiale toetsing te onderzoeken voor wat betreft de werking en uitvoering ervan. De opdracht van waarnemers betreft de gehele collegiale toetsing, met inbegrip van alle beoordelingen op afstand. Bij beoordeling op afstand hebben de waarnemers toegang tot alle communicatie tussen het ERCEA en de collegiale toetsers en kunnen zij enkelen of allen van laatstgenoemden vragen naar hun oordeel over de uitvoering van de toetsing. Waarnemers kunnen elke bijeenkomst in het kader van de collegiale toetsing bijwonen.

Het ERCEA stelt elke onafhankelijke waarnemer aan middels een aanstellingsbrief. Voor de aanstelling van onafhankelijke waarnemers wordt het model gebruikt dat is goedgekeurd door de Commissie. De speciale gedragscode voor waarnemers van de collegiale toetsing is opgenomen in het door de Commissie goedgekeurde model.

Het ERCEA informeert het programmacomité over de keuze van deskundigen als waarnemers en over hun mandaat.

De waarnemers hebben als taak de evaluatiebijeenkomsten van de collegiale toetsing te beoordelen voor wat betreft de werking ervan en niet de uitkomst, tenzij de uitkomst ervan het rechtstreekse resultaat is van de operationele aspecten. Het is daarom niet nodig dat de waarnemers deskundig zijn op het gebied van de beoordeelde voorstellen. Om conflicten tussen het oordeel van de waarnemers over de uitkomst van de collegiale toetsing en de werking ervan te vermijden, wordt het zelfs als een voordeel gezien dat een waarnemer niet te zeer bekend is met het betrokken wetenschappelijk gebied. In elk geval onthouden zij zich van het geven van een mening over de onderzochte voorstellen of over het oordeel van de onafhankelijke deskundigen over de voorstellen.

De waarnemers hebben als taak onafhankelijk advies te geven over de uitvoering van de collegiale toetsing, over mogelijke verbeteringen van de procedures en over de toepassing van de evaluatiecriteria door de onafhankelijke deskundigen. De waarnemers controleren of de in deze regels beschreven of genoemde procedures worden gerespecteerd en brengen aan het programmabeheer verslag uit over mogelijke verbeteringen.

De waarnemers dienen zich te houden aan dezelfde geheimhoudingsplicht als onafhankelijke deskundigen en een aanstellingsbrief met een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen. Zij mogen geen informatie onthullen over de voorstellen, de voor de beoordeling van de voorstellen aangewezen onafhankelijke deskundigen, of de paneldiscussies in het kader van de collegiale toetsingen.

De waarnemers brengen aan de ERC verslag uit over hun bevindingen. Zij worden gestimuleerd informeel te overleggen met de bij de collegiale toetsing betrokken ERCEA-functionarissen en te wijzen op eventuele verbeteringen die onmiddellijk in praktijk zouden kunnen worden gebracht.

Het ERCEA informeert het programmacomité over de bevindingen van de waarnemers en kan een samenvatting van hun verslag publiekelijk beschikbaar stellen.

Voor de waarneming van de collegiale toetsing gelden de in de desbetreffende opdracht vermelde maximumtermijnen. De in de opdracht vermelde maximumtermijnen kunnen worden verlengd middels schriftelijke wijziging.

3.1.5.   Evaluatiecriteria van de collegiale toetsing

De evaluatiecriteria, zoals scores en bijbehorende weegfactoren en drempels, worden beschreven in het werkprogramma voor Ideeën volgens de beginselen van het specifieke programma Ideeën en de regels voor deelname (22). De wijze van toepassing kan nader worden toegelicht in de leidraad voor indieners (23).

Er gelden speciale procedures voor voorstellen met ethisch gevoelige kwesties (zie bijlage B) of waarvoor nader onderzoek nodig is met het oog op veiligheid (bijlage D).

3.1.6.   Opzet van de collegiale toetsing

De Wetenschappelijke Raad van de ERC stelt de voor de collegiale toetsing te volgen methode vast, die per uitnodiging op details kan verschillen. Verder ziet de Wetenschappelijke Raad toe op het evaluatieproces van de collegiale toetsing en stelt hij een reglement vast voor ERC-panels dat op de ERC-website wordt gepubliceerd (leidraad voor collegiale toetsers van de ERC). De Wetenschappelijke Raad van de ERC kan zijn leden delegeren om de panelbijeenkomsten bij te wonen als waarnemer. De leden van de Wetenschappelijke Raad mogen de uitkomst van de panelbijeenkomst die zij bijwonen echter onder geen beding beïnvloeden.

De collegiale toetsing wordt georganiseerd volgens de beginselen van punt 2.1 hiervoor om een consistente, strenge, op kwaliteit gebaseerde toetsing van de voorstellen aan de criteria van het werkprogramma voor Ideeën te waarborgen.

Als een uitnodiging een evaluatieprocedure in twee stappen voorschrijft, komen alleen die voorstellen in aanmerking voor verdere collegiale toetsing die de eerste stap, de toetsing aan een beperkt aantal criteria, doorstaan (24).

3.1.6.1.   Collegiale toetsing van grensverleggende onderzoeksprojecten

De collegiale toetsing wordt uitgevoerd door panels van onafhankelijke wetenschappers en geleerden. De panels kunnen worden bijgestaan door panelbeoordelaars en gespecialiseerde referenten, die de collegiale toetsing geheel of gedeeltelijk thuis of op hun werk uitvoeren (evaluatie op afstand). De panels worden zodanig samengesteld dat zij gezamenlijk alle onderzoeksterreinen van de uitnodiging bestrijken, waarbij elk panel verantwoordelijk is voor een bepaald aantal onderzoeksgebieden.

Ingevolge het reglement voor ERC-panels worden de panels voorgezeten door een onafhankelijke hoofddeskundige.

Elke collegiale toetsing kan worden uitgevoerd in twee achtereenvolgende stappen. In dat geval vormt de uitkomst van de eerste stap de basis voor de tweede stap. Gewoonlijk bestaat een stap uit de volgende werkzaamheden:

Toewijzing van voorstellen aan panels: Elk voorstel wordt toegewezen aan een panel op basis van het onderwerp van het voorstel. In eerste instantie vindt de toewijzing plaats volgens de aanwijzingen van de indiener, de titel en de inhoud van het voorstel en/of de in het voorstel verstrekte informatie, bijvoorbeeld in de vorm van „trefwoorden”.

Individuele beoordeling: De voorstellen worden aan de desbetreffende criteria getoetst door ten minste drie op de wetenschappelijke en/of technologische terreinen van het voorstel gekwalificeerde collegiale toetsers (25), die individuele beoordelingsverslagen opstellen.

Panelbeoordeling: De panels hebben als taak de voorstellen op hun onderzoeksgebied (26) consequent te beoordelen en hun werkzaamheden af te stemmen met de andere panels om te waarborgen dat de voorstellen op eenzelfde wijze worden behandeld door de diverse panels en op de diverse wetenschappelijke/technologische gebieden van de uitnodiging.

Het oordeel van een panel over een voorstel (met inbegrip van alle scores die aan het voorstel zijn toegekend voor afzonderlijke criteria of als geheel, en de positie ervan op de ranglijst) is gebaseerd op de individuele evaluaties en op de paneldiscussie, en komt tot stand bij meerderheid van stemmen. De uitkomst van de panelevaluatiefase is een ranglijst. Als laatste stap van de collegiale toetsing stelt het panel de voorstellen vast die worden aanbevolen voor financiering overeenkomstig de begroting van de uitnodiging.

Vraaggesprekken: Indien het werkprogramma voor Ideeën hierin voorziet, kunnen in het kader van de panelbeoordeling vraaggesprekken met de hoofdonderzoeker en/of de indienende juridische entiteit plaatsvinden. De reis- en verblijfkosten in verband met de vraaggesprekken kunnen worden vergoed door het ERCEA. De voorschriften die van toepassing zijn op de vergoeding van reis- en verblijfkosten zijn opgenomen in bijlage C. Elk vraaggesprek wordt gevoerd door ten minste drie panelleden. De vraaggesprekken kunnen worden gehouden op de plaats waar het panel bijeenkomt voor de collegiale toetsing of, indien technisch mogelijk, met elektronische middelen (bijv. videoverbinding of teleconferentie).

Interdisciplinaire evaluatie (evaluatie over de grenzen van panels, gebieden, onderzoeksterreinen enz. heen): De interdisciplinaire evaluatie behelst een zorgvuldige beoordeling van de kwaliteit van de aan de diverse panels toegewezen voorstellen met als doel een definitieve rangorde aan te bevelen voor de aan te houden voorstellen (op alle onderzoeksterreinen van de uitnodiging). Deze evaluatie wordt uitgevoerd in een forum bestaande uit de panelvoorzitters of door hen gedelegeerde panelleden. In de interdisciplinaire evaluatie wordt bijzondere aandacht besteed aan voorstellen die de grenzen tussen de diverse panels overschrijden, voorstellen op nieuwe en opkomende terreinen, en „risicovolle maar veelbelovende” voorstellen.

Als het werkprogramma voor Ideeën per panel, gebied, onderzoeksterrein enz. een indicatieve begroting bevat, kan de discussie zich beperken tot de voorstellen buiten de reeks voorstellen waarvan de positie in de rangorde zo hoog is dat zij binnen de indicatieve begroting van elk panel, gebied, onderzoeksterrein enz. vallen.

De collegiale toetsing mondt voor elk voorstel uit in een beoordelingsverslag, dat de resultaten van een interdisciplinair panel, indien van toepassing, en de definitieve aanbeveling van het panel voor het voorstel bevat, samen met de individuele beoordelingen van de onafhankelijke deskundigen en een eventuele aanbeveling voor het maximaal te financieren bedrag.

3.1.6.2.   Indieningsprocedure in twee fasen voor grensverleggende onderzoeksprojecten

In de uitnodiging staat vermeld of de indieningsprocedure in twee fasen verloopt. In dat geval worden de evaluatiecriteria voor elke fase beschreven in het werkprogramma voor Ideeën. De methode voor de collegiale toetsing in de eerste fase kan enigszins verschillen van die in de tweede fase (bijv. in het gebruik van panelbeoordelaars, referenten en/of vraaggesprekken met de hoofdonderzoeker).

Van de hoofdonderzoekers wordt in eerste instantie een beperkt of schematisch voorstel verwacht. Dit voorstel wordt getoetst aan de criteria die in de uitnodiging zijn gesteld voor de eerste fase.

Nadat dit schematische voorstel is beoordeeld, kan de panelevaluatie voor de aangehouden voorstellen leiden tot een uitnodiging voor indiening in de tweede fase. Ongeacht een eventuele nadere interdisciplinaire beoordeling zijn de panels in deze fase bevoegd om op hun onderzoeksterrein voorstellen aan te bevelen voor de tweede fase.

De indieners van tot de tweede fase toegelaten voorstellen worden uitgenodigd om binnen een voor de tweede fase gestelde termijn een meer uitgewerkt voorstel in te dienen of meer volledige en bijgewerkte informatie over het oorspronkelijke voorstel te verstrekken. Ingevolge het beginsel van gelijke behandeling kan het panel aanbevelen voorstellen die voor de tweede fase zijn ingediend maar substantieel afwijken van de desbetreffende voorstellen in de eerste fase, uit te sluiten van verdere beoordeling.

De achtereenvolgende stappen van de collegiale toetsing in de tweede fase worden beschreven in punt 3.1.6.1.

3.1.6.3.   Collegiale toetsing van coördinerende en ondersteunende acties

De collegiale toetsing van coördinerende en ondersteunende acties vindt plaats volgens dezelfde stappen als in 3.1.6.1. De panelbeoordeling kan de laatste fase zijn voordat het ERCEA de definitieve rangorde goedkeurt.

De enige uitzondering op deze procedure is het geval van coördinerende en ondersteunende acties bedoeld in artikel 14 van de regels voor deelname, waarbij onafhankelijke deskundigen alleen worden aangesteld als het ERCEA dat nodig acht.

De procedure van de collegiale toetsing van coördinerende en ondersteunende acties wordt nader uitgewerkt in het werkprogramma voor Ideeën, de uitnodiging en de leidraad voor indieners.

3.1.7.   Resultaten van collegiale toetsing, selectie en afwijzing van voorstellen

De Wetenschappelijke Raad van de ERC bevestigt de definitieve rangorde van de voorstellen die op grond van de collegiale toetsing worden aanbevolen voor financiering.

Aan de hand van de uitkomst van de collegiale toetsing en de definitieve rangschikking door de Wetenschappelijke Raad van de ERC stelt het ERCEA de definitieve lijst(en) van voorstellen voor mogelijke financiering op.

Het resultaat daarvan is als volgt:

een lijst van voorstellen die van voldoende hoge kwaliteit zijn om te worden aangehouden voor mogelijke financiering. Deze lijst wordt gepresenteerd in een aanbevolen rangorde, waarbij de financieringsprioriteit binnen de grenzen van de voor de uitnodiging beschikbare begroting wordt gesteld (de lijst van aangehouden voorstellen). Als de uitnodiging indicatieve begrotingen vermeldt voor bepaalde panels, gebieden, onderzoeksterreinen enz., kan voor elk daarvan een aparte lijst van aangehouden voorstellen worden opgesteld.

als het totaalbedrag van de aanbevolen financiering voor de aangehouden voorstellen na de collegiale toetsing de voor de uitnodiging beschikbare begroting overschrijdt, kan er een reservelijst van voorstellen (of — in het geval van indicatieve begrotingen voor aparte panels, gebieden, onderzoeksterreinen enz. — kunnen er meerdere reservelijsten) worden opgesteld. Het ERCEA bepaalt hoeveel voorstellen er in reserve worden gehouden op grond van budgettaire overwegingen en de mate van waarschijnlijkheid dat er uiteindelijk subsidie zal worden verleend voor de voorstellen wegens de intrekking van voorstellen, de beschikbaarstelling van aanvullende middelen of vergelijkbare omstandigheden.

een lijst van voorstellen die niet worden aangehouden voor financiering. Op deze lijst staan de voorstellen die geacht worden niet toelaatbaar te zijn (voor, tijdens of na de collegiale toetsing), voorstellen die geacht worden niet te beantwoorden aan het vereiste kwaliteitsniveau, voorstellen die gezien hun plaats op de ranglijst niet kunnen worden gefinancierd vanwege ontoereikende middelen, en resterende voorstellen van de reservelijst wanneer de begrotingsmiddelen voor een bepaalde uitnodiging zijn uitgeput.

De beoordeling van de kwaliteit en de aanbevolen rangorde voor de financiering van aangehouden voorstellen worden gebaseerd op de collegiale toetsing aan alle toepasselijke criteria. Als een uitnodiging voorziet in een collegiale toetsing in twee stappen en een voorstel wordt geacht niet te beantwoorden aan het voor een bepaald criterium van de uitnodiging vereiste kwaliteitsniveau, kan het in de loop van de collegiale toetsing worden aanbevolen voor uiteindelijke afwijzing zonder dat nadere toetsing aan andere toepasselijke criteria nodig is.

Ieder voorstel dat strijdig is met fundamentele ethische beginselen of dat niet beantwoordt aan de voorwaarden van het specifieke programma Ideeën, het werkprogramma voor Ideeën of de uitnodiging, wordt niet geselecteerd (27). Een voorstel kan ook worden afgewezen op ethische of veiligheidsoverwegingen volgens de procedure van bijlage B respectievelijk bijlage D.

Als een hoofdonderzoeker of indienende juridische entiteit voor een actie onder contract in het kader van het specifieke programma Ideeën in de uitvoering van een andere actie onder contract in verband met de kaderprogramma’s een onregelmatigheid (28) heeft begaan, kan dit te allen tijde aanleiding zijn voor uitsluiting van de selectieprocedure, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

3.1.8.   Feedback

Na afloop van de collegiale toetsing geeft het ERCEA feedback aan de hoofdonderzoeker en de indienende juridische entiteit. Alle mededelingen en feedback van het ERCEA aan de hoofdonderzoeker en de indienende juridische entiteit worden via een beveiligde webmailaccount van het ERCEA verstuurd. In de leidraad voor indieners staat de geplande datum van verzending van feedback.

a)

Na afsluiting van de eerste stap van de collegiale toetsing in een tweestapsprocedure:

 

De indieners van voorstellen die geacht worden niet toelaatbaar te zijn, ontvangen hiervan een met redenen omklede kennisgeving. Niet-toelaatbare voorstellen worden niet beoordeeld.

 

De indieners van voorstellen die niet worden aangehouden voor de volgende stap, ontvangen feedback over de collegiale toetsing in de vorm van een beoordelingsverslag.

 

Tot slot ontvangen de indieners van de voorstellen die worden aangehouden voor de volgende stap, een kennisgeving en kunnen zij worden uitgenodigd voor een vraaggesprek.

b)

Na afsluiting van de eerste fase van de collegiale toetsing in een tweefasige indieningsprocedure:

 

De indieners van voorstellen die geacht worden niet toelaatbaar te zijn, ontvangen hiervan een met redenen omklede kennisgeving. Niet-toelaatbare voorstellen worden niet beoordeeld.

 

De indieners van voorstellen die niet worden aangehouden voor de volgende fase, ontvangen feedback over de collegiale toetsing in de vorm van een beoordelingsverslag.

 

Tot slot ontvangen de indieners van de voorstellen die worden aangehouden voor de volgende fase, een uitnodiging om een voorstel in te dienen voor de tweede fase, en kunnen zij worden uitgenodigd voor een vraaggesprek.

c)

Na de tweede collegiale toetsing in de gevallen a) en b) hiervoor, en na de enkele collegiale toetsing in het geval van eenfasige indiening en eenstapsbeoordeling:

 

De indieners van voorstellen die geacht worden niet toelaatbaar te zijn, ontvangen hiervan een met redenen omklede kennisgeving. Niet-toelaatbare voorstellen worden niet beoordeeld.

 

Zowel de indieners van voorstellen boven het vereiste kwaliteitsniveau als die van voorstellen onder het vereiste kwaliteitsniveau ontvangen feedback over de collegiale toetsing in de vorm van een beoordelingsverslag.

 

Het beoordelingsverslag bevat de uitkomst van de collegiale toetsing en, indien van toepassing, opmerkingen en scores in algemene zin en/of voor individuele criteria. Voor de aangehouden voorstellen bevat het beoordelingsverslag, voor zover van toepassing, een aanbeveling over het maximaal te financieren bedrag en eventuele andere toepasselijke aanbevelingen voor de uitvoering van het project en/of suggesties voor verbetering van de methode en het programma van het werk.

 

Voor de voorstellen die zijn afgewezen omdat zij niet voldoen aan een kwaliteitsdrempel, bevat het beoordelingsverslag mogelijk alleen volledige opmerkingen over de criteria die zijn onderzocht tot het moment dat duidelijk werd dat niet aan de kwaliteitsdrempel werd voldaan.

 

De indieners van voorstellen die zijn afgewezen uit ethische en veiligheidsoverwegingen, ontvangen hiervan een met redenen omklede kennisgeving.

3.1.9.   Bijstands- en beroepsprocedures

Het ERCEA biedt informatie over de procedure die hoofdonderzoekers en/of indienende juridische entiteiten moeten volgen als zij vragen hebben over, of in beroep (29) willen gaan tegen de resultaten van een bepaalde collegiale toetsing in het kader van een ERC-uitnodiging.

Iedere vraag of beroep moet in elk geval de titel van de uitnodiging, het voorstelnummer (indien van toepassing), de titel van het voorstel en een beschrijving van de ondervonden problemen bevatten.

Voor kwesties die de toetsing aan de toelatingscriteria en/of het evaluatieproces van de collegiale toetsing van een bepaald voorstel betreffen, wordt middels een beroepsprocedure verslag uitgebracht over een eventuele tekortkoming in de resultaten van de toetsing of de wijze van evaluatie van een voorstel die waarschijnlijk van invloed is geweest op het besluit om het voorstel wel of niet te financieren. Een comité van beroep kan worden bijeengeroepen om het betrokken geval te onderzoeken. Als het comité zich moet buigen over een kwestie in verband met de toetsing aan de toelatingscriteria, kan het om advies vragen van het comité voor toetsing aan de toelatingscriteria (zie punt 2.2.6). Het comité brengt medewerkers met de benodigde wetenschappelijke/technische en juridische kennis bijeen. Het comité evalueert het voorstel echter niet zelf. Naargelang de aard van de klacht kan het comité de cv’s van de onafhankelijke deskundigen, de opmerkingen van elk van hen, en het beoordelingsverslag bestuderen. Het comité trekt het wetenschappelijke oordeel van naar behoren gekwalificeerde panels van deskundigen niet in twijfel.

Op grond van de uitkomst van zijn onderzoek beveelt het comité het ERCEA een handelwijze aan. Als het comité oordeelt dat er bewijsmateriaal is dat de klacht ondersteunt, dan kan het adviseren het voorstel geheel of gedeeltelijk opnieuw te laten beoordelen door onafhankelijke deskundigen.

Een beroep moet worden ingesteld binnen een maand na de datum waarop de feedback wordt bekendgemaakt op de beveiligde webmailaccount van het ERCEA, zoals beschreven in punt 3.1.8. De leidraad voor indieners bevat een gedetailleerde beroepsprocedure. Niet-toelaatbare beroepen worden niet behandeld door het comité van beroep.

Aan de instellers wordt binnen drie weken na het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep een antwoord gezonden. Als het op dat moment niet mogelijk is uitsluitsel te geven, vermeldt het antwoord wanneer dat wel mogelijk zal zijn.

3.1.10.   Verslaglegging en informatie over het evaluatieproces van de collegiale toetsing

Na elke collegiale toetsing wordt door het ERCEA een verslag opgesteld en ter beschikking gesteld aan de Wetenschappelijke Raad van de ERC en aan het programmacomité voor Ideeën. Dit verslag bevat statistische informatie over de ontvangen voorstellen (zoals aantal, prioritaire onderwerpen, categorieën indienende juridische entiteiten en gevraagde begroting), de evaluatieprocedure en de onafhankelijke deskundigen.

Voor communicatiedoeleinden kan het ERCEA na afloop van het evaluatieproces via daarvoor geëigende media algemene informatie over de uitkomst van de collegiale toetsing publiceren. Daarnaast kan het ERCEA informatie publiceren over de voorstellen die na de beoordeling (of na stap 2 in een tweestapsprocedure) voldoen aan het vereiste kwaliteitsniveau (30) en waarvoor de betrokken indieners per geval toestemming ter zake hebben verleend (31).

Met het oog op controle, onderzoek en evaluatie als voorzien in de werkprogramma’s voor Ideeën kan het nodig zijn dat het ERCEA voorstellen laat verwerken door derden (32) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad. Indieners (33) wordt gevraagd vrijelijk individueel toestemming te verlenen voor de verwerking van voorstellen. De indieners zijn niet verplicht individueel toestemming te geven. Verlening van de toestemming is vrijwillig. Weigering van toestemming heeft geen gevolgen voor het evaluatieproces.

4.   TOEKENNINGSBESLUIT EN VOORBEREIDING VAN SUBSIDIEOVEREENKOMSTEN

Op grond van de definitieve rangorde die het ERCEA heeft opgesteld volgens punt 3.1.7 kent de verantwoordelijke ordonnateur de subsidies toe aan de indienende juridische entiteiten, binnen de beschikbare begrotingsmiddelen, middels een formele subsidieovereenkomst.

De subsidieovereenkomsten worden met de indienende juridische entiteiten aangegaan volgens de interne financiële en juridische procedures (34) en de voorschriften van dit punt.

Tijdens de voorbereiding van de subsidieovereenkomst kan de hoofdonderzoeker en de indienende juridische entiteit worden gevraagd om nadere informatie over het project en het beoogde beheer ervan (35). In gevallen waarin er meer dan één deelnemer verbonden is met het project, kan de hoofdonderzoeker of de indienende juridische entiteit worden gevraagd dergelijke informatie en garanties te verkrijgen van de andere deelnemer(s).

Naargelang de uitkomst van het evaluatieproces kunnen voor sommige voorstellen aanvullende voorwaarden (36) worden gesteld voor het aangaan van een subsidieovereenkomst. Naast het beoordelingsverslag ontvangen de betrokken hoofdonderzoeker en indienende juridische entiteit van deze voorwaarden een naar behoren gedocumenteerde kennisgeving.

Subsidie kan niet worden toegekend aan indienende juridische entiteiten die tijdens de toekenningsprocedure verkeren in een situatie bedoeld in artikel 93, lid 1 (faillissement enz.), artikel 94 (valse verklaringen enz.) of artikel 96, lid 2, onder a) (uitsluiting van de uit de communautaire begroting gefinancierde opdrachten en subsidies) van het Financieel Reglement. Zij moeten bewijzen dat zij niet in een van deze situaties verkeren (37).

Verder moeten in deze fase eventuele ethische kwesties nader worden toegelicht. Daartoe stelt het ERCEA onafhankelijke deskundigen aan om deel te nemen aan de ethische beoordeling. (Zie bijlage B.)

Tijdens de voorbereiding van de subsidie is er geen sprake van enige onderhandeling over wetenschappelijke/technische aspecten. Vervolgens wordt een subsidie toegekend aan de indienende juridische entiteit op grond van het ingediende voorstel en de na de collegiale toetsing aanbevolen financiering, mits de indienende juridische entiteit overeenstemming bereikt met de hoofdonderzoeker.

Als de indienende juridische entiteit en de hoofdonderzoeker geen overeenstemming bereiken of als een eventuele verplichte aanvullende overeenkomst niet binnen een redelijke termijn door beiden is ondertekend, kan de subsidievoorbereiding worden beëindigd.

De voorbereiding van subsidieovereenkomsten voor voorstellen op de reservelijst kan beginnen wanneer het duidelijk is dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om een of meer van deze projecten te financieren. Naargelang de beschikbare begrotingsmiddelen worden de subsidies voorbereid volgens de definitieve rangorde van de voorstellen, beginnend met het hoogst geplaatste voorstel.

5.   BIJLAGEN

5.1.   Bijlage A — Procedures voor indiening van voorstellen op papier

Als een indiener beslist niet over de middelen beschikt om toegang tot het elektronische indieningssysteem te verkrijgen, en het onmogelijk is om daarvoor een oplossing te vinden, kan hij of zij bij wijze van uitzondering het ERCEA vragen om toestemming voor indiening op papier. Een dergelijk verzoek, dat een duidelijke toelichting van de omstandigheden van het geval moet bevatten, dient het ERCEA uiterlijk een maand voor het verstrijken van de uitnodigingstermijn te hebben bereikt.

Verzoeken om toestemming voor indiening op papier dienen te worden gericht aan:

Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad

Hoofd van de afdeling „Scientific Management”

COV2

1049 Brussel

BELGIË

Het ERCEA antwoordt binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek. Indien toestemming wordt verleend, stuurt het ERCEA de indiener voorstelformulieren voor indiening op papier.

Als een uitnodiging uit de aard ervan in het algemeen ongeschikt is voor de online indiening van voorstellen, kan het ERCEA van meet af aan besluiten indiening op papier toe te staan. In dergelijke gevallen wordt die mogelijkheid vermeld in de uitnodiging en worden voorstelformulier algemeen beschikbaar gesteld.

Wanneer indiening op papier is toegestaan, bij wijze van bijzondere dan wel algemene uitzondering als hiervoor beschreven, kunnen de voorstellen op papier per gewone post, particuliere koeriersdienst of persoonlijk worden bezorgd. Voorstellen die worden ingediend op een verwijderbaar elektronisch opslagmedium (zoals een cd-rom), per e-mail of per fax, worden uitgesloten. De voorstellen op papier moeten als een enkel pakket worden ingediend. Als een indiener een voorstel wil wijzigen of aanvullen, moet hij of zij duidelijk aangeven welke delen van het voorstel dit betreft en dienen de wijzigingen/aanvullingen binnen de gestelde termijn worden ingediend en ontvangen. Na de indieningstermijn ontvangen voorstelwijzigingen of -aanvullingen worden niet in behandeling genomen of beoordeeld.

Bij verzending per post of koerier dient het poststempel of de datum van het bewijs van afgifte als bewijs van verzending. Het ERCEA (38) kan de pakketten met de voorstellen bij aankomst openen om de administratieve gegevens in te voeren in de betrokken gegevensbanken en verzending van een ontvangstbewijs mogelijk te maken.

5.2.   Bijlage B — Procedures voor ethische beoordeling

Inleiding

Ingevolge artikel 6 van KP7 en artikel 15 van de regels voor deelname wordt tijdens de evaluatieprocedure eerst vastgesteld welke ethische kwesties de voorstellen opwerpen, waarna de betrokken voorstellen worden gecontroleerd op hun ethische aspecten. Zo nodig kan na deze ethische controle een ethische beoordeling van de voorstellen plaatsvinden volgens de voorgeschreven regels, voordat het ERCEA een besluit neemt. De ethische controle en de ethische beoordeling (in deze bijlage gezamenlijk „procedure voor ethische beoordeling” genoemd) worden uitgevoerd door onafhankelijke, ter zake gekwalificeerde deskundigen.

De procedure voor ethische beoordeling heeft als doel te waarborgen dat de Europese Unie geen onderzoek ondersteunt dat in strijd zou zijn met de in de desbetreffende EU-regels beschreven fundamentele ethische beginselen en na te gaan of het onderzoek voldoet aan de regels voor de ethische aspecten van onderzoek in de besluiten over KP7 en het specifieke programma Ideeën. Met de adviezen van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën wordt nu en in de toekomst rekening gehouden.

Voorstellen

Indien dit uit de aard van de uitnodiging dienstig en/of noodzakelijk is, moeten de voorstellen een hoofdstuk over onderstaande ethische aspecten bevatten:

beschrijving van de potentiële ethische aspecten van het voorgestelde onderzoek ten aanzien van de doelstellingen, methoden en de potentiële implicaties van de uitkomsten;

rechtvaardiging van de opzet van het onderzoeksproject vanuit ethisch oogpunt;

toelichting op de wijze van naleving van de ethische voorschriften van het werkprogramma;

beantwoording aan de nationale wettelijke en ethische voorschriften van het land waar het onderzoek zal plaatsvinden;

tijdschema voor de aanvraag van advies en/of goedkeuring van de desbetreffende instanties op nationaal niveau (bijv. gegevensbescherming en klinische proeven).

Daartoe wordt van de indieners gevraagd de „tabel over ethische kwesties” uit de leidraad voor indieners in te vullen.

Het ERCEA kan de aanvrager te allen tijde verzoeken om aanvullende informatie te verstrekken in verband met de ethische beoordeling.

Algemene procedurele voorschriften

Procedures voor ethische controle en organisatie van de panels voor ethische beoordeling

Interne controle vooraf van de voorstellen

Het ethische team van het ERCEA controleert vooraf alle voor financiering aanbevolen voorstellen om vast te stellen welke voorstellen geen ethische kwesties opwerpen en kunnen worden goedgekeurd voor financiering zonder tussenkomst van onafhankelijke deskundigen. Alle overige voorstellen worden nader onderzocht op hun ethische aspecten. Deze procedure is gebaseerd op de gegevens die de indieners hebben verstrekt in de tabel over ethische kwesties en in hun voorstel.

Voorlegging aan een panel voor ethische controle

Alle voorstellen die bij de controle vooraf ethische kwesties blijken op te werpen, worden voorgelegd aan een panel voor ethische controle bestaande uit onafhankelijke, ter zake gekwalificeerde deskundigen.

De paneldeskundigen stellen vast welke voorstellen een afdoende oplossing bieden voor de ethische kwesties, welke voorstellen kunnen worden goedgekeurd na overlegging van afdoende documentaire informatie en/of na goedkeuring op nationaal niveau, en welke voorstellen, gelet op het belang van de ethische kwesties die zij opwerpen, nader moeten worden onderzocht door het panel voor ethische beoordeling (39).

Voor elk gecontroleerd voorstel wordt door de deskundigen een verslag opgesteld en ondertekend waarin voorschriften zijn opgenomen. Die voorschriften worden contractuele verplichtingen.

Voorlegging aan een panel voor ethische beoordeling

De projecten waarvan tijdens de ethische controle wordt vastgesteld dat zij belangrijke ethische kwesties opwerpen, worden voorgelegd aan een panel voor ethische beoordeling. Kwesties zoals onderzoek aan menselijke proefpersonen (40), onderzoek aan menselijke embryo’s en stamcellen van menselijke embryo’s, en niet-menselijke primaten worden automatisch aan een panel voor ethische beoordeling voorgelegd (41).

Het panel voor ethische beoordeling onderzoekt de ethische kwesties die worden opgeworpen door een voorstel en stelt vast aan welke voorschriften het moet voldoen om te kunnen worden goedgekeurd vanuit ethisch oogpunt. In deze fase kan het panel voor ethische beoordeling voorstellen aanwijzen die diverse ethische kwesties opwerpen die tot uitsluiting van het toekenningsproces kunnen leiden.

Samenstelling van panel voor ethische controle en ethische beoordeling

De ethische panels worden samengesteld uit onafhankelijke deskundigen op uiteenlopende terreinen, zoals recht, sociologie, psychologie, filosofie en ethiek, geneeskunde, moleculaire biologie, scheikunde, natuurkunde, techniek en diergeneeskunde, waarbij een redelijk evenwicht wordt gezocht tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke leden.

De gekwalificeerde deskundigen in ethiek worden door het ERCEA geselecteerd en aangesteld uit de deskundigen die door de Commissie voor KP7 zijn aangewezen en geselecteerd, of die welke zijn aangewezen door de Wetenschappelijke Raad. De panels zijn geografisch en genderevenwichtig en de samenstelling hangt verder af van de aard van de beoordeelde voorstellen. In het kader van de ethische goedkeuring worden de door de Commissie goedgekeurde modelbrieven gebruikt voor de aanstelling van onafhankelijke deskundigen in ethiek.

Vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties kunnen worden uitgenodigd voor de panelbijeenkomsten.

De ethische beoordeling

Gewoonlijk beoordelen onafhankelijke deskundigen de voorstellen in eerste instantie op afstand. Vervolgens worden de voorstellen besproken binnen het panel voor ethische beoordeling om een consensusbesluit te nemen.

Het panel brengt schriftelijk verslag uit over de ethische beoordeling. Dit verslag bevat een lijst van ethische kwesties, een beschrijving van de benadering van deze kwesties door de hoofdonderzoeker en zijn/haar team, voorschriften en aanbevelingen van het panel voor ethische beoordeling. Het verslag wordt ondertekend door de deskundigen van het panel. Indien er geen consensus wordt bereikt, geeft het verslag de mening weer van de meerderheid van de deskundigen in het panel.

Het verslag over de ethische controle en het verslag over de ethische beoordeling

De hoofdonderzoeker en de indienende juridische entiteit worden in kennis gesteld van de uitkomst van de procedure voor ethische beoordeling via het verslag over de ethische controle of het verslag over de ethische beoordeling, zonder dat de identiteit van de deskundigen wordt bekendgemaakt.

In het besluit over de financiering van een project wordt rekening gehouden met de uitkomst van de procedure voor ethische beoordeling. Dat kan zijn in de vorm van wijzigingen in de subsidieovereenkomst en de bijlagen daarvan of, in uiterste gevallen, de stopzetting van de voorbereiding van de subsidieovereenkomst.

Nationale goedkeuringen en adviezen van bevoegde ethische comités

Voorafgaand aan de ondertekening van de subsidieovereenkomst vergewist het ERCEA zich ervan dat de indieners de desbetreffende goedkeuring van de nationale instantie en/of positieve adviezen van het bevoegde ethische comité hebben ontvangen. Als de goedkeuring van de nationale instantie en/of het positief advies van een plaatselijk ethisch comité niet voor aanvang van de subsidieovereenkomst is/zijn verkregen, bevat de subsidieovereenkomst de bijzondere bepaling dat de goedkeuring of het advies moet zijn verkregen voor aanvang van het betrokken onderzoek.

Ethische vervolgcontrole

Deskundigen kunnen signaleren dat voor voorstellen die zijn gecontroleerd en/of beoordeeld op de ethische aspecten ervan, een ethische vervolgcontrole (EFA — Ethics Follow-up/Audit) nodig is. De EFA wordt door deskundigen in ethische kwesties uitgevoerd op of na de datum van de eerste financiële verslagperiode voor het voorstel. De EFA-procedure heeft als doel de begunstigden van de subsidie bij te staan in het oplossen van de ethische kwesties die worden opgeworpen door hun werk en zo nodig corrigerende maatregelen te nemen.

In uiterste gevallen kan de EFA-procedure leiden tot een aanbeveling aan het ERCEA een subsidieovereenkomst te beëindigen. De organisatie en de uitvoering van de EFA-procedure zijn de verantwoordelijkheid van de sector Ethische beoordeling van de Commissie (DG RTD).

Specifieke procedurele voorschriften voor onderzoek aan menselijke embryonale stamcellen  (42)

Voor de evaluatie en selectie van voorstellen die het gebruik van menselijke embryonale stamcellen (human embryonic stem cells — hESC) met zich brengen, volgt het ERCEA de volgende procedure, alvorens de bijbehorende subsidieovereenkomsten voor te bereiden:

De algemene wetenschappelijke collegiale toetsing van deel 3 hierboven is van toepassing. Bovendien wordt door de onafhankelijke deskundigen in het kader van de wetenschappelijke collegiale toetsing nagegaan of:

het project belangrijke onderzoeksdoelen dient om de wetenschappelijke kennis in fundamenteel onderzoek in Europa te bevorderen of om de medische kennis voor de ontwikkeling van diagnostische, preventieve of therapeutische methoden voor toepassing bij de mens te vergroten;

het gebruik van hESC noodzakelijk is om de in het voorstel beschreven wetenschappelijke doelen te bereiken. In het bijzonder moeten de indieners documenteren dat passende gevalideerde alternatieven (met name stamcellen van andere herkomst) niet geschikt en/of beschikbaar zijn om de beoogde doelen van het voorstel te bereiken. Deze bepaling is niet van toepassing op onderzoek dat hESC vergelijkt met andere menselijke stamcellen.

Procedure voor ethische beoordeling

Voor financiering aanbevolen onderzoeksvoorstellen die het gebruik van hESC met zich brengen, worden voor de ethische beoordeling voorgelegd aan de Commissie (DG RTD). De procedures die van toepassing zijn op de ethische beoordeling van dergelijke voorstellen door de Commissie volgens KP7, worden beschreven in de door de Commissie goedgekeurde modelaanstellingsbrieven.

Nationale goedkeuringen en adviezen van bevoegde ethische comités

Voorafgaand aan de ondertekening van de subsidieovereenkomst vergewist het ERCEA zich ervan dat de indieners de desbetreffende goedkeuring van de bevoegde plaatselijke of nationale instanties hebben ontvangen.

Als het niet mogelijk is de goedkeuring van de nationale instantie en/of een positief advies van een plaatselijk ethisch comité te verkrijgen voor de beoogde aanvang van het project, kan de subsidieovereenkomst worden aangegaan mits de bijzondere bepaling wordt opgenomen dat de goedkeuring of het advies moet zijn verkregen voor aanvang van het betrokken onderzoek.

Tijdens de voorbereiding van de subsidieovereenkomst wordt rekening gehouden met de uitkomst van de ethische beoordeling. Dat kan zijn in de vorm van wijzigingen in de beschrijving van de werkzaamheden in de subsidieovereenkomst of, in bepaalde gevallen, de stopzetting van de voorbereiding van de subsidieovereenkomst.

Voor hESC-voorstellen is, na uitvoering van de ethische beoordeling, ingevolge artikel 6, lid 9, van Beschikking 2006/972/EG (43) van de Raad, de regelgevingsprocedure van de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing op de goedkeuring van de financiering en de vaststelling van maatregelen betreffende het gebruik van hESC.

Daarnaast zal het ERCEA de hoofdonderzoeker aanmoedigen toe te zien op een goede communicatie met het Europese hESC-register (http://www.hescreg.eu/). Het doel daarvan is te zorgen voor transparantie wat betreft de gebruikte menselijke embryonale stamcellijnen, en voor brede verspreiding van de beschikbare informatie over deze lijnen.

5.3.   Bijlage C — Regels voor de vergoeding van de reis- en verblijfkosten en de dagvergoeding voor hoofdonderzoekers die worden uitgenodigd voor een vraaggesprek  (44)

Artikel 1

1.   Deze regels zijn van toepassing op:

a)

personen die het ERCEA heeft uitgenodigd voor een vraaggesprek volgens punt 3.1.6.1;

b)

iedereen die verantwoordelijk is voor het begeleiden van een gehandicapte die het ERCEA heeft uitgenodigd voor een vraaggesprek.

2.   De ordonnateurs voor vastleggingen zien gericht toe op een zodanige organisatie van de vraaggesprekken dat de ondervraagden kunnen profiteren van de laagste reistarieven.

De ordonnateurs voor betalingen besteden in het bijzonder aandacht aan terugbetalingsaanvragen voor ongewoon dure vluchten. Zij kunnen alle controles uitvoeren die zij nodig achten en daartoe van de ondervraagden iedere vorm van bewijsmateriaal verlangen. Voorts kunnen zij, als dat gerechtvaardigd blijkt, de vergoeding beperken tot de tarieven die gewoonlijk van toepassing zijn op de gebruikelijke reis van het vertrekpunt van de ondervraagde naar de plaats van bestemming.

3.   Indien de in artikel 3 voorziene vergoedingen duidelijk ontoereikend blijken om de kosten te dekken die zijn gemaakt door de gehandicapte ondervraagden vanwege hun handicap of door hun begeleider(s), worden de uitgaven vergoed op verzoek van de verantwoordelijke ordonnateur na overlegging van bewijsstukken.

4.   Het ERCEA is niet aansprakelijk voor materiële, niet-materiële of fysieke schade geleden door de uitgenodigde ondervraagden of degenen verantwoordelijk voor het begeleiden van gehandicapte ondervraagden tijdens hun reis naar of verblijf op de plaats waar het vraaggesprek plaatsvindt, tenzij dergelijke schade direct toe te rekenen is aan het ERCEA.

In het bijzonder zijn uitgenodigde ondervraagden die gebruikmaken van eigen vervoer naar het vraaggesprek, volledig aansprakelijk voor eventuele door hen veroorzaakte ongevallen.

Artikel 2

1.   Alle ondervraagden hebben recht op een vergoeding van de reiskosten van het in de uitnodiging genoemde vertrekpunt (privé- of werkadres) naar de plaats van het vraaggesprek, op basis van het voor de betrokken afstand meest geëigende vervoermiddel. In het algemeen is dit voor afstanden tot 400 km (enkele reis, volgens de officiële afstand per trein) het tarief van een treinkaartje eerste klas, en voor afstanden boven 400 km, dat van een vliegticket economy class.

Als de vliegreis vier uur of langer duurt zonder tussenstops, wordt het tarief van een ticket business class vergoed.

2.   De kosten van eigen vervoer worden vergoed tegen het tarief van een treinkaartje eerste klas.

3.   Als er geen treinverbinding is, geldt een kilometervergoeding van 0,22 EUR.

4.   Taxi- en parkeerkosten gemaakt op het vertrekpunt (of op de luchthaven van vertrek) worden niet vergoed.

Artikel 3

1.   De dagvergoeding per dag van het vraaggesprek is een vast bedrag voor alle uitgaven op de plaats waar het vraaggesprek wordt gehouden, met inbegrip van, bijvoorbeeld, maaltijden en plaatselijk vervoer (bus, tram, metro, taxi, parkeergeld, tolwegen enz.), evenals een reis- en ongevallenverzekering.

2.   De dagvergoeding bedraagt 92 EUR.

3.   Als het in de uitnodigingsbrief genoemde vertrekpunt niet meer dan 100 km verwijderd is van de plaats van het vraaggesprek, wordt de dagvergoeding verminderd met 50 %.

4.   De ondervraagden die een of meer nachten moeten doorbrengen op de plaats van het vraaggesprek omdat het tijdschema daarvan niet verenigbaar is met de vertrektijden van vliegtuigen of treinen (45), hebben bovendien recht op een vergoeding voor verblijfskosten. Deze vergoeding bedraagt 100 EUR per nacht. Het aantal nachten mag niet groter zijn dan het aantal dagen van het vraaggesprek plus één.

5.   Bij wijze van uitzondering kan/kunnen een aanvullende verblijfs- en/of dagvergoeding worden betaald als de ondervraagde bij een langer verblijf meer op de vervoerkosten kan besparen dan het bedrag van die vergoeding(en).

Artikel 4

1.   Het ERCEA verricht de betaling na ontvangst van een terugbetalingsaanvraag die naar behoren is ingevuld en ondertekend door de ondervraagde en door de ERCEA-functionaris die de aanwezigheid van de ondervraagde moet bevestigen.

Door de terugbetalingsaanvraag te ondertekenen, verklaren de ondervraagden op erewoord dat de betrokken reis- en/of verblijfkosten niet worden vergoed door een andere EU-instelling of een andere organisatie of persoon voor dezelfde reis of dezelfde periode, en dat hun aanvraag betrekking heeft op de feitelijk gemaakte kosten. Onregelmatigheden en/of aanvragen die niet naar waarheid zijn ingevuld, zijn aanleiding voor administratieve sancties die worden toegepast naar analogie van artikel 265 bis, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement.

2.   Reiskosten worden vergoed op vertoon van oorspronkelijke bewijsstukken binnen dertig kalenderdagen na de laatste dag van het vraaggesprek: kaartjes/tickets en rekeningen of, bij online reserveringen, de uitdraai daarvan en de instapkaart voor de heenreis. De ingediende documenten moeten de reisklasse, de vertrektijd en het betaalde bedrag vermelden.

Tenzij de ondervraagde een deugdelijke verklaring kan geven die middels een met redenen omkleed besluit wordt geaccepteerd door de verantwoordelijke ordonnateur, is bij niet-nakoming van dit lid het ERCEA ontheven van iedere verplichting tot betaling van reis- en/of verblijfkosten.

3.   Het ERCEA betaalt de door de ondervraagden gemaakte kosten terug binnen de termijn die is vastgelegd in de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement.

4.   De reiskosten worden vergoed in euro, indien van toepassing tegen de koers van de dag van het vraaggesprek.

5.   De dag- en eventuele verblijfsvergoeding worden in euro uitgekeerd tegen het vaste tarief dat van toepassing is op de dag van het vraaggesprek. De dagvergoeding en de verblijfsvergoeding kunnen worden aangepast aan veranderingen in de kosten van levensonderhoud in Brussel.

6.   Alle betalingen van reiskosten, dagvergoedingen en/of verblijfskosten moeten naar dezelfde bankrekening worden overgemaakt.

7.   Na ontvangst van bewijsstukken kan de gedelegeerde ordonnateur middels een met redenen omklede beslissing toestemming geven voor terugbetaling van kosten die ondervraagden hebben moeten maken als gevolg van bijzondere aanwijzingen die zij schriftelijk hebben ontvangen.

5.4.   Bijlage D — Veiligheid behandeling - Gevoelige ERC-acties

A)   Inleiding

Voor veiligheidsgerelateerd onderzoek gelden speciale procedures in verband met de gevoelige aard van de onderwerpen in kwestie en de specifieke capaciteitslacunes die moeten worden opgevuld om de burgers van Europa te beschermen. ERC-acties worden gerubriceerd (46) als zij als gevoelig worden aangemerkt.

Deze procedures worden hieronder beschreven. Zij zijn naargelang het geval van toepassing op ERC-acties bij de behandeling van veiligheidsgevoelige onderwerpen.

B)   Vaststelling van potentiële gerubriceerde ERC-acties

Een veiligheidsgevoelige ERC-actie is een actie waarbij de verwerking van gerubriceerde informatie nodig kan zijn.

Een voorstel wordt gemarkeerd met „veiligheidsoverwegingen”:

als de indiener verklaart dat het voorstel gevoelig is;

als de deskundige beoordelaars of het ERCEA een of meer van de volgende omstandigheden constateren of vermoeden:

gerubriceerde informatie wordt of kan worden gebruikt als background

naar verwachting zal sommige foreground (de resultaten, inclusief informatie, die worden gegenereerd door de actie onder contract in kwestie) gerubriceerd worden.

Wanneer een voorstel is gemerkt met „veiligheidsoverwegingen”, worden de omstandigheden van het geplande werk nader onderzocht volgens de procedure van deel C hieronder.

Als de leidraad voor indieners dit voorschrijft, moeten de voorstellen, indien van toepassing, vermelden welke background nodig is om de ERC-actie uit te voeren en welke gerubriceerde foreground wordt gegenereerd door de actie. Een voorstel dat gerubriceerde informatie (background en/of foreground) met zich meebrengt, moet vergezeld gaan van een memorandum over de beveiligingsaspecten („Security Aspect Letter” — SAL) (47) en de als bijlage daarbij opgenomen gids voor beveiligingsrubricering („Security Classification Guide” — SCG) (48).

De SCG gaat in op:

de rubriceringsgraad van background en foreground;

welke deelnemer toegang heeft tot welke informatie.

Daarnaast worden de volgende documenten verlangd:

een kopie van de veiligheidsmachtigingen voor de vestiging („Facility Security Clearance” — FSC) (of de FSC-verzoeken). De geldigheid van de FSC wordt door het directoraat beveiliging van de Commissie via het aangewezen formele kanaal gecontroleerd bij de betrokken nationale veiligheidsinstanties (NVI);

de formele schriftelijke toestemming van de betrokken veiligheidsinstanties om de gerubriceerde background te gebruiken.

Het SAL en de SCG worden, vergezeld van bewijsstukken, tevens onderzocht in de hieronder beschreven controleprocedure.

C)   Controle van potentiële gerubriceerde ERC-acties

Na de wetenschappelijke evaluatie van de voorstellen worden zij gerangschikt volgens de uitkomsten van de evaluatie. Het ERCEA stelt een lijst van aangehouden voorstellen op, dat wil zeggen voorstellen die worden aanbevolen voor mogelijke financiering (die niet zijn afgewezen en waarvoor financiering beschikbaar is), en een of meer reservelijsten.

Alle ERC-acties op de lijst van aangehouden voorstellen en op de reservelijst(en) die zijn gemerkt met „veiligheidsoverwegingen”, ondergaan een controleprocedure. Deze controle wordt uitgevoerd door een ad-hoccomité: het „comité voor veiligheidscontrole”.

Dit comité wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten die worden voorgedragen in nauw overleg met de bevoegde nationale veiligheidsinstanties en die, voor zover van toepassing, worden ondersteund door vertegenwoordigers van de desbetreffende programmacomités. De samenstelling vormt een weerspiegeling van de landen waaruit de indieners van de voorstellen afkomstig zijn. Het comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

Het comité controleert of de indieners naar behoren rekening houden met alle veiligheidsaspecten. De voorstellen worden gecontroleerd door comitéleden uit dezelfde landen als de indieners ervan.

Deze controleprocedure dient te leiden tot een gemeenschappelijk standpunt van de betrokken nationale vertegenwoordigers in de vorm van een van de volgende aanbevelingen:

Rubricering is niet nodig: er kan worden begonnen met de procedures voor de voorbereiding van de ERC-subsidieovereenkomsten (hoewel er enkele aanbevelingen voor de voorbereiding kunnen worden gedaan, indien van toepassing);

Rubricering is nodig: er worden gerichte aanbevelingen voor de voorbereiding van de ERC-subsidieovereenkomst gedaan in de vorm van voorwaarden waaraan de subsidieovereenkomst moet voldoen. De ERC-actie wordt een gerubriceerde actie (49) en gerubriceerd op EU-niveau volgens de hoogste rubriceringsgraad van de informatie die volgens het SAL en de als bijlage daarbij opgenomen SCG gebruikt/gegenereerd wordt in het kader van de ERC-actie;

Het voorstel is te gevoelig voor financiering omdat de indieners niet beschikken over de benodigde ervaring, vaardigheden of toestemmingen om op juiste wijze om te gaan met de gerubriceerde informatie. In dat geval kan het voorstel worden afgewezen. Bij afwijzing licht het ERCEA de redenen daarvan toe, behalve wanneer die redenen gerubriceerd zijn.

Op grond van dit gezamenlijk standpunt wordt de graad van rubricering bepaald. Vervolgens ziet het ERCEA, samen met alle betrokken nationale veiligheidsinstanties, tijdens de voorbereiding en uitvoering van de subsidieovereenkomst erop toe dat alle vereiste procedures en acties aanwezig zijn om de juiste behandeling van gerubriceerde informatie te waarborgen.

D)   Uitvoer- en overbrengingsvergunningen

Ongeacht een eventuele veiligheidsrubricering kan een voorstel ook als gevoelig worden aangemerkt als er naar verwachting materiaal wordt uitgewisseld waarvoor een uitvoer- of overbrengingsvergunning nodig is.

In dat geval moeten de indieners voldoen aan de nationale wetgeving en de communautaire regelgeving (50). Indien uitvoervergunningen (of intra-EU-vergunningen) vereist zijn om het voorgenomen werk uit te voeren, moeten de indieners deze verplichting toelichten en kopieën van de desbetreffende uitvoer- of overbrengingsvergunningen (of de aanvragen daarvan) verstrekken.

E)   Internationale samenwerking

Bezorgdheid over de veiligheid kan geen aanleiding zijn voor de afwijzing van voorstellen voor niet-gerubriceerde ERC-acties waaraan entiteiten uit een derde land deelnemen (51). De enige uitzonderingen hierop doen zich voor als:

het onderwerp volgens het werkprogramma niet openstaat voor internationale samenwerking: in dat geval wordt elk voorstel dat internationale samenwerking beoogt, niet toelaatbaar verklaard;

het voorstel is gemerkt met „veiligheidsoverwegingen”, in welk geval het voorstel wordt gecontroleerd volgens de hiervoor beschreven procedure.


(1)  PB L 57 van 24.2.2007, blz. 14.

(2)  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 242, 243, 244 of 224.

(3)  PB L 9 van 12.1.2008, blz. 15.

(4)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 391 van 30.12.2006, blz. 1.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  Met de mogelijke uitzondering van de coördinerende en ondersteunende acties van artikel 14 van de regels voor deelname.

(8)  http://cordis.europa.eu/home_en.html;http://ec.europa.eu/research/participants/portal; http://erc.europa.eu

(9)  Bij wijze van uitzondering kan de hoofdonderzoeker zelf optreden als de indienende juridische entiteit.

(10)  Degene die de elektronische indiening verwerkt, kan de indiener benaderen om hem of haar technisch bij te staan bij de indiening.

(11)  Of de informatie in het voorstel volledig is, wordt beoordeeld door de onafhankelijke deskundigen. Bij de toetsing aan de toelatingscriteria wordt alleen gecontroleerd of de betrokken onderdelen en formulieren van het voorstel aanwezig zijn en of de gevraagde aanvullende documenten geldig zijn.

(12)  Gewoonlijk worden de voorstellen getoetst aan de criteria voor de financieringsregeling waarvoor zij zijn ingediend. In sommige gevallen, bijvoorbeeld als een verkeerde financieringsregeling is gekozen, kan het ERCEA echter besluiten een voorstel te toetsen aan de criteria van een andere financieringsregeling. Dat is alleen toegestaan als het vaststaat dat het voorstel niet of in zeer geringe mate overeenkomt met de oorspronkelijk gekozen financieringsregeling en als er een meer geschikte financieringsregeling voor de desbetreffende uitnodiging is.

(13)  Dit comité bestaat uit medewerkers van het ERCEA en in voorkomende gevallen uit andere medewerkers van de Commissie met de benodigde kennis van juridische aangelegenheden en/of informatiesystemen. Het onderzoekt het voorstel en de omstandigheden van de indiening en verstrekt deskundig advies ter ondersteuning van het besluit over de vraag of het voorstel wel of niet moet worden afgewezen op toelaatbaarheidsgronden. Het comité kan besluiten de hoofdonderzoeker en de indienende juridische entiteit te benaderen voor een nadere toelichting van een bepaalde kwestie.

(14)  Medewerkers van de desbetreffende gespecialiseerde EU-agentschappen worden beschouwd als externe deskundigen.

(15)  Artikel 17, lid 2, van de regels voor deelname.

(16)  De selectie door de Wetenschappelijke Raad is mogelijk niet nodig in het geval van aanstellingen voor de collegiale toetsing van coördinerende en ondersteunende acties.

(17)  Overeenkomstig de regels voor deelname en/of Besluit C(2008) 5694 van de Commissie van 8 oktober 2008 ter delegatie van bevoegdheden aan het ERCEA.

(18)  De Europese Unie voert op wetenschappelijk gebied een beleid dat is gericht op een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen en op gelijke kansen. Zie Besluit 2000/407/EG van de Commissie van 19 juni 2000 betreffende een evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen in haar Comités en groepen deskundigen. Zo ook bepaalt artikel 17, lid 2, van de regels voor deelname dat „de nodige maatregelen worden genomen om te zorgen voor een redelijk genderevenwicht bij de aanstelling van groepen van onafhankelijke deskundigen”.

(19)  De leidraad zou kunnen voorzien in een maximum van drie personen die kunnen worden opgegeven door de indieners.

(20)  Er moeten duidelijke redenen worden opgegeven, zoals directe wetenschappelijke rivaliteit, beroepsmatige vijandigheid of een vergelijkbare situatie die de objectiviteit van de potentiële beoordelaar in de weg zou kunnen staan of in twijfel zou kunnen trekken.

(21)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(22)  Artikel 15 van de regels voor deelname.

(23)  Gewoonlijk worden de voorstellen getoetst aan de criteria voor de financieringsregeling waarvoor zij zijn ingediend. In sommige gevallen, bijvoorbeeld als een verkeerde financieringsregeling is gekozen, kan het ERCEA echter besluiten een voorstel te toetsen aan de criteria van een andere financieringsregeling. Dat is alleen toegestaan als het vaststaat dat het voorstel niet of in zeer geringe mate overeenkomt met de oorspronkelijk gekozen financieringsregeling en als er een meer geschikte financieringsregeling voor de desbetreffende uitnodiging is.

(24)  Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van de regels voor deelname.

(25)  Dit kunnen leden van andere panels zijn dan dat of die waaraan het voorstel is toegewezen, of referenten.

(26)  Daaronder vallen ook interdisciplinaire voorstellen die meerdere panels of gebieden bestrijken en die ter beoordeling kunnen worden toegewezen aan leden van meer dan één panel of aan aanvullende referenten.

(27)  Artikel 15, lid 2, van de regels voor deelname.

(28)  „Onregelmatigheid” in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(29)  De beroepsprocedure is geen vervanging van de normale kanalen die van toepassing zijn op alle acties van het ERCEA en de Commissie, zoals: het secretariaat-generaal van de Commissie voor schending van de code van goed administratief gedrag (relaties met het publiek); de Europese Ombudsman voor „wanbeheer”; het Hof van Justitie van de Europese Unie voor een besluit betreffende een natuurlijke of een rechtspersoon.

(30)  Op grond van de door het ERCEA opgestelde definitieve lijst volgens punt 3.1.7.

(31)  Ook de namen van hoofdonderzoekers en indienende juridische entiteiten, de titel en de afkorting van het voorstel kunnen worden vermeld.

(32)  Contractanten en/of begunstigden van coördinerende en ondersteunende acties.

(33)  De hoofdonderzoekers en/of de gastorganisaties.

(34)  Waaronder, indien nodig, de in het specifieke programma Ideeën voorziene procedure voor raadpleging van het programmacomité.

(35)  Ingevolge artikel 16, lid 4, van de regels voor deelname en de regels van de Commissie voor de verificatie van het bestaan en de juridische status van de deelnemers, evenals hun operationele en financiële capaciteit voor acties onder contract die worden ondersteund in de vorm van een subsidie in het kader van KP7, C(2007) 2466.

(36)  De aanvullende voorwaarden kunnen ethische evaluatievoorschriften betreffen.

(37)  Artikel 114 van het Financieel Reglement.

(38)  Of een contractant die is aangesteld om de evaluatie administratief te ondersteunen.

(39)  De volgende gebieden vallen onder de verantwoordelijkheid van het DG RTD: menselijke embryonale stamcellen, niet-menselijke primaten, mensproeven; voorstellen op deze gebieden worden automatisch voorgelegd aan het DG RTD voor ethische beoordeling.

(40)  Zoals klinische proeven en onderzoek middels invasieve technieken op levende personen (bijv. het nemen van weefselmonsters).

(41)  Voorstellen op deze gebieden worden automatisch voorgelegd aan het DG RTD voor ethische beoordeling.

(42)  Met inachtneming van de verklaring van de Commissie van 24 juli 2006, (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 42).

(43)  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 243.

(44)  Het ERCEA kan voorzien in een elektronisch indieningssysteem, dat van toepassing zou zijn op de papieren formulieren en originelen die moeten worden ingediend in het kader van deze regels voor vergoeding.

(45)  In beginsel kan van ondervraagden niet worden verlangd: voor 7.00 uur (station of ander vervoer) of 8.00 uur (luchthaven) te vertrekken van het vertrekpunt of de plaats van het vraaggesprek; na 21.00 uur (luchthaven) of 22.00 uur (station of ander vervoer) aan te komen op de plaats van het vraaggesprek; na 23.00 uur (luchthaven, station of ander vervoer) aan te komen op hun vertrekpunt.

(46)  Zoals gedefinieerd in Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1) betreffende de veiligheidsvoorschriften en de achtereenvolgende wijzigingen daarvan.

(47)  Memorandum over de beveiligingsaspecten: „een geheel van bijzondere, door de aanbestedende instantie uitgevaardigde, contractvoorwaarden die een integrerend deel vormen van een gerubriceerde opdracht die de toegang tot of opstelling van gerubriceerde EU-gegevens behelst, en waarin de beveiligingseisen of de onderdelen van de opdracht die beveiligd moeten worden, worden genoemd”, zoals gedefinieerd in punt 27 van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom.

(48)  Zoals gedefinieerd in Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom.

(49)  De behandeling van vertrouwelijke gegevens wordt beheerst door alle toepasselijke communautaire wetgeving, met inbegrip van de interne voorschriften van de instellingen, zoals Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom tot wijziging van haar reglement van orde betreffende veiligheidsvoorschriften.

(50)  Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).

(51)  Een „derde land” is ieder land dat geen lidstaat van de Europese Unie is en ook niet met KP7 is geassocieerd.


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/71


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 26 april 2006

betreffende steunmaatregel C 39/03 (ex NN 119/02) die Griekenland naar aanleiding van de tussen 11 en 14 september 2001 geleden schade ten faveure van luchtvervoerders ten uitvoer heeft gelegd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 1580)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/768/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

In overeenstemming met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag heeft de Griekse minister voor Vervoer bij schrijven van 24 september 2002, geregistreerd op 26 september 2002 onder nummer TREN (2002) A/66844, ten overstaan van de Commissie de voorwaarden verduidelijkt betreffende een regeling voor de compensatie van verliezen in de luchtvaartsector naar aanleiding van de aanslagen van 11 september 2001.

(2)

Aangezien deze regeling ten uitvoer was gelegd vóór de formele goedkeuring ervan door de Commissie, is deze als niet-aangemelde steun geregistreerd onder nummer NN 119/2002. De diensten van de Commissie hebben hiervoor op 28 oktober 2002 een ontvangstbevestiging gezonden (TREN (2002) D/17401).

(3)

De Commissie heeft Griekenland bij schrijven van 27 mei 2003 in kennis gesteld van haar besluit om ten aanzien van deze steunmaatregel de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag in te leiden.

(4)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie heeft de belanghebbenden verzocht opmerkingen over de desbetreffende steunmaatregel te maken.

(5)

De Commissie heeft in dit verband geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

(6)

De Commissie heeft de initiële opmerkingen van Griekenland over de inleiding van de procedure ontvangen bij brief van 3 december 2003, geregistreerd op 10 december onder nummer SG (2003) A/12211.

(7)

Griekenland deelde mee nadere inlichtingen te zullen zenden. Aangezien dit niet gebeurde, hebben de diensten van de Commissie de Griekse autoriteiten bij schrijven van 15 maart 2004 (TREN D (2004) 4128) een laatste kans geboden deze inlichtingen binnen een termijn van vijftien dagen te verstrekken en hun meegedeeld dat wanneer zij dit nalieten de Commissie haar beschikking op basis van de reeds in haar bezit zijnde informatie zou geven. De Griekse autoriteiten hebben op dit schrijven niet geantwoord.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE AANGEMELDE STEUN

(8)

Door de terroristische aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten zijn bepaalde delen van het luchtruim meerdere dagen gesloten gebleven. Dat was met name het geval voor het luchtruim van de Verenigde Staten, dat volledig verboden was van 11 tot 14 september 2001, en dat pas vanaf 15 september 2001 geleidelijk weer voor het verkeer werd heropend. Ook andere landen werden door de omstandigheden verplicht gelijkaardige maatregelen op (een deel van) hun grondgebied te nemen.

(9)

Daardoor en gedurende die initiële periode werden luchtvaartmaatschappijen gedwongen vluchten te annuleren die van het luchtruim in kwestie gebruik maakten. Ook hebben ze verliezen geleden door de verstoringen van het overige verkeer of doordat bepaalde passagiers niet hun volledige reisweg konden afleggen.

(10)

Door de omvang en het onverwachte karakter van die gebeurtenissen en de kosten die deze voor de luchtvaartmaatschappijen met zich hebben gebracht, zagen de lidstaten zich verplicht uitzonderlijke compensatieregelingen uit te werken.

(11)

De regeling waarover deze beschikking handelt, voorziet in een compensatie voor de verliezen die de luchtvaartmaatschappijen voor de periode van 11 tot 15 september 2001 hebben geleden; in werkelijkheid voorziet de aangemelde maatregel tevens in een compensatie voor kosten die na die periode zijn ontstaan.

(12)

De Griekse autoriteiten voerden ter ondersteuning van hun regeling aan dat de sluiting van het luchtruim van de Verenigde Staten ook na 14 september 2001 rechtstreekse gevolgen voor de luchtvaartmaatschappijen heeft gehad, daar een vlucht van Olympic Airways met bestemming New York op 16 september preventief werd geannuleerd bij gebrek aan informatie over de mogelijkheid om er te landen. Ook werden kosten vergoed voor 15 september 2001 zelf.

(13)

De luchtvaartmaatschappijen die in aanmerking komen, zijn de luchtvaartmaatschappijen met een door de Griekse autoriteiten afgeleverde exploitatievergunning in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (3).

(14)

De Griekse autoriteiten hebben verduidelijkt dat ze alle in aanmerking komende luchtvaartmaatschappijen geraadpleegd hebben; slechts drie maatschappijen hebben een aanvraag tot compensatie ingediend nadat de lokale autoriteiten alle Griekse luchtvaartmaatschappijen daartoe bij brief van 24 oktober en 5 december 2001 uitgenodigd hadden. Een van hen, Axon Airlines, heeft haar activiteiten op 3 december 2001 stopgezet, dus vóór de betalingen werden verricht in juli 2002; Griekenland heeft bijgevolg besloten aan die maatschappij geen compensatie toe te kennen, aangezien de doelstelling was de maatschappijen in staat te stellen hun activiteiten voort te zetten zonder dat ze overdreven nadeel zouden ondervinden van de door de aanslagen ontstane kosten. De andere maatschappijen, waaraan effectief betalingen werden verricht, zijn Olympic Airways en Aegean Cronus.

(15)

In de aanmelding hebben de Griekse autoriteiten aangegeven dat aan Olympic Airways 4 827 586 EUR betaald werd en aan Aegean Cronus 140 572 EUR, waardoor het op 24 september 2002 aangemelde bedrag uitkomt op in totaal 4 968 158 EUR. Die bedragen werden, overeenkomstig de Griekse wet dienaangaande, op de fondsen „TASS” en „TAEA” ingehouden, die voor de ontwikkeling en de modernisering van luchthavens zijn bestemd.

(16)

De Griekse autoriteiten hebben aangegeven dat de maatschappijen een kopie van de brief van de Commissie van 14 november 2001 ontvangen hebben en dat die de basis voor de schadeclaims vormde.

(17)

Griekenland heeft de te compenseren verliezen gedefinieerd als de rechtstreeks met de gebeurtenissen verband houdende en door de luchtvervoerders geleden verliezen; die omvatten de gederfde ontvangsten van passagiers, de gederfde ontvangsten van vrachtvervoer, de verliezen door vernietigde zendingen van producten die hun bestemming niet hebben bereikt, de kosten door routeverleggingen en de tijd die vliegtuigen op andere luchthavens hebben doorgebracht door de sluiting van het luchtruim, en de kosten voor logies van passagiers of bemanning.

(18)

In de aanmelding worden de te compenseren verliezen niet beperkt tot de routes die rechtstreeks werden getroffen door de beslissing die sommige landen na de gebeurtenissen namen om een deel van het luchtruim te sluiten; het ging in feite om de totale netwerken van luchtvaartmaatschappijen, en de compensatie werd voor de totale geleden verliezen op hun hele net toegekend.

(19)

Griekenland heeft de Commissie qua detaillering variërende informatie per begunstigde verstrekt.

(20)

Griekenland heeft de Commissie in zijn aanmelding meegedeeld dat de totale compensatie lager is dan het vier driehonderdvijfenzestigste deel van de omzet van de onderneming. De compensatie betrof niet alleen de vluchten naar de Verenigde Staten, Canada en Israël, maar het hele netwerk van de maatschappij.

(21)

De gecompenseerde kosten beliepen 1 645 miljard GRD (4 827 586 EUR), als volgt uit te splitsen:

1.

Ontvangsten door verlies aan passagiers

Deze kosten belopen afgerond 1 390 miljard GRD (4 079 237 EUR), waarvan ongeveer 1 234 500 000 GRD (3 622 894 EUR) de periode van 11 tot 15 september 2001 betreft; daarvan betreft ongeveer 821 miljoen GRD (2 409 393 EUR) in het Noord-Atlantische luchtruim geleden verliezen. Het resterende deel, ongeveer 413 miljoen GRD (1 212 203 EUR), betreft de rest van het net van de maatschappij, namelijk in hoofdzaak het binnenlandse en Europese net, maar eveneens het Midden-Oosten, Afrika, Australië en Azië.

Voorts betreft een bedrag van ongeveer 150 miljoen GRD (440 206 EUR) verliezen die op 16 september 2001 op het Noord-Atlantische net werden geleden.

Volgens Griekenland werd het bedrag van de compensatie berekend door het tijdens de betrokken periode geregistreerde verkeer te vergelijken met het verkeer dat de maatschappij één week voordien op dezelfde dagen had geregistreerd, met een correctie voor het verschil dat tijdens dezelfde periode in 2000 werd opgetekend. Het verlies werd berekend op basis van de gemiddelde prijs voor elke categorie bestemming tijdens die periode.

2.

Overige gederfde ontvangsten en gemaakte kosten

De belangrijkste posten waren:

a)

gederfde ontvangsten van vrachtvervoer: 95 miljoen GRD of 278 797 EUR,

b)

kosten voor de vernietiging van producten: 6 miljoen GRD of 17 608 EUR,

c)

diverse kosten voor aanvullende veiligheidscontroles: in totaal 19 miljoen GRD of 55 759 EUR,

d)

kosten om reeds vertrokken vluchten te annuleren, vluchten af te leiden en toestellen in het buitenland aan de grond te houden: 17 384 737 GRD of 51 019 EUR,

e)

buitengewone kosten voor „ferry flights (4)”: 163 miljoen GRD of 478 357 EUR,

f)

kosten voor logies of extra uren: 50 miljoen GRD of 146 735 EUR,

3.

Verlagingen

Hier betreft het uitgespaarde brandstof voor een bedrag van 95 miljoen GRD of 278 797 EUR.

(22)

Griekenland heeft de Commissie meegedeeld dat de totale compensatie op basis van vergelijkbare, maar uiteraard lagere criteria werd vastgesteld, aangezien de maatschappij geen trans-Atlantische vluchten uitvoert. De compensatie bedraagt 47,9 miljoen GRD of 140 572 EUR.

(23)

De Commissie besloot de formele onderzoekprocedure in te leiden op basis van haar twijfels over de verenigbaarheid van zo’n steunregeling met het Verdrag, niet alleen omdat de periode werd overschreven van punt 35 van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2001 met als titel „Gevolgen voor de luchtvaart na de aanslagen in de Verenigde Staten” (5) (hierna „de mededeling van 10 oktober 2001” genoemd), maar ook en vooral omdat er geen buitengewone gebeurtenis is en vanwege de verandering van de aard van de te compenseren verliezen als gevolg van het verlengen van deze termijn tot na 14 september 2001.

3.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(24)

Geen enkele belanghebbende derde heeft de Commissie binnen de termijn van één maand opmerkingen doen toekomen.

4.   OPMERKINGEN VAN GRIEKENLAND

(25)

De Griekse autoriteiten hebben de Commissie geen enkele aanvullende opmerking doen toekomen binnen de in de mededeling betreffende de inleiding van de procedure vastgestelde termijn van één maand. Hun brief van 23 juli 2003, die op 28 juli 2003 door de Commissie onder het nummer TREN (2003) A/26329 werd geregistreerd, vormde een antwoord op het besluit van 27 mei 2003, maar de inhoud ervan had enkel betrekking op het verwijderen van vertrouwelijke gegevens voor de bekendmaking. Griekenland deed uiteindelijk toch, nadat de Commissie een eerste ontwerp-besluit had opgesteld, op 3 december 2003 opmerkingen toekomen. In datzelfde schrijven werd aangegeven dat Griekenland verdere informatie zou verschaffen; hoewel de Commissie Griekenland op 15 maart 2004 opnieuw uitnodigde zijn aanvullende opmerkingen in te dienen, heeft Griekenland de toegezegde aanvullende informatie nooit gezonden.

(26)

In hun schrijven van 3 december 2003 hebben de Griekse autoriteiten een deel van de voor Olympic Airways aangemelde bedragen verder gedetailleerd, doch op een andere manier dan in de aanmelding; ze hebben bijvoorbeeld aangegeven welke bedragen betrekking hadden op de periode van 11 tot en met 14 september 2001 en welke bedragen op de periode ná 14 september betrekking hadden; wat het voor Aegean Cronus aangemelde bedrag betreft, hebben ze geen verdere verduidelijkingen verschaft.

1.   Verliezen van Olympic Airways tijdens de periode van 11 tot en met 14 september 2001

(27)

Griekenland heeft aangegeven dat Olympic Airways van 11 tot 14 september 2001 verliezen geleden heeft door de sluiting van het luchtruim van de Verenigde Staten, Canada en Israël. Daardoor werden zes trans-Atlantische vluchten en één vlucht naar Israël, allen retourvluchten, geannuleerd; op basis van het aantal geboekte passagiers op die vluchten en de gemiddelde omzet per passagier verklaart Griekenland dat Olympic Airways een verlies van 65 465 miljoen GRD of ongeveer 1 921 203 EUR heeft geleden dat voor compensatie in aanmerking komt.

(28)

De Griekse autoriteiten maken voorts gewag van twee andere soorten kosten die tijdens die periode voor OLYMPIC AIRWAYS ontstonden. De eerste betreft het verlengde oponthoud van een vliegtuig in Canada gedurende de hele periode in kwestie; de kosten daarvan belopen 12 967 457 GRD of ongeveer 38 056 EUR. De tweede kostenpost betreft de terugkeer op 11 september van een vlucht uit Athene met bestemming de Verenigde Staten die extra kosten ten belope van 1 165 600 GRD of 3 421 EUR heeft veroorzaakt.

(29)

In totaal komen de kosten die Griekenland voor Olympic Airways en met betrekking tot de periode van 11 tot 14 september 2001 heeft opgevoerd dus uit op 668 783 057 GRD of ongeveer 1 962 680 EUR.

2.   Verliezen van Olympic Airways na 14 september 2001

(30)

Griekenland vermeldt als kosten voor Olympic Airways voor de periode na 14 september 2001 drie trans-Atlantische retourvluchten op 15 en 16 september, waarvan één naar de Verenigde Staten en twee naar Canada. Op basis van het aantal geboekte passagiers op die vluchten en de gemiddelde omzet per passagier verklaart Griekenland dat Olympic Airways een verlies van 333 miljoen GRD heeft geleden dat in aanmerking komt voor compensatie. Griekenland geeft een tegenwaarde van 1 270 726 EUR voor dat bedrag aan; er dient evenwel te worden opgemerkt dat het waarschijnlijk om een omrekeningsfout gaat, aangezien de toepassing van de toetredingskoers van de drachme tot de euro (1 EUR = 340,75 GRD) in werkelijkheid een bedrag oplevert van ongeveer 977 257 EUR.

(31)

De vlucht naar New York van 15 september 2001 zou zijn geannuleerd omdat er geen slot beschikbaar was; ook al werd de luchthaven JFK in New York op 14 september om 23 uur (Atheense tijd) heropend, toch was het door de sterke vraag naar slots voor Olympic Airways niet mogelijk er een te krijgen. Griekenland heeft verklaard dat het Olympic Airways om bevestiging van deze situatie heeft gevraagd, die aan de Commissie diende te worden bezorgd. Hieraan werd echter geen gevolg gegeven aangezien de Commissie geen verder correspondentie ter zake ontving.

(32)

De vluchten naar Canada van 15 en 16 september zouden zijn geannuleerd door de vertraagde terugkeer van het vliegtuig dat net in dat land geblokkeerd stond. Volgens Griekenland had Olympic Airways op 15 september geen ander intercontinentaal vliegtuig ter beschikking omdat het andere vluchten had gepland. Wat de vlucht van 16 september betreft, was het door de vertraagde terugkeer van voornoemd vliegtuig niet mogelijk een technische controle uit te voeren en de slots te verwerven voor de nieuwe vlucht naar Canada, wat Olympic Airways ertoe gebracht heeft de vlucht te annuleren.

(33)

Het tweede type voor Olympic Airways ontstane kosten dat werd aangehaald, betreft de door Olympic Airways verzorgde ferry flights; het gaat om drie vluchten, een met bestemming Verenigde Staten op 18 september 2001 en twee andere met bestemming Canada op 20 en 26 september 2001; deze werden volgens de Griekse autoriteiten ingelegd nadat de regeringen van de Verenigde Staten en Canada druk op Olympic Airways hadden uitgeoefend om passagiers van Athene naar Noord-Amerika te repatriëren. Die passagiers zouden het normale tarief voor hun vlucht hebben betaald, maar de vliegtuigen zouden leeg naar Athene teruggekeerd zijn. De kosten van de retourvluchten, berekend op basis van de „block hours”, d.w.z. de vluchttijd van de vliegtuigen, zou in totaal 166 051 680 GRD bedragen of ongeveer 487 312 EUR.

(34)

In totaal komen de kosten die Griekenland voor Olympic Airways met betrekking tot de periode na 14 september 2001 heeft opgevoerd, dus uit op 499 051 680 GRD of ongeveer 1 464 569 EUR. Met alle verduidelijkingen die Griekenland in zijn schrijven van 3 december 2003 aanbracht, beoogt het dus, voor alle periodes in kwestie, een compensatie te rechtvaardigen van 1 167 834 737 GRD of ongeveer 3 427 249 EUR.

5.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(35)

Zoals in artikel 87, lid 1, van het Verdrag is vastgelegd, zijn, behoudens andersluidende afwijkingen, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(36)

De aan de luchtvaartmaatschappijen toegekende subsidies vormen een toewijzing van staatsmiddelen in hun voordeel en vertegenwoordigen bijgevolg voor hen een zeker economisch voordeel.

(37)

Deze maatregel ten behoeve van het luchtvervoer is, naar zijn aard, selectief. Bovendien werden de luchtvaartmaatschappijen voor wie de steunregeling bedoeld was, expliciet geïdentificeerd.

(38)

Sinds de luchtvaartmarkt op 1 januari 1993 geliberaliseerd is - de datum waarop Verordening (EEG) nr. 2407/92, Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (6) en Verordening (EEG) nr. 2409/92 van de Raad van 23 juli 1992 inzake tarieven voor luchtdiensten (7) van kracht werden - moeten de luchtvaartmaatschappijen van een lidstaat de concurrentie met andere maatschappijen uit andere lidstaten aangaan. In dit geval is het zo dat de luchtvaartmaatschappijen die volgens de aanmelding in aanmerking komen, zeer actief zijn op de gemeenschappelijke markt. De subsidies die hun worden toegekend en het voordeel dat hun dat oplevert, beïnvloeden het handelsverkeer tussen de staten ongunstig en kunnen ook de mededinging ongunstig beïnvloeden.

(39)

Die maatregelen, die staatssteun vormen, zijn enkel dan in overeenstemming met het Verdrag indien zij onder een van de daarin bepaalde voorziene afwijkingen vallen.

(40)

De afwijkingen van artikel 87, lid 2, onder a) en c), zijn niet van toepassing, aangezien het in het onderhavige geval niet om steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers gaat, noch om steun die aan bepaalde regio’s in de Bondsrepubliek Duitsland wordt verleend.

(41)

Aangezien het evenmin om een steunmaatregel gaat om de ontwikkeling van bepaalde regio’s te vergemakkelijken, noch om een steunmaatregel ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, noch om een steunmaatregel om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, kunnen de afwijkingen van artikel 87, lid 3, onder a) en c), niet van toepassing zijn.

(42)

Ten slotte zijn de afwijkingen van artikel 87, lid 3, onder b) en d), die er respectievelijk toe strekken de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen, en de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, in de onderhavige zaak niet relevant.

(43)

Op grond van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt: „steunmaatregelen tot herstel van schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen”. In haar mededeling van 10 oktober 2001 is de Commissie van oordeel dat de gebeurtenissen van 11 september 2001 buitengewone gebeurtenissen kunnen worden genoemd in de zin van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag.

(44)

Onder punt 35 van haar mededeling van 10 oktober 2001 licht de Commissie de voorwaarden toe die zij noodzakelijk acht om te oordelen dat de met die gebeurtenissen verband houdende compensaties de voorwaarden in artikel 87, lid 2, onder b) in acht nemen:

„De Commissie meent dat de rechtstreeks uit de sluiting van het Amerikaanse luchtruim van 11 t/m 14 september 2001 resulterende kosten, een direct gevolg zijn van de gebeurtenissen van 11 september 2001. Uit hoofde van het bepaalde in artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag kunnen de lidstaten derhalve tot compensatiebetalingen overgaan mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

de compensatie wordt zonder enige vorm van discriminatie aan alle luchtvaartmaatschappijen van een lidstaat uitgekeerd;

de compensatie dient uitsluitend ter dekking van de kosten die in de periode van 11 t/m 14 september 2001 ontstaan zijn ten gevolge van de onderbreking van het luchtverkeer waartoe de Amerikaanse autoriteiten besloten hebben;

het bedrag van de compensatie wordt nauwkeurig en objectief berekend aan de hand van een vergelijking van het door elke luchtvaartmaatschappij tijdens de vier dagen in kwestie geregistreerde verkeer met dat van dezelfde maatschappij tijdens de voorgaande week, met een correctie voor de trends die gedurende het corresponderende tijdvak van 2000 zijn geconstateerd. Het maximumbedrag van de compensatie, voor de berekening waarvan in het bijzonder de gedragen èn vermeden kosten in aanmerking moeten worden genomen, is gelijk aan de gedurende de bewuste vier dagen naar behoren vastgestelde inkomstenderving. Dit bedrag mag uiteraard niet minder zijn dan het vier driehonderdvijfenzestigste deel van de jaaromzet van de onderneming.”

(45)

De Commissie merkt op dat, ook al hebben slechts drie luchtvaartmaatschappijen een formele aanvraag voor compensatie van de gemaakte kosten ingediend, alle luchtvervoerders die in het bezit zijn van een door de lidstaat in kwestie uitgegeven vervoersvergunning, in aanmerking komen voor die maatregel. De uitsluiting van een van hen, Axon Airlines, omdat die niet meer werkzaam was toen de kennisgevingsbrieven voor de regeling naar de maatschappijen werden gezonden en, a fortiori, toen de steun werd overgemaakt, maakt de regeling niet discriminerend. De maatregel is dus duidelijk op niet-discriminerende wijze tot stand gekomen. Toch neemt de Commissie er akte van dat Griekenland in zijn antwoord enkel elementen over de door Olympic Airways gemaakte kosten en ontvangen compensaties aanreikt, zonder iets over Aegean Cronus te vermelden.

(46)

De hierboven beschreven compensaties betreffen grotendeels de periode van 11 tot 14 september 2001, die de Commissie in haar mededeling van 10 oktober 2001 in aanmerking nam en waar ze bij haar vorige besluiten dienaangaande rekening mee hield (8); ze hebben echter eveneens betrekking op 15 september 2001 en zelfs de dagen erna.

(47)

In haar mededeling van 10 oktober 2001 heeft de Commissie het beginsel van vergoeding van de directe gevolgen van de door de Amerikaanse autoriteiten bevolen sluiting van het luchtruim goedgekeurd. De praktische details voor de toepassing van de mededeling van de Commissie werden in een ambtelijke brief verduidelijkt die de Commissie op 14 november 2001 naar de lidstaten heeft gezonden; die brief verwijst, in het bijzonder, naar het rechtstreekse verband dat dient te worden vastgesteld tussen „de onderbreking van alle verkeer op het Amerikaanse grondgebied en de ontregeling die daaruit is voortgevloeid in het Europese luchtruim”. In dat verband voorziet die maatregel, zoals door de Griekse autoriteiten toegelicht in hun antwoord op de inleiding van de procedure, in een vergoeding die beperkt is tot de lijnen of netwerken die werden getroffen door de sluiting van het luchtruim, zoals het Noord-Amerikaanse luchtruim (Verenigde Staten en Canada) en dat van Israël. Dat beginsel werd concreet toegepast in besluiten (9) die de Commissie in dat verband reeds heeft vastgesteld.

(48)

Voor de periode van 11 tot 14 september 2001 en de rechtstreeks met de sluiting van het luchtruim verband houdende verliezen die tijdens die periode werden geleden, voldoet de maatregel dus aan de in dat verband door de Commissie vastgestelde beperkingen en in het bijzonder aan het rechtstreekse verband tussen te compenseren kosten en sluiting van het luchtruim.

(49)

De wijze waarop de exploitatieverliezen worden berekend die voor een vergoeding in aanmerking komen, is gebaseerd op de door de Commissie in haar mededeling vastgelegde methode, waarvan de technische berekeningsvoorwaarden in de ambtelijke brief worden verduidelijkt die de Commissie de lidstaten op 14 november 2001 heeft gezonden; de gedurende de vier dagen in kwestie geleden inkomstenderving werd bepaald op basis van het aantal passagiers dat voor de geannuleerde vluchten had geboekt. Wat de nominale waarde van het geleden verlies per passagier betreft, hebben de Griekse autoriteiten in hun antwoord verduidelijkt dat die met het daadwerkelijk door Olympic Airways geleden verlies overeenkwam, namelijk 654 650 000 GRD of ongeveer 1 921 203 EUR.

Ook de aanvullende te compenseren kosten met betrekking tot het verlengde oponthoud van een vliegtuig in Canada tijdens de bewuste periode, namelijk 12 967 457 GRD (ongeveer 38 056 EUR) en de kosten om op 11 september een vlucht naar Athene terug te sturen die eigenlijk de Verenigde Staten als bestemming had, namelijk een extra bedrag van 1 165 600 GRD of 3 421 EUR, passen in die aanpak.

Ten slotte stemt het maximum van vier driehonderdvijfenzestigste deel van de omzet dat door de lidstaat werd toegepast, met het door de Commissie bepaalde maximum overeen.

De Commissie is dus van oordeel dat die berekening in het kader van het maximumbedrag past, dat gelijk is aan het tijdens die vier dagen geleden netto-inkomstenverlies, zoals zij dat in haar mededeling had vastgelegd.

(50)

De Commissie besluit derhalve dat met de maatregelen die Griekenland ten faveure van Olympic Airways en met betrekking tot sluiting van het luchtruim van 11 tot 14 september 2001 heeft uitgewerkt en die oplopen tot 668 783 057 GRD of ongeveer 1 962 680 EUR, de regels in acht worden genomen die in haar mededeling van 10 oktober 2001 werden vastgelegd; de maatregelen worden bijgevolg verenigbaar met het EG-Verdrag verklaard in de zin van artikel 87, lid 2, onder b).

(51)

De Commissie heeft reeds in punt 35 van haar mededeling van 10 oktober 2001 erkend dat de sluiting van het luchtruim van de Verenigde Staten van 11 tot 14 september 2001 een „buitengewone gebeurtenis” was en dat de compensaties voor de uit die sluiting voortvloeiende verliezen verenigbaar waren, maar zij heeft geweigerd andere schade die onrechtstreeks met de sluiting te maken heeft als dusdanig te beschouwen. Dat is met name het geval voor de door de luchtvaartmaatschappijen geleden verliezen na de heropening van het luchtruim op 15 september 2001.

(52)

De Commissie heeft in haar mededeling van 10 oktober 2001 uitgelegd dat de te compenseren verliezen dienden te zijn „ontstaan ten gevolge van de onderbreking van het luchtverkeer waartoe …”.

(53)

De Commissie stelt echter vast dat de situatie na 14 september niet meer gekenmerkt werd door een onderbreking van het verkeer, maar door een meer dwingende exploitatie van de luchtroutes door de maatschappijen in kwestie.

(54)

Dat geldt voor de door Griekenland opgevoerde maatregelen ten faveure van Olympic Airways die in de eerste plaats drie niet-uitgevoerde trans-Atlantische retourvluchten betreffen op 15 en 16 september, waarvan één naar de Verenigde Staten en twee naar Canada, wat voor Olympic Airways op een verlies van 333 miljoen GRD of ongeveer 977 257 EUR zou neerkomen.

(55)

Wat het tekort aan slots in New York betreft, bevestigt Griekenland dat de luchthaven JFK er op 14 september om 23 uur (Atheense tijd) wel degelijk werd heropend, maar dat het voor Olympic Airways enkel door de sterke vraag naar slots onmogelijk was er één te bemachtigen. De Commissie heeft geen andere inlichtingen ontvangen over de reden waarom andere maatschappijen er wel hebben bemachtigd en Olympic Airways niet. Hoe dan ook was het op dat ogenblik niet langer onmogelijk om naar de Verenigde Staten te vliegen.

(56)

Ook de annulatie van vluchten naar Canada op 15 en 16 september is een gevolg van eigen keuzes van Olympic Airways, hetzij omdat de maatschappij geen andere intercontinentale vliegtuigen ter beschikking had en verkoos andere geplande vluchten te verzorgen, hetzij omdat de maatregelen met betrekking tot technische controle en verwerving van slots niet tijdig door Olympic Airways konden worden uitgevoerd, wat de maatschappij ertoe bracht de vlucht te annuleren.

(57)

Ook wat betreft de door Olympic Airways verzorgde ferry flights met bestemming Verenigde Staten op 18 september 2001 en met bestemming Canada op 20 en 26 september 2001, voor een kostprijs van 166 051 680 GRD of ongeveer 487 312 EUR, geven de Griekse autoriteiten zelf aan dat die zouden zijn uitgevoerd onder druk van de regeringen van de Verenigde Staten en Canada op Olympic Airways om passagiers van Athene terug naar Noord-Amerika te brengen. Het betreft hier derhalve een beslissing van Olympic Airways over vluchten die duidelijk na de periode van sluiting van het luchtruim werden uitgevoerd. Die aanpak sluit sowieso elke financiering vanwege een lidstaat uit. Indien derde landen daadwerkelijk opdracht ertoe gegeven hebben die vluchten uit te voeren, is het aan Olympic Airways, als zij zichzelf daartoe in staat acht, daar van hen terugbetaling voor te eisen.

(58)

Zoals dat steeds ook in andere besluiten (10) het geval was, is de Commissie van oordeel dat de indirecte gevolgen van de aanslagen van 11 september, zoals moeilijkheden bij de exploitatie van luchtroutes vanaf 15 september, niet op gelijke voet staan met de directe gevolgen ervan, namelijk de volledige sluiting van bepaalde delen van het luchtruim tot 14 september, en bijgevolg de onmogelijkheid de luchtroutes te exploiteren die van dat luchtruim gebruikmaken. De indirecte gevolgen van de aanslagen hebben zich lang laten gevoelen in heel wat sectoren van de wereldeconomie, in sommige langer dan in andere, maar, zoals bij elke andere economische of politieke crisis, kunnen die moeilijkheden, hoe schadelijk ze ook zijn, niet als buitengewone gebeurtenissen gelden die de toepassing van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag mogelijk maken.

(59)

De Commissie concludeert derhalve dat de regeling niet verenigbaar is met het Verdrag, wat betreft het gedeelte met betrekking tot de periode na 14 september 2001, en in het bijzonder wat betreft de door Griekenland opgevoerde kosten voor Olympic Airways en voor de periode na 14 september 2001, zijnde 499 051 680 GRD of ongeveer 1 464 569 EUR, niet alleen gezien de overschrijding van de in punt 35 van de mededeling van 10 oktober 2001 voorziene periode, maar eveneens en vooral gezien het ontbreken van een buitengewone gebeurtenis en gezien de verandering van het type te compenseren verlies die deze langere periode met zich brengt. Deze exploitatiesteun mag evenmin op basis van andere Verdragsbepalingen worden toegestaan. De steun met betrekking tot de periode na 14 september 2001 is bijgevolg onverenigbaar met het Verdrag. De Commissie neemt er in dat verband akte van dat het totale bedrag dat Griekenland in zijn antwoord van 3 december 2003 nader heeft uitgewerkt, lager is dan het oorspronkelijk aangemelde en waarschijnlijk uitgekeerde bedrag. Alle aan Olympic Airways toegekende steun die het hierboven genoemde bedrag van 668 783 057 GRD (ongeveer 1 962 680 EUR) overschrijdt, is derhalve onverenigbaar met het Verdrag en dient teruggevorderd te worden.

(60)

Ter ondersteuning van hun aanmelding halen de Griekse autoriteiten de conclusies aan van de Raad „Vervoer” van 16 oktober 2001, maar de Commissie merkt op dat die conclusies enkel een indicatieve politieke waarde hebben en dat ze niet juridisch bindend zijn in het kader van het onderzoek naar de verenigbaarheid van steun met het Verdrag. Bovendien verzoekt de Raad de Commissie, in punt 7 van deze conclusies, weliswaar om voor de periode na 14 september „per geval te bestuderen welke compensatie op basis van objectieve criteria kan worden verleend als tegengewicht voor de beperkingen die aan Europese luchtvaartmaatschappijen zijn opgelegd door het land van bestemming”, maar geeft hij ook aan dat „steun of compensatie niet mag leiden tot concurrentievervalsing tussen luchtvaartmaatschappijen”. In het kader van haar beoordeling van de gelijke behandeling van marktspelers waarop zij moet toezien, tekent de Commissie aan dat geen enkel ander voorstel in verband met de periode na 14 september voor luchtvaartmaatschappijen van de overige lidstaten werd aanvaard.

(61)

Wat Aegean Cronus betreft, doet de Commissie opmerken dat Griekenland nooit geprobeerd heeft om zelfs maar de geringste informatie aan te reiken die de steunverlening zou kunnen rechtvaardigen. De Commissie beschikt dus, ondanks haar verzoeken, over geen enkel element dat het haar mogelijk maakt de verenigbaarheid van de steun met het Verdrag te onderbouwen. Voorts doet zij opmerken dat de Griekse autoriteiten in de aanmelding hadden verduidelijkt dat de maatschappij geen trans-Atlantische vluchten uitvoerde; het lijkt de Commissie derhalve weinig waarschijnlijk dat het voornoemde en volgens de mededeling van 10 oktober 2001 noodzakelijke rechtstreekse verband tussen te compenseren kosten en sluiting van het luchtruim in het geval van Aegean Cronus kan worden bewezen. De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat die steun onverenigbaar is met het Verdrag en verzoekt om de terugbetaling ervan.

6.   CONCLUSIES

(62)

Op basis van het voorgaande stelt de Commissie vast dat Griekenland de steun in kwestie onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd en daarmee artikel 88, lid 3 heeft geschonden. Zij verklaart de maatregel gedeeltelijk onverenigbaar met het Verdrag, en in het bijzonder met artikel 87, lid 2, onder b), ervan, zoals dat in de mededeling van 10 oktober 2001 is uitgelegd,

DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De staatssteun die Griekenland ten faveure van Olympic Airways ten uitvoer heeft gelegd voor de verliezen die deze luchtvaartmaatschappij door de gedeeltelijke sluiting van het luchtruim na de aanslagen van 11 september 2001 heeft geleden, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wat de uitgekeerde compensaties voor de periode van 11 tot 14 september 2001 betreft, en dat voor een maximaal bedrag van 668 783 057 GRD of ongeveer 1 962 680 EUR.

Artikel 2

De staatssteun die Griekenland ten faveure van Olympic Airways ten uitvoer heeft gelegd voor de verliezen die deze luchtvaartmaatschappij door de gedeeltelijke sluiting van het luchtruim na de aanslagen van 11 september 2001 heeft geleden, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wat de uitgekeerde compensaties voor de periode na 14 september 2001 betreft. Volgens de door Griekenland ingediende aanmelding beloopt deze steun 976 216 943 GRD of ongeveer 2 864 907 EUR.

Artikel 3

De staatssteun die Griekenland ten faveure van Aegean Cronus ten uitvoer heeft gelegd voor de verliezen die deze luchtvaartmaatschappij door de gedeeltelijke sluiting van het luchtruim na de aanslagen van 11 september 2001 heeft geleden, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Volgens de door Griekenland ingediende aanmelding beloopt deze steun 47 900 000 GRD of ongeveer 140 572 EUR.

Artikel 4

1.   Griekenland neemt alle nodige maatregelen om van de begunstigden de in de artikelen 2 en 3 bedoelde, hun onrechtmatig verleende steun terug te vorderen.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaal rechtelijke procedures, voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking toelaten. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van de referentierentevoet die wordt gebruikt voor de berekening van het subsidie-equivalent bij regionale steun.

Artikel 5

Griekenland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking besluit mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 26 april 2006.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vicevoorzitter


(1)  PB C 199 van 23.8. 2003, blz. 3

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1

(4)  De in de aanmelding gebruikte Engelse term.

(5)  COM(2001) 574

(6)  PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8.

(7)  PB L 240 van 24.8.1992, blz. 15.

(8)  Zie voetnoten 9 en 10

(9)  Zie gelijkaardige besluiten van Frankrijk (steunmaatregel N 806/2001) van 30 januari 2002, van het Verenigd Koninkrijk (steunmaatregel N 854/2001) van 12 maart 2002 en van Duitsland (steunmaatregel N 269/2002) van 2 juli 2002 die op het volgende internetadres kunnen worden geconsulteerd: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/transports.htm

(10)  Zie de negatieve Beschikking (2003/196/EG) van de Commissie van 11 december 2002 betreffende staatssteunregeling C 42/02 (ex N 286/02) die Frankrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van de Franse luchtvaartmaatschappijen (PB L 77 van 24.3.2003, blz. 61).

Zie eveneens de deels negatieve Beschikking (2003/637/EG) van 31 april 2003 betreffende de staatssteunregeling C 65/02 (ex N 262/02) van Oostenrijk ten gunste van de Oostenrijkse luchtvaartmaatschappijen (PB L 222 van 5.9.2003, blz. 33)


Rectificaties

11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/79


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale GMO-verordening)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 299 van 16 november 2007 )

Bladzijde 132, punt 7 (verwijzing naar Verordening (EEG) nr. 2782/75), passim:

in plaats van:

„Artikel 121, punt g)”,

te lezen:

„Artikel 121, punt f)”.