ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.300.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 300

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
17 november 2010


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1030/2010 van de Raad van 17 november 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 300/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1030/2010 VAN DE RAAD

van 17 november 2010

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9 en artikel 11, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een onderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de definitieve antidumpingmaatregelen”). Het ingestelde recht beliep tot 22,9 % of 184 EUR/ton voor polyethyleentereftalaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken land” of „de VRC”).

(2)

Na een nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe exporteur op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening, heeft de Raad Verordening (EG) nr. 1467/2004 bij Verordening (EG) nr. 2167/2005 (3) gewijzigd.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(3)

Na de publicatie van een bericht dat de geldende definitieve antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (4), heeft de Commissie op 13 mei 2009 een verzoek tot opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van die maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen. Dit verzoek werd ingediend door de Polyethylene Terephthalate Committee of Plastics Europe („de indiener van het verzoek”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van pet in de Unie voor hun rekening nemen.

(4)

Het verzoek om het nieuwe onderzoek is ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zal leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(5)

Na overleg in het Raadgevend Comité was de Commissie tot de conclusie gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen. Derhalve heeft de Commissie op 18 augustus 2009 door middel van een bericht (5) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd („het bericht van opening”).

3.   Parallelle procedures

(6)

Wat de invoer van bepaald pet van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten betreft, heeft de Commissie op 3 september 2009 ook de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure (6) overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening en van een antisubsidieprocedure (7) overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (8).

(7)

De Raad heeft bij Verordening (EU) nr. 857/2010, die op 29 september 2010 is gepubliceerd (9), een definitief compenserend recht ingesteld op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten. De Commissie heeft tegelijkertijd ook de antidumpingprocedure beëindigd (10).

4.   Onderzoek

4.1.   Onderzoektijdvak

(8)

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het eind van het TNO („de beoordelingsperiode”).

4.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(9)

De Commissie heeft de producenten namens wie de klacht was ingediend, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende betrokken importeurs/handelaren en gebruikers en hun verenigingen, de producenten-exporteurs in het betrokken land van uitvoer en de vertegenwoordigers van dat land van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(10)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(11)

Wegens het blijkbaar grote aantal producenten in de Unie, producenten-exporteurs en importeurs, werd het overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening passend geacht na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft zij bovengenoemde partijen verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar te melden en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

(12)

Veertien producenten in de Unie verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende producenten in de Unie had ontvangen, heeft de Commissie vijf van hen, die samen 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Europese Unie vertegenwoordigden, voor de steekproef geselecteerd.

(13)

Aangezien slechts twee Chinese producenten-exporteurs de gevraagde informatie hebben verstrekt, diende geen steekproef te worden samengesteld.

(14)

Slechts één importeur leverde de gevraagde informatie en stemde ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Bijgevolg diende geen steekproef van de niet-verbonden importeurs te worden samengesteld.

(15)

De Commissie zond vragenlijsten aan de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de producenten-exporteurs en alle haar bekende betrokken gebruikers en leveranciers, alsmede aan alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijnen kenbaar maakten. Ook aan alle bekende producenten in de Verenigde Staten („het beoogde referentieland”) zijn vragenlijsten gestuurd.

(16)

Vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zeven gebruikers in de Unie, drie leveranciers van grondstoffen, en twee producenten in de Verenigde Staten hebben de vragenlijst wel beantwoord. Daarnaast hebben zeven medewerkende producenten in de Unie de gevraagde algemene gegevens voor de schadeanalyse verstrekt. De Chinese producenten-exporteurs hebben evenwel geen antwoorden op de vragenlijst ingestuurd.

(17)

Eén van de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie kon tijdens het onderzoek niet alle gevraagde gegevens verstrekken, waardoor de steekproef tot vier producenten moest worden beperkt, die 47 % van de verkoop van alle medewerkende producenten vertegenwoordigden.

(18)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten in de Unie

Novapet SA, Spanje,

Equipolymers srl, Italië,

UAB Orion Global PET (Indorama), Litouwen,

UAB Neo Group, Litouwen;

b)

gebruikers in de Unie

Puccetti, Italië;

c)

producenten in de Verenigde Staten

M&G Polymers Verenigde Staten van Amerika, LLC, Verenigde Staten,

StarPet Inc., Verenigde Staten.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(19)

Het betrokken product is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 39076020, van oorsprong uit de VRC.

(20)

Het nieuwe onderzoek heeft de bevinding van het oorspronkelijke onderzoek bevestigd dat het betrokken product en de producten die door de producenten-exporteurs worden geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt en aan derde landen worden verkocht, alsook pet dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en verkocht, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Deze producten worden dan ook beschouwd als soortgelijk product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

1.   Opmerkingen vooraf

(21)

Zoals hierboven uiteengezet, diende voor de producenten-exporteurs in de VRC geen steekproef te worden samengesteld.

(22)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet of zich opnieuw zal voordoen indien de bestaande maatregelen vervallen.

2.   Dumping van invoer gedurende het TNO

(23)

Aangezien er geen aanzienlijke hoeveelheden uit de VRC in de Unie werden ingevoerd, vormden deze geen basis voor een representatieve bevinding met betrekking tot dumping. Er werd bijgevolg geen dumpingberekening gemaakt op basis van de prijzen bij uitvoer uit de VRC. Het onderzoek werd dan ook toegespitst op de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping.

3.   Ontwikkeling van de invoer als de maatregelen worden ingetrokken

(24)

Aangezien geen enkele producent-exporteur in de VRC aan dit onderzoek heeft meegewerkt, berusten de onderstaande conclusies op beschikbare feiten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, namelijk gegevens van Eurostat en uit het verzoek om een nieuw onderzoek.

3.1.   Verhouding tussen de normale waarde en de prijzen bij uitvoer naar derde landen

(25)

Aangezien geen enkele producent-exporteur in de VRC medewerking heeft verleend, zijn overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening binnenlandse verkoopprijzen van een derde land met een markteconomie vergeleken met de prijzen bij uivoer uit de VRC naar derde landen.

(26)

Omdat de VRC een land met een overgangseconomie is, moest de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening worden vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde normale waarde in een geschikt derde land met een markteconomie („het referentieland”), of op basis van de prijs bij uitvoer uit het referentieland naar andere landen, met inbegrip van de Europese Unie, of, indien zulks niet mogelijk was, op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de in de Europese Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

(27)

In het bericht van opening werd de Verenigde Staten genoemd als mogelijk geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC; de belanghebbenden konden hierover opmerkingen maken. Geen van de partijen heeft opmerkingen of bezwaren gemaakt. De Verenigde Staten werd bij het oorspronkelijke onderzoek als referentieland gebruikt. Bijgevolg wordt geoordeeld dat de Verenigde Staten een geschikt referentieland is.

(28)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens die producenten in het referentieland hadden verstrekt, dat wil zeggen aan de hand van de op de binnenlandse markt van de Verenigde Staten betaalde of te betalen prijzen voor productsoorten die in het kader van normale handelstransacties bleken te zijn verkocht.

(29)

De normale waarde werd bijgevolg berekend als de gewogen gemiddelde binnenlandse verkoopprijs aan niet-verbonden afnemers van de medewerkende producenten in de Verenigde Staten.

(30)

Eerst werd voor elk van de twee medewerkende producenten-exporteurs in de Verenigde Staten nagegaan of hun totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers representatief was overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, d.w.z. of deze 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie. De binnenlandse verkoop van beide producenten in de Verenigde Staten tijdens het OT werd representatief geacht.

(31)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van het betrokken product had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de markt van de Verenigde Staten verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het TNO vastgesteld.

(32)

Aangezien de met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product minder dan 80 % van de totale verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product bedroeg, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als de gewogen gemiddelde prijs van de winstgevende verkoop.

(33)

Bij gebrek aan aanzienlijke invoerhoeveelheden en gezien de niet-medewerking van de producenten-exporteurs in de VRC, is de uitvoerprijs, zoals hierboven uitgezet, onderzocht aan de hand van beschikbare gegevens uit de uitvoerstatistieken van de VRC inzake de hoeveelheden en de waarde van de uitvoer naar zijn drie belangrijkste uitvoermarkten (Japan, Oekraïne en de Verenigde Staten), aangezien dit overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening de beste beschikbare informatie is. De uitvoer naar die markten vertegenwoordigde ongeveer 50 % van de uitvoer van het onderzochte product door de VRC.

(34)

Uit de uitvoerstatistieken van de VRC is gebleken dat de prijzen bij uitvoer naar de bovengenoemde derde landen lager waren dan de vastgestelde normale waarde voor de VRC. Het onderzoek heeft in feite uitgewezen dat dit prijsverschil tijdens het TNO over het algemeen tussen 14 en 38 % bedroeg. Dit wijst erop dat herhaling van dumping bij uitvoer naar de Unie waarschijnlijk is indien de maatregelen worden ingetrokken.

3.2.   Reservecapaciteit

(35)

Bij gebrek aan andere informatie over productie en capaciteit, is de analyse overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening uitgevoerd op grond van de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek.

(36)

Volgens de beschikbare informatie, die niet door andere informatie werd tegengesproken, is de productiecapaciteit in de VRC tijdens de beoordelingsperiode met 16 % gestegen. Tijdens het TNO bedroeg de bezettingsgraad ongeveer 72 %. Er was dus een aanzienlijke reservecapaciteit, namelijk van 700 000 t. Indien de Chinese productie deze reservecapaciteit aanboort, kan zij tot 23 % van het verbruik in de Unie dekken.

(37)

Aangezien verwacht wordt dat de productiecapaciteit in de VRC veel sneller zal stijgen dan de binnenlandse vraag, zal bovendien naar alle waarschijnlijkheid ook een groot deel van de eventuele productietoename op de uitvoer gericht zijn.

4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping

(38)

Aangezien de prijzen van het onderzochte product bij uitvoer door de VRC naar zijn belangrijkste uitvoermarkten onder de normale waarde liggen die tijdens het TNO is vastgesteld, en de reservecapaciteit toeneemt, is het waarschijnlijk dat de Chinese invoer tegen dumpingprijzen in de Europese Unie zal toenemen indien de maatregelen vervallen.

(39)

Op grond van het bovenstaande is herhaling van dumping waarschijnlijk indien de maatregelen worden ingetrokken.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(40)

Gedurende het TNO werd het soortgelijke product vervaardigd door 17 producenten in de Unie. De output van die producenten (vastgesteld op grond van informatie van medewerkende producenten, en voor de andere producenten in de Unie op grond van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek) wordt bijgevolg geacht de productie in de Unie te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(41)

Van deze 17 producenten hebben er 12 hun volle medewerking aan het onderzoek verleend. Vastgesteld werd dat deze 12 producenten een groot deel, in dit geval meer dan 80 %, van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie voor hun rekening namen. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden hierna als „de bedrijfstak van de Unie” aangeduid. De overige producenten in de Unie worden hierna „de overige producenten in de Unie” genoemd. Deze overige producenten in de Unie hebben de klacht niet actief gesteund of betwist.

(42)

De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:

macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, gemiddelde prijzen per eenheid, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van dumping in het verleden) voor de totale productie in de Unie, die werden beoordeeld aan de hand van de gegevens die werden verzameld bij de producenten die zich in het kader van de steekproefprocedure hebben gemeld, en voor de overige producenten in de Unie aan de hand van een schatting op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek;

micro-economische indicatoren (voorraden, lonen, winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken), die werden geanalyseerd voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, op basis van de door hen verstrekte gegevens.

(43)

De EU-markt voor pet wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal producenten, die in de regel deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen met hoofdvestigingen buiten de Europese Unie. De markt bevindt zich door een aantal recente overnames en bedrijfsbeëindigingen in een consolideringfase. Sinds 2009 werden bijvoorbeeld petproductielocaties van Tergal Fibers (Frankrijk), Invista (Duitsland) en Artenius (Verenigd Koninkrijk) gesloten en nam Indorama de voormalige Eastman-fabrieken in het Verenigd Koninkrijk en Nederland over.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(44)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, de Eurostatgegevens over de omvang van de invoer op de EU-markt en, wat de overige producenten in de Unie betreft, aan de hand van op het verzoek om een nieuw onderzoek gebaseerde schattingen.

(45)

Het verbruik van het betrokken product in de Unie is van 2006 tot het eind van het TNO met 11 % toegenomen. De zichtbare vraag steeg in 2007 met 8 %, daalde vervolgens in 2008 met 2 procentpunten, om daarna tot het eind van het TNO weer met 5 procentpunten te stijgen.

Tabel 1

 

2006

2007

2008

TNO

Totaal verbruik in de Unie (ton)

2 709 400

2 936 279

2 868 775

2 996 698

Index (2006 = 100)

100

108

106

111

Bron: Eurostat, gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst.

2.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit de Volksrepubliek China

(46)

De invoer met dumping van het betrokken product in de Europese Unie bleef relatief laag en nam in de beoordelingsperiode zelfs af. Tijdens het TNO bereikte deze invoer 13 483 t of een marktaandeel van 0,4 %. De prijzen van de Chinese invoer bleven stabiel tussen 2006 en 2008 en daalden vervolgens scherp tot 897 EUR/ton (cif-prijs) in het TNO. In vergelijking met de prijzen in 2008 is dat een daling met 12 procentpunten.

Tabel 2

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit de VRC (ton)

16 425

20 159

18 001

13 483

Index (2006 = 100)

100

123

110

82

Marktaandeel van de invoer uit VRC

0,6 %

0,7 %

0,6 %

0,4 %

Prijs van de invoer (EUR/ton)

1 011

1 008

1 020

897

Index (2006 = 100)

100

100

101

89

Bron: Eurostat.

3.   Invoer uit andere derde landen

a)   Invoer uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten

(47)

Zoals vermeld in overweging 6 en volgende, zijn parallel met dit nieuwe onderzoek een antidumping- en een antisubsidieonderzoek ten aanzien van de invoer van bepaald pet van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten uitgevoerd.

(48)

De omvang van de invoer van het betrokken product uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten naar de Europese Unie is in de beoordelingsperiode aanzienlijk gestegen en bereikte 304 202 t in het TNO, wat overeenstemt met een marktaandeel van 10,2 %. De prijzen van deze invoer waren zelfs nog lager dan die bij uitvoer uit de VRC.

Tabel 3

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten (ton)

55 939

67 067

218 248

304 202

Index (2006 = 100)

100

120

390

544

Marktaandeel van de invoer uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten

2,1 %

2,3 %

7,6 %

10,2 %

Prijs van de invoer (EUR/ton)

1 030

1 023

1 015

882

Bron: Eurostat.

b)   Invoer uit de Republiek Korea

(49)

Voor de Republiek Korea zijn in 2000 antidumpingrechten ingesteld. Voor twee Koreaanse ondernemingen geldt echter een nultarief en uit het onderzoek is gebleken dat de invoer uit de Republiek Korea hoog blijft en in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen. De invoer uit Korea is tussen 2006 en het eind van het TNO met bijna 150 % toegenomen, terwijl het marktaandeel van 3,5 % in 2006 is gestegen tot 7,7 % in het TNO.

Tabel 4

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Zuid-Korea (ton)

94 023

130 994

177 341

231 107

Index (2006 = 100)

100

139

189

246

Marktaandeel van de invoer uit Zuid-Korea

3,5 %

4,5 %

6,2 %

7,7 %

Prijs van de invoer (EUR/ton)

1 084

1 071

1 063

914

Bron: Eurostat.

(50)

De gemiddelde prijs van de invoer uit Korea bleef in het algemeen licht onder die van de producenten in de Unie. De Koreaanse prijzen waren echter hoger dan de gemiddelde prijzen uit de VRC.

c)   Invoer uit andere derde landen dan bovengenoemde

(51)

De omvang van de invoer van het betrokken product uit andere derde landen naar de Europese Unie is in de beoordelingsperiode licht gestegen en bereikte 428 396 t in het TNO, wat overeenstemt met een marktaandeel van 14,3 %. De prijzen van deze invoer zijn relatief hoog en liggen boven de respectieve prijzen van de VRC en van de landen in de parallelle onderzoeken, en ook boven het gemiddelde prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie.

Tabel 5

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit andere derde landen (ton)

337 036

407 253

344 626

428 396

Index (2006 = 100)

100

121

102

127

Marktaandeel van de invoer uit andere derde landen

12,4 %

13,9 %

12,0 %

14,3 %

Prijs van de invoer (EUR/ton)

1 159

1 127

1 135

978

Bron: Eurostat.

(52)

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de invoer uit de andere derde landen geen negatieve gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(53)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening zijn alle economische factoren en indicatoren onderzocht die tijdens de beoordelingsperiode op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

4.1.   Macro-economische indicatoren

a)   Productie

(54)

De productie in de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO met 4 % gedaald. Na in 2007 nog met 5 % te zijn gestegen tot ongeveer 2 570 000 t, is zij in 2008 met 10 procentpunten scherp gedaald, en in het TNO met 1 procentpunt weer licht gestegen tot rond de 2 300 000 t.

Tabel 6

 

2006

2007

2008

TNO

Productie (ton)

2 439 838

2 570 198

2 327 169

2 338 577

Index (2006 = 100)

100

105

95

96

Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst.

b)   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(55)

De productiecapaciteit van de producenten in de Unie is in de beoordelingsperiode met 15 % gestegen. In 2007 steeg zij met 1 %, in 2008 met 5 procentpunten en in het TNO met nog eens 9 procentpunten.

Tabel 7

 

2006

2007

2008

TNO

Productiecapaciteit (ton)

2 954 089

2 971 034

3 118 060

3 385 738

Index (2006 = 100)

100

101

106

115

Bezettingsgraad

83 %

87 %

75 %

69 %

Index (2006 = 100)

100

105

90

84

Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst.

(56)

De bezettingsgraad steeg van 83 % in 2006 tot 87 % in 2007, en daalde vervolgens weer tot 75 % in 2008 en 69 % tijdens het TNO. De dalende bezettingsgraad in 2008 en in het TNO was te wijten aan de gedaalde productie en de gestegen productiecapaciteit tijdens die periode.

c)   Verkoopvolume

(57)

De verkoop van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de EU-markt is in de beoordelingsperiode licht gedaald. De verkoop steeg in 2007 met 5 %, maar daalde in 2008 licht tot onder het niveau van 2006, en bedroeg in het TNO met ongeveer 2 100 000 t 3 % minder dan in 2006. Gezien de beperkte omvang van de voorraden geeft de ontwikkeling van de verkoop nauwgezet de ontwikkeling van de productie weer.

Tabel 8

 

2006

2007

2008

TNO

Verkoop in de Europese Unie (ton)

2 202 265

2 318 567

2 171 203

2 133 787

Index (2006 = 100)

100

105

99

97

Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst.

d)   Marktaandeel

(58)

Gedurende de beoordelingsperiode verloor de bedrijfstak van de Unie 10 procentpunten van zijn marktaandeel; dit liep terug van 85 % in 2006 tot 75 % in het TNO. Dit verlies aan marktaandeel is te wijten aan het feit dat de verkoop van de bedrijfstak van de Unie, ondanks de stijging van het verbruik, tijdens de beoordelingsperiode met 3 % is gedaald. Deze dalende trend werd ook voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld.

Tabel 9

 

2006

2007

2008

TNO

Marktaandeel van de producenten in de Unie

84,9 %

83,2 %

79,8 %

75,1 %

Index (2006 = 100)

100

98

94

88

Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek, antwoorden op de vragenlijst en Eurostat.

e)   Groei

(59)

Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2006 en het eind van het TNO met 11 % steeg, nam het volume van de verkopen van de producenten in de Unie op de EU-markt met 3 % en hun marktaandeel met 10 procentpunten af. De producenten in de Unie konden dus niet van de groei van de markt profiteren.

f)   Werkgelegenheid

(60)

De werkgelegenheid bij de producenten in de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO met 15 % afgenomen. Meer in het bijzonder is het aantal werknemers met 13 % sterk gedaald van 2 400 in 2006 tot 2 100 in 2007, waarna het in 2008 en in het TNO dicht bij dat niveau bleef. De daling in 2007 is toe te schrijven aan de herstructureringsinspanningen van een aantal producenten in de EU.

Tabel 10

 

2006

2007

2008

TNO

Aantal werknemers

2 410

2 100

2 060

2 057

Index (2006 = 100)

100

87

85

85

Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst.

g)   Productiviteit

(61)

De productiviteit van de producenten in de Unie, in productie (ton) per werknemer per jaar, steeg in de beoordelingsperiode met 12 %. Dit betekent dat de productie langzamer dan de werkgelegenheid is gedaald en vormt een aanwijzing dat de producenten in de Unie efficiënter zijn geworden. Dit is met name duidelijk voor 2007, toen de productie steeg terwijl de werkgelegenheid daalde en de productiviteit 21 % hoger lag dan in 2006.

Tabel 11

 

2006

2007

2008

TNO

Productiviteit (ton per werknemer)

1 013

1 224

1 130

1 137

Index (2006 = 100)

100

121

112

112

Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst.

h)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

(62)

De gemiddelde verkoopprijzen op jaarbasis van de producenten in de Unie op de EU-markt bij verkoop aan niet-verbonden afnemers bleven tussen 2006 en 2008 stabiel op rond 1 100 EUR/ton. In het TNO daalde de gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis met 12 % tot 977 EUR/ton. De gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis weerspiegelt niet de maandelijkse of zelfs dagelijkse prijsschommelingen van pet op de Europese (en de wereld-)markt, maar wordt toereikend geacht om de ontwikkeling in de beoordelingsperiode weer te geven. De verkoopprijs van pet volgt gewoonlijk de prijsontwikkeling van de voornaamste grondstoffen (voornamelijk gezuiverd tereftalaatzuur — pta — en monoëthyleenglycol — meg), daar deze 80 % van de totale kosten van pet uitmaken.

Tabel 12

 

2006

2007

2008

TNO

Eenheidsprijs op de EU-markt (EUR/ton)

1 110

1 105

1 111

977

Index (2006 = 100)

100

100

100

88

Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst.

i)   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(63)

Gezien de momenteel zeer beperkte invoer van pet uit de VRC is geen dumpingberekening gemaakt. Zoals vermeld in overweging 39 is van de prijzen bij uitvoer naar derde landen en van de overcapaciteit evenwel afgeleid dat herhaling van dumping waarschijnlijk is. Wat het herstel van eerdere dumping betreft, zij erop gewezen dat de bedrijfstak van de Unie na de instelling van definitieve antidumpingmaatregelen op invoer uit de VRC geconfronteerd werd met gesubsidieerde invoer uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten, als gevolg waarvan in juni 2010 een voorlopig compenserend recht werd ingesteld (11). De bedrijfstak van de Unie kon bijgevolg niet echt van eerdere dumping herstellen en blijft kwetsbaar voor schadelijke gevolgen van invoer met dumping op de markt van de Unie.

4.2.   Micro-economische elementen

a)   Voorraden

(64)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten zijn tussen 2006 en het eind van het TNO afgenomen met 22 %. Opgemerkt zij dat deze voorraden minder dan 5 % van de jaarlijkse productie uitmaken, zodat de relevantie van deze indicator voor de beoordeling van de schade beperkt is.

Tabel 13

Steekproef

2006

2007

2008

TNO

Eindvoorraad (ton)

61 374

57 920

46 951

47 582

Index (2006 = 100)

100

94

77

78

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

b)   Lonen

(65)

De jaarlijkse arbeidskosten zijn tussen 2006 en 2007 toegenomen met 11 %, om vervolgens in 2008 met 2 procentpunten en in het TNO met nog eens 9 procentpunten af te nemen tot het niveau van 2006. De arbeidskosten zijn over het geheel gezien dus stabiel gebleven.

Tabel 14

Steekproef

2006

2007

2008

TNO

Jaarlijkse arbeidskosten (EUR)

27 671 771

30 818 299

30 077 380

27 723 396

Index (2006 = 100)

100

111

109

100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

c)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(66)

In de beoordelingsperiode bleef de winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten op de EU-markt aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt in procenten van de nettoverkoop, negatief en daalde zelfs van – 6,9 % tot – 7,5 %. Wat de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten betreft, verbeterde de situatie in 2007, toen de nettoverliezen slechts – 1,5 % van de nettoverkoop bedroegen, maar namen de verliezen in 2008 sterk toe, namelijk tot – 9,3 %. In het TNO verbeterde de situatie licht.

Tabel 15

Steekproef

2006

2007

2008

TNO

Winstgevendheid bedrijfstak van de Europese Unie (% van nettoverkoop)

–6,9 %

–1,5 %

–9,3 %

–7,5 %

Index (2006 = – 100)

– 100

–22

– 134

– 108

Rendement van investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

–9,6 %

–3,1 %

–16,8 %

–12,3 %

Index (2006 = – 100)

– 100

–32

– 175

– 127

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(67)

Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Het steeg van – 9,6 % in 2006 tot – 3,1 % in 2007. In 2008 daalde het tot – 16,8 %, om in het TNO weer te stijgen tot – 12,3 %. Over de gehele beoordelingsperiode gezien bleef het rendement van investeringen negatief en verslechterde het met 2,7 procentpunten.

d)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(68)

De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten was negatief en bedroeg in 2006 ongeveer – 18,5 miljoen EUR. Hij verbeterde in 2007 aanzienlijk tot + 19,5 miljoen EUR, maar verslechterde in 2008 weer zeer sterk (– 42 miljoen EUR), om in het OT uit te komen op – 11 miljoen EUR. Over het geheel gezien verbeterde de kasstroom in de beoordelingsperiode, maar bleef wel negatief.

(69)

Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite ondervond bij het aantrekken van kapitaal, wat er met name aan ligt dat sommige producenten deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen.

Tabel 16

Steekproef

2006

2007

2008

TNO

Kasstroom (EUR)

–18 453 130

19 478 426

–42 321 103

–11 038 129

Index (2006 = 100)

– 100

206

– 229

–60

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

e)   Investeringen

(70)

De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in de productie van het soortgelijke product namen tussen 2006 en 2007 met 34 % en tussen 2007 en 2008 met nog eens 59 procentpunten af, waarna zich in het TNO nog een geringe daling voordeed. Over de gehele beoordelingsperiode gezien daalden de investeringen met 96 %. Deze scherpe daling kan deels worden verklaard door het feit dat in 2006 en 2007 nieuwe productielijnen werden gekocht met het oog op een uitbreiding van de capaciteit.

Tabel 17

Steekproef

2006

2007

2008

TNO

Netto-investeringen (EUR)

98 398 284

64 607 801

6 537 577

4 298 208

Index (2006 = 100)

100

66

7

4

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(71)

Het lage investeringsniveau in 2008 en het TNO wordt beschouwd als een gevolg van de huidige kwetsbare financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie.

5.   Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Unie

(72)

Uit de analyse van de macro-economische gegevens blijkt dat de productie en de verkoop van de producenten in de Unie in de beoordelingsperiode daalden. Ofschoon de waargenomen daling als zodanig niet dramatisch was, moet zij in de context worden geplaatst van een tussen 2006 en het eind van het TNO toegenomen vraag, zodat het marktaandeel van de producenten in de Unie met 10 procentpunten daalde tot 75 %.

(73)

Tegelijkertijd blijkt uit de relevante micro-economische indicatoren dat de economische situatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie duidelijk is verslechterd. Winstgevendheid en rendement van investeringen bleven negatief en bleven tussen 2006 en het eind van het TNO over het geheel gezien dalen. Ondanks een algemene positieve ontwikkeling bleef de kasstroom in het TNO eveneens negatief.

(74)

In het licht van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening is blijven lijden en dat haar situatie erg fragiel en kwetsbaar is, ver van de niveaus die konden worden verwacht indien hij zich van de tijdens het oorspronkelijk onderzoek vastgestelde schade had hersteld.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HET VOORTDUREN VAN SCHADE

1.   Effect van de verwachte omvang van de invoer en gevolgen voor de prijzen bij het intrekken van de maatregelen

(75)

Zoals werd geconcludeerd in overweging 38, beschikken de producenten-exporteurs in de VRC over aanzienlijke reservecapaciteit en een duidelijk potentieel om de omvang van hun uitvoer naar de markt van de Unie op te voeren.

(76)

De cif-prijzen bij uitvoer naar derde landen van pet van oorsprong uit de VRC waren lager dan de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het TNO. Het verschil was niet aanzienlijk en aangezien deze invoer onderworpen is aan een conventioneel douanerecht en bepaalde kosten na invoer, zouden zij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO niet hebben onderboden. Uit het in overweging 6 vermelde parallelle antisubsidieonderzoek is evenwel gebleken dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het TNO aanzienlijk verlaagd waren ingevolge de invoer met subsidiëring uit Iran, Pakistan en de VAE. Het feit dat er in het TNO geen werkelijke prijsonderbieding heeft plaatsgevonden, betekent bijgevolg nog niet dat de prijsniveaus geen schade zouden veroorzaken indien de invoer uit de VRC zou aantrekken.

(77)

Uit een vergelijking van de werkelijke prijzen bij invoer uit de VRC met het geen schade veroorzakende prijsniveau is namelijk gebleken dat de invoer uit de VRC de (geen schade veroorzakende) prijzen van de bedrijfstak van de Unie zouden bederven. Indien er geen antidumpingrechten van toepassing zouden zijn op bepaald pet van oorsprong uit de VRC, dan zouden eventueel grotere hoeveelheden die waarschijnlijk tegen dumpingprijzen uit de VRC worden ingevoerd een nog grotere prijsdruk uitoefenen op de bedrijfstak van de Unie en schade veroorzaken.

(78)

Aangezien er in de VRC voorts een overcapaciteit voor pet bestaat en de exporteurs in de VRC zeer waarschijnlijk zullen proberen hun verloren marktaandeel terug te winnen, zal een intrekking van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid lagere uitvoerprijzen tot gevolg hebben. Dat zou de prijsdruk verhogen, wat de reeds kwetsbare situatie van de bedrijfstak van de Unie, die reeds aanmerkelijke schade heeft geleden, naar verwachting verder negatief zou beïnvloeden.

(79)

Hoewel de gevolgen van de invoer uit de VRC op de huidige precaire toestand van de bedrijfstak van de Unie ingevolge de lage invoerniveaus tijdens de beoordelingsperiode beperkt waren, zal dat naar alle waarschijnlijkheid veranderen indien de maatregelen worden ingetrokken. Indien de maatregelen worden ingetrokken en de bedrijfstak van de Unie aan een grotere invoer met dumping uit de VRC wordt blootgesteld, kan dat zijn reeds precaire financiële situatie namelijk verder verslechteren en extra verliezen tot gevolg hebben.

2.   Conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade

(80)

Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen ten aanzien van de VRC naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot voortzetting van de schade voor de bedrijfstak van de Unie.

G.   BELANG VAN DE UNIE

(81)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de hele Unie. Dit werd vastgesteld aan de hand van een beoordeling van alle verschillende betrokken belangen. Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten.

(82)

Bij het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat, wat betekent dat een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hadden.

(83)

Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade veroorzakende dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie en van andere producenten in de Unie

(84)

De handhaving van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van invoer uit het betrokken land vergroot de kans voor de bedrijfstak van de Unie om een redelijk winstgevendheidsniveau te bereiken, aangezien zo mee wordt voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie door aanzienlijke met dumping ingevoerde hoeveelheden uit de VRC van de markt wordt verdrongen. Hoogstwaarschijnlijk zal zich schade veroorzakende dumping in grote hoeveelheden voordoen, waaraan de bedrijfstak van de Unie niet het hoofd zal kunnen bieden. De bedrijfstak van de Unie zou bijgevolg blijven profiteren van de handhaving van de huidige antidumpingmaatregelen.

(85)

Derhalve wordt geconcludeerd dat de handhaving van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de VRC duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie en van andere producenten in de Unie is.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs in de Unie

(86)

Zoals hierboven vermeld, heeft bij de steekproefprocedure slechts één importeur enige informatie verstrekt. Deze importeur was sterk tegen een handhaving van de maatregelen gekant, ook al verklaarde hij niet uit de VRC in te voeren. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de handhaving van de maatregelen ten aanzien van invoer uit de VRC geen aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de prestaties van deze importeur.

(87)

Andere importeurs hebben geen relevante gegevens verstrekt. Aangezien de invoer uit andere landen waarvoor thans antidumpingmaatregelen van kracht zijn, niet ophield en er invoer beschikbaar is uit landen ten aanzien waarvan geen antidumpingmaatregelen gelden (bv. Oman, de Verenigde Staten, Brazilië), kunnen importeurs zich bij de alternatieve leveranciers blijven bevoorraden.

(88)

Aangezien er geen bewijzen zijn dat de geldende maatregelen aanzienlijke gevolgen hebben gehad voor de importeurs, wordt geconcludeerd dat de handhaving van de maatregelen geen significante gevolgen zal hebben voor de importeurs in de Unie.

3.   Belang van de grondstoffenleveranciers in de Unie

(89)

Drie grondstoffenleveranciers (twee van pta en een van meg) hebben de vragenlijst binnen de vermelde termijn beantwoord en hebben aldus aan het onderzoek meegewerkt. Ongeveer 700 werknemers waren in de Europese vestigingen van die leveranciers bij de productie van pta of meg betrokken.

(90)

De medewerkende pta-producenten vertegenwoordigen ongeveer 50 % van de pta-aankopen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. ESP-producenten zijn sterk afhankelijk van het reilen en zeilen van de petproducenten, die hun voornaamste klanten zijn. Lage petprijzen leiden tot lagere pta-prijzen en lagere marges voor de pta-producenten. De instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met dumping van pet komt de pta-producenten derhalve ten goede.

(91)

Voor de medewerkende meg-leverancier vertegenwoordigt meg minder dan 10 % van diens totale omzet. Pet is niet de enige en evenmin de voornaamste mogelijke toepassing van meg, zodat meg-producenten minder van de situatie in de pet-industrie afhankelijk zijn. Niettemin kunnen de moeilijkheden van de pet-industrie enige gevolgen voor de meg-leveranciers hebben, ten minste op korte en middellange termijn.

(92)

Gelet op bovenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat de handhaving van maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC in het belang is van de grondstoffenleveranciers.

4.   Belang van de gebruikers

(93)

Het pet waarop deze procedure betrekking heeft (d.w.z. pet met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer, het zogeheten „bottle grade”-pet) wordt hoofdzakelijk voor het vervaardigen van flessen voor water en andere dranken gebruikt. Het gebruik ervan voor de vervaardiging van andere verpakkingen (vaste levensmiddelen en wasmiddelen) en folie groeit, maar blijft vrij beperkt. Petflessen worden in twee fasen vervaardigd: i) eerst worden door spuitgieten van pet „voorvormen” gemaakt, waarna ii) deze worden verwarmd en in de vorm van flessen worden geblazen. De vervaardiging van flessen kan geïntegreerd geschieden (d.w.z. dezelfde onderneming koopt pet, vervaardigt een voorvorm en blaast deze in de vorm van een fles), of beperkt zijn tot de tweede fase (het blazen van de voorvorm in de vorm van een fles). Voorvormen kunnen vrij gemakkelijk worden vervoerd omdat zij klein en compact zijn, terwijl lege flessen instabiel zijn en door hun volume zeer duur in het vervoer.

(94)

Petflessen worden door bottelaars met water en/of andere dranken gevuld. De bottelaars zijn veelal bij de pethandel betrokken omdat zij zelf de flessen vervaardigen of omdat zij aanbestedingsovereenkomsten hebben gesloten met verwerkende bedrijven en/of flessenmakers voor wie zij met de producent over de petprijs onderhandelen („soft tolling”) of zelfs het pet voor hun eigen flessen kopen („hard tolling”).

(95)

Bijgevolg kunnen twee groepen gebruikers worden onderscheiden:

verwerkende bedrijven en/of flessenmakers die pet rechtstreeks bij de producent kopen, het tot voorvormen (of flessen) verwerken en het voor verdere verwerking (of vulling) doorverkopen, en

bottelaars die voor de flessenmakers/verwerkende bedrijven met wie zij een aanbestedingsovereenkomst hebben gesloten pet kopen („hard tolling”) of over de prijs onderhandelen („soft tolling”).

(96)

Tijdens dit onderzoek is contact opgenomen met meer dan 70 gebruikers, maar slechts zeven van hen (verwerkende bedrijven en bottelaars) hebben een vragenlijst ingevuld en aldus hun medewerking verleend.

(97)

Er is vastgesteld dat de medewerkende gebruikers slechts verwaarloosbare hoeveelheden pet uit het betrokken land invoerden en het product hoofdzakelijk betrokken bij producenten in de Unie en/of uit andere landen.

(98)

Aangezien er nog steeds andere leveranciers zijn en de gebruikers momenteel slechts zeer kleine hoeveelheden van het betrokken product uit de VRC invoeren, wordt geconcludeerd dat de handhaving van de maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC geen significante negatieve gevolgen zal hebben voor de gebruikers in de Unie.

(99)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven, hebben een aantal belanghebbenden, met name gebruikers, opmerkingen gemaakt.

(100)

De producenten in de Unie die om het nieuwe onderzoek hadden verzocht, waren het in wezen eens met de bevindingen van het onderzoek, en in het bijzonder met de conclusies wat het belang van de Unie betreft.

(101)

Anderzijds hebben zeven gebruikers en één gebruikersvereniging zich sterk verzet tegen het opnieuw instellen van de huidige antidumpingmaatregelen, met het argument dat de bevindingen van de Commissie wat het belang van de Unie betreft ernstige tekortkomingen en onnauwkeurigheden vertonen, evenwel zonder hun argumenten verder te staven.

(102)

Bij gebrek aan bewijzen voor de argumenten dat de bevindingen van de Commissie onnauwkeurig zouden zijn, werden deze argumenten als ongegrond verworpen.

(103)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de importeur zich ook sterk tegen de herinstelling van de maatregelen verzet.

(104)

Deze belanghebbende voerde aan dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de ondernemingen die pet verwerken: deze ondernemingen zouden onder een prijsstijging van pet lijden omdat zij de kostenstijging niet zouden kunnen doorberekenen.

(105)

Deze belanghebbende heeft evenwel niet aangetoond hoe de handhaving van reeds bestaande maatregelen in de praktijk zou kunnen leiden tot een stijging van de prijs van pet op de markt van de Europese Unie, en zo ja in welke mate.

(106)

Er zij ook nogmaals op gewezen dat er door de relatief beperkte medewerking van de gebruikers aan dit onderzoek geen informatie beschikbaar is waaruit zou blijken dat de handhaving van de maatregelen onevenredige gevolgen zou hebben voor de gebruikers.

(107)

Op grond van de beschikbare informatie wordt geoordeeld dat de handhaving van de maatregelen geen onevenredige negatieve gevolgen zal hebben op het niveau van de petprijzen in de Europese Unie; het door de importeur aangevoerde argument inzake de negatieve gevolgen voor de gebruikers wordt bijgevolg verworpen.

(108)

Dezelfde belanghebbende voert aan dat de Commissie niet heeft onderzocht welke gevolgen de handhaving van de huidige maatregelen heeft voor de petverpakkingsondernemingen en dat de analyse van het belang van de Unie bijgevolg onvolledig en onjuist is.

(109)

In dit verband wordt er nogmaals op gewezen dat zich na de opening van dit nieuwe onderzoek slechts zeven gebruikers hebben gemeld en dat het niet mogelijk was het belang van deze subgroep van gebruikers in de Unie te analyseren aan de hand van de informatie die in het kader van deze procedure beschikbaar was.

(110)

De opmerkingen die na de mededeling van feiten en overwegingen werden gemaakt, met inbegrip van de opmerkingen van verpakkingsondernemingen, waren (zoals vermeld in de overwegingen 101 en 102) niet onderbouwd en konden niet worden gebruikt voor een grondiger analyse van de verpakkingsindustrie.

5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(111)

Rekening houdend met alle bovengenoemde factoren wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de geldende antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(112)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. Met de standpunten en opmerkingen werd rekening gehouden wanneer dit gerechtvaardigd was.

(113)

Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op pet van oorsprong uit de VRC overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit specifieke rechten bestaan.

(114)

De in deze verordening vermelde individuele antidumpingrechten voor ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product dat door de met naam vermelde juridische entiteiten wordt geproduceerd. Zij zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere ondernemingen, die niet met naam en adres in artikel 1, lid 2, worden genoemd, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de met naam genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(115)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (12) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 39076020, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

(EUR/ton)

Aanvullende Taric-code

VRC

Sinopec Yizheng Chemical Fibre Company Ltd

184

A505

Changzhou Worldbest Radici Co. Ltd

0

A506

Jiangyin Xingye Plastic Co. Ltd

157

A507

Far Eastern Industries Shanghai Ltd

22

A508

Yuhua Polyester Co. Ltd of Zhuhai

184

A509

Jiangyin Chengsheng New Packing Material Co., Ltd

45

A510

Guangdong Kaiping Polyester Enterprises Group Co. en Guangdong Kaiping Chunhui Co. Ltd

184

A511

 

Yibin Wuliangye Group Push Co., Ltd (Sichuan) en Yibin Wuliangye Group Import & Export Co., Ltd (Sichuan)

184

A512

Hubei Changfeng Chemical Fibres Industry Co. Ltd

151

A513

Alle andere ondernemingen

184

A999

3.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (13) met het oog op de vaststelling van de douanewaarde verhoudingsgewijs is verminderd, wordt het op basis van lid 2 berekende antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REYNDERS


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 271 van 19.8.2004, blz. 1.

(3)  PB L 345 van 28.12.2005, blz. 11.

(4)  PB C 5 van 10.1.2009, blz. 3.

(5)  PB C 194 van 18.8.2009, blz. 9.

(6)  PB C 208 van 3.9.2009, blz. 12.

(7)  PB C 208 van 3.9.2009, blz. 7.

(8)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(9)  PB L 254 van 29.9.2010, blz. 10.

(10)  PB L 254 van 29.9.2010, blz. 40.

(11)  PB L 134 van 1.6.2010, blz. 25.

(12)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, NERV-105, 1049 Brussel, België.

(13)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.