ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.299.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 299

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
17 november 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1040/2010 van de Commissie van 16 november 2010 tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1342/2007 van de Raad wat betreft de kwantitatieve beperkingen voor bepaalde ijzer- en staalproducten uit de Russische Federatie

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1041/2010 van de Commissie van 16 november 2010 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 479/2010 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie in de sector melk en zuivelproducten

4

 

*

Verordening (EU) nr. 1042/2010 van de Commissie van 16 november 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China

7

 

*

Verordening (EU) nr. 1043/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauwen in gebied VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

29

 

*

Verordening (EU) nr. 1044/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op bericyden in gebied III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

31

 

*

Verordening (EU) nr. 1045/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op haring in EU-wateren en internationale wateren van Vb, VIb en VIaN door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

33

 

*

Verordening (EU) nr. 1046/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zeeduivel in gebied VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

35

 

*

Verordening (EU) nr. 1047/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe leng in gebied II, IV en V (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

37

 

*

Verordening (EU) nr. 1048/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op leng in gebied IIIa; EU-wateren van IIIb, IIIc en IIId door vaartuigen die de vlag van Denemarken voeren

39

 

 

Verordening (EU) nr. 1049/2010 van de Commissie van 16 november 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

41

 

 

Verordening (EU) nr. 1050/2010 van de Commissie van 16 november 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

43

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/692/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 15 november 2010 houdende erkenning dat het Letse gegevensbestand voor runderen volledig operationeel is (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7782)

45

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit 2010/648/EU van de Raad van 14 mei 2010 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tot tweede wijziging van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 en voor de eerste maal gewijzigd te Luxemburg op 25 juni 2005(PB L 287 van 4.11.2010)

46

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/1


VERORDENING (EU) Nr. 1040/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 november 2010

tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1342/2007 van de Raad wat betreft de kwantitatieve beperkingen voor bepaalde ijzer- en staalproducten uit de Russische Federatie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1342/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 betreffende het beheer van bepaalde beperkingen op de invoer van bepaalde ijzer- en staalproducten uit de Russische Federatie (1), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 oktober 2007 hebben de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie een overeenkomst betreffende de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten (2) gesloten (hierna „de overeenkomst”).

(2)

Artikel 3, lid 3, van de overeenkomst bepaalt dat in een bepaald jaar niet-benutte hoeveelheden voor ten hoogste 7 % van de maximale hoeveelheid voor de desbetreffende productgroep als vastgesteld in bijlage II bij de overeenkomst naar het eerstvolgende jaar kunnen worden overgeboekt.

(3)

Rusland heeft, net als in 2009, de Europese Unie binnen de in de overeenkomst gestelde termijnen kennis gegeven van zijn voornemen om van de bepalingen van artikel 3, lid 3, gebruik te maken. Ingevolge Ruslands verzoek moeten de nodige aanpassingen in de kwantitatieve beperkingen voor het jaar 2010 worden aangebracht.

(4)

In artikel 10 wordt bepaald dat bij iedere jaarlijkse verlenging de hoeveelheden voor iedere productgroep met 2,5 % worden verhoogd.

(5)

Verordening (EG) nr. 1342/2007 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1342/2007 vermelde kwantitatieve beperkingen voor het jaar 2010 worden vervangen door de in bijlage I bij deze verordening genoemde maxima.

Artikel 2

De kwantitatieve beperkingen voor het jaar 2011 die voortvloeien uit de toepassing van artikel 10, lid 1, van de in 2007 gesloten Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie betreffende de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 300 van 17.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 300 van 17.11.2007, blz. 52.


BIJLAGE I

KWANTITATIEVE BEPERKINGEN VOOR 2010

(ton)

Producten

Jaar 2010

SA. Platte producten

SA1. Rollen

1 117 305

SA2. Zware plaat

310 167

SA3. Andere platte producten

670 709

SA4. Gelegeerde producten

118 360

SA5. Gelegeerde kwartoplaat

28 196

SA6. Gelegeerde koudgewalste en beklede plaat

123 999

SB. Lange producten

SB1. Balken

62 018

SB2. Walsdraad

365 262

SB3. Andere lange producten

574 233

Noot:

SA en SB zijn productcategorieën.

SA1 t/m SA6 en SB1 t/m SB3 zijn productgroepen.


BIJLAGE II

KWANTITATIEVE BEPERKINGEN VOOR 2011

(ton)

Producten

Jaar 2011

SA. Platte producten

SA1. Rollen

1 114 582

SA2. Zware plaat

296 145

SA3. Andere platte producten

640 750

SA4. Gelegeerde producten

113 074

SA5. Gelegeerde kwartoplaat

26 922

SA6. Gelegeerde koudgewalste en beklede plaat

118 458

SB. Lange producten

SB1. Balken

59 229

SB2. Walsdraad

348 913

SB3. Andere lange producten

545 984

Noot:

SA en SB zijn productcategorieën.

SA1 t/m SA6 en SB1 t/m SB3 zijn productgroepen.


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/4


VERORDENING (EU) Nr. 1041/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 november 2010

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 479/2010 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie in de sector melk en zuivelproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 192, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 479/2010 van de Commissie (2) is bepaald dat de lidstaten de Commissie de maandelijkse prijzen voor mageremelkpoeder voor de productie van diervoeder meedelen. Aangezien deze informatie een essentieel onderdeel is bij het beheer van de interne markt, is het passend dit om te zetten in een mededeling per week.

(2)

De bedoeling van het bepaalde in artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 479/2010 is de lidstaten te ontheffen van de verplichting de Commissie in kennis te stellen van uitvoercertificaataanvragen op dagen waarop geen restitutie of een restitutie die nul bedraagt, is vastgesteld voor de in bijlage I, deel 9, bij Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (3) bedoelde producten. Gebleken is dat de bestaande formulering van deze bepaling tot een onjuiste interpretatie kan leiden. Daarom moet een duidelijker formulering worden gekozen.

(3)

Verordening (EG) nr. 479/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 479/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 6, lid 1, onder b), wordt vervangen door:

„b)

indien van toepassing, dat er die dag geen aanvragen zijn ingediend, behalve wanneer voor geen van de in bijlage I, deel 9, bij Verordening (EG) nr. 3846/87 van de Commissie (4) bedoelde producten een restitutie van toepassing is of wanneer slechts een nulrestitutie geldt;

2)

De bijlagen I.A en I.B worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 135 van 2.6.2010, blz. 26.

(3)  PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1.

(4)  PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1.”.


BIJLAGE

BIJLAGE I.A

WEKELIJKSE KENNISGEVING

Artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 479/2010

EUROPESE COMMISSIE — DG AGRI.C.4 — EENHEID DIERLIJKE PRODUCTEN

 

Lidstaat: …

 

Contactpersoon: …

 

Tel.: …

 

Fax: …

 

E-mail: …


Product

GN-code

Representatieve verpakkingseenheid

Opmerkingen

1.

Weipoeder

0404 10 02

25 kg

 

2.

Mageremelkpoeder dat voldoet aan de voor interventie geldende kwaliteitseisen

0402 10 19

25 kg

 

3.

Mageremelkpoeder voor diervoeder

0402 10 19 ANIM

20 t

 

4.

Vollemelkpoeder

0402 21 19

25 kg

 

5.

Boter — ongezouten

0405 10 19

25 kg

 

6.

Boter — ongezouten

0405 10 11

250 g

 

7.

Butteroil

0405 90 10

200 kg

 

8.

Cheddar, 45 tot 50 % vetgehalte in de droge stof

0406 90 21

 (1)

 

9.

Gouda, 45 tot 50 % vetgehalte in de droge stof

0406 90 78

 (1)

 

10.

Edam, 40 tot 45 % vetgehalte in de droge stof

0406 90 23

 (1)

 

11.

Emmental, 45 tot 50 % vetgehalte in de droge stof

0406 90 13

 (1)

 

BIJLAGE I.B

MAANDELIJKSE KENNISGEVING

Artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 479/2010

EUROPESE COMMISSIE — DG AGRI.C.4 — EENHEID DIERLIJKE PRODUCTEN

 

Lidstaat: …

 

Contactpersoon: …

 

Tel.: …

 

Fax: …

 

E-mail: …


Product

GN-code

Representatieve verpakkingseenheid

Opmerkingen

1.

Caseïne

3501 10

25 kg (zakken)

 

2.

Kazen:

 

 

 

 

 (2)

 

 

 (2)

 

 

 (2)

 

 

 (2)

 

 

 (2)

 


(1)  Voor kazen verwijst de kennisgeving naar de meest representatieve verpakkingseenheid.

(2)  Voor kazen verwijst de kennisgeving naar de meest representatieve verpakkingseenheid..


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/7


VERORDENING (EU) Nr. 1042/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 november 2010

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de basisverordening), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 18 februari 2010 heeft de Commissie (hierna „de Commissie” genoemd) met een bericht (het bericht van inleiding) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 4 januari 2010 was ingediend door CEPIFINE, de Europese vereniging van fabrikanten van fijn papier („de klager”) namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van gestreken fijn papier in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

1.2.   Bij de procedure betrokken partijen

(3)

De Commissie heeft de klager, andere bekende producenten in de Unie, de bekende producenten-exporteurs en een vereniging van producenten (een vereniging van de papiersector) in de VRC, de vertegenwoordigers van het betrokken land, en bekende importeurs en gebruikers officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De Commissie heeft ook producenten en een vereniging van producenten (een vereniging van de papiersector) in de Verenigde Staten van Amerika (de Verenigde Staten), en in een later stadium ook nog een producent in Thailand, op de hoogte gesteld van de inleiding van de procedure, aangezien de Verenigde Staten en Thailand beide als mogelijk referentieland overwogen werden. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(4)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs, producenten in de Unie en niet-verbonden importeurs, is in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of het nodig was van een steekproef gebruik te maken, en indien dat het geval was deze samen te stellen, werd alle bekende producenten-exporteurs en hun bekende vereniging, en alle bekende producenten en niet-verbonden importeurs in de Unie, verzocht zich kenbaar te maken bij de Commissie en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisgegevens te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product (zoals gedefinieerd in sectie 2.1) in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. De autoriteiten van de VRC werden eveneens op de hoogte gebracht.

(5)

Zoals uiteengezet in overweging 28 verstrekten twee Chinese groepen van producenten-exporteurs de verlangde gegevens en stemden zij ermee in opgenomen te worden in een steekproef. Op basis van het bovenstaande werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor de producenten-exporteurs in de VRC.

(6)

Om de bekende producenten-exporteurs in de VRC in de gelegenheid te stellen desgewenst een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of een individuele behandeling (IB) aan te vragen, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van de VRC aanvraagformulieren toegezonden. Zoals uiteengezet in de overwegingen 33 en 53 verzocht één groep van producenten-exporteurs in de VRC een BMO uit hoofde van artikel 2, lid 7, van de basisverordening, dan wel een IB indien uit het onderzoek mocht blijken dat deze groep niet voldeed aan de voorwaarden voor een BMO, terwijl de andere groep van producenten-exporteurs in de VRC alleen om een IB verzocht.

(7)

Zoals uiteengezet in overweging 29 werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor de producenten in de Unie.

(8)

Zoals uiteengezet in overweging 30 werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor de niet-verbonden importeurs.

(9)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan alle haar bekende betrokken partijen en aan alle andere partijen die daarom binnen de in het bericht van inleiding aangegeven termijnen hadden verzocht, namelijk de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs en een vereniging van de papiersector in de VRC, de vertegenwoordigers van het betrokken land, de haar bekende importeurs en gebruikers, de haar bekende producenten en een vereniging van de papiersector in de Verenigde Staten, en een producent in Thailand.

(10)

Antwoorden op de vragenlijsten en andere opmerkingen werden ontvangen van twee groepen van Chinese producenten-exporteurs, de klagende vereniging (de Europese vereniging van fabrikanten van fijn papier CEPIFINE), de vier klagende producenten in de Unie en nog een producent in de Unie, 16 niet-verbonden importeurs en handelaren, 17 gebruikers en 3 verenigingen van drukkerijen en papierproducenten, en van een producent in de Verenigde Staten, die als eventueel referentieland werden beoogd.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de BMO/IB-analyse en voor een voorlopige vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie noodzakelijk achtte, ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten in de Unie en hun vereniging:

CEPIFINE, Brussel, België,

Sappi Fine Paper Europe, Brussel, België,

LECTA Group (CARTIERE DEL GARDA SpA, Riva del Garda, Italië, CONDAT SAS, Le Plessis Robinson, Frankrijk, en TORRASPAPEL, SA, Barcelona, Spanje), Barcelona, Spanje,

Burgo Group SpA, Altavilla Vicentina, Italië, en de ermee verbonden ondernemingen Burgo Distribuzione Srl, Milaan, Italië, en Ebix SA, Barcelona, Spanje,

Papierfabrik Scheufelen GmbH, Lenningen, Duitsland;

b)

producenten-exporteurs in de VRC:

1)

Sinar Mas Paper (China) Investment Co Ltd, de holding company van de Asia Pulp & Paper Group (APP):

Gold East Paper (Jiangsu) Co., Ltd, Zhenjiang City, Jiangsu Province, VRC,

Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co., Ltd, Suzhou City, Jiangsu Province, VRC,

Ningbo Zhonghua Paper Co., Ltd, Ningbo City, Zhejiang Province, VRC,

Ningbo Asia Pulp & Paper Co., Ltd, Ningbo City, Zhejiang Province, VRC;

2)

Chenming Paper Group (Chenming):

Shangdong Chenming Paper Holdings Limited, Shouguang City, Shandong Province, VRC,

Shouguang Chenming Art Paper Co., Ltd, Shouguang City, Shandong Province, VRC;

c)

ondernemingen verbonden met de producenten-exporteurs in de VRC:

Gold East (Hongkong) Trading Co., Ltd, Hongkong,

Chenming (HK) Limited, Hongkong,

Asia Pulp & Paper Italia SRL, Padua, Italië;

d)

importeurs in de Unie:

Cartaria Subalpina, Turijn, Italië,

Middleton Paper, Walsall, Verenigd Koninkrijk,

Paperlinx, Northampton, Verenigd Koninkrijk.

(12)

Omdat voor de producent-exporteur in de VRC die geen BMO had aangevraagd een normale waarde moest worden vastgesteld, vond bij onderstaande onderneming een controlebezoek plaats om op basis van gegevens uit een referentieland, in dit geval de Verenigde Staten, een normale waarde vast te stellen:

S.D. Warren Company d/b/a Sappi Fine Paper North America, Boston, Massachusetts, Verenigde Staten.

1.3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(13)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het OT (de beoordelingsperiode).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(14)

Bij het betrokken product gaat het om gestreken fijn papier, namelijk papier of karton, aan een of aan beide zijden gestreken (met uitzondering van kraftpapier en kraftkarton), in bladen of op rollen, en met een gewicht van 70 g/m2 of meer, doch niet meer dan 400 g/m2, en met een helderheid van meer dan 84 (gemeten volgens ISO 2470-1), van oorsprong uit de VRC („het betrokken product” of „gestreken fijn papier”) en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4810 13 20, ex 4810 13 80, ex 4810 14 20, ex 4810 14 80, ex 4810 19 10, ex 4810 19 90, ex 4810 22 10, ex 4810 22 90, ex 4810 29 30, ex 4810 29 80, ex 4810 99 10, ex 4810 99 30 en ex 4810 99 90.

(15)

Gestreken fijn papier is papier en karton van hoge kwaliteit dat gewoonlijk gebruikt wordt voor publicaties als tijdschriften, catalogussen, jaarverslagen, jaarboeken, enz. Het betrokken product omvat zowel bladen als rollen die geschikt zijn voor gebruik in vellenpersen (CutStar-drukmachines). Rollen bestemd voor vellenpersen (cutter rolls) zijn ontworpen om voor het drukken in stukken gesneden te worden, en worden dus beschouwd als verwisselbaar en rechtstreeks concurrerend met bladen.

(16)

Bij het betrokken product gaat het niet om rollen die geschikt zijn voor gebruik in rotatiepersen. Dergelijke rollen geven, indien getest volgens de ISO-testnorm ISO 3783:2006 betreffende de bepaling van de plukvastheid met behulp van het IGT-proefdruktoestel (elektrisch model), een resultaat van minder dan 30 N/m bij meting in de dwarsrichting van het papier en van minder dan 50 N/m bij meting in de machinerichting. In tegenstelling tot rollen voor gebruik in vellenpersen worden rollen voor gebruik in rotatiepersen normaliter rechtstreeks in de drukmachines ingebracht en niet eerst gesneden.

(17)

Een van de partijen stelde dat de productomschrijving van het onderzoek te beperkt was en dat rollen gestreken fijn papier die geschikt zijn voor rotatiepersen ook onder het onderzoek zouden moeten vallen. Volgens deze partij vertonen rollen voor rotatiepersen en de productsoorten waarop het onderzoek betrekking heeft (rollen voor vellenpersen en bladen) dezelfde technische en fysische basiseigenschappen en zijn zij niet van elkaar te onderscheiden. Verder werd gesteld dat beide gebruikt worden voor drukwerk van hoge kwaliteit en dus tot op zekere hoogte verwisselbaar zijn.

(18)

In weerwil van deze beweringen bevestigde het onderzoek dat er wel degelijk verschillen zijn, bijvoorbeeld wat de vochtigheidsgraad en de stijfheid betreft, tussen de technische en fysische eigenschappen van papier voor rotatiepersen en die van papier voor vellenpersen. Het onderzoek bevestigde bovendien dat de in overweging 16 genoemde technische eigenschappen alleen gelden voor rollen die geschikt zijn voor gebruik in rotatiepersen. Vanwege deze verschillen kunnen papier voor rotatiepersen en papier voor vellenpersen niet in hetzelfde type drukmachine worden gebruikt, en zijn deze producten dus niet verwisselbaar. Er zij op gewezen dat alle partijen het erover eens zijn dat de twee soorten papier verschillend zijn wat betreft oppervlaktekracht en trekkracht.

(19)

Verder beweerde dezelfde partij dat klanten gestreken fijn papier in de vorm van bladen, rollen voor vellenpersen en rollen voor rotatiepersen als één en dezelfde markt beschouwen en dat de distributiekanalen dus dezelfde zijn. De verschillende technische eigenschappen van deze productgroepen komen alleen tot uiting in minimale prijsverschillen.

(20)

Uit het onderzoek bleek echter dat de twee soorten rollen ook economisch gezien niet verwisselbaar zijn, omdat rollen voor rotatiepersen gebruikt worden voor grootschalige opdrachten, en over het algemeen op bestelling worden geproduceerd en just-in-time moeten worden geleverd; deze producten worden dan ook niet op voorraad gehouden door tussenpersonen, maar worden rechtstreeks aan de eindgebruikers toegezonden. Met andere woorden, deze producten worden verkocht via andere distributiekanalen dan rollen voor vellenpersen. De verschillende productieprocessen en de verschillende schaalvoordelen in het drukproces worden weerspiegeld in de prijsverschillen.

(21)

Daarom werden deze argumenten afgewezen.

(22)

Dezelfde partij beweerde dat de plukvastheid geen geschikte technische eigenschap was om onderscheid tussen producten te kunnen maken, aangezien deze test van algemene aard was en de testresultaten bovendien beïnvloed zouden kunnen worden door het vochtgehalte van het geteste papier. Deze partij beweerde verder dat het op basis van enkele andere tests met een steekproef van gestreken fijn papier voor rotatiepersen (waaronder ook producten van de bedrijfstak van de Unie) duidelijk was dat deze producten niet onder de huidige definitie van het product vallen, waaruit zou blijken dat het criterium „plukvastheid” niet geschikt is om onderscheid te maken tussen gestreken fijn papier voor gebruik in rotatie- en in vellenpersen. In de eerste plaats werd geen bewijs aangevoerd voor de bewering dat door het vochtgehalte van het papier de testresultaten voor ISO-norm 3783:2006 onbetrouwbaar kunnen zijn. Wat, in de tweede plaats, de tests van monsters van gestreken fijn papier voor rotatiepersen betreft, werden deze tests niet verricht door een onafhankelijke deskundige, zodat de betrouwbaarheid en objectiviteit van deze tests als onvoldoende worden beschouwd om er conclusies op te baseren. De plukvastheid wordt daarom voorlopig beschouwd als een betrouwbare technische eigenschap om onderscheid te kunnen maken tussen gestreken fijn papier voor rotatie- en voor vellenpersen.

(23)

In de loop van het onderzoek voerden bepaalde partijen ook aan dat meerlagig papier en karton (zoals gedefinieerd in de volgende overweging) van het werkterrein van het onderzoek zou moeten worden uitgezonderd. Zij stelden dat meerlagig papier en karton andere fysische eigenschappen heeft, zoals meerdere lagen, een grotere stijfheid en geringere dichtheid, en dat ook het eindgebruik van deze producten gewoonlijk van andere aard is, namelijk vouwkarton en verpakkingen. Ten slotte beweerden deze partijen dat ongelaagd en meerlagig karton ook uiterlijk gemakkelijk te onderscheiden zijn.

(24)

Meerlagig papier en meerlagig karton, zoals gedefinieerd in de toelichting op tariefpost 4805 van het geharmoniseerd systeem, zijn producten die worden verkregen door twee of meer lagen vochtige pulp, waarvan ten minste een laag andere kenmerken dan de andere vertoont, op elkaar te persen. De verschillen kunnen voortkomen uit de aard van de gebruikte pulp (bijv. pulp van herwonnen vezels), de productiemethode (bijv. mechanische of chemische pulp), of, als de lagen pulp van dezelfde aard zijn en op dezelfde wijze zijn geproduceerd, de graad van bewerking (bijv. ongebleekt, gebleekt of gekleurd).

(25)

Uit het onderzoek bleek dat meerlagig papier en karton inderdaad enkele andere fysische en technische eigenschappen heeft; het bestaat met name uit verschillende lagen pulp en vertoont daardoor een grotere stijfheid. Meerlagig papier en karton wordt volgens een andere productiemethode en met andere papiermachines geproduceerd dan gestreken fijn papier; verschillende lagen pulp worden tot één product verwerkt. Tenslotte dient meerlagig papier en karton voor andere doeleinden (hoofdzakelijk verpakking) dan gestreken fijn papier, dat gebruikt wordt voor kwaliteitsdrukwerk zoals reclamebrochures, tijdschriften, enz. Meerlagig papier en karton zoals gedefinieerd in overweging 24 wordt derhalve voorlopig geacht niet het „betrokken product” te zijn. De genoemde GN-codes voor meerlagig papier en karton worden daarom voorlopig uitgezonderd van het onderzoek.

(26)

Verder stelde een Chinese producent dat zogenaamd karton van het terrein van het onderzoek moet worden uitgesloten aangezien het niet onder de definitie van (al dan niet gestreken) fijn papier valt, omdat het zou verschillen wat betreft gewicht, dikte en stijfheid. Het bleek dat de term „karton” over het algemeen gebruikt wordt voor papier dat stoffen met een hoog soortelijk gewicht bevat, waardoor het zwaarder is; „karton” wordt gewoonlijk gedefinieerd als papier met een basisgewicht van meer dan 224 g/m2. Uit het onderzoek bleek echter dat het verschil in gewicht geen zodanig wezenlijk effect heeft op de overige fysische en technische eigenschappen en op het eindgebruik dat karton gemakkelijk van het betrokken product onderscheiden kan worden. Er zij verder op gewezen dat, zoals aangegeven in overweging 14, alle gestreken fijn papier met een gewicht van 70 g/m2 of meer, maar niet meer dan 400 g/m2, expliciet in de definitie van het betrokken product is opgenomen. Karton wordt daarom voorlopig tot het betrokken product gerekend.

2.2.   Soortgelijk product

(27)

Vastgesteld werd dat het betrokken product, het product dat in de VRC wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt worden verkocht, het product dat in het voorlopige referentieland, de Verenigde Staten, wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en het product dat door producenten in de Unie wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht dezelfde fysische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Deze producten worden voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   STEEKPROEVEN

3.1.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(28)

Slechts twee groepen van producenten-exporteurs in de VRC reageerden op het verzoek om steekproefgegevens in het bericht van inleiding. Een ervan (Chenming) vertegenwoordigt twee verbonden producenten-exporteurs en de andere (APP) vier verbonden producenten-exporteurs. De medewerkende producenten-exporteurs vertegenwoordigen de volledige uitvoer van het betrokken product uit de VRC naar de Unie. De Commissie besloot daarom dat een steekproef niet noodzakelijk was voor producenten-exporteurs in de VRC.

3.2.   Steekproef van producenten in de Unie

(29)

Gezien het potentieel grote aantal producenten in de Unie is in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Nadat de verstrekte gegevens onderzocht waren, en gezien het feit dat slechts vier producenten in de Unie zich binnen de in het bericht van inleiding aangegeven termijn hadden gemeld, is echter besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was. De vier medewerkende producenten werden als representatief (61 % van de totale productie) beschouwd voor de bedrijfstak van de Unie zoals gedefinieerd in overweging 77. De door de medewerkende ondernemingen verstrekte informatie werd ter plaatse gecontroleerd en gebruikt voor de micro-indicatoren, zoals uiteengezet in overweging 90.

3.3.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

(30)

Gezien het potentieel grote aantal importeurs is in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef van importeurs. Nadat de verstrekte gegevens onderzocht waren, en gezien het geringe aantal importeurs dat zich bereid had verklaard mee te werken, is echter besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

4.   DUMPING

4.1.   Algemene werkwijze

(31)

De hieronder beschreven algemene werkwijze is op de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC toegepast.

4.2.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(32)

Krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening moet bij antidumpingonderzoeken naar producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde voor producenten-exporteurs die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel worden vastgesteld. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

1)

besluiten van bedrijven inzake kosten worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven de marktwaarde weer;

2)

bedrijven beschikken over een duidelijke boekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen (IAS) en die alle terreinen bestrijkt;

3)

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4)

faillissements- en eigendomswetten verschaffen juridische zekerheid en stabiliteit;

5)

munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.

(33)

Slechts één groep van producenten-exporteurs (APP) in de VRC verzocht om een BMO uit hoofde van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening. Deze partij diende 33 BMO-aanvraagformulieren in voor haar vier verbonden producenten-exporteurs en voor een reeks andere verbonden ondernemingen die met het betrokken product te maken hadden, namelijk pulpfabrieken, chemie-ondernemingen, bosbouwfirma’s (toeleverende producenten) en binnenlandse handelsondernemingen.

(34)

Gezien het grote aantal BMO-aanvragen werd het dienstig geacht om voor het voorlopige onderzoek de controlebezoeken te beperken tot de vier producenten-exporteurs van de groep.

(35)

De Commissie heeft alle informatie die zij nodig had verzameld en ter plaatse bij de vier verbonden producenten-exporteurs alle gegevens gecontroleerd die in de BMO-aanvragen waren verstrekt.

(36)

Geconcludeerd werd dat geen BMO mocht worden toegekend, omdat geen van de producenten-exporteurs voldeed aan het eerste, tweede en derde criterium van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(37)

Wat het eerste criterium betreft, werden discrepanties ten aanzien van de besluiten van de bedrijven en de kosten geconstateerd. Het bleek dat er in veel gevallen geen bewijzen waren van betalingen voor de overdracht van aandelen van de ondernemingen. Verder waren deelnemingen van aandeelhouders in staatsbezit of van verbonden partijen in vaste activa, land en in aandelen geconverteerde uitgaven niet onafhankelijk gewaardeerd. Ten slotte waren in één geval aandelen van een staatsbedrijf aan een van de ondernemingen van de APP-groep overgedaan tegen een prijs die onder de marktprijs lag. Wat de kosten betreft, bleek uit het onderzoek dat de door de groep gehanteerde methode voor het registreren van de input van grondstoffen onvoldoende duidelijkheid biedt over de kosten van de voornaamste grondstoffen. Daarom werd geconcludeerd dat de vier verbonden producenten-exporteurs niet hebben aangetoond aan het eerste criterium te voldoen.

(38)

Wat het tweede criterium betreft, werd vastgesteld dat niet werd voldaan aan fundamentele internationale normen voor jaarrekeningen (IAS), met name niet aan IAS 1 (registratie op transactiebasis, saldering, gebrek aan prudentie, geen getrouwe weergave van transacties), zowel in de boekhouding als bij de controle ervan, waardoor twijfel bestaat aan de betrouwbaarheid van de boekhouding van de ondernemingen. Daarom werd geconcludeerd dat de vier verbonden producenten-exporteurs niet hebben aangetoond aan het tweede criterium te voldoen.

(39)

Wat het derde criterium betreft, bleek uit het onderzoek dat er aanmerkelijke verstoringen bestaan ten aanzien van landgebruiksrechten van de vier verbonden producenten-exporteurs. Dergelijke verstoringen wijzen erop dat de landgebruiksrechten niet op grond van marktvoorwaarden worden toegekend en gehandhaafd. Ook werd ter plaatse vastgesteld dat er aanmerkelijke verstoringen bestaan ten aanzien van de toekenning van leningen aan de vier verbonden producenten-exporteurs door de Chinese banken/financiële sector. Het merendeel van de leningen werd verstrekt door banken waarin de staat een aanzienlijk belang heeft, en er zijn sterke aanwijzingen dat de financiële instellingen bij het vaststellen van de kredietwaardigheid van de groep rekening hielden met het algemene industriebeleid van de staat, zodat ondernemingen die in een moeilijke financiële situatie verkeerden toch leningen kregen. Rekening houdend met het bovenstaande werd daarom geconcludeerd dat de vier verbonden producenten-exporteurs niet hebben aangetoond aan het derde criterium te voldoen.

(40)

APP en de producenten in de Unie werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen over bovenstaande bevindingen te maken.

(41)

De producenten in de Unie stemden in met bovenstaande bevindingen. Zij betwistten de argumenten van de Chinese groep van exporteurs betreffende de toekenning van een BMO omdat de Commissie gelijktijdig een antisubsidieonderzoek verricht.

(42)

De Chinese groep van exporteurs stemde niet in met bovenstaande bevindingen.

(43)

Met betrekking tot het eerste criterium werd aangevoerd dat de overdracht van aandelen van de ondernemingen van de groep en de betalingen daarvoor irrelevant zijn voor dit criterium, aangezien het criterium vereist dat ondernemingen zich bij zakelijke besluiten laten leiden door marktsignalen. In dit verband zij erop gewezen dat de bij de BMO-beoordeling geconstateerde problemen (geen bewijsstukken betreffende betalingen bij de overdracht van aandelen, onredelijke lage betalingen aan staatsbedrijven voor de overdracht van aandelen, geen onafhankelijke waardering van deelnemingen in activa) wel degelijk van invloed zijn op de zakelijke besluiten. Het feit dat een onderneming geen betalingen hoeft te verrichten bij de overdracht van aandelen, over- of ondergewaardeerde activa in haar kapitaal kan gebruiken en aandelen van en naar staatsbedrijven kan overdragen zonder dat daar een economische verklaring of rechtvaardiging voor is, heeft een rechtstreeks effect op haar financiële positie en haar vermogen om besluiten te nemen in reactie op marktsignalen.

(44)

Wat de grondstoffen betreft, werd aangevoerd dat de Commissie had moeten onderzoeken of de toeleveringsbedrijven van de Chinese groep de inputs tegen marktprijzen hadden aangekocht. Verder werd gesteld dat de bevindingen van de Commissie onjuist zijn. In dit verband zij erop gewezen dat bij het onderzoek gebleken is dat het praktisch onmogelijk is vast te stellen wat de groep precies betaalt voor bestellingen van verschillende soorten grondstoffen.

(45)

Ten aanzien van het tweede criterium werd geargumenteerd dat de Chinese boekhoudnormen (GAAP) door de Europese Unie erkend zijn als gelijkwaardig aan de IFRS/IAS. In dit verband zij opgemerkt dat de BMO-beoordeling uitgevoerd wordt aan de hand van de IAS en niet op basis van de Chinese boekhoudnormen. Hoe dan ook, en met name gezien de veronderstelde gelijkwaardigheid van de twee sets van normen, zou men redelijkerwijs kunnen verwachten dat de bij het onderzoek geconstateerde tekortkomingen ook al door accountants aan het licht zouden zijn gebracht. APP betwistte dat haar ondernemingen de in de BMO-beoordeling genoemde elementen van de IAS-regels (beginsel van boeking op transactiebasis, beginsel van getrouwe weergave van transacties en saldering) overtreden. Deze opmerkingen waren echter geen aanleiding om de bevindingen van het onderzoek aan te passen.

(46)

Ten aanzien van het derde criterium, en met name de landgebruiksrechten, werd aangevoerd dat dit criterium verwijst naar verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie, en niet naar ingrijpen van de overheid zoals dat ook in landen met een markteconomie voorkomt. Het argument was dat de vastgestelde verstoringen ten aanzien van de toekenning van landgebruiksrechten niet typisch zijn voor de VRC, maar ook in Europa voorkomen; het gaat hierbij om beperkingen die worden opgelegd door overheden die de taak hebben investeerders aan te trekken en ervoor te zorgen dat investeringen voldoen aan de toepasselijke wettelijke voorschriften. Er zij in dit verband op gewezen dat het hoe dan ook niet het doel van het onderzoek is vast te stellen of bepaalde verstoringen ook in de Unie bestaan. Verder is bij het onderzoek gebleken dat de toewijzing van land rechtstreeks verband hield met een reeks strikte regels (zowel ten aanzien van de voorwaarden als de pachtsommen) die nog uit het vroegere systeem zonder markteconomie stammen. Deze regels wijzen op een systeem met centrale planning dat niet in overeenstemming is met de beginselen van de markteconomie.

(47)

Wat de leningen betreft, werd aangevoerd dat de bevindingen van de Commissie van speculatieve aard zijn. In dit verband zij erop gewezen dat uit het onderzoek is gebleken dat er een duidelijk verband bestaat tussen het vermogen van de groep om financiering van banken te verkrijgen en het halen van de door het Chinese centraal geplande economische systeem aangegeven doelen. Ook werd aangevoerd dat de door de Commissie geconstateerde verstoringen hoogstens als subsidies beschouwd kunnen worden. En aangezien er al een parallel antisubsidieonderzoek loopt, mogen deze subsidies geen reden zijn om een BMO te weigeren. Er zij in dit verband op gewezen dat bij de BMO-beoordeling bleek dat er sprake is van verstoringen bij de toekenning van leningen door de Chinese banken/financiële sector. Dit is een verstoring die nog voortvloeit uit het vroegere systeem zonder markteconomie en houdt geen verband met de vraag of de effecten van de betreffende beslissingen eventueel kunnen worden beschouwd als subsidies die aanleiding tot compenserende maatregelen kunnen zijn.

(48)

In de loop van het voorlopige onderzoek argumenteerde APP dat de Chinese groep van producenten-exporteurs een BMO moet worden toegekend om „dubbeltelling” met het parallelle antisubsidieonderzoek te voorkomen. Het argument was dat overheidssubsidie een rol speelt bij de BMO-beoordeling en van invloed is op de bevindingen, en daarom bij het gelijktijdige antisubsidieonderzoek wordt behandeld. Dit argument werd mede onderbouwd met een beroep op het evenredigheidsbeginsel en het recht op goed bestuur.

(49)

Dit argument moet worden verworpen om de volgende redenen. In de eerste plaats zijn de criteria voor een BMO duidelijk aangegeven in de basisverordening (zie overweging 32). Het feit dat er momenteel een antisubsidieonderzoek loopt, ontheft de onderzoekende autoriteit niet van haar verplichting na te gaan of aan de voorwaarden voor een BMO wordt voldaan. In de tweede plaats is de kwestie van de „dubbeltelling” van antidumping- en compenserende rechten geregeld in de relevante EU-wetgeving, met name in artikel 14, lid 1, van de basisverordening en artikel 24, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (3), en hangt zij niet af van de vraag of aan de exporteur in kwestie een BMO is toegekend. Hoe dan ook is een beroep op dubbeltelling niet gefundeerd, aangezien het voorgestelde voorlopige antidumpingrecht voor alle medewerkende Chinese partijen gebaseerd is op de schademarge, en niet op de dumpingmarge.

(50)

Twee van de vier verbonden producenten-exporteurs produceerden naar bleek alleen meerlagig karton, zoals bedoeld in overweging 23. Er zij in dit verband aan herinnerd dat de voorlopige conclusie luidt dat meerlagig karton niet onder de productomschrijving van dit onderzoek valt. Als de voorlopige bevindingen met betrekking tot de productomschrijving bevestigd worden, zullen de BMO-bevindingen met betrekking tot deze twee verbonden producenten-exporteurs dus niet relevant zijn voor deze procedure.

(51)

Volgens de gebruikelijke praktijk van de Europese Unie kan, als één bij de productie en verkoop van het betrokken product betrokken verbonden onderneming niet in aanmerking komt voor een BMO, geen BMO worden toegekend aan de groep van verbonden ondernemingen. Daarom wordt geconcludeerd dat aan de APP-ondernemingen geen BMO kan worden toegekend.

4.3.   Individuele behandeling (IB)

(52)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, in voorkomend geval een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kan aan ondernemingen die kunnen aantonen dat zij aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, een IB worden toegekend. Gemakshalve worden deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

in het geval van ondernemingen of joint ventures die geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijn, zijn exporteurs vrij om kapitaal en winsten te repatriëren;

de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

de meerderheid van de aandelen is in handen van particulieren. Staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers, en

de staatsinmenging is niet dusdanig dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

(53)

Beide Chinese groepen van producenten-exporteurs (APP en Chenming) vroegen een IB aan.

(54)

Op basis van de beschikbare en bij de controlebezoeken geverifieerde gegevens werd vastgesteld dat de medewerkende producenten-exporteurs van zowel APP als Chenming voldeden aan de in artikel 9, lid 5, van de basisverordening bepaalde eisen.

(55)

Gelet op het bovenstaande wordt voorlopig vastgesteld dat de betreffende medewerkende producenten-exporteurs een IB toegekend kan worden.

4.4.   Normale waarde

4.4.1.   Referentieland

(56)

Volgens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen behandeling als marktgerichte onderneming wordt toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een derde land met markteconomie (referentieland).

(57)

In het bericht van inleiding vermeldde de Commissie voornemens te zijn de Verenigde Staten te kiezen als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC. De belanghebbenden konden hierover opmerkingen maken.

(58)

Een groep van medewerkende producenten-exporteurs in de VRC liet weten twijfels te hebben over de geschiktheid van de Verenigde Staten als referentieland en stelde als alternatief Thailand voor. Met betrekking tot de Verenigde Staten werd aangevoerd dat een van de producenten in dat land waarschijnlijk verbonden is met een van de klagers in de Europese Unie. Verder werd aangevoerd dat de producenten in de Verenigde Staten betrokken zijn bij een parallelle procedure tegen hetzelfde Chinese product, dat zij zwaar gesubsidieerd worden en dat hun uitrusting verouderd is.

(59)

De Commissie verzocht alle betrokken partijen om commentaar op het voorstel van deze partij. De producenten in de Unie waren het er niet mee eens dat Thailand een passend referentieland zou zijn en betwistten de argumenten van de Chinese partij met betrekking tot de producenten van de Verenigde Staten. De in het voorstel van de Chinese partij genoemde Thaise onderneming werd gecontacteerd maar stuurde een schriftelijke weigering om mee te werken aan het onderzoek. Voor zover bekend is er in Thailand geen andere producent-exporteur van het betrokken product.

(60)

De Commissie verzocht producenten in de Verenigde Staten om hun medewerking. Er werden brieven en vragenlijsten verzonden aan drie bekende in de klacht genoemde ondernemingen, en aan een vereniging van papierproducenten. Van de gecontacteerde ondernemingen heeft slechts een producent de voor de vaststelling van de normale waarde benodigde informatie verstrekt en zich bereid verklaard aan het onderzoek mee te werken.

(61)

Uit het onderzoek bleek dat de Verenigde Staten een concurrerende markt voor het soortgelijke product heeft. Het feit dat de Verenigde Staten antidumping- en compenserende rechten op de invoer van papierproducten uit de VRC heeft ingesteld, kan geen reden zijn om de Verenigde Staten niet als referentieland te gebruiken, aangezien er binnen het land zelf een voldoende mate van concurrentie is. De beweringen betreffende subsidies en verouderde uitrusting in de Verenigde Staten moesten van de hand worden gewezen, aangezien er geen bewijzen voor deze beweringen werden voorgelegd en er geen relevante controleerbare informatie beschikbaar is. Met betrekking tot de band tussen de medewerkende producent in de Verenigde Staten en een producent in de Unie zij er op gewezen dat het in dit verband alleen van belang is of de banden tussen de meewerkende producent in het mogelijke referentieland en de onderneming in de Unie van invloed zijn op de gegevens betreffende de normale waarde. Uit het onderzoek is niet gebleken dat er sprake was van een dergelijke invloed met betrekking tot in de Verenigde Staten verkregen gegevens.

(62)

Voorts bleek uit het onderzoek dat het productievolume van de medewerkende producent in de Verenigde Staten aanzienlijk meer dan 5 % van het uitvoervolume van het betrokken product uit de VRC naar de Unie bedroeg, en dat dit productievolume dus representatief was. Wat de kwaliteit, technische specificaties en normen van het soortgelijke product in de Verenigde Staten betreft, werden geen grote verschillen met producten uit de VRC aangetroffen. De markt van de Verenigde Staten werd derhalve geacht in voldoende mate representatief te zijn om de normale waarde voor de VRC te kunnen vaststellen.

(63)

Derhalve luidde de voorlopige conclusie dat de Verenigde Staten een geschikt referentieland is in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

4.4.2.   Vaststelling van de normale waarde

(64)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens van de producent in het referentieland, zoals hieronder uiteengezet.

(65)

Vastgesteld werd dat de omvang van de binnenlandse verkoop van de producent van het soortgelijke product in de Verenigde Staten representatief was in vergelijking met de uitvoer van het betrokken product door de enige medewerkende producent-exporteur in de VRC naar de Unie.

(66)

Tevens werd onderzocht of deze binnenlandse verkoop kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties; hiertoe werd voor elke productsoort vastgesteld welk aandeel met winst aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt was verkocht gedurende het OT. Aangezien de winstgevende verkoop van het soortgelijke product per productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die productsoort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de daadwerkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van winstgevende binnenlandse verkopen gedurende het OT.

(67)

Opgemerkt moet worden dat de medewerkende producent in de Verenigde Staten tijdens het OT alle soorten van het soortgelijke product heeft geproduceerd en in de Verenigde Staten op de markt heeft gebracht.

4.5.   Uitvoerprijs

(68)

Met betrekking tot APP zij erop gewezen dat twee van de vier verbonden producenten-exporteurs alleen meerlagig karton (zie overweging 23) bleken te produceren. Er zij in dit verband aan herinnerd dat de voorlopige conclusie luidde dat meerlagig karton niet onder de productomschrijving van dit onderzoek valt. De door deze twee ondernemingen verstrekte gegevens over uitvoerprijzen werden daarom buiten beschouwing gelaten bij de dumpingberekeningen.

(69)

De producenten-exporteurs voerden hun producten uit naar de Unie via i) verbonden handelsondernemingen buiten de Unie of ii) een verbonden handelsonderneming binnen de Unie.

(70)

In gevallen waarin de uitvoer naar de Unie via verbonden handelsondernemingen buiten de Unie plaatsvond, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de feitelijk betaalde of te betalen prijzen waartegen de verbonden handelsondernemingen het product aan de Unie, d.w.z. aan een onafhankelijke afnemer, verkochten.

(71)

In gevallen waarin de uitvoer naar de Unie plaatsvond via de enige verbonden handelsonderneming in de Unie werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend op basis van de prijzen waartegen het ingevoerde product voor het eerst werd doorverkocht aan een onafhankelijke afnemer in de Unie. Hierbij werden correcties toegepast voor alle kosten die waren ontstaan tussen de invoer en de wederverkoop, met inbegrip van verkoop-, algemene en administratieve kosten en de door het importerende bedrijf in de Unie gedurende het OT gerealiseerde winst. Wat de winstmarge betreft, kon de feitelijke winst van de verbonden handelaar niet worden gebruikt omdat deze prijzen vanwege de relatie tussen de producent-exporteur en de verbonden handelaar onbetrouwbaar waren. Er werd daarom een redelijke winstmarge vastgesteld, die veel lager was dan de onder overweging 155 aangegeven winst die normaliter te verwachten zou zijn bij dit type transacties.

4.6.   Vergelijking

(72)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(73)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Voor de onderzochte producenten-exporteurs in de VRC werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer en verzekering, kredietkosten, eindejaarskortingen, commissies, reclamaties en bankkosten, voor zover deze van toepassing en gerechtvaardigd waren.

4.7.   Dumpingmarge

(74)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort, zoals hierboven vastgesteld.

(75)

Op basis van deze wijze van berekening worden de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, vastgesteld op:

Producent-exporteur

Dumpingmarge

Gold East Paper (Jiangsu) Co., Ltd, Zhenjiang City, Jiangsu Province, VRC

43,9 %

Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co., Ltd, Suzhou City, Jiangsu Province, VRC

43,9 %

Shangdong Chenming Paper Holdings Limited, Shouguang City, Shandong Province, VRC

63 %

Shouguang Chenming Art Paper Co., Ltd, Shouguang City, Shandong Province, VRC

63 %

(76)

De informatie uit de klacht en van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC hebben ertoe geleid dat nu ook andere producenten van het betrokken product in de VRC bekend zijn. Gelet op het feit dat het gemelde exportvolume hoger bleek te liggen dan de door Eurostat berekende import, werd de mate van medewerking desalniettemin als hoog beschouwd en werd de dumpingmarge voor de gehele VRC vastgesteld op basis van de dumpingmarge voor de medewerkende ondernemingen met het hoogste individuele recht, namelijk 63 %.

5.   PRODUCENTEN IN DE UNIE

5.1.   Productie in de Unie

(77)

In het OT werd het soortgelijke product in de Unie door 14 bekende en enkele andere zeer kleine producenten vervaardigd. De door CEPIFINE verstrekte gegevens bestrijken naar schatting 98 % van de productie van de producenten in de Unie. Op grond daarvan werd de totale productie van de Unie geschat op ongeveer 5 270 000 t gedurende het OT. De producenten in de Unie die de totale EU-productie vertegenwoordigen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(78)

De sector gestreken fijn papier is energie- en kapitaalintensief. Er zijn dan ook aanzienlijke schaalvoordelen, hetgeen verklaart dat de productie geconcentreerd is bij een klein aantal grote marktdeelnemers, aangevuld met kleinere producenten die zich vooral op lokale markten richten. Vijf producenten van vergelijkbare grootte, met over heel Europa verspreide productiefaciliteiten, bestrijken het grootste deel van de markt van de Unie. Voor het grootste deel is gestreken fijn papier een basisproduct dat hoofdzakelijk verhandeld wordt via papierhandelaren en groothandelaren. Deze distributiekanalen worden gekenmerkt door een hoge mate van concentratie van koopkracht en transparante prijzen door prijsnoteringen.

(79)

Zoals vermeld in overweging 17 was een belanghebbende van mening dat gestreken fijn papier dat geschikt is voor gebruik in rotatiepersen ook onder dit onderzoek zou moeten vallen. De betrokken partij argumenteerde dat de klagende bedrijfstak van de Unie in dat geval onvoldoende representatief zou zijn. Op basis van de in de overwegingen 20 en 22 aangegeven conclusies, namelijk dat gestreken fijn papier voor rotatiepersen en voor vellenpersen twee verschillende producten zijn, moest dit argument worden afgewezen.

6.   SCHADE

6.1.   Verbruik in de Unie

(80)

Het verbruik werd vastgesteld op basis van de volgende gegevens:

Eurostat-gegevens voor invoer uit derde landen, gecorrigeerd op basis van door de producenten in de Unie verstrekte informatie voor producten die niet onder de procedure vallen. Bij het onderzoek is gebleken dat de op deze gegevens gebaseerde veronderstellingen redelijk en gerechtvaardigd waren;

het gecontroleerde totale exportvolume van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC naar de markt van de Unie, aangezien het gemelde exportvolume groter bleek dan het invoervolume volgens de gegevens van Eurostat;

de totale verkoop op de markt van de Unie van alle producenten in de Unie, op basis van de door CEPIFINE verstrekte informatie.

(81)

Het aldus berekende totale verbruik in de Unie was:

Tabel 1

Verbruik in de Unie

Verbruik in de Unie

2006

2007

2008

2009/OT

Ton

5 308 275

5 508 183

5 384 770

4 572 057

Index

100

104

101

86

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijsten, gecorrigeerde gegevens van Eurostat en door CEPIFINE verstrekte gegevens.

(82)

Over de gehele beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie met 14 % gedaald. Vastgesteld werd dat het verbruik tussen 2006 en 2007 met 4 % was toegenomen, waarna het tussen 2007 en het einde van het OT met 18 % daalde. Het afnemende verbruik in 2008 en het OT was het gevolg van een geringere vraag, vooral in de eerste helft van 2009, als gevolg van de economische teruggang.

6.2.   Invoer in de Unie vanuit de VRC

(83)

Zoals vermeld in overweging 80 bleek het gecontroleerde totale verkoopvolume van het betrokken product van de medewerkende Chinese exporteurs op de markt van de Unie hoger te zijn dan de door Eurostat aangegeven invoercijfers. Aangezien werd aangenomen dat de gecontroleerde gegevens nauwkeuriger zijn dan de beschikbare statistieken, werd het totale invoervolume uit de VRC vastgesteld op basis van de door de medewerkende ondernemingen verstrekte gecontroleerde gegevens. De verkoopvolumes van de medewerkende ondernemingen waarvan werd vastgesteld dat zij gedurende de beoordelingsperiode alleen meerlagig karton hadden uitgevoerd, werden niet meegerekend voor de totale invoer, omdat voorlopig geconcludeerd werd, zoals uiteengezet in overweging 24, dat meerlagig papier en karton niet als het betrokken product dienden te worden beschouwd. Aangezien de invoergegevens betreffende het betrokken product op slechts twee ondernemingen betrekking hebben, werd het om redenen van vertrouwelijkheid beter geacht deze gegevens in geïndexeerde vorm weer te geven.

Tabel 2

Totale invoer met dumping uit de VRC

Totale invoer uit de VRC

2006

2007

2008

2009/OT

Volume (index)

100

218

212

283

Marktaandeel (index)

100

210

209

329

Prijzen (EUR/ton)

677

661

657

621

Index

100

98

97

92

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(84)

Het volume van de totale invoer uit de VRC nam spectaculair toe en verdrievoudigde bijna in de loop van de beoordelingsperiode. Het marktaandeel van deze invoer nam dan ook aanzienlijk toe, van ongeveer 1 % in 2006 tot meer dan 4 % in het OT. Dit cijfer moet worden gezien tegen de achtergrond van een dalend verbruik, dat in dezelfde periode afnam met 14 %. De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping uit de VRC vertoonden gedurende de beoordelingsperiode een daling van 8 %.

6.2.1.   Prijsonderbieding

(85)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit de VRC voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor bestaande rechten en kosten na invoer.

(86)

Zoals uiteengezet in overweging 28 was de mate van medewerking van de Chinese exporteurs zeer hoog en werd deze geacht het totale exportvolume van de VRC naar de Unie gedurende het OT te bestrijken. Aangezien twee Chinese producenten-exporteurs die zich oorspronkelijk gemeld hadden, het betrokken product niet naar de markt van de Unie bleken te exporteren, zoals uiteengezet in overweging 50, werd hun invoer niet meegerekend voor de analyse van de prijsonderbieding.

(87)

Uit deze vergelijking bleek dat in het OT het betrokken met dumping verkochte product van oorsprong uit de VRC bij verkoop in de Unie de verkoopprijzen van de producenten in de Unie met gemiddeld 5,6 % onderbood. Deze onderbiedingmarge dient te worden gezien tegen de achtergrond van de hoge mate van prijstransparantie, ondersteund door prijsnoteringen, waardoor de distributiemarkt van gestreken fijn papier gekenmerkt wordt.

6.3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie en de medewerkende producenten in de Unie

6.3.1.   Opmerkingen vooraf

(88)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de producenten in de Unie een evaluatie van alle economische indicatoren die een beoordeling van de situatie van de producenten in de Unie vanaf 2006 tot het eind van het OT mogelijk maken.

(89)

De macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, en hoogte van de dumpingmarges) voor de totale productie in de Unie werden beoordeeld aan de hand van de door CEPIFINE verstrekte gegevens.

(90)

De analyse van de micro-economische indicatoren (gemiddelde prijzen per eenheid, werkgelegenheid, lonen, productiviteit, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen, vermogen kapitaal aan te trekken) werd op het niveau van de producenten in de Unie verricht op basis van hun gegevens, die terdege werden gecontroleerd.

(91)

Een partij stelde dat een van de medewerkende producenten niet volledig meewerkte, aangezien deze verbonden was met een andere producent in de Europese Unie door 1) aandelenbezit en 2) een joint venture, bestaande uit overeenkomsten betreffende exclusieve verkoop en levering van grondstoffen. Uit het onderzoek bleek echter dat de EU-producent in kwestie slechts een gering aantal aandelen bezat, onder de drempel van artikel 143 van de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek (4). Bovendien bevatten de overeenkomsten tussen de twee ondernemingen geen elementen die aanleiding gaven om te veronderstellen dat de relatie tussen de ondernemingen verder ging dan normale zakelijke betrekkingen tussen koper en verkoper.

6.3.2.   Gegevens betreffende de bedrijfstak van de Unie (macro-economische indicatoren)

6.3.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 3

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2006

2007

2008

2009/OT

Productie (ton)

6 483 462

6 635 377

6 381 324

5 164 475

Index

100

102

98

80

Productiecapaciteit (ton)

7 032 734

7 059 814

6 857 226

6 259 129

Index

100

100

98

89

Bezettingsgraad

92 %

94 %

93 %

83 %

Index

100

102

101

90

Bron: door CEPIFINE verstrekte gegevens.

(92)

Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, daalde het productievolume van de bedrijfstak van de Unie met 20 % in de loop van de beoordelingsperiode. Er zij op gewezen dat hoewel het verbruik van de Unie tussen 2006 en 2008 met ongeveer 1 % toenam, de productie van de bedrijfstak van de Unie in diezelfde periode met 2 % afnam, en tussen 2008 en het OT, na de terugval van het verbruik van de Unie, zeer aanzienlijk daalde.

(93)

Sinds 2000 hebben de producenten in de Unie grote herstructureringsinspanningen ondernomen om de structurele overcapaciteit aan te pakken. Door consolideringen en sluiting van fabrieken heeft de bedrijfstak van de Unie de productiecapaciteit van gestreken fijn papier tussen 2006 en het OT met ongeveer 770 000 t (11 %) gereduceerd.

(94)

Ondanks de afnemende totale capaciteit bleef de bezettingsgraad dalen van 92 % in 2006 tot 83 % in het OT. De sterkste daling vond plaats in de periode tussen 2008 en het OT. Er zij op gewezen dat een hoge bezettingsgraad een belangrijke factor is voor de levensvatbaarheid van papierproducenten op langere termijn, omdat zij veel moeten investeren in vaste activa. De bezettingsgraad werd dus geacht laag te zijn gedurende het OT.

6.3.2.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(95)

De verkoopcijfers in onderstaande tabel hebben betrekking op de omvang van de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie.

Tabel 4

Omvang van de verkoop en marktaandeel

 

2006

2007

2008

2009/OT

Verkoopvolume (ton)

4 921 141

4 999 524

4 875 841

4 008 354

Index

100

102

99

81

Marktaandeel

93 %

91 %

91 %

88 %

Index

100

98

98

95

Bron: door CEPIFINE verstrekte gegevens.

(96)

Terwijl het verbruik van de Unie tussen 2006 en 2007 met 4 % toenam (zie overweging 81) nam de omvang van de verkoop van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie in diezelfde periode met slechts 2 % toe. De bedrijfstak van de Unie kon derhalve niet volledig profiteren van het toegenomen verbruik in die periode. Bovendien daalde tussen 2008 en het einde van het OT het verbruik in de Unie met 15 %, maar het verkoopvolume van alle producenten in de Unie nog meer, met 18 %. Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie bleef dus, na een geringe stijging in 2007, continu en aanzienlijk dalen, en het verlies van marktaandeel bedroeg 5 procentpunten in de loop van de beoordelingsperiode.

6.3.2.3.   Groei

(97)

Bij bestudering van de ontwikkeling in de loop van de beoordelingsperiode valt op dat de terugval van 19 % van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie veel sterker was dan de daling van 14 % van het verbruik van de Unie. Inderdaad nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in diezelfde periode ook aanzienlijk af, namelijk met 5 procentpunten.

6.3.2.4.   Hoogte van de dumpingmarges

(98)

De voorlopige dumpingmarges voor de VRC, als hierboven aangegeven in het punt betreffende dumping, zijn significant. De gevolgen van de werkelijke dumpingmarge kunnen, gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

6.3.3.   Gegevens betreffende de medewerkende producenten in de Unie (micro-economische indicatoren)

6.3.3.1.   Gemiddelde prijzen per eenheid van de medewerkende producenten in de Unie

(99)

De gemiddelde verkoopprijzen af fabriek van de medewerkende producenten in de Unie voor onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie stegen in 2007, daalden daarna weer en keerden in 2009 terug tot ongeveer hetzelfde niveau als aan het begin van de beoordelingsperiode. Over de gehele periode gezien bleven de prijzen van gestreken fijn papier dus stabiel.

Tabel 5

Prijzen van de producenten in de Unie

Prijzen van de producenten in de Unie

2006

2007

2008

2009/OT

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

692

717

691

695

Index

100

104

100

100

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

6.3.3.2.   Voorraden

(100)

De voorraden maakten ongeveer 10 % van het productievolume in het OT uit. De medewerkende producenten in de Unie verhoogden hun voorraden met 14 % gedurende de beoordelingsperiode, met name tussen 2006 en 2007 en later tussen 2008 en het OT. Dit viel samen met de sterke toename van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC.

Tabel 6

Voorraden

Voorraden

2006

2007

2008

2009/OT

Voorraden (ton)

278 265

298 547

296 387

318 489

Index

100

107

107

114

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

6.3.3.3.   Werkgelegenheid, lonen en productiviteit

Tabel 7

Werkgelegenheid

Werkgelegenheid

2006

2007

2008

2009/OT

Werkgelegenheid — voltijdequivalent (VTE)

7 756

7 487

7 207

6 197

Index

100

97

93

80

Arbeidskosten (EUR/VTE)

54 053

54 948

57 026

58 735

Index

100

102

105

109

Productiviteit (eenheden/VTE)

453

478

486

457

Index

100

106

107

101

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(101)

Door de sluiting van fabrieken en de consolidering van de medewerkende producenten in de Unie nam het aantal werknemers gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk af, met 11 % (bijna 900 banen). Er zij op gewezen dat bovenstaande werkgelegenheidscijfers voor het OT hoger uitvallen doordat een van de medewerkende producenten in de Unie aan het begin van het OT door een overname een aantal nieuwe werknemers verwierf. Als deze factor buiten beschouwing wordt gelaten, bedroeg de daling van de werkgelegenheid 20 %.

(102)

Het rendement is verbeterd doordat de productiviteit van de werknemers verhoogd en op een hoger niveau gehandhaafd kon worden, ook in de periode 2007-2008 toen er veel ontslagen vielen. De terugval van de productiviteit in het OT naar het niveau van 2006 dient te worden gezien in het licht van het gebruikelijke verloop bij downsizing; er vergaat altijd enige tijd voordat de daling van de productie gevolgd wordt door een reductie van het aantal werknemers. De arbeidskosten namen gestaag toe, met in totaal van 10 % in de loop van de beoordelingsperiode.

6.3.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement op investeringen

Tabel 8

Winstgevendheid

 

2006

2007

2008

2009/OT

Winstgevendheid

–1,13 %

–0,21 %

–2,60 %

2,03 %

Verandering (100 = 2006)

 

+0,92 %

–1,47 %

+3,16 %

Kasstroom (× 1 000 EUR)

260 047

211 036

172 570

336 753

Index

100

81

66

129

Investeringen (× 1 000 EUR)

151 900

151 027

127 845

98 220

Index

100

99

84

65

Rendement van investeringen

–0,73 %

–0,54 %

–2,73 %

0,39 %

Verandering (100 = 2006)

 

+0,19 %

–2,00 %

+1,12 %

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(103)

De medewerkende producenten in de Unie leden verliezen in de jaren 2006-2008 en kwamen pas weer uit de rode cijfers toen in 2009 de wereldprijs van pulp, de voornaamste grondstof, aanzienlijk daalde als gevolg van de economische teruggang. Deze daling in 2009 bedroeg 19 % ten opzichte van de gemiddelde prijs in 2008, hetgeen als een abnormaal sterke daling werd beschouwd, en sterk bijdroeg tot de verbetering van de financiële situatie in het OT.

(104)

Aan de beweging van de kasstroom, zijnde het vermogen van de producenten om hun activiteiten zelf te financieren, is grotendeels de ontwikkeling van de winstgevendheid af te lezen. Deze kasstroom vertoont inderdaad een sterke toename in het OT dankzij de dalende prijzen van pulp. Het rendement van investeringen vertoonde tot 2008 een negatieve ontwikkeling, hetgeen in overeenstemming is met de negatieve winstresultaten van de medewerkende producenten in de Unie, en een positieve trend in het OT dankzij de uitzonderlijke besparingen bij de aankoop van pulp.

(105)

Het vermogen van de medewerkende producenten in de Unie om te investeren werd dan ook beperkt door de sterk verslechterende kasstroom in de loop van de beoordelingsperiode, met uitzondering van het OT. De investeringen liepen gedurende de beoordelingsperiode terug met 35 % en bleven beperkt tot warmtekrachtkoppelingsinstallaties die de producenten in de Unie moesten helpen de voortdurend stijgende kosten van energie het hoofd te bieden.

6.3.3.5.   Vermogen om kapitaal aan te trekken

(106)

Wegens de aanzienlijke investeringen in vaste activa wordt de papierindustrie over het algemeen gekenmerkt door een hoge schuldenlast. Door de in het grootste deel van de beoordelingsperiode geleden verliezen werd ook het vermogen van de medewerkende producenten in de Unie om kapitaal aan te trekken en hun activiteiten tegen redelijke kosten te financieren, ondermijnd. Dit was met name het geval in 2008 toen een van de medewerkende producenten geherfinancierd moest worden met een hoge risicopremie, terwijl de kleinste medewerkende producent in dat jaar insolvent werd verklaard en door een andere producent van de Unie werd overgenomen.

6.4.   Conclusie inzake schade

(107)

Uit het onderzoek bleek dat de meeste schade-indicatoren, zoals productievolume (– 20 %), bezettingsgraad (– 10 %), verkoop aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie (– 19 %) en marktaandeel (– 5 procentpunten) achteruitgingen in de beoordelingsperiode. Daarnaast vertoonden ook de schade-indicatoren in verband met de financiële prestaties van de medewerkende producenten in de Unie, zoals het rendement van investeringen en de winstgevendheid, een sterk negatieve ontwikkeling tot 2008. De plotselinge verbetering van de winstgevendheid in het OT was uitsluitend te danken aan de tijdelijke en uitzonderlijke daling van de wereldprijzen van pulp in het OT. Er zij op gewezen dat ook in het OT het winstgevendheidscijfer zeer laag was en geen aanleiding gaf tot wijziging van de conclusie dat de medewerkende producenten in de Unie zich in een zeer zwakke financiële positie bevonden.

(108)

Uit het onderzoek bleek ook dat bovenstaand beeld van de schade hoofdzakelijk verklaard kan worden door het feit dat ondanks herstructureringsinspanningen en de verhoging van de productiviteit de medewerkende producenten in de Unie niet in staat waren de prijzen van gestreken fijn papier te verhogen tot boven een kostendekkend niveau. Dit was vooral te wijten aan de prijsonderbieding door de Chinese exporteurs gedurende het OT, die een aanzienlijk effect had in een markt met hoge prijstransparantie. In de loop van het OT slaagden de medewerkende producenten in de Unie erin hun productiekosten te drukken door een verdere verhoging van de productiviteit en de daling van de pulpprijzen, die hoofdzakelijk in de tweede helft van OT plaatsvond. Naarmate vraag en aanbod meer in evenwicht raakten, na de inspanningen van de producenten om de structurele overcapaciteit aan te pakken door consolidering en sluitingen, konden de prijzen van gestreken fijn papier op een stabiel niveau gehouden worden. De medewerkende producenten in de Unie waren echter niet in staat om hun verkoopprijzen te verhogen tot het noodzakelijke niveau van winstgevendheid om op langere termijn te kunnen overleven.

(109)

Zoals vermeld in overweging 17 stelde een van de partijen dat gestreken fijn papier voor gebruik in rotatiepersen onder het onderzoek had moeten vallen. Deze partij beweerde dat door de uitsluiting van dit product bij de vaststelling van aanmerkelijke schade en de analyse van de trends het beeld van de schade vertekend werd. Gezien de conclusies beschreven in de overwegingen 20 en 22, namelijk dat gestreken fijn papier voor gebruik in rotatie- en in vellenpersen verschillende producten zijn, werd dit argument echter van de hand gewezen.

(110)

Dezelfde partij voerde aan dat de overname in 2008 van een producent van de Unie door een van de medewerkende producenten in de Unie erop wees dat deze medewerkende producent kennelijk in goede financiële gezondheid verkeerde. Om te beginnen zij opgemerkt dat de vraag of er al dan niet sprake is van aanmerkelijke schade beoordeeld wordt op basis van de situatie van de bedrijfstak van de Unie en niet op basis van de specifieke situatie van één bepaalde producent. Zoals uiteengezet in overweging 107 vertoonde het merendeel van de schade-indicatoren een negatieve trend, waaruit bleek dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de loop van de beoordelingsperiode verslechterde. Bovendien werd de overname beschouwd als onderdeel van de herstructureringsinspanningen van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode. In ieder geval had deze overname geen invloed op de analyse van macro-indicatoren zoals productievolume, capaciteit, verkoopvolume en marktaandeel, aangezien deze indicatoren beoordeeld worden voor alle producenten in de Unie die samen de bedrijfstak van de Unie, zoals gedefinieerd in overweging 77, vormen. Met andere woorden, deze factoren blijven normaliter onveranderd bij een verandering van eigenaar.

(111)

Rekening houdend met het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

7.   CAUSALITEIT

7.1.   Inleiding

(112)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie het gevolg was van de invoer met dumping uit het betrokken land. Ook werd onderzoek gedaan naar andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie schade kon hebben geleden, om te voorkomen dat schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

7.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(113)

Er zij op gewezen dat de markt van de Unie voor gestreken fijn papier gekenmerkt wordt door een hoge mate van concentratie van koopkracht en prijstransparantie door prijsnoteringen. Bovendien is gestreken fijn papier een basisproduct waarbij geen aanzienlijke prijsverschillen tussen verschillende bronnen kunnen optreden. Een groot deel van de producten wordt verkocht via handelaren, waardoor de bedrijfstak van de Unie gedwongen wordt de prijzen aan te passen aan laaggeprijsde invoer met dumping. De prijzen van geïmporteerd gestreken fijn papier, waarvan gedurende het OT 35 % afkomstig was uit de VRC, hebben dus over het algemeen een sterke invloed op de prijsniveaus op de markt van de Unie.

(114)

Uit het onderzoek bleek dat invoer met dumping uit de VRC spectaculair toenam (+ 183 %) in de loop van de beoordelingsperiode. De invoer met dumping uit de VRC verdubbelde tussen 2006 en 2007, terwijl de prijzen in 2007 2 % lager waren dan het jaar ervoor. In 2008 bleef de invoer vanuit China stabiel terwijl de gemiddelde prijzen met nog eens 1 % daalden. In het OT stegen het invoervolume en het marktaandeel van de Chinese producten stegen opnieuw zeer sterk (met resp. 71 % en 120 %), terwijl de dalende prijzen (– 5 %) de prijzen van de medewerkende producenten in de Unie met 5,6 % onderboden, waardoor sterke prijsdruk werd uitgeoefend op de markt van de Unie en het de producenten in de Unie onmogelijk werd gemaakt hun prijzen tot een winstgevend niveau te verhogen.

(115)

Er zij aan herinnerd dat gedurende de beoordelingsperiode het verbruik in de Unie met ongeveer 14 % daalde. De bedrijfstak van de Unie werd geconfronteerd met een sterke terugval van het verkoopvolume (– 19 %). Deze teruggang van de verkoop was echter veel sterker dan de daling van de vraag, zodat het verlies van marktaandeel 5 procentpunten bedroeg. Tegelijkertijd groeide het marktaandeel van de Chinese invoer met 3 procentpunten. Daaruit blijkt dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie grotendeels is overgenomen door de invoer met dumping vanuit de VRC.

(116)

Aangenomen wordt daarom dat de bedrijfstak van de Unie door de voortdurende druk van de goedkope invoer met dumping uit de VRC op de markt van de Unie niet in staat was de verkoopprijzen aan de gestegen grondstofkosten aan te passen, en met name niet in 2008, toen de prijzen van houtpulp een hoogtepunt bereikten. Dit leidde tot het verlies van marktaandeel en winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(117)

Op grond van het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat de sterke stijging van laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC een aanzienlijke negatieve invloed had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

7.3.   Gevolgen van andere factoren

7.3.1.   Ontwikkeling van het verbruik op de markt van de Unie

(118)

Zoals vermeld in overweging 82 nam het verbruik van gestreken fijn papier in de Union in 2007 waarna het in 2008 en het OT daalde. Gedurende de beoordelingsperiode verloor de hele bedrijfstak van de Unie marktaandeel. Een van de medewerkende exporteurs in de VRC beweerde dat het afnemende verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie te wijten waren aan het dalende verbruik als gevolg van de economische crisis en de opkomst van elektronische media.

(119)

Hoewel niet kan worden ontkend dat deze negatieve ontwikkeling van het verbruik van Unie, wat daarvan ook de oorzaak was, tussen 2007 en het einde van het OT een negatief effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie heeft gehad in termen van verkoopvolumes en productie, is het opvallend dat de Chinese exporteurs er in diezelfde periode, en vooral in 2008-2009, in slaagden hun verkoopvolumes en marktaandeel op te voeren door de prijsdruk die op de markt werd uitgeoefend door de invoer met dumping. Daarom wordt de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie geacht hoofdzakelijk het gevolg te zijn van de sterke toename van de invoer met dumping vanuit de VRC en de prijsonderbieding door de Chinese exporteurs, en niet zozeer door het afnemende verbruik. Hoewel de inkrimping van de vraag bijdroeg tot de schade, verbreekt dit niet het oorzakelijk verband tussen de geleden aanmerkelijke schade en de toename van de invoer met dumping.

7.3.2.   Prijzen van grondstoffen

(120)

De gemiddelde productiekosten van de medewerkende producenten in de Unie namen licht toe (2 %) tussen 2006 en 2008 en daalden met 5 % in het OT. Uit het onderzoek bleek dat de productiekosten van de medewerkende producenten in de Unie voor gestreken fijn papier over het algemeen dezelfde trend volgden als de prijzen van pulp, een van de voornaamste grondstoffen voor de papierproductie. De gemiddelde prijs van pulp steeg met 8 % tussen 2006 en 2008 en daalde daarna sterk van het einde van 2008 tot de laatste maand van het OT. De prijs van pulp was in 2009 gemiddeld 19 % lager dan in het voorafgaande jaar.

(121)

Bij afwezigheid van schade veroorzakende dumping zou het te verwachten zijn dat de prijzen regelmatig aangepast worden om gelijke tred te houden met de ontwikkeling van de verschillende componenten van de productiekosten. Tot 2008 was dit echter niet het geval. De producenten in de Unie waren gedwongen hun verkoopprijzen laag te houden, ook toen in 2008 de prijzen van pulp stegen, om te kunnen concurreren met de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC, hetgeen leidde tot een aanzienlijke terugval van de winstgevendheid in die periode. In het OT verbeterde de situatie door de uitzonderlijke daling van de prijzen van pulp, terwijl de prijzen van gestreken fijn papier stabiel gehouden konden worden. Maar ook in deze uitzonderlijke periode waren de winstniveaus zo laag dat de medewerkende producenten in de Unie niet in staat waren zich te herstellen van de aanhoudende dumpingpraktijken. Ondanks de daling van de kosten van grondstoffen konden de prijzen niet worden verhoogd tot niveaus waarop de voor deze kapitaalintensieve industrie noodzakelijke winstmarges behaald konden worden.

(122)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de VRC, waarmee de prijzen van de medewerkende Producenten in de Unie werden onderboden, de prijzen op de markt van de Unie drukte en de medewerkende producenten in de Unie belette hun verkoopprijzen voldoende te verhogen om de kosten te dekken of een redelijke mate van winstgevendheid te bereiken. Aangezien de grondstofprijzen aanmerkelijk daalden in het OT, werd geconcludeerd dat die prijzen geen rol gespeeld konden hebben bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie in dat tijdvak had geleden.

7.3.3.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(123)

De uitvoerprestaties werden ook onderzocht als een van de bekende factoren, afgezien van de invoer met dumping, waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Uit de analyse bleek dat de uitvoer van de medewerkende producenten in de Unie naar niet-verbonden partijen gedurende de beoordelingsperiode een belangrijk deel van hun verkoop vertegenwoordigde (ongeveer 27 %). Hoewel de uitvoervolumes in de beoordelingsperiode ook afnamen (met 9 %), was die daling geringer dan die van het verkoopvolume op de markt van de Unie (19 %). Daarom wordt de daling van het uitvoervolume niet geacht een verklaring te bieden voor de omvang van de door de medewerkende producenten in de Unie geleden schade. Aangezien uitvoer een belangrijke rol speelt bij het op peil houden van de bezettingsgraad, om de hoge vaste kosten van investeringen in machines te dekken, werd geconcludeerd dat de uitvoerprestaties weliswaar daalden, maar over het geheel gezien een positief effect hadden. Derhalve wordt geconcludeerd dat hoewel de afname van de exportactiviteiten kan hebben bijgedragen tot de algemene verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie, deze activiteiten anderzijds de op de markt van de Unie geleden verliezen verzachtten en als zodanig het geconstateerde oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping vanuit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade dus niet verbreken.

(124)

Een partij argumenteerde dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijk gedaald was als gevolg van de sterke positie van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar, en dat de door deze factor veroorzaakte schade niet aan invoer vanuit de VRC mocht worden toegeschreven. Zoals hierboven is geconcludeerd, is de verslechtering van de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, ongeacht de oorzaken daarvan, niet de voornaamste reden voor de door de producenten geleden schade en verbreekt derhalve aan het in overweging 117 geconstateerde oorzakelijke verband niet.

7.3.4.   Invoer uit andere derde landen

(125)

Voor de hoeveelheden die tussen 2006 en het einde van het OT uit andere derde landen werden ingevoerd, en de prijzen van deze invoer, waren de trends als volgt:

Tabel 9

Invoer uit derde landen

 

2006

2007

2008

2009/OT

Zwitserland

Invoer (ton)

194 748

191 636

226 736

172 233

Index

100

98

116

88

Marktaandeel

3,7 %

3,5 %

4,2 %

3,8 %

Index

100

95

115

103

Prijs (EUR/ton)

787

782

758

793

Index

100

99

97

105

Indonesië

Invoer (ton)

19 834

30 714

27 178

49 877

Index

100

155

137

251

Marktaandeel

0,4 %

0,6 %

0,5 %

1,1 %

Index

100

149

135

292

Prijs (EUR/ton)

855

818

845

681

Index

100

96

99

80

Zuid-Korea

Invoer (ton)

45 154

65 251

46 498

46 068

Index

100

145

103

102

Marktaandeel

0,9 %

1,2 %

0,9 %

1,0 %

Index

100

139

102

118

Prijs (EUR/ton)

562

669

664

618

Index

100

119

118

110

Alle andere landen

Invoer (ton)

58 623

70 984

62 844

100 711

Index

100

121

107

172

Marktaandeel

1,1 %

1,3 %

1,2 %

2,2 %

Index

100

117

106

199

Prijs (EUR/ton)

962

860

914

824

Index

100

89

95

86

Bron: Eurostat.

(126)

De voornaamste andere derde landen die gestreken fijn papier naar de markt van de Unie uitvoeren, zijn Zwitserland, Indonesië en Zuid-Korea. Uit de trends van de invoervolumes kan worden afgeleid dat de toename van de invoer vanuit de VRC sterker was dan voor al deze andere derde landen. De uit Zwitserland ingevoerde producten werden in alle gevallen tegen aanzienlijk hogere prijzen verkocht dan die uit de VRC. Het marktaandeel van de Zwitserse producten bleef relatief stabiel, behalve in 2008, toen het tijdelijk tot boven de 4 % steeg alvorens in het OT weer te dalen tot het niveau van 2006. Het uit Zwitserland ingevoerde gestreken fijn papier werd voor het merendeel geproduceerd door één onderneming, die eigendom was van een van de medewerkende producenten in de Unie, en de hogere prijzen per eenheid kunnen verband houden met verschillende productmixes en verkoopstructuren. Ook de invoer uit Indonesië kwam de Unie binnen tegen hogere prijzen dan de Chinese producten, behalve in het OT, toen de prijzen daalden, hoogstwaarschijnlijk hoofdzakelijk door de daling van de pulpprijzen. De invoer nam als gevolg daarvan toe, maar bleef qua volume op een laag niveau in het OT, zodat ook het marktaandeel gering bleef in die periode. De invoer vanuit Zuid-Korea betrof in de hele beoordelingsperiode geringe hoeveelheden en het marktaandeel bleef stabiel. Hoewel de Koreaanse invoerprijzen vergelijkbaar waren met die van de VRC, vertoonden de Koreaanse prijzen geen continu dalende trend, zoals gedurende de gehele beoordelingsperiode het geval was bij de invoer uit de VRC. De invoer uit alle andere landen was aanzienlijk hoger geprijsd dan die uit de VRC en de invoervolumes waren gering.

(127)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit deze derde landen geen medeoorzaak was van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

7.3.5.   Structurele overcapaciteit

(128)

Een medewerkende exporteur in de VRC voerde aan dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade veroorzaakt werd door de overcapaciteit van de bedrijfstak van de Unie. De vermindering van de capaciteit en de consolidering van de bedrijfstak van de Unie waren volgens dit argument niet een gevolg van de invoer uit de VRC maar een poging om de overcapaciteit te beperken. Uit het onderzoek bleek echter dat de bedrijfstak van de Unie ondanks de herstructurering verliezen leed in de beoordelingsperiode, vooral in 2008, omdat, zoals uiteengezet in de overwegingen 113 tot en met 117, de bedrijfstak van de Unie nog steeds niet in staat was de prijzen tot een hoger dan kostendekkend niveau te verhogen. Deze situatie werd hoofdzakelijk veroorzaakt door de prijsdruk van de invoer met dumping, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

7.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(129)

Bovenstaande analyse laat zien dat de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping van oorsprong uit de VRC in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn toegenomen. Bovendien werd vastgesteld dat deze invoer met dumping plaatsvond: de prijzen lagen onder de prijzen die de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie voor soortgelijke productsoorten in rekening bracht.

(130)

Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC viel samen met een algemene daling van de vraag op de markt van de Unie gedurende de periode tussen 2006 and het OT, en ook met de negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de producenten in de Unie gedurende diezelfde periode. Tegelijkertijd kon een negatieve ontwikkeling van de voornaamste indicatoren van de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie worden geconstateerd, zoals aangegeven in overweging 107.

(131)

Bij bestudering van de andere bekende factoren die eventueel schade aan de bedrijfstak van de Unie hadden kunnen toebrengen, bleek dat deze factoren geen zodanige rol hadden gespeeld dat het geconstateerde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping vanuit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor verbroken werd.

(132)

Gezien bovenstaande analyse, waarbij de effecten van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren zijn onderscheiden, en zijn gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping vanuit de VRC aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

8.   BELANG VAN DE UNIE

8.1.   Opmerking vooraf

(133)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval voorlopige antidumpingmaatregelen vast te stellen. Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening werd op basis van al het overgelegde bewijsmateriaal dan ook onderzocht welke gevolgen het al dan niet instellen van maatregelen waarschijnlijk zou hebben voor de producenten in de Unie, de importeurs, handelaren en distributeurs en de gebruikers van het betrokken product.

8.2.   Bedrijfstak van de Unie

(134)

Volgens CEPIFINE bestaat de bedrijfstak van de Unie uit 14 bekende producenten die naar schatting 98 % van de productie van gestreken fijn papier in de Unie vertegenwoordigen. Deze producenten zijn in verschillende lidstaten gevestigd en hebben meer dan 11 000 werknemers die rechtstreeks bij de productie en verkoop van het betrokken product betrokken zijn.

(135)

Twee van de bekende producenten waren tegen het onderzoek, verstrekten geen verdere informatie en werkten niet mee aan het onderzoek. Op basis van de beschikbare informatie, en met name de door CEPIFINE verstrekte gegevens, waaruit een verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie bleek, mag echter redelijkerwijs worden aangenomen dat ook deze twee ondernemingen negatieve effecten van de invoer met dumping ondervonden. Het feit dat zij niet meewerkten, werd dan ook niet gezien als een aanwijzing dat hun situatie verschilde van die van de overige producenten in de Unie.

(136)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met dumping vanuit de VRC. Er zij aan herinnerd dat de meeste schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve tendens lieten zien. Met name de schade-indicatoren in verband met de financiële prestaties van de medewerkende producenten in de Unie, zoals winstgevendheid en rendement van investeringen, werden sterk negatief beïnvloed, ondanks een lichte verbetering in het OT. Als er geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

(137)

De instelling van voorlopige antidumpingrechten zal naar verwachting leiden tot het herstel van effectieve en eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie, zodat de bedrijfstak van de Unie in staat zal zijn de prijzen van gestreken fijn papier zodanig te bepalen dat die de kosten van de verschillende componenten weerspiegelen. Door de instelling van voorlopige maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ten minste een deel van haar tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat ook een positief effect zal hebben op haar economische situatie en winstgevendheid.

(138)

De conclusie luidt derhalve dat de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen op de invoer van gestreken fijn papier van oorsprong uit de VRC in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

8.3.   Importeurs en handelaren

(139)

Er zijn vragenlijsten verzonden aan veertien bekende, in de klacht genoemde niet- verbonden importeurs en handelaren in de Unie. Gedurende het onderzoek hebben zich nog enkele andere handelaren aangemeld. Uiteindelijk namen negentien ondernemingen deel aan het onderzoek, hoewel enkele respondenten onvolledige informatie verstrekten. Het bleek dat importeurs ook als handelaren op de markt optraden, en daarom worden al deze partijen hierna aangeduid als „handelaren”.

(140)

Uit het onderzoek bleek dat alle handelaren gestreken fijn papier betrokken uit verschillende bronnen, maar hoofdzakelijk van producenten in de Unie. Vijf handelaren kochten zelden of nooit uit de VRC geïmporteerd gestreken fijn papier. De zeven ondernemingen die kwantitatieve informatie over hun aankopen van het betrokken product verstrekten, vertegenwoordigden tezamen 47 % van de totale invoer uit de VRC. Invoer, met inbegrip van de invoer uit de VRC, vertegenwoordigde slechts een klein deel van hun totale activiteiten, zodat eventuele negatieve effecten van de voorgestelde maatregelen waarschijnlijk te verwaarlozen zijn. Alle handelaren verklaarden dat in de Unie en in de VRC geproduceerd gestreken fijn papier over het algemeen van vergelijkbare kwaliteit en verwisselbaar was. Bovendien bevestigde het onderzoek dat er een groot aantal andere bronnen van invoer bestaat waarop handelaren zouden kunnen terugvallen, tenminste op langere termijn.

(141)

Twee handelaren-importeurs betrokken hun gestreken fijn papier hoofdzakelijk uit de VRC. Beide ondernemingen verklaarden dat zij problemen zouden hebben met het betrekken van producten van producenten in de Unie omdat er traditionele verkoopkanalen zouden zijn in verband met de door producenten verlangde minimumbestellingen en distributieovereenkomsten die gerespecteerd moeten worden. Dit was echter niet rechtstreeks van invloed op de beschikbaarheid van gestreken fijn papier van producenten in de Unie, aangezien die over voldoende reservecapaciteit beschikten. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(142)

Wat de mogelijkheid eventuele kostenstijgingen aan hun klanten door te berekenen betreft, verwezen alle medewerkende handelaren naar de sterke prijstransparantie op de markt van de Unie en verklaarden dat zij hun verkoopprijzen voor de eindverbruikers alleen zouden kunnen verhogen als het algemene prijsniveau in de Unie zou stijgen. Mede gezien het feit dat het doel van antidumpingrechten onder andere is het prijsniveau in de Unie te verhogen tot een kostendekkend niveau, is het dan ook te verwachten dat importeurs in staat zullen zijn prijsstijgingen als gevolg van het antidumpingrecht althans gedeeltelijk aan hun klanten door te berekenen. Bovendien werd vastgesteld, zoals hierboven is vermeld, dat de invoer uit de VRC slechts een zeer klein deel van de totale activiteiten van de handelaren vormt, zodat het effect van het antidumpingrecht over het algemeen te verwaarlozen zal zijn. Ten slotte gaat de Commissie ervan uit dat importeurs meer winst maken op de wederverkoop van gestreken fijn papier afkomstig van producenten in de VRC; daarom zouden zij in staat moeten zijn althans een deel van de kostenstijging voor hun rekening te nemen en nog steeds een zekere winst te maken.

(143)

De instelling van voorlopige maatregelen zal daarom naar verwachting geen wezenlijk negatief effect hebben voor importeurs en handelaren.

8.4.   Gebruikers

(144)

Er zijn vragenlijsten gezonden aan de acht bekende gebruikers in de Unie die in de klacht werden genoemd. In de loop van het onderzoek hebben zich verschillende andere gebruikers gemeld. In totaal hebben 17 ondernemingen een geheel of gedeeltelijk ingevulde vragenlijst geretourneerd. Deze ondernemingen zijn over de gehele Unie verspreid en vertegenwoordigen de drukkerij- en uitgeverijsector. Aangezien de marktvoorwaarden en kostenstructuren voor drukkers en uitgevers verschillend bleken te zijn, werd het effect van eventuele maatregelen voor deze twee groepen apart geanalyseerd.

8.4.1.   Drukkers

(145)

In totaal verstrekten negen drukkers, voor het merendeel kleine en middelgrote ondernemingen, basisgegevens. Aan de hand van deze informatie kon worden vastgesteld dat het aandeel van gestreken fijn papier in de totale productiekosten van drukwerk over het algemeen vrij hoog was, gemiddeld 40 %. De meeste medewerkende drukkers waren pas recent begonnen Chinees papier te gebruiken, enkele pas na het OT. De drukkers bevestigden dat het in de Unie en het in de VRC geproduceerde gestreken fijn papier van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat er sterke prijsconcurrentie is tussen handelaren.

(146)

Alle drukkers verklaarden dat prijsstijgingen een aanzienlijk negatief effect op hun winstgevendheid zullen hebben. Zij stelden dat de grafische industrie al onder druk staat door structurele overcapaciteit en dat een stijging van de aankoopprijzen van gestreken fijn papier de druk op deze producenten nog zal verhogen. Er zij in dit verband op gewezen dat gezien de geringe hoeveelheden Chinees gestreken fijn papier die door de drukkers worden gebruikt (het grootste deel van het benodigde gestreken fijn papier wordt nog steeds geleverd door de producenten in de Unie) het rechtstreekse effect van eventuele rechten waarschijnlijk te verwaarlozen zal zijn. Een eventuele algemene prijsstijging op de markt van de Unie zou voor alle marktdeelnemers gelden en het eventuele effect daarvan wordt daarom geacht neutraal te zijn.

(147)

Enkele drukkers beweerden dat antidumpingrechten tot schaarste op de markt en langere leveringstijden zullen leiden. Uit het onderzoek bleek echter dat de producenten in de Unie en de tussenpersonen in staat zijn om de markt van het nodige aanbod te voorzien. Daarom, en vooral ook omdat deze bewering niet met bewijzen werd gestaafd, moest dit argument worden afgewezen.

8.4.2.   Uitgevers

(148)

Er zijn zes ingevulde vragenlijsten van uitgeverijen ontvangen. Slechts een van die ondernemingen had in het OT een geringe hoeveelheid gestreken fijn papier van oorsprong uit China aangekocht. Vier ondernemingen verstrekten kwantitatieve gegevens over hun gebruik van gestreken fijn papier.

(149)

Vastgesteld werd dat de producten waarvoor gestreken fijn papier wordt gebruikt gemiddeld 16 % van de totale omzet van deze ondernemingen vertegenwoordigden en dat de gemiddelde winstmarge in deze sector ongeveer 12 % is. Verder bleek dat deze zes ondernemingen hun gestreken fijn papier hoofdzakelijk van de producenten in de Unie betrokken en dat slechts een onderneming uit de VRC ingevoerd gestreken fijn papier gebruikte. Een andere onderneming begon pas na het OT Chinese producten te gebruiken. Daarom, en vooral gezien de geringe hoeveelheden Chinees gestreken fijn papier die in deze sector worden gebruikt, zal instelling van voorlopige maatregelen op de invoer van dergelijk papier uit de VRC voor de uitgeverijsector als geheel waarschijnlijk geen ernstige gevolgen hebben. Bovendien bleken deze ondernemingen winstgevend te zijn en beter in staat prijsstijgingen door de berekenen aan de klant, aangezien in deze branche de klant vaak bepaalt welke papiersoort gebruikt moet worden en dat papier zelf aanschaft. Ten slotte hebben uitgevers meer koopkracht dankzij schaalvoordelen.

(150)

Ook drie verenigingen van de grafische industrie dienden schriftelijk opmerkingen in. Twee ervan waren tegen de instelling van rechten en beweerden dat prijsstijgingen tot hogere kosten zullen leiden en daardoor tot verlies van concurrentievermogen en banen in de verwerkende industrie. Zij beweerden dat er een sterke kruiselasticiteit bestaat tussen drukwerk en de producten van elektronische media, zodat prijsstijgingen zullen leiden tot inkrimping van het eerstgenoemde segment. Uit het onderzoek bleek dat papierproducten op het punt van de te verwachten groei in verschillende segmenten onderscheiden kunnen worden, en dat het segment drukpapier van hoge kwaliteit, waarvoor gestreken fijn papier hoofdzakelijk gebruikt wordt, nog steeds groeit. De bewering dat verliezen doorwerken op de downstreammarkt is vaag en werd niet onderbouwd door verdere informatie of bewijsmateriaal. Bovendien heeft het onderzoek geen wezenlijk effect op de uitgevers-producenten, die hun papier hoofdzakelijk uit andere bronnen dan de VRC betrokken, aan het licht gebracht. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(151)

Gelet op het bovenstaande lijkt het effect op de gebruikers in de twee genoemde sectoren over het geheel genomen beperkt te zijn, ook al zullen sommige gebruikers waarschijnlijk gevolgen ondervinden van maatregelen betreffende invoer uit de VRC. Daarom luidde de voorlopige conclusie dat, gezien de beschikbare informatie, de antidumpingmaatregelen tegen de invoer van gestreken fijn papier van oorsprong uit de VRC hoogstwaarschijnlijk geen aanmerkelijke negatieve gevolgen zullen hebben voor de gebruikers van het betrokken product.

8.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(152)

Gezien deze overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat er, gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie, over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen op de invoer van gestreken fijn papier van oorsprong uit de VRC pleiten.

9.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

9.1.   Schademarge

(153)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de producenten in de Unie nog meer schade lijden door de invoer met dumping.

(154)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de producenten in de Unie op te heffen.

(155)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de producenten in de Unie in staat moeten stellen om hun productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen zonder invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door dergelijke producenten kan worden behaald. Zoals ook gesteld werd door de klager, wordt voorlopig aangenomen dat een winstmarge van 8 % op de omzet kan worden beschouwd als een passend minimum dat de producenten in de Unie zonder schade veroorzakende dumping hadden kunnen verwachten.

(156)

Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de producenten in de Unie geen schade lijden. Deze geen schade veroorzakende prijs is berekend door de productiekosten met de hierboven genoemde winstmarge van 8 % te vermeerderen.

(157)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking, per productsoort, van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de producenten-exporteurs in de VRC met de geen schade veroorzakende prijs van de productsoorten die de producenten in de Unie gedurende het OT op de markt van de Unie hebben verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde cif-waarde bij invoer van de vergeleken productsoorten.

9.2.   Voorlopige maatregelen

(158)

Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat op de invoer uit de VRC voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld die moeten overeenstemmen met de dumpingmarge of met de schademarge indien deze lager is. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarges.

(159)

Derhalve zijn de schademarges en de dumpingmarges en de voorgestelde percentages van het voorlopige antidumpingrecht voor de VRC, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Producent-exporteur

Dumpingmarge

Schademarge

Voorlopig antidumpingrecht

Gold East Paper (Jiangsu) Co., Ltd, Zhenjiang City, Jiangsu Province, VRC

43,9 %

19,7 %

19,7 %

Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co., Ltd, Suzhou City, Jiangsu Province, VRC

43,9 %

19,7 %

19,7 %

Shangdong Chenming Paper Holdings Limited, Shouguang City, Shandong Province, VRC

63 %

39,1 %

39,1 %

Shouguang Chenming Art Paper Co., Ltd, Shouguang City, Shandong Province, VRC

63 %

39,1 %

39,1 %

Alle andere ondernemingen

63 %

39,1 %

39,1 %

(160)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door deze ondernemingen en dus door de specifiek genoemde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(161)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen (bijv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten onverwijld aan de Commissie (5) worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of deze oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(162)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

10.   SLOTBEPALING

(163)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van een definitief recht kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op gestreken fijn papier, namelijk papier of karton, aan een of aan beide zijden gestreken (met uitzondering van kraftpapier en kraftkarton), in bladen of op rollen, en met een gewicht van 70 g/m2 of meer, doch niet meer dan 400 g/m2, en met een helderheid van meer dan 84 (gemeten volgens ISO 2470-1) en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4810 13 20, ex 4810 13 80, ex 4810 14 20, ex 4810 14 80, ex 4810 19 10, ex 4810 19 90, ex 4810 22 10, ex 4810 22 90, ex 4810 29 30, ex 4810 29 80, ex 4810 99 10, ex 4810 99 30 en ex 4810 99 90 (Taric codes 4810132020, 4810138020, 4810142020, 4810148020, 4810191020, 4810199020, 4810221020, 4810229020, 4810293020, 4810298020, 4810991020, 4810993020 en 4810999020) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

Het voorlopige antidumpingrecht geldt niet voor rollen die geschikt zijn voor gebruik op rotatiepersen. Rollen die geschikt zijn voor gebruik in rotatiepersen zijn rollen die, indien getest volgens de ISO-testnorm ISO 3783:2006 betreffende de bepaling van de plukvastheid met behulp van het IGT-proefdruktoestel (elektrisch model), een resultaat geven van minder dan 30 N/m bij meting in de dwarsrichting van het papier en van minder dan 50 N/m bij meting in de machinerichting. Het voorlopige antidumpingrecht is ook niet van toepassing op meerlagig papier en meerlagig karton.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Gold East Paper (Jiangsu) Co., Ltd, Zhenjiang City, Jiangsu Province, PRC; Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co., Ltd, Suzhou City, Jiangsu Province, VRC

19,7 %

B001

Alle andere ondernemingen

39,1 %

B999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 41 van 18.2.2010, blz. 6.

(3)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(4)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(5)  Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer NERV-105, 1049 Brussel, BELGIË.


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/29


VERORDENING (EU) Nr. 1043/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauwen in gebied VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad van 28 november 2008 tot vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (2) zijn quota voor 2009 en 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 352 van 31.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

45/DSS

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

GFB/89-

Soort

Gaffelkabeljauwen (Phycis blennoides)

Gebied

VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)

Datum

30.9.2010


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/31


VERORDENING (EU) Nr. 1044/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op bericyden in gebied III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad van 28 november 2008 tot vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (2) zijn quota voor 2009 en 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 352 van 31.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

32/T&Q

Lidstaat

Portugal

Bestand

ALF/3X14-

Soort

Bericyden (Beryx spp.)

Gebied

III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)

Datum

11.8.2010


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/33


VERORDENING (EU) Nr. 1045/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op haring in EU-wateren en internationale wateren van Vb, VIb en VIaN door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

44/T&Q

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

HER/5B6ANB

Soort

Haring (Clupea harengus)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van Vb, VIb en VIaN

Datum

30.9.2010


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/35


VERORDENING (EU) Nr. 1046/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zeeduivel in gebied VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

42/T&Q

Lidstaat

Portugal

Bestand

ANF/8C3411

Soort

Zeeduivels (Lophiidae)

Gebied

VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1

Datum

6.10.2010


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/37


VERORDENING (EU) Nr. 1047/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe leng in gebied II, IV en V (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad van 28 november 2008 tot vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (2) zijn quota voor 2009 en 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 352 van 31.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

40/DSS

Lidstaat

Nederland

Bestand

BLI/245-

Soort

Blauwe leng (Molva dypterygia)

Gebied

II, IV en V (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)

Datum

28.9.2010


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/39


VERORDENING (EU) Nr. 1048/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op leng in gebied IIIa; EU-wateren van IIIb, IIIc en IIId door vaartuigen die de vlag van Denemarken voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

34/T&Q

Lidstaat

Denemarken

Bestand

LIN/03.

Soort

Leng (Molva molva)

Gebied

IIIa; EU-wateren van IIIb, IIIc en IIId

Datum

21.8.2010


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/41


VERORDENING (EU) Nr. 1049/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 november 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

48,9

MA

70,7

MK

61,0

ZZ

60,2

0707 00 05

AL

68,6

EG

161,4

JO

174,9

MK

59,4

TR

128,1

ZZ

118,5

0709 90 70

MA

79,5

TR

148,9

ZZ

114,2

0805 20 10

MA

64,7

ZA

145,6

ZZ

105,2

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

49,7

TN

78,6

TR

57,8

UY

56,9

ZZ

60,8

0805 50 10

AR

52,5

TR

74,7

UY

57,1

ZZ

61,4

0806 10 10

BR

230,8

TR

141,6

US

276,9

ZA

79,2

ZZ

182,1

0808 10 80

AR

75,7

CL

84,2

MK

27,2

NZ

94,2

US

96,5

ZA

97,6

ZZ

79,2

0808 20 50

CN

75,1

ZZ

75,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/43


VERORDENING (EU) Nr. 1050/2010 VAN DE COMMISSIE

van 16 november 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1039/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)  PB L 298 van 15.11.2010, blz. 49.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 17 november 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

55,54

0,00

1701 11 90 (1)

55,54

0,00

1701 12 10 (1)

55,54

0,00

1701 12 90 (1)

55,54

0,00

1701 91 00 (2)

49,79

2,53

1701 99 10 (2)

49,79

0,00

1701 99 90 (2)

49,79

0,00

1702 90 95 (3)

0,50

0,22


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/45


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

houdende erkenning dat het Letse gegevensbestand voor runderen volledig operationeel is

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7782)

(Alleen de tekst in de Letse taal is authentiek)

(2010/692/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (1), en met name artikel 10, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 („de verordening”) bepaalt dat lidstaten die beschikken over een gecomputeriseerd gegevensbestand dat naar het oordeel van de Commissie volledig operationeel is, kunnen bepalen dat een paspoort alleen wordt afgegeven voor dieren die bestemd zijn voor het handelsverkeer binnen de Europese Unie en dat dieren uitsluitend bij verplaatsing van het grondgebied van de betrokken lidstaat naar het grondgebied van een andere lidstaat vergezeld gaan van het paspoort.

(2)

Letland heeft bij de Commissie een verzoek ingediend om erkenning dat het gegevensbestand dat deel uitmaakt van de Letse identificatie- en registratieregeling voor runderen, volledig operationeel is overeenkomstig de verordening. Ook hebben de Letse autoriteiten bij de Commissie relevante informatie ingediend over de verenigbaarheid van het gegevensbestand met artikel 5 van de verordening.

(3)

De Commissie heeft de door de Letse autoriteiten ingediende informatie onderzocht en na inspectie geoordeeld dat de aanvraag voldoende was gemotiveerd, in afwachting van enkele aanpassingen die de Letse autoriteiten hebben toegezegd uiterlijk 30 september 2010 te zullen doorvoeren.

(4)

Vóór 1 oktober 2010 bevestigden de Letse autoriteiten dat aanvullende maatregelen waren ingevoerd om te garanderen dat de in de verordening vastgestelde termijnen voor de kennisgeving van gebeurtenissen worden nagekomen, dat „zwevende” dieren worden opgespoord en opgevolgd en dat de paspoorten die de uit andere lidstaten afkomstige dieren begeleiden, bij aankomst bij de bevoegde instantie worden ingeleverd.

(5)

Gezien het bovenstaande dient te worden erkend dat het Letse gegevensbestand voor runderen volledig operationeel is met ingang van 1 oktober 2010,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Letse gegevensbestand voor runderen wordt met ingang van 1 oktober 2010 als volledig operationeel erkend.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Letland.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.


Rectificaties

17.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/46


Rectificatie van Besluit 2010/648/EU van de Raad van 14 mei 2010 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tot tweede wijziging van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 en voor de eerste maal gewijzigd te Luxemburg op 25 juni 2005

( Publicatieblad van de Europese Unie L 287 van 4 november 2010 )

In de inhoudsopgave, op bladzijde 1, in de titel en in de slotformule op bladzijde 2:

in plaats van:

„14 mei 2010”,

te lezen:

„14 juni 2010”.