ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.293.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 293

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
11 november 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1013/2010 van de Commissie van 10 november 2010 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van het vlootbeleid van de Unie als omschreven in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1014/2010 van de Commissie van 10 november 2010 inzake de monitoring en rapportering van registratiegegevens van nieuwe personenauto’s overeenkomstig Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

15

 

*

Verordening (EU) nr. 1015/2010 van de Commissie van 10 november 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke wasmachines ( 1 )

21

 

*

Verordening (EU) nr. 1016/2010 van de Commissie van 10 november 2010 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke afwasmachines ( 1 )

31

 

*

Verordening (EU) nr. 1017/2010 van de Commissie van 10 november 2010 houdende opening van de verkoop op de interne markt van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus van de lidstaten

41

 

 

Verordening (EU) nr. 1018/2010 van de Commissie van 10 november 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

44

 

 

Verordening (EU) nr. 1019/2010 van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

46

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/77/EU van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de geldigheidsduur van de opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I ( 1 )

48

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/682/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 november 2010 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Slowakije

58

 

 

2010/683/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 november 2010 tot wijziging van Beschikking 97/555/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor cement, bouwkalk en andere hydraulische bindmiddelen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7603)  ( 1 )

60

 

 

2010/684/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van deel 1 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG van de Raad wat betreft het model van het gezondheidscertificaat voor dieren van bedrijven (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7640)  ( 1 )

62

 

 

2010/685/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten ( 1 )

67

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010)

72

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/1


VERORDENING (EU) Nr. 1013/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van het vlootbeleid van de Unie als omschreven in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad

(codificatie)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name artikel 11, lid 7, artikel 12, lid 1, eerste alinea, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie van 12 augustus 2003 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van het gemeenschappelijk vlootbeleid als omschreven in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

De aanpassing van de vangstcapaciteit van de vissersvloot van de Unie moet nauwlettend worden gevolgd om deze in overeenstemming te brengen met de beschikbare hulpbronnen. Daartoe zijn in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 een aantal specifieke maatregelen vastgesteld.

(3)

Er moeten regels worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 door de lidstaten correct wordt toegepast, waarbij rekening moet worden gehouden met alle relevante parameters voor het beheer van de vlootcapaciteit, in tonnage (GT) en motorvermogen (kW), waarin is voorzien bij voornoemde verordening en ook bij Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (4). Deze verordening dient rekening te houden met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije op 1 mei 2004 en van Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007.

(4)

Op 1 januari 2003 moeten referentieniveaus voor de vangstcapaciteit worden vastgesteld voor de vloot van elke in bijlage I, deel A, genoemde lidstaat, met uitzondering van het deel van hun vloot dat in de ultraperifere gebieden is geregistreerd.

(5)

Artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 stelt de lidstaten in staat 4 % van de gemiddelde jaarlijkse tonnage die met overheidssteun is onttrokken tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 en 4 % van de tonnage die vanaf 1 januari 2007 met overheidssteun aan de vloot wordt onttrokken, opnieuw toe te wijzen.

(6)

Artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 houdt rekening met de thans in artikel 25, lid 3, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (5) vastgestelde voorwaarde dat een motor slechts met overheidssteun kan worden vervangen als de nieuwe motor ten minste 20 % minder vermogen heeft dan de oude motor, behalve als het gaat om de vervanging van een motor die wordt gebruikt bij de kleinschalige kustvisserij als omschreven in die verordening.

(7)

Er dienen regels te worden vastgesteld voor de aanpassing van de referentieniveaus om rekening te houden met artikel 11, leden 4, 5 en 6, en, ter bevordering van de transparantie, met artikel 13, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en met de hermeting van de vissersvloot van de Unie. Na de voltooiing van de meting van alle vissersvaartuigen dient de aanpassingsregel te worden behouden met het oog op een strikte toepassing, wat tonnage betreft, van de regeling voor toevoeging/onttrekking.

(8)

In voorkomend geval moet bij de bepaling van de referentieniveaus rekening worden gehouden met vóór 31 december 2002 bij de Commissie ingediende aanvragen van de in bijlage I, deel A, genoemde lidstaten om hun doelstelling in het vierde meerjarige oriëntatieprogramma (MOP IV) te verhogen, waarin was voorzien in artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2792/1999, en artikel 3 en artikel 4, lid 2, van Beschikking 97/413/EG van de Raad (6).

(9)

Er dient een berekeningsmethode te worden vastgesteld om te beoordelen of de lidstaten toevoegingen en onttrekkingen aan hun vloot van vissersvaartuigen beheren zoals voorgeschreven bij Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(10)

Bij de vrijstelling van de regeling voor toevoeging/onttrekking voor vaartuigen die vanaf 1 januari 2003 of, voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten, vanaf de datum van toetreding, aan de vloot zijn toegevoegd dient rekening te worden gehouden met een vóór 1 januari 2003, respectievelijk vóór de datum van toetreding genomen administratief besluit. Voor de berekening van de totale vangstcapaciteit van de vloot op 1 januari 2003 moet een bijzondere behandeling worden gereserveerd voor toevoegingen aan de vloot van vissersvaartuigen waarvoor een dergelijk administratief besluit is genomen, voor zover deze vaartuigen niet later dan vijf jaar na de datum van het administratief besluit door de betrokken lidstaat aan de vloot werden toegevoegd.

(11)

Er moeten uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld voor de besluiten van de lidstaten inzake de toelaatbaarheid van moderniseringswerkzaamheden ter verbetering van de veiligheid, de arbeidsomstandigheden, de productkwaliteit en de hygiëne aan boord, als bedoeld in artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002, teneinde een transparante evaluatie en een gelijke behandeling van de aanvragen te garanderen en tegelijk een toename van de visserijinspanning als gevolg van dergelijke werkzaamheden te voorkomen.

(12)

Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (7) wordt voor de tonnage van vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 m geen rekening gehouden met vergrotingen van de ingesloten ruimte boven het hoofddek. Met een verhoging in GT die verband houdt met de modernisering van deze vaartuigen boven het hoofddek wordt derhalve geen rekening gehouden bij de aanpassing van de referentieniveaus overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(13)

De lidstaten moeten worden gemachtigd om, met het oog op de verbetering van de veiligheid, de hygiëne, de arbeidsomstandigheden en de productkwaliteit aan boord, een beperkte verhoging van de tonnage aan nieuwe of bestaande vaartuigen toe te wijzen, op voorwaarde dat de vangstcapaciteit van die vissersvaartuigen daardoor niet toeneemt en voorrang wordt gegeven aan de kleinschalige kustvisserij in de zin van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1198/2006. Deze verhoging moet worden gekoppeld aan de inspanningen die de lidstaten zich tussen 1 januari 2003 of 1 mei 2004 en 31 december 2006 en vanaf 1 januari 2007 getroosten om de vangstcapaciteit met overheidssteun aan te passen.

(14)

Er dienen uitvoeringsbepalingen te worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat duidelijke regels en procedures worden ingevoerd voor de manier waarop de lidstaten gegevens meedelen aan het gegevensbestand over de visserijvloot van de Unie en er zijn nieuwe verificatieregels nodig om de kwaliteit en de betrouwbaarheid van deze gegevens te garanderen.

(15)

De jaarverslagen en het overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 door de Commissie opgestelde overzicht daarvan, moeten een duidelijk beeld geven van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van de vloot en de vangstmogelijkheden.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Werkingssfeer

Bij deze verordening worden de bepalingen ter uitvoering van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgesteld. Zij is van toepassing op de vangstcapaciteit van vissersvaartuigen van de Unie, met uitzondering van vaartuigen die:

a)

uitsluitend worden gebruikt in de aquacultuur, zoals gedefinieerd in artikel 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 1198/2006; of

b)

zijn geregistreerd in de ultraperifere gebieden van Frankrijk, Portugal en Spanje, die zijn genoemd in artikel 355, punt 1, van het Verdrag.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „GTa1” of „de totale tonnage van de vaartuigen die tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken”: de totale tonnage van de vaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006. In de in artikel 4 vastgestelde formule voor het referentieniveau in tonnage wordt met deze waarde slechts rekening gehouden voor de hoeveelheid capaciteit bovenop de vermindering in tonnage die nodig was om te voldoen aan de referentieniveaus uit hoofde van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten wordt onder „GTa1” of de „totale tonnage van de vaartuigen die tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken” verstaan de totale tonnage van de vaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken tussen de datum van toetreding en 31 december 2006;

2.   „GTS” of „de totale verhoging van de tonnage die is toegekend op grond van het bepaalde in artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002”: de totale verhoging van de tonnage die is toegekend op grond van artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en is geregistreerd vóór de datum waarvoor de GTt is berekend;

3.   „GTa2” of de „totale tonnage van de vaartuigen die na 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken”: de totale tonnage van de vaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken tussen 1 januari 2007 en de datum waarvoor GTt is berekend. In de in artikel 4 vastgestelde formule voor het referentieniveau in tonnage wordt met deze waarde slechts rekening gehouden voor de hoeveelheid capaciteit bovenop de vermindering in tonnage die nodig was om te voldoen aan de referentieniveaus uit hoofde van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

4.   „GT100” of „de totale tonnage van vaartuigen van meer dan 100 GT die met na 31 december 2002 toegekende overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd”: de totale tonnage van vaartuigen van meer dan 100 GT die tussen 1 januari 2003 en de datum waarvoor de GTt is berekend aan de vloot zijn toegevoegd en waarvoor de betrokken lidstaat een administratief besluit tot toekenning van steun heeft vastgesteld na 31 december 2002.

Voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten wordt onder „GT100” of „de totale tonnage van vaartuigen van meer dan 100 GT die met na 31 december 2002 toegekende overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd” verstaan de totale tonnage van vaartuigen van meer dan 100 GT die tussen 1 mei 2004 en de datum waarvoor de GTt is berekend, aan de vloot zijn toegevoegd en waarvoor de betrokken lidstaat een administratief besluit tot toekenning van steun heeft vastgesteld na 30 april 2004;

5.   „kWa” of „het totale vermogen van de vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken”: het totale vermogen van de vaartuigen die tussen 1 januari 2003 en de datum waarvoor het kWt is berekend met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken. In de formule betreffende het referentieniveau in motorvermogen in artikel 4 wordt slechts met deze waarde rekening gehouden voor de hoeveelheid capaciteit die is onttrokken bovenop de vermindering van het vermogen die nodig was om te voldoen aan de referentieniveaus op grond van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten wordt onder „kWa” of „het totale vermogen van de vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken” verstaan het totale vermogen van de vaartuigen die tussen 1 mei 2004 en de datum waarvoor het kWt is berekend, met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken;

6.   „kW100” of „het totale vermogen van vaartuigen van meer dan 100 GT die met na 31 december 2002 toegekende overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd”: het totale vermogen van vaartuigen van meer dan 100 GT die tussen 1 januari 2003 en de datum waarvoor het kWt is berekend aan de vloot zijn toegevoegd en waarvoor de betrokken lidstaat na 31 december 2002 een administratief besluit tot toekenning van steun heeft vastgesteld.

Voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten wordt onder „kW100” of „het totale vermogen van vaartuigen van meer dan 100 GT die met na 31 december 2002 toegekende overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd” verstaan het totale vermogen van vaartuigen van meer dan 100 GT die tussen 1 mei 2004 en de datum waarvoor het kWt is berekend, aan de vloot zijn toegevoegd en waarvoor de betrokken lidstaat na 30 april 2004 een administratief besluit tot toekenning van steun heeft vastgesteld;

7.   „GTt”: de totale tonnage van de vloot, berekend op een tijdstip na 1 januari 2003;

8.   „Δ(GT-GRT)” of „het resultaat van de hermeting van de vloot”: het verschil tussen de totale capaciteit in tonnage van de vloot op 1 januari 2003 en dezelfde waarde die is herberekend zodra de hermeting van de vloot in GT overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2930/86 is voltooid;

9.   „kWt”: het totale vermogen van de vloot berekend op een tijdstip na 1 januari 2003;

10.   „hoofddek”: het „bovendek” zoals gedefinieerd in het „Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen”, van 1969;

11.   „kWr” of „het totale vermogen van de motoren die, onder voorwaarde van een vermogensvermindering, met overheidssteun zijn vervangen”: het totale vermogen van de motoren die na 31 december 2006 met overheidssteun zijn vervangen overeenkomstig artikel 25, lid 3, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

HOOFDSTUK II

REFERENTIENIVEAUS VOOR DE VISSERSVLOTEN

Artikel 3

Vaststelling van de referentieniveaus

Voor elke in bijlage I, deel A, genoemde lidstaat zijn de referentieniveaus in tonnage (GT) en vermogen (kW) op 1 januari 2003, als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, behalve die voor de ultraperifere gebieden, vastgesteld in bijlage I, deel A.

Artikel 4

Toezicht op de referentieniveaus

1.   Voor elke in bijlage I, deel A, genoemde lidstaat, is het referentieniveau in tonnage op een tijdstip na 1 januari 2003 (R(GT)t) gelijk aan het in bijlage I, deel A, voor die lidstaat bepaalde referentieniveau op 1 januari 2003 (R(GT)03),

a)

verminderd met:

i)

99 % van de totale tonnage van de vaartuigen die tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (GTa1);

ii)

96 % van de totale tonnage van de vaartuigen die na 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (GTa2);

b)

en vermeerderd met de totale tonnageverhogingen die zijn toegekend op grond van artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 (GTS).

Deze referentieniveaus worden berekend volgens de volgende formule:

R(GT)t = R(GT)03 – 0,99 GTa1 – 0,96 GTa2 + GTS

Wanneer nieuwe vangstcapaciteit aan de vloot wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EG) nr. 2371/2002, worden de in de tweede alinea van dit lid vermelde referentieniveaus overeenkomstig de onderstaande formule verminderd met 35 % van de totale tonnage van de vaartuigen van meer dan 100 GT die aan de vloot zijn toegevoegd met na 31 december 2002 toegekende overheidssteun (GT100):

R(GT)t = R(GT)03 – 0,99 GTa1 – 0,96 GTa2 – 0,35 GT100 + GTS

2.   Voor elke in bijlage I, deel A, genoemde lidstaat, is het referentieniveau in motorvermogen op een tijdstip na 1 januari 2003 (R(kW)t) gelijk aan het in bijlage I, deel A, voor die lidstaat bepaalde referentieniveau op 1 januari 2003 (R(kW)03), verminderd met het totale vermogen van de vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (kWa) en met 20 % van het totale vermogen van de motoren die, onder voorwaarde van een vermogensvermindering, met overheidssteun zijn vervangen (kWr).

Deze referentieniveaus worden berekend volgens de volgende formule:

R(kW)t = R(kW)03 – kWa – 0,2 kWr

Wanneer nieuwe vangstcapaciteit aan de vloot wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EG) nr. 2371/2002, worden de in de tweede alinea van dit lid vermelde referentieniveaus overeenkomstig de onderstaande formule verminderd met 35 % van het totale vermogen van de vaartuigen van meer dan 100 GT die aan de vloot zijn toegevoegd met na 31 december 2002 toegekende overheidssteun (KW100):

R(kW)t = R(kW)03 – kWa – 0,2 kWr – 0,35 kW100

HOOFDSTUK III

BEHEER VAN TOEVOEGINGEN EN ONTTREKKINGEN AAN DE VLOOT

Artikel 5

Vangstcapaciteit van de vloot op 1 januari 2003

Behalve voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten, wordt voor de toepassing van artikel 7 de vangstcapaciteit in tonnage (GT03) en vermogen (kW03) op 1 januari 2003 bepaald, rekening houdende — overeenkomstig bijlage II — met de vaartuigen die, op grond van een administratief besluit dat de betrokken lidstaat tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002 heeft genomen overeenkomstig de toen geldende wetgeving, en met name overeenkomstig de nationale regeling voor toevoeging/onttrekking die aan de Commissie is gemeld overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Besluit 97/413/EG, aan de vloot zijn toegevoegd binnen vijf jaar na de datum van dat administratieve besluit.

Artikel 6

Vangstcapaciteit van de vloot van de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten op de datum van toetreding

Voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten wordt voor de toepassing van artikel 8 de vangstcapaciteit in tonnage (GTacc) en vermogen (kWacc) op de datum van toetreding bepaald, rekening houdende — overeenkomstig bijlage III — met de vaartuigen die op grond van een administratief besluit dat de betrokken lidstaat hoogstens vijf jaar vóór de datum van toetreding heeft genomen, aan de vloot zijn toegevoegd binnen vijf jaar na de datum van dat administratieve besluit.

Artikel 7

Toezicht op aan de vloot toegevoegde of onttrokken vaartuigen

1.   Om te voldoen aan artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet elke in bijlage I, deel A, bij deze verordening genoemde lidstaat ervoor zorgen dat de vangstcapaciteit in tonnage (GTt) steeds ten hoogste gelijk is aan de vangstcapaciteit op 1 januari 2003 (GT03),

a)

verminderd met:

i)

99 % van de totale tonnage van de vaartuigen die tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (GTa1);

ii)

96 % van de totale tonnage van de vaartuigen die na 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (GTa2);

iii)

35 % van de totale tonnage van de vaartuigen van meer dan 100 GT die aan de vloot zijn toegevoegd met na 31 december 2002 toegekende overheidssteun (GT100);

b)

en vermeerderd met:

i)

de totale tonnageverhoging die is toegekend op grond van artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 (GTS);

ii)

het resultaat van de hermeting van de vloot (Δ(GT-GRT)).

Die lidstaten zorgen ervoor dat aan de volgende formule wordt voldaan:

GTt ≤ GT03 – 0,99 GTa1 – 0,96 GTa2 – 0,35 GT100 + GTS + Δ(GT-GRT)

2.   Om te voldoen aan artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet elke in bijlage I, deel A, bij deze verordening genoemde lidstaat ervoor zorgen dat de vangstcapaciteit in vermogen (kWt) steeds ten hoogste gelijk is aan de vangstcapaciteit op 1 januari 2003 (kW03), verminderd met:

a)

het totale vermogen van de vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (kWa);

b)

20 % van het totale vermogen van de motoren die, onder voorwaarde van een vermogensvermindering, met overheidssteun zijn vervangen (kWr);

c)

35 % van het totale vermogen van de vaartuigen van meer dan 100 GT die aan de vloot zijn toegevoegd met na 31 december 2002 toegekende overheidssteun (kW100).

Die lidstaten zorgen ervoor dat aan de volgende formule wordt voldaan:

kWt ≤ kW03 – kWa – 0,2 kWr – 0,35 kW100

Artikel 8

Toezicht op aan de vloot toegevoegde of onttrokken vaartuigen in de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten

1.   Om te voldoen aan artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet elke in bijlage I, deel B, bij deze verordening genoemde lidstaat ervoor zorgen dat de vangstcapaciteit in tonnage (GTt) steeds ten hoogste gelijk is aan de vangstcapaciteit op de datum van toetreding (GTacc),

a)

verminderd met:

i)

voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, 98,5 % van de totale tonnage van de vaartuigen die tussen die datum en 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (GTa1);

ii)

voor elke in bijlage I, deel B, genoemde lidstaat, 96 % van de totale tonnage van de vaartuigen die na 31 december 2006 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (GTa2);

iii)

voor elke in bijlage I, deel B, genoemde lidstaat, 35 % van de totale tonnage van de vaartuigen van meer dan 100 GT die aan de vloot zijn toegevoegd met overheidssteun die op of na de datum van toetreding is toegekend (GT100);

b)

en vermeerderd met:

i)

de totale tonnageverhoging die is toegekend op grond van artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 (GTS);

ii)

het resultaat van de hermeting van de vloot (Δ(GT-GRT))

Die lidstaten zorgen ervoor dat aan de volgende formule wordt voldaan:

GTt ≤ GTacc – 0,985 GTa1 – 0,96 GTa2 – 0,35 GT100 + GTS + Δ(GT-GRT)

2.   Om te voldoen aan artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet elke in bijlage I, deel B, bij deze verordening genoemde lidstaat ervoor zorgen dat de vangstcapaciteit in vermogen (kWt) steeds ten hoogste gelijk is aan de vangstcapaciteit op de datum van toetreding (kWacc), verminderd met:

a)

het totale vermogen van de vaartuigen die op of na de datum van toetreding met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken (kWa);

b)

20 % van het totale vermogen van de motoren die onder voorwaarde van een vermogensvermindering, met overheidssteun zijn vervangen (kWr);

c)

35 % van het totale vermogen van de vaartuigen van meer dan 100 GT die aan de vloot zijn toegevoegd met overheidssteun die op of na de datum van toetreding is toegekend (kW100).

Die lidstaten zorgen ervoor dat aan de volgende formule wordt voldaan:

kWt ≤ kWacc – kWa – 0,2 kWr – 0,35 kW100

HOOFDSTUK IV

VERHOGING IN TONNAGE OM DE VEILIGHEID AAN BOORD, DE ARBEIDSVOORWAARDEN, DE HYGIËNE EN DE PRODUCTKWALITEIT TE VERBETEREN

Artikel 9

Voorwaarden voor verzoeken tot verhoging van de tonnage

Een verzoek tot verhoging van de tonnage van een vaartuig op grond van artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 kan worden geacht toelaatbaar te zijn op voorwaarde dat de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

aan het vaartuig mag niet reeds eerder een verhoging van de tonnage op grond van dezelfde bepalingen zijn toegekend;

b)

het vaartuig moet een lengte over alles hebben van 15 m of meer;

c)

de leeftijd van het vaartuig, berekend als het verschil tussen de datum waarop de aanvraag is ontvangen en de datum van inbedrijfstelling in de zin van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2930/86, moet ten minste vijf jaar bedragen;

d)

de verhoging van de tonnage moet een gevolg zijn van moderniseringswerkzaamheden die zullen worden uitgevoerd met het doel de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne of de productkwaliteit te verbeteren;

e)

de onder d) bedoelde werkzaamheden mogen niet leiden tot een toename van de ruimte onder het hoofddek;

f)

de onder d) bedoelde werkzaamheden mogen niet leiden tot extra ruimte voor de opslag van vis of het bergen van vistuig.

Artikel 10

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.   De lidstaten beoordelen de aanvragen tot verhoging van de tonnage en beslissen of deze, gezien de in artikel 9 bedoelde voorwaarden, kunnen worden toegestaan.

2.   De lidstaten houden een dossier bij voor elk vaartuig waarvoor een besluit tot verhoging van de tonnage op grond van het bepaalde in artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 is vastgesteld. Dat dossier moet alle technische gegevens bevatten die bij de beoordeling van de aanvraag door de lidstaat zijn gebruikt. De lidstaten stellen deze dossiers op verzoek onverwijld ter beschikking van de Commissie.

HOOFDSTUK V

VERZAMELING VAN GEGEVENS

Artikel 11

Verzameling van gegevens door de lidstaat en mededeling van gegevens aan de Commissie

1.   De lidstaten verzamelen de gegevens betreffende:

a)

elke toevoeging of onttrekking van vaartuigen aan de vloot;

b)

elke modernisering van een vaartuig waardoor de vangstcapaciteit ervan wordt gewijzigd.

2.   De lidstaten delen de Commissie ten minste de volgende gegevens mee:

a)

het interne nummer en de naam van het vaartuig;

b)

de vangstcapaciteit van het vaartuig in GT en kW;

c)

de haven van registratie van het vaartuig;

d)

de aard en de datum van de volgende gebeurtenissen:

i)

onttrekking aan de vloot (bv. sloop, uitvoer, overbrenging naar een andere lidstaat, joint venture, overschakeling op een andere activiteit);

ii)

toevoeging aan de vloot (bv. nieuwbouw, invoer, overbrenging uit een andere lidstaat, overschakeling van een andere activiteit); of

iii)

modernisering, met vermelding of dit gebeurt om veiligheidsredenen op grond van artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

e)

of voor de gebeurtenis overheidssteun is verleend;

f)

in voorkomend geval, de datum van het administratieve besluit van de lidstaat tot het verlenen van deze steun;

g)

in het geval van modernisering, de wijziging in vermogen (in kW), en de wijziging in tonnage (in GT) boven en onder het hoofddek.

HOOFDSTUK VI

UITWISSELING VAN INFORMATIE EN JAARVERSLAG

Artikel 12

Uitwisseling van informatie

De lidstaten verstrekken de andere lidstaten en de Commissie informatie over de tenuitvoerlegging van de wetgeving van de Unie inzake het vlootbeleid, met name:

a)

de nationale uitvoeringsmaatregelen en -instrumenten om te garanderen dat hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 wordt nageleefd;

b)

de administratieve procedures voor toezicht op de vloot en bewaking en informatie over de instanties die daarbij betrokken zijn;

c)

informatie over de ontwikkeling van de vlootcapaciteit, inzonderheid over de met overheidssteun aan de vloot onttrokken vaartuigen en vernieuwde vaartuigen;

d)

de plannen voor een inkrimping van de vloot om te voldoen aan eventuele referentieniveaus;

e)

informatie over de ontwikkeling van de vlootcapaciteit in de ultraperifere gebieden in verband met de overdracht van vaartuigen tussen het vasteland en de ultraperifere gebieden;

f)

informatie over het effect op de vlootcapaciteit van regelingen tot beperking van de visserijinspanning, inzonderheid indien deze deel uitmaken van een herstelplan of een meerjarig beheersplan;

g)

alle andere informatie die relevant en nuttig wordt geacht voor de uitwisseling van informatie en van beste praktijken tussen de lidstaten.

Artikel 13

Jaarverslag

1.   Elke lidstaat zendt de Commissie uiterlijk op 30 april van elk jaar langs elektronische weg een verslag over de inspanningen die hij in het voorgaande jaar heeft geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen.

2.   Aan de hand van gegevens in het gegevensbestand over de visserijvloot van de Unie en de informatie die is vervat in de overeenkomstig het bepaalde in lid 1 ontvangen verslagen, stelt de Commissie een overzicht op en legt dit, vóór 31 juli van elk jaar, voor aan het Wetenschappelijk, Technische en Economisch Comité voor de visserij en aan het Comité voor de visserij en de aquacultuur dat is ingesteld bij artikel 30, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Deze twee comités delen de Commissie uiterlijk op 31 oktober van elk jaar hun advies mee.

3.   Uiterlijk op 31 december van elk jaar zendt de Commissie het overzicht, met aangehecht de verslagen van de lidstaten, aan het Europees Parlement en de Raad, vergezeld van de adviezen van de in lid 2 genoemde comités.

Artikel 14

In de jaarverslagen te vermelden gegevens

1.   De in artikel 13 bedoelde jaarverslagen van de lidstaten moeten ten minste de volgende gegevens bevatten:

a)

een beschrijving van de vissersvloten in het licht van de betrokken visserijtakken: ontwikkeling(en) in het voorgaande jaar, ook voor visserijtakken waarvoor meerjarige beheersplannen of herstelplannen gelden;

b)

het effect op de vangstcapaciteit van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning die zijn vastgesteld in het kader van meerjarige beheers- of herstelplannen of, in voorkomend geval, van nationale regelingen;

c)

informatie over de naleving van de regelingen voor toevoeging/onttrekking aan de vloot en van het referentieniveau;

d)

een beknopt verslag over de sterke en zwakke punten van het systeem voor het beheer van de vloot, met een plan voor eventuele verbeteringen, en informatie over de mate waarin de maatregelen in het kader van het vlootbeleid in acht zijn genomen;

e)

informatie over wijzigingen in de administratieve procedures in het kader van het beheer van de vloot.

2.   De verslagen van de lidstaten mogen ten hoogste tien bladzijden beslaan.

Artikel 15

Verordening (EG) nr. 1438/2003 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage V.

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 204 van 13.8.2003, blz. 21.

(3)  Zie bijlage IV.

(4)  PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10.

(5)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(6)  PB L 175 van 3.7.1997, blz. 27.

(7)  PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1.


BIJLAGE I

DEEL A

Referentieniveaus per lidstaat  (1)

Lidstaat

Referentieniveaus 1 januari 2003

R(GT)03

R(kW)03

België

23 372

67 857

Denemarken

132 706

459 526

Duitsland

84 262

175 927

Ierland

88 700

244 834

Griekenland

119 910

653 497

Spanje (exclusief de capaciteit die in de Canarische Eilanden was geregistreerd op 31 december 2002)

728 344

1 671 739

Frankrijk (exclusief de MOP IV-doelstellingen voor de vlootsegmenten van de Franse overzeese departementen)

230 257

920 969

Italië

229 862

1 338 971

Nederland

197 599

487 809

Portugal (exclusief de MOP IV-doelstellingen voor de vlootsegmenten van de Azoren en Madeira)

171 502

412 025

Finland

23 203

216 195

Zweden

51 993

261 028

Verenigd Koninkrijk

286 120

1 129 194

Totaal

2 367 830

8 039 571

DEEL B

Lijst van lidstaten die zijn toegetreden na 1 januari 2003

 

Bulgarije

 

Tsjechië

 

Estland

 

Cyprus

 

Letland

 

Litouwen

 

Hongarije

 

Malta

 

Polen

 

Roemenië

 

Slovenië

 

Slowakije


(1)  De referentieniveaus kunnen eventueel worden gewijzigd om rekening te houden met vaartuigen die op 31 december 2002 bestonden maar die niet voor MOP IV in aanmerking waren genomen of niet waren geregistreerd op de datum waarop deze tabel is opgesteld.


BIJLAGE II

Regels voor het berekenen van de vangstcapaciteit in tonnage (GT03) en vermogen (KW03) op 1 januari 2003

In deze bijlage wordt verstaan onder:

1.   „GTFR”: de vangstcapaciteit van de vloot op 1 januari 2003 in tonnage, berekend aan de hand van de gegevens van het gegevensbestand van de visserijvloot van de Unie;

2.   „GT1”: de totale tonnage van de vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002 genomen administratief besluit, waarvoor een overeenkomstige capaciteit zonder overheidssteun aan de vloot is onttrokken tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002;

3.   „GT2”: de totale tonnage van vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een tussen 1 januari 2002 en 30 juni 2002 vastgesteld administratief besluit, in een MOP IV-segment dat niet aan zijn doelstellingen voldeed, waarvoor een overeenkomstige capaciteit zonder overheidssteun aan de vloot is onttrokken na 31 december 2002;

4.   „GT3”: de totale tonnage van de vaartuigen die na 31 december 2002 zonder overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002 genomen administratief besluit, waarvoor een overeenkomstige capaciteit zonder overheidssteun aan de vloot is onttrokken tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002;

5.   „GT4”: de totale tonnage van vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een tussen 1 januari 2000 en 31 december 2001 vastgesteld administratief besluit, in een MOP IV-segment dat niet aan zijn doelstellingen voldeed, waarvoor een overeenkomstige capaciteit zonder overheidssteun aan de vloot is onttrokken na 31 december 2002;

6.   „kWFR”: de vangstcapaciteit van de vloot op 1 januari 2003 in vermogen, berekend aan de hand van de gegevens van het gegevensbestand van de visserijvloot van de Unie;

7.   „kW1”: het totale vermogen van de vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002 genomen administratief besluit, waarvoor een overeenkomstige capaciteit zonder overheidssteun aan de vloot is onttrokken tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002;

8.   „kW2”: het totale vermogen van de vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een tussen 1 januari 2002 en 30 juni 2002 vastgesteld administratief besluit, in een MOP IV-segment dat niet aan zijn doelstellingen voldeed, waarvoor een overeenkomstige capaciteit zonder overheidssteun aan de vloot is onttrokken na 31 december 2002;

9.   „kW3”: het totale vermogen van de vaartuigen die na 31 december 2002 zonder overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002 genomen administratief besluit, waarvoor een overeenkomstige capaciteit zonder overheidssteun aan de vloot is onttrokken tussen 1 januari 1998 en 31 december 2002;

10.   „kW4”: het totale vermogen van vaartuigen die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een tussen 1 januari 2000 en 31 december 2001 vastgesteld administratief besluit, in een MOP IV-segment dat niet aan zijn doelstellingen voldeed, waarvoor een overeenkomstige capaciteit zonder overheidssteun aan de vloot is onttrokken na 31 december 2002.

De vangstcapaciteit van de vloot in tonnage GT03 en vermogen kW03, als bedoeld in artikel 6, wordt berekend aan de hand van de volgende formule:

GT03 = GTFR + GT1 – 0,35 GT2 + GT3 – 0,30 GT4

kW03 = kWFR + kW1 – 0,35 kW2 + kW3 – 0,30 kW4.


BIJLAGE III

Regels voor het berekenen van de vangstcapaciteit in tonnage (GTacc) en vermogen (kWacc) voor de in bijlage I, deel B, genoemde lidstaten op de datum van toetreding

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

1.   „GTFR”: de vangstcapaciteit van de vloot op de datum van toetreding in tonnage, berekend aan de hand van de gegevens van het gegevensbestand van de visserijvloot van de Unie;

2.   „GT1”: de totale tonnage van de vaartuigen die na de datum van toetreding aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een administratief besluit dat hoogstens vijf jaar vóór de datum van toetreding is genomen;

3.   „kWFR”: de vangstcapaciteit van de vloot op de datum van toetreding in vermogen, berekend aan de hand van de gegevens van het gegevensbestand van de visserijvloot van de Unie;

4.   „kW1”: het totale vermogen van de vaartuigen die na de datum van toetreding aan de vloot zijn toegevoegd op grond van een administratief besluit dat hoogstens vijf jaar vóór de datum van toetreding is genomen.

De vangstcapaciteit van de vloot in tonnage GTacc en vermogen kWacc, als bedoeld in artikel 6, wordt berekend aan de hand van de volgende formule:

GTacc = GTFR + GT1

kWacc = kWFR + kW1.


BIJLAGE IV

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie

(PB L 204 van 13.8.2003, blz. 21)

Verordening (EG) nr. 916/2004 van de Commissie

(PB L 163 van 30.4.2004, blz. 81)

Verordening (EG) nr. 1277/2007 van de Commissie

(PB L 284 van 30.10.2007, blz. 14)

Verordening (EG) nr. 1086/2008 van de Commissie

(PB L 297 van 6.11.2008, blz. 9)


BIJLAGE V

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1438/2003

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, punten 1 t/m 10

Artikel 2, punten 1 t/m 10

Artikel 2, punt 11

Artikel 2, punt 12

Artikel 2, punt 11

Artikelen 3 en 4

Artikelen 3 en 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 6 bis

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 7 bis

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 11, leden 1 en 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 14, eerste alinea

Artikel 16

Artikel 14, tweede alinea

Bijlage I

Bijlage I, deel A

Bijlage I, deel B

Bijlagen II en III

Bijlagen II en III

Bijlage IV

Bijlage V


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/15


VERORDENING (EU) Nr. 1014/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

inzake de monitoring en rapportering van registratiegegevens van nieuwe personenauto’s overeenkomstig Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 8, lid 9, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 443/2009 moeten de lidstaten elk jaar bepaalde gegevens over de nieuwe personenauto’s die het voorgaande jaar op hun grondgebied zijn ingeschreven, registreren en aan de Commissie verstrekken. Aangezien op basis van deze gegevens de specifieke CO2-emissiedoelstellingen voor fabrikanten van nieuwe personenauto’s worden vastgesteld en wordt beoordeeld of de fabrikanten die doelstellingen naleven, moeten de regels voor het verzamelen en rapporteren van die gegevens worden geharmoniseerd.

(2)

Om te kunnen beoordelen of de fabrikanten hun overeenkomstig Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde specifieke CO2-emissiedoelstellingen naleven en om de nodige ervaring op te doen met de toepassing van die verordening, heeft de Commissie gedetailleerde gegevens nodig per fabrikant en per type, variant en uitvoering (voertuigserie). Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat die gegevens samen met de overeenkomstig artikel 8, lid 2, van die verordening vastgestelde geaggregeerde gegevens, worden geregistreerd en aan de Commissie worden verstrekt.

(3)

Overeenkomstig de artikelen 18 en 26 van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (2), moet elke nieuwe personenauto die in de Europese Unie in de handel wordt gebracht, vergezeld gaan van een geldig certificaat van overeenstemming en mag een lidstaat een dergelijk voertuig alleen registreren als het vergezeld gaat van een dergelijk certificaat van overeenstemming. Het is dan ook logisch dat het certificaat van overeenstemming de belangrijkste bron is voor de informatie die de lidstaten moeten registreren, ter beschikking stellen van de fabrikanten overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 443/2009 en rapporteren aan de Commissie. Om de lidstaten de mogelijkheid te bieden informatie uit andere bronnen dan het certificaat van overeenstemming te gebruiken om het proces van registratie en in het verkeer brengen van een nieuwe personenauto af te ronden, zoals aangegeven in overweging 26 van Verordening (EG) nr. 443/2009, dient te worden vastgesteld welke andere documenten dezelfde nauwkeurigheid garanderen en derhalve door de lidstaten mogen worden gebruikt.

(4)

Het is belangrijk dat de gegevens over de registratie van nieuwe personenauto’s nauwkeurig zijn en effectief kunnen worden verwerkt met het oog op de vaststelling van de specifieke emissiedoelstellingen overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 443/2009. Daarom moeten de fabrikanten de Commissie actuele informatie verschaffen over de namen en het eerste deel van het voertuigidentificatienummer, zoals gespecificeerd in Richtlijn 76/114/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de voorgeschreven platen en gegevens, en de plaats en wijze waarop zij op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan moeten worden aangebracht (3), die worden gebruikt op de certificaten van overeenstemming in de verschillende lidstaten van registratie. Die informatie stelt de Commissie in staat om de lidstaten een geactualiseerde lijst van de namen van aangewezen fabrikanten te verschaffen, die moeten worden gebruikt voor de rapportering van de gegevens.

(5)

De lidstaten moeten informatie registreren en rapporteren over nieuw geregistreerde voertuigen die ontworpen zijn om op meerdere brandstoffen te rijden. Om de Commissie in staat te stellen rekening te houden met verminderingen van de specifieke emissiedoelstelling wegens het gebruik van brandstof met ethanol (E85), overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 443/2009, moeten de lidstaten de Commissie de nodige informatie verstrekken, inclusief het aandeel tankstations op hun grondgebied en, voor zover van toepassing, het totale aantal tankstations waar brandstof met ethanol (E85) kan worden getankt, die voldoet aan de duurzaamheidscriteria welke zijn uiteengezet in Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (4) en in artikel 7 ter van Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (5).

(6)

Artikelen 23 en 24 van Richtlijn 2007/46/EG voorzien in een vereenvoudigde goedkeuringsprocedure waarbij geen Europees certificaat van overeenstemming hoeft te worden afgegeven. De lidstaten moeten toezicht houden op het aantal voertuigen dat overeenkomstig deze procedure wordt geregistreerd om te kunnen beoordelen welk effect dit heeft op het monitoringproces en op de naleving van de gemiddelde CO2-emissiedoelstelling van de Europese Unie voor de vloot van nieuwe personenauto’s.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Behalve de in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde definities, gelden ook de volgende definities:

1)   „typegoedkeuringsdocumenten”: de documenten waarin de gegevens zijn opgenomen die vermeld zijn in de derde kolom van de tabel in bijlage I bij deze verordening;

2)   „geaggregeerde monitoringgegevens”: de geaggregeerde gegevens die gespecificeerd zijn in de eerste tabel van deel C van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 443/2009;

3)   „gedetailleerde monitoringgegevens”: de gedetailleerde gegevens die gespecificeerd zijn in de tweede tabel van deel C van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 443/2009, opgesplitst per fabrikant en per type, variant en uitvoering (voertuigserie);

4)   „basisvoertuig”: als gedefinieerd in artikel 3, punt 18, van Richtlijn 2007/46/EG;

5)   „bifuelvoertuig op gas” en „flexfuelvoertuig op ethanol”: als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Comissie (6).

Artikel 2

Gegevensverstrekking

De lidstaten verzenden de geaggregeerde monitoringgegevens samen met de gedetailleerde monitoringgegevens via elektronische gegevensoverdracht naar het centrale gegevensarchief dat door het Europees Milieuagentschap wordt beheerd. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de gegevensoverdracht.

Artikel 3

Gegevensbronnen

1.   Ongeacht de gegevensbron die elke lidstaat gebruikt om de geaggregeerde monitoringgegevens en de gedetailleerde monitoringgegevens voor te bereiden, worden deze gegevens gebaseerd op informatie in het certificaat van overeenstemming van de desbetreffende personenauto of in de typegoedkeuringsdocumenten, inclusief de informatie van de bijlagen III en VIII bij Richtlijn 2007/46/EG, zoals gespecificeerd in de tabel in bijlage I bij deze verordening.

2.   De parameter „totaal aantal nieuwe registraties” in de gedetailleerde monitoringgegevens wordt bepaald aan de hand van het jaarlijks geregistreerde totale aantal inschrijvingen die betrekking hebben op één voertuig.

3.   Als op het certificaat van overeenstemming of op de typegoedkeuringsdocumenten meer dan één fabrikantennaam is vermeld, rapporteert de lidstaat de fabrikant van het basisvoertuig.

4.   De CO2-emissiewaarden die moeten worden gerapporteerd onder de parameter „specifieke CO2-emissies” in de gedetailleerde monitoringgegevens zijn gelijk aan de waarde „gecombineerd” op het certificaat van overeenstemming of de typegoedkeuringsdocumenten, behalve wanneer de waarde „gewogen gecombineerd” van toepassing is.

5.   Bij het rapporteren van de gedetailleerde monitoringgegevens voor voertuigen die op meerdere brandstoffen kunnen rijden, vermeldt de bevoegde autoriteit het brandstoftype en de verbrandingswijze, zoals gespecificeerd in bijlage I bij deze verordening.

6.   In het geval van bifuelvoertuigen op gas of flexfuelvoertuigen op ethanol rapporteert de bevoegde autoriteit de volgende CO2-emissiewaarden onder de parameter „specifieke CO2-emissies (g/km)” in de gedetailleerde monitoringgegevens:

a)

voor bifuelvoertuigen op gas die gebruikmaken van benzine en gasvormige brandstoffen: de CO2-emissiewaarde voor het vloeibaar petroleumgas (LPG) of aardgas (NG) overeenkomstig punt 2 van deel A van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 443/2009;

b)

voor flexfuelvoertuigen op ethanol die gebruikmaken van benzine en ethanol (E85), zoals vermeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 443/2009: de CO2-emissiewaarde voor benzine.

In het geval van punt b) rapporteren de lidstaten de waarde voor benzine ook als niet voldaan is aan de voorwaarden voor een vermindering, zoals uiteengezet in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 443/2009. De lidstaten mogen echter ook de waarde voor E85 rapporteren.

7.   Als de assen van het voertuig een verschillende spoorbreedte hebben, rapporteert de lidstaat de grootste spoorbreedte onder de parameter „Voetafdruk — spoorbreedte (mm)” in de gedetailleerde monitoringgegevens.

8.   Als de geaggregeerde monitoringgegevens en de gedetailleerde monitoringgegevens worden overgenomen van de typegoedkeuringsdocumenten, en als die gegevens waardereeksen omvatten, zien de lidstaten erop toe dat de gerapporteerde gegevens voldoende nauwkeurig zijn en overeenstemmen met de gegevens op het certificaat van overeenstemming.

Artikel 4

Onderhoud en controle van gegevens

De lidstaten zorgen voor het onderhouden, verzamelen, controleren, verifiëren en verzenden van de geaggregeerde monitoringgegevens en de gedetailleerde monitoringgegevens.

Artikel 5

Voorbereiding van gegevens door de lidstaten

1.   Bij het berekenen van de gemiddelde specifieke CO2-emissies die in de geaggregeerde monitoringgegevens moeten worden opgenomen, houden de lidstaten geen rekening met:

a)

de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde percentages;

b)

de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde superkredieten;

c)

de CO2-emissievermindering die is toegekend overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 443/2009;

d)

de CO2-emissievermindering die is bereikt door gebruik van innoverende technologie, overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009.

2.   Bij het berekenen van de gemiddelde massa en de voetafdruk die in de geaggregeerde monitoringgegevens moeten worden opgenomen, houden de lidstaten geen rekening met:

a)

de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde percentages;

b)

de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde superkredieten.

3.   Bij het invullen van de gedetailleerde monitoringgegevens vermelden de lidstaten ook:

a)

voor elk voertuig met specifieke CO2-emissies van minder dan 50 g CO2/km: het aantal voertuigen dat is geregistreerd zonder de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde vermenigvuldigingsfactoren toe te passen;

b)

voor elk voertuig dat ontworpen is om op brandstof met ethanol (E85) te rijden: de specifieke CO2-emissies zonder rekening te houden met de 5 % CO2-emissievermindering die overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 443/2009 aan dergelijke voertuigen wordt toegekend;

c)

voor elk voertuig dat met innoverende technologie is uitgerust: de specifieke CO2-emissies zonder rekening te houden met de overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 toegekende CO2-emissievermindering wegens gebruik van innoverende technologie.

4.   De geaggregeerde monitoringgegevens en de gedetailleerde monitoringgegevens worden gerapporteerd met de nauwkeurigheid die in de tabellen 1 en 2 van bijlage II bij deze verordening is uiteengezet.

Artikel 6

Rapportering van tankstations waar brandstof met ethanol (E85) verkrijgbaar is

1.   De informatie over het aandeel tankstations op het grondgebied van de lidstaten waar brandstof met ethanol (E85) verkrijgbaar is die beantwoordt aan de in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG en in artikel 7 ter van Richtlijn 98/70/EG uiteengezette duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen, wordt samen met de geaggregeerde monitoringgegevens elektronisch aan de Commissie verstrekt.

Het aandeel tankstations wordt per interval van 5 % naar beneden afgerond.

2.   Als het aandeel tankstations waar brandstof met ethanol (E85) verkrijgbaar is, meer dan 30 % bedraagt, verstrekken de lidstaten de Commissie het totale aantal tankstations waar brandstof met ethanol (E85) die beantwoordt aan de in lid 1 bedoelde duurzaamheidscriteria op dezelfde wijze verkrijgbaar is als andere vloeibare koolwaterbrandstoffen.

3.   De in de leden 1 en 2 vermelde informatie wordt uiterlijk op 28 februari van elk jaar bij de Commissie ingediend.

Als de Commissie binnen drie maanden na ontvangst van de krachtens lid 2 van dit artikel verstrekte informatie geen bezwaar maakt, is de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde vermindering van toepassing.

Artikel 7

Voertuigen die niet onder de EG-typegoedkeuring vallen

1.   In het geval van nationale typegoedkeuringen van kleine series personenauto’s overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2007/46/EG of individuele goedkeuringen van personenauto’s overeenkomstig artikel 24 van die richtlijn, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het aantal dergelijke auto’s dat op hun grondgebied is geregistreerd.

2.   Bij het invullen van de geaggregeerde monitoringgegevens vermeldt de bevoegde autoriteit, in plaats van de naam van de fabrikant, een van de volgende typeringen:

a)

„AA-IVA” voor de rapportering van voertuigtypen die individueel zijn goedgekeurd;

b)

„AA-NSS” voor de rapportering van voertuigtypen die nationaal in kleine series zijn goedgekeurd.

De lidstaten mogen ook de gedetailleerde monitoringgegevens voor deze voertuigen invullen; in dat geval gebruiken zij de onder a) en b) vermelde benamingen.

Artikel 8

Lijst van fabrikanten

1.   Uiterlijk op 15 december 2010 stellen de fabrikanten de Commissie in kennis van:

a)

de namen die zij vermelden of voornemens zijn te vermelden op de certificaten van overeenstemming;

b)

het eerste deel van de voertuigidentificatienummers, zoals gespecificeerd in Richtlijn 76/114/EEG, die zij vermelden of voornemens zijn te vermelden op de certificaten van overeenstemming.

Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van eventuele wijzigingen van de in de punten a) en b) vermelde informatie. Nieuwe fabrikanten die zich op de markt begeven, stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van de in de eerste alinea vermelde bijzonderheden.

2.   Bij het invullen van de geaggregeerde monitoringgegevens en de gedetailleerde monitoringgegevens gebruikt de bevoegde autoriteit de fabrikantennamen op de lijst die de Commissie opstelt op basis van de krachtens punt 1 verstrekte namen. Deze lijst wordt voor het eerst op 31 december 2010 op het internet gepubliceerd en wordt regelmatig geactualiseerd.

3.   Als de naam van een fabrikant niet in deze lijst is opgenomen, gebruikt de bevoegde autoriteit bij het invullen van de geaggregeerde monitoringgegevens en de gedetailleerde monitoringgegevens de naam op het certificaat van overeenstemming of op de typegoedkeuringsdocumenten.

Artikel 9

Door de fabrikanten te verstrekken aanvullende informatie

1.   Met het oog op de in artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 443/2009 vermelde kennisgeving stellen de fabrikanten de Commissie uiterlijk op 31 mei van elk jaar in kennis van de naam en het adres van de contactpersoon aan wie de kennisgeving moet worden gericht.

De fabrikanten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van eventuele wijzigingen van de verstrekte gegevens. Nieuwe fabrikanten die zich op de markt begeven, stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van hun contactgegevens.

2.   Als onderling verbonden fabrikanten een groep vormen, dienen zij, om te kunnen bepalen of artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 443/2009 van toepassing is, bij de Commissie bewijzen in te dienen van de verbanden tussen de leden van de groep, overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, van die verordening vastgestelde criteria.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.

(2)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(3)  PB L 24 van 30.1.1976, blz. 1.

(4)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.

(5)  PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.

(6)  PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1.


BIJLAGE I

Gegevensbronnen

Parameter

Certificaat van overeenstemming

(Bijlage IX, deel 1, model B, van Richtlijn 2007/46/EG)

Typegoedkeuringsdocumenten

(Richtlijn 2007/46/EG)

Fabrikant

Punt 0.5

Bijlage III, deel 1, punt 0.5

Type

Punt 0.2

Bijlage III, deel 1, punt 0.2

Variant

Punt 0.2

Bijlage VIII, punt 3

Uitvoering

Punt 0.2

Bijlage VIII, punt 3

Merk

Punt 0.1

Bijlage III, deel 1, punt 0.1

Handelsbenaming

Punt 0.2.1

Bijlage III, deel 1, punt 0.2.1

Categorie waartoe het voertuig behoort

Punt 0.4

Bijlage III, deel 1, punt 0.4

Massa (kg)

tot en met 29 april 2010: punt 12.1

vanaf 30 april 2010: punt 13

Bijlage III, deel 1, punt 2.6 (1)

Voetafdruk — wielbasis (mm)

tot en met 29 april 2010: punt 3

vanaf 30 april 2010: punt 4

Bijlage III, deel 1, punt 2.1 (2)

Voetafdruk — spoorbreedte (mm)

tot en met 29 april 2010: punt 5

vanaf 30 april 2010: punt 30

Bijlage III, deel 1, punten 2.3.1 en 2.3.2 (3)

Specifieke CO2-emissies (g/km) (4)

tot en met 29 april 2010: punt 46.2

vanaf 30 april 2010: punt 49.1

Bijlage VIII, punt 3

Brandstoftype

tot en met 29 april 2010: punt 25

vanaf 30 april 2010: punt 26

Bijlage III, deel 1, punt 3.2.2.1

Verbrandingswijze

vanaf 30 april 2010: punt 26.1

Bijlage III, deel 1, punt 3.2.2.4


(1)  Overeenkomstig artikel 3, lid 8, van deze verordening.

(2)  Overeenkomstig artikel 3, lid 8, van deze verordening.

(3)  In overeenstemming met artikel 3, leden 7 en 8, van deze verordening.

(4)  Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van deze verordening.


BIJLAGE II

Nauwkeurigheid van de gegevens

Tabel 1

Vereiste nauwkeurigheid van de overeenkomstig artikel 2 te rapporteren geaggregeerde monitoringgegevens

CO2 (g/km)

overeenkomstig artikel 9, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 443/2009

Massa (kg)

geheel getal

Voetafdruk (m2)

afgerond tot op drie decimalen


Tabel 2

Vereiste nauwkeurigheid van de overeenkomstig artikel 2 te rapporteren gedetailleerde monitoringgegevens

CO2 (g/km)

geheel getal

Massa (kg)

geheel getal

Voetafdruk — wielbasis (mm)

geheel getal

Voetafdruk — spoorbreedte (mm)

geheel getal

Emissievermindering dankzij innoverende technologie (g/km)

afgerond tot op één decimaal


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/21


VERORDENING (EU) Nr. 1015/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke wasmachines

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,

Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2009/125/EG dient de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energiegerelateerde producten die een significant volume van de verkoop en de handel vertegenwoordigen, een significant milieueffect hebben en een significant potentieel voor verbetering vertonen met betrekking tot hun milieueffect zonder dat dit buitensporige kosten met zich meebrengt.

(2)

Artikel 16, lid 2, eerste streepje, van Richtlijn 2009/125/EG bepaalt dat de Commissie, overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, genoemde procedure en de in artikel 15, lid 2, genoemde criteria en na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp zo nodig een uitvoeringsmaatregel voor huishoudapparaten, waaronder huishoudelijke wasmachines, zal invoeren.

(3)

De Commissie heeft een voorbereidende studie uitgevoerd naar de technische, economische en milieuaspecten van wasmachines die doorgaans in huishoudens worden gebruikt. De studie is opgezet samen met belanghebbenden en betrokken partijen uit de Unie en derde landen en de resultaten zijn openbaar gemaakt.

(4)

Deze verordening heeft betrekking op producten die zijn ontworpen voor het wassen van wasgoed in huishoudens.

(5)

Was-droogcombinaties voor huishoudelijk gebruik hebben specifieke kenmerken en moeten daarom van de werkingssfeer van deze verordening worden uitgesloten. Aangezien zij soortgelijke functies bieden als huishoudelijke wasmachines, dient hiervoor echter zo spoedig mogelijk een andere uitvoeringsmaatregel van Richtlijn 2009/125/EG te worden opgesteld.

(6)

Het milieuaspect van de huishoudelijke wasmachines, dat in het kader van deze verordening is aangemerkt als significant, is het energie- en waterverbruik in de gebruiksfase. Het jaarlijkse elektriciteits- en waterverbruik in de Unie van producten die onder deze verordening vallen, is voor 2005 respectievelijk geraamd op 35 TWh en 2 213 miljoen m3. Tenzij er specifieke maatregelen worden genomen, wordt het jaarlijkse elektriciteits- en waterverbruik in 2020 geraamd op 37,7 TWh en 2 051 miljoen m3. Uit de voorbereidende studie blijkt dat het elektriciteits- en waterverbruik van producten die onder deze verordening vallen aanzienlijk kan worden teruggedrongen.

(7)

Uit de voorbereidende studie is gebleken dat eisen betreffende andere parameters inzake ecologisch ontwerp, zoals bedoeld in deel 1 van bijlage I bij Richtlijn 2009/125/EG, niet nodig zijn, aangezien het elektriciteits- en waterverbruik van huishoudelijke wasmachines in de gebruiksfase veruit het belangrijkste milieuaspect vormt.

(8)

Het elektriciteits- en waterverbruik van producten die onder deze verordening vallen, moet worden verminderd door het toepassen van bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën waarmee de totale kosten van aanschaf en gebruik van deze producten kunnen worden verlaagd.

(9)

De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen vanuit het oogpunt van de eindgebruiker geen nadelige gevolgen hebben voor de functionaliteit van een product en mogen evenmin nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu. In het bijzonder moeten de baten van een lager elektriciteits- en waterverbruik tijdens de gebruiksfase eventuele extra milieueffecten tijdens de productie meer dan compenseren.

(10)

Het invoeren van de eisen inzake ecologisch ontwerp moet geleidelijk gebeuren, zodat fabrikanten voldoende tijd hebben voor het opnieuw ontwerpen van producten die onder deze verordening vallen. Bij het opstellen van het tijdschema moet er rekening mee worden gehouden dat nadelige gevolgen voor de functionaliteit van apparaten op de markt en negatieve kosteneffecten voor eindgebruikers en fabrikanten, met name kleine en middelgrote ondernemingen, moeten worden voorkomen, maar dat tegelijkertijd de doelstellingen van deze verordening op tijd moeten worden gerealiseerd.

(11)

Metingen van de relevante productparameters moeten plaatsvinden volgens betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden waaronder, indien beschikbaar, geharmoniseerde normen die zijn vastgesteld door de Europese normalisatie-instellingen die worden genoemd in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (2).

(12)

Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG moet deze verordening aangeven welke overeenstemmingsbeoordelingsprocedures van toepassing zullen zijn.

(13)

Ten behoeve van de nalevingscontroles dienen de fabrikanten in de in de bijlagen V en VI van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde technische documentatie informatie te verstrekken die betrekking heeft op de in deze verordening vastgelegde eisen.

(14)

Naast de wettelijk bindende eisen die in deze verordening zijn vastgelegd, moeten indicatieve benchmarks voor beste beschikbare technologieën worden vastgesteld, zodat er voor de gehele levenscyclus van producten die onder deze verordening vallen, breed beschikbare en eenvoudig toegankelijke informatie over milieuprestaties is.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   Deze verordening stelt eisen inzake ecologisch ontwerp voor het in de handel brengen van op het elektriciteitsnet aangesloten huishoudelijke wasmachines en op het elektriciteitsnet aangesloten huishoudelijke wasmachines die ook op accu’s kunnen werken, inclusief wasmachines die voor niet-huishoudelijk gebruik worden verkocht en inbouwhuishoudelijke wasmachines.

2.   Deze verordening geldt niet voor was-droogcombinaties voor huishoudelijk gebruik.

Artikel 2

Definities

Naast de definities in artikel 2 van Richtlijn 2009/125/EG wordt in het kader van deze verordening verstaan onder:

1.   „huishoudelijke wasmachine”: een automatische wasmachine die textiel reinigt en spoelt met water, die ook een centrifugeervoorziening heeft en die is ontworpen om hoofdzakelijk te worden gebruikt voor niet-beroepsmatige doeleinden;

2.   „inbouwhuishoudelijke wasmachine”: een huishoudelijke wasmachine die is bedoeld voor installatie in een kast, in een voorbereide holte in een muur of vergelijkbare plaats en als meubel moet worden afgewerkt;

3.   „automatische wasmachine”: een wasmachine waarmee het wasgoed volledig automatisch wordt behandeld en waarbij de gebruiker tijdens het programma niets hoeft te doen;

4.   „was-droogcombinatie voor huishoudelijk gebruik”: een huishoudelijke wasmachine met zowel een centrifugeerfunctie als een voorziening voor het drogen van textiel, doorgaans met behulp van een droogtrommel en warme lucht;

5.   „programma”: een reeks handelingen die vooraf zijn gedefinieerd en die door de fabrikant geschikt zijn bevonden voor het wassen van bepaalde soorten textiel;

6.   „cyclus”: een volledig proces voor wassen, spoelen en centrifugeren, zoals gedefinieerd voor het geselecteerde programma;

7.   „programmaduur”: de tijd vanaf de start van het programma tot de voltooiing van het programma, door de eindgebruiker ingestelde startvertraging niet meegerekend;

8.   „nominaal vermogen”: de maximale massa in kg, zoals opgegeven door de fabrikant, met intervallen van 0,5 kg droog textiel van een bepaald type, die in een huishoudelijke wasmachine met het geselecteerde programma kan worden behandeld, wanneer de machine overeenkomstig de instructies van de fabrikant wordt geladen;

9.   „gedeeltelijke belading”: de helft van het nominaal vermogen van een huishoudelijke wasmachine voor een bepaald programma;

10.   „residueel vochtgehalte”: het vochtgehalte van het wasgoed na centrifugeren;

11.   „uitstand”: de toestand waarin de huishoudelijke wasmachine wordt uitgeschakeld door middel van een regeleenheid of schakelaars op het apparaat die toegankelijk zijn voor en bedoeld zijn voor bediening door de eindgebruiker tijdens normaal gebruik, om het laagste stroomverbruik te bereiken dat gedurende onbepaalde tijd kan worden gehandhaafd zolang de huishoudelijke wasmachine op een voedingsbron is aangesloten en overeenkomstig de instructies van de fabrikant wordt gebruikt; indien geen regeleenheid of schakelaar toegankelijk is voor de gebruiker, wordt onder „uitstand” de toestand verstaan die wordt bereikt nadat de huishoudelijke wasmachine uit eigen beweging is overgegaan op een stationair stroomverbruik;

12.   „sluimerstand”: de stand met het laagste stroomverbruik die na de voltooiing van het programma zonder enige verdere tussenkomst van de eindgebruiker behalve het uitladen van de huishoudelijke wasmachine, gedurende onbepaalde tijd kan worden gehandhaafd;

13.   „equivalente wasmachine”: een model huishoudelijke wasmachine dat in de handel is gebracht met dezelfde technische en prestatiekenmerken en dezelfde waarden voor nominaal vermogen, energie- en waterverbruik en akoestische geluidsemissie via de lucht tijdens het wassen en het centrifugeren als een ander model huishoudelijke wasmachine dat door dezelfde fabrikant onder een andere handelscode in de handel is gebracht.

Artikel 3

Eisen inzake ecologisch ontwerp

De generieke eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke wasmachines worden beschreven in bijlage I, punt 1.

De specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke wasmachines worden beschreven in bijlage I, punt 2.

Artikel 4

Overeenstemmingsbeoordeling

1.   De in artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure is het in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrolesysteem of het in bijlage V van die richtlijn beschreven beheersysteem.

2.   Ten behoeve van overeenstemmingsbeoordeling krachtens artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG bevat het technischedocumentatiedossier een afschrift van de in bijlage II bij deze verordening uiteengezette berekening.

Wanneer de informatie in de technische documentatie voor een bepaald model huishoudelijke wasmachine is verkregen door berekeningen op basis van het ontwerp of de extrapolatie van gegevens van andere equivalente wasmachines, of beide, dient de technische documentatie nadere bijzonderheden te bevatten over bedoelde berekeningen of extrapolaties, of beide, en over tests die fabrikanten hebben uitgevoerd om de nauwkeurigheid van die berekeningen te controleren. In dergelijke gevallen bevat de technische documentatie ook een lijst van alle andere equivalente huishoudelijke wasmachines waarover de informatie in de technische documentatie op soortgelijke wijze is verkregen.

Artikel 5

Controleprocedure voor markttoezicht

Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtcontroles met betrekking tot de naleving van de in bijlage I bij deze verordening beschreven eisen, gebruiken de lidstaten de in bijlage III bij deze verordening beschreven controleprocedure.

Artikel 6

Benchmarks

De indicatieve benchmarks voor de best presterende huishoudelijke wasmachines die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening op de markt zijn, staan beschreven in bijlage IV.

Artikel 7

Herziening

Uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening voert de Commissie in het licht van de technologische ontwikkelingen een beoordeling uit en legt ze de resultaten van deze beoordeling voor aan het Overlegforum ecologisch ontwerp. Bij deze beoordeling wordt met name gekeken naar de in bijlage III vastgestelde tolerantiegrenzen en naar de mogelijkheden inzake de vaststelling van vereisten voor de efficiëntie van spoelen en centrifugeren en het potentieel voor warmwatertoevoer.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 1 december 2011.

De eisen inzake ecologisch ontwerp zijn echter van toepassing volgens dit tijdschema:

a)

de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 1, onder 1), van bijlage I, zijn van toepassing met ingang van 1 december 2012;

b)

de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 1, onder 2), van bijlage I, zijn van toepassing met ingang van 1 juni 2011;

c)

de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 1, onder 3), van bijlage I, zijn van toepassing met ingang van 1 december 2013;

d)

de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 2, onder 2), van bijlage I, zijn van toepassing met ingang van 1 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

(2)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.


BIJLAGE I

Eisen inzake ecologisch ontwerp

1.   GENERIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP

1)

Voor de berekening van het energieverbruik en andere parameters voor huishoudelijke wasmachines worden de cycli voor reiniging van normaal vuil katoenen wasgoed (hierna „standaardprogramma’s voor katoen” genoemd) bij 40 °C en 60 °C gebruikt. Deze cycli moeten duidelijk herkenbaar worden weergegeven op de keuzeschakelaar voor programma’s van de huishoudelijke wasmachines of de display van huishoudelijke wasmachines, voor zover aanwezig, of op beide, door de aanduiding „standaardprogramma voor katoen op 60 °C” en „standaardprogramma voor katoen op 40 °C”.

2)

In de gebruiksaanwijzing van de fabrikant dient de volgende informatie te worden verstrekt:

a)

de standaardprogramma’s voor katoen op 60 °C en 40 °C, waarnaar wordt verwezen met „standaardprogramma voor katoen op 60 °C” en „standaardprogramma voor katoen op 40 °C”, naast de vermelding dat deze geschikt zijn voor de reiniging van normaal vuil katoenen wasgoed en dat dit de meest water- en energiezuinige programma’s zijn voor het wassen van dat soort katoenen wasgoed; voorts de vermelding dat de eigenlijke watertemperatuur kan verschillen van de aangegeven cyclustemperatuur;

b)

het energieverbruik in de uitstand en de sluimerstand;

c)

indicatieve informatie over de programmaduur, het residueel vochtgehalte en het energie- en waterverbruik voor de belangrijkste wasprogramma’s bij volledige of gedeeltelijke belading, of beide;

d)

een aanbeveling voor het soort wasmiddel dat geschikt is voor de diverse wastemperaturen.

3)

Huishoudelijke wasmachines moeten eindgebruikers een cyclus op 20 °C bieden. Dit programma moet duidelijk herkenbaar worden weergegeven op de keuzeschakelaar voor programma’s van de huishoudelijke wasmachines of de display van huishoudelijke wasmachines, voor zover aanwezig, of op beide.

2.   SPECIFIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP

Huishoudelijke wasmachines dienen aan de volgende eisen te voldoen:

1)

Vanaf 1 december 2011:

voor alle huishoudelijke wasmachines moet de energie-efficiëntie-index (EEI) lager zijn dan 68;

voor huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen dat hoger is dan 3 kg moet de wasefficiëntie-index (Iw ) hoger zijn dan 1,03;

voor huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen dat gelijk is aan of lager is dan 3 kg moet de wasefficiëntie-index (Iw ) hoger zijn dan 1,00;

voor alle huishoudelijke wasmachines moet het waterverbruik (Wt ) als volgt zijn:

Wt  ≤ 5 × c + 35

waarbij c het nominaal vermogen van de huishoudelijke wasmachine is bij het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading of, indien dit lager is, het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij volledige belading.

2)

Vanaf 1 december 2013:

voor huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen dat gelijk is aan of hoger is dan 4 kg moet de energie-efficiëntie-index (EEI) lager zijn dan 59;

voor alle huishoudelijke wasmachines moet het waterverbruik als volgt zijn,

Wt  ≤ 5 × c½  + 35

waarbij c het nominaal vermogen van de huishoudelijke wasmachine is bij het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij gedeeltelijke belading of, indien dit lager is, het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading.

De energie-efficiëntie-index (EEI), de wasefficiëntie-index (Iw ) en het waterverbruik (Wt ) worden overeenkomstig bijlage II berekend.


BIJLAGE II

Methode voor het berekenen van de energie-efficiëntie-index, de wasefficiëntie-index, het waterverbruik en het residueel vochtgehalte

1.   BEREKENING VAN DE ENERGIE-EFFICIËNTIE-INDEX

Voor de berekening van de energie-efficiëntie-index (EEI) van een bepaald model huishoudelijke wasmachine wordt het gewogen energieverbruik per jaar van een huishoudelijke wasmachine met het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige en gedeeltelijke belading en met het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading vergeleken met het standaardenergieverbruik per jaar.

a)

De energie-efficiëntie-index (EEI) wordt als volgt berekend en afgerond op één decimaal:

Formula

waarbij:

AEC

=

gewogen energieverbruik per jaar van de huishoudelijke wasmachine;

SAEC

=

standaardenergieverbruik per jaar van de huishoudelijke wasmachine.

b)

Het standaardenergieverbruik per jaar (SAEC ) wordt als volgt berekend in kWh/jaar en afgerond op twee decimalen:

Formula

waarbij:

c

=

nominaal vermogen van de huishoudelijke wasmachine voor het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading of, indien dit lager is, het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij volledige belading.

c)

Het gewogen energieverbruik per jaar (AEC ) wordt als volgt berekend in kWh/jaar en afgerond op twee decimalen:

i)

Formula

waarbij:

Et

=

gewogen energieverbruik;

Po

=

gewogen stroomverbruik in de „uitstand”;

Pl

=

gewogen stroomverbruik in de „sluimerstand”;

Tt

=

programmaduur;

220

=

totaal aantal standaard-wascycli per jaar.

ii)

Wanneer de huishoudelijke wasmachine is uitgerust met een systeem voor stroomverbruikregeling en de huishoudelijke wasmachine na afloop van het programma automatisch overgaat in de „uitstand”, wordt bij de berekening van het gewogen energieverbruik per jaar (AEC ) de effectieve duur van de „sluimerstand” meegewogen, overeenkomstig onderstaande formule:

Formula

waarbij:

Tl

=

duur in de „sluimerstand”.

d)

Het gewogen energieverbruik (Et ) wordt als volgt berekend in kWh en afgerond op drie decimalen:

Formula

waarbij:

Et,60

=

energieverbruik van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C;

Et,60½

=

energieverbruik van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij gedeeltelijke belading;

Et,40½

=

energieverbruik van het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading.

e)

Het gewogen stroomverbruik in de „uitstand” (Po ) wordt als volgt berekend in W en afgerond op twee decimalen:

Formula

waarbij:

Po,60

=

stroomverbruik in de „uitstand” van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading;

Po,60½

=

stroomverbruik in de „uitstand” van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij gedeeltelijke belading;

Po,40½

=

stroomverbruik in de „uitstand” van het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading.

f)

Het gewogen stroomverbruik in de „sluimerstand” (Pl ) wordt als volgt berekend in W en afgerond op twee decimalen:

Formula

waarbij:

Pl,60

=

stroomverbruik in de „sluimerstand” van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading;

Pl,60½

=

stroomverbruik in de „sluimerstand” van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij gedeeltelijke belading;

Pl,40½

=

stroomverbruik in de „sluimerstand” van het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading.

g)

De gewogen programmaduur (Tt ) wordt als volgt berekend in minuten en afgerond tot de dichtstbijzijnde minuut:

Formula

waarbij:

Tt,60

=

programmaduur van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading;

Tt,60½

=

programmaduur van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij gedeeltelijke belading;

Tt,40½

=

programmaduur van het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading.

h)

De gewogen duur in de „sluimerstand” (Tl ) wordt als volgt berekend in minuten en afgerond tot de dichtstbijzijnde minuut:

Formula

waarbij:

Tl,60

=

duur in de „sluimerstand” van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading;

Tl,60½

=

duur in de „sluimerstand” van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij gedeeltelijke belading;

Tl,40½

=

duur in de „sluimerstand” van het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading.

2.   BEREKENING VAN DE WASEFFICIËNTIE-INDEX

Voor de berekening van de wasefficiëntie-index (Iw ) wordt de gewogen wasefficiëntie van de huishoudelijke wasmachine met het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige en gedeeltelijke belading en met het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading vergeleken met de wasefficiëntie van een referentiewasmachine, waarbij de referentiewasmachine de kenmerken heeft zoals aangegeven in de algemeen erkende meest recente meetmethoden, waaronder de methoden die staan beschreven in documenten waarvan de referentienummers voor dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

a)

De wasefficiëntie-index (Iw ) wordt als volgt berekend en afgerond op drie decimalen:

Formula

waarbij:

Iw,60

=

wasefficiëntie-index van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading;

IW,60½

=

wasefficiëntie-index van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij gedeeltelijke belading;

IW,40½

=

wasefficiëntie-index van het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading.

b)

De wasefficiëntie-index van een bepaald standaardprogramma voor katoen (p) wordt als volgt berekend:

Formula

waarbij:

WT,i

=

wasefficiëntie van de geteste huishoudelijke wasmachine voor één testcyclus (i);

WR,a

=

W R,a = gemiddelde wasefficiëntie van de referentiewasmachine;

n

=

aantal testcycli, n > 3 voor het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading, n > 2 voor het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij gedeeltelijke belading en n > 2 voor het standaardprogramma voor katoen op 40 °C bij gedeeltelijke belading.

c)

De wasefficiëntie (W) is het gemiddelde van de waarden van de reflectiecoëfficiënt van iedere teststrip na afloop van een testcyclus.

3.   BEREKENING VAN HET WATERVERBRUIK

Het waterverbruik (Wt ) wordt als volgt berekend en afgerond op één decimaal:

Wt = Wt,60

waarbij:

Wt,60

=

waterverbruik van het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading.

4.   BEREKENING VAN HET RESIDUEEL VOCHTGEHALTE

Het residueel vochtgehalte (D) van een programma wordt berekend als percentage en wordt afgerond tot het dichtstbijzijnde procent.


BIJLAGE III

Controleprocedure voor markttoezicht

Teneinde te controleren of aan de in bijlage I vermelde eisen is voldaan, beproeven de autoriteiten van de lidstaten één huishoudelijke wasmachine. Wanneer de waarden van de gemeten parameters niet overeenkomen met de door de fabrikant in het technisch documentatiedossier overeenkomstig artikel 4, lid 2, opgegeven waarden en daarbij de in tabel 1 aangegeven tolerantiegrens wordt overschreden, worden de metingen uitgevoerd op nog drie huishoudelijke wasmachines. Het rekenkundig gemiddelde van de gemeten waarden van deze drie huishoudelijke wasmachines moet binnen de in tabel 1 aangegeven tolerantiegrens liggen, behalve voor het energieverbruik, waarbij de gemeten waarde maximaal 6 % hoger mag zijn dan de nominale waarde voor Et .

Wanneer dit niet het geval is, worden het model en alle andere equivalente modellen huishoudelijke wasmachines geacht niet aan de eisen in bijlage I te voldoen.

De autoriteiten van de lidstaten maken gebruik van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden, waaronder de methoden die staan beschreven in documenten waarvan de referentienummers voor dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

Tabel 1

Gemeten parameter

Tolerantiegrenzen

Energieverbruik per jaar

De gemeten waarde mag maximaal 10 % hoger zijn dan de nominale waarde (1) voor AEC .

Wasefficiëntie-index

De gemeten waarde mag maximaal 4 % lager zijn dan de nominale waarde voor IW .

Energieverbruik

De gemeten waarde mag maximaal 10 % hoger zijn dan de nominale waarde voor Et .

Programmaduur

De gemeten waarde mag maximaal 10 % hoger zijn dan de nominale waarden voor Tt .

Waterverbruik

De gemeten waarde mag maximaal 10 % hoger zijn dan de nominale waarde voor Wt .

Stroomverbruik in de uitstand en de sluimerstand

De gemeten waarde voor een stroomverbruik Po en Pl van meer dan 1,00 W mag maximaal 10 % hoger zijn dan de nominale waarde. De gemeten waarde voor een stroomverbruik Po en Pl van ten hoogste 1,00 W mag maximaal 0,10 W hoger zijn dan de nominale waarde.

Duur van de sluimerstand

De gemeten waarde mag maximaal 10 % hoger zijn dan de nominale waarde voor Tl .


(1)  „Nominale waarde”: de waarde die door de fabrikant is opgegeven.


BIJLAGE IV

Benchmarks

Bij de inwerkingtreding van deze verordening geldt wat betreft water- en energieverbruik, wasefficiëntie en geluidsemissies via de lucht tijdens het wassen en het centrifugeren voor het standaardprogramma voor katoen op 60 °C bij volledige belading als beste op de markt beschikbare technologie voor huishoudelijke wasmachines (1):

1.

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 3 kg:

a)   energieverbruik: 0,57 kWh/cyclus (of 0,19 kWh/kg), wat neerkomt op een totaal jaarlijks energieverbruik van 117,84 kWh/jaar, waarvan 105,34 kWh/jaar voor 220 cycli en 12,5 kWh/jaar in de standen met een laag stroomverbruik;

b)   waterverbruik: 39 l/cyclus, wat neerkomt op 8 580 l/jaar voor 220 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: 1,03 > Iw > 1,00;

d)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (900 tpm): niet beschikbaar.

2.

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 3,5 kg:

a)   energieverbruik: 0,66 kWh/cyclus (of 0,19 kWh/kg), wat neerkomt op een totaal jaarlijks energieverbruik van 134,50 kWh/jaar, waarvan 122,00 kWh/jaar voor 220 cycli en 12,5 kWh/jaar in de standen met een laag stroomverbruik;

b)   waterverbruik: 39 l/cyclus, wat neerkomt op 8 580 l/jaar voor 220 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: een Iw van 1,03;

d)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 100 tpm): niet beschikbaar.

3.

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 4,5 kg:

a)   energieverbruik: 0,76 kWh/cyclus (of 0,17 kWh/kg), wat neerkomt op een totaal jaarlijks energieverbruik van 152,95 kWh/jaar, waarvan 140,45 kWh/jaar voor 220 cycli en 12,5 kWh/jaar in de standen met een laag stroomverbruik;

b)   waterverbruik: 40 l/cyclus, wat neerkomt op 8 800 l/jaar voor 220 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: een Iw van 1,03;

d)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 000 tpm): 55/70 dB(A) re 1pW.

4.

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 5 kg:

a)   energieverbruik: 0,850 kWh/cyclus (of 0,17 kWh/kg), wat neerkomt op een totaal jaarlijks energieverbruik van 169,60 kWh/jaar, waarvan 157,08 kWh/jaar voor 220 cycli en 12,5 kWh/jaar in de standen met een laag stroomverbruik;

b)   waterverbruik: 39 l/cyclus, wat neerkomt op een jaarlijks waterverbruik van 8 580 l voor 220 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: een Iw van 1,03;

d)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 200 tpm): 53/73 dB(A) re 1pW.

5.

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 6 kg:

a)   energieverbruik: 0,90 kWh/cyclus (of 0,15 kWh/kg), wat neerkomt op een totaal jaarlijks energieverbruik van 178,82 kWh/jaar, waarvan 166,32 kWh/jaar voor 220 cycli en 12,5 kWh/jaar in de standen met een laag stroomverbruik;

b)   waterverbruik: 37 l/cyclus, wat neerkomt op een jaarlijks waterverbruik van 8 140 l voor 220 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: een Iw van 1,03;

d)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 600 tpm): niet beschikbaar.

6.

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 7 kg:

a)   energieverbruik: 1,05 kWh/cyclus (of 0,15 kWh/kg), wat neerkomt op een totaal jaarlijks energieverbruik van 201,00 kWh/jaar, waarvan 188,50 kWh/jaar voor 220 cycli en 12,5 kWh/jaar in de standen met een laag stroomverbruik;

b)   waterverbruik: 43 l/cyclus, wat neerkomt op een jaarlijks waterverbruik van 9 460 l voor 220 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: een Iw van 1,03;

d)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 000 tpm): 57/73 dB(A) re 1pW;

e)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 400 tpm): 59/76 dB(A) re 1pW;

f)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 200 tpm): 48/62 dB(A) re 1pW (voor ingebouwde huishoudelijke wasmachines).

7.

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 8 kg:

a)   energieverbruik: 1,200 kWh/cyclus (of 0,15 kWh/kg), wat neerkomt op een totaal jaarlijks energieverbruik van 234,26 kWh/jaar, waarvan 221,76 kWh/jaar voor 220 cycli en 12,5 kWh/jaar in de standen met een laag stroomverbruik;

b)   waterverbruik: 56 l/cyclus, wat neerkomt op een jaarlijks waterverbruik van 12 320 l voor 220 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: een Iw van 1,03;

d)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 400 tpm): 54/71 dB(A) re 1pW;

e)   geluidsemissies via de lucht tijdens wassen en centrifugeren (1 600 tpm): 54/74 dB(A) re 1pW.


(1)  Voor de beoordeling van het energieverbruik per jaar is de berekeningsmethode in bijlage II gebruikt voor een programmaduur van 90 minuten met een stroomverbruik in de uitstand van 1 W en een stroomverbruik in de sluimerstand van 2 W.


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/31


VERORDENING (EU) Nr. 1016/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke afwasmachines

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,

Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2009/125/EG dient de Commissie voorschriften inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energiegerelateerde producten met een significant omzet- en handelsvolume, een significant milieueffect en een significant potentieel voor verbetering met betrekking tot het milieueffect, zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt.

(2)

In artikel 16, lid 2, eerste streepje, van Richtlijn 2009/125/EG is bepaald dat de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 3, en de criteria van artikel 15, lid 2, en na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp, in voorkomend geval een uitvoeringsmaatregel invoert voor huishoudapparaten, inclusief huishoudelijke afwasmachines.

(3)

De Commissie heeft een voorbereidende studie verricht waarin een analyse is gemaakt van de technische, milieutechnische en economische aspecten van afwasmachines die gewoonlijk voor huishoudelijk gebruik worden aangewend. De studie is verricht in samenwerking met de belanghebbende en betrokken partijen uit de Unie en derde landen, en de bevindingen ervan zijn bekendgemaakt.

(4)

Deze verordening heeft betrekking op producten die ontworpen zijn voor het afwassen van huishoudelijk tafelgerei.

(5)

Het milieuaspect van huishoudelijke afwasmachines dat voor de toepassing van deze verordening als significant wordt beschouwd, is het energieverbruik tijdens de gebruiksfase. Het jaarlijkse elektriciteitsverbruik in de Unie van de onder deze verordening vallende producten werd in 2005 geraamd op 24,7 TWh, wat overeenstemt met 13 miljoen ton CO2. Wanneer geen specifieke maatregelen worden genomen, wordt verwacht dat dit jaarlijkse elektriciteitsverbruik zal stijgen tot 35 TWh in 2020. Uit de voorbereidende studie blijkt dat het elektriciteits- en waterverbruik van producten die onder deze verordening vallen, sterk kan worden teruggedrongen.

(6)

Uit de voorbereidende studie blijkt dat het niet nodig is eisen vast te stellen met betrekking tot de andere in bijlage I, deel 1, van Richtlijn 2009/125/EG vermelde parameters voor ecologisch ontwerp omdat voor huishoudelijke afwasmachines het elektriciteitsverbruik in de gebruiksfase veruit het belangrijkste milieuaspect is.

(7)

De efficiëntie van het elektriciteitsverbruik van producten die onder deze verordening vallen moet worden verbeterd door bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën toe te passen die de gecombineerde kosten van de aankoop en het gebruik van deze producten doen dalen.

(8)

De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen uit het oogpunt van de eindgebruiker geen schadelijke gevolgen hebben voor de werking van het product en voor de gezondheid, de veiligheid en het milieu. De voordelen van het beperken van het elektriciteitsverbruik tijdens het gebruik moeten ruimschoots opwegen tegen het mogelijk grotere milieueffect tijdens de productiefase.

(9)

De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten geleidelijk worden ingevoerd, zodat de fabrikanten voldoende tijd krijgen om het ontwerp van de onder deze verordening vallende producten te herzien. Het tijdschema dient zodanig te zijn dat negatieve effecten op de werking van in de handel aangeboden producten worden voorkomen en dat rekening wordt gehouden met kosteneffecten voor eindgebruikers en fabrikanten, met name het midden- en kleinbedrijf, terwijl tevens wordt gegarandeerd dat de doelstellingen van de deze verordening tijdig worden verwezenlijkt.

(10)

De relevante productparameters moeten worden gemeten met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en herhaalbare meetmethoden die beantwoorden aan de erkende stand van de techniek, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen die door Europese normaliseringsinstanties zijn opgesteld, zoals opgesomd in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (2).

(11)

Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG moeten in deze verordening passende procedures voor overeenstemmingsbeoordeling worden gespecificeerd.

(12)

Ter ondersteuning van controles op de naleving moeten fabrikanten informatie vermelden in de in de bijlagen V en VI van Richtlijn 2009/125/EG genoemde technische documentatie, voor zover deze informatie betrekking heeft op de eisen van deze verordening.

(13)

Naast de in deze verordening vastgestelde juridisch bindende eisen, moeten indicatieve benchmarks voor de beste beschikbare technologieën worden geïdentificeerd om te garanderen dat informatie over de milieuprestaties tijdens de levenscyclus van de onder deze verordening vallende producten op grote schaal beschikbaar en gemakkelijke toegankelijk is.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

In deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp vastgesteld voor het in de handel brengen van elektrische, voor aansluiting op het elektriciteitsnet bestemde huishoudelijke afwasmachines en van elektrische, voor aansluiting op het elektriciteitsnet bestemde huishoudelijke afwasmachines die ook op batterijen kunnen werken, inclusief die welke voor niet-huishoudelijk gebruik worden verkocht en huishoudelijke inbouwafwasmachines.

Artikel 2

Definities

Naast de definities in artikel 2 van Richtlijn 2009/125/EG wordt in het kader van deze verordening verstaan onder:

1.   „huishoudelijke afwasmachine”: een machine die borden, glazen, bestek en kookgerei op chemische, mechanische, thermische en elektrische wijze afwast, spoelt en droogt, en die hoofdzakelijk ontworpen is voor niet-professionele doeleinden;

2.   „inbouwafwasmachine”: een huishoudelijke afwasmachine die is bedoeld voor installatie in een kast, in een voorbereide holte in een muur of vergelijkbare plaats en als meubel moet worden afgewerkt;

3.   „couvert”: een set aardewerk, glazen en bestek voor één persoon;

4.   „nominale capaciteit”: het maximale aantal couverts dat samen met het door de fabrikant vermelde serveergerei kan worden behandeld door het geselecteerde programma van een huishoudelijke afwasmachine, wanneer het overeenkomstig de instructies van de fabrikant in de afwasmachine wordt geplaatst;

5.   „programma”: een reeks vooraf bepaalde handelingen die door de fabrikant geschikt worden geacht voor specifieke niveaus van bevuiling of belading of beide, en die samen een volledige cyclus vormen;

6.   „programmaduur”: de tijd tussen het begin en het einde van het programma, de door de gebruiker geprogrammeerde startvertraging niet meegerekend;

7.   „cyclus”: een volledig afwas-, spoel- en droogproces, zoals gedefinieerd voor het geselecteerde programma;

8.   „uitstand”: een toestand waarbij de huishoudelijke afwasmachine is uitgeschakeld met bedieningsinstrumenten of schakelaars van het toestel die door de eindgebruiker tijdens het normale gebruik kunnen worden bediend om het laagste energieverbruik te bereiken, en die onbepaalde tijd kan duren terwijl de huishoudelijke afwasmachine is aangesloten op een energiebron en overeenkomstig de instructies van de fabrikant wordt gebruikt; indien geen regeleenheid of schakelaar toegankelijk is voor de gebruiker, wordt onder „uitstand” de toestand verstaan die wordt bereikt nadat de huishoudelijke afwasmachine uit eigen beweging is overgegaan op een stationair stroomverbruik;

9.   „sluimerstand”: de stand waarbij het energieverbruik het laagst is en die, zonder verdere interventie van de eindgebruiker, voor onbepaalde tijd na de voltooiing van het programma en het uitladen van de machine kan blijven voortduren;

10.   „gelijkwaardige afwasmachine”: een in de handel verkrijgbaar model van een huishoudelijke afwasmachine met dezelfde nominale capaciteit, technische en prestatiekenmerken, energie- en waterverbruik en voortgebracht luchtgeluid als een ander model huishoudelijke afwasmachine die door dezelfde fabrikant met een ander codenummer in de handel wordt gebracht.

Artikel 3

Eisen inzake ecologisch ontwerp

De algemene eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke afwasmachines zijn uiteengezet in punt 1 van bijlage I.

De specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke afwasmachines zijn uiteengezet in punt 2 van bijlage I.

Artikel 4

Overeenstemmingsbeoordeling

1.   De overeenstemmingsbeoordelingsprocedure van artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG bestaat uit het in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrolesysteem of het in bijlage V van die richtlijn beschreven beheersysteem.

2.   Voor de toepassing van de overeenstemmingsbeoordeling van artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG moet het technische documentatiedossier de resultaten van de berekening in bijlage II bij deze verordening bevatten.

Wanneer de informatie in de technische documentatie van een bepaald model huishoudelijke afwasmachine verkregen is door een berekening op basis van het ontwerp of door extrapolatie van de informatie over gelijkwaardige huishoudelijke afwasmachines of beide, moet de technische documentatie bijzonderheden bevatten over die berekeningen of extrapolaties of beide en over de tests die de fabrikanten hebben uitgevoerd om de nauwkeurigheid van de berekeningen te controleren. In dergelijke gevallen moet de technische documentatie ook een lijst bevatten van alle gelijkwaardige modellen huishoudelijke afwasmachines waarvoor de informatie in de technische documentatie op dezelfde basis is verkregen.

Artikel 5

Controleprocedure met het oog op markttoezicht

Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtcontroles met betrekking tot de naleving van de in bijlage I bij deze verordening beschreven eisen, gebruiken de lidstaten de in bijlage III bij deze verordening beschreven controleprocedure.

Artikel 6

Benchmarks

De indicatieve benchmarks voor best presterende huishoudelijke afwasmachines die op de markt beschikbaar zijn op het ogenblik dat deze verordening van kracht wordt, zijn vastgelegd in bijlage IV.

Artikel 7

Evaluatie

Uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding ervan evalueert de Commissie deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang en legt zij de resultaten van deze evaluatie voor aan het Overlegforum ecologisch ontwerp. Bij deze beoordeling wordt met name gekeken naar de in bijlage III vastgestelde tolerantiegrenzen en naar de mogelijkheden inzake de vaststelling van vereisten voor het waterverbruik van huishoudelijke afwasmachines en het potentieel voor warmwatertoevoer.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 1 december 2011.

De eisen inzake ecologisch ontwerp zijn echter van toepassing volgens dit tijdschema:

a)

de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 1, onder 1), van bijlage I zijn van toepassing met ingang van 1 december 2012;

b)

de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 1, onder 2), van bijlage I zijn van toepassing met ingang van 1 juni 2012;

c)

de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 2, onder 2), van bijlage I zijn van toepassing met ingang van 1 december 2013;

d)

de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 2, onder 3), van bijlage I zijn van toepassing met ingang van 1 december 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

(2)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.


BIJLAGE I

Eisen inzake ecologisch ontwerp

1.   ALGEMENE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP

1)

Voor de berekening van het energieverbruik en andere parameters van huishoudelijke afwasmachines wordt de cyclus voor het afwassen van normaal bevuild tafelgerei (hierna de „standaard afwascyclus” genoemd) gebruikt. Deze cyclus moet duidelijk identificeerbaar zijn op het programmaselectiepaneel of op het display van de huishoudelijke afwasmachine of op beide, en moet „standaardprogramma” worden genoemd; deze cyclus moet worden ingesteld als de standaardcyclus voor huishoudelijke afwasmachines die zijn uitgerust met automatische programmaselectie of een andere functie voor het automatisch selecteren of bewaren van het afwasprogramma.

2)

In de handleiding van de fabrikant:

a)

moet de standaard afwascyclus „standaardprogramma” worden genoemd en moet vermeld zijn dat dit programma geschikt is voor het afwassen van normaal bevuild tafelgerei en dat het het meest efficiënte programma is voor wat het gecombineerd energie- en watergebruik voor dat type tafelgerei betreft;

b)

moet het energieverbruik in de uitstand en de sluimerstand worden vermeld;

c)

moet indicatieve informatie over de programmaduur en het energie- en waterverbruik van de belangrijkste schoonmaakprogramma’s zijn vermeld.

2.   SPECIFIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP

Huishoudelijke afwasmachines moeten aan de volgende eisen voldoen:

1)

Vanaf 1 december 2011:

a)

moeten alle huishoudelijke afwasmachines, behalve huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van tien couverts en een breedte van hoogstens 45 cm, een energie-efficiëntie-index (EEI) van minder dan 71 hebben;

b)

moeten alle huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van tien couverts en een breedte van hoogstens 45 cm, een energie-efficiëntie-index van minder dan 80 hebben;

c)

moeten alle huishoudelijke afwasmachines een wasefficiëntie-index (IC ) van meer dan 1,12 hebben.

2)

Vanaf 1 december 2013:

a)

moeten huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van elf couverts of meer en huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van tien couverts en een breedte van meer dan 45 cm een energie-efficiëntie-index van minder dan 63 hebben;

b)

moeten huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van tien couverts en een breedte van maximaal 45 cm een energie-efficiëntie-index van minder dan 71 hebben;

c)

moeten huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van acht couverts of meer een droogefficiëntie-index (ID ) van meer dan 1,08 hebben;

d)

moeten huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van zeven couverts of minder een droogefficiëntie-index (ID ) van meer dan 0,86 hebben.

3)

Vanaf 1 december 2016:

a)

moeten huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van acht en negen couverts en huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit van tien couverts en een breedte van maximaal 45 cm een energie-efficiëntie-index van minder dan 63 hebben.

De energie-efficiëntie-index (EEI), de wasefficiëntie-index (IC ) en de droogefficiëntie-index (ID ) van huishoudelijke afwasmachines worden berekend overeenkomstig bijlage II.


BIJLAGE II

Methode voor het berekenen van de energie-efficiëntie-index, de wasefficiëntie-index en de droogefficiëntie-index

1.   BEREKENING VAN DE ENERGIE-EFFICIËNTIE-INDEX

Voor het berekenen van de energie-efficiëntie-index (EEI) van een huishoudelijke afwasmachine wordt het jaarlijks energieverbruik van de huishoudelijke afwasmachine vergeleken met het standaard energieverbruik.

a)

De energie-efficiëntie-index (EEI) wordt als volgt berekend, afgerond tot op één decimaal:

Formula

waarbij:

AEC

=

jaarlijks energieverbruik van de huishoudelijke afwasmachine;

SAEC

=

standaard jaarlijks energieverbruik van de huishoudelijke afwasmachine.

b)

Het jaarlijks energieverbruik (AEc ) wordt als volgt berekend in kWh/jaar, afgerond tot op twee decimalen:

i)

Formula

waarbij:

Et

=

energieverbruik voor de standaardcyclus, in kWh en afgerond tot op drie decimalen;

Pl

=

vermogen in de „sluimerstand” voor de standaardwascyclus, in W en afgerond tot op twee decimalen;

Po

=

vermogen in de „uitstand” voor de standaardwascyclus, in W en afgerond tot op twee decimalen;

Tt

=

programmaduur voor de standaardwascyclus, in minuten.

ii)

Wanneer de huishoudelijke afwasmachine is uitgerust met een systeem voor stroomverbruikregeling en de huishoudelijke afwasmachine na afloop van het programma automatisch overgaat in de „uitstand”, wordt bij de berekening van het gewogen energieverbruik per jaar (AEC ) de effectieve duur van de „sluimerstand” meegewogen, overeenkomstig onderstaande formule:

Formula

waarbij:

Tl

=

gemeten tijd in de „sluimerstand” voor de standaard afwascyclus, in minuten;

280

=

totaal aantal standaard afwascycli per jaar.

c)

Het standaard jaarlijks energieverbruik (SAEc ) wordt als volgt berekend in kWh/jaar, afgerond tot op twee decimalen:

i)

voor huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit ps ≥ 10 een breedte > 50 cm:

Formula

ii)

voor huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit ps ≤ 9 en huishoudelijke afwasmachines met een nominale capaciteit ps > 9 en een breedte ≤ 50 cm:

Formula

waarbij:

ps

=

aantal couverts.

2.   BEREKENING VAN DE WASEFFICIËNTIE-INDEX

Voor het berekenen van de wasefficiëntie-index (IC ) van een afwasmachine wordt de wasefficiëntie van de afwasmachine vergeleken met die van een referentiemodel, waarbij het referentiemodel de kenmerken heeft die zijn aangegeven in de algemeen erkende meetmethoden die beantwoorden aan de stand van de techniek, waaronder methoden die zijn uiteengezet in documenten waarvan het referentienummer met dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd.

a)

De wasefficiëntie-index (IC ) wordt als volgt berekend, afgerond tot op twee decimalen:

Formula

IC = exp(lnIC )

waarbij:

CT,i

=

wasefficiëntie van de geteste huishoudelijke afwasmachine voor één testcyclus (i)

CR,i

=

wasefficiëntie van het referentiemodel voor één testcyclus (i)

n

=

aantal testcycli, n ≥ 5

b)

De wasefficiëntie (C) is de gemiddelde vuilscore van elk item na het voltooien van een standaard afwascyclus. De vuilscore wordt berekend overeenkomstig tabel 1:

Tabel 1

Aantal kleine vuildeeltjes (n)

Totaal bevuild oppervlak (As ) in mm2

Vuilscore

n = 0

AS = 0

5 (meest efficiënt)

0 < n ≤ 4

0 < AS ≤ 4

4

4 < n ≤ 10

0 < AS ≤ 4

3

10 < n

4 < AS ≤ 50

2

Niet van toepassing

50 < AS ≤ 200

1

Niet van toepassing

200 < AS

0 (minst efficiënt)

3.   BEREKENING VAN DE DROOGEFFICIËNTIE-INDEX

Voor het berekenen van de droogefficiëntie-index (ID ) van een huishoudelijke afwasmachine wordt de droogefficiëntie van de huishoudelijke afwasmachine vergeleken met die van een referentiemodel, waarbij het referentiemodel de kenmerken heeft die zijn aangegeven in de algemeen erkende meetmethoden die beantwoorden aan de stand van de techniek, waaronder methoden die zijn uiteengezet in documenten waarvan het referentienummer met dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd.

a)

De droogefficiëntie-index (ID ) wordt als volgt berekend, afgerond tot op twee decimalen:

Formula

ID = exp(lnID )

waarbij:

DT,i

=

droogefficiëntie van de geteste huishoudelijke afwasmachine voor één testcyclus (i)

DR,i

=

droogefficiëntie van het referentiemodel voor één testcyclus (i)

n

=

antal testcycli, n ≥ 5

b)

De droogefficiëntie (D) is de gemiddelde vochtscore van elk item na het voltooien van een standaard afwascyclus. De vochtscore wordt berekend overeenkomstig tabel 2:

Tabel 2

Aantal watersporen (WT) of natte vegen (WS )

Totaal nat oppervlak (Aw) in mm2

Vochtscore

WT = 0 en WS = 0

niet van toepassing

2 (meest efficiënt)

1 < WT ≤ 2 of WS = 1

Aw < 50

1

2 < WT of WS = 2

of WS = 1 en WT = 1

Aw > 50

0 (minst efficiënt)


BIJLAGE III

Controleprocedure met het oog op markttoezicht

Teneinde te controleren of aan de in bijlage I vermelde eisen is voldaan, testen de autoriteiten van de lidstaten één huishoudelijke afwasmachine. Als de gemeten parameters niet beantwoorden aan de door de fabrikant in het technisch documentatiedossier opgegeven waarden in de zin van artikel 4, lid 2, en niet binnen het in tabel 1, vermelde bereik vallen, worden de metingen op drie extra exemplaren van de huishoudelijke afwasmachine uitgevoerd. Het wiskundige gemiddelde van de gemeten waarden van deze drie huishoudelijke afwasmachines moet binnen het in tabel 1 vastgestelde bereik vallen, behalve voor het energieverbruik, wanneer de gemeten waarde niet meer dan 6 % groter is dan de nominale waarde van Et .

Zo niet, voldoen dit model en alle andere gelijkwaardige huishoudelijke afwasmachines niet aan de eisen van bijlage I.

De lidstaten passen betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetmethoden toe die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek, inclusief methoden die zijn vastgesteld in normen waarvan de referentienummers met dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd.

Tabel 1

Gemeten parameter

Controletoleranties

Jaarlijks energieverbruik

De gemeten waarde mag niet meer dan 10 % groter zijn dan de nominale waarde (1) van AEC .

Wasefficiëntie-index

De gemeten waarde mag niet meer dan 10 % kleiner zijn dan de nominale waarde van IC .

Droogefficiëntie-index

De gemeten waarde mag niet meer dan 19 % kleiner zijn dan de nominale waarde van ID .

Energieverbruik

De gemeten waarde mag niet meer dan 10 % groter zijn dan de nominale waarde van Et .

Programmaduur

De gemeten waarde mag niet meer dan 10 % groter zijn dan de nominale waarde Tt .

Energieverbruik in de uitstand en de sluimerstand

De gemeten waarde van het energieverbruik Po en Pl van meer dan 1,00 W mag niet meer dan 10 % groter zijn dan de nominale waarde. De gemeten waarde van het energieverbruik Po en Pl van 1,00 W of minder mag niet meer dan 0,10 W groter zijn dan de nominale waarde.

Duur van de sluimerstand

De gemeten waarde van Tl mag niet meer dan 10 % groter zijn dan de nominale waarde.


(1)  Onder „nominale waarde” wordt de door de fabrikant opgegeven waarde verstaan.


BIJLAGE IV

Benchmarks

Op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening beantwoordt de beste in de handel beschikbare technologie voor huishoudelijke afwasmachines, wat energie-efficiëntie, energie- en waterverbruik, was- en droogefficiëntie en voortgebracht luchtgeluid betreft, aan de volgende eisen:

1.

Huishoudelijke afwasmachines met 15 couverts (inbouwmodel):

a)   energieverbruik: 0,88 kWh/cyclus, wat overeenstemt met een totaal energieverbruik van 268,9 kWh/jaar, waarvan 246,4 kWh/jaar voor 280 afwascycli en 12,5 kWh/jaar ten gevolge van energiebesparende standen;

b)   waterverbruik: 10 l/cyclus, wat overeenstemt met 2 800 l/jaar voor 280 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: IC > 1,12;

d)   droogefficiëntie-index: ID > 1,08;

e)   geluidsemissies via de lucht: 45 dB(A) re 1pW;

2.

Huishoudelijke afwasmachines met 14 couverts (onderbouwmodel):

a)   energieverbruik: 0,83 kWh/cyclus, wat overeenstemt met een totaal energieverbruik van 244,9 kWh/jaar, waarvan 232,4 kWh/jaar voor 280 afwascycli en 12,5 kWh/jaar ten gevolge van energiebesparende standen;

b)   waterverbruik: 10 l/cyclus, wat overeenstemt met 2 800 l/jaar voor 280 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: IC > 1,12;

d)   droogefficiëntie-index: ID > 1,08;

e)   geluidsemissies via de lucht: 41 dB(A) re 1pW;

3.

Huishoudelijke afwasmachines met 13 couverts (onderbouwmodel):

a)   energieverbruik: 0,83 kWh/cyclus, wat overeenstemt met een totaal energieverbruik van 244,9 kWh/jaar, waarvan 232,4 kWh/jaar voor 280 afwascycli en 12,5 kWh/jaar ten gevolge van energiebesparende standen;

b)   waterverbruik: 10 l/cyclus, wat overeenstemt met 2 800 l/jaar voor 280 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: IC > 1,12;

d)   droogefficiëntie-index: ID > 1,08;

e)   geluidsemissies via de lucht: 42 dB(A) re 1pW;

4.

Huishoudelijke afwasmachines met 12 couverts (vrijstaand model):

a)   energieverbruik: 0,950 kWh/cyclus, wat overeenstemt met een totaal energieverbruik van 278,5 kWh/jaar, waarvan 266 kWh/jaar voor 280 afwascycli en 12,5 kWh/jaar ten gevolge van energiebesparende standen;

b)   waterverbruik: 9 l/cyclus, wat overeenstemt met 2 520 l/jaar voor 280 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: IC > 1,12;

d)   droogefficiëntie-index: ID > 1,08;

e)   geluidsemissies via de lucht: 41 dB(A) re 1pW;

5.

Huishoudelijke afwasmachines met 9 couverts (inbouwmodel):

a)   energieverbruik: 0,800 kWh/cyclus, wat overeenstemt met een totaal energieverbruik van 236,5 kWh/jaar, waarvan 224 kWh/jaar voor 280 afwascycli en 12,5 kWh/jaar ten gevolge van energiebesparende standen;

b)   waterverbruik: 9 l/cyclus, wat overeenstemt met 2 520 l/jaar voor 280 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: IC > 1,12;

d)   droogefficiëntie-index: ID > 1,08;

e)   geluidsemissies via de lucht: 44 dB(A) re 1pW;

6.

Huishoudelijke afwasmachines met 6 couverts (inbouwmodel):

a)   energieverbruik: 0,63 kWh/cyclus, wat overeenstemt met een totaal energieverbruik van 208,5 kWh/jaar, waarvan 196 kWh/jaar voor 280 afwascycli en 12,5 kWh/jaar ten gevolge van energiebesparende standen;

b)   waterverbruik: 7 l/cyclus, wat overeenstemt met 1 960 l/jaar voor 280 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: IC > 1,12;

d)   droogefficiëntie-index: 1,08 ≥ ID > 0,86;

e)   geluidsemissies via de lucht: 45 dB(A) re 1pW;

7.

Huishoudelijke afwasmachines met 4 couverts (vrijstaand model):

a)   energieverbruik: 0,51 kWh/cyclus, wat overeenstemt met een totaal energieverbruik van 155,3 kWh/jaar, waarvan 142,8 kWh/jaar voor 280 afwascycli en 12,5 kWh/jaar ten gevolge van energiebesparende standen;

b)   waterverbruik: 9,5 l/cyclus, wat overeenstemt met 2 660 l/jaar voor 280 cycli;

c)   wasefficiëntie-index: IC > 1,12;

d)   droogefficiëntie-index: 1,08 ≥ ID > 0,86;

e)   geluidsemissies via de lucht: 53 dB(A) re 1pW.


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/41


VERORDENING (EU) Nr. 1017/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

houdende opening van de verkoop op de interne markt van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus van de lidstaten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 43, onder f), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie (2) is bepaald dat de verkoop van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus, bij inschrijving plaatsvindt.

(2)

De lidstaten beschikken over interventievoorraden zachte tarwe en gerst. Om aan de behoeften van de markten te voldoen, is het wenselijk deze graanvoorraden van de lidstaten ter beschikking te stellen op de interne markt. Hiertoe moeten permanente openbare inschrijvingen worden gehouden voor de verkoop op de interne markt van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus van de lidstaten. Elk van deze inschrijvingen moet als een afzonderlijke openbare inschrijving worden beschouwd.

(3)

Gelet op de situatie van de interne markt is het wenselijk te bepalen dat de inschrijvingen door de Commissie moeten worden beheerd. Voorts moet voor inschrijvingen tegen de minimumverkoopprijs een toewijzingscoëfficiënt worden vastgesteld.

(4)

Met het oog op een efficiënt beheer van de regeling moet worden bepaald onder welke voorwaarden en binnen welke termijnen de door de Commissie gevraagde gegevens moeten worden verstrekt.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Overeenkomstig titel III van Verordening (EU) nr. 1272/2009 worden openbare inschrijvingen geopend voor de verkoop op de interne markt van interventievoorraden graan.

In de bijlage bij de onderhavige verordening zijn de maximumhoeveelheden aangegeven die per lidstaat beschikbaar zijn.

Artikel 2

Termijnen voor het indienen van inschrijvingen

1.   De termijn voor het indienen van inschrijvingen voor de eerste deelinschrijving verstrijkt op 24 november 2010 om 11.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).

Voor de volgende deelinschrijvingen verstrijkt de termijn voor het indienen van inschrijvingen op de onderstaande dagen om 11.00 uur (plaatselijke tijd Brussel):

8 en 15 december 2010,

12 en 26 januari 2011,

9 en 23 februari 2011,

9 en 23 maart 2011,

13 en 27 april 2011,

11 en 25 mei 2011,

15 en 29 juni 2011.

2.   De inschrijvingen worden ingediend bij de door de lidstaten erkende interventiebureaus, waarvan de lijst op het internet is bekendgemaakt (3).

Artikel 3

Kennisgeving aan de Commissie

De in artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1272/2009 bedoelde kennisgeving wordt uiterlijk gedaan op de in artikel 2 van de onderhavige verordening vastgestelde uiterste datum voor de indiening van inschrijvingen, om 16.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).

Artikel 4

Besluiten op basis van de inschrijvingen

Volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1234/2007 bedoelde procedure stelt de Commissie voor elke betrokken graansoort en voor elke lidstaat de minimumverkoopprijs vast of besluit zij geen gevolg te geven aan de ontvangen inschrijvingen, overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1272/2009.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 349 van 29.12.2009, blz. 1.

(3)  Het adres van de interventiebureaus is te vinden op de website CIRCA van de Europese Commissie (http://circa.europa.eu/Public/irc/agri/cereals/library?l=/publicsdomain/cereals/intervention_agencies&vm=detailed&sb=Title).


BIJLAGE

Lijst van de openbare inschrijvingen

(in tonnen)

Lidstaat

Voor verkoop op de interne markt aangeboden hoeveelheden

 

Zachte tarwe

Gerst

Maïs

Gn-code

1001 90

1003 00

1005 90 00

België/belgique

0

България

0

0

Česká republika

60 937

136 395

Danmark

59 550

Deutschland

1 100 935

Eesti

40 060

Eire/ireland

Elláda

España

France

70 385

Italia

Kypros

Latvija

0

Lietuva

0

91 377

Luxembourg

Magyarország

4 418

30 258

0

Malta

Nederland

Österreich

20 541

Polska

0

0

Portugal

România

0

Slovenija

Slovensko

0

80 112

Suomi/Finland

22 757

784 136

Sverige

148 260

United kingdom

151 136

Een streepje („—”) betekent dat er voor dat graan in de betrokken lidstaat geen interventievoorraden zijn.


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/44


VERORDENING (EU) Nr. 1018/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

68,6

MA

73,9

MK

35,0

ZZ

59,2

0707 00 05

AL

54,8

EG

161,4

TR

149,8

ZA

121,6

ZZ

121,9

0709 90 70

MA

83,5

TR

112,9

ZZ

98,2

0805 20 10

MA

69,7

ZA

147,7

ZZ

108,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

47,9

TR

69,5

UY

54,6

ZA

60,7

ZZ

58,2

0805 50 10

AR

40,0

CL

81,9

EC

92,5

TR

73,2

UY

61,0

ZA

109,5

ZZ

76,4

0806 10 10

BR

242,2

PE

182,7

TR

160,8

US

269,2

ZA

79,2

ZZ

186,8

0808 10 80

AR

75,7

AU

149,8

CA

73,1

CL

84,2

CN

82,6

MK

22,1

NZ

117,5

US

111,4

ZA

84,4

ZZ

89,0

0808 20 50

CN

48,5

US

48,2

ZZ

48,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/46


VERORDENING (EU) Nr. 1019/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1012/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)  PB L 292 van 10.11.2010, blz. 34.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 11 november 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

63,80

0,00

1701 11 90 (1)

63,80

0,00

1701 12 10 (1)

63,80

0,00

1701 12 90 (1)

63,80

0,00

1701 91 00 (2)

57,71

0,16

1701 99 10 (2)

57,71

0,00

1701 99 90 (2)

57,71

0,00

1702 90 95 (3)

0,58

0,18


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


RICHTLIJNEN

11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/48


RICHTLIJN 2010/77/EU VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de geldigheidsduur van de opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de werkzame stoffen in de bijlage bij deze richtlijn vervallen tussen 31 mei 2011 en 31 december 2012.

(2)

In artikel 5, lid 5, van Richtlijn 91/414/EEG is bepaald dat de opneming van een werkzame stof op verzoek kan worden verlengd, mits een aanvraag daartoe wordt ingediend uiterlijk twee jaar vóór het verstrijken van de periode van opneming. De Commissie heeft verzoeken voor de verlenging van de opneming voor alle in overweging 1 bedoelde stoffen ontvangen.

(3)

Er moeten gedetailleerde voorschriften worden vastgesteld voor de indiening en de beoordeling van de verdere gegevens die nodig zijn voor de verlenging van de opneming in bijlage I. Daarom is het gerechtvaardigd de opneming van de in overweging 1 bedoelde stoffen te verlengen voor een periode die nodig is om de aanvragers in staat te stellen hun aanvragen voor te bereiden en om de Commissie in staat te stellen deze aanvragen te beoordelen en er een besluit over te nemen.

(4)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 31 maart 2011 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 april 2011.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Rij 7 wordt vervangen door:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„7

Metsulfuronmethyl

CAS-nr. 74223-64-6

EEG-nr. 441

Methyl2-(4-methoxy-6-methyl-1,3,5,-triazin-2-ylcarbamoylsulfamoyl)benzoaat

960 g/kg

1 juli 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater;

bijzondere aandacht besteden aan de gevolgen voor in het water levende organismen, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 16 juni 2000.”

2)

De rijen 9 tot en met 28 worden vervangen door:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (2)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„9

Triasulfuron

CAS-nr. 82097-50-5

CIPAC-nr. 480

1-[2-(2-chloorethoxy)fenylsulfonyl]-3-(4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazin-2-yl)ureum

940 g/kg

1 augustus 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater;

bijzondere aandacht besteden aan de gevolgen voor in het water levende organismen, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 13 juli 2000.

10

Esfenvaleraat

CAS-nr. 66230-04-4

CIPAC-nr. 481

(S)-α-Cyano-3-fenoxybenzyl-(S)-2-(4-chloorfenyl)-3-methylbutyraat

830 g/kg

1 augustus 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke gevolgen voor in het water levende organismen en voor geleedpotigen die niet tot de doelsoorten behoren, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 13 juli 2000.

11

Bentazon

CAS-nr. 25057-89-0

CIPAC-nr. 366

3-isopropyl-(1H)-2,1,3-benzothiadiazine-4-(3H)-on-2,2-dioxide

960 g/kg

1 augustus 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 13 juli 2000.

12

Lambda-cyhalothrine

CAS-nr. 91465-08-6

CIPAC-nr. 463

Een 1:1 mengsel van:

 

(S)-α-cyano-3-fenoxybenzyl (Z)-(1R,3R)-3-(2-chloor-3,3,3-trifluorpropenyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

en

 

(R)-α-cyano-3-fenoxybenzyl (Z)-(1S,3S)-3-(2-chloor-3,3,3-trifluorpropenyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

810 g/kg

1 januari 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de veiligheid van toedieners;

bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke gevolgen voor in het water levende organismen en voor geleedpotigen die niet tot de doelsoorten behoren, met inbegrip van bijen, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten;

bijzondere aandacht besteden aan de residuen in voeding en met name aan de acute effecten daarvan.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 19 oktober 2000.

13

Fenhexamid

CAS-nr. 126833-17-8

CIPAC-nr. 603

N-(2,3-dichloor-4-hydroxyfenyl)-1- methylcyclohexaancarboxamide

≥ 950 g/kg

1 juni 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke gevolgen voor in het water levende organismen, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 19 oktober 2000.

14

Amitrool

CAS-nr. 61-82-5

CIPAC-nr. 90

H-[1,2,4]-triazool-3-ylamine

900 g/kg

1 januari 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over amitrool, en met name de aanhangsels I en II, dat op 12 december 2000 door het Permanent Plantenziektekundig Comité is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van toedieners;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, met name bij niet voor gewassen bestemde toepassingen;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van nuttige geleedpotigen;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van vogels en in het wild levende zoogdieren. Amitrool mag tijdens het broedseizoen alleen worden gebruikt als uit een geschikte risicobeoordeling blijkt dat dit geen onaanvaardbare gevolgen heeft, en als de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

15

Diquat

CAS-nr. 2764-72-9 (ion), 85-00-7 (dibromide)

CIPAC-nr. 55

9,10-dihydro-8a,10a-diazoniafenanthreen-ion (dibromide)

950 g/kg

1 januari 2002

31 december 2015

Mag op basis van de momenteel beschikbare informatie alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide en als droogmiddel. Toepassingen voor bestrijding van waterplanten mogen niet worden toegelaten.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over diquat, en met name de aanhangsels I en II, dat op 12 december 2000 door het Permanent Plantenziektekundig Comité is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke gevolgen voor in het water levende organismen, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

bijzondere aandacht besteden aan de veiligheid van toedieners bij niet-professioneel gebruik, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

16

Pyridaat

CAS-nr. 55512-33.9

CIPAC-nr. 447

6-chloor-3-fenylpyridazin-4-yl-S-octyl thiocarbonaat

900 g/kg

1 januari 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over pyridaat, en met name de aanhangsels I en II, dat op 12 december 2000 door het Permanent Plantenziektekundig Comité is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater;

bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke gevolgen voor in het water levende organismen, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

17

Thiabendazool

CAS-nr. 148-79-8

CIPAC-nr. 323

2-Thiazol-4-yl-1H-benzimidazool

985 g/kg

1 januari 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide. Toepassingen als bladspuitmiddel mogen niet worden toegelaten.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over thiabendazool, en met name de aanhangsels I en II, dat op 12 december 2000 door het Permanent Plantenziektekundig Comité is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van in het water en in het sediment levende organismen, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

Passende risicobeperkende maatregelen (bv. zuivering met kiezelaarde of geactiveerde koolstof) moeten worden toegepast om het oppervlaktewater te beschermen tegen onaanvaardbare vervuiling door afvalwater.

18

Paecilomyces fumosoroseus Apopka stam 97, PFR 97 of CG 170, ATCC20874

Niet van toepassing

aan de hand van HPLC moet elke gistingsbouillon worden gecontroleerd op de afwezigheid van secundaire metabolieten

1 juli 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

Elke gistingsbouillon moet aan de hand van HPLC op de afwezigheid van secundaire metabolieten worden gecontroleerd.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 27 april 2001.

19

DPX KE 459 (flupyrsulforon methyl)

CAS-nr. 144740-54-5

CIPAC-nr. 577

2-(4,6-dimethoxypirimidin-2-ylcarbamoylsulfamoyl)-6-trifluromethylnicotinaat mononatriumzout

903 g/kg

1 juli 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 27 april 2001.

20

Acibenzolar-S-methyl

CAS-nr. 135158-54-2

CIPAC-nr. 597

benzo[1,2,3]thiadiazool-7-carbothioaat-s-methylester

970 g/kg

1 november 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als plantenactivator.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 29 juni 2001

21

Cyclanilide

CAS-nr. 113136-77-9

CIPAC-nr. 586

Niet beschikbaar

960 g/kg

1 november 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als groeiregulator.

Het maximale gehalte aan de onzuiverheid 2,4-dichlooraniline (2,4-DCA) in de werkzame stof na verwerking bedraagt 1 g/kg.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 29 juni 2001.

22

IJzer(III)fosfaat

CAS-nr. 10045-86-0

CIPAC-nr. 629

IJzer(III)fosfaat

990 g/kg

1 november 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als slakkendodend middel.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 29 juni 2001.

23

Pymetrozine

CAS-nr. 123312-89-0

CIPAC-nr. 593

(E)-6-methyl-4-[(pyridin-3-ylmethyleen)amino]-4,5-dihydro-2H-[1,2,4]-triazin-3-on

950 g/kg

1 november 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van waterorganismen.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 29 juni 2001.

24

Pyraflufen-ethyl

CAS-nr. 129630-19-9

CIPAC-nr. 605

Ethyl2-chloor-5-(4-chloor-5-difluormethoxy-1-methylpyrazol-3-yl)-4-fluorfenoxyacetaat

956 g/kg

1 november 2001

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van algen en waterplanten en waar nodig risicobeperkende maatregelen toepassen.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 29 juni 2001.

25

Glyfosaat

CAS-nr. 1071-83-6

CIPAC-nr. 284

N-(fosfonomethyl)-glycine

950 g/kg

1 juli 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de uniforme beginselen van bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over glyfosaat, en met name de aanhangsels I en II, dat op 29 juni 2001 door het Permanent Plantenziektekundig Comité is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, met name bij niet voor gewassen bestemde toepassingen.

26

Thifensulfuron-methyl

CAS-nr. 79277-27-3

CIPAC-nr. 452

Methyl 3-(4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazine-2-ylcarbamoyl-sulfamoyl)thiofeen-2-carboxylaat

960 g/kg

1 juli 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de uniforme beginselen van bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over thifensulfuron-methyl, en met name de aanhangsels I en II, dat op 29 juni 2001 door het Permanent Plantenziektekundig Comité is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater;

bijzondere aandacht besteden aan de gevolgen voor waterplanten, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

27

2,4-D

CAS-nr. 94-75-7

CIPAC-nr. 1

(2,4-dichloorfenoxy)azijnzuur

960 g/kg

1 oktober 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de uniforme beginselen van bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over 2,4-D, en met name de aanhangsels I en II, dat op 2 oktober 2001 door het Permanent Plantenziektekundig Comité is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimaat kwetsbare gebieden;

bijzondere aandacht besteden aan de absorptie via de huid;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van geleedpotigen die niet tot de doelsoorten behoren, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

28

Isoproturon

CAS-nr. 34123-59-6

CIPAC-nr. 336

3-(4-isopropylfenyl)-1,1-dimethylureum

970 g/kg

1 januari 2003

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de uniforme beginselen van bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over isoproturon, en met name de aanhangsels I en II, dat op 7 december 2001 door het Permanent Plantenziektekundig Comité is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt toegepast in qua bodemgesteldheid en/of klimaat kwetsbare gebieden, of wanneer de gebruikte doses de in het evaluatierapport beschreven doses overschrijden, en waar nodig risicobeperkende maatregelen toepassen;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van waterplanten, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.”

3)

De rijen 30 tot en met 39 worden vervangen door:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (3)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„30

Iprovalicarb

CAS-nr. 140923-17-7

CIPAC-nr. 620

2-Methyl-1-[1-(4-methylfenyl)ethylcarbonyl]propyl-carbaminezuur, isopropylester

950 g/kg

(voorlopige specificatie)

1 juli 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over iprovalicarb, en met name de aanhangsels I en II, dat op 26 februari 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling:

moet de specificatie van het technische materiaal zoals commercieel vervaardigd, worden bevestigd en met passende analytische gegevens worden onderbouwd. Het in het toxiciteitsdossier gebruikte materiaal moet worden vergeleken met deze specificatie van het technische materiaal en aan de hand daarvan worden gecontroleerd;

moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van toedieners.

31

Prosulfuron

CAS-nr. 94125-34-5

CIPAC-nr. 579

1-(4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazin-2-yl)-3-[2-(3,3,3-trifluorpropyl)-fenylsulfonyl]-ureum

950 g/kg

1 juli 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over prosulfuron, en met name de aanhangsels I en II, dat op 26 februari 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

het risico voor waterplanten zorgvuldig onderzoeken als de werkzame stof in de nabijheid van oppervlaktewater wordt gebruikt. Waar nodig moeten risicobeperkende maatregelen worden toegepast;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimaat kwetsbare gebieden. Waar nodig moeten risicobeperkende maatregelen worden toegepast.

32

Sulfosulfuron

CAS-nr. 141776-32-1

CIPAC-nr. 601

1-(4,6-dimethoxypyrimidin-2-yl)-3-[(2-ethaansulfonyl-imidazo[1,2-a]pyridine) sulfonyl]ureum

980 g/kg

1 juli 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over sulfosulfuron, en met name de aanhangsels I en II, dat op 26 februari 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling:

moeten de lidstaten speciale aandacht besteden aan de bescherming van waterplanten en algen. Waar nodig moeten risicobeperkende maatregelen worden toegepast;

moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimaat kwetsbare gebieden.

33

Cinidon-ethyl

CAS-nr. 142891-20-1

CIPAC-nr. 598

(Z)-ethyl 2-chloor-3-[2-chloor-5-(cyclohex-1-een-1,2-dicarboximido)fenyl] acrylaat

940 g/kg

1 oktober 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over cinidon-ethyl, en met name de aanhangsels I en II, dat op 19 april 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke verontreiniging van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid (bv. grond met neutrale of hoge pH-waarden) en/of klimaat kwetsbare gebieden;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van waterorganismen.

De toelatingsvoorwaarden moeten waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

34

Cyhalofop-butyl

CAS-nr. 122008-85-9

CIPAC-nr. 596

Butyl-(R)-2-[4(4-cyano-2-fluorfenoxy) fenoxy]propionaat

950 g/kg

1 oktober 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over cyhalofop-butyl, en met name de aanhangsels I en II, dat op 19 april 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling:

moeten de lidstaten de mogelijke gevolgen van toepassing vanuit het vliegtuig voor niet-doelorganismen, vooral voor in het water levende soorten, nauwkeurig onderzoeken. De toelatingsvoorwaarden moeten waar nodig ook risicoverlagende maatregelen omvatten.

moeten de lidstaten de mogelijke gevolgen van toepassing vanop de grond voor in het water levende organismen in natte rijstvelden nauwkeurig onderzoeken. De toelatingsvoorwaarden moeten waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

35

Famoxadone

CAS-nr. 131807-57-3

CIPAC-nr. 594

3-anilino-5-methyl-5-(4-fenoxyfenyl)-1,3-oxazolidine-2,4-dion

960 g/kg

1 oktober 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over famoxadone, en met name de aanhangsels I en II, dat op 19 april 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke chronische risico's van de moederstof of van metabolieten voor regenwormen;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van in het water levende organismen, en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van toedieners.

36

Florasulam

CAS-nr. 145701-23-1

CIPAC-nr. 616

2', 6', 8-Trifluor-5-methoxy-[1,2,4]-triazool [1,5-c] pyrimidine-2-sulfonanilide

970 g/kg

1 oktober 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over florasulam, en met name de aanhangsels I en II, dat op 19 april 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke verontreiniging van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden. De toelatingsvoorwaarden moeten waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

37

Metalaxyl-M

CAS-nr. 70630-17-0

CIPAC-nr. 580

Methyl (R)-2-{[(2,6-dimethylfenyl) methoxyacetyl] amino} propionaat

910 g/kg

1 oktober 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over metalaxyl-M, en met name de aanhangsels I en II, dat op 19 april 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling:

moet bijzondere aandacht besteed worden aan de mogelijke verontreiniging van het grondwater door de werkzame stof of de afbraakproducten CGA 62826 en CGA 108906, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimaat kwetsbare gebieden. Waar nodig moeten risicobeperkende maatregelen worden toegepast.

38

Picolinafen

CAS-nr. 137641-05-5

CIPAC-nr. 639

4′-Fluor-6-[(α,α,α-trifluor-m-tolyl)oxy]picolinanilide

970 g/kg

1 oktober 2002

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over picolinafen, en met name de aanhangsels I en II, dat op 19 april 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van in het water levende organismen. De toelatingsvoorwaarden moeten waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.

39

Flumioxazine

CAS-nr. 103361-09-7

CIPAC-nr. 578

N-(7-fluor-3,4-dihydro-3-oxo-4-prop-2-ynyl-2H-1,4-benzoxazin-6-yl)cyclohex-1-een-1,2-dicarboximide

960 g/kg

1 januari 2003

31 december 2015

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Voor de toepassing van de uniforme beginselen van bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over flumioxazine, en met name de aanhangsels I en II, dat op 28 juni 2002 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

het risico voor waterplanten en algen zorgvuldig onderzoeken. De toelatingsvoorwaarden moeten waar nodig ook risicobeperkende maatregelen omvatten.”


(1)  De evaluatieverslagen bevatten nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stoffen.

(2)  De evaluatieverslagen bevatten nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stoffen.

(3)  De evaluatieverslagen bevatten nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stoffen.


BESLUITEN

11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/58


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 november 2010

betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Slowakije

(2010/682/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grens-overschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 25,

Gezien Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ (2), en met name artikel 20 en hoofdstuk 4 van de bijlage erbij,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens het Protocol betreffende de overgangsbepalingen dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden de rechtsgevolgen van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die vastgesteld zijn vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon gehandhaafd zolang deze handelingen niet krachtens de Verdragen zijn ingetrokken, nietig verklaard of gewijzigd.

(2)

Artikel 25 van Besluit 2008/615/JBZ is derhalve van toepassing en de Raad moet met eenparigheid van stemmen besluiten of de lidstaten de bepalingen van hoofdstuk 6 van dat besluit hebben uitgevoerd.

(3)

In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ van de Raad is bepaald dat de Raad het in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ bedoelde besluit neemt op basis van een evaluatieverslag, dat is opgesteld aan de hand van een vragenlijst. Wat de automatische uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ betreft, dient het evaluatieverslag gebaseerd te zijn op een evaluatiebezoek en een proefrun.

(4)

Overeenkomstig hoofdstuk 4, onder punt 1.1, van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ dient de door de betrokken Raadsgroep opgestelde vragenlijst betrekking te hebben op elke vorm van geautomatiseerde uitwisseling van gegevens, en dient door een lidstaat te worden beantwoord zodra hij van oordeel is dat hij aan de voorwaarden voor het uitwisselen van gegevens in een bepaalde gegevenscategorie voldoet.

(5)

Slowakije heeft de vragenlijst over gegevensbescherming en de vragenlijst over de uitwisseling van dactyloscopische gegevens ingevuld.

(6)

Slowakije heeft met Oostenrijk een geslaagde proefrun uitgevoerd.

(7)

Er is een evaluatiebezoek aan Slowakije gebracht; het Oostenrijks/Duitse evaluatieteam heeft daarover een verslag opgesteld en dat toegezonden aan de betrokken Raadsgroep.

(8)

Er is een algemeen evaluatieverslag aan de Raad voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende de uitwisseling van dactylo-scopische gegevens zijn samengevat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Met het oog op de automatische bevraging van dactyloscopische gegevens heeft Slowakije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig uitgevoerd en is het gerechtigd met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 november 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

M. WATHELET


(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.

(2)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12.


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/60


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2010

tot wijziging van Beschikking 97/555/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor cement, bouwkalk en andere hydraulische bindmiddelen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7603)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/683/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten (1), en met name artikel 13, lid 4, onder a),

Na raadpleging van het Permanent Comité voor de bouw,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft Beschikking 97/555/EG van 14 juli 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor cement, bouwkalk en andere hydraulische bindmiddelen (2) goedgekeurd.

(2)

Na een herziening van de productfamilie „bouwkalk” achtten de lidstaten en de Commissie het noodzakelijk de rol te versterken van derden die betrokken zijn bij de certificering van de in de fabriek uitgevoerde productiecontrole.

(3)

Beschikking 97/555/EG van de Commissie moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Beschikking 97/555/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 november 2010.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 12.

(2)  PB L 229 van 20.8.1997, blz. 9.


BIJLAGE

In bijlage III bij Beschikking 97/555/EG komt de vermelding voor de productfamilie „Bouwkalk, waaronder: calciumhoudende kalk, dolomietkalk, hydraulische kalk” als volgt te luiden:

„Bouwkalk, waaronder:

calciumhoudende kalk

dolomietkalk

hydraulische kalk

 

2 +”


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/62


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

tot wijziging van deel 1 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG van de Raad wat betreft het model van het gezondheidscertificaat voor dieren van bedrijven

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7640)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/684/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (1), en met name artikel 22, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 10 van Richtlijn 92/65/EEG bevat de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer van honden, katten en fretten.

(2)

Deel 1 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG bevat het model van het gezondheidscertificaat voor de handel in dieren van bedrijven, waaronder honden, katten en fretten.

(3)

Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad (2) stelt de veterinairrechtelijke voorschriften vast voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren, alsook de regels betreffende de controle van dat verkeer. Die verordening is van toepassing op het verkeer tussen lidstaten of uit derde landen van gezelschapsdieren van de op de lijst in bijlage I bij die verordening genoemde soorten. Honden, katten en fretten worden in de delen A en B van die bijlage vermeld.

(4)

De voorschriften van Verordening (EG) nr. 998/2003 verschillen naargelang de gezelschapsdieren tussen lidstaten dan wel van derde landen naar lidstaten worden vervoerd. Bovendien wordt er bij de voorschriften voor dergelijk verkeer uit derde landen nog een verder onderscheid gemaakt, namelijk tussen de in bijlage II, deel B, afdeling 2, bij die verordening genoemde derde landen en de in deel C van die bijlage vermelde derde landen.

(5)

Om te vermijden dat commercieel verkeer frauduleus wordt voorgesteld als niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren in de zin van Verordening (EG) nr. 998/2003 bepaalt artikel 12 van die verordening dat de eisen en de controles van Richtlijn 92/65/EEG gelden voor het verkeer van meer dan vijf gezelschapsdieren die uit een niet in bijlage II, deel B, afdeling 2, bij die verordening genoemd derde land in de Unie binnenkomen.

(6)

Om dezelfde praktijken te vermijden en te zorgen voor de uniforme toepassing van Verordening (EG) nr. 998/2003 bepaalt Verordening (EU) nr. 388/2010 van de Commissie van 6 mei 2010 houdende uitvoering van Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het maximumaantal gezelschapsdieren van bepaalde soorten die onder niet-commercieel verkeer kunnen vallen (3) dat dezelfde voorschriften gelden wanneer meer dan vijf als gezelschapsdier gehouden honden, katten en fretten naar een lidstaat worden vervoerd uit een andere lidstaat of een derde land dat is opgenomen in afdeling 2 van deel B van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 998/2003.

(7)

Het certificaat in deel 1 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG, gewijzigd bij Besluit 2010/270/EU van de Commissie (4), houdt rekening met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 388/2010.

(8)

Uit de ervaring met de toepassing van Verordening (EU) nr. 388/2010 is gebleken dat de bepalingen van die verordening in bepaalde gevallen op onevenredige wijze van invloed zijn op het verkeer van een beperkte populatie als gezelschapsdier gehouden honden, katten en fretten die vaak voor niet-commerciële doeleinden in grotere aantallen dan vijf worden vervoerd om deel te nemen aan bepaalde sportwedstrijden en shows.

(9)

Voor die gevallen is het dienstig dat een geldigheidsduur van het gezondheidscertificaat wordt ingevoerd die langer is dan de geldigheidsduur van de gezondheidscertificaten die worden afgegeven voor de andere soorten waarvoor het certificaat in deel 1 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG geldt.

(10)

Beschikking 2004/824/EG van de Commissie van 1 december 2004 tot vaststelling van een modelcertificaat voor het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten uit derde landen naar de Gemeenschap (5) bepaalt dat het in de bijlage daarbij vastgestelde certificaat voor het verkeer in de Unie geldig is gedurende vier maanden, gerekend vanaf de datum van afgifte, of tot de vervaldatum van de vaccinatie tegen rabiës, indien deze datum vroeger valt.

(11)

Voor de samenhang van de wetgeving van de Unie moet de geldigheidsduur van de certificaten voor als gezelschapsdier gehouden honden, katten en fretten, als vastgesteld in deel 1 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG, dezelfde zijn als die voor het certificaat, vastgesteld in de bijlage bij Beschikking 2004/824/EG.

(12)

Richtlijn 92/65/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel 1 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

(2)  PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1.

(3)  PB L 114 van 7.5.2010, blz. 3.

(4)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 56.

(5)  PB L 358 van 3.12.2004, blz. 12.


BIJLAGE

„Deel 1 —   Gezondheidscertificaat voor de handel in dieren van bedrijven (hoefdieren, vogels, haasachtigen, honden, katten en fretten)

92/65 EI

Image

Image

Image


11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/67


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2010

tot wijziging van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/685/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (1), en met name artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 715/2009 zijn richtsnoeren vastgesteld betreffende de definitie van de technische informatie die netgebruikers nodig hebben om effectieve toegang tot het systeem te kunnen verkrijgen.

(2)

Bij deze richtsnoeren moeten transparantieregels worden ingevoerd teneinde een effectieve toegang tot de aardgastransmissienetten te waarborgen en een minimumgarantie van gelijke markttoegang in de praktijk te bieden.

(3)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 28 van Verordening (EG) nr. 715/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 3 maart 2011.

Gedaan te Brussel, 10 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36.


BIJLAGE

„3.   Definitie van de technische informatie die netgebruikers nodig hebben om effectieve toegang tot het systeem te kunnen verkrijgen, definitie van alle voor de transparantievereisten relevante punten en de op alle relevante punten te publiceren informatie en het tijdschema voor de publicatie van deze informatie

3.1.   Definitie van de technische informatie die netgebruikers nodig hebben om effectieve toegang tot het systeem te kunnen verkrijgen

3.1.1.   Wijze van informatieverstrekking

1)

De transmissiesysteembeheerders verstrekken alle in punt 3.1.2 en de punten 3.3.1) tot en met 3.3.5) bedoelde informatie op de volgende wijze:

a)

op een website die voor het publiek toegankelijk is, gratis en zonder dat het nodig is zich te registreren of zich anderszins bij de transmissiesysteembeheerder in te schrijven;

b)

op geregelde en voortschrijdende wijze; de frequentie waarmee de informatie wordt verstrekt hangt af van de wijzigingen die worden aangebracht en de looptijd van de dienstverlening;

c)

op gebruiksvriendelijke wijze;

d)

op een duidelijke, kwantificeerbare, gemakkelijk toegankelijke en niet-discriminerende wijze;

e)

in downloadbaar formaat dat een kwantitatieve analyse mogelijk maakt;

f)

in consistente eenheden; de eenheid van energie-inhoud is kWh (met een referentie-verbrandingstemperatuur van 298,15 K) en de eenheid van volume is m3 (bij 273,15 K en 1,01325 bar). De constante conversiefactor naar energie-inhoud moet worden gegeven. Bovenop het bovengenoemde formaat is ook publicatie in andere eenheden mogelijk;

g)

in de officiële taal (talen) van de lidstaat en in het Engels;

2)

De transmissiesysteembeheerders verstrekken tijdig en zo snel zij daarover beschikken nadere gegevens over alle feitelijke wijzigingen van de onder punt 3.1.2 en de punten 3.3.1) t/m 3.3.5) bedoelde informatie.

3.1.2.   Inhoud van de te verstrekken informatie

De transmissiesysteembeheerders publiceren ten minste de volgende informatie over hun systemen en diensten:

a)

een gedetailleerde en uitvoerige beschrijving van de verschillende aangeboden diensten en de bijbehorende tarieven;

b)

de verschillende typen transportcontracten die voor deze diensten beschikbaar zijn;

c)

de netcode en/of de standaardvoorwaarden waarin de rechten en verantwoordelijkheden van alle netgebruikers worden beschreven, inclusief:

1.

de geharmoniseerde transportcontracten en andere relevante documenten;

2.

wanneer relevant voor de toegang tot het systeem, voor alle relevante punten als genoemd onder punt 3.2 van deze bijlage, een specificatie van relevante gaskwaliteitsparameters, met inbegrip van ten minste de calorimetrische warmtewaarde (gross calorific value) en de Wobbe-index, en de aansprakelijkheid van of de conversiekosten voor de gebruikers van het net in het geval het geleverde gas buiten deze specificaties valt;

3.

indien relevant voor de toegang tot het systeem, voor alle relevante punten informatie betreffende de drukeisen;

4.

de procedure in het geval van afschakeling van afschakelbare capaciteit, met inbegrip van, wanneer van toepassing, het tijdschema, de omvang en de classificatie van afzonderlijke afschakelingen (bijvoorbeeld pro rata of op basis van eerstgekomen-laatst afgeschakeld);

d)

de geharmoniseerde procedures die worden toegepast wanneer gebruik wordt gemaakt van het transmissiesysteem, inclusief de definitie van kernbegrippen;

e)

voorzieningen inzake capaciteitsallocatie en congestiebeheer en ter voorkoming van hamsteren; procedures voor hergebruik;

f)

de regels die ten aanzien van de transmissiesysteembeheerder van toepassing zijn op de handel in capaciteit op de secundaire markt;

g)

de regels betreffende balanceringsregels en methoden voor de berekening van tarieven voor onbalans;

h)

in voorkomende gevallen, de flexibiliteits- en tolerantiewaarden die zonder afzonderlijke vergoeding in het transport en de andere diensten inbegrepen zijn, alsook de daar bovenop aangeboden flexibiliteit en de overeenkomstige tarieven;

i)

een gedetailleerde beschrijving van het gassysteem van de transmissiesysteembeheerder met vermelding van de relevante interconnectiepunten daarvan, als omschreven onder punt 3.2 van deze bijlage, alsook de namen van de beheerders van de interconnectiesystemen of -faciliteiten;

j)

de regels voor verbinding met het door de transmissiesysteembeheerder geëxploiteerde systeem;

k)

informatie betreffende mechanismen in het geval van noodsituaties, voor zover dit de verantwoordelijkheid van de transmissiesysteembeheerder betreft, zoals maatregelen die kunnen leiden tot het afsluiten van gebruikersgroepen en andere algemene aansprakelijkheidsregels die gelden voor de transmissiesysteembeheerder;

l)

de door de transmissiesysteembeheerders overeengekomen procedures bij interconnectiepunten, van belang voor toegang van netwerkgebruikers tot de desbetreffende transmissiesystemen, met betrekking tot de interoperabiliteit van het netwerk, overeengekomen nominatie- en matchingsprocedures en andere overeengekomen procedures die bepalingen bevatten betreffende de toewijzing van gasflows en balancering, inclusief de gebruikte methoden;

m)

de transmissiesysteembeheerders publiceren een gedetailleerde en volledige beschrijving van de methodologie en de procedures, inclusief informatie over de gebruikte parameters en de centrale aannamen die worden gebruikt om de technische capaciteit te berekenen.

3.2.   Definitie van alle voor de transparantie-eisen relevante punten

1)

Tot de relevante punten behoren ten minste:

a)

alle entry- en exitpunten naar en van een door een transmissiesysteembeheerder beheerd net, met uitzondering van de exitpunten die zijn verbonden met een afzonderlijke eindgebruiker, met uitzondering van de entrypunten die direct verbonden zijn met een productiefaciliteit of één afzonderlijke producent binnen de Europese Unie;

b)

alle entry- en exitpunten die de balanceringszones van een transmissiesysteembeheerder verbinden;

c)

alle punten die het netwerk van een transmissiesysteembeheerder verbinden met een LNG-terminal, met fysieke gashubs en met opslag- en productiefaciliteiten, tenzij voor deze productiefaciliteiten een uitzondering geldt op grond van punt a);

d)

alle punten die het net van een bepaalde transmissiesysteembeheerder verbinden met de infrastructuur voor het aanbieden van ondersteunende diensten in de zin van artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2009/73/EG.

2)

Informatie voor eindgebruikers en voor productiefaciliteiten, die zijn uitgesloten van de omschrijving van de relevante punten als gegeven onder 3.2.1), onder a), wordt, minimaal per balanceringszone, in samengevoegde vorm gepubliceerd. De samenvoeging van afzonderlijke eindgebruikers en van productiefaciliteiten die niet onder de in punt 3.2.1), onder a), vastgestelde omschrijving van relevante punten vallen, wordt voor de toepassing van deze bijlage als één relevant punt beschouwd.

3)

Wanneer punten tussen twee of meer transmissiesysteembeheerders uitsluitend door de betrokken systeembeheerders worden beheerd, zonder enige contractuele of operationele betrokkenheid van de systeemgebruikers, of wanneer dergelijke punten een transmissiesysteem verbinden met een distributiesysteem en er geen contractuele congestie is in deze punten, worden de transmissiesysteembeheerders voor deze punten vrijgesteld van de verplichting tot publicatie van de in punt 3.3 van deze bijlage bedoelde informatie. De nationale regelgevende instantie kan van de transmissiesysteembeheerder eisen de overeenkomstig punt 3.3 van deze bijlage te verstrekken informatie te publiceren voor alle of voor groeperingen van de vrijgestelde punten. In een dergelijk geval wordt de informatie, wanneer die beschikbaar is voor de transmissiesysteembeheerder, in samengevoegde vorm en op betekenisvol niveau, ten minste per balanceringszone, gepubliceerd. De samenvoeging van deze punten wordt voor de toepassing van deze bijlage als één relevant punt beschouwd.

3.3.   De op alle relevante punten te publiceren informatie en het tijdschema voor de publicatie van deze informatie

1)

Op alle relevante punten publiceren de transmissiesysteembeheerders de hieronder onder a) t/m g) genoemde informatie voor alle geleverde diensten en ondersteunende diensten (met name informatie inzake blending, ballasting en conversie). Deze informatie wordt gepubliceerd in numerieke vorm, voor periodes van een uur of een dag, naargelang van de kleinste referentieperiode voor capaciteitsboeking en (re)nominatie en de kleinste afrekeningsperiode waarvoor tarieven voor onbalans worden aangerekend. Wanneer de kortste referentieperiode niet gelijk is aan een dag, wordt de onder a) t/m g) bedoelde informatie ook beschikbaar gesteld per periode van een dag. Deze informatie en de actualisering daarvan wordt door de systeembeheerder gepubliceerd zodra deze beschikbaar is („near real time”):

a)

de technische capaciteit voor flows in beide richtingen;

b)

de totale gecontracteerde vaste en afschakelbare capaciteit in beide richtingen;

c)

de genomineerde en gerenomineerde capaciteit in beide richtingen;

d)

de beschikbare vaste en afschakelbare capaciteit in beide richtingen;

e)

de feitelijke fysieke flows;

f)

de geplande en feitelijke afschakeling van afschakelbare capaciteit;

g)

de geplande en niet-geplande afschakeling van vaste diensten, alsmede de informatie betreffende het herstel van dergelijke vaste diensten (bv. onderhoud van het systeem en de waarschijnlijke duur van afschakeling ten gevolge van dergelijk onderhoud). Geplande afschakelingen worden ten minste 42 dagen van tevoren gepubliceerd.

2)

Voor alle relevante punten wordt de in punt 3.3.1), onder a), b) en d) bedoelde informatie ten minste 18 maanden van te voren gepubliceerd.

3)

Voor alle relevante punten publiceren de transmissiesysteembeheerders historische gegevens betreffende de in punt 3.3.1), onder a) t/m g), bedoelde informatie, telkens voor de afgelopen vijf jaar.

4)

Voor alle relevante punten publiceren de transmissiesysteembeheerders de gemeten calorimetrische warmtewaarde of de Wobbe-index, op dagbasis. Voorlopige cijfers worden gepubliceerd uiterlijk drie dagen volgende op de desbetreffende gasdag. Definitieve cijfers worden gepubliceerd binnen drie maanden na het aflopen van de desbetreffende maand.

5)

Voor alle relevante punten publiceren de transmissiesysteembeheerders de beschikbare capaciteit, meer bepaald de geboekte en technische capaciteit, op jaarbasis gedurende alle jaren waarin capaciteit is gecontracteerd plus één jaar en dit ten minste voor de komende tien jaar. Deze informatie wordt minimaal om de maand of vaker, wanneer nieuwe informatie beschikbaar komt, geactualiseerd. De publicatie heeft betrekking op de periode waarin capaciteit op de markt wordt aangeboden.

3.4.   Te publiceren informatie betreffende het transmissiesysteem en tijdschema voor de publicatie van deze informatie

1)

Wanneer deze informatie voor de transmissiesysteembeheerder beschikbaar is, zorgen de transmissiesysteembeheerders voor de publicatie, dagelijks en elke dag geactualiseerd, van de samengevoegde hoeveelheden van de op de secundaire markt aangeboden en gecontracteerde capaciteit (d.w.z. verkocht door één netgebruiker aan een andere netgebruiker). Deze informatie omvat de volgende specificaties:

a)

de interconnectiepunten waar de capaciteit is verkocht;

b)

het type capaciteit, i.e. entry, exit, vast, afschakelbaar;

c)

de hoeveelheid en looptijd van de capaciteitsgebruiksrechten;

d)

het type verkoop, bv. overdracht of toewijzing;

e)

het totale aantal handelsverrichtingen/overdrachten;

f)

andere bij de transmissiesysteembeheerder bekende voorwaarden als bedoeld onder punt 3.3.

Voor zover dergelijke informatie wordt verstrekt door een derde partij, worden de transmissiesysteembeheerders vrijgesteld van deze bepaling.

2)

De transmissiesysteembeheerders publiceren de geharmoniseerde voorwaarden waaronder capaciteitstransacties (bv. overdrachten en toewijzingen) door hen worden aanvaard. Deze voorwaarden omvatten minimaal:

a)

een beschrijving van de gestandaardiseerde producten die kunnen worden verkocht op de secundaire markt;

b)

de aanlooptijd voor de uitvoering/aanvaarding/registratie van transacties op de secundaire markt. In het geval van vertragingen, moeten de redenen daarvan bekend worden gemaakt;

c)

de door de verkoper of derde partij, als bedoeld in punt 3.4.1), aan de transmissiesysteembeheerder gerichte kennisgeving met de naam van koper en verkoper en de capaciteitsspecificaties als bedoeld in punt 3.4.1).

Wanneer dergelijke informatie wordt verstrekt door een platformbeheerder die een derde partij is, worden de transmissiesysteembeheerders vrijgesteld van deze bepaling.

3)

Wat de balanceringsdienst van zijn systeem betreft, verstrekt elke transmissiesysteembeheerder elke netwerkgebruiker, voor elke balanceringsperiode, gegevens over zijn specifieke preliminaire onbalansvolumen en kosten per individuele netwerkgebruiker, en dit uiterlijk één maand na het einde van de balanceringsperiode. De definitieve gegevens met betrekking tot gebruikers die worden bevoorraad overeenkomstig gestandaardiseerde belastingsprofielen, mogen tot 14 maanden later worden verstrekt. Voor zover dergelijke informatie wordt verstrekt door een derde partij, worden de transmissiesysteembeheerders vrijgesteld van deze bepaling. Bij het verstrekken van deze informatie wordt de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht genomen.

4)

Wanneer flexibiliteitsdiensten, andere dan toegestane afwijkingen, worden aangeboden voor derdentoegang publiceren de transmissiesysteembeheerders dagelijks prognoses voor de volgende dag inzake de maximale hoeveelheid flexibiliteit, het geboekte flexibiliteitsniveau en de beschikbaarheid van flexibiliteit voor de markt van de volgende gasdag. De transmissiesysteembeheerders publiceren achteraf ook de samengevoegde gegevens over het gebruik van alle flexibiliteitsdiensten tegen het einde van elke gasdag. Wanneer de nationale regelgevende instantie ervan overtuigd is dat dergelijke informatie eventueel misbruik door de netwerkgebruikers tot gevolg kan hebben, kan zij de transmissiesysteembeheerder vrijstellen van deze verplichting.

5)

Per balanceringszone publiceren de transmissiesysteembeheerders de hoeveelheid gas in het transmissiesysteem bij het begin van elke gasdag en de prognose betreffende de hoeveelheid gas in het transmissiesysteem op het einde van elke gasdag. De prognose betreffende de hoeveelheid gas op het einde van de gasdag wordt gedurende de gehele gasdag per uur geactualiseerd. Als tarieven voor onbalans worden aangerekend op uurbasis, maakt de transmissiesysteembeheerder de hoeveelheid gas in het transmissiesysteem op uurbasis bekend. Als alternatief kunnen de transmissiesysteembeheerders per balanceringszone ook de samengevoegde gegevens publiceren betreffende de onbalans van alle gebruikers bij het begin van elke balanceringsperiode en de prognose voor de samengevoegde onbalanspositie van alle gebruikers tegen het einde van elke gasdag. Wanneer de nationale regelgevende instantie ervan overtuigd is dat dergelijke informatie eventueel misbruik door de netwerkgebruikers tot gevolg kan hebben, kan zij de transmissiesysteembeheerder vrijstellen van deze verplichting.

6)

De transmissiesysteembeheerders bieden gebruiksvriendelijke instrumenten voor de berekening van de tarieven aan.

7)

De transmissiesysteembeheerders houden gedurende ten minste vijf jaar ter beschikking van de relevante nationale autoriteiten gegevens bij over alle capaciteitscontracten en andere relevante informatie in verband met de berekening van en het verstrekken van toegang tot beschikbare capaciteit, in het bijzonder de individuele nominaties en onderbrekingen van de voorziening. De transmissiesysteembeheerders houden gedurende ten minste vijf jaar documentatie bij met alle relevante informatie overeenkomstig de punten 3.3.4) en 3.3.5) en zij stellen deze informatie op verzoek ter beschikking van de regelgevende instantie. Beide partijen nemen de commerciële vertrouwelijkheid in acht.”


Rectificaties

11.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/72


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong

( Publicatieblad van de Europese Unie L 15 van 20 januari 2010 )

Bladzijde 55, in de zesde kolom van de vermelding voor Oxytetracycline:

in plaats van:

„De MRL’s voor vetweefsel, lever en nieren gelden niet voor vissen”,

te lezen:

„De MRL’s voor lever en nieren gelden niet voor vissen”.