ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.292.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 292

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
10 november 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2010/676/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 november 2010 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1008/2010 van de Commissie van 9 november 2010 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor wis- en sproeisystemen voor de voorruit van bepaalde motorvoertuigen en tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden ( 1 )

2

 

*

Verordening (EU) nr. 1009/2010 van de Commissie van 9 november 2010 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor wielafschermingen van bepaalde motorvoertuigen en tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden ( 1 )

21

 

*

Verordening (EU) nr. 1010/2010 van de Commissie van 8 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roodbaars in gebied NAFO 3M door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

30

 

 

Verordening (EU) nr. 1011/2010 van de Commissie van 9 november 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

32

 

 

Verordening (EU) nr. 1012/2010 van de Commissie van 9 november 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

34

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/74/EU van de Commissie van 9 november 2010 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de uitbreiding van de opneming in bijlage I bij die richtlijn van de werkzame stof kooldioxide tot productsoort 18 ( 1 )

36

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2010/677/GBVB van de Raad van 8 november 2010 tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 98/409/GBVB inzake Sierra Leone

39

 

 

2010/678/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 5 november 2010 betreffende een financiële bijdrage van de Unie voor een in de lidstaten uit te voeren gecoördineerd bewakingsprogramma ten aanzien van de prevalentie van Listeria monocytogenes in bepaalde kant-en-klare levensmiddelen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7516)

40

 

 

2010/679/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 8 november 2010 tot wijziging van Beschikking 95/467/EG tot uitvoering van artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7542)  ( 1 )

55

 

 

2010/680/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 november 2010 tot vrijstelling van Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk van de verplichting tot toepassing op bepaalde gewassen van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 1999/105/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG van de Raad met betrekking tot het in de handel brengen van respectievelijk zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen, vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken, bosbouwkundig teeltmateriaal, bietenzaad, groentezaad en zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7578)  ( 1 )

57

 

 

2010/681/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 november 2010 betreffende een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Richtlijn 1999/13/EG van de Raad inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties in de periode 2011-2013 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7591)

65

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 november 2010

betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

(2010/676/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, juncto artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) is bepaald dat de overeenkomstsluitende partijen zich verplichten tot voortzetting van hun inspanningen met het oog op de geleidelijke liberalisering van de onderlinge handel in landbouwproducten.

(2)

In september 2005 heeft de Raad de Commissie gemachtigd met Noorwegen onderhandelingen te beginnen met het oog op de verdere liberalisering van de bilaterale handel in landbouwproducten in het kader van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De onderhandelingen werden succesvol afgesloten en de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de Overeenkomst”) werd op 28 januari 2010 geparafeerd.

(3)

De Overeenkomst moet namens de Unie worden ondertekend, onder voorbehoud van sluiting ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ondertekening van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de Overeenkomst”) wordt namens de Unie goedgekeurd, onder voorbehoud van sluiting ervan (1).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd om de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om namens de Unie de Overeenkomst te ondertekenen onder voorbehoud van sluiting.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 november 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

M. WATHELET


(1)  De tekst van de Overeenkomst zal samen met het besluit betreffende de sluiting worden bekendgemaakt.


VERORDENINGEN

10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/2


VERORDENING (EU) Nr. 1008/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2010

betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor wis- en sproeisystemen voor de voorruit van bepaalde motorvoertuigen en tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (1), en met name op artikel 14, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 661/2009 is een bijzondere verordening voor de toepassing van de typegoedkeuringsprocedure die is ingesteld bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (2).

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 661/2009 wordt Richtlijn 78/318/EEG van de Raad van 21 december 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende ruitenwissers en ruitensproeiers van motorvoertuigen (3) ingetrokken. De voorschriften van die richtlijn moeten worden overgenomen in deze verordening en waar nodig worden gewijzigd om ze aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis aan te passen.

(3)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet overeenstemmen met dat van Richtlijn 78/318/EEG en bijgevolg beperkt zijn tot voertuigen van categorie M1.

(4)

In Verordening (EG) nr. 661/2009 zijn fundamentele bepalingen vastgesteld met betrekking tot de voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen wat de wis- en sproeisystemen voor de voorruit betreft en voor de typegoedkeuring van die sproeisystemen als technische eenheid. Derhalve moeten de specifieke procedures, tests en voorschriften voor die typegoedkeuring worden vastgesteld.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op motorvoertuigen van categorie M1, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, die zijn uitgerust met een voorruit, alsook op sproeisystemen voor de voorruit, bedoeld om te worden gemonteerd op motorvoertuigen van categorie M1.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „voertuigtype wat het wis- en sproeisysteem voor de voorruit betreft”: voertuigen die niet onderling verschillen op essentiële punten zoals: de eigenschappen van het wis- en sproeisysteem of de vorm, grootte en eigenschappen van de voorruit en de montage ervan;

2)   „type sproeisysteem voor de voorruit”: een groep sproeisystemen voor de voorruit die niet onderling verschillen op essentiële punten zoals de prestaties van de pomp, de gebruikte materialen, de opslagcapaciteit, het aantal sproeiers, de afmetingen, de wanddikte of vorm van het sproeisysteem;

3)   „motor”: een verbrandingsmotor die draait op hetzij vloeibare, hetzij gasvormige brandstof;

4)   „wissysteem voor de voorruit”: het systeem dat bestaat uit een voorziening voor het wissen van het buitenoppervlak van de voorruit en de accessoires en bedieningsorganen die nodig zijn om de voorziening in- en uit te schakelen;

5)   „wisveld”: het gebied of de gebieden van de voorruit die onder normale bedrijfsomstandigheden van het wissysteem door het wisblad of de wisbladen worden bestreken;

6)   „intermitterende werking van het wissysteem”: een automatische niet-continue werkingswijze van het wissysteem, waarbij de wissers zich na iedere volledige cyclus enige tijd in een bepaalde ruststand bevinden;

7)   „sproeisysteem voor de voorruit”: het systeem dat bestaat uit voorzieningen voor het opslaan, overbrengen en op het buitenoppervlak van de voorruit richten van vloeistof, en de bedieningsorganen die nodig zijn om de voorziening in- en uit te schakelen;

8)   „bedieningsorgaan van de sproeier”: de voorziening waarmee het sproeisysteem handmatig wordt in- en uitgeschakeld;

9)   „sproeierpomp”: een voorziening waarmee vloeistof uit het opslagreservoir van het sproeisysteem naar het buitenoppervlak van de voorruit wordt overgebracht;

10)   „sproeier”: een voorziening die dient om vloeistof op de voorruit te richten;

11)   „volgepompt systeem”: een systeem dat enige tijd normaal in werking is gesteld, waarbij vloeistof door de pomp en de leidingen is gestroomd en door de sproeier(s) naar buiten is gekomen;

12)   „gereinigd gebied”: een vooraf vervuild gebied waarop geen sporen van druppels of vuilresten aanwezig zijn nadat het volledig is gedroogd;

13)   „zichtveld A”: testgebied A zoals gedefinieerd in punt 2.2 van bijlage 18 bij VN/ECE-Reglement nr. 43 (4);

14)   „zichtveld B”: gereduceerd testgebied B zoals gedefinieerd in punt 2.4 van bijlage 18 bij VN/ECE-Reglement nr. 43, maar met inbegrip van het in punt 2.4.1 van die bijlage gedefinieerde gebied;

15)   „ontwerpromphoek”: de hoek gemeten tussen een verticale lijn door het R-punt of referentiepunt van de zitplaats en de romplijn in een stand die overeenkomt met de door de voertuigfabrikant opgegeven ontwerpstand van de rugleuning;

16)   „R-punt” of „referentiepunt van de zitplaats”: het door de voertuigfabrikant voor elke zitplaats opgegeven punt met betrekking tot het driedimensionale referentiesysteem;

17)   „driedimensionaal referentiesysteem”: een referentiesysteem bestaande uit een verticaal langsvlak X-Z, een horizontaal vlak X-Y en een verticaal dwarsvlak Y-Z zoals beschreven in aanhangsel 2 van bijlage III;

18)   „primaire referentiemerktekens”: openingen, oppervlakken, merktekens of andere identificatietekens op de carrosserie of het chassis van het voertuig waarvan de x-, y- en z-coördinaten in het driedimensionale referentiesysteem door de fabrikant van het voertuig worden gespecificeerd;

19)   „hoofdbesturingsschakelaar van het voertuig”: de voorziening waarmee het boordelektronicasysteem van het voertuig van de uitgeschakelde toestand, waarin het voertuig zich bevindt wanneer het is geparkeerd en de bestuurder afwezig is, in de normale bedrijfstoestand wordt gebracht.

Artikel 3

EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de wis- en sproeisystemen voor de voorruit betreft

1.   De fabrikant of zijn vertegenwoordiger dient de aanvraag voor EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de wis- en sproeisystemen voor de voorruit betreft, in bij de typegoedkeuringsinstantie.

2.   De aanvraag wordt opgesteld volgens het model van het inlichtingenformulier in deel 1 van bijlage I.

3.   Als aan de relevante voorschriften in bijlage III bij deze verordening is voldaan, verleent de goedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring en kent zij een typegoedkeuringsnummer toe volgens het in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven nummeringssysteem.

Een lidstaat mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.

4.   Voor de toepassing van lid 3 verleent de typegoedkeuringsinstantie een EG-typegoedkeuringscertificaat, opgesteld volgens het model in deel 2 van bijlage I.

Artikel 4

EG-typegoedkeuring van sproeisystemen voor de voorruit als technische eenheid

1.   De fabrikant of zijn vertegenwoordiger dient de aanvraag voor EG-typegoedkeuring van een type sproeisysteem voor de voorruit als technische eenheid in bij de typegoedkeuringsinstantie.

De aanvraag wordt opgesteld volgens het model van het inlichtingenformulier in deel 1 van bijlage II.

2.   Als aan de desbetreffende voorschriften in bijlage III bij deze verordening is voldaan, verleent de goedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring voor de technische eenheid en kent zij een typegoedkeuringsnummer toe volgens het in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven nummeringssysteem.

Een lidstaat mag hetzelfde nummer niet aan een ander type technische eenheid toekennen.

3.   Voor de toepassing van lid 2 verleent de typegoedkeuringsinstantie een EG-typegoedkeuringscertificaat, opgesteld volgens het model in deel 2 van bijlage II.

Artikel 5

EG-typegoedkeuringsmerk voor een technische eenheid

Op elke technische eenheid die conform is met een type waarvoor overeenkomstig deze verordening EG-typegoedkeuring als technische eenheid is verleend, wordt het in deel 3 van bijlage II beschreven EG-typegoedkeuringsmerk voor een technische eenheid aangebracht.

Artikel 6

Geldigheid en uitbreiding van krachtens Richtlijn 78/318/EEG verleende goedkeuringen

De nationale autoriteiten staan de verkoop en het in het verkeer brengen toe van voertuigen en technische eenheden waarvoor vóór de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 661/2009 genoemde datum typegoedkeuring is verleend en blijven uitbreiding van goedkeuringen voor die voertuigen en technische eenheden toestaan krachtens Richtlijn 78/318/EEG.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de [twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1.

(2)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(3)  PB L 81 van 28.3.1978, blz. 49.

(4)  PB L 230 van 31.8.2010, blz. 119.


BIJLAGE I

Administratieve documenten voor de EG-typegoedkeuring van motorvoertuigen wat de wis- en sproeisystemen voor de voorruit betreft

DEEL 1

Inlichtingenformulier

MODEL

Inlichtingenformulier nr … betreffende de EG-typegoedkeuring van een motorvoertuig wat de wis- en sproeisystemen voor de voorruit betreft.

De onderstaande gegevens worden in drievoud verstrekt en gaan vergezeld van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto’s zijn voldoende details te zien.

Indien de in dit inlichtingenformulier bedoelde systemen, onderdelen en technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties daarvan verstrekt.

0.   ALGEMEEN

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

0.2.   Type: …

0.2.1.   Handelsbenaming(en) (indien beschikbaar): …

0.3.   Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig (1): …

0.3.1.   Plaats van dat identificatiemiddel: …

0.4.   Voertuigcategorie (2): …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

0.8.   Naam en adres van de assemblagefabriek(en): …

0.9.   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant: …

1.   ALGEMENE CONSTRUCTIEKENMERKEN VAN HET VOERTUIG

1.1.   Foto’s en/of tekeningen van een representatief voertuig: …

3.   MOTOR (3)

3.2.   Verbrandingsmotor

3.2.1.8.   Nettomaximumvermogen (4): … kW bij … min–1 (volgens fabrieksopgave)

3.2.5.   Elektrische installatie

3.2.5.1.   Nominale spanning: … V, positieve/negatieve massaverbinding (5)

3.2.5.2.   Generator

3.2.5.2.1.   Type: …

3.2.5.2.2.   Nominaal vermogen: … VA

3.3.   Elektromotor

3.3.1.1.   Maximumuurvermogen: …kW

3.3.1.2.   Bedrijfsspanning: … V

3.3.2.   Accu

3.3.2.3.   Capaciteit: …Ah (ampère-uur)

3.4.   Motor of motorcombinatie

3.4.1.   Hybride elektrisch voertuig: ja/nee (5)

3.4.2.   Categorie waartoe het hybride elektrische voertuig behoort: extern oplaadbaar/niet-extern oplaadbaar: (5)

3.4.4.   Beschrijving van het opslagsysteem voor energie: (accu, condensator, vliegwiel/generator)

3.4.4.5.   Energie …

(voor de accu: voltage en Ah-capaciteit in 2 u; voor condensator: J …)

3.4.4.6.   Lader: ingebouwd/extern/geen (5)

4.   TRANSMISSIE (6)

4.7.   Door het ontwerp bepaalde maximumsnelheid van het voertuig (in km/h) (7): …

9.   CARROSSERIE

9.2.   Materialen en bouwwijze: …

9.4.   Gezichtsveld

9.4.1.   Gegevens over de primaire referentiemerktekens; deze moeten voldoende gedetailleerd zijn om ze gemakkelijk te kunnen identificeren en de plaats van elk merkteken ten opzichte van de andere merktekens en van het R-punt te kunnen controleren: …

9.5.   Voorruit en andere ruiten

9.5.1.   Voorruit

9.5.1.1.   Gebruikte materialen: …

9.5.1.2.   Montagemethode: …

9.5.1.3.   Hellingshoek: …

9.5.1.4.   Typegoedkeuringsnummer(s): …

9.5.1.5.   Accessoires van de voorruit en de positie waarin deze zijn gemonteerd, met een korte beschrijving van eventuele elektrische/elektronische onderdelen: …

9.6.   Wissysteem voor de voorruit

9.6.1.   Gedetailleerde technische beschrijving (met foto’s of tekeningen): …

9.7.   Sproeisysteem voor de voorruit

9.7.1.   Gedetailleerde technische beschrijving (met foto’s of tekeningen) of, indien goedgekeurd als technische eenheid, typegoedkeuringsnummer: …

9.8.   Ontdooiing en ontwaseming

9.8.2.   Maximumelektriciteitsverbruik: … kW

9.10.   Binneninrichting

9.10.3.   Stoelen

9.10.3.5.   Coördinaten of tekening van het R-punt

9.10.3.5.1.   Bestuurdersstoel: …

9.10.3.6.   Ontwerpromphoek

9.10.3.6.1.   Bestuurdersstoel: …

Toelichting

DEEL 2

EG-typegoedkeuringscertificaat

MODEL

Formaat: A4 (210 × 297 mm)

EG-TYPEGOEDKEURINGSCERTIFICAAT

Mededeling betreffende de:

EG-typegoedkeuring (8)

uitbreiding van de EG-typegoedkeuring (8)

weigering van de EG-typegoedkeuring (8)

intrekking van de EG-typegoedkeuring (8)

van een voertuigtype wat de wis- en sproeisystemen voor de voorruit betreft

overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1008/2010, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. …/… (8)

EG-typegoedkeuringsnummer:…

Reden voor uitbreiding: …

AFDELING I

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

0.2.   Type: …

0.2.1.   Handelsbenaming(en) (indien beschikbaar): …

0.3.   Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig (9):…

0.3.1.   Plaats van dat identificatiemiddel: …

0.4.   Voertuigcategorie (10): …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

0.8.   Naam en adres van de assemblagefabriek(en): …

0.9.   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant: …

AFDELING II

1.   Aanvullende informatie: zie addendum.

2.   Technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de tests: …

3.   Datum van het testrapport: …

4.   Nummer van het testrapport: …

5.   Eventuele opmerkingen: zie addendum.

6.   Plaats: …

7.   Datum: …

8.   Handtekening: …

Bijlagen

:

Informatiepakket

Testrapport


(1)  Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten die tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).

(2)  Ingedeeld aan de hand van de definities in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A.

(3)  Bij voertuigen die zowel op benzine, diesel enz. als in combinatie met een andere brandstof kunnen rijden, moeten deze rubrieken worden herhaald. Bij niet-conventionele motoren en systemen moet de fabrikant gegevens verstrekken die gelijkwaardig zijn met de hier gevraagde gegevens.

(4)  Vastgesteld volgens de voorschriften van Richtlijn 80/1269/EEG van de Raad (PB L 375 van 31.12.1980, blz. 46).

(5)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(6)  Bij varianten dienen de gevraagde gegevens te worden verstrekt voor elk van deze varianten.

(7)  Bij aanhangwagens, de door de fabrikant toegestane maximumsnelheid.

(8)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(9)  Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten die tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).

(10)  Zoals gedefinieerd in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A.

Addendum

bij EG-typegoedkeuringscertificaat nr. …

1.

Aanvullende informatie:

1.1.

Korte beschrijving van het voertuigtype wat de structuur, afmetingen, lijnen en gebruikte materialen betreft: …

1.2.

Beschrijving van de werkingswijze van de wis- en sproeisystemen: …

1.3.

Gedetailleerde beschrijving van het wissysteem (aantal bladen, lengte van de bladen, afmetingen van de wisarm enz.): …

1.4.

Gedetailleerde beschrijving van het sproeisysteem (aantal sproeiers, aantal sproeiopeningen per sproeier, sproeierpomp, vloeistofopslagreservoir, sproeierleidingen en de montage ervan op de pomp en de sproeiers enz.) …

1.5.

Vloeistofopslagcapaciteit (liter): …

1.6.

Door het ontwerp bepaalde maximumsnelheid van het voertuig (km/h): …

2.

Kant van het stuur: links/rechts (1)

3.

Systemen voor linkse en rechtse besturing met elkaar gespiegeld: ja/nee (1)

4.

Aerodynamische spoiler op wisarm/wisblad (1) aan bestuurderszijde/in het midden/aan passagierszijde/… (1)

5.

Opmerkingen: …


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.


BIJLAGE II

Administratieve documenten voor de EG-typegoedkeuring van sproeisystemen voor de voorruit als technische eenheid

DEEL 1

Inlichtingenformulier

MODEL

Inlichtingenformulier nr. … betreffende de EG-typegoedkeuring van sproeisystemen voor de voorruit als technische eenheid.

De onderstaande gegevens worden in drievoud verstrekt en gaan vergezeld van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto’s zijn voldoende details te zien.

Indien de in dit inlichtingenformulier bedoelde systemen, onderdelen en technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties daarvan verstrekt.

0.   ALGEMEEN

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

0.2.   Type: …

0.3.   Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op de technische eenheid (1): …

0.3.1.   Plaats van dat identificatiemiddel: …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

0.7.   In het geval van technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EG-goedkeuringsmerk: …

0.8.   Naam en adres van de assemblagefabriek(en): …

0.9.   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant: …

9.7.   Sproeiersysteem voor de voorruit

9.7.1.   Gedetailleerde technische beschrijving (met foto’s of tekeningen): …

Toelichting

DEEL 2

EG-typegoedkeuringscertificaat

MODEL

Formaat: A4 (210 × 297 mm)

EG-TYPEGOEDKEURINGSCERTIFICAAT

Mededeling betreffende de:

EG-typegoedkeuring (2)

uitbreiding van de EG-typegoedkeuring (2)

weigering van de EG-typegoedkeuring (2)

intrekking van de EG-typegoedkeuring (2)

van een type sproeisysteem voor de voorruit als technische eenheid

overeenkomstig Verordening (EU) nr 1008/2010, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr …/… (2)

EG-typegoedkeuringsnummer: …

Reden voor uitbreiding: …

AFDELING I

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

0.2.   Type: …

0.3.   Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op de technische eenheid (3): …

0.3.1.   Plaats van dat identificatiemiddel: …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

0.7.   Plaats en wijze van aanbrengen van het EG-goedkeuringsmerk: …

0.8   Naam en adres van de assemblagefabriek(en): …

0.9   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant: …

AFDELING II

1.   Aanvullende informatie: zie addendum.

2.   Technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de tests: …

3.   Datum van het testrapport: …

4.   Nummer van het testrapport: …

5.   Eventuele opmerkingen: zie addendum.

6.   Plaats: …

7.   Datum: …

8.   Handtekening: …

Bijlagen

:

Informatiepakket

Testrapport

Addendum

bij EG-typegoedkeuringscertificaat nr. …

1.

Aanvullende informatie:

1.1.

Korte beschrijving van het type technische eenheid:…

1.2.

Gedetailleerde beschrijving van het sproeisysteem:

1.2.1.

Aantal sproeiers: …

1.2.2.

Aantal sproeiopeningen per sproeier: …

1.2.3.

Beschrijving van de sproeierleidingen en de montage ervan op de pomp en de sproeiers: …

1.2.4.

Beschrijving van de sproeierpomp: …

1.2.5.

Vloeistofopslagcapaciteit (liter): …

2.

Geschikt voor voertuigen met linkse / rechtse (4) besturing

3.

Een of meer onderdelen van het systeem kunnen zich in de motorruimte bevinden: ja / nee (4)

4.

Technische eenheid: universeel / voertuigspecifiek (4)

5.

Opmerkingen: …

6.

Lijst van voertuigtypen waarvoor de technische eenheid is goedgekeurd (indien van toepassing): …

DEEL 3

EG-typegoedkeuringsmerk voor een technische eenheid

1.   Het EG-typegoedkeuringsmerk voor technische eenheden bestaat uit:

1.1.   een rechthoek met daarin de kleine letter e, gevolgd door het nummer van de lidstaat die de EG-typegoedkeuring als technische eenheid heeft verleend:

1

voor Duitsland

2

voor Frankrijk

3

voor Italië

4

voor Nederland

5

voor Zweden

6

voor België

7

voor Hongarije

8

voor Tsjechië

9

voor Spanje

11

voor het Verenigd Koninkrijk

12

voor Oostenrijk

13

voor Luxemburg

17

voor Finland

18

voor Denemarken

19

voor Roemenië

20

voor Polen

21

voor Portugal

23

voor Griekenland

24

voor Ierland

26

voor Slovenië

27

voor Slowakije

29

voor Estland

32

voor Letland

34

voor Bulgarije

36

voor Litouwen

49

voor Cyprus

50

voor Malta

1.2.   in de nabijheid van de rechthoek het basisgoedkeuringsnummer uit deel 4 van het typegoedkeuringsnummer, voorafgegaan door de twee cijfers van het volgnummer dat aan deze verordening of aan de recentste belangrijke technische wijziging van deze verordening is toegekend. Momenteel is het volgnummer 00.

2.   Het EG-typegoedkeuringsmerk voor een technische eenheid wordt zo op het vloeistofopslagreservoir van het sproeisysteem voor de voorruit aangebracht dat het onuitwisbaar is en ook na montage van de voorziening op een voertuig duidelijk en gemakkelijk leesbaar is.

3.   In figuur 1 wordt een voorbeeld van een EG-typegoedkeuringsmerk voor een technische eenheid gegeven.

Figuur 1

Voorbeeld van een EG-typegoedkeuringsmerk voor een technische eenheid

Image

Toelichting

Verklaring:

De EG-typegoedkeuring voor een technische eenheid is door Nederland verleend onder nummer 0046. De eerste twee cijfers (00) geven aan dat de technische eenheid krachtens deze verordening werd goedgekeurd.


(1)  Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten die tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).

(2)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(3)  Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten die tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).

(4)  Doorhalen wat niet van toepassing is.


BIJLAGE III

Voorschriften voor wis- en sproeisystemen voor de voorruit

1.   SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN

1.1.   Wissysteem voor de voorruit

1.1.1.   Elk voertuig moet zijn uitgerust met een wissysteem voor de voorruit dat kan werken wanneer de hoofdbesturingsschakelaar van het voertuig is ingeschakeld en dat de bestuurder met het daarvoor bestemde bedieningsorgaan in werking kan stellen zonder andere handelingen te moeten verrichten.

1.1.1.1.   Het wissysteem voor de voorruit bestaat uit een of meer wisarmen met gemakkelijk vervangbare wisbladen.

1.1.2.   Het wisveld van de voorruit moet ten minste 98 % van zichtveld A, zoals bepaald overeenkomstig aanhangsel 3 van bijlage III, omvatten.

1.1.3.   Het wisveld van de voorruit moet ten minste 80 % van zichtveld B, zoals bepaald overeenkomstig aanhangsel 3 van bijlage III, omvatten.

1.1.4.   Het wisveld van de voorruit moet aan de punten 1.1.2 en 1.1.3 voldoen wanneer het systeem bij een wisfrequentie overeenkomstig punt 1.1.5.1 werkt en wordt onder de in de punten 2.1.10 tot en met 2.1.10.3 beschreven omstandigheden getest.

1.1.5.   Het wissysteem voor de voorruit heeft ten minste twee instellingen voor de wisfrequentie:

1.1.5.1.

één frequentie tussen 10 en 55 cycli per minuut;

1.1.5.2.

één frequentie van ten minste 45 volledige cycli per minuut.

1.1.5.3.

Het verschil tussen de hoogste en een lagere instelling voor de wisfrequentie bedraagt ten minste 15 cycli per minuut.

1.1.5.4.

Om aan de punten 1.1.5.1 tot en met 1.1.5.3 te voldoen, mag een intermitterende werking van het wissysteem voor de voorruit worden gebruikt.

1.1.6.   De in de punten 1.1.5 tot en met 1.1.5.3 bedoelde frequenties worden onder de in de punten 2.1.1 tot en met 2.1.6 en in punt 2.1.8 beschreven omstandigheden getest.

1.1.7.   Wanneer het wissysteem voor de voorruit wordt stopgezet door het met het bedieningsorgaan uit te schakelen, keren de wisarmen en -bladen terug in de ruststand.

1.1.8.   Het wissysteem voor de voorruit moet bestand zijn tegen een blokkering van ten minste 15 seconden. Het gebruik van automatische circuitbeveiligingsvoorzieningen is toegestaan, mits voor het eventuele resetten uitsluitend het bedieningsorgaan van het wissysteem voor de voorruit moet worden bediend.

1.1.9.   De in punt 1.1.8 bedoelde bestandheid tegen een blokkering van het wissysteem voor de voorruit wordt onder de in punt 2.1.7 beschreven omstandigheden getest.

1.1.10.   Als de ruststand van de wisarmen of -bladen niet buiten zichtveld B, zoals bepaald overeenkomstig aanhangsel 3 van bijlage III, valt, moeten de wisarmen met de hand zodanig verplaatst kunnen worden dat de wisbladen uit hun positie op de voorruit kunnen worden gelicht om de voorruit handmatig te reinigen.

1.1.11.   Het wissysteem voor de voorruit moet bij een omgevingstemperatuur van – 18 °C twee minuten lang op een droge voorruit kunnen werken zonder dat de prestaties verslechteren.

1.1.12.   De prestaties van het wissysteem voor de voorruit bij – 18 °C worden onder de in punt 2.1.11 beschreven omstandigheden getest.

1.1.13.   Het wissysteem voor de voorruit moet zonder verslechtering van de doelmatigheid aan punt 1.1.2 blijven voldoen wanneer het bij de maximumfrequentie werkt en het voertuig wordt blootgesteld aan een relatieve luchtsnelheid die overeenkomt met 80 % van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid van het voertuig, of met 160 km/h als dit lager is. Zichtveld A van de voorruit wordt overeenkomstig de punten 2.1.8 en 2.1.9 geprepareerd. De aerodynamische effecten als gevolg van de afmetingen en de vorm van de voorruit en de wisarmen en -bladen worden onder deze omstandigheden gecontroleerd, waarbij tevens rekening wordt gehouden met punt 2.1.9.1. Tijdens de test moeten de wisbladen contact houden met de voorruit en mogen zij niet volledig loskomen van de voorruit. De wisbladen moeten tijdens elke volledige cyclus in het in punt 1.1.2 bepaalde gebied volledig contact houden met de voorruit en mogen noch tijdens de opwaartse, noch tijdens de neerwaartse beweging gedeeltelijk loskomen van de voorruit.

1.2.   Sproeisysteem voor de voorruit

1.2.1.   Elk voertuig moet zijn uitgerust met een sproeisysteem voor de voorruit dat kan werken wanneer de hoofdbesturingsschakelaar van het voertuig is ingeschakeld en dat bestand is tegen de belastingen en spanningen die optreden wanneer de sproeiers zijn afgesloten en het systeem volgens de procedure van de punten 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.1.2 in werking wordt gesteld.

1.2.2.   Blootstelling aan de in de punten 2.2.1 tot en met 2.2.5 beschreven temperatuurcycli mag niet leiden tot een verslechtering van de prestaties van het sproeisysteem voor de voorruit.

1.2.3.   Het sproeisysteem voor de voorruit moet onder normale omstandigheden bij blootstelling aan omgevingstemperaturen tussen – 18 en +80 °C vloeistof op het doelgebied van de voorruit kunnen sproeien zonder dat enige lekkage optreedt, leidingen losraken of sproeiers slecht functioneren. Bovendien mag het systeem bij blokkering van de sproeiers geen tekenen van lekkage of losrakende leidingen vertonen.

1.2.4.   Het sproeisysteem voor de voorruit moet voldoende vloeistof kunnen leveren om onder de in de punten 2.2.6 tot en met 2.2.6.4 beschreven omstandigheden ten minste 60 % van zichtveld A, zoals bepaald overeenkomstig aanhangsel 3 van bijlage III, te reinigen.

1.2.5.   Het sproeisysteem voor de voorruit moet met het bedieningsorgaan van de sproeier handmatig kunnen worden ingeschakeld. Daarnaast mag het in- en uitschakelen van het systeem ook worden gecoördineerd en gecombineerd met andere systemen van het voertuig.

1.2.6.   De inhoud van het vloeistofreservoir mag niet minder dan 1,0 liter bedragen.

2.   TESTPROCEDURE

2.1.   Testomstandigheden voor het wissysteem voor de voorruit

2.1.1.   Tenzij anders is bepaald, worden de hieronder beschreven tests uitgevoerd onder de omstandigheden zoals beschreven in de punten 2.1.2 tot en met 2.1.5.

2.1.2.   De omgevingstemperatuur moet tussen 5 en 40 °C liggen.

2.1.3.   De voorruit wordt voortdurend natgehouden.

2.1.4.   Voor elektrische wissystemen voor de voorruit gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

2.1.4.1.   alle accu’s moeten bij het begin van de test volledig opgeladen zijn;

2.1.4.2.   de eventuele motor moet draaien met een toerental van niet meer dan 30 % van het toerental dat overeenkomt met zijn maximale geleverde vermogen. Als dat echter door bepaalde motorsturingsstrategieën niet praktisch haalbaar blijkt, bijvoorbeeld in het geval van hybride elektrische voertuigen, wordt een realistisch scenario bepaald, waarbij rekening wordt gehouden met het toerental en periodieke of totale afwezigheid van een draaiende motor tijdens normale rijomstandigheden. Als het wissysteem voor de voorruit aan de voorschriften kan voldoen zonder draaiende motor, hoeft de motor helemaal niet te draaien;

2.1.4.3.   de dimlichtkoplampen moeten worden ingeschakeld;

2.1.4.4.   alle geïnstalleerde verwarmings-, ventilatie-, ontdooiings- en ontwasemingssystemen (ongeacht de plaats in het voertuig) moeten met maximaal verbruik van elektriciteit werken.

2.1.5.   Wissystemen voor de voorruit die op perslucht of vacuüm werken, moeten voortdurend met de voorgeschreven wisfrequenties kunnen functioneren, ongeacht het toerental en de belasting van de motor of de door de fabrikant opgegeven minimum- en maximumaccuniveaus voor normale bedrijfsomstandigheden.

2.1.6.   Nadat het wissysteem voor de voorruit eerst 20 minuten op een natte voorruit heeft gewerkt, moeten de wisfrequenties aan de punten 1.1.5 tot en met 1.1.5.3 voldoen.

2.1.7.   Aan punt 1.1.8 wordt voldaan als de wisarmen bij de maximumwisfrequentie van het wissysteem voor de voorruit 15 seconden lang worden tegengehouden in een stand die overeenkomt met een halve cyclus.

2.1.8.   Het buitenoppervlak van de voorruit wordt grondig ontvet door middel van spiritus of een gelijkwaardig ontvettingsmiddel. Na drogen wordt een ammoniakoplossing van niet minder dan 3 % en niet meer dan 10 % aangebracht. Na opnieuw drogen wordt het oppervlak met een droge katoenen doek schoongeveegd.

2.1.9.   Op het buitenoppervlak van de voorruit wordt een gelijkmatige laag testmengsel overeenkomstig de specificaties in aanhangsel 4 van bijlage III aangebracht en aan de lucht gedroogd.

2.1.9.1.   Nadat het buitenoppervlak van de voorruit overeenkomstig de punten 2.1.8 en 2.1.9 is geprepareerd, mag het sproeisysteem voor de voorruit de desbetreffende tests ondergaan.

2.1.10.   Het in punt 1.1.4 voorgeschreven wisveld van het wissysteem voor de voorruit wordt als volgt bepaald:

2.1.10.1.   het buitenoppervlak van de voorruit wordt overeenkomstig de punten 2.1.8 en 2.1.9 behandeld;

2.1.10.2.   om te controleren of aan de punten 1.1.2 en 1.1.3 wordt voldaan, wordt het wissysteem voor de voorruit in werking gesteld, waarbij punt 2.1.9.1 in aanmerking wordt genomen, en wordt het wisveld afgetekend en vergeleken met de eveneens afgetekende zichtvelden A en B, zoals bepaald overeenkomstig aanhangsel 3 van bijlage III;

2.1.10.3.   de technische dienst kan toestaan dat een alternatieve testprocedure (bv. een virtuele methode) wordt gevolgd om te controleren of aan de punten 1.1.2 en 1.1.3 is voldaan.

2.1.11.   Aan de voorschriften van punt 1.1.11 moet worden voldaan bij een omgevingstemperatuur van – 18 ± 3 °C, nadat het voertuig ten minste vier uur aan die temperatuur is blootgesteld. Het voertuig wordt geprepareerd om onder de in de punten 2.1.4 tot en met 2.1.5 beschreven omstandigheden te functioneren. Tijdens de test moet het wissysteem normaal werken, bij de maximumwisfrequentie. Het wisveld hoeft niet te worden geobserveerd.

2.2.   Testomstandigheden voor het sproeisysteem voor de voorruit

2.2.1.   Test 1. Het sproeisysteem voor de voorruit wordt met water gevuld, volgepompt en ten minste vier uur lang aan een omgevingstemperatuur van 20 ± 2 °C blootgesteld. Het water moet op deze temperatuur gestabiliseerd zijn.

2.2.1.1.   Alle sproeiopeningen worden afgesloten en het systeem wordt binnen een minuut zes keer met het bedieningsorgaan van de sproeier ingeschakeld, telkens gedurende ten minste drie seconden.

2.2.1.1.1.   Als het sproeisysteem voor de voorruit met spierkracht van de bestuurder wordt aangedreven, moet de uitgeoefende kracht bij een handpomp 11,0 tot 13,5 daN bedragen. Bij een voetpomp moet de uitgeoefende kracht 40,0 tot 44,5 daN bedragen.

2.2.1.1.2.   Bij elektrische pompen mag de testspanning niet lager zijn dan de nominale spanning en niet hoger dan de nominale spanning plus twee volt.

2.2.1.2.   Aan het eind van de test moeten de prestaties van het sproeisysteem voor de voorruit aan punt 1.2.3 voldoen.

2.2.2.   Test 2. Het sproeisysteem voor de voorruit wordt met water gevuld, volgepompt en ten minste vier uur lang aan een omgevingstemperatuur van – 18 ± 3 °C blootgesteld. Het water hoeft niet op deze temperatuur gestabiliseerd te zijn.

2.2.2.1.   Het systeem wordt overeenkomstig de punten 2.2.1.1.1 en 2.2.1.1.2 binnen een minuut zes keer met het bedieningsorgaan van de sproeier ingeschakeld, telkens gedurende ten minste drie seconden. Vervolgens wordt het systeem aan een omgevingstemperatuur van 20 ± 2 °C blootgesteld totdat het ijs volledig is gesmolten. Het water hoeft niet op deze temperatuur gestabiliseerd te zijn. De prestaties van het sproeisysteem voor de voorruit worden gecontroleerd door het systeem overeenkomstig de punten 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.2 in werking te stellen.

2.2.3.   Test 3. Blootstelling aan een koude cyclus

2.2.3.1.   Het sproeisysteem voor de voorruit wordt met water gevuld, volgepompt en ten minste vier uur lang aan een omgevingstemperatuur van – 18 ± 3 °C blootgesteld, zodat de totale watermassa in het sproeisysteem bevroren is. Vervolgens wordt het systeem aan een omgevingstemperatuur van 20 ± 2 °C blootgesteld totdat het ijs volledig is gesmolten, maar in geen geval langer dan vier uur. Deze vries- en dooicyclus wordt zes keer herhaald. Ten slotte worden, wanneer het sproeisysteem voor de voorruit aan de omgevingstemperatuur van 20 ± 2 °C is blootgesteld en het ijs volledig is gesmolten, hoewel het water niet op deze temperatuur gestabiliseerd hoeft te zijn, de prestaties van het systeem gecontroleerd door het overeenkomstig de punten 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.2 in werking te stellen.

2.2.3.2.   Het sproeisysteem voor de voorruit wordt gevuld en volgepompt met een ruitenwisservloeistof voor lage temperaturen bestaande uit een oplossing van 50 % methanol of isopropylalcohol in water met een hardheid van maximaal 205 mg/l (Ca). Het systeem wordt ten minste vier uur lang aan een omgevingstemperatuur van – 18 ± 3 °C blootgesteld. De vloeistof hoeft niet op deze temperatuur gestabiliseerd te zijn. De prestaties van het sproeisysteem voor de voorruit worden gecontroleerd door het systeem overeenkomstig de punten 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.2 in werking te stellen.

2.2.4.   Test 4. Blootstelling aan een warme cyclus

2.2.4.1.   Als een deel van het sproeisysteem voor de voorruit zich in de motorruimte bevindt, wordt het systeem met water gevuld, volgepompt en ten minste acht uur lang aan een omgevingstemperatuur van 80 ± 3 °C blootgesteld. Het water hoeft niet op deze temperatuur gestabiliseerd te zijn. De prestaties van het sproeisysteem voor de voorruit worden gecontroleerd door het systeem overeenkomstig de punten 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.2 in werking te stellen.

2.2.4.2.   Als geen enkel deel van het sproeisysteem voor de voorruit zich in de motorruimte bevindt, wordt het systeem met water gevuld, volgepompt en ten minste acht uur lang aan een omgevingstemperatuur van 80 ± 3 °C blootgesteld. Het water hoeft niet op deze temperatuur gestabiliseerd te zijn. Vervolgens wordt het systeem aan een omgevingstemperatuur van 20 ± 2 °C blootgesteld. Wanneer de temperatuur van het water is gestabiliseerd, worden de prestaties van het sproeisysteem voor de voorruit gecontroleerd door het systeem overeenkomstig de punten 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.2 in werking te stellen. Daarna wordt het systeem met water gevuld, volgepompt en ten minste acht uur lang aan een omgevingstemperatuur van 60 ± 3 °C blootgesteld. Het water hoeft niet op deze temperatuur gestabiliseerd te zijn. De prestaties van het sproeisysteem voor de voorruit worden gecontroleerd door het systeem overeenkomstig de punten 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.2 in werking te stellen. Bij wijze van alternatief mag de fabrikant verzoeken of het sproeisysteem voor de voorruit onder de in punt 2.2.4.1 beschreven omstandigheden mag worden getest.

2.2.5.   De in de punten 2.2.1 tot en met 2.2.4.2 beschreven tests voor sproeisystemen voor de voorruit worden achtereenvolgens uitgevoerd op hetzelfde systeem. Het systeem mag worden getest zoals het geïnstalleerd is op het voertuigtype waarvoor typegoedkeuring wordt aangevraagd, of afzonderlijk. Als EG-typegoedkeuring voor een technische eenheid wordt aangevraagd, wordt het systeem afzonderlijk getest.

2.2.6.   Test 5. Test van het vermogen van het sproeisysteem voor de voorruit

2.2.6.1.   Het sproeisysteem voor de voorruit wordt met water gevuld en volgepompt. Indien mogelijk, mogen de sproeier of sproeiers worden bijgesteld om ze op het doelgebied aan het buitenoppervlak van de voorruit te richten, waarbij het voertuig stil moet staan en er geen significante invloed van de wind mag zijn.

2.2.6.2.   Het buitenoppervlak van de voorruit wordt overeenkomstig de punten 2.1.8 en 2.1.9 behandeld.

2.2.6.3.   Het sproeisysteem voor de voorruit wordt volgens de instructies van de fabrikant in werking gesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de punten 2.2.1.1.1 en 2.2.1.1.2. De totale duur van de test mag niet langer zijn dan 10 volledige cycli van het automatisch werkende wissysteem voor de voorruit bij de maximumwisfrequentie.

2.2.6.4.   Om te controleren of aan punt 1.2.4 wordt voldaan, wordt het relevante gereinigde gebied afgetekend en vergeleken met het eveneens afgetekende zichtveld A, zoals bepaald overeenkomstig aanhangsel 3 van bijlage III. Als het voor de waarnemer overduidelijk is dat aan de eisen wordt voldaan, mag de aftekening achterwege worden gelaten.

2.2.7.   De in de punten 2.2.6 tot en met 2.2.6.4 beschreven test wordt altijd uitgevoerd op het voertuigtype waarvoor EG-typegoedkeuring wordt aangevraagd, zelfs wanneer een goedgekeurde technische eenheid op het voertuig is geïnstalleerd.

Aanhangsel 1

Procedure voor het controleren van het R-punt of referentiepunt van de zitplaats

Het R-punt of referentiepunt van de zitplaats wordt bepaald overeenkomstig bijlage 3 bij VN/ECE-Reglement nr. 17 (1).


(1)  PB L 373 van 27.12.2006, blz. 1.

Aanhangsel 2

Procedure voor het bepalen van de primaire referentiemerktekens in het driedimensionale referentiesysteem

De dimensionale relaties tussen de primaire referentiemerktekens op tekeningen en hun werkelijke positie op het voertuig worden vastgesteld overeenkomstig bijlage 4 bij VN/ECE-Reglement nr. 125 (1).


(1)  PB L 200 van 31.7.2010, blz. 38.

Aanhangsel 3

Procedure voor het bepalen van de zichtvelden op voorruiten van voertuigen

De zichtvelden A en B worden bepaald overeenkomstig bijlage 18 bij VN/ECE-Reglement nr. 43.

Aanhangsel 4

Specificaties van het testmengsel voor de wis- en sproeisystemen voor de voorruit

1.   Het in punt 2.1.9 van bijlage III bedoelde testmengsel bestaat uit:

1.1.

92,5 volumeprocent water met een hardheid van minder dan 205 mg/l (Ca);

1.2.

5,0 volumeprocent verzadigde zoutoplossing (natriumchloride in water);

1.3.

2,5 volumeprocent stof volgens de specificaties in de punten 1.3.1 tot en met 1.3.2.6.

1.3.1.   Analytische specificaties van het teststof

1.3.1.1.

68 ± 1 gewichtsprocent SiO2;

1.3.1.2.

4 ± 1 gewichtsprocent Fe2O3;

1.3.1.3.

16 ± 1 gewichtsprocent Al2O3;

1.3.1.4.

3 ± 1 gewichtsprocent CaO;

1.3.1.5.

1,0 ± 0,5 gewichtsprocent MgO;

1.3.1.6.

4 ± 1 gewichtsprocent alkaliën;

1.3.1.7.

2,5 ± 0,5 gewichtsprocent verbrandingsverliezen.

1.3.2.   Specificaties van de grootteverdeling van de deeltjes grof stof

1.3.2.1.

12 ± 2 % met een deeltjesgrootte tussen 0 en 5 μm;

1.3.2.2.

12 ± 3 % met een deeltjesgrootte tussen 5 en 10 μm;

1.3.2.3.

14 ± 3 % met een deeltjesgrootte tussen 10 en 20 μm;

1.3.2.4.

23 ± 3 % met een deeltjesgrootte tussen 20 en 40 μm;

1.3.2.5.

30 ± 3 % met een deeltjesgrootte tussen 40 en 80 μm;

1.3.2.6.

9 ± 3 % met een deeltjesgrootte tussen 80 en 200 μm.


10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/21


VERORDENING (EU) Nr. 1009/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2010

betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor wielafschermingen van bepaalde motorvoertuigen en tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (1), en met name artikel 14, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 661/2009 is een bijzondere verordening voor de toepassing van de typegoedkeuringsprocedure die is ingesteld bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (2).

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 661/2009 wordt Richtlijn 78/549/EEG van de Raad van 12 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de wielafschermingen van motorvoertuigen (3) ingetrokken. De voorschriften van die richtlijn moeten worden overgenomen in deze verordening en waar nodig worden gewijzigd om ze aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technologische kennis aan te passen.

(3)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet overeenstemmen met dat van Richtlijn 78/549/EEG en bijgevolg beperkt zijn tot voertuigen van categorie M1.

(4)

In Verordening (EG) nr. 661/2009 worden fundamentele bepalingen vastgesteld met betrekking tot de voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen wat de wielafschermingen betreft. Derhalve moeten ook de specifieke procedures, tests en voorschriften voor die typegoedkeuring worden vastgesteld.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op motorvoertuigen van categorie M1 zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)   „voertuigtype wat de wielafschermingen betreft”: voertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals de eigenschappen van de wielafschermingen of de minimum- en maximummaten van de voor montage geschikte banden en wielen, rekening houdend met de desbetreffende contouren van de band, velgmaten en offset(s);

(2)   „contour van de band”: de maximale sectiebreedte en buitendiameter van een band, inclusief toleranties, zoals toegestaan en gespecificeerd overeenkomstig de onderdeelgoedkeuring ervan;

(3)   „sneeuwtractiesysteem”: een sneeuwketting of soortgelijke voorziening die voor tractie zorgt op sneeuw, die moet kunnen worden gemonteerd op de band/wielcombinatie van het voertuig en die zelf geen sneeuwband, winterband, vierseizoensband of ander soort band is.

Artikel 3

Bepalingen voor de EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de wielafschermingen betreft

1.   De fabrikant of zijn vertegenwoordiger dient de aanvraag voor EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de wielafschermingen betreft, in bij de typegoedkeuringsinstantie.

2.   De aanvraag wordt opgesteld volgens het model van het inlichtingenformulier in deel 1 van bijlage I.

3.   Als aan de relevante voorschriften in bijlage II is voldaan, verleent de goedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring en kent zij een typegoedkeuringsnummer toe volgens het in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven nummeringssysteem.

Een lidstaat mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.

4.   Voor de toepassing van lid 3 verleent de typegoedkeuringsinstantie een EG-typegoedkeuringscertificaat dat volgens het model in deel 2 van bijlage I is opgesteld.

Artikel 4

Geldigheid en uitbreiding van krachtens Richtlijn 78/549/EEG verleende goedkeuringen

De nationale autoriteiten staan de verkoop en het in het verkeer brengen toe van voertuigen waarvoor vóór de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 661/2009 genoemde datum typegoedkeuring is verleend en blijven uitbreiding van goedkeuringen voor die voertuigen toestaan krachtens Richtlijn 78/549/EEG.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1.

(2)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(3)  PB L 168 van 26.6.1978, blz. 45.


BIJLAGE I

Administratieve documenten voor de EG-typegoedkeuring van motorvoertuigen wat de wielafschermingen betreft

DEEL 1

Inlichtingenformulier

MODEL

Inlichtingenformulier nr. … betreffende de EG-typegoedkeuring van een motorvoertuig wat de wielafschermingen betreft.

De onderstaande gegevens worden in drievoud verstrekt en gaan vergezeld van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's zijn voldoende details te zien.

Indien de in dit inlichtingenformulier bedoelde systemen, onderdelen en technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

0.   ALGEMEEN

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

0.2.   Type: …

0.2.1.   Handelsbenaming(en) (indien beschikbaar): …

0.3.   Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig (1): …

0.3.1.   Plaats van dat identificatiemiddel: …

0.4.   Voertuigcategorie (2): …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

0.8.   Naam en adres van de assemblagefabriek(en): …

0.9.   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant: …

1.   ALGEMENE CONSTRUCTIEKENMERKEN VAN HET VOERTUIG

1.1.   Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig: …

1.3.   Aantal assen en wielen: …

1.3.1.   Aantal en plaats van de assen met dubbellucht: …

1.3.2.   Aantal en plaats van de gestuurde assen: …

1.3.3.   Aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbinding): …

2.   MASSA'S EN AFMETINGEN (3)  (4)

2.3.   Spoorwijdte en breedte van de assen

2.3.1.   Spoorwijdte op elke gestuurde as (5)

2.3.2.   Spoorwijdte op alle andere assen (5)

2.3.3.   Breedte van de breedste achteras: …

2.3.4.   Breedte van de voorste as (gemeten aan de buitenzijde van de banden, exclusief de bolling van de banden dicht bij het wegdek): …

2.4.   Bereik van de afmetingen van het voertuig (buitenmaten)

2.4.1.   Chassis zonder carrosserie:

2.4.1.2.   Breedte (6): …

2.4.1.3.   Hoogte (in rijklare toestand) (7) (bij in hoogte verstelbare vering de normale rijstand aangeven): …

2.4.2.   Chassis met carrosserie:

2.4.2.2.   Breedte (6): …

2.4.2.3.   Hoogte (in rijklare toestand) (7) (bij in hoogte verstelbare vering de normale rijstand aangeven): …

2.6.   Massa in rijklare toestand

Massa van het voertuig in rijklare toestand met carrosserie en, in het geval van een trekker van een andere categorie dan M1, met koppelinrichting, indien gemonteerd door de fabrikant, of massa van het chassis of de chassiscabine, zonder carrosserie en/of koppelinrichting indien niet gemonteerd door de fabrikant (met inbegrip van de massa van vloeistoffen, gereedschap, reservewiel, indien gemonteerd, en bestuurder en, voor bussen en toerbussen, een bijrijder als er voor hem een zitplaats aanwezig is) (8) (maximum en minimum voor elke variant):

6.   OPHANGING

6.2.1.   Niveauregeling: ja/nee/optioneel (9)

6.6.   Banden en wielen

6.6.1.   Band/wielcombinatie(s)

(a)

voor banden de maataanduiding opgeven;

(b)

voor wielen de velgmaat (velgmaten) en de offset(s) opgeven.

6.6.1.1.   Assen

6.6.1.1.1.   As 1: …

6.6.1.1.2.   As 2: …

enz.

6.6.4.   Beschrijving van de door de fabrikant aanbevolen en voor het voertuigtype geschikte sneeuwtractiesystemen en band/wielcombinatie(s) op de voor- en/of achteras(sen): …

9.16.   Wielafschermingen

9.16.1.   Korte beschrijving van het voertuig wat de wielafschermingen betreft: …

9.16.2.   Gedetailleerde tekeningen van de wielafschermingen en de plaats ervan op het voertuig met aanduiding van de afmetingen zoals aangegeven in figuur 1 van bijlage II bij deze richtlijn en rekening houdend met de uiterste waarden van de band/wielcombinaties: …

Toelichting

DEEL 2

EG-typegoedkeuringscertificaat

MODEL

Formaat: A4 (210 × 297 mm)

EG-TYPEGOEDKEURINGSCERTIFICAAT

Mededeling betreffende de:

EG-typegoedkeuring (10)

uitbreiding van de EG-typegoedkeuring (10)

weigering van de EG-typegoedkeuring (10)

intrekking van de EG-typegoedkeuring (10)

van een voertuigtype wat de wielafschermingen betreft

overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1009/2010, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. …/… (10)

EG-typegoedkeuringsnummer: …

Reden voor uitbreiding: …

DEEL I

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

0.2.   Type: …

0.2.1.   Handelsbenaming(en) (indien beschikbaar): …

0.3.   Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig (11): …

0.3.1.   Plaats van dat identificatiemiddel: …

0.4.   Voertuigcategorie (12): …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

0.8.   Naam en adres van de assemblagefabriek(en): …

0.9.   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant: …

DEEL II

1.   Aanvullende informatie: zie addendum.

2.   Technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de tests: …

3.   Datum van het testrapport: …

4.   Nummer van het testrapport: …

5.   Eventuele opmerkingen: zie addendum.

6.   Plaats: …

7.   Datum: …

8.   Handtekening: …

Bijlagen

:

Informatiepakket

Testrapport


(1)  Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten die tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).

(2)  Ingedeeld aan de hand van de definities in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A.

(3)  Indien de ene uitvoering een normale cabine en de andere een slaapcabine heeft, moeten de massa's en afmetingen van beide uitvoeringen worden vermeld.

(4)  ISO-norm 612:1978 - Road vehicles - Dimensions of motor vehicles and towed vehicles - terms and definitions.

(5)  

(g4)

Term nr. 6.5.

(6)  

(g7)

Term nr. 6.2.

(7)  

(g8)

Term nr. 6.3.

(8)  De massa van de bestuurder en van een eventueel aanwezige bijrijder wordt gesteld op 75 kg (verdeeld in 68 kg voor de persoon en 7 kg voor de bagage overeenkomstig ISO-norm 2416:1992), de brandstoftank wordt gevuld tot 90 % van de inhoud en de andere systemen waarin zich vloeistof bevindt (behalve die voor gebruikt water), tot 100 % van de inhoud volgens fabrieksopgave.

(9)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(10)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(11)  Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten die tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).

(12)  Zoals gedefinieerd in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A.

Addendum

bij EG-typegoedkeuringscertificaat nr. …

1.

Aanvullende informatie:

1.1.

Korte beschrijving van het voertuigtype wat de structuur, afmetingen, lijnen en gebruikte materialen betreft: …

1.2.

Beschrijving van de wielafschermingen: …

1.3.

Band/wielcombinatie(s) (inclusief bandenmaat, velgmaat en wieloffset): …

1.4.

Beschrijving van het type sneeuwtractiesysteem (-systemen) dat mag worden gebruikt: …

1.5.

Band/wielcombinatie(s) (inclusief bandenmaat, velgmaat en wieloffset) die met het sneeuwtractiesysteem (de sneeuwtractiesystemen) moet(en) worden gebruikt: …

2.

Permanent aangedreven as(sen): as 1/as 2/ … (1)

3.

In hoogte verstelbare vering: ja/nee (1)

4.

Wielafschermingen volledig/deels (1) verwijderbaar/niet-verwijderbaar (1)

5.

Opmerkingen: …


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.


BIJLAGE II

Voorschriften voor wielafschermingen

1.   ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

1.1.

Het motorvoertuig moet voorzien zijn van een wielafscherming voor elk wiel.

1.2.

De wielafscherming mag bestaan uit carrosseriedelen of afzonderlijke spatborden en moet zijn ontworpen om andere weggebruikers zoveel mogelijk te beschermen tegen het opspatten van stenen, modder, ijs, sneeuw en water, en de gevaren van contact met draaiende wielen te beperken.

2.   SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN

2.1.

Met de massa van het voertuig aangepast aan de door de fabrikant aangegeven massa in rijklare toestand met één extra passagier op de eerste stoelenrij en de bestuurde wielen in de rechtuitstand, moeten de wielafschermingen voldoen aan de volgende voorschriften.

2.1.1.

In het deel gevormd door radiale vlakken onder een hoek van 30° naar voren en 50° naar achteren vanaf het middelpunt van de wielen (zie figuur 1), moet de totale breedte (q) van de wielafscherming ten minste volstaan om de totale breedte (b) van de band te bedekken, rekening houdend met de contour van de band en de door de fabrikant gespecificeerde uitersten voor de band/wielcombinatie(s). Bij dubbellucht moet rekening worden gehouden met de contour en de totale breedte (t) van de twee banden.

2.1.1.1.

Bij het vaststellen van de in punt 2.1.1 bedoelde breedten wordt geen rekening gehouden met de opschriften (markering), versieringen en stootranden op de bandwanden.

2.1.2.

De achterkant van de wielafscherming mag niet eindigen boven een horizontaal vlak 150 mm boven de rotatieas van de wielen; bovendien moet:

2.1.2.1.

bij enkellucht de snijlijn van de achterrand van de wielafscherming met het in punt 2.1.2 gedefinieerde horizontale vlak (zie figuur 1, punt A) buiten het middenlangsvlak van de band liggen;

2.1.2.2.

bij dubbellucht de snijlijn van de achterrand van de wielafscherming met het in punt 2.1.2 gedefinieerde horizontale vlak (zie figuur 1, punt A) bij het buitenwiel buiten het middenlangsvlak van de buitenste band liggen.

2.1.3.

De contour en de plaats van elke wielafscherming moeten zo zijn dat zij zo dicht mogelijk bij de band liggen. Met name binnen het door de radiale vlakken gevormde deel, zoals bedoeld in punt 2.1.1, moet aan de volgende voorschriften worden voldaan:

2.1.3.1.

de diepte (p) van de uitsparing die ligt in het verticale vlak van de as van de band, gemeten vanaf de buiten- en binnenrand van de wielafscherming in het verticale middenlangsvlak door het midden van de band binnen de wielafscherming, moet ten minste 30 mm bedragen. Deze diepte kan geleidelijk worden teruggebracht tot nul naar de in punt 2.1.1 gespecificeerde radiale vlakken toe;

2.1.3.2.

de afstand (c) tussen de onderranden van de wielafscherming en de as door het rotatiemiddelpunt van de wielen mag niet meer bedragen dan 2 × r, waarbij r de straal van de band in rust is.

2.1.4.

Bij voertuigen met in hoogte verstelbare vering moet aan bovengenoemde voorschriften worden voldaan met het voertuig in de door de fabrikant gespecificeerde normale rijstand.

2.2.

De wielafschermingen mogen uit verschillende onderdelen bestaan, op voorwaarde dat er na de assemblage geen openingen meer zijn tussen of in de afzonderlijke delen.

2.3.

De wielafschermingen moeten stevig zijn bevestigd. Zij mogen echter geheel of gedeeltelijk afneembaar zijn.

3.   GEBRUIK VAN SNEEUWTRACTIESYSTEMEN

3.1.

Bij voertuigen met slechts twee aangedreven wielen moet de fabrikant verklaren dat het voertuig zo is ontworpen dat ten minste één type sneeuwtractiesysteem kan worden gebruikt op ten minste één van de band- en wielcombinaties die voor de aangedreven as van het voertuig zijn goedgekeurd. Het sneeuwtractiesysteem en de band/wielcombinatie(s) die geschikt zijn voor het voertuigtype, moeten door de fabrikant op het mededelingenformulier onder punt 6.6.4 worden gespecificeerd.

3.2.

Bij voertuigen waarvan alle wielen worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarbij aandrijfassen met de hand of automatisch kunnen worden ontkoppeld, moet de fabrikant verklaren dat het voertuig zo is ontworpen dat ten minste één type sneeuwtractiesysteem kan worden gebruikt op ten minste één van de band- en wielcombinaties die voor de niet-ontkoppelbare aangedreven as van het voertuig zijn goedgekeurd. Het sneeuwtractiesysteem en de band/wielcombinatie(s) die geschikt zijn voor het voertuigtype, moeten door de fabrikant op het mededelingenformulier onder punt 6.6.4 worden gespecificeerd.

3.3.

De voertuigfabrikant moet in de handleiding van het voertuig relevante instructies geven voor het correcte gebruik van de gespecificeerde sneeuwtractiesystemen. Deze informatie moet worden verstrekt in de nationale taal of in ten minste een van de nationale talen van het land waar het voertuig te koop wordt aangeboden.

Figuur 1

Schematische voorstelling van een wielafscherming

Image


10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/30


VERORDENING (EU) Nr. 1010/2010 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roodbaars in gebied NAFO 3M door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name op artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

8/T&Q

Lidstaat

Spanje

Bestand

RED/03M.

Soort

Roodbaarzen (Sebastes spp.)

Gebied

NAFO 3M

Datum

13.4.2010


10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/32


VERORDENING (EU) Nr. 1011/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

46,8

MA

75,9

MK

35,0

TR

95,0

ZZ

63,2

0707 00 05

EG

161,4

MK

59,4

TR

146,1

ZA

121,6

ZZ

122,1

0709 90 70

MA

78,8

TR

143,6

ZZ

111,2

0805 20 10

MA

71,5

ZA

149,8

ZZ

110,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

AR

100,3

HR

47,9

TR

62,2

UY

54,2

ZA

60,7

ZZ

65,1

0805 50 10

AR

54,2

BR

83,8

CL

81,9

EC

92,5

TR

69,3

UY

61,0

ZA

109,5

ZZ

78,9

0806 10 10

BR

227,9

PE

182,7

TR

157,9

US

227,8

ZA

79,2

ZZ

175,1

0808 10 80

AR

75,7

AU

149,8

CA

73,1

CL

84,2

CN

82,6

MK

22,1

NZ

116,8

US

118,9

ZA

83,9

ZZ

89,7

0808 20 50

CN

41,7

US

48,2

ZZ

45,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/34


VERORDENING (EU) Nr. 1012/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1007/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)  PB L 291 van 9.11.2010, blz. 45.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 10 november 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

63,80

0,00

1701 11 90 (1)

63,80

0,00

1701 12 10 (1)

63,80

0,00

1701 12 90 (1)

63,80

0,00

1701 91 00 (2)

55,14

0,93

1701 99 10 (2)

55,14

0,00

1701 99 90 (2)

55,14

0,00

1702 90 95 (3)

0,55

0,19


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


RICHTLIJNEN

10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/36


RICHTLIJN 2010/74/EU VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2010

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de uitbreiding van de opneming in bijlage I bij die richtlijn van de werkzame stof kooldioxide tot productsoort 18

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (2) bedoelde tienjarige werkprogramma is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Kooldioxide is in die lijst opgenomen.

(2)

Richtlijn 2008/75/EG van de Commissie van 24 juli 2008 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde kooldioxide als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen (3) regelt de opneming van kooldioxide als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG voor gebruik in productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlave V bij Richtlijn 98/8/EG.

(3)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is kooldioxide overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn.

(4)

Frankrijk is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 19 februari 2008 bij de Commissie ingediend.

(5)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 27 mei 2010 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(6)

Uit de onderzoeken blijkt dat van biociden die als insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen worden gebruikt en kooldioxide bevatten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen. Bijgevolg moet kooldioxide in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen met betrekking tot dergelijke producten.

(7)

Niet alle mogelijke toepassingen zijn op Europees niveau beoordeeld. Daarom is het passend dat de lidstaten de toepassings- of blootstellingsscenario's en de risico's beoordelen voor de milieucompartimenten en bevolkingsgroepen die bij de risicobeoordeling op Europees niveau niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen, en dat zij er bij de verlening van toelatingen voor producten zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden opgelegd om de gesignaleerde risico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

(8)

Gezien de conclusies van het beoordelingsverslag moet worden vereist dat producten die kooldioxide bevatten en als insecticide, acaricide en product voor de bestrijding van andere geleedpotigen de risico's tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG en bijlage VI daarvan. Met name is het passend te eisen dat de producten uitsluitend worden verkocht aan en gebruikt door getrainde beroepsmatige gebruikers, dat passende maatregelen worden genomen om de gebruikers te beschermen en minimale risico's te waarborgen, inclusief de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsapparatuur indien vereist, en dat passende maatregelen worden genomen om omstanders te beschermen, zoals uitsluiting uit het behandelde gebied tijdens de verstuiving.

(9)

Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in alle lidstaten tegelijkertijd worden toegepast teneinde een gelijke behandeling van biociden die op de markt zijn en als werkzame stof kooldioxide bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(10)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt te voldoen en ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van 10 jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(11)

Na de opneming moeten de lidstaten over een redelijke termijn beschikken voor de tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG.

(12)

Richtlijn 98/8/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 oktober 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 november 2012.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.

(3)  PB L 197 van 25.7.2008, blz. 54.


BIJLAGE

De volgende vermelding wordt als „nr. 7” in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3 (behalve voor producten die meer dan één werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Product-soort

Specifieke bepalingen (1)

 

 

 

„990 ml/l

1 november 2012

31 oktober 2014

31 oktober 2022

18

Wanneer de lidstaten een aanvraag tot toelating van een product beoordelen overeenkomstig artikel 5 en bijlage VI, beoordelen zij, voor zover dit voor het product in kwestie relevant is, de toepassings- of blootstellingsscenario’s en de risico’s voor de milieucompartimenten en bevolkingsgroepen die bij de risicobeoordeling op Europees niveau niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen.

Wanneer de lidstaten een product toelaten, beoordelen zij de risico's en zien zij er vervolgens op toe dat er passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden gesteld om de gesignaleerde risico's te beperken.

De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarden worden gesteld:

(1)

de producten mogen alleen worden verkocht aan en gebruikt door speciaal gekwalificeerde professionele gebruikers;

(2)

er moeten passende maatregelen worden genomen om minimale risico's te waarborgen, zoals het gebruik van deugdelijke persoonlijke beschermingsmiddelen wanneer noodzakelijk;

(3)

er moeten passende maatregelen worden genomen om omstanders te beschermen, zoals uitsluiting uit het behandelde gebied tijdens de verstuiving.”


(1)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


BESLUITEN

10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/39


BESLUIT 2010/677/GBVB VAN DE RAAD

van 8 november 2010

tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 98/409/GBVB inzake Sierra Leone

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 juni 1998 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 98/409/GBVB (1) inzake Sierra Leone vastgesteld, teneinde uitvoering te geven aan de maatregelen die zijn opgelegd bij Resolutie (UNSCR) 1171(1998) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(2)

Op 28 januari 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2008/81/GBVB (2) houdende wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 98/409/GBVB vastgesteld, teneinde uitvoering te geven aan de maatregelen die zijn opgelegd bij UNSCR 1793(2007), die voorziet in een vrijstelling van de maatregelen die zijn opgelegd bij punt 5 van UNSCR 1171(1998).

(3)

Op 29 september 2010 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1940(2010) aangenomen, waarbij UNSCR 1171(1998) wordt ingetrokken.

(4)

Gemeenschappelijk Standpunt 98/409/GBVB moet derhalve worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Standpunt 98/409/GBVB wordt ingetrokken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 november 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

M. WATHELET


(1)  PB L 187 van 1.7.1998, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 54.


10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/40


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 november 2010

betreffende een financiële bijdrage van de Unie voor een in de lidstaten uit te voeren gecoördineerd bewakingsprogramma ten aanzien van de prevalentie van Listeria monocytogenes in bepaalde kant-en-klare levensmiddelen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7516)

(2010/678/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 66,

Gezien Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers (2), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 882/2004 stelt onder meer de procedures vast voor de toekenning van een financiële bijdrage van de Unie in de uitvoering van maatregelen om de toepassing van die verordening te garanderen.

(2)

Richtlijn 2003/99/EG bepaalt dat er gecoördineerde bewakingsprogramma’s kunnen worden vastgesteld, in het bijzonder wanneer specifieke behoeften aan risico-evaluaties zijn geconstateerd en wanneer referentiewaarden met betrekking tot zoönoses en zoönoseverwekkers moeten worden vastgesteld.

(3)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) hebben in 2006 (3) en 2007 (4) verslagen uitgebracht over de trends en bronnen van zoönoses, zoönoseverwekkers en antimicrobiële resistentie in de Unie (EFSA-ECDC-verslagen). Volgens die verslagen werden er in 2006 in 25 lidstaten in totaal 1 588 gevallen van listeriose (Listeria monocytogenes) bij de mens geregistreerd. Voorts werden er in 2007 in 26 lidstaten 1 558 dergelijke gevallen geregistreerd. Uit de verslagen bleek verder dat er gedurende de periode 2001-2006 sprake was van een aanzienlijke toename van de incidentie van dergelijke gevallen bij de mens. De ziekte is dikwijls ernstig en het sterftecijfer ligt hoog.

(4)

Het feit dat Listeria monocytogenes zich in een laag temperatuurbereik van 2 tot 4 °C in diverse levensmiddelen kan vermenigvuldigen maakt het optreden van Listeria monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen met een betrekkelijk lange houdbaarheidstermijn bijzonder zorgwekkend.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (5) moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven in het kader van goede hygiënepraktijken en HACCP (Hazard Analysis Critical Control Point)-programma’s voedselveiligheidscriteria voor Listeria monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen naleven.

(6)

In de EFSA-ECDC-verslagen werd aangetoond dat de meeste gevallen van niet-naleving van de criteria voor Listeria monocytogenes zich voordeden bij kant-en-klare kaas, kant-en-klare visserijproducten en warmtebehandelde vleesproducten.

(7)

De mens wordt voornamelijk door levensmiddelen aan Listeria monocytogenes blootgesteld. Daarom moeten de prevalentie en het niveau van besmetting met Listeria monocytogenes in kant-en-klare visserijproducten, kaas en warmtebehandelde vleesproducten door middel van een gecoördineerd bewakingsprogramma op het niveau van de detailhandel in alle lidstaten op geharmoniseerde en vergelijkbare wijze worden geschat.

(8)

De groei van Listeria monocytogenes in een kant-en-klaarproduct wordt aanzienlijk beïnvloed door de pH, de wateractiviteit en de opslagtemperatuur van het product. De groei van Listeria monocytogenes onder verschillende temperatuuromstandigheden in een kant-en-klaarproduct kan aan de hand van een model worden geschat.

(9)

Wanneer er geen desbetreffende definities voorkomen in de wetgeving van de Unie, dienen de door de Commissie van de Codex Alimentarius geformuleerde definities in de algemene norm voor kaas in de Codex Alimentarius (CODEX STAN 283-1978, gewijzigd in 2008) en in de productgroepsnorm voor ongerijpte kaas, met inbegrip van verse kaas, in de Codex (CODEX STAN 221-2001, gewijzigd in 2008) te worden gebruikt om een geharmoniseerde aanpak bij het definiëren van kant-en-klare kaas te waarborgen.

(10)

De taskforce „Monitoring of Zoonoses Data Collection” van de EFSA heeft in mei 2009 een verslag over de voorgestelde technische specificaties voor een gecoördineerd bewakingsprogramma voor Listeria monocytogenes in bepaalde categorieën kant-en-klare levensmiddelen in de detailhandel in de Europese Unie (6) goedgekeurd.

(11)

Met het oog op een verdere harmonisatie van de bemonsteringsfase moeten de monsters worden genomen in de detailhandel, waarbij winkels, supermarkten en andere soortgelijke verkooppunten worden bestreken waar levensmiddelen rechtstreeks aan de eindverbruiker worden verkocht.

(12)

In het kader van het gecoördineerde bewakingsprogramma verzamelde gegevens mogen niet zonder voorafgaande instemming van de lidstaten voor andere doeleinden dan dit programma worden gebruikt om de vertrouwelijkheid van de gegevens te waarborgen.

(13)

Gezien het belang van het verzamelen van vergelijkbare gegevens over de prevalentie van Listeria monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen, moet een financiële bijdrage van de Unie voor de uitvoering van een dergelijk gecoördineerd bewakingsprogramma worden verleend.

(14)

Om de bemonstering en analyses in het kader van het gecoördineerde programma op geharmoniseerde wijze te kunnen uitvoeren, maar met inachtneming van de verschillen tussen de lidstaten wat betreft het tijdschema ervan, moeten het begin en de duur van het programma worden vastgelegd.

(15)

Een financiële bijdrage van de Unie mag slechts worden verleend mits het gecoördineerde bewakingsprogramma overeenkomstig dit besluit wordt uitgevoerd en de bevoegde autoriteiten alle nodige inlichtingen binnen de hierin vastgestelde termijnen verstrekken.

(16)

Om redenen van administratieve doelmatigheid moeten alle voor een financiële bijdrage van de Unie gedeclareerde uitgaven in euro worden uitgedrukt. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (7) moet de omrekening van de uitgaven in een andere valuta dan de euro geschieden tegen de meest recente koers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om vergoeding door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

(17)

Dit besluit is een financieringsbesluit in de zin van artikel 75 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (het Financieel Reglement) (8), artikel 90 van de verordening tot vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement en artikel 15 van de interne regels betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

(18)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Dit besluit stelt een gecoördineerd bewakingsprogramma vast ten aanzien van de prevalentie van Listeria monocytogenes in bepaalde categorieën kant-en-klare levensmiddelen, als bedoeld in artikel 2, in de detailhandel, alsook voorschriften voor een financiële bijdrage van de Unie aan de lidstaten voor de uitvoering ervan.

Artikel 2

Toepassingsgebied en duur van het gecoördineerde bewakingsprogramma

1.   De lidstaten voeren een gecoördineerd bewakingsprogramma uit ter beoordeling van de prevalentie van Listeria monocytogenes in de volgende categorieën kant-en-klare levensmiddelen aan de hand van in de detailhandel aselect genomen monsters:

a)

verpakte (niet bevroren), warme of koude gerookte of gravad vis;

b)

zachte of halfzachte kaas, met uitzondering van verse kaas;

c)

verpakte warmtebehandelde vleesproducten.

2.   De bemonsteringsactiviteiten in het kader van het gecoördineerde bewakingsprogramma, als bedoeld in lid 1, worden uitgevoerd vanaf begin 2010 en bestrijken ten minste 12 maanden.

Artikel 3

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „kant-en-klare levensmiddelen”: kant-en-klare levensmiddelen zoals omschreven in artikel 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 2073/2005;

2.   „houdbaarheidstermijn”: houdbaarheidstermijn zoals omschreven in artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 2073/2005;

3.   „partij”: partij zoals omschreven in artikel 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 2073/2005;

4.   „detailhandel”: detailhandel zoals omschreven in artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (9); voor de toepassing van dit besluit heeft detailhandel echter slechts betrekking op winkels, supermarkten en andere soortgelijke verkooppunten waar levensmiddelen rechtstreeks aan de eindverbruiker worden verkocht; hieronder vallen niet distributieterminals of -centra, cateringdiensten, institutionele maaltijdvoorziening, bedrijfskantines, restaurants en andere soortgelijke diensten voor voedselvoorziening en groothandelsbedrijven.

5.   „verwerking”: verwerking zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder m), van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (10);

6.   „vleesproducten”: vleesproducten zoals omschreven in punt 7.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (11);

7.   „land van productie”: het op het identificatiemerk aangegeven land als bedoeld in punt 6 van deel B van sectie I van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

8.   „verpakte levensmiddelen”: levensmiddelen waarvan het gehele oppervlak door een doorlatende of ondoorlatende verpakking omgeven is, zodat voorkomen wordt dat het levensmiddel rechtstreeks in contact komt met de omgeving;

9.   „onder gemodificeerde atmosfeer verpakte levensmiddelen”: levensmiddelen die na verwijdering van de lucht uit de verpakking en vervanging van de lucht door een strikt gecontroleerd gasmengsel van kooldioxide, zuurstof en/of stikstof verpakt en hermetisch gesloten zijn;

10.   „vacuümverpakte levensmiddelen”: levensmiddelen die na verwijdering van de lucht uit de verpakking verpakt en hermetisch gesloten zijn;

11.   „gerookte vis”: door roken verduurzaamde vis;

12.   „gravad vis”: zonder warmtebehandeling in zout en suiker ingelegde vis;

13.   „gerijpte kaas”: kaas, die niet kort na vervaardiging voor consumptie ervan gereed is, maar die zo lang op een zodanige temperatuur en onder zodanige andere omstandigheden opgeslagen is, dat de noodzakelijke biochemische en fysische veranderingen optreden die deze kaas kenmerken;

14.   „zachte kaas”: kaas met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa, van meer dan 67 %;

15.   „halfzachte kaas”: kaas met een textuur die slechts in geringe mate harder is dan kaas van de categorie zachte kaas. Het vochtgehalte van deze kaas, berekend op de vetvrije kaasmassa, varieert van 62 tot 67 %. Halfzachte kaas kenmerkt zich door een stevige, maar elastische structuur;

16.   „met schimmel gerijpte kaas”: kaas waarbij het rijpen voornamelijk door de ontwikkeling van karakteristieke schimmelvorming in de gehele massa en/of op het oppervlak van de kaas heeft plaatsgevonden;

17.   „oppervlakte-gerijpte kaas”: kaas waarvan de korst tijdens of na de rijping wordt behandeld met of op natuurlijke wijze wordt gekoloniseerd door gewenste cultures van micro-organismen, zoals bijvoorbeeld Penicillium candidum of Brevibacterium linens. De daaruit ontstane laag vormt een deel van de korst.

18.   „in pekel gerijpte kaas”: kaas die alvorens te worden verkocht of verpakt, gerijpt en bewaard wordt in pekel;

19.   „verse kaas”: op wrongel gelijkende kaas die geen rijping ondergaat, zoals bijvoorbeeld cottage cheese, mozzarella, ricotta en kwark. Verse kaas valt niet onder dit gecoördineerde bewakingsprogramma.

Artikel 4

Bemonstering, analyses en registratie van de gegevens door de lidstaten

1.   De bemonstering geschiedt door de bevoegde autoriteit of onder haar toezicht.

2.   De nationale referentielaboratoria voor Listeria monocytogenes verrichten de analyses van Listeria monocytogenes, de pH en de wateractiviteit.

3.   De bevoegde autoriteit kan andere laboratoria aanwijzen dan de nationale referentielaboratoria, die geaccrediteerd zijn voor en betrokken zijn bij officiële controles op Listeria monocytogenes, om de analyses van Listeria monocytogenes, de pH en de wateractiviteit te verrichten.

4.   De bemonstering en analyses overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, alsook de registratie van alle relevante gegevens, worden in overeenstemming met de technische specificaties van bijlage I uitgevoerd.

5.   Het aantal in iedere lidstaat te nemen monsters per categorie kant-en-klare levensmiddelen is vastgesteld in bijlage II.

Artikel 5

Verzameling, evaluatie, rapportage en gebruik van gegevens op het niveau van de Unie

1.   De lidstaten verzamelen en evalueren de resultaten van de in artikel 4, leden 1,2 en 3, van dit besluit bedoelde bemonstering en van de analyses van Listeria monocytogenes, de pH en de wateractiviteit.

Die resultaten, de evaluatie daarvan en alle relevante gegevens worden opgenomen in een eindverslag over de uitvoering van het gecoördineerde bewakingsprogramma dat vóór 31 mei 2012 aan de Commissie wordt voorgelegd.

2.   De Commissie stelt uiterlijk 30 november 2010 het formaat vast van de „data dictionary” en de gegevensverzamelingsformulieren die door de bevoegde autoriteiten worden gebruikt bij het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag.

3.   De Commissie zendt de in lid 1 bedoelde eindverslagen toe aan de EFSA, die ze bestudeert, prognosemodellen opstelt voor de naleving van de voedselveiligheidscriteria inzake Listeria monocytogenes en van de groei van micro-organismen in diverse opslagomstandigheden en binnen zes maanden een samenvattend verslag uitbrengt.

4.   Elk gebruik van de gegevens van de lidstaten voor andere doeleinden dan het gecoördineerde bewakingsprogramma wordt eerst met de lidstaten overeengekomen.

5.   De gegevens en resultaten worden op zodanige wijze openbaar gemaakt dat de vertrouwelijkheid van de afzonderlijke resultaten wordt gewaarborgd.

Artikel 6

Voorwaarden voor de toekenning van de financiële bijdrage van de Unie

1.   Een financiële bijdrage van de Unie van in totaal 1 555 300 EUR uit begrotingsonderdeel 17 04 07 01 in de kosten van de verzameling, de evaluatie en de rapportage, als bedoeld in artikel 5, lid 1, in verband met de analyses van artikel 4, lid 2, wordt aan de lidstaten toegekend tot het maximale totaalbedrag voor medefinanciering, als vastgesteld in bijlage III.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage van de Unie wordt toegekend aan de lidstaten, mits het gecoördineerde bewakingsprogramma in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de wetgeving van de Unie wordt uitgevoerd, met inbegrip van de bepalingen inzake mededinging en inzake de gunning van overheidsopdrachten, en mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

een eindverslag over de uitvoering van het gecoördineerde bewakingsprogramma wordt vóór 31 mei 2012 bij de Commissie ingediend; in dit verslag zijn opgenomen:

i)

alle in deel D van bijlage I vermelde informatie;

ii)

de bewijsstukken ter staving van de door de lidstaten voor de analyses gemaakte kosten; die bewijsstukken omvatten ten minste de in bijlage IV vermelde informatie.

3.   Als het in lid 2 genoemde eindverslag te laat wordt ingediend, wordt de financiële bijdrage van de Unie per 1 juli 2012 met 25 %, per 1 augustus 2012 met 50 % en per 1 september 2012 met 100 % verminderd.

Artikel 7

Maximaal te vergoeden bedragen

De financiële bijdrage van de Unie in de aan de lidstaten te vergoeden kosten voor de verzameling, evaluatie en rapportage overeenkomstig artikel 5, lid 1, bedraagt ten hoogste:

a)

60 EUR voor ieder verzameld, geëvalueerd en gerapporteerd monster voor de detectie van Listeria monocytogenes;

b)

60 EUR voor ieder verzameld, geëvalueerd en gerapporteerd monster voor de telling van Listeria monocytogenes;

c)

15 EUR voor ieder verzameld, geëvalueerd en gerapporteerd monster in verband met de analyse van de pH-waarde;

d)

20 EUR voor ieder verzameld, geëvalueerd en gerapporteerd monster voor de analyse van de wateractiviteit (aw).

Artikel 8

Omrekeningskoers voor de uitgaven

Wanneer de uitgaven van een lidstaat zijn gedaan in een andere valuta dan de euro, rekent de betrokken lidstaat deze om in euro onder toepassing van de meest recente wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

Artikel 9

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 november 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

(3)  The EFSA Journal (2007) blz. 130.

(4)  The EFSA Journal (2009) blz. 223.

(5)  PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1.

(6)  The EFSA Journal (2009) 300, blz. 1.

(7)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(8)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(9)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(10)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.


BIJLAGE I

(als bedoeld in artikel 4, lid 4)

DEEL A

BEMONSTERINGSKADER

1.   De te bemonsteren producten

De volgende categorieën kant-en-klare levensmiddelen worden bemonsterd in de detailhandel:

1.1.   Verpakte (niet bevroren), warme of koude gerookte of gravad vis

De producten die tot deze categorie behoren, zijn vacuüm- of onder gemodificeerde atmosfeer verpakt.

De vis kan al dan niet in plakken gesneden zijn. De verpakking kan een hele, een halve of een deel van een vis bevatten. De vis kan al dan niet van huid ontdaan zijn.

1.2.   Zachte of halfzachte kaas, met uitzondering van verse kaas

Onder deze categorie valt kaas van rauwe, gethermiseerde of gepasteuriseerde melk van elke diersoort. De kaas kan gerijpt, oppervlakte-gerijpt, met schimmel of in pekel gerijpt zijn.

De kaas kan verpakt zijn, onder meer in neteldoek, of in de detailhandel nog onverpakt zijn, maar op het verkooppunt wordt hij verpakt aangeboden aan de consument.

1.3.   Verpakte warmtebehandelde vleesproducten

1.3.1.

Tot deze categorie behorende producten hebben een warmtebehandeling ondergaan, zijn daarna behandeld en vacuüm- of onder gemodificeerde atmosfeer verpakt.

1.3.2.

Tot deze categorie behorende producten omvatten zowel onverpakte vleesproducten als vleesproducten in een doorlatend omhulsel die tussen de warmtebehandeling en de verpakking in plakken gesneden of anderszins behandeld zijn. De producten kunnen na de warmtebehandeling gerookt zijn.

Deze categorie omvat met name:

a)

koude, gekookte vleesproducten; vleesproducten die doorgaans vervaardigd zijn van gehele of grote delen van de anatomische of opnieuw gevormde structuren (zoals gekookte in plakken gesneden ham en gekookte kipfilet);

b)

worst;

c)

paté.

1.3.3.

Onder deze categorie vallen niet:

a)

na de warmtebehandeling gedroogde vleesproducten; zoals jerkyproducten;

b)

warmtebehandelde vleesproducten in een ondoorlatende verpakking die daarna nier meer worden behandeld;

c)

gefermenteerde vleesproducten, met inbegrip van gefermenteerde worst.

2.   Opzet van de bemonstering

Er wordt voor het gecoördineerde bewakingsprogramma gebruikgemaakt van een proportionele gestratificeerde bemonstering, waarbij het aantal monsters aan de lidstaten overeenkomstig de omvang van hun bevolking wordt toegewezen.

2.1.   Bemonsteringsplan

2.1.1.

Iedere lidstaat moet beschikken over een bemonsteringsplan, gebaseerd op een getrapte bemonstering van clusters:

a)

de eerste trap bestaat uit de te bemonsteren grote/middelgrote steden;

b)

de tweede trap bestaat uit de te bemonsteren detailhandelsverkooppunten;

c)

de derde trap bestaat uit de verschillende voedselproducten binnen de drie te bemonsteren categorieën kant-en-klare levensmiddelen.

2.1.2.

Het bemonsteringsplan moet worden opgesteld door de bevoegde autoriteit en omvat het volgende:

a)

de in het gecoördineerde bewakingsprogramma opgenomen grote/middelgrote steden;

b)

de soorten door het programma bestreken detailhandelsverkooppunten en het percentage van de van iedere categorie genomen monsters;

c)

het tijdschema voor de bemonstering gedurende het gehele jaar.

2.1.3.

Wanneer relevante marketinggegevens beschikbaar zijn, omvat het plan ook het volgende:

a)

de te bemonsteren productsoorten binnen elk van de drie categorieën kant-en-klare levensmiddelen;

b)

het aantal van elke in a) bedoelde productsoort te nemen monsters.

2.1.4.

De lidstaten stellen aan de hand van de hieronder beschreven regels een bemonsteringsplan op, dat berust op de beste beschikbare marketinggegevens. Deze marketinggegevens of de ondersteuning bij het verwerven van de gegevens kunnen/kan dikwijls worden verkregen van een nationale handelsvereniging. Wanneer marketinggegevens ontbreken, wordt gebruikgemaakt van de beste schatting van de marktaandelen ter onderbouwing van het bemonsteringsplan op centraal niveau. Wanneer er geen betrouwbare marketinggegevens beschikbaar zijn, kan de bevoegde autoriteit zich genoodzaakt zien om de keuze van de binnen een bepaalde categorie te bemonsteren productsoort over te laten aan de monsternemer in het veld.

2.2.   Keuze van de te bemonsteren categorieën detailhandelsverkooppunten

De bevoegde autoriteiten kiezen de detailhandelsverkooppunten uit waarvan monsters moeten worden genomen. De bemonstering vindt doorgaans plaats bij de volgende soorten detailhandelsverkooppunten: supermarkten, kleine winkels, delicatessenzaken en straatmarkten (zoals boeren- of plattelandsmarkten).

Indien de grootste categorie verkooppunten (bijvoorbeeld supermarkten) een marktaandeel van ten minste 80 % van een bepaalde categorie kant-en-klare levensmiddelen bezit, hoeven slechts monsters van die verkooppunten te worden genomen. Is dit niet het geval, dan wordt de op een na grootste categorie verkooppunten toegevoegd totdat ten minste 80 % van de markt wordt bestreken.

Wanneer de bemonstering volgens een bemonsteringsplan wordt uitgevoerd, is het aantal te nemen monsters van iedere categorie kant-en-klare levensmiddelen bij ieder soort detailhandelsverkooppunt evenredig met het marktaandeel van het desbetreffende soort verkooppunt ten opzichte van de andere bemonsterde verkooppunten.

2.3.   Keuze van de steden waar de monsterneming plaatsvindt

De monsterneming vindt plaats in steden. In iedere lidstaat worden in ten minste twee grote/middelgrote steden monsters genomen.

In de steden waar monsters worden genomen, is tezamen genomen minimaal 30 % van de bevolking van de lidstaat woonachtig. Als de acht grootste steden in het plan zijn opgenomen, mag het inwonersaantal echter minder dan 30 % bedragen.

2.4.   Keuze van het tijdschema voor de bemonstering

Het besmettingsniveau van Listeria monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen kan in de loop van het jaar verschillen. Met het oog op de nauwkeurigheid van de resultaten van het gecoördineerde bewakingsprogramma is de duur ervan verdeeld in 12 perioden van een maand, waarin gelijke aantallen monsters moeten worden genomen.

2.5.   Keuze van de kant-en-klare levensmiddelen uit de drie voornaamste te bemonsteren categorieën

Uit de drie te bemonsteren categorieën kant-en-klare levensmiddelen worden de afzonderlijke kant-en-klare levensmiddelen op basis van de marketinggegevens geselecteerd; zij worden gedetailleerd omschreven in het bemonsteringsplan.

De bevoegde autoriteiten kunnen de monsternemers opdragen ten behoeve van de bemonstering overeenkomstig het nationale bemonsteringsplan kaas uit te kiezen aan de hand van de geschatte bijdrage aan het marktaandeel. De bevoegde autoriteiten bieden ook enige oriëntatie bij het schatten van het marktaandeel van belangrijke soorten levensmiddelen binnen de verschillende categorieën om een voor de markt zo representatief mogelijke bemonstering te verwezenlijken, bijvoorbeeld voor kaas van rauwe/gepasteuriseerde melk.

DEEL B

HET NEMEN EN VERVOEREN VAN MONSTERS

1.   Type en bijzonderheden van het monster

De monsters worden aselect geselecteerd uit de vitrines en wegen elk ten minste 100 g. Per bezoek aan een detailhandelsverkooppunt kan uit de drie categorieën kant-en-klare levensmiddelen meer dan een monster worden genomen. Er mogen echter per bezoek niet meer dan van vijf partijen van iedere categorie monsters worden genomen.

Voor de bemonstering worden alleen door de producent verpakte en intacte (verzegelde) verpakkingen verzameld. In het geval van kaas en vleesproducten kunnen echter ook producten worden verzameld die op de verkooppunten zijn verpakt.

De voor bemonstering verzamelde producten moeten worden geëtiketteerd om het registreren van informatie betreffende deze producten mogelijk te maken. De informatie op het etiket omvat de volgende gegevens:

a)

de gegevens over het land van productie;

b)

het nummer van de partij;

c)

de houdbaarheidsdatum;

d)

de instructies betreffende de opslagtemperatuur, voor zover beschikbaar;

e)

andere informatie die in de regel op het etiket van verpakte kant-en-klare levensmiddelen wordt vermeld.

Wanneer niet alle in de punten a) tot en met d) vermelde informatie op het etiket wordt vermeld, vraagt de monsternemer de eigenaar of bedrijfsleider van het detailhandelsverkooppunt naar de ontbrekende informatie over het product en de etiketgegevens en/of raadpleegt hij de groothandelsverpakking voor deze informatie.

Wanneer het etiket op het kant-en-klare levensmiddel onduidelijk of op enigerlei wijze beschadigd is, wordt het product niet voor bemonstering verzameld. Van iedere partij gerookte of gravad vis worden twee monsters genomen. De gegevens op het etiket, zoals partijnummers en de uiterste verkoopdatum van het product, worden onderzocht om te garanderen dat beide monsters van dezelfde partij afkomstig zijn. Een van beide monsters wordt op de dag waarop het in het laboratorium wordt ontvangen, geanalyseerd en het andere aan het einde van de houdbaarheidstermijn.

Bij zachte en halfzachte kaas en warmtebehandelde producten wordt per partij slechts één monster genomen, dat aan het einde van de houdbaarheidstermijn wordt geanalyseerd.

De monsters worden in een afzonderlijk monsterzakje gedaan en onmiddellijk naar het laboratorium gestuurd om te worden geanalyseerd.

Daarom moeten er in alle stadia voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te voorkomen dat het voor bemonstering, vervoer en opslag gebruikte materieel niet verontreinigd wordt met Listeria monocytogenes.

2.   Informatie over het monster

Alle beschikbare relevante informatie betreffende het monster wordt op een monsterformulier geregistreerd, waarvan de bevoegde autoriteit het model opstelt. Het monster gaat steeds vergezeld van het monsterformulier. Wanneer het monsters betreft van kaas die in het detailhandelsverkooppunt wordt verpakt, kan het nodig zijn om te vragen naar de informatie over het desbetreffende product en de etiketgegevens en/of de groothandelsverpakking voor deze informatie te raadplegen.

Bij het nemen van monsters wordt de oppervlaktetemperatuur van de verpakte monsters gemeten en op het monsterformulier genoteerd.

Ieder monster en het bijbehorende monsterformulier is voorzien van een uniek nummer dat van de monsterneming tot en met de analyse wordt gebruikt. De bevoegde autoriteit gebruikt hiertoe een uniek nummeringsstelsel.

3.   Vervoer van de monsters

De monsters worden vervoerd in gekoelde recipiënten bij een temperatuur van 2 tot 8 °C en mogen tijdens het vervoer niet blootstaan aan externe verontreiniging.

Alle monsters van kant-en-klare levensmiddelen moeten het laboratorium binnen 24 uur na de monsterneming bereiken.

In uitzonderlijke omstandigheden mag de vervoerstijd meer dan 24 uur bedragen. De vervoerstijd mag echter niet meer dan 48 uur bedragen en er in geen geval toe leiden dat de analyses na de uiterste verkoopdatum van het voor de bemonstering genomen product worden uitgevoerd.

DEEL C

MONSTERVOORBEHANDELING EN ANALYSEMETHODEN

1.   Ontvangst van de monsters

1.1.   Algemene regels

Bij ontvangst van de monsters controleren de laboratoria de door de monsternemer geregistreerde gegevens op het monsterformulier en vullen zij de relevante onderdelen van dat formulier in. Alle ontvangen monsters worden alvorens te worden opgeslagen onderzocht om na te gaan of de verzendverpakking nog intact is. Monsters waarvan de temperatuur bij ontvangst meer dan 8 °C bedraagt worden geweigerd, tenzij de temperatuur in de detailhandel meer dan 8 °C bedroeg.

Onverminderd punt 1.2 worden alle monsters tot het einde van de houdbaarheidstermijn ervan koel bewaard.

Wanneer monsters tot het einde van de houdbaarheidstermijn ervan worden opgeslagen, worden zij gekoeld bewaard:

a)

op een op het etiket van de verpakking aangegeven opslagtemperatuur. Als op het etiket een temperatuurinterval wordt vermeld, wordt het monster op de hoogste temperatuur van het interval bewaard;

b)

als er geen precieze opslagtemperatuur op het etiket van de verpakking wordt aangegeven, wordt het monster bewaard op:

i)

de maximumkoeltemperatuur, vastgesteld in de wetgeving of de geldende richtsnoer in de lidstaat waar het monster is genomen, met een tolerantie van ± 2 °C;

ii)

8 °C (± 2 °C), indien dergelijke wetgeving of een dergelijk richtsnoer ontbreekt.

Indien de houdbaarheidstermijn van het bemonsterde product afloopt tijdens een weekeinde of een officiële feestdag, wordt het monster geanalyseerd op de laatste werkdag vóór het einde van de houdbaarheidstermijn.

1.2.   Bijzondere regels betreffende gerookte en gravad vis

Een van beide monsters wordt binnen 24 uur na het tijdstip van aankomst in het laboratorium geanalyseerd. Indien dat monster niet onmiddellijk na aankomst wordt geanalyseerd, wordt het in het laboratorium gekoeld bewaard op 3 °C (± 2 °C) voordat het wordt geanalyseerd.

Het tweede monster wordt gekoeld bewaard tot het einde van de houdbaarheidstermijn ervan.

2.   Monstervoorbehandeling en voorbereiding van de initiële suspensie

In alle stadia wordt kruisbesmetting tussen de monsters onderling en door de omgeving vermeden. Zodra met de laboratoriumanalyses begonnen is, worden de monsters weggegooid. Wanneer de analyse wordt stopgezet, bijvoorbeeld als gevolg van onaanvaardbare afwijkingen tijdens het analyseproces, worden er nieuwe monsters genomen.

Voor de initiële verdunning wordt hetzij het gehele product, hetzij een representatief analysemonster van 100 tot 150 g gebruikt. Monsters van levensmiddelen worden zodanig genomen dat zij oppervlakken omvatten die het gedeelte dat normaliter geconsumeerd zou worden, weerspiegelen (zoals 20 % korst/oppervlak en 80 % kaasmassa). Wanneer een verpakt product in plakken wordt gesneden, wordt het respectieve monster van meer dan een plak van het product genomen. Het analysemonster wordt in kleine stukjes gesneden en met gebruikmaking van een steriel instrument en een aseptische techniek in een stomacherzak gedeponeerd. Van dit mengsel worden een analyseportie van 10 g voor telling en één van 25 g voor detectie genomen.

Aan het deel analyseportie (10 g) worden 9 delen (90 ml) verdunningsmiddel toegevoegd en het mengsel wordt vervolgens gedurende 1 tot 2 minuten met een stomacherzak of pulsifier gehomogeniseerd.

Als verdunningsmiddel voor algemeen gebruik kan gebufferd peptonwater, zoals beschreven in EN ISO 11290-2 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor het aantonen en de bepaling van het aantal Listeria monocytogenes — Deel 2: Methode voor de bepaling van het aantal”, worden gebruikt.

Voor de verdunning van kaas kan in plaats van gebufferd peptonwater een natriumcitraatoplossing worden gebruikt overeenkomstig EN ISO 6887-5 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Voorbereiding van monsters en bereiding van verdunningen voor microbiologisch onderzoek — Deel 5: Specifieke werkwijze voor het bereiden van melk en melkproducten”.

De analyses ten behoeve van de detectie en telling van Listeria monocytogenes worden als volgt uitgevoerd:

a)

gerookte en gravad vis ondergaan een dubbele analyse:

i)

onmiddellijk na de monsterneming in de detailhandel; en

ii)

aan het einde van de houdbaarheidstermijn;

b)

bij monsters van zachte en halfzachte kaas en warmtebehandelde vleesproducten worden de analyses alleen aan het einde van de houdbaarheidstermijn uitgevoerd.

2.1.   Detectie van Listeria monocytogenes

De detectie van Listeria monocytogenes vindt plaats volgens de gewijzigde versie van EN ISO 11290-1:1996 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor het opsporen en de bepaling van het aantal Listeria monocytogenes — Deel 1: Opsporingsmethode”.

2.2.   Telling van Listeria monocytogenes

De telling van Listeria monocytogenes vindt plaats aan de hand van EN ISO 11290-2:1998 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor het aantonen en de bepaling van het aantal Listeria monocytogenes — Deel 2: Methode voor de bepaling van het aantal” en de gewijzigde versie daarvan EN ISO 11290-2:1998/Amd 1:2004 „Wijziging voor de bepaling van het isolatiemedium”.

Wanneer wordt geconstateerd dat het monster verontreinigd is, wordt aangenomen dat de meeste producten in geringe mate met Listeria monocytogenes verontreinigd zijn. Om de schatting van een geringe verontreiniging in monsters (tussen 10 en 100 cfu/g) mogelijk te maken, wordt 1 ml van de primaire verdunning overeenkomstig EN ISO 11290-2:1998/Amd 1:2004 als volgt in duplo getest:

a)

uitgeplaat op het oppervlak van drie platen met een diameter van 90 mm; of

b)

uitgeplaat op het oppervlak van één plaat met een diameter van 140 mm.

Aangezien het niveau van de verontreiniging met Listeria monocytogenes hoger zou kunnen zijn, wordt 0,1 ml van de primaire verdunning op het oppervlak van één plaat verspreid om de telling tot 1,5×104 cfu/g mogelijk te maken. Deze uitplating wordt enkelvoudig verricht volgens EN ISO 7218:2007 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Algemene eisen en richtlijn voor microbiologische onderzoeken”.

3.   Analyse van de pH en de wateractivteit (aw) bij gerookte en gravad vis

3.1.   Bepaling van de pH

De bepaling van de pH van het monster wordt uitgevoerd overeenkomstig EN ISO 2917:1999 „Vlees en vleesproducten — Meting van de pH — Referentiemethode”.

De analyse moet bij het bij aankomst in het laboratorium geteste monster worden uitgevoerd. Voor de bepaling van de pH van het monster wordt de in de ISO-methode vermelde niet-destructieve techniek aanbevolen.

Het resultaat wordt met een nauwkeurigheid van 0,05 pH-eenheid gerapporteerd.

3.2.   Bepaling van de wateractiviteit (aw)

De bepaling van de wateractiviteit (aw) van het monster vindt plaats aan de hand van EN ISO 21807:2004 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Bepaling van de wateractiviteit”.

De analyse moet bij het bij aankomst in het laboratorium geteste monster worden uitgevoerd. De methode kan worden gebruikt binnen een marge van 0,999 tot 0,9000 en de herhaalbaarheidsgrens komt overeen met een standaardafwijking van 0,002.

De gerapporteerde waarde omvat ten minste twee significante cijfers.

4.   Opslag van de isolaten

Per positief monster wordt één bevestigde Listeria monocytogenes-stam opgeslagen voor eventuele verdere typeringsstudies. Wanneer de Listeria monocytogenes-stammen zowel door middel van de detectie- als de tellingsmethode worden ontdekt, worden alleen de aan de hand van de tellingsmethode verkregen isolaten bewaard.

De isolaten worden door de NRL’s met gebruikmaking van geschikte methoden voor kweekverzameling opgeslagen, mits deze methoden de levensvatbaarheid van de stammen met het oog op de typering gedurende ten minste twee jaar waarborgen.

DEEL D

RAPPORTAGE

1.   Algemene bepalingen

De door de lidstaten te rapporteren informatie — voor zover beschikbaar of toegankelijk — bestaat uit twee brede categorieën:

a)

een overzicht van het gecoördineerde bewakingsprogramma en de resultaten daarvan; dit wordt in tekstvorm opgesteld;

b)

uitvoerige afzonderlijke gegevens betreffende ieder in het kader van het bemonsteringsplan getest monster; die informatie wordt in de vorm van ruwe gegevens ingediend met gebruikmaking van de „data dictionary” en de gegevensverzamelingsformulieren, als bedoeld in artikel 5, lid 2.

2.   In het overzicht van het gecoördineerde bewakingsprogramma en de resultaten daarvan op te nemen informatie

a)

Naam van de lidstaat;

b)

Begin- en einddatum van de bemonstering en de analyses;

c)

Aantal in detailhandelsverkooppunten genomen en geanalyseerde monsters van de volgende kant-en-klare levensmiddelen:

i)

zachte en halfzachte kaas;

ii)

verpakte gerookte en gravad vis;

iii)

verpakte warmtebehandelde vleesproducten;

d)

Algemene resultaten:

de prevalentie van Listeria monocytogenes in door het gecoördineerde bewakingsprogramma bestreken zachte en halfzachte kaas, gerookte en gravad vis alsook warmtebehandelde vleesproducten en het aandeel van de monsters waarbij de grenswaarde van 100 cfu/g Listeria monocytogenes wordt overschreden;

e)

Beschrijving van de markten voor zachte en halfzachte kaas, gerookte en gravad vis alsook voor warmtebehandelde producten in de lidstaat;

i)

de totale marktomvang (voor zover beschikbaar);

ii)

het marktaandeel van de verschillende categorieën detailhandelsverkooppunten, zoals supermarkten, kleine winkels, delicatessenzaken en straatmarkten (voor zover beschikbaar);

iii)

het marktaandeel van ingevoerde (handelsverkeer in de Unie en invoer uit derde landen) en binnenlandse producten (voor zover beschikbaar);

iv)

het marktaandeel van de verschillende productsoorten (voor zover beschikbaar);

f)

Bemonsterde detailhandelsverkooppunten:

het soort bestreken verkooppunt: zoals supermarkten, kleine winkels enz.;

g)

Geografische spreiding van de monsterneming - bestreken grote/middelgrote steden (percentage van de bestreken bevolking);

h)

Beschrijving van de procedure voor het nemen van aselecte monsters in de detailhandel:

maandelijkse aselecte monsterneming;

i)

Opmerkingen over de algemene representativiteit van het bemonsteringsprogramma;

j)

Voorbereiding van het voor de pH-meting gebruikte testmonster;

k)

Voor de bepaling van de wateractiviteit (aw) gebruikte analysemethode.

3.   In de uitvoerige afzonderlijke gegevens voor ieder monster op te nemen informatie

a)

Type van het monster:

i)

verpakte zachte en halfzachte kaas;

ii)

verpakte gerookte en gravad vis;

iii)

verpakte warmtebehandelde vleesproducten;

b)

Subtype van het monster:

i)

kaas van rauwe/gethermiseerde/gepasteuriseerde melk;

ii)

kaas van koe-/geiten-/schapen-/buffel-/gemengde melk;

iii)

oppervlakte-gerijpte, met schimmel gerijpte, in pekel gerijpte of andere gerijpte kaas;

iv)

in plakken gesneden of gehele producten;

v)

koude/warme gerookte of gravad vis;

vi)

vissoort;

c)

In gerookte of gravad vis gebruikte conserveermiddelen (zoals aangegeven op het etiket);

d)

In de analyses van de monsters meegenomen kaaskorst (ja/nee; zo ja, vermelding van het aandeel (in procent), voor zover beschikbaar);

e)

Datum van de bemonstering;

f)

Uiterste consumptiedatum van het bemonsterde product;

g)

Productie-/verpakkingsdatum (voor zover beschikbaar);

h)

Oppervlaktetemperatuur van het monster in het detailhandelsverkooppunt;

i)

Opslagtemperatuur in het laboratorium tot het einde van de houdbaarheidstermijn;

j)

Analyse onmiddellijk na de bemonstering (alleen voor gerookte en gravad vis)/einde van de houdbaarheidstermijn;

k)

Begindatum van de analyse in het laboratorium;

l)

Detectie van Listeria monocytogenes:

kwalitatieve resultaten (afwezig/aanwezig in 25 g);

m)

Telling van Listeria monocytogenes:

kwantitatieve resultaten (cfu/g);

n)

pH (alleen gerookte en gravad vis);

o)

Wateractiviteit (aw) (alleen gerookte en gravad vis);

p)

Code van de stad;

q)

Code van het verkooppunt;

r)

Soort detailhandelsbedrijf:

i)

supermarkt;

ii)

kleine winkel/zelfstandige detaillist;

iii)

delicatessenzaak;

iv)

straatmarkt/boerenmarkt;

s)

Land van productie:

zoals vastgesteld aan de hand van het identificatiemerk op de verpakking of in de handelsdocumenten;

t)

Voorverpakt:

i)

onder gemodificeerde atmosfeer verpakt;

ii)

vacuümverpakt;

iii)

verpakt in de detailhandel (alleen voor kaas en vleesproducten);

u)

Organoleptische kwaliteit van het monster.


BIJLAGE II

Aantal in de lidstaten te nemen monsters per categorie kant-en-klare levensmiddelen

(als bedoeld in artikel 4, lid 5)

Lidstaat

Bevolking per 1 januari 2008

(gegevens Eurostat)

Omvang van het geharmoniseerde gestratificeerde monster

N

(miljoen)

%

Per levensmiddelencategorie en analysestadium (1)

Totale steekproefomvang

België — BE

10,7

2,1

60

240

Bulgarije — BG

7,6

1,5

60

240

Tsjechië — CZ

10,4

2,1

60

240

Denemarken — DK

5,576

1,1

60

240

Duitsland — DE

82,2

16,5

400

1 600

Estland — EE

1,3

0,3

30

120

Ierland — IE

4,4

0,9

30

120

Griekenland — EL

11,2

2,3

60

240

Spanje — ES

45,3

9,1

200

800

Frankrijk — FR

63,8

12,8

400

1 600

Italië — IT

59,6

12,0

400

1 600

Cyprus — CY

0,8

0,2

30

120

Letland — LV

2,3

0,5

30

120

Litouwen — LT

3,4

0,7

30

120

Luxemburg — LU

0,5

0,1

30

120

Hongarije — HU

10,0

2,0

60

240

Malta — MT

0,4

0,1

30

120

Nederland — NL

16,4

3,3

60

240

Oostenrijk — AT

8,3

1,7

60

240

Polen — PL

38,1

7,7

200

800

Portugal — PT

10,6

2,1

60

240

Roemenië — RO

21,5

4,3

60

240

Slovenië — SI

2,0

0,4

30

120

Slowakije — SK

5,4

1,1

60

240

Finland — FI

5,3

1,1

60

240

Zweden — SE

9,2

1,8

60

240

Verenigd Koninkrijk — UK

61,2

12,3

400

1 600

Totaal EU

497,5

100,0

3 020

12 080


(1)  Bij gerookte en gravad vis worden van iedere partij twee monsters genomen. Een van deze monsters wordt op de dag waarop het in het laboratorium wordt ontvangen, geanalyseerd en het andere aan het einde van de houdbaarheidstermijn (zie bijlage I, deel C, punt 1.2).


BIJLAGE III

Maximale financiële bijdrage van de Unie voor de lidstaten

(in EUR)

Lidstaat

Maximaal totaalbedrag voor de medefinanciering van

Detectie Listeria monocytogenes

Telling Listeria monocytogenes

pH

Wateractiviteit

Totaal

België — BE

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Bulgarije — BG

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Tsjechië — CZ

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Denemarken — DK

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Duitsland — DE

96 000

96 000

6 000

8 000

206 000

Estland — EE

7 200

7 200

450

600

15 450

Ierland — IE

7 200

7 200

450

600

15 450

Griekenland — EL

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Spanje — ES

48 000

48 000

3 000

4 000

103 000

Frankrijk — FR

96 000

96 000

6 000

8 000

206 000

Italië — IT

96 000

96 000

6 000

8 000

206 000

Cyprus — CY

7 200

7 200

450

600

15 450

Letland — LV

7 200

7 200

450

600

15 450

Litouwen — LT

7 200

7 200

450

600

15 450

Luxemburg — LU

7 200

7 200

450

600

15 450

Hongarije — HU

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Malta — MT

7 200

7 200

450

600

15 450

Nederland — NL

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Oostenrijk — AT

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Polen — PL

48 000

48 000

3 000

4 000

103 000

Portugal — PT

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Roemenië — RO

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Slovenië — SI

7 200

7 200

450

600

15 450

Slowakije — SK

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Finland — FI

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Zweden — SE

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Verenigd Koninkrijk — UK

96 000

96 000

6 000

8 000

206 000

Totaal EU

724 800

724 800

45 300

60 400

1 555 300


BIJLAGE IV

Gefiatteerd financieel verslag over de uitvoering van een gecoördineerd bewakingsprogramma van Listeria monocytogenes in geselecteerde categorieën kant-en-klare levensmiddelen

Verslagperiode: … tot …

Verklaring betreffende uitgaven die voor het gecoördineerde bewakingsprogramma zijn verricht en voor een financiële bijdrage van de Unie in aanmerking komen

Referentienummer van het besluit van de Commissie tot vaststelling van de financiële bijdrage: …

Uitgaven voor

Aantal tests

Totale kosten voor de analyses tijdens de verslagperiode (in nationale valuta)

Totale voor een financiële bijdrage van de Unie in aanmerking komende uitgaven

Detectie van Listeria monocytogenes

 

 

 

Telling van Listeria monocytogenes

 

 

 

Bepaling van de pH

 

 

 

Wateractiviteit (aw)

 

 

 

Verklaring van de begunstigde

Ik bevestig dat

bovengenoemde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en betrekking hebben op de in Besluit 2010/678/EU van de Commissie omschreven taken en dat zij essentieel waren voor de goede uitvoering van die taken;

alle bewijsstukken betreffende de kosten beschikbaar zijn voor auditdoeleinden;

geen andere bijdrage van de Unie voor dit gecoördineerde bewakingsprogramma is aangevraagd.

overeenkomstig artikel 109, lid 2, van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad) deze subsidie geen winst heeft opgeleverd voor de lidstaat.

Datum: …

Naam van de persoon die financieel verantwoordelijk is: …

Handtekening: …


10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/55


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2010

tot wijziging van Beschikking 95/467/EG tot uitvoering van artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7542)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/679/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten (1), en met name artikel 13, lid 4, onder a),

Na raadpleging van het Permanent Comité voor de bouw,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 oktober 1995 heeft de Commissie Beschikking 95/467/EG tot uitvoering van artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten goedgekeurd (2).

(2)

Bijlage 3 bij die beschikking moet worden aangepast om de systemen van verklaring van overeenstemming van de productfamilie „SCHOORSTENEN, ROOKKANALEN EN SPECIFIEKE PRODUCTEN” aan de technische vooruitgang aan te passen.

(3)

De beschikking moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage 3 bij Beschikking 95/467/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 november 2010.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 12.

(2)  PB L 268 van 10.11.1995, blz. 29.


BIJLAGE

In bijlage 3 bij Beschikking 95/467/EG wordt aan de tabel voor de productfamilie „SCHOORSTENEN, ROOKKANALEN EN SPECIFIEKE PRODUCTEN” de volgende vermelding toegevoegd:

Product(en)

Beoogd gebruik

Niveau(s) of klasse(n)

(brandprestatie)

Systeem van verklaring van overeenstemming

„Prefabschoorstenen (verdiepinghoge elementen), inzetpijpen (elementen of blokken), meerwandige schoorstenen (elementen of blokken), enkelwandigeschoorsteenblokken, bouwpakketten voor vrijstaande schoorstenen en aangebouwde schoorstenen, schoorsteenpotten

Voor gebruik dat onder de voorschriften inzake brandbestendigheid valt

(A1, A2, B, C) (1)

1

(A1, A2, B, C) (2), D, E

3

(A1 t/m E) (3), F

4

Systeem 1: zie Richtlijn 89/106/EEG, bijlage III, punt 2, onder i), zonder steekproefsgewijze controle van monsters.

Systeem 3: zie Richtlijn 89/106/EEG, bijlage III, punt 2, onder ii), mogelijkheid 2.

Systeem 4: zie Richtlijn 89/106/EEG, bijlage III, punt 2, onder ii), mogelijkheid 3.


(1)  Producten/materialen waarbij in een duidelijk identificeerbare fase van het productieproces een verbetering van de klassenindeling naar materiaalgedrag bij brand wordt bewerkstelligd (bijv. door toevoeging van brandvertragende middelen of beperking van de organische stoffen).

(2)  Producten/materialen die niet onder voetnoot * vallen.

(3)  Producten/materialen waarvan het materiaalgedrag bij brand niet hoeft te worden getest (bijv. producten/materialen van klasse A1 overeenkomstig Beschikking 96/603/EG van de Commissie, PB L 267 van 19.10.1996, blz. 23).”.


10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/57


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2010

tot vrijstelling van Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk van de verplichting tot toepassing op bepaalde gewassen van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 1999/105/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG van de Raad met betrekking tot het in de handel brengen van respectievelijk zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen, vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken, bosbouwkundig teeltmateriaal, bietenzaad, groentezaad en zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7578)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/680/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (1), en met name artikel 23 bis,

Gezien Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (2), en met name artikel 23 bis,

Gezien Richtlijn 68/193/EEG van de Raad van 9 april 1968 betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken (3), en met name artikel 18 bis,

Gezien Richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (4), en met name artikel 20,

Gezien Richtlijn 2002/54/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (5), en met name artikel 30 bis,

Gezien Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (6), en met name artikel 49,

Gezien Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (7), en met name artikel 28,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 1999/105/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG worden bepalingen vastgesteld met betrekking tot het in de handel brengen van respectievelijk zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen, teeltmateriaal voor wijnstokken, bosbouwkundig teeltmateriaal, bietenzaad, groentezaad en zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen. In die richtlijnen wordt ook bepaald dat de lidstaten onder bepaalde voorwaarden ten aanzien van bepaalde gewassen of materiaal geheel of gedeeltelijk kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van die richtlijnen.

(2)

Zaaizaad van de gewassen, vermeld in de delen I, II, V, VI en VII van de bijlage bij dit besluit, wordt in bepaalde lidstaten normaliter niet vermeerderd of verhandeld. Bovendien zijn de teelt van wijnstokken en het in de handel brengen van teeltmateriaal, als bedoeld in deel III van die bijlage, in bepaalde lidstaten van zeer gering economisch belang. De in deel IV van die bijlage vermelde boomgewassen zijn in bepaalde lidstaten ook van geen belang voor de bosbouw.

(3)

Op grond van aanvragen van België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk sinds 1969 heeft de Commissie bij de Beschikkingen 69/270/EEG (8), 69/271/EEG (9), 69/272/EEG (10), 70/47/EEG (11), 70/48/EEG (12), 70/49/EEG (13), 70/93/EEG (14), 70/94/EEG (15), 70/481/EEG (16), 72/270/EEG (17), 72/271/EEG (18), 73/122/EEG (19), 73/123/EEG (20), 73/188/EEG (21), 74/5/EEG (22), 74/358/EEG (23), 74/360/EEG (24), 74/361/EEG (25), 74/362/EEG (26), 74/491/EEG (27), 74/532/EEG (28), 75/287/EEG (29), 75/752/EEG (30), 79/355/EEG (31), 86/153/EEG (32), 89/101/EEG (33), 90/209/EEG (34), 2005/325/EG (35), 2005/871/EG (36), 2005/886/EG (37), 2005/931/EG (38), 2008/462/EG (39), 2009/786/EG (40), 2010/198/EU (41) en 2010/377/EU (42) die lidstaten geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van de bepalingen van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 1999/105/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG op de gewassen en het materiaal in kwestie.

(4)

Als onderdeel van een in de eerste helft van 2010 door de Commissie uitgevoerd onderzoek in de betrokken lidstaten heeft de Commissie die lidstaten gevraagd te verifiëren in hoeverre zij het passend achten dat wordt doorgegaan met de toepassing van de in overweging 3 bedoelde beschikkingen en of verder aan de van toepassing zijnde voorwaarden wordt voldaan. Op grond van deze verificatie hebben bepaalde lidstaten bijgewerkte aanvragen bij de Commissie ingediend, terwijl België, Griekenland en Luxemburg hebben verzocht de op hen betrekking hebbende beschikkingen volledig in te trekken. Daarom moeten de toegekende vrijstellingen worden bijgewerkt en, indien daarom wordt gevraagd, worden ingetrokken. Verder moeten ter wille van de transparantie en de vereenvoudiging alle in overweging 3 bedoelde beschikkingen worden ingetrokken en door één besluit worden vervangen.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in deel I van de bijlage bij dit besluit genoemde lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 66/401/EEG, met uitzondering van artikel 14, lid 1, op de in de eerste kolom van de tabel vermelde gewassen, als in de kolom van de respectieve lidstaten een „X” is aangegeven.

2.   De in deel II van de bijlage bij dit besluit genoemde lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 66/402/EEG, met uitzondering van artikel 14, lid 1, op de in de eerste kolom van de tabel vermelde gewassen, als in de kolom van de respectieve lidstaten een „X” is aangegeven.

Voor Letland is voor de vrijstelling van deze verplichting ten aanzien van Zea mays ook artikel 19, lid 1, van die richtlijn niet van toepassing.

3.   De in deel III van de bijlage bij dit besluit genoemde lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 68/193/EEG, met uitzondering van de artikelen 12 en 12 bis, op de in de eerste kolom van de tabel vermelde geslachten.

4.   De in deel IV van de bijlage bij dit besluit genoemde lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 1999/105/EG, met uitzondering van artikel 17, lid 1, op de in de eerste kolom van de tabel vermelde gewassen, als in de kolom van de respectieve lidstaten een „X” is aangegeven.

5.   De in deel V van de bijlage bij dit besluit genoemde lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 2002/54/EG, met uitzondering van artikel 20, op de in de eerste kolom van de tabel vermelde gewassen, als in de kolom van de respectieve lidstaten een „X” is aangegeven.

6.   De in deel VI van de bijlage bij dit besluit genoemde lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 2002/55/EG, met uitzondering van artikel 16, lid 1, en artikel 34, lid 1, op de in de eerste kolom van de tabel vermelde gewassen, als in de kolom van de respectieve lidstaten een „X” is aangegeven.

7.   De in deel VII van de bijlage bij dit besluit genoemde lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 2002/57/EG, met uitzondering van artikel 17, op de in de eerste kolom van de tabel vermelde gewassen, als in de kolom van de respectieve lidstaten een „X” is aangegeven.

Voor Malta is voor de vrijstelling van die verplichting ten aanzien van zonnebloemen ook artikel 9, lid 1, van die richtlijn niet van toepassing.

Artikel 2

De Beschikkingen 69/270/EEG, 69/271/EEG, 69/272/EEG, 70/47/EEG, 70/48/EEG, 70/49/EEG, 70/93/EEG, 70/94/EEG, 70/481/EEG, 72/270/EEG, 72/271/EEG, 73/122/EEG, 73/123/EEG, 73/188/EEG, 74/5/EEG, 74/358/EEG, 74/360/EEG, 74/361/EEG, 74/362/EEG, 74/491/EEG, 74/532/EEG, 75/287/EEG, 75/752/EEG, 79/355/EEG, 86/153/EEG, 89/101/EEG, 90/209/EEG, 2005/325/EG, 2005/871/EG, 2005/886/EG, 2005/931/EG, 2008/462/EG, 2009/786/EG, 2010/198/EU en 2010/377/EU worden ingetrokken.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 9 november 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66.

(2)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(3)  PB L 93 van 17.4.1968, blz. 15.

(4)  PB L 11 van 15.1.2000, blz. 17.

(5)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 12.

(6)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.

(7)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.

(8)  PB L 220 van 1.9.1969, blz. 8.

(9)  PB L 220 van 1.9.1969, blz. 9.

(10)  PB L 220 van 1.9.1969, blz. 10.

(11)  PB L 13 van 19.1.1970, blz. 26.

(12)  PB L 13 van 19.1.1970, blz. 27.

(13)  PB L 13 van 19.1.1970, blz. 28.

(14)  PB L 25 van 2.2.1970, blz. 16.

(15)  PB L 25 van 2.2.1970, blz. 17.

(16)  PB L 237 van 28.10.1970, blz. 29.

(17)  PB L 166 van 24.7.1972, blz. 26.

(18)  PB L 166 van 24.7.1972, blz. 27.

(19)  PB L 145 van 2.6.1973, blz. 41.

(20)  PB L 145 van 2.6.1973, blz. 43.

(21)  PB L 194 van 16.7.1973, blz. 16.

(22)  PB L 12 van 15.1.1974, blz. 13.

(23)  PB L 196 van 19.7.1974, blz. 15.

(24)  PB L 196 van 19.7.1974, blz. 18.

(25)  PB L 196 van 19.7.1974, blz. 19.

(26)  PB L 196 van 19.7.1974, blz. 20.

(27)  PB L 267 van 3.10.1974, blz. 18.

(28)  PB L 299 van 7.11.1974, blz. 14.

(29)  PB L 122 van 14.5.1975, blz. 15.

(30)  PB L 319 van 10.12.1975, blz. 12.

(31)  PB L 84 van 4.4.1979, blz. 23.

(32)  PB L 115 van 3.5.1986, blz. 26.

(33)  PB L 38 van 10.2.1989, blz. 37.

(34)  PB L 108 van 28.4.1990, blz. 104.

(35)  PB L 109 van 29.4.2005, blz. 1.

(36)  PB L 320 van 8.12.2005, blz. 50.

(37)  PB L 326 van 13.12.2005, blz. 39.

(38)  PB L 340 van 23.12.2005, blz. 67.

(39)  PB L 160 van 19.6.2008, blz. 33.

(40)  PB L 281 van 28.10.2009, blz. 5.

(41)  PB L 87 van 7.4.2010, blz. 34.

(42)  PB L 173 van 8.7.2010, blz. 73.


BIJLAGE

Legenda

Afkortingen:

BG

:

de Republiek Bulgarije

CZ

:

de Tsjechische Republiek

DK

:

het Koninkrijk Denemarken

DE

:

de Bondsrepubliek Duitsland

EE

:

de Republiek Estland

IE

:

Ierland

ES

:

het Koninkrijk Spanje

FR

:

de Franse Republiek

CY

:

de Republiek Cyprus

LV

:

de Republiek Letland

LT

:

de Republiek Litouwen

MT

:

de Republiek Malta

NL

:

het Koninkrijk der Nederlanden

PL

:

de Republiek Polen

SI

:

de Republiek Slovenië

SK

:

de Slowaakse Republiek

FI

:

de Republiek Finland

SE

:

het Koninkrijk Zweden

UK

:

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Er staat een „X” in de kolom voor elke lidstaat die is vrijgesteld van de verplichting, als bedoeld in artikel 1.

Deel I —   Richtlijn 66/401/EEG

 

BG

CZ

DK

DE

IE

ES

LV

LT

MT

PL

SK

UK

Agrostis canina

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

Alopecurus pratensis

 

 

 

 

X

 

 

 

X

 

 

X

Arrhenatherum elatius

 

 

 

 

X

 

 

 

X

 

 

 

Bromus catharticus

 

 

 

X

 

X

X

X

X

 

 

 

Bromus sitchensis

 

 

 

X

 

X

X

X

X

X

 

 

Cynodon dactylon

 

X

 

X

 

 

X

X

 

X

 

X

Dactylis glomerata

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Festuca arundinacea

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

x Festulolium

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Lolium x boucheanum

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Phalaris aquatica

 

 

X

X

 

 

X

X

X

X

 

X

Phleum nodosum

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Phleum pratense

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Poa annua

 

 

 

X

 

 

 

 

X

X

 

 

Poa nemoralis

 

 

 

 

 

 

X

 

X

 

 

 

Poa palustris

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

X

Poa trivialis

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Trisetum flavescens

 

 

 

 

X

 

X

 

X

X

 

X

Galega orientalis

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

X

Hedysarum coronarium

 

X

 

X

X

 

X

X

 

X

 

X

Lotus corniculatus

 

 

 

 

X

 

 

 

X

 

 

 

Lupinus albus

 

 

 

 

X

 

 

 

X

 

 

 

Lupinus angustifolius

 

 

 

 

X

 

 

 

X

 

 

 

Lupinus luteus

 

 

 

 

X

 

 

 

X

 

 

 

Medicago lupulina

 

 

 

 

X

 

X

 

X

 

 

 

Medicago x varia

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Onobrychis viciifolia

 

 

 

 

X

 

 

 

X

 

 

 

Trifolium alexandrinum

 

 

 

 

X

 

X

 

 

X

 

X

Trifolium hybridum

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Trifolium incarnatum

 

 

 

 

X

 

X

 

X

 

 

X

Trifolium repens

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Trifolium resupinatum

 

 

 

 

X

 

X

 

X

 

 

X

Trigonella foenum-graecum

 

 

 

X

X

 

X

X

X

X

 

X

Vicia pannonica

 

 

 

 

X

 

X

 

X

X

 

 

Vicia villosa

 

 

 

 

X

 

 

 

X

 

 

 

Brassica napus

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Brassica oleracea

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Phacelia tanacetifolia

 

 

 

 

 

X

 

 

X

 

 

X

Raphanus sativus

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 


Deel II —   Richtlijn 66/402/EEG

 

CZ

DK

DE

EE

IE

FR

LV

LT

MT

NL

PL

UK

Avena strigosa

 

 

 

X

 

 

X

 

 

 

 

X

Oryza sativa

X

X

X

X

X

 

X

X

X

X

X

X

Phalaris canariensis

 

 

X

X

X

X

X

 

 

 

 

X

Sorghum bicolor

 

X

 

X

X

 

X

 

 

 

X

X

Sorghum sudanense

 

X

 

X

X

 

X

X

 

 

X

X

Sorghum bicolor x

Sorghum sudanense

 

X

 

X

X

 

X

 

 

 

X

X

Triticum spelta

 

 

 

 

X

 

X

 

 

 

 

 

Zea mays

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 


Deel III —   Richtlijn 68/193/EEG

 

DK

EE

IE

LV

LT

NL

PL

FI

SE

UK

Vitis

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X


Deel IV —   Richtlijn 1999/105/EG

 

DK

EE

LT

MT

SI

Abies alba

 

X

X

X

 

Abies cephalonica

X

X

X

X

 

Abies grandis

 

X

X

X

 

Abies pinsapo

X

X

X

X

X

Acer platanoides

 

 

 

X

 

Acer pseudoplatanus

 

X

X

X

 

Alnus glutinosa

 

 

 

X

 

Alnus incana

 

 

 

X

 

Betula pendula

 

 

 

X

 

Betula pubescens

 

 

 

X

 

Carpinus betulus

 

X

 

X

 

Castanea sativa

X

X

X

 

 

Cedrus atlantica

X

X

X

X

X

Cedrus libani

X

X

X

X

X

Fagus sylvatica

 

X

 

X

 

Fraxinus angustifolia

X

X

X

 

 

Fraxinus excelsior

 

 

 

X

 

Larix decidua

 

 

 

X

 

Larix x eurolepis

 

 

 

X

 

Larix kaempferi

 

 

 

X

 

Larix sibirica

X

 

X

X

X

Picea abies

 

 

 

X

 

Picea sitchensis

 

X

X

X

X

Pinus brutia

X

X

X

 

X

Pinus canariensis

X

X

X

 

X

Pinus cembra

X

X

X

X

 

Pinus contorta

 

 

X

X

X

Pinus halepensis

X

X

X

 

 

Pinus leucodermis

X

X

X

X

X

Pinus nigra

 

X

X

 

 

Pinus pinaster

X

X

X

 

 

Pinus pinea

X

X

X

 

 

Pinus radiata

X

X

X

 

X

Prunus avium

 

X

 

 

 

Pseudotsuga menziesii

 

 

X

 

 

Quercus cerris

X

X

X

 

 

Quercus ilex

X

X

X

 

 

Quercus petraea

 

X

 

X

 

Quercus pubescens

X

X

X

X

 

Quercus rubra

 

 

 

X

 

Quercus suber

X

X

X

 

 

Robinia pseudoacacia

 

X

 

 

 

Tilia cordata

 

 

 

X

 

Tilia platyphyllos

 

X

 

X

 


Deel V —   Richtlijn 2002/54/EG

 

CY

MT

Beta vulgaris

X

X


Deel VI —   Richtlijn 2002/55/EG

 

IE

UK

Allium cepaAggregatum group

 

X

Allium fistulosum

 

X

Allium sativum

 

X

Allium schoenoprasum

 

X

Anthriscus cerefolium

X

X

Asparagus officinalis

X

 

Beta vulgaris

X

 

Capsicum annuum

 

X

Cichorium intybus

 

X

Citrullus lanatus

X

X

Cucurbita maxima

X

 

Cynara cardunculus

X

X

Foeniculum vulgare

 

X

Rheum rhabarbarum

 

X

Scorzonera hispanica

X

X

Solanum melongena

 

X

Valerianella locusta

X

X


Deel VII —   Richtlijn 2002/57/EG

 

CZ

DK

DE

EE

IE

FR

CY

LV

LT

MT

NL

PL

UK

Arachis hypogaea

X

X

X

X

X

X

 

X

X

X

X

X

X

Brassica rapa

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Brassica juncea

 

 

 

 

X

 

 

X

 

X

 

 

 

Brassica napus

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Brassica nigra

 

 

 

X

X

 

 

X

 

X

 

X

 

Cannabis sativa

 

 

 

 

X

 

X

 

 

X

 

 

 

Carthamus tinctorius

 

X

X

X

X

 

 

X

 

X

 

X

X

Carum carvii

 

 

X

 

X

X

 

 

 

X

 

 

X

Gossypium spp.

X

X

X

X

X

 

 

X

X

X

X

X

X

Helianthus annuus

 

X

 

X

X

 

 

X

 

X

 

 

 

Linum usitatissimum

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

 

 

Papaver somniferum

 

 

 

 

X

 

X

 

 

X

 

 

X

Sinapis alba

 

 

 

 

X

 

 

 

 

X

 

 

 

Glycine max

 

X

 

 

X

 

 

X

 

X

X

 

 


10.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 292/65


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2010

betreffende een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Richtlijn 1999/13/EG van de Raad inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties in de periode 2011-2013

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7591)

(2010/681/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (1), en met name artikel 11, lid 1,

Gezien Richtlijn 91/692/EG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 1999/13/EG zijn de lidstaten verplicht verslagen over de uitvoering van de richtlijn op te stellen aan de hand van een vragenlijst of een schema, uitgewerkt door de Commissie volgens de procedure van artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG.

(2)

De lidstaten hebben verslagen opgesteld over de uitvoering van de richtlijn in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 overeenkomstig Beschikking 2002/529/EG van de Commissie van 27 juni 2002 betreffende een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Richtlijn 1999/13/EG van de Raad inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (3).

(3)

De lidstaten hebben verslagen opgesteld over de uitvoering van de richtlijn in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 overeenkomstig Beschikking 2006/534/EG van de Commissie van 20 juli 2006 betreffende een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Richtlijn 1999/13/EG in de periode 2005-2007 (4).

(4)

De lidstaten zijn verplicht uiterlijk op 30 september 2011 verslag uit te brengen over de uitvoering van de richtlijn in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 overeenkomstig Beschikking 2007/531/EG van de Commissie van 26 juli 2007 betreffende een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Richtlijn 1999/13/EG van de Raad inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties in de periode 2008-2010 (5).

(5)

Het vierde verslag moet de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 bestrijken.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten gebruiken de vragenlijst in de bijlage bij dit besluit om het verslag over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 op te stellen dat bij de Commissie moet worden ingediend overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 1999/13/EG.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 november 2010.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1.

(2)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48.

(3)  PB L 172 van 2.7.2002, blz. 57.

(4)  PB L 213 van 3.8.2006, blz. 4.

(5)  PB L 195 van 27.7.2007, blz. 47.


BIJLAGE

Vragenlijst over de uitvoering van Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties in de periode 2011-2013

1.   Algemene beschrijving

Vermeld relevante wijzigingen in de nationale wetgeving betreffende Richtlijn 1999/13/EG die in de verslagperiode plaatvonden.

2.   Betrokken installaties

2.1.

Vermeld voor alle twintig activiteiten in bijlage II.A.1 en de activiteiten in bijlage II.A.2 hoeveel onder Richtlijn 1999/13/EG vallende installaties op 31 december 2013 tot de onderstaande categorieën behoren:

totaal aantal installaties;

totaal aantal installaties dat tevens onder Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (IPPC-richtlijn) valt;

totaal aantal installaties dat over een registratie/vergunning beschikt overeenkomstig Richtlijn 1999/13/EG;

totaal aantal installaties dat is geregistreerd/waaraan een vergunning is verleend met gebruikmaking van het reductieprogramma;

totaal aantal installaties dat overeenkomstig artikel 5, lid 3, onder a), van Richtlijn 1999/13/EG een uitzondering geniet. Verstrek een lijst van de betrokken installaties alsmede een rechtvaardiging voor elk van de gemaakte uitzonderingen;

totaal aantal installaties dat overeenkomstig artikel 5, lid 3, onder b), van Richtlijn 1999/13/EG een uitzondering geniet. Verstrek een lijst van de betrokken installaties met de redenen voor alle gemaakte uitzonderingen.

2.2.

Vermeld voor alle twintig activiteiten in bijlage II.A.1 en de activiteiten in bijlage II.A.2 hoeveel onder Richtlijn 1999/13/EG vallende installaties tot de onderstaande categorieën behoren:

totaal aantal nieuwe installaties dat tijdens de verslagperiode over een registratie/vergunning beschikte overeenkomstig Richtlijn 1999/13/EG;

totaal aantal aanzienlijk gewijzigde installaties dat tijdens de verslagperiode over een registratie/vergunning beschikte overeenkomstig Richtlijn 1999/13/EG.

2.3.

Vermeld hoe de lijst van installaties die over een registratie/vergunning beschikken en de resultaten van het emissietoezicht openbaar worden gemaakt overeenkomstig artikel 12, leden 1 en 2, van Richtlijn 1999/13/EG. Voor het geval deze informatie beschikbaar is via internet, gelieve het URL-adres te vermelden. Zo niet, gelieve de contactgegevens te vermelden waar de informatie kan worden opgevraagd.

3.   Vervanging

Vermeld voor alle twintig activiteiten in bijlage II.A.1 en de activiteiten in bijlage II.A.2 welke van de volgende stoffen of mengsels op 31 december 2013 nog steeds worden gebruikt en in welke (geschatte) hoeveelheden (ton per jaar): stoffen of mengsels waaraan één of meer van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F of de risicozinnen R45, R46, R49, R60 of R61 is of zijn toegekend of die van deze aanduidingen moeten zijn voorzien wegens hun gehalte aan vluchtige organische stoffen die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn ingedeeld.

Vermeld, voor zover voorhanden, de stoffen met hun IUPAC-benaming en CAS-nummer en de mengsels met één handelsnaam en geef aan welke relevante stoffen zij bevatten.

Vermeld ook de stoffen die worden gebruikt als vervangers voor bovengenoemde stoffen en mengsels (facultatief).

4.   Controle

Vermeld voor alle twintig activiteiten in bijlage II.A.1 en de activiteiten in bijlage II.A.2 het aantal installaties in 2012 dat overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 1999/13/EG doorlopend wordt gecontroleerd.

5.   Naleving

Vermeld voor alle twintig activiteiten in bijlage II.A.1 en de activiteiten in bijlage II.A.2 de volgende cijfers voor 2012:

aantal aanbieders die de voorschriften van Richtlijn 1999/13/EG hebben overtreden:

a)

omdat zij geen of onvoldoende gegevens hebben verstrekt overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 1999/13/EG waardoor de bevoegde autoriteiten de naleving niet konden nagaan;

b)

in verband met het niet naleven van andere voorschriften van Richtlijn 1999/13/EG, in het bijzonder van de bepalingen van artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, artikel 8, leden 2 en 3.

aantal installaties waarvoor de bevoegde autoriteiten de vergunning hebben opgeschort of ingetrokken in het geval van niet-naleving volgens artikel 10, onder b), van Richtlijn 1999/13/EG.

6.   Emissies

Vermeld voor alle twintig activiteiten in bijlage II.A.1 en de activiteiten in bijlage II.A.2 de geschatte hoeveelheid uitgestoten vluchtige organische stoffen (ton) in 2012. Gelieve aan te geven of dit cijfer gebaseerd is op metingen, berekeningen en/of schattingen.

7.   Maak indien mogelijk een raming van:

het totale aantal medewerkers (bij nationale, regionale en lokale autoriteiten) dat betrokken is bij de tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 1999/13/EG (facultatief);

de totale kosten (EUR per jaar) voor deze autoriteiten (facultatief).

8.   Eventuele opmerkingen