ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2010.226.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 226 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
53e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
28.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 226/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 765/2001 VAN DE COMMISSIE
van 25 augustus 2010
tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van chloorthalonil, clothianidin, difenoconazool, fenhexamide, flubendiamide, nicotine, spirotetramat, thiacloprid en thiamethoxam in of op bepaalde producten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 14, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Voor chloorthalonil, fenhexamide en thiacloprid zijn maximumresidugehalten (MRL's) vastgesteld in bijlage II en deel B van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 396/2005. Voor clothianidin, difenoconazool, flubendiamide, spirotetramat en thiamethoxam zijn MRL's vastgesteld in deel A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 396/2005. Tot nu toe zijn voor nicotine zijn geen specifieke MRL's vastgesteld en de stof is niet opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005. |
(2) |
In de context van een procedure, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (2), voor de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof difenoconazool bevat, voor gebruik op koolrapen en rapen is uit hoofde van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 396/2005 een aanvraag tot wijziging van de bestaande MRL's ingediend. |
(3) |
Met betrekking tot chloorthalonil is een dergelijke aanvraag ingediend voor gebruik op gerst. Met het oog op die aanvraag moeten MRL's voor vlees, vet, lever, nieren en melk van runderen, schapen en geiten worden vastgesteld, aangezien graangewassen als diervoeder worden gebruikt en residuen op voeder voor deze dieren kunnen terechtkomen. Met betrekking tot fenhexamide is een dergelijke aanvraag ingediend voor gebruik op sla. Met betrekking tot flubendiamide is een dergelijke aanvraag ingediend voor gebruik op aubergines, Cucurbitaceae en bonen met peul. Met betrekking tot spirotetramat is een dergelijke aanvraag ingediend voor gebruik op uien. Met betrekking tot thiacloprid is een dergelijke aanvraag ingediend voor gebruik op aardbeien, terwijl ook een Codex-MRL voor die combinatie bestaat. Met betrekking tot thiamethoxam is een dergelijke aanvraag ingediend voor wortelen. Met het oog op de door het gebruik van thiamethoxam veroorzaakte residuen van clothianidin is het ook nodig dat de MRL voor clothianidin op wortelen wordt gewijzigd. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 396/2005 hebben de betrokken lidstaten deze aanvragen geëvalueerd en zijn de evaluatieverslagen bij de Commissie ingediend. |
(5) |
Met betrekking tot nicotine in wilde fungi heeft de Commissie van de lidstaten en exploitanten van bedrijven informatie ontvangen waaruit blijkt dat de aanwezigheid van nicotine in wilde fungi leidt tot hogere residuen dan de standaard-MRL van 0,01 mg/kg, als vastgesteld in die verordening. |
(6) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft de aanvragen en de evaluatieverslagen beoordeeld, waarbij zij bijzondere aandacht heeft besteed aan de risico's voor de consument en, indien relevant, voor dieren en zij heeft met redenen omklede adviezen over de voorgestelde MRL's uitgebracht (3). Voor nicotine heeft de Commissie de EFSA verzocht een advies uit te brengen over de risico's voor de volksgezondheid van nicotineresiduen in paddenstoelen. Gezien de urgentie heeft de EFSA in plaats van een met redenen omkleed advies een „verklaring” afgegeven waarin wordt verwezen naar verscheidene nog bestaande onzekerheden (4). Zij heeft deze adviezen en die verklaring naar de Commissie en de lidstaten gestuurd en bekendgemaakt. |
(7) |
De EFSA heeft in haar met redenen omklede adviezen geconcludeerd dat aan alle vereisten met betrekking tot de gegevens was voldaan en dat de door de aanvragers gevraagde wijzigingen van de MRL's op grond van een consumentenblootstellingsbeoordeling voor 27 specifieke Europese consumentengroepen uit het oogpunt van de consumentenveiligheid aanvaardbaar waren. Zij heeft rekening gehouden met de meest recente informatie over de toxicologische eigenschappen van de stoffen. Noch uit de gegevens over de levenslange blootstelling aan deze stoffen via de consumptie van alle levensmiddelen die deze stoffen kunnen bevatten, noch uit de gegevens over de blootstelling op korte termijn door extreme consumptie van de desbetreffende gewassen is gebleken dat er een risico bestaat dat de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) of de acute referentiedosis (ARfD) wordt overschreden. |
(8) |
Wat nicotine op wilde fungi betreft, wijst de EFSA erop dat voor haar verklaring nog een aantal onzekerheden en beperkingen geldt. Naast die verklaring zijn in 2009 monitoringgegevens verzameld om de aanwezigheid van deze stof in wilde paddenstoelen te onderzoeken. Uit die gegevens, die door de lidstaten, exploitanten van levensmiddelenbedrijven en de Chinese regering zijn verstrekt, is gebleken dat nicotine in wilde paddenstoelen aanwezig is in gehalten die variëren afhankelijk van de bron en de soort, maar die in bijna alle monsters de standaard-MRL van 0,01 mg/kg overschrijden. Deze bevindingen leveren het bewijs van de onvermijdelijke aanwezigheid van nicotine in wilde fungi, met name eekhoorntjesbrood (Boletus edulis). Daarom moeten tijdelijke MRL's voor nicotine in wilde fungi worden vastgesteld, gebaseerd op de beschikbare monitoringgegevens en het advies van de EFSA. Die tijdelijke MRL's moeten binnen twee jaar worden herzien met het oog op de evaluatie van de nieuwe gegevens en de informatie die beschikbaar zal komen, inclusief wetenschappelijk bewijsmateriaal over het natuurlijk voorkomen of de vorming van nicotine in wilde fungi. |
(9) |
Op grond van de met redenen omklede adviezen en de verklaring van de EFSA en rekening houdend met de ter zake relevante factoren voldoen de wijzigingen van de MRL's aan de vereisten van artikel 14, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 396/2005. |
(10) |
Verordening (EG) nr. 396/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 augustus 2010.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.
(2) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.
(3) De wetenschappelijke verslagen van de EFSA zijn te vinden op http://www.efsa.europa.eu:
|
Reasoned opinion of EFSA prepared by the Pesticides Unit (PRAPeR) on the modification of existing MRL for chlorothalonil in barley and several commodities of animal origin, EFSA Journal 2010; 8(3):1524. |
|
Reasoned opinion of EFSA prepared by the Pesticides Unit (PRAPeR) on the modification of existing MRL for thiacloprid in strawberries, EFSA Journal 2010; 8(1):1498. |
|
Reasoned opinion of EFSA prepared by the Pesticides Unit (PRAPeR) on the modification of existing MRL for clothianidin in carrots, EFSA Journal 2010; 8(2):1515. |
|
Reasoned opinion of EFSA prepared by the Pesticides Unit (PRAPeR) on the modification of existing MRL for difenoconazole in swedes and turnips, EFSA Journal 2010; 8(2):1510. |
|
Reasoned opinion of EFSA prepared by the Pesticides Unit (PRAPeR) on the modification of existing MRL for flubendiamide in cucurbits edible and inedible peel, aubergines and beans with pods, EFSA Journal 2010; 8(3):1527. |
|
Reasoned opinion of EFSA prepared by the Pesticides Unit (PRAPeR) on the modification of existing MRL fenhexamid in various leafy crops, EFSA Journal 2010; 8(11):1455. |
|
Reasoned opinion of EFSA prepared by the Pesticides Unit (PRAPeR) on the modification of existing MRL for spirotetramat in onions and the setting of new MRLs in kidney, EFSA Journal 2010; 8(2):1511. |
|
Reasoned opinion of EFSA prepared by the Pesticides Unit (PRAPeR) on the modification of existing MRL for thiamethoxam in carrots, EFSA Journal 2009; 7(9):1307. |
(4) EFSA Statement. Potential risks for public health due to the presence of nicotine in wild mushrooms, EFSA Journal 2009; RN-286, 1-47.
BIJLAGE
De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden als volgt gewijzigd:
1) |
In bijlage II worden de kolommen voor chloorthalonil, fenhexamide en thiacloprid vervangen door: „Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)
|
2) |
Bijlage III, deel A, wordt als volgt gewijzigd:
|
(1) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL's gelden, zie bijlage I.
(2) Bepaalbaarheidsgrens
(3) Combinatie van bestrijdingsmiddel en code waarvoor de MRL in bijlage III, deel B, geldt.
(F) |
= |
Vetoplosbaar |
||||||
(R) |
= |
Voor de volgende combinaties van bestrijdingsmiddel en codenummer geldt een andere residudefinitie:
|
(4) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL's gelden, zie bijlage I.
(5) Bepaalbaarheidsgrens
(F) |
= |
Vetoplosbaar |
(R) |
= |
Voor de volgende combinaties van bestrijdingsmiddel en codenummer geldt een andere residudefinitie: Spirotetramat - code 1000000: Spirotetramat en zijn metaboliet BYI08330-enol, uitgedrukt als spirotetramat” |
(6) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL's gelden, zie bijlage I.
(7) Bepaalbaarheidsgrens
(F) |
= |
Vetoplosbaar |
(+) |
= |
De volgende MRĹs zijn van toepassing op gedroogde wilde fungi: 2,3 mg/kg voor eekhoorntjesbrood, 1,2 mg/kg voor gedroogde wilde fungi met uitzondering van eekhoorntjesbrood. Die MRĹs moeten binnen twee jaar worden herzien met het oog op de evaluatie van de nieuwe gegevens en de informatie die beschikbaar zal komen, inclusief wetenschappelijk bewijsmateriaal over het natuurlijk voorkomen of de vorming van nicotine in wilde fungi.” |
28.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 226/38 |
VERORDENING (EU) Nr. 766/2010 VAN DE COMMISSIE
van 27 augustus 2010
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 28 augustus 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 augustus 2010.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
38,5 |
TR |
103,0 |
|
ZZ |
70,8 |
|
0707 00 05 |
TR |
137,2 |
ZZ |
137,2 |
|
0709 90 70 |
TR |
124,6 |
ZZ |
124,6 |
|
0805 50 10 |
AR |
153,3 |
CL |
145,6 |
|
TR |
158,2 |
|
UY |
108,2 |
|
ZA |
119,1 |
|
ZZ |
136,9 |
|
0806 10 10 |
EG |
153,8 |
TR |
112,6 |
|
ZZ |
133,2 |
|
0808 10 80 |
AR |
106,6 |
BR |
70,4 |
|
CL |
107,3 |
|
CN |
65,6 |
|
NZ |
96,3 |
|
US |
127,5 |
|
UY |
95,9 |
|
ZA |
90,2 |
|
ZZ |
95,0 |
|
0808 20 50 |
AR |
115,4 |
CL |
150,5 |
|
CN |
76,3 |
|
TR |
133,1 |
|
ZA |
95,6 |
|
ZZ |
114,2 |
|
0809 30 |
TR |
146,7 |
ZZ |
146,7 |
|
0809 40 05 |
BA |
55,5 |
IL |
161,0 |
|
XS |
52,3 |
|
ZZ |
89,6 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
28.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 226/40 |
VERORDENING (EU) Nr. 767/2010 VAN DE COMMISSIE
van 27 augustus 2010
tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 764/2010 van de Commissie (4). |
(2) |
Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 28 augustus 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 augustus 2010.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.
(3) PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.
(4) PB L 225 van 27.8.2010, blz. 3.
BIJLAGE
Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 28 augustus 2010
(EUR) |
||
GN-code |
Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product |
Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product |
1701 11 10 (1) |
46,63 |
0,00 |
1701 11 90 (1) |
46,63 |
0,92 |
1701 12 10 (1) |
46,63 |
0,00 |
1701 12 90 (1) |
46,63 |
0,62 |
1701 91 00 (2) |
44,97 |
3,98 |
1701 99 10 (2) |
44,97 |
0,85 |
1701 99 90 (2) |
44,97 |
0,85 |
1702 90 95 (3) |
0,45 |
0,24 |
(1) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(2) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(3) Vaststelling per procent sacharose.
BESLUITEN
28.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 226/42 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 17 augustus 2010
tot wijziging van Beschikking 2007/365/EG wat betreft de gevoelige planten en de te nemen maatregelen wanneer Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) wordt aangetroffen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5640)
(2010/467/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Beschikking 2007/365/EG (2) van de Commissie moeten de lidstaten maatregelen nemen om het binnenbrengen en de verspreiding van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) te voorkomen (hierna „het nader omschreven organisme”). Bovendien moeten de lidstaten op hun grondgebied een officieel jaarlijks onderzoek uitvoeren naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme of bewijzen van besmetting van planten van de familie Palmae met het nader omschreven organisme en de Commissie en de andere lidstaten in kennis stellen van de resultaten van dat onderzoek. |
(2) |
Uit de door de lidstaten in 2009 uitgevoerde officiële jaarlijkse onderzoeken blijkt dat het nader omschreven organisme ook planten behorend tot de familie Palmae heeft besmet die in Beschikking 2007/365/EG niet als gevoelige planten worden omschreven. Daarom moeten de tot Palmae behorende plantensoorten worden opgenomen in de lijst van gevoelige planten van Beschikking 2007/365/EG om het mogelijk te maken dat de in die beschikking vastgestelde noodmaatregelen ook op die soorten worden toegepast. |
(3) |
Uit de met name in 2009 door de Commissie in de lidstaten uitgevoerde inspectiebezoeken blijkt dat de resultaten van de toepassing van Beschikking 2007/365/EG niet volledig bevredigend zijn wat betreft de te nemen maatregelen wanneer het nader omschreven organisme wordt aangetroffen. Naast de bevindingen van die inspectiebezoeken heeft de Commissie verdere informatie over de methoden voor de bestrijding, inperking of uitroeiing van het nader omschreven organisme ontvangen, en wel in januari 2010 van een groep van deskundigen die door de Commissie is opgericht om haar in deze context bij te staan en die is samengesteld uit deskundigen van alle lidstaten die door het nader omschreven organisme worden getroffen, en in mei 2010 naar aanleiding van een internationale conferentie over het nader omschreven organisme, die in Spanje plaatsvond. Rekening houdend met de resultaten van die inspectiebezoeken en de in 2010 ontvangen informatie moeten bepaalde wijzigingen in Beschikking 2007/365/EG worden vastgesteld. |
(4) |
Uit de in 2009 en 2010 ontvangen informatie blijkt dat het risico van de mogelijke verspreiding van het nader omschreven organisme via de invoer van gevoelige planten uit derde landen of gebieden in derde landen, die niet vrij zijn van het nader omschreven organisme, wegens de verborgen biologie van het nader omschreven organisme niet op passende wijze door geschikte preventieve behandelingen kan worden beperkt. Dergelijke behandelingen voorkomen niet voldoende de verspreiding van het nader omschreven organisme vanuit gevoelige planten die zijn besmet maar geen symptomen vertonen. Daarom moeten uit die derde landen of uit die gebieden in derde landen ingevoerde gevoelige planten worden geplaatst op een terrein in de Unie dat volledig natuurlijk is beschermd. |
(5) |
Wanneer het nader omschreven organisme wordt aangetroffen in een lidstaat of een deel van een lidstaat waarin het voorheen niet voorkwam, moet de betrokken lidstaat de Commissie en de andere lidstaten daarvan onmiddellijk, en in elk geval binnen vijf dagen, in kennis stellen. Daartoe moet ervoor worden gezorgd dat de verantwoordelijke officiële instantie van die lidstaat onmiddellijk wordt geïnformeerd. In de meeste gevallen moet de betrokken lidstaat verder een afgebakend gebied instellen, een actieplan opstellen en dat actieplan uitvoeren. Om een geïntegreerde aanpak van de uitroeiing van het organisme te vergemakkelijken moet het actieplan alle maatregelen, de redenen voor die maatregelen, een beschrijving van de situatie en de wetenschappelijke gegevens en criteria op grond waarvan die maatregelen zijn gekozen, bevatten. |
(6) |
In sommige gevallen kan het echter voorkomen dat alleen planten behorende tot één bepaalde zending besmet bleken in een gebied waarin het nader omschreven organisme vroeger niet werd aangetroffen binnen een straal van 10 km rond die besmette planten, dat de besmetting verband houdt met een zending die recent in dat gebied is gebracht en dat die zending daarvóór reeds met het nader omschreven organisme besmet was. In die gevallen en alleen wanneer er een risico van verspreiding van het nader omschreven organisme bestaat, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om te besluiten dat geen afgebakend gebied wordt ingesteld en de officiële maatregelen te beperken tot de vernietiging van het besmette materiaal, de uitvoering van een geïntensifieerd onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en de tracering van het desbetreffende plantenmateriaal. |
(7) |
Om de Commissie en de andere lidstaten gedetailleerde informatie te verstrekken over de verspreiding van het nader omschreven organisme en de genomen officiële maatregelen om het in te perken en uit te roeien, moeten de betrokken lidstaten de officiële jaarlijkse onderzoeken bij de Commissie indienen, tezamen met bijgewerkte actieplannen en, indien van toepassing, een bijgewerkte lijst van de afgebakende gebieden met een beschrijving en de ligging van die gebieden. |
(8) |
Beschikking 2007/365/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2007/365/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1, onder b), wordt vervangen door:
|
2) |
Artikel 5 wordt vervangen door: „Artikel 5 Onderzoeken en kennisgevingen 1. De lidstaten voeren op hun grondgebied een officieel jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme of bewijzen van besmetting van planten van Palmae met het nader omschreven organisme. Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG worden de Commissie en de andere lidstaten elk jaar vóór 28 februari in kennis gesteld van de resultaten van die onderzoeken. In de lidstaten waarin het nader omschreven organisme voorkomt, gaat die kennisgeving vergezeld van:
2. De lidstaten zorgen ervoor dat van elk vermoedelijk of daadwerkelijk voorkomen van het nader omschreven organisme in een gebied op hun grondgebied onmiddellijk bij de verantwoordelijke officiële instantie van de betrokken lidstaat kennisgeving wordt gedaan. 3. Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG stellen de lidstaten in elk geval en binnen vijf dagen de Commissie en de andere lidstaten schriftelijk in kennis van het daadwerkelijke voorkomen van het nader omschreven organisme in een gebied op hun grondgebied waar het voorheen niet werd aangetroffen.”. |
3) |
Artikel 6 wordt vervangen door: „Artikel 6 Uitroeiingsmaatregelen, afgebakende gebieden en actieplannen 1. Wanneer uit de resultaten van de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken, de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgevingen of de informatie uit andere bronnen blijkt dat het nader omschreven organisme aanwezig is op het grondgebied van een lidstaat, moet de lidstaat onverwijld:
2. Wanneer een lidstaat een afgebakend gebied instelt en een actieplan vaststelt overeenkomstig lid 1, stelt hij de Commissie en de andere lidstaten hiervan binnen een maand na de kennisgeving in kennis overeenkomstig artikel 5, lid 3. Deze kennisgeving omvat een beschrijving van dat afgebakende gebied, een kaart en dat actieplan. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat het actieplan en de technische maatregelen, bedoeld in lid 1, onder b), worden uitgevoerd door technisch gekwalificeerde en daartoe gemachtigde ambtenaren en/of door gekwalificeerde diensten of actoren die ten minste onder het directe toezicht van de verantwoordelijke officiële instanties staan. 4. De lidstaten kunnen afwijken van de verplichting tot instelling van een afgebakend gebied, als bedoeld in lid 1, onder a), wanneer uit de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken, de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgevingen of de informatie uit andere bronnen blijkt dat:
In dergelijke gevallen stellen de lidstaten een actieplan op overeenkomstig punt 3 van bijlage II, maar zij kunnen besluiten geen afgebakend gebied in te stellen en de in punt 3 van bijlage II bedoelde officiële maatregelen te beperken tot de vernietiging van het besmette materiaal, de uitvoering van een geïntensifieerd onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied dat ten minste 10 km rond de besmetting is gelegen en de tracering van het desbetreffende plantenmateriaal.”. |
4) |
De bijlagen bij Beschikking 2007/365/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit. |
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 17 augustus 2010.
Voor de Commissie
John DALLI
Lid van de Commissie
(1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.
(2) PB L 139 van 31.5.2007, blz. 24.
BIJLAGE
De bijlagen bij Beschikking 2007/365/EG worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I, punt 2, onder d), wordt vervangen door:
|
2) |
Bijlage II, punt 2, wordt vervangen door: „2. Officiële maatregelen in afgebakende gebieden De in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde officiële maatregelen die in de afgebakende gebieden moeten worden genomen, omvatten:
3. Opstelling en uitvoering van actieplannen Het in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde actieplan bevat een gedetailleerde beschrijving van de officiële maatregelen die de betrokken lidstaat heeft genomen of voornemens is te nemen voor de uitroeiing van het nader omschreven organisme. In het actieplan wordt een termijn voor de uitvoering van elk van die maatregelen vastgesteld. Het actieplan houdt rekening met de International Standard for Phytosanitary Measures nr. 9 (1) en is gebaseerd op een geïntegreerde aanpak overeenkomstig de beginselen van de International Standard for Phytosanitary Measures nr. 14 (2). In de afgebakende gebieden, als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), waarvoor uit de resultaten van de jaarlijkse onderzoeken over een periode van ten minste drie jaar blijkt dat de uitroeiing van het nader omschreven organisme binnen één extra jaar niet mogelijk is, zijn het actieplan en de uitvoering daarvan in de eerste plaats gericht op de inperking en onderdrukking van het nader omschreven organisme in het besmette gebied, waarbij uitroeiing een doel op de langere termijn is. Het actieplan heeft ten minste betrekking op de in punt 2 bedoelde officiële maatregelen. Wat punt 2, onder a), betreft, houdt het actieplan rekening met alle daarin vermelde maatregelen en stelt het de redenen voor de uit te voeren maatregelen vast, waarbij een beschrijving wordt gegeven van de situatie en de wetenschappelijke gegevens en criteria op grond waarvan de maatregelen zijn gekozen. |
(1) Guidelines for pest eradication programmes — Reference Standard ISPM No. 9 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.
(2) The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management — Reference Standard ISPM No. 14 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.”.
28.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 226/46 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 27 augustus 2010
betreffende het tijdelijk in de handel brengen van rassen van Avena strigosa Schreb. die niet zijn opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen of in de nationale rassenlijsten van de lidstaten
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5835)
(Voor de EER relevante tekst)
(2010/468/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (1), en met name artikel 17, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2009/74/EG van de Commissie van 26 juni 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG wat betreft de botanische namen van planten, de wetenschappelijke namen van andere organismen en bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG in het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis (2) heeft de soort Avena strigosa Schreb. (hierna „A. strigosa” genoemd) geïdentificeerd als een zelfstandige soort die moet worden opgenomen in de lijst van onder Richtlijn 66/402/EEG vallende soorten. |
(2) |
A. strigosa is een gewas waarvan is gebleken dat het een van de meest doeltreffende gewassen is voor de vermindering van de bodemerosie en de stikstofuitspoeling, met name de uitspoeling van nitraten uit agrarische bronnen, en het is een belangrijk bestanddeel van zaaizaadmengsels voor voedergewassen. Overeenkomstig de door de autoriteiten van zes lidstaten (België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal) verstrekte informatie is de vraag naar zaaizaad van deze soort de laatste jaren in de Unie en met name in deze lidstaten aanzienlijk gestegen. |
(3) |
Vóór de inwerkingtreding van Richtlijn 2009/74/EG en de daaropvolgende opneming van A. strigosa in de lijst van onder Richtlijn 66/402/EEG vallende soorten werd de levering aan de markt verzekerd door nationale productie en hoofdzakelijk door invoer uit derde landen van zaaizaad van deze soort overeenkomstig de toen geldende nationale wetgeving. Ingevolge de opneming van A. strigosa in de lijst van onder Richtlijn 66/402/EEG vallende soorten, mag alleen zaaizaad van in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen geregistreerde soorten in de handel worden gebracht en worden ingevoerd. |
(4) |
Sinds de opneming van de soort A. strigosa in de lijst van onder Richtlijn 66/402/EEG vallende soorten zijn slechts twee rassen van die soort in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen geregistreerd. |
(5) |
In het licht van deze omstandigheden zijn tijdelijke moeilijkheden bij de algemene levering van A. strigosa opgetreden en deze zullen naar verwachting blijven bestaan. Deze moeilijkheden kunnen niet anders worden overwonnen dan wanneer de lidstaten het in de handel brengen van rassen van A. strigosa die niet zijn opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen of in de nationale rassenlijsten van de lidstaten, voor een nader omschreven periode en voor een passende maximumhoeveelheid toestaan. |
(6) |
De lidstaten moeten daarom worden gemachtigd om het in de handel brengen van dergelijk zaaizaad tijdelijk toe te staan, en wel onder bepaalde voorwaarden en met bepaalde beperkingen en zonder afbreuk te doen aan de meer stringente bepalingen betreffende de aanwezigheid van Avena fatua in zaaigranen, die Denemarken, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Malta, Nederland, het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van Noord-Ierland, en Zweden kunnen toepassen overeenkomstig de desbetreffende beschikkingen en besluiten van de Commissie. |
(7) |
Uit de door de lidstaten aan de Commissie verstrekte informatie blijkt dat in totaal een hoeveelheid van 4 970 ton nodig is om deze leveringsmoeilijkheden op te lossen (België 300 ton, Frankrijk 3 700 ton, Duitsland 200 ton, Italië 220 ton, Spanje 300 ton en Portugal 250 ton) voor een periode die verstrijkt op 31 december 2010. Om ervoor te zorgen dat dit zaaizaad van toereikende kwaliteit is, moet het ten minste voldoen aan de voorschriften van bijlage II bij Richtlijn 66/402/EEG wat betreft kiemkracht, mechanische zuiverheid en het gehalte aan zaden van andere plantensoorten voor de categorie gecertificeerd zaad van de tweede nabouw van A. strigosa. |
(8) |
Het is dienstig dat één lidstaat ervoor zorgt dat de hoeveelheid zaaizaad die door de lidstaten overeenkomstig dit besluit in de handel mag worden gebracht, niet de totale maximale hoeveelheid van 4 970 ton overschrijdt, die nodig is om de leveringsmoeilijkheden op te lossen. In lijn met de verzoeken van de zes lidstaten moet Frankrijk daarom als enige coördinator optreden. Om ervoor te zorgen dat het in dit besluit vastgestelde systeem goed functioneert, is het verder nodig dat de coördinerende lidstaat, de andere lidstaten en de Commissie de relevante informatie over aanvragen en de verlening van vergunningen voor het in de handel brengen onmiddellijk delen. |
(9) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Het in de handel brengen in de Unie van zaaizaad van de rassen van A. strigosa die niet zijn opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen of in de nationale rassenlijsten van de lidstaten wordt toegestaan voor een periode die verstrijkt op 31 december 2010 en onder de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde voorwaarden.
2. De totale hoeveelheid zaaizaad die in de Unie overeenkomstig dit besluit in de handel mag worden gebracht, mag niet meer bedragen dan 4 970 ton.
3. Het in lid 1 bedoelde zaaizaad moet voldoen aan de voorschriften van bijlage II bij Richtlijn 66/402/EEG wat betreft de voorwaarden met betrekking tot kiemkracht, mechanische zuiverheid en het gehalte aan zaden van andere plantensoorten waaraan het zaaizaad voor de categorie gecertificeerd zaad van de tweede nabouw van A. strigosa moet voldoen.
4. Onverminderd de in Richtlijn 66/402/EEG voorgeschreven etikettering bevat het officiële etiket de verklaring dat het zaaizaad in kwestie van een categorie is die voldoet aan minder stringente voorschriften dan die van die richtlijn, en dat deze categorie lager is dan de categorie gecertificeerd zaad van de tweede nabouw. De kleur van het etiket moet bruin zijn.
5. Het in de handel brengen van het in lid 1 bedoelde zaaizaad is toegestaan onder toepassing van het bepaalde in artikel 2.
Artikel 2
Een zaaizaadleverancier die het in artikel 1, lid 1, bedoelde zaaizaad in de handel wil brengen, dient een aanvraag daartoe in bij de lidstaat waarin hij is gevestigd of bij de lidstaat waarin hij het zaaizaad in de handel wil brengen. In de aanvraag wordt de hoeveelheid zaaizaad aangegeven die de leverancier in de handel wil brengen.
De betrokken lidstaat verleent aan de leverancier een vergunning om de in de aanvraag vermelde hoeveelheid zaaizaad in de handel te brengen, tenzij:
a) |
er voldoende bewijs bestaat om te betwijfelen of de leverancier in staat is en voornemens is de in zijn aanvraag vermelde hoeveelheid zaaizaad in de handel te brengen, of |
b) |
gelet op de informatie die is verstrekt door de in artikel 3, derde alinea, bedoelde coördinerende lidstaat, de verlening van de vergunning zou leiden tot een overschrijding van de totale maximumhoeveelheid zaaizaad, bedoeld in artikel 1, lid 2, of |
c) |
niet wordt voldaan aan de in artikel 1, lid 3, bedoelde voorwaarden betreffende kiemkracht, mechanische zuiverheid en het gehalte aan zaden van andere plantensoorten. |
Wat onder b) betreft, mag de betrokken lidstaat, ingeval de totale maximumhoeveelheid alleen de verlening van een vergunning voor een gedeelte van de in de aanvraag vermelde hoeveelheid mogelijk zou maken, de leverancier een vergunning verlenen voor het in de handel brengen van die kleinere hoeveelheid.
Artikel 3
De lidstaten verlenen elkaar administratieve bijstand bij de toepassing van dit besluit.
Voor de periode die loopt van de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2010 treedt Frankrijk op als coördinerende lidstaat om ervoor te zorgen dat de hoeveelheid zaaizaad die overeenkomstig dit besluit door de lidstaten in de Unie in de handel mag worden gebracht, de totale maximumhoeveelheid zaaizaad, als bedoeld in artikel 1, lid 2, niet overschrijdt.
Wanneer een lidstaat een aanvraag overeenkomstig artikel 2 ontvangt, stelt hij de coördinerende lidstaat onmiddellijk in kennis van de in die aanvraag vermelde hoeveelheid. De coördinerende lidstaat stelt die lidstaat er onmiddellijk van in kennis of en in welke mate de verlening van een vergunning op grond van die aanvraag zal leiden tot een overschrijding van de totale maximumhoeveelheid zaaizaad.
Artikel 4
De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk de hoeveelheden mee waarvoor zij overeenkomstig dit besluit een vergunning voor het in de handel brengen hebben verleend.
Artikel 5
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 27 augustus 2010.
Voor de Commissie
John DALLI
Lid van de Commissie
(1) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.
(2) PB L 166 van 27.6.2009, blz. 40.
28.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 226/48 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 19 augustus 2010
inzake niet-naleving van statistische rapportagevereisten
(ECB/2010/10)
(2010/469/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid op artikel 5.1 en artikel 34.1,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), inzonderheid op artikel 7,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen (2), inzonderheid op artikel 6, lid 2,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2157/1999 van de Europese Centrale Bank van 23 september 1999 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen (ECB/1999/4) (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 25/2009 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2008 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (herschikking) (ECB/2008/32) (4) en Verordening (EG) nr. 63/2002 van de Europese Centrale Bank van 20 december 2001 met betrekking tot statistieken van door monetaire financiële instellingen ten aanzien van huishoudens en niet-financiële vennootschappen gehanteerde rentetarieven op deposito’s en leningen (ECB/2001/18) (5) stipuleren de statistische rapportagevereisten van de Europese Centrale Bank (ECB) waaraan informatieplichtigen moeten voldoen. |
(2) |
Artikel 7, lid 1 van Verordening (EG) nr. 2533/98 bepaalt dat de ECB bevoegd is sancties op te leggen aan informatieplichtigen die niet voldoen aan de in ECB-verordeningen of -besluiten vastgelegde statistische rapportageverplichtingen. |
(3) |
Om de gelijke behandeling van informatieplichtigen te verzekeren, dient de ECB voor de berekening van sancties wegens niet-nageleefde rapportagevereisten, voor de niet-nalevingsprocedure en enige voorafgaande fase een geharmoniseerde aanpak te hanteren, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
In dit besluit wordt bedoeld met:
1. „informatieplichtige”: heeft dezelfde betekenis als in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2533/98;
2. „monetaire financiële instelling” (MFI): heeft dezelfde betekenis als in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32);
3. „niet-naleving” en „sanctie”: hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2532/98;
4. „ernstig tekortschieten”: omvat de volgende vormen van niet-naleving van rapportagevereisten door informatieplichtigen:
5. „bevoegde nationale centrale bank” (bevoegde NCB): de NCB van de lidstaat in wiens jurisdictie de niet-naleving plaatsvond;
6. „uiterste termijn van de NCB”: de door iedere NCB vastgestelde datum voor het ontvangen van gegevens zijdens de informatieplichtingen.
Artikel 2
Werkingssfeer
1. De ECB en de NCB’s zien toe op naleving door informatieplichtigen van de minimumnormen ter vervulling van hun rapportageverplichtingen, zoals vastgelegd in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) en bijlage III bij Verordening (EG) nr. 63/2002 (ECB/2001/18). Niet-naleving kan de ECB en de bevoegde NCB doen besluiten een controle uit te voeren en/of een niet-nalevingsprocedure te initiëren, zoals bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2. Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2533/98 kan de ECB na een niet-nalevingsprocedure sancties opleggen.
2. Sancties kunnen worden opgelegd na een niet-nalevingsprocedure indien niet wordt voldaan aan de minimumnormen voor indiening (in verband met eisen inzake tijdigheid en technische rapportage), nauwkeurigheid (in verband met lineaire beperkingen en verplicht consistente gegevens van de verschillende perioden) en conceptuele naleving (in verband met definities en classificaties). Ook indien ernstig tekort wordt geschoten, worden sancties opgelegd.
Artikel 3
Controle en niet-nalevingsprocedure
1. Voor de initiatie van een niet-nalevingsprocedure luidens Verordening (EG) 2532/98 en Verordening (EG) nr. 2157/1999 (ECB/1999/4):
a) |
kan de bevoegde NCB, indien de bank niet-naleving van de rapportagevereisten heeft geregistreerd, de betrokken informatieplichtige verwittigen van de aard van de geregistreerde niet-naleving en corrigerende maatregelen aanbevelen ter vermijding van herhaalde niet-naleving; |
b) |
kunnen de ECB of de bevoegde NCB krachtens artikel 2, lid 2 van Verordening (EG) nr. 2157/1999 (ECB/1999/4) van de betrokken informatieplichtige elke informatie inzake niet-naleving verlangen; |
c) |
krijgt de informatieplichtige de gelegenheid tot uitleg, indien deze meent dat deze niet-naleving niet aan hem toerekenbaar was. |
2. Hetzij de ECB of de betrokken NCB kunnen overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2532/98 en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2157/1999 (ECB/1999/4) een niet-nalevingsprocedure initiëren. Tevens zijn de volgende regels van toepassing:
a) |
ingeval van ernstig tekortschieten wordt zonder controle een niet-nalevingsprocedure geïnitieerd; |
b) |
onverminderd punt a) wordt een niet-nalevingsprocedure geïnitieerd nadat de bevoegde NCB herhaalde niet-naleving heeft geregistreerd, tenzij:
|
3. Indien de ECB of de bevoegde NCB een niet-nalevingsprocedure initiëert, wordt de procedure overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2532/98 uitgevoerd, waaronder het uitvaardigen van een schriftelijke kennisgeving en de vaststelling van een met redenen omkleed besluit door de ECB.
Artikel 4
Sanctietoepassing
1. Sancties worden volgens een tweefaseprocedure berekend: Ten eerste wordt een op kwantitatieve aspecten baserend basisbedrag berekend. Vervolgens wordt rekening gehouden met de in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2532/98 bedoelde omstandigheden van het geval die het uiteindelijke sanctiebedrag kunnen beïnvloeden.
2. De ernst van niet-naleving inzake tijdigheid hangt af van het aantal werkdagen vertraging ten aanzien van de uiterste termijn van de NCB.
3. De ernst van niet-naleving inzake nauwkeurigheid en/of conceptuele naleving hangt af van de omvang van de fout. De ECB houdt geen rekening met afrondings- of verwaarloosbare fouten. Inzake conceptuele naleving worden bovendien gewone herzieningen, d.w.z. niet-systematische herzieningen van de reeksen die binnen de periode (maand of kwartaal) volgende op de eerste rapportage worden gerapporteerd, niet beschouwd als gevallen van conceptuele niet-naleving.
4. Artikel 7, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2533/98 somt de maximumsancties op die de ECB informatieplichtigen kan opleggen.
5. Indien niet-naleving van statische rapportagevereisten ook resulteert in niet-naleving van reserveverplichtingen, wordt geen sanctie opgelegd voor de niet-naleving van de statistische rapportagevereisten.
Artikel 5
Slotbepaling
Dit besluit treedt op 1 september 2010 in werking. Het is van toepassing vanaf de referentieperiode december 2010 voor maandelijkse en jaarlijkse rapportagevereisten en het vierde kwartaal van 2010 voor kwartaalrapportagevereisten.
Gedaan te Frankfurt am Main, 19 augustus 2010.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.
(2) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 4.
(3) PB L 264 van 12.10.1999, blz. 21.
(4) PB L 15 van 20.1.2009, blz. 14.
(5) PB L 10 van 12.1.2002, blz. 24.