ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.223.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 223

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
25 augustus 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2010/465/EU

 

*

Besluit van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen van 24 juni 2010 inzake de ondertekening en voorlopige toepassing van het Protocol tot wijziging van de luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds

1

Protocol tot wijziging van de luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend op 25 en 30 april 2007

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 756/2010 van de Commissie van 24 augustus 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot de bijlagen IV en V ( 1 )

20

 

*

Verordening (EU) nr. 757/2010 van de Commissie van 24 augustus 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot de bijlagen I en III ( 1 )

29

 

*

Verordening (EU) nr. 758/2010 van de Commissie van 24 augustus 2010 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof valnemuline betreft ( 1 )

37

 

*

Verordening (EU) nr. 759/2010 van de Commissie van 24 augustus 2010 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof tildipirosine betreft ( 1 )

39

 

 

Verordening (EU) nr. 760/2010 van de Commissie van 24 augustus 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

42

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

25.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/1


BESLUIT VAN DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN

van 24 juni 2010

inzake de ondertekening en voorlopige toepassing van het Protocol tot wijziging van de luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds

(2010/465/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 5 en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, die op 25 en 30 april 2007 is ondertekend (hierna de „Overeenkomst” genoemd) bevatte een verplichting voor beide partijen om onderhandelingen van de tweede fase aan te knopen.

(2)

Door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap, die door de Europese Unie is opgevolgd.

(3)

De Commissie heeft namens de Unie en de lidstaten onderhandeld over een protocol om de overeenkomst te wijzigen (hierna het „Protocol” genoemd), zoals voorzien bij artikel 21 van die overeenkomst.

(4)

Het Protocol is op 25 maart 2010 geparafeerd.

(5)

Het Protocol is volledig in overeenstemming met de wetgeving van de Unie, en met name met de EU-regeling voor de emissiehandel.

(6)

Onder voorbehoud van eventuele sluiting op een later tijdstip dient het Protocol waarover de Commissie heeft onderhandeld, te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast door de Unie en de lidstaten, in de mate dat dit uit hoofde van de nationale wetgeving is toegestaan.

(7)

Er moeten procedures worden vastgesteld om te bepalen, voor zover van toepassing, hoe de voorlopige toepassing van het Protocol kan worden beëindigd en hoe maatregelen kunnen worden genomen overeenkomstig artikel 21, lid 5, van de overeenkomst, zoals gewijzigd bij het Protocol. Er moeten ook procedures worden vastgesteld voor de opschorting van de wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen met betrekking tot de deugdelijkheid en nationaliteit van luchtvaartmaatschappijen ingevolge artikel 6 ter, lid 2, van de overeenkomst zoals gewijzigd bij het Protocol, en met betrekking tot de tenuitvoerlegging van bepaalde bepalingen van de overeenkomst, zoals de milieubepalingen ingevolge artikel 15, lid 5, van de overeenkomst zoals gewijzigd bij het Protocol,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ondertekening en voorlopige toepassing

1.   De ondertekening van het Protocol tot wijziging van de luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, (hierna het „Protocol” genoemd), wordt hierbij goedgekeurd namens de Unie, onder voorbehoud van de sluiting van het Protocol.

De tekst van het Protocol is aan het onderhavige besluit gehecht.

2.   De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om namens de Unie het Protocol te ondertekenen, onder voorbehoud van sluiting.

3.   In afwachting dat het Protocol van kracht wordt, wordt het vanaf de datum van ondertekening voorlopig toegepast door de Unie en haar lidstaten, in de mate dat dit uit hoofde van de nationale wetgeving is toegestaan.

4.   Een besluit om de voorlopige toepassing van het Protocol te beëindigen en om daar kennisgeving van te doen aan de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig artikel 9, lid 2, van het Protocol, en een besluit om een dergelijke kennisgeving weer in te trekken, wordt namens de Unie en de lidstaten met eenparigheid van stemmen door de Raad genomen, overeenkomstig de relevante bepalingen van het Verdrag.

Artikel 2

Opschorting van de wederzijdse erkenning

Een besluit om de wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen met betrekking tot de deugdelijkheid en nationaliteit van luchtvaartmaatschappijen op te schorten en om de Verenigde Staten daar overeenkomstig artikel 6 ter, lid 2, van de overeenkomst zoals gewijzigd bij het Protocol, van in kennis te stellen, wordt namens de Unie en de lidstaten met eenparigheid van stemmen door de Raad genomen, overeenkomstig de relevante bepalingen van het Verdrag.

Artikel 3

Gemengd Comité

1.   De Unie en de lidstaten worden in het bij artikel 18 van de overeenkomst, zoals gewijzigd bij het Protocol, opgerichte Gemengd Comité vertegenwoordigd door vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten.

2.   Voor onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallende zaken en die geen besluit met juridische gevolgen vereisen, wordt het door de Unie en haar lidstaten in het Gemengd Comité in te nemen standpunt vastgesteld door de Commissie en vooraf aan de Raad en de lidstaten meegedeeld.

3.   Voor beslissingen in zaken die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, wordt het door de Unie en haar lidstaten in het Gemengd Comité in te nemen standpunt vastgesteld door de Raad die, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, tenzij de in het Verdrag opgenomen stemprocedures anders bepalen.

4.   Voor beslissingen in zaken die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, wordt het door de Unie en haar lidstaten in het Gemengd Comité in te nemen standpunt vastgesteld door de Raad die, op voorstel van de Commissie of van een lidstaat, met eenparigheid van stemmen besluit, tenzij een lidstaat het secretariaat-generaal van de Raad binnen één maand na de vaststelling van dat standpunt heeft meegedeeld dat hij alleen met de door het Gemengd Comité te nemen beslissing kan instemmen als zijn wetgevende instanties daarmee akkoord gaan, met name wegens voorbehoud voor parlementaire behandeling.

5.   Het standpunt van de Unie en de lidstaten in het Gemengd Comité wordt gepresenteerd door de Commissie, behalve in zaken die onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten vallen; in dat geval wordt het gepresenteerd door het voorzitterschap van de Raad of, indien de Raad dit beslist, door de Commissie.

Artikel 4

Besluiten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van de Overeenkomst

Een besluit waarbij luchtvaartmaatschappijen van de andere partij geen toestemming krijgen om extra frequenties te exploiteren of nieuwe markten aan te boren in het kader van de overeenkomst en waarbij de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig artikel 21, lid 5, van de overeenkomst, zoals gewijzigd bij het Protocol, daarvan in kennis worden gesteld, of een besluit om een dergelijk besluit in te trekken, wordt namens de Unie en de lidstaten met eenparigheid van stemmen vastgesteld door de Raad, overeenkomstig de relevante bepalingen van het Verdrag.

Artikel 5

Kennisgeving aan de Commissie

De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van verzoeken of aanmeldingen die zij uit hoofde van artikel 15 van de overeenkomst, zoals gewijzigd bij het Protocol, hebben gedaan of ontvangen.

Gedaan te Luxemburg, 24 juni 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

J. BLANCO LÓPEZ


PROTOCOL

tot wijziging van de luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend op 25 en 30 april 2007

DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA (hierna „de Verenigde Staten” genoemd),

enerzijds, en

HET KONINKRIJK BELGIË,

DE REPUBLIEK BULGARIJE,

DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK DENEMARKEN,

DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE REPUBLIEK ESTLAND,

IERLAND,

DE HELLEENSE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK SPANJE,

DE FRANSE REPUBLIEK,

DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK CYPRUS,

DE REPUBLIEK LETLAND,

DE REPUBLIEK LITOUWEN,

HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,

DE REPUBLIEK HONGARIJE,

MALTA,

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,

DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

DE REPUBLIEK POLEN,

DE PORTUGESE REPUBLIEK,

ROEMENIË,

DE REPUBLIEK SLOVENIË,

DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK FINLAND,

HET KONINKRIJK ZWEDEN,

HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en lidstaten van de Europese Unie (hierna de „lidstaten” genoemd),

en de EUROPESE UNIE

anderzijds,

VOORNEMENS voort te bouwen op het kader dat tot stand is gebracht door de luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend op 25 en 30 april 2007 (hierna „de Overeenkomst” genoemd), en met als doel de markttoegang open te stellen en zoveel mogelijk voordelen voor consumenten, luchtvaartmaatschappijen, werknemers en gemeenschappen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan te creëren;

TER VERVULLING van het bij artikel 21 van de Overeenkomst gegeven mandaat om snel te onderhandelen over een tweedefaseovereenkomst die de verwezenlijking van deze doelstelling dichterbij brengt;

ERKENNENDE dat de Europese Unie de Europese Gemeenschap op 1 december 2009 heeft vervangen en opgevolgd ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en dat vanaf die datum alle rechten en plichten van de Europese Gemeenschap en alle verwijzingen naar de Europese Gemeenschap in de Overeenkomst van toepassing zijn op de Europese Unie,

ZIJN OVEREENGEKOMEN DE OVEREENKOMST ALS VOLGT TE WIJZIGEN:

Artikel 1

Definities

Artikel 1 van de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Na lid 2 wordt de volgende nieuwe definitie ingevoegd:

2 ter   „Vaststelling van nationaliteit”, de vaststelling dat een luchtvaartmaatschappij die voorstelt diensten te exploiteren in het kader van deze Overeenkomst beantwoordt aan de eisen van artikel 4 inzake eigendom, feitelijke zeggenschap en hoofdvestigingsplaats;”.

2)

Na lid 3 wordt de volgende nieuwe definitie ingevoegd:

3 ter   „Vaststelling van deugdelijkheid”, de vaststelling dat een luchtvaartmaatschappij die voorstelt diensten te exploiteren in het kader van deze Overeenkomst over voldoende financiële middelen en passende managementdeskundigheid beschikt om dergelijke diensten te exploiteren en bereid is de wetten, regels en eisen betreffende de exploitatie van dergelijke diensten na te leven;”.

Artikel 2

Wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen met betrekking tot de deugdelijkheid en nationaliteit van luchtvaartmaatschappijen

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel 6 ter ingevoegd, dat als volgt luidt:

„Artikel 6 ter

Wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen inzake de deugdelijkheid en nationaliteit van luchtvaartmaatschappijen

1.   Na ontvangst van een aanvraag van een exploitatievergunning, overeenkomstig artikel 4, van een luchtvaartmaatschappij van de ene partij, erkennen de luchtvaartautoriteiten van de andere partij alle vaststellingen inzake deugdelijkheid en/of nationaliteit die door de luchtvaartautoriteiten van de eerste partij met betrekking tot die luchtvaartmaatschappij zijn gedaan alsof deze vaststellingen door hun eigen luchtvaartautoriteiten waren gedaan, en voeren zij verder geen onderzoek naar deze kwesties, behalve zoals bepaald onder a) hieronder:

a)

indien, na ontvangst van een aanvraag van een exploitatievergunning door een luchtvaartmaatschappij, of na de afgifte van een dergelijke vergunning, de luchtvaartautoriteiten van de ontvangende partij specifieke vermoedens hebben dat, ondanks de vaststellingen van de luchtvaartautoriteiten van de andere partij, de in artikel 4 van deze Overeenkomst voorgeschreven voorwaarden voor de afgifte van passende vergunningen of toelatingen niet zijn nageleefd, stellen zij die autoriteiten daar onmiddellijk van in kennis, met opgave van de redenen voor hun bezorgdheid. In dat geval mag elke partij verzoeken om overleg, waarbij ook vertegenwoordigers van de desbetreffende luchtvaartautoriteiten moeten worden betrokken en/of om aanvullende informatie over deze bezorgdheid; op dergelijke verzoeken moet zo snel mogelijk worden ingegaan. Als geen oplossing wordt gevonden, mag elke partij de kwestie voorleggen aan het Gemengd Comité;

b)

dit artikel is niet van toepassing op vaststellingen met betrekking tot veiligheidscertificaten of -licenties, beveiligingsregelingen of verzekeringsdekking.

2.   Elke partij stelt de andere, voor zover mogelijk van tevoren en anders zo snel mogelijk achteraf, via het Gemengd Comité in kennis van wezenlijke wijzigingen in de criteria die zij toepast bij het doen van de in lid 1 vermelde vaststellingen. Als de ontvangende partij overleg vraagt over een dergelijke wijziging, vindt dit overleg binnen 30 dagen na het verzoek plaats in het Gemengd Comité, tenzij de partijen anders overeenkomen. Als de ontvangende partij na dergelijk overleg van oordeel is dat de gewijzigde criteria van de andere partij niet volstaan voor de wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen, kan de ontvangende partij de andere partij meedelen dat lid 1 wordt opgeschort. Deze opschorting kan op elk ogenblik door de ontvangende partij worden opgeheven. Het Gemengd Comité wordt daarvan in kennis gesteld.”.

Artikel 3

Milieu

Artikel 15 van de Overeenkomst wordt volledig geschrapt en vervangen door:

„Artikel 15

Milieu

1.   De partijen erkennen dat het belangrijk is het milieu te beschermen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van internationaal luchtvaartbeleid, waarbij de kosten en baten van milieubeschermingsmaatregelen zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen en, waar nodig, samen moet worden gestreefd naar effectieve mondiale oplossingen. De partijen zijn voornemens samen te werken om, op economisch redelijke wijze, het effect van de internationale luchtvaart op het milieu te beperken of terug te dringen.

2.   Wanneer een partij voorgestelde milieumaatregelen overweegt op regionaal, nationaal of lokaal niveau, dient zij de mogelijke nadelige gevolgen daarvan voor de uitoefening van de in deze Overeenkomst vervatte rechten te evalueren, en indien bedoelde maatregelen worden aangenomen, passende stappen te ondernemen om dergelijke nadelige gevolgen te verzachten. Op verzoek van een partij geeft de andere partij een beschrijving van deze evaluatie en van de verzachtende maatregelen.

3.   Bij de vaststelling van milieumaatregelen moeten de door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie in de bijlagen bij het Verdrag vastgestelde milieunormen voor de luchtvaart worden gevolgd, tenzij mededeling is gedaan van verschillen. De partijen passen milieumaatregelen toe die van invloed zijn op de onder deze Overeenkomst vallende luchtdiensten overeenkomstig artikel 2 en artikel 3, lid 4, van deze Overeenkomst.

4.   De partijen bevestigen nogmaals de verbintenis van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika om het beginsel van de evenwichtige benadering toe te passen.

5.   De volgende bepalingen zijn van toepassing met betrekking tot het opleggen van nieuwe verplichte geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens met meer dan 50 000 bewegingen van civiele subsonische straalvliegtuigen per kalenderjaar:

a)

De bevoegde autoriteiten van een partij voorzien in de mogelijkheid om tijdens het besluitvormingsproces rekening te houden met de standpunten van belanghebbende partijen.

b)

Minstens 150 dagen vóór de inwerkingtreding van een nieuwe exploitatiebeperking wordt de andere partij daarvan in kennis gesteld. Op verzoek van die andere partij wordt haar onverwijld een schriftelijk verslag verstrekt waarin wordt uitgelegd waarom de exploitatiebeperking wordt opgelegd, welke milieudoelstellingen zijn vastgesteld voor de luchthaven en welke maatregelen in overweging zijn genomen om die doelstellingen te verwezenlijken. Het verslag bevat ook een beoordeling van de kosten en baten die waarschijnlijk verbonden zijn aan de diverse maatregelen die in overweging zijn genomen.

c)

Exploitatiebeperkingen mogen i) niet discriminerend, ii) niet restrictiever dan nodig is om de voor een specifieke luchthaven vastgestelde milieudoelstellingen te verwezenlijken, en iii) niet arbitrair zijn.

6.   De partijen onderschrijven en stimuleren de uitwisseling van informatie en regelmatig overleg tussen deskundigen, met name via bestaande communicatiekanalen, teneinde, overeenkomstig de toepasselijke wetten en regels, beter samen te werken bij het aanpakken van het milieueffect van de internationale luchtvaart en het vaststellen van verzachtende maatregelen, zoals:

a)

onderzoek naar en ontwikkeling van milieuvriendelijke luchtvaarttechnologie;

b)

verbetering van de wetenschappelijke kennis omtrent het effect van luchtvaartemissies, teneinde beter geïnformeerde beleidsbeslissingen te kunnen nemen;

c)

innovaties op het gebied van luchtverkeersbeheer, teneinde het milieueffect van de luchtvaart te beperken;

d)

onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame alternatieve brandstoffen voor de luchtvaart, en

e)

uitwisseling van standpunten over kwesties en opties op internationale fora inzake het milieueffect van de luchtvaart, inclusief het in overeenstemming brengen van standpunten, voor zover van toepassing.

7.   Indien de partijen dit vragen, ontwikkelt het Gemengd Comité, bijgestaan door deskundigen, beleidsaanbevelingen met betrekking tot de mogelijke overlapping van en samenhang tussen marktgebaseerde maatregelen inzake luchtvaartemissies die door de partijen worden toegepast, teneinde duplicatie van maatregelen en kosten te vermijden en de administratieve rompslomp voor luchtvaartmaatschappijen zoveel mogelijk te beperken. De tenuitvoerlegging van dergelijke aanbevelingen moet door de partijen worden goedgekeurd en geratificeerd, overeenkomstig hun interne voorschriften.

8.   Indien een Partij van mening is dat een zaak met betrekking tot milieubescherming in de luchtvaartsector, inclusief voorgestelde nieuwe maatregelen, bezwaarlijk is voor de toepassing of tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst, kan zij vragen om een bijeenkomst van het Gemengd Comité, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, om de kwestie te bespreken en passende antwoorden te formuleren voor terecht bevonden bezwaren.”.

Artikel 4

Sociale dimensie

Na artikel 17 wordt een nieuw artikel 17 ter ingevoegd, dat als volgt luidt:

„Artikel 17 ter

Sociale dimensie

1.   De partijen erkennen het belang van de sociale dimensie van de Overeenkomst en de voordelen die ontstaan wanneer open markten gepaard gaan met goede arbeidsomstandigheden. De kansen die door de Overeenkomst worden gecreëerd, hebben niet tot doel de arbeidsomstandigheden of de arbeidsgerelateerde rechten en beginselen in de wetgeving van de partijen te ondermijnen.

2.   Bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst laten de partijen zich leiden door de beginselen van lid 1; zo plegen zij in het Gemengd Comité regelmatig overleg, overeenkomstig artikel 18, over de sociale gevolgen van de Overeenkomst en de ontwikkeling van passende antwoorden op terecht bevonden bezwaren.”.

Artikel 5

Het Gemengd Comité

Artikel 18, leden 3, 4 en 5, van de Overeenkomst worden volledig geschrapt en vervangen door:

„3.   Het Gemengd Comité toetst, voor zover van toepassing, de algehele uitvoering van de Overeenkomst, onder meer het effect van beperkingen van de luchtvaartinfrastructuur op de uitoefening van de in artikel 3 vastgestelde rechten, het effect van de krachtens artikel 9 genomen beveiligingsmaatregelen, het effect op de mededingingsvoorwaarden, onder meer op het gebied van geautomatiseerde boekingssystemen (CRS), en de sociale gevolgen van de uitvoering van de Overeenkomst. Het Gemengd Comité bekijkt ook permanent door elke partij vastgestelde individuele kwesties of voorstellen die de activiteiten in het kader van de Overeenkomst in het gedrang brengen, zoals conflicterende regelgeving.

4.   Het Gemengd Comité ontwikkelt de samenwerking tevens door:

a)

mogelijke gebieden voor verdere ontwikkeling van de Overeenkomst te bestuderen, met inbegrip van aanbevelingen voor wijzigingen van de Overeenkomst;

b)

de sociale gevolgen van de uitvoering van de Overeenkomst te bestuderen en passende antwoorden op terecht bevonden bezwaren te formuleren;

c)

een lijst bij te houden van kwesties betreffende overheidssubsidies of -steun die door een van beide partijen in het Gemengd Comité aan de orde zijn gesteld;

d)

op basis van consensus besluiten te nemen over aangelegenheden in verband met de toepassing van artikel 11, lid 6;

e)

op verzoek van de partijen regelingen op te stellen voor de wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen;

f)

de respectieve autoriteiten van de partijen aan te moedigen om samen inspanningen te leveren om hun luchtverkeerssystemen te ontwikkelen, teneinde de interoperabiliteit en compatibiliteit van die systemen te optimaliseren, de kosten ervan te beperken en de veiligheid, capaciteit en milieuprestaties ervan te vergroten;

g)

de opstelling te bevorderen van voorstellen voor gezamenlijke projecten en initiatieven op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart, ook met derde landen;

h)

aan te zetten tot permanente hechte samenwerking tussen de desbetreffende luchtvaartbeveiligingsautoriteiten van de partijen, zoals initiatieven ter ontwikkeling van beveiligingsprocedures die de passagiers- en goederenfacilitering verbeteren zonder de beveiliging in het gedrang te brengen;

i)

na te gaan of de respectieve wetten, regels en praktijken van de partijen op de gebieden die onder bijlage 9 van het verdrag vallen (Facilitering) gevolgen kunnen hebben voor de uitoefening van rechten in het kader van deze Overeenkomst;

j)

op deskundigenniveau gedachtewisselingen te stimuleren over nieuwe initiatieven en ontwikkelingen met betrekking tot de wet- en regelgeving op gebieden als beveiliging, veiligheid, milieu, luchtvaartinfrastructuur (waaronder slots) en consumentenbescherming;

k)

waar nodig overleg te stimuleren over kwesties in verband met luchtvervoer die worden behandeld in internationale organisaties, en in het kader van de betrekkingen met derde landen. In dit verband wordt ook een gezamenlijke aanpak in overweging genomen, en

l)

op basis van consensus de besluiten te nemen waarnaar in artikel 1, lid 3, en in artikel 2, lid 3, van bijlage 4 wordt verwezen.

5.   De partijen hebben dezelfde doelstelling, namelijk de voordelen voor consumenten, luchtvaartmaatschappijen, werknemers en gemeenschappen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan optimaliseren door deze Overeenkomst uit te breiden tot derde landen. Daartoe zal het Gemengd Comité, voor zover van toepassing, de voorwaarden en procedures uitwerken, met inbegrip van noodzakelijke wijzigingen van deze Overeenkomst, waaraan derde landen moeten voldoen om tot de Overeenkomst te kunnen toetreden.”.

Artikel 6

Verdere uitbreiding van mogelijkheden

Artikel 21 wordt volledig geschrapt en vervangen door:

„Artikel 21

Verdere uitbreiding van mogelijkheden

1.   De partijen verbinden zich tot dezelfde doelstellingen, namelijk belemmeringen voor de markttoegang uit de weg blijven ruimen om de voordelen voor consumenten, luchtvaartmaatschappijen, werknemers en gemeenschappen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan te optimaliseren, de toegang van hun luchtvaartmaatschappijen tot mondiale kapitaalmarkten verbeteren, teneinde beter de realiteit van een mondiale luchtvaartindustrie te weerspiegelen, het trans-Atlantische luchtvervoerssysteem versterken en een kader vaststellen dat andere landen aanmoedigt hun eigen markten voor luchtvaartdiensten open te stellen.

2.   Overeenkomstig de in lid 1 vermelde gedeelde doelstellingen zal het Gemengd Comité, teneinde zijn taken uit hoofde van artikel 18, namelijk toezicht houden op de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst, te vervullen, jaarlijks de ontwikkelingen opnieuw bekijken, inclusief de voortgang op weg naar de in dit artikel vermelde wijzigingen van wetgeving. Het Gemengd Comité zal in dit opzicht een proces van samenwerking tot stand brengen en passende aanbevelingen uitbrengen aan de partijen. De Europese Unie en haar lidstaten staan, op basis van wederkerigheid, toe dat de Verenigde Staten of hun onderdanen meerderheidseigenaar worden van EU-luchtvaartmaatschappijen of er de feitelijke zeggenschap over verwerven, voor zover het Gemengd Comité bevestigt dat de wetten en regels van de Verenigde Staten toestaan dat de lidstaten of hun onderdanen meerderheidseigenaar worden van Verenigde Staten-luchtvaartmaatschappijen of er de feitelijke zeggenschap over verwerven.

3.   Voor zover het Gemengd Comité, overeenkomstig artikel 18, lid 6, schriftelijk bevestigt dat de wetten en regels van elke partij toestaan dat de andere partij of haar onderdanen meerderheidseigenaar wordt van haar luchtvaartmaatschappijen of er de feitelijke zeggenschap over verwerft:

a)

is bijlage 1, deel 3, van de Overeenkomst niet langer van toepassing;

b)

hebben luchtvaartmaatschappijen uit de Verenigde Staten het recht gecombineerde geregelde passagiersdiensten aan te bieden tussen punten in de Europese Unie en haar lidstaten en vijf landen, zonder een punt op het grondgebied van de Verenigde Staten te bedienen. Binnen een jaar na de ondertekening van het Protocol stelt het Gemengd Comité vast om welke landen het gaat. Het Gemengd Comité kan deze lijst van landen wijzigen of het aantal landen verhogen, en

c)

is bijlage 4, artikel 2, van de Overeenkomst („Eigendom van en zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen van derde landen”) niet langer van toepassing en wordt in de plaats daarvan bijlage 6 van de Overeenkomst van toepassing, voor wat betreft luchtvaartmaatschappijen van derde landen die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van de Verenigde Staten of hun onderdanen.

4.   Voor zover het Gemengd Comité, overeenkomstig artikel 18, lid 6, schriftelijk bevestigt dat in de wetten en regels van de Europese Unie en haar lidstaten met betrekking tot het opleggen van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens met meer dan 50 000 bewegingen van civiele subsonische straalvliegtuigen per jaar is bepaald dat de Commissie bevoegd is om het proces dat voorafgaat aan het opleggen van dergelijke maatregelen onder de loep te nemen en, als zij er niet van overtuigd is dat passende procedures zijn gevolgd overeenkomstig de toepasselijke verplichtingen, om vóór het opleggen van dergelijke maatregelen passende juridische stappen te ondernemen met betrekking tot de maatregelen in kwestie:

a)

hebben luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie het recht gecombineerde geregelde passagiersdiensten aan te bieden tussen punten in de Verenigde Staten en vijf andere landen, zonder een punt op het grondgebied van de Europese Unie en haar lidstaten te bedienen. Binnen een jaar na de ondertekening van het Protocol stelt het Gemengd Comité vast om welke landen het gaat. Het Gemengd Comité kan deze lijst van landen wijzigen of het aantal landen verhogen, en

b)

is bijlage 4, artikel 2, van de Overeenkomst („Eigendom van en zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen van derde landen”) niet langer van toepassing en wordt in de plaats daarvan bijlage 6 van de Overeenkomst van toepassing, voor wat betreft luchtvaartmaatschappijen van derde landen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van de lidstaten of hun onderdanen.

5.   Na schriftelijke bevestiging door het Gemengd Comité dat een partij voldoet aan de voorwaarden van leden 3 en 4 die van toepassing zijn op die partij, mag die partij verzoeken om overleg op hoog niveau over de tenuitvoerlegging van dit artikel. Dergelijk overleg begint binnen 60 dagen na de datum waarop het verzoek is ingediend, tenzij anders overeengekomen door de partijen. De partijen doen alle nodige inspanningen om een oplossing te vinden voor de kwesties waarover overleg wordt gepleegd. Als de partij die om overleg heeft gevraagd, ontevreden is met het resultaat van het overleg, mag die partij via diplomatieke kanalen schriftelijk kennis geven van haar besluit dat geen enkele luchtvaartmaatschappij van de andere partij extra frequenties mag exploiteren of nieuwe markten mag aanboren in het kader van deze Overeenkomst. Een dergelijk besluit wordt 60 dagen na de kennisgeving van kracht. In die periode mag de andere partij besluiten dat geen enkele luchtvaartmaatschappij van de eerste partij extra frequenties mag exploiteren of nieuwe markten mag aanboren in het kader van de Overeenkomst. Een dergelijk besluit wordt van kracht op dezelfde dag als het besluit van de eerste partij. De partijen kunnen overeenkomen een dergelijk besluit op te heffen; dit moet schriftelijk worden meegedeeld aan het Gemengd Comité.”.

Artikel 7

Door de regering van de Verenigde Staten verworven vervoer

Bijlage 3 bij de Overeenkomst wordt volledig geschrapt en vervangen door:

„BIJLAGE 3

Betreffende door de regering van de Verenigde Staten verworven vervoer

Communautaire luchtvaartmaatschappijen hebben het recht passagiers en vracht te vervoeren op geregelde en chartervluchten waarvoor een civiel departement, agentschap of instrument van de Verenigde Staten-regering:

1.

het vervoer verkrijgt voor zichzelf of ter uitvoering van een regeling waarbij de betaling wordt verricht door de regering of met ter beschikking van de regering gestelde gelden, of

2.

zonder terugbetaling het vervoer verzorgt naar of voor een ander land, of voor een internationale of andere organisatie,

en dat vervoer plaatsvindt:

a)

tussen een punt in de Verenigde Staten en een punt buiten de Verenigde Staten, voor zover voor dergelijk vervoer toestemming is verleend in het kader van artikel 3, lid 1, onder c), behalve — uitsluitend wat passagiers betreft — wanneer het gaat om punten waartussen op stedenpaarbasis een tariefovereenkomst geldt, of

b)

tussen twee punten buiten de Verenigde Staten.

Deze bijlage is niet van toepassing op vervoer dat wordt verkregen of gefinancierd door de minister van Defensie of de secretaris-generaal van een militair departement.”.

Artikel 8

Bijlagen

De tekst van het aanhangsel aan dit Protocol wordt als bijlage 6 aan de Overeenkomst gehecht.

Artikel 9

Voorlopige toepassing

1.   De partijen zijn overeengekomen dit Protocol vanaf de datum van ondertekening voorlopig toe te passen, in afwachting van de inwerkingtreding ervan, voor zover dit is toegestaan uit hoofde van de toepasselijke nationale wetgeving.

2.   Elke partij kan te allen tijde de andere partij langs diplomatieke kanalen schriftelijk meedelen dat zij besloten heeft het Protocol niet langer toe te passen. In dat geval eindigt de toepassing van dit Protocol om middernacht GMT aan het einde van het verkeersseizoen van de Internationale Luchtvaartorganisatie (IATA) dat lopende is een jaar na de datum van de schriftelijke mededeling, tenzij deze mededeling in onderlinge overeenstemming tussen de partijen wordt ingetrokken voordat deze termijn verstreken is. In het geval dat de voorlopige toepassing van de Overeenkomst wordt stopgezet overeenkomstig artikel 25, lid 2, van de Overeenkomst, wordt tegelijk ook de voorlopige toepassing van dit Protocol stopgezet.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Dit Protocol wordt van kracht op de laatste van de hierna genoemde data:

1.

de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst, of

2.

één maand na de datum van de laatste nota in een uitwisseling van diplomatieke nota’s tussen de Partijen, waarin wordt bevestigd dat alle voor de inwerkingtreding van dit Protocol noodzakelijke procedures zijn voltooid.

De in dit artikel bedoelde diplomatieke nota’s aan of door de Europese Unie en haar lidstaten worden, naar gelang van het geval, afgegeven aan of door de Europese Unie. De diplomatieke nota of nota’s van de Europese Unie en haar lidstaten bevatten mededelingen van elke lidstaat waarin wordt bevestigd dat de voor inwerkingtreding van dit Protocol vereiste procedures zijn voltooid.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

Съставено в Люксембург на двадесет и четвърти юни две хиляди и десета година.

Hecho en Luxemburgo, el veinticuatro de junio de dos mil diez.

V Lucemburku dne dvacátého čtvrtého června dva tisíce deset.

Udfærdiget i Luxembourg den fireogtyvende juni to tusind og ti.

Geschehen zu Luxemburg am vierundzwanzigsten Juni zweitausendzehn.

Kahe tuhande kümnenda aasta juunikuu kahekümne neljandal päeval Luxembourgis.

'Εγινε στo Λουξεμβούργο, στις είκοσι τέσσερις Ιουνίου δύο χιλιάδες δέκα.

Done at Luxembourg on the twenty-fourth day of June in the year two thousand and ten.

Fait à Luxembourg, le vingt-quatre juin deux mille dix.

Fatto a Lussemburgo, addì ventiquattro giugno duemiladieci.

Luksemburgā, divi tūkstoši desmitā gada divdesmit ceturtajā jūnijā.

Priimta du tūkstančiai dešimtų metų birželio dvidešimt ketvirtą dieną Liuksemburge.

Kelt Luxembourgban, a kétezer-tizedik év június havának huszonnegyedik napján.

Magħmul fil-Lussemburgu, fl-erbgħa u għoxrin jum ta' Ġunju tas-sena elfejn u għaxra.

Gedaan te Luxemburg, de vierentwintigste juni tweeduizend tien.

Sporządzono w Luksemburgu dnia dwudziestego czwartego czerwca roku dwa tysiące dziesiątego.

Feito no Luxemburgo, em vinte e quatro de Junho de dois mil e dez.

Întocmit la Luxemburg, la douăzeci și patru iunie două mii zece.

V Luxemburgu dňa dvadsiateho štvrtého júna dvetisícdesať.

V Luxembourgu, dne štiriindvajsetega junija leta dva tisoč deset.

Tehty Luxemburgissa kahdentenakymmenentenäneljäntenä päivänä kesäkuuta vuonna kaksituhattakymmenen.

Som skedde i Luxemburg den tjugofjärde juni tjugohundratio.

За Репyблика Бългaрия

Image

Voor het Koninkrijk België

Pour le Royaume de Belgique

Für das Königreich Belgien

Image

Deze handtekening verbindt eveneens het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Cette signature engage également la Région wallonne, la Région flamande et la Région de Bruxelles-Capitale.

Diese Unterschrift bindet zugleich die Wallonische Region, die Flämische Region und die Region Brüssel-Hauptstadt.

Za Českou republiku

Image

På Kongeriget Danmarks vegne

Image

Für die Bundesrepublik Deutschland

Image

Eesti Vabariigi nimel

Image

Για την Ελληνική Δημοκρατία

Image

Por el Reino de España

Image

Pour la République française

Image

Thar cheann Na hÉireann

For Ireland

Image

Per la Repubblica italiana

Image

Για την Κυπριακή Δημοκρατία

Image

Latvijas Republikas vārdā

Image

Lietuvos Respublikos vardu

Image

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

Image

A Magyar Köztársaság részéről

Image

Għal Malta

Image

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

Image

Für die Republik Österreich

Image

W imieniu Rzeczypospolitej Polskiej

Image

Pela República Portuguesa

Image

Pentru România

Image

Za Republiko Slovenijo

Image

Za Slovenskύ republiku

Image

Suomen tasavallan puolesta

Image

För Konungariket Sverige

Image

For the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland

Image

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l’Union européenne

Per l’Unione europea

Eiropas Savienības vārdā

Europos Sajungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Eurόpsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Image

Image

For the United States of America

Image

Aanhangsel aan het Protocol

BIJLAGE 6

Eigendom van en zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen van derde landen

1.

Geen enkele partij oefent rechten waarover zij beschikt op grond van overeenkomsten inzake luchtdiensten met een derde land, uit om ten aanzien van luchtvaartmaatschappijen van dat derde land machtigingen of vergunningen te weigeren, in te trekken, op te schorten of te beperken omdat een wezenlijk deel van de eigendom van die maatschappij bij de andere partij, haar onderdanen, of bij beide berust.

2.

De Verenigde Staten oefenen de rechten waarover zij beschikken op grond van overeenkomsten inzake luchtdiensten, niet uit om ten aanzien van luchtvaartmaatschappijen van het Vorstendom Liechtenstein, de Zwitserse Confederatie, een staat die op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst lid is van de ECAA, of een Afrikaanse staat die op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst een „open-skies”-overeenkomst inzake luchtdiensten met de Verenigde Staten toepast, machtigingen of vergunningen te weigeren, in te trekken, op te schorten of te beperken omdat de feitelijke zeggenschap over die maatschappij bij een lidstaat of lidstaten, bij onderdanen van die staat of staten, of bij beide berust.

3.

Geen enkele partij oefent rechten uit waarover zij beschikt op grond van overeenkomsten inzake luchtdiensten met een derde land, om ten aanzien van luchtvaartmaatschappijen van dat derde land machtigingen of vergunningen te weigeren, in te trekken, op te schorten of te beperken omdat de feitelijke zeggenschap over die maatschappij bij de andere partij, haar onderdanen, of bij beide berust, voor zover het derde land in kwestie in het verleden blijk heeft gegeven van samenwerking met beide partijen op het gebied van luchtdiensten.

4.

Het Gemengd Comité houdt een inventaris bij van derde landen die, volgens beide partijen, in het verleden blijk hebben gegeven van samenwerking met de partijen op het gebied van luchtdiensten.

Gezamenlijke verklaring

De vertegenwoordigers van de Verenigde Staten en de Europese Unie en haar lidstaten hebben bevestigd dat het Protocol tot wijziging van de luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, dat op 25 maart 2010 te Brussel is geparafeerd, authentiek moet worden verklaard in andere talen, ofwel vóór de ondertekening van het Protocol door een uitwisseling van brieven, ofwel na de ondertekening van het Protocol door een besluit van het Gemengd Comité.

Deze gezamenlijke verklaring vormt een integrerend deel van het Protocol.

Voor de Verenigde Staten

John BYERLY (ondertekend)

van 25 maart 2010

Voor de Europese Unie en haar lidstaten

Daniel CALLEJA (ondertekend)

van 25 maart 2010

MEMORANDUM VAN OVERLEG

1.

Van 23 tot en met 25 maart 2010 zijn in Brussel delegaties van de Europese Unie en haar lidstaten en van de Verenigde Staten van Amerika bijeengekomen om de onderhandelingen over een luchtvervoersovereenkomst van de tweede fase af te ronden. Zie aanhangsel A voor de lijst van delegaties.

2.

De delegaties hebben ad referendum overeenstemming bereikt over een protocol tot wijziging van de op 25 en 30 april 2007 ondertekende Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten (het „Protocol”, in aanhangsel B) waarvan zij de tekst hebben geparafeerd. De delegaties zullen de ontwerpovereenkomst ter goedkeuring voorleggen aan hun autoriteiten zodat de Overeenkomst in de nabije toekomst in werking kan treden.

3.

Verwijzingen in dit Memorandum naar de Overeenkomst en naar artikelen, leden en bijlagen, zijn verwijzingen naar de Overeenkomst zoals gewijzigd bij het Protocol.

4.

De EU-delegatie heeft bevestigd dat, ingevolge de inwerkingtreding, op 1 december 2009, van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap is vervangen en opgevolgd door de Europese Unie en dat met ingang van die datum alle rechten en plichten van de Europese Gemeenschap krachtens de Overeenkomst en alle verwijzingen naar de Europese Gemeenschap in de Overeenkomst betrekking hebben op de Europese Unie.

5.

De delegaties hebben bevestigd dat de procedures voor de wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen met betrekking tot de deugdelijkheid en nationaliteit van luchtvaartmaatschappijen in het nieuwe artikel 6 bis niet als doel hebben de in artikel 4 van de Overeenkomst vermelde voorwaarden te wijzigen van de wetten en regels die normaal door de partijen worden toegepast op de exploitatie van internationaal luchtvervoer.

6.

Met betrekking tot artikel 9 hebben de delegaties de wens uitgesproken om de samenwerking tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten op het gebied van luchtvaartbeveiliging verder uit te bouwen, teneinde, overeenkomstig de toepasselijke wetten en regels, zoveel mogelijk te kunnen vertrouwen op elkaars beveiligingsmaatregelen, zodat de onnodige duplicatie van dergelijke maatregelen kan worden beperkt.

7.

De delegaties hebben opgemerkt dat samenwerking op het gebied van beveiliging naar verwachting zal leiden tot regelmatig overleg over wijzigingen van bestaande eisen, zo mogelijk vóór ze ten uitvoer worden gelegd, tot nauwe coördinatie van activiteiten voor de beoordeling van luchthavens en, waar mogelijk en passend, tot inspecties van luchtvaartmaatschappijen en uitwisseling van informatie over nieuwe beveiligingstechnologieën en -procedures.

8.

Om efficiënt gebruik van de beschikbare middelen aan te moedigen, de beveiliging te verbeteren en facilitering te bevorderen, hebben de delegaties gewezen op de voordelen van snelle en, waar mogelijk, gecoördineerde reacties op nieuwe bedreigingen.

9.

Beide delegaties hebben opgemerkt dat het Protocol geen invloed heeft op de bepalingen van de respectieve verdragen die van kracht zijn tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika inzake het vermijden van dubbele belasting op inkomsten en kapitaal.

10.

Met betrekking tot artikel 15, lid 7, heeft de EU-delegatie opgemerkt dat de kwesties op dit gebied naar verwachting onder meer betrekking zullen hebben op de milieueffectiviteit en technische integriteit van de respectieve maatregelen, de noodzaak om concurrentieverstoringen en koolstoflekken te vermijden en, voor zover van toepassing, op de vraag of en hoe dergelijke maatregelen kunnen worden geïntegreerd of aan elkaar kunnen worden gekoppeld. De Verenigde Staten-delegatie heeft opgemerkt dat zij verwacht dat bij het opstellen van aanbevelingen onder meer aandacht wordt besteed aan de samenhang met het Verdrag van Chicago en aan het bevorderen van de doelstellingen van de Overeenkomst.

11.

De twee delegaties hebben benadrukt dat niets in de Overeenkomst op enige wijze hun respectieve juridische en beleidsstandpunten over diverse luchtvaartgerelateerde milieukwesties beïnvloedt.

12.

Ter erkenning van de gedeelde milieudoelstellingen hebben de delegaties een Gezamenlijke Verklaring inzake samenwerking op milieugebied opgesteld, die als aanhangsel C bij dit Memorandum van overleg is gevoegd.

13.

De EU-delegatie herhaalde het voornemen van de Europese Unie om via het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering te blijven werken aan mondiale emissiereductiedoelstellingen voor de internationale luchtvaart.

14.

De delegaties van de Verenigde Staten en de Europese Unie hebben herhaald dat de Verenigde Staten en de Europese Unie voornemens zijn via de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) te werken aan de beperking van de broeikasgasemissies van de internationale luchtvaart. Beide delegaties hebben ook gewezen op de bijdragen van de sector ter ondersteuning van dit proces.

15.

Beide delegaties hebben opgemerkt dat de verwijzing naar een evenwichtige benadering in artikel 15, lid 4, verwijst naar Resolutie A35-5, die met eenparigheid van stemmen is goedgekeurd tijdens de 35ste algemene vergadering van de ICAO. De delegaties hebben benadrukt dat alle aspecten van het in die Resolutie vastgestelde beginsel van evenwichtige benadering relevant en belangrijk zijn, inclusief de erkenning dat „de wettelijke verplichtingen, bestaande overeenkomsten, geldende wetten en vastgestelde beleidsmaatregelen van staten een invloed kunnen hebben op de tenuitvoerlegging van de evenwichtige benadering door die staten”.

16.

Beide delegaties hebben benadrukt dat zij de toepassing van de door de ICAO opgestelde richtsnoeren inzake de evenwichtige benadering van vliegtuiggeluid (Guidance on the Balanced Approach to Aircraft Noise), die gepubliceerd zijn in ICAO-document 9829 (2de editie) ondersteunen.

17.

Met betrekking tot artikel 15, lid 5, onder a), heeft de EU-delegatie opgemerkt dat „belanghebbende partijen” in artikel 2, onder f), van Richtlijn 2002/30/EG is gedefinieerd als „natuurlijke of rechtspersonen die de gevolgen ondervinden of waarschijnlijk zullen ondervinden van of een legitiem belang hebben bij de invoering van geluidbeperkende maatregelen, inclusief exploitatiebeperkingen”. De EU-delegatie heeft er ook op gewezen dat de lidstaten er, krachtens artikel 10 van die richtlijn, moeten voor zorgen dat, met betrekking tot de toepassing van de artikelen 5 en 6 van die richtlijn, procedures worden vastgesteld om alle belanghebbende partijen te raadplegen overeenkomstig de geldende nationale wetgeving.

18.

De EU-delegatie erkent de uitdagingen met betrekking tot het vergroten van de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers en de structuur van ondernemingen, en merkt op dat de Commissie van nabij toezicht houdt op de situatie en overweegt in de toekomst initiatieven te nemen om de tenuitvoerlegging, toepassing en handhaving op dit gebied te verbeteren. De EU-delegatie verwees ook naar het werk dat de Commissie heeft verricht op het gebied van transnationale bedrijfsakkoorden en verklaarde bereid te zijn het Gemengd Comité in kennis te stellen van dergelijke en andere initiatieven, voor zover van toepassing.

19.

De Verenigde Staten-delegatie heeft opgemerkt dat het in de Verenigde Staten toegepaste beginsel dat het mogelijk maakt binnen een luchtvaartmaatschappij één vertegenwoordiger te selecteren voor een vooraf gedefinieerde klasse werknemers of werknemers in een welbepaalde bedrijfstak, heeft bijgedragen tot het bevorderen van de rechten van het vlucht- en grondpersoneel van luchtvaartmaatschappijen om zich te organiseren, te onderhandelen over collectieve arbeidsovereenkomsten en de toepassing daarvan af te dwingen.

20.

Beide delegaties hebben opgemerkt dat, wanneer een partij maatregelen zou nemen die in strijd zijn met de Overeenkomst, inclusief artikel 21, de andere partij alle passende en evenredige maatregelen mag treffen overeenkomstig de internationale wetgeving, inclusief de Overeenkomst.

21.

Met betrekking tot artikel 21, lid 4, heeft de EU-delegatie opgemerkt dat de in dat lid bedoelde toetsing ex officio of ex parte door de Commissie zal worden uitgevoerd.

22.

De delegaties hebben opgemerkt dat de in artikel 21, lid 4, onder a), vermelde verkeersrechten ter aanvulling van de bij artikel 3 aan de Europese Unie en haar lidstaten toegekende verkeersrechten worden verleend.

23.

De delegaties hebben hun tevredenheid uitgesproken over de bij de Overeenkomst voorziene samenwerking tussen het Department of Transportation van de Verenigde Staten en de Commissie, waarbij beide partijen ernaar streven de interpretatie van elkaars mededingingswetten, -procedures en -praktijken beter te begrijpen, alsook het effect dat ontwikkelingen in de luchtvervoerssector hebben gehad of waarschijnlijk nog zullen hebben op de mededinging in de sector.

24.

De delegaties hebben bevestigd dat de respectieve mededingingsautoriteiten zich verbinden tot dialoog, samenwerking en de naleving van het transparantiebeginsel, in overeenstemming met de wettelijke voorschriften, inclusief de bescherming van vertrouwelijke commerciële informatie. De delegaties hebben voorts ook bevestigd dat hun respectieve mededingingsautoriteiten bereid zijn richtsnoeren te verstrekken met betrekking tot procedurele voorschriften, voor zover van toepassing.

25.

De delegaties hebben erop gewezen dat de regels inzake de vrijgave van vertrouwelijke of marktgevoelige informatie moeten worden nageleefd bij alle mededelingen, aan het Gemengd Comité of andere, die betrekking hebben op de samenwerking onder bijlage 2.

26.

Met het oog op de toepassing van bijlage 6, punt 4, hebben de delegaties hun verwachting uitgesproken dat het Gemengd Comité binnen een jaar na de ondertekening van het Protocol passende criteria zal opstellen om te bepalen of landen in het verleden blijk hebben gegeven van samenwerking op luchtvaartgebied.

27.

De delegaties verwelkomden de deelname van vertegenwoordigers van IJsland en Noorwegen als waarnemers aan de EU-delegatie en merkten op dat in het Gemengd Comité verder zal worden gewerkt aan een voorstel over de voorwaarden en procedures voor de toetreding van IJsland en Noorwegen tot de Overeenkomst, zoals gewijzigd bij het Protocol.

28.

Beide delegaties hebben de verwachting uitgesproken dat hun respectieve luchtvaartautoriteiten, vanaf de datum van ondertekening van het Protocol, toestemming zouden verlenen voor activiteiten overeenkomstig de voorwaarden van deze Overeenkomst, zoals gewijzigd bij het Protocol, op basis van wederzijds respect en wederkerigheid, of op administratieve basis.

Voor de delegatie van de Europese Unie en haar lidstaten

Daniel CALLEJA

Voor de delegatie van de Verenigde Staten van Amerika

John BYERLY

Aanhangsel C

Gezamenlijke verklaring inzake samenwerking op milieugebied

De delegaties van de Verenigde Staten en de Europese Unie en haar lidstaten hebben nogmaals bevestigd dat het van cruciaal belang is iets te doen aan het milieueffect van de internationale luchtvaart. Ze hebben verklaard zich te verbinden tot de milieudoelstellingen die tijdens de 35ste algemene vergadering van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) zijn vastgesteld, en er met name naar te streven:

a)

het aantal mensen dat getroffen wordt door substantieel vliegtuiglawaai te beperken of te doen afnemen;

b)

het effect van luchtvaartemissies op de lokale luchtkwaliteit te beperken of te doen afnemen, en

c)

het effect van broeikasgasemissies van de luchtvaart op het mondiale klimaat te beperken of te doen afnemen.

De delegaties erkenden de resultaten van de 15de conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Akkoord van Kopenhagen, inclusief de gedeelde erkenning van het wetenschappelijke standpunt dat de mondiale temperatuurstijging tot minder dan twee graden moet worden beperkt.

De delegaties hebben de sterke wens en bereidheid van de partijen bevestigd om samen te werken aan het opbouwen van het proces dat tot stand is gebracht door de ICAO-vergadering op hoog niveau inzake de internationale luchtvaart en klimaatverandering, door samen met internationale partners binnen de ICAO inspanningen te leveren om tot een ambitieuzer actieprogramma te komen, inclusief gedegen doelstellingen en een kader voor marktgebaseerde maatregelen, rekening houdende met de bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden.

Beide partijen hebben erop gewezen dat zij zich ertoe verbinden met het Comité Milieubescherming en Luchtvaart (CAEP) van de ICAO samen te werken om het werkprogramma van dit comité tijdig en daadwerkelijk uit te voeren, inclusief de vaststelling van een mondiale CO2-norm voor luchtvaartuigen en andere maatregelen op het gebied van klimaatverandering, geluidsoverlast en luchtkwaliteit.

De delegaties hebben erop gewezen dat het belangrijk is het milieueffect van de luchtvaart te beperken door:

permanent samen te werken aan de NextGen- en SESAR-programma’s voor de modernisering van het luchtverkeersbeheer en in het kader van het AIRE-initiatief (Atlantic Interoperability Initiative to Reduce Emissions);

de ontwikkeling en toepassing van nieuwe vliegtuigtechnologieën en duurzame alternatieve brandstoffen aan te moedigen en te versnellen, onder meer via het „Clean Sky Joint Technology Initiative”, het programma „Continuous Low Energy, Emissions and Noise (CLEEN)”, het „Commercial Aviation Alternative Fuels Initiative (CAAFI)” en het initiatief „Sustainable Way for Alternative Fuel and Energy in Aviation (SWAFEA)”, en

samen te werken met de wetenschappelijke gemeenschap via, bijvoorbeeld, de „CAEP Impacts and Science Group”, teneinde de gevolgen van de luchtvaart voor het milieu, zoals gevolgen voor de gezondheid niet-CO2-gerelateerde gevolgen voor het klimaat, beter te begrijpen en te kwantificeren.


VERORDENINGEN

25.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/20


VERORDENING (EU) Nr. 756/2010 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot de bijlagen IV en V

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (1), en met name artikel 7, lid 4, onder a), en lid 5, en artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 850/2004 worden de verplichtingen die zijn vermeld in het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (hierna „het verdrag” genoemd), goedgekeurd bij Besluit 2006/507/EG van de Raad van 14 oktober 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (2), en in het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (hierna „het protocol” genoemd), goedgekeurd bij Besluit 2004/259/EG van de Raad van 19 februari 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (3), in het recht van de Unie omgezet.

(2)

Nadat er van de Europese Unie en haar lidstaten, Noorwegen en Mexico voordrachten voor stoffen waren ontvangen, heeft de bij het verdrag ingestelde commissie ter beoordeling van persistente organische verontreinigende stoffen haar werkzaamheden voor de negen voorgedragen stoffen, waarvoor is geconcludeerd dat ze aan de criteria van het verdrag voldoen, afgerond. Tijdens de vierde vergadering van de Conferentie van de partijen bij het verdrag op 4-8 mei 2009 (hierna „COP4” genoemd) is overeengekomen alle negen stoffen aan de bijlagen bij het verdrag toe te voegen.

(3)

De bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 dienen te worden gewijzigd teneinde rekening te houden met de nieuwe stoffen die tijdens COP4 zijn opgenomen.

(4)

COP4 heeft besloten chloordecon, hexabroombifenyl en hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan, in bijlage A (beëindiging) bij het verdrag op te nemen. Deze stoffen zijn, sinds ze in het protocol werden opgenomen, in de bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 opgenomen.

(5)

COP4 heeft besloten pentachloorbenzeen in bijlage A (beëindiging) bij het verdrag op te nemen. Derhalve dient pentachloorbenzeen in de bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 te worden opgenomen, waarbij de corresponderende maximale concentratiegrenswaarden worden vermeld die zijn vastgesteld door toepassing van de methoden die wordt gebruikt voor de vaststelling van de grenswaarden voor persistente organische verontreinigende stoffen (hierna „POP’s” genoemd) in Verordening (EG) nr. 1195/2006 van de Raad van 18 juli 2006 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (4) en in Verordening (EG) nr. 172/2007 van de Raad van 16 februari 2007 tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (5). Deze voorlopige maximale concentratiegrenswaarden dienen te worden herzien in het licht van de resultaten van een studie naar de uitvoering van de afvalgerelateerde bepalingen van Verordening (EG) nr. 850/2004, die namens de Commissie zal worden uitgevoerd.

(6)

COP4 heeft besloten perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (hierna „PFOS” genoemd) met enkele uitzonderingen voor specifieke toepassingen in bijlage B (beperking) bij het verdrag op te nemen. Het gebruik van PFOS is momenteel voor enkele specifieke toepassingen toegestaan. Vanwege de levensduur van voorwerpen die PFOS bevatten, zullen deze voorwerpen nog enkele jaren in de afvalstroom terecht blijven komen, zij het in afnemende hoeveelheden. Het signaleren van bepaalde materialen die PFOS bevatten in een bepaalde afvalstroom kan wellicht praktische problemen opleveren. Er is momenteel nog onvoldoende informatie over de hoeveelheden en concentraties van PFOS in voorwerpen en afvalstoffen. Uitbreiding van de verplichting in Verordening (EG) nr. 850/2004 om de POP’s te vernietigen of onomkeerbaar om te zetten tot PFOS voor afval waarin de concentratiegrenswaarden van bijlage IV worden overschreden, zou gevolgen kunnen hebben voor bestaande recyclingregelingen, waardoor een andere milieuprioriteit, namelijk het waarborgen van een duurzaam gebruik van grondstoffen, in het gedrang zou kunnen komen. Met het oog daarop worden PFOS zonder vermelding van de concentratiegrenswaarden in de bijlagen IV en V vermeld.

(7)

COP4 heeft besloten tetrabroomdifenylether, pentabroomdifenylether, hexabroomdifenylether en heptabroomdifenylether, hierna „polybroomdifenylethers” genoemd, in bijlage A (beëindiging) bij het verdrag op te nemen. Het op de markt brengen en het gebruik van pentabroomdifenylether en octabroomdifenylether zijn in de Unie beperkt krachtens bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (6) met een maximale concentratiegrenswaarde van 0,1 massaprocent. Pentabroomdifenylether, hexabroomdifenylether, heptabroomdifenylether en tetrabroomdifenylether worden momenteel niet in de Unie op de markt gebracht, aangezien deze stoffen worden beperkt door Verordening (EG) nr. 552/2009 van de Commissie van 22 juni 2009 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (7) en Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (8). Vanwege de levensduur van producten die deze polybroomdifenylethers bevatten, zullen afgedankte producten die deze stoffen bevatten, nog enkele jaren in de afvalstroom terecht blijven komen. Rekening houdend met de praktische problemen om materialen die polybroomdifenylethers bevatten binnen een gemengde afvalfractie te signaleren en het huidige ontbreken van volledige wetenschappelijke gegevens over de hoeveelheden en concentraties van polybroomdifenylethers in voorwerpen en afvalstoffen zou uitbreiding van de verplichting om de POP’s te vernietigen of onomkeerbaar om te zetten tot deze nieuwe stoffen voor afval waarin de concentratiegrenswaarden van bijlage IV worden overschreden, bestaande recyclingregelingen in het gedrang kunnen brengen en zo het duurzame gebruik van grondstoffen kunnen belemmeren. COP4 heeft dit probleem onderkend en er zijn speciale uitzonderingen afgesproken voor de voortzetting van de recycling van afvalstoffen die de vermelde polybroomdifenylethers bevatten, ook als dit tot de recycling van de POP’s zou kunnen leiden. Met deze uitzonderingen dient derhalve rekening te worden gehouden in Verordening (EG) nr. 850/2004.

(8)

Er zijn in de Unie uniforme maximale concentratiegrenswaarden nodig om een verstoring van de interne markt te voorkomen. Voor pentachloorbenzeen zijn in de bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 op basis van de beschikbare gegevens en met het oog op de toepassing van het voorzorgbeginsel voorlopige maximale concentratiegrenswaarden vastgesteld.

(9)

Omdat er in deze fase geen volledige wetenschappelijke informatie over de hoeveelheden en concentraties in voorwerpen en afvalstoffen en de blootstellingscenario’s zijn, kunnen er in de bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 geen maximale concentratiegrenswaarden voor PFOS en polybroomdifenylethers worden vastgesteld. Wanneer meer informatie beschikbaar is en na een evaluatie door de Commissie zullen maximale concentratiegrenswaarden voor de negen POP’s worden voorgesteld, rekening houdend met de doelstellingen van de POP-verordening.

(10)

Overeenkomstig artikel 22 van het verdrag treden de wijzigingen in de bijlagen A, B en C bij het verdrag één jaar na de datum van mededeling van een wijziging door de depositaris, in dit geval op 26 augustus 2010, in werking. Derhalve dient deze verordening met het oog op de samenhang met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 75/442/EEG van de Raad (9) ingestelde comité. Deze verordening moet dringend in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 850/2004 wordt vervangen door bijlage I bij deze verordening.

2.   Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 26 augustus 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.

(2)  PB L 209 van 31.7.2006, blz. 1.

(3)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 35.

(4)  PB L 217 van 8.8.2006, blz. 1.

(5)  PB L 55 van 23.2.2007, blz. 1.

(6)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  PB L 164 van 26.6.2009, blz. 7.

(8)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.

(9)  PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39.


BIJLAGE I

„BIJLAGE IV

Lijst van stoffen waarvoor de in artikel 7 vermelde bepalingen inzake afvalbeheer gelden

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

In artikel 7, lid 4, onder a), bedoelde concentratiegrenswaarde

Tetrabroomdifenylether C12H6Br4O

 

 

 

Pentabroomdifenylether C12H5Br5O

 

 

 

Hexabroomdifenylether C12H4Br6O

 

 

 

Heptabroomdifenylether C12H3Br7O

 

 

 

Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) C8F17SO2X

(X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide, en andere derivaten met inbegrip van polymeren)

 

 

 

Polychloordibenzo-p-dioxines en polychloordibenzofuranen (PCDD’s/PCDF’s)

 

 

15 μg/kg (1)

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloorfenyl)ethaan)

50-29-3

200-024-3

50 mg/kg

Chloordaan

57-74-9

200-349-0

50 mg/kg

Hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan

58-89-9

210-168-9

50 mg/kg

319-84-6

200-401-2

319-85-7

206-270-8

608-73-1

206-271-3

Dieldrin

60-57-1

200-484-5

50 mg/kg

Endrin

72-20-8

200-775-7

50 mg/kg

Heptachloor

76-44-8

200-962-3

50 mg/kg

Hexachloorbenzeen

118-74-1

200-273-9

50 mg/kg

Chloordecon

143-50-0

205-601-3

50 mg/kg

Aldrin

309-00-2

206-215-8

50 mg/kg

Pentachloorbenzeen

608-93-5

210-172-5

50 mg/kg

Polychloorbifenylen (pcb’s)

1336-36-3 en andere

215-648-1

50 mg/kg (2)

Mirex

2385-85-5

219-196-6

50 mg/kg

Toxafeen

8001-35-2

232-283-3

50 mg/kg

Hexabroombifenyl

36355-01-8

252-994-2

50 mg/kg


(1)  De grenswaarde wordt berekend als PCDD’s en PCDF’s onder gebruikmaking van de volgende toxische-equivalentiefactoren (TEF’s):

PCDD

TEF

2,3,7,8-TeCDD

1

1,2,3,7,8-PeCDD

1

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

OCDD

0,0003

PCDF

TEF

2,3,7,8-TeCDF

0,1

1,2,3,7,8-PeCDF

0,03

2,3,4,7,8-PeCDF

0,3

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

PCDD

TEF

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

0,01

OCDF

0,0003

(2)  Waar van toepassing wordt de berekeningsmethode van de Europese normen EN 12766-1 en 12766-2 gebruikt.”


BIJLAGE II

In bijlage V, deel 2, van Verordening (EG) nr. 850/2004 wordt de tabel vervangen door de volgende:

„Afvalstoffen overeenkomstig Beschikking 2000/532/EG

Maximale concentratiegrenswaarde voor in bijlage IV vermelde stoffen (1)

Handeling

10

AFVAL VAN THERMISCHE PROCESSEN

Aldrin: 5 000 mg/kg;

Chloordaan: 5 000 mg/kg;

Chloordecon:

5 000 mg/kg;

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloorfenyl)ethaan): 5 000 mg/kg;

Dieldrin: 5 000 mg/kg;

Endrin: 5 000 mg/kg;

Heptabroomdifenylether (C12H3Br7O);

Heptachloor: 5 000 mg/kg;

Hexabroombifenyl: 5 000 mg/kg;

Hexabroomdifenylether (C12H4Br6O);

Hexachloorbenzeen: 5 000 mg/kg;

Hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan:

5 000 mg/kg;

Mirex: 5 000 mg/kg;

Pentabroomdifenylether (C12H5Br5O);

Pentachloorbenzeen: 5 000 mg/kg;

Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS)

(C8F17SO2X)

(X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten inclusief polymeren);

Polychloorbifenylen (pcb’s) (5): 50 mg/kg;

Polychloordibenzo-p-dioxines en polychloordibenzofuranen (PCDD’s/PCDF’s) (6) 5 mg/kg;

Tetrabroomdifenylether (C12H6Br4O);

Toxafeen: 5 000 mg/kg;

Permanente opslag wordt uitsluitend toegestaan wanneer aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

1.

De opslag gebeurt in een van de volgende locaties:

veilige, diepe, ondergrondse, harde rotsformaties;

zoutkoepels;

een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen, mits de afvalstoffen voor zover technisch mogelijk zijn verhard of gedeeltelijk gestabiliseerd, zoals vereist voor de indeling van de afvalstoffen in subhoofdstuk 1903 van Beschikking 2000/532/EG;

2.

de bepalingen van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (3) en Beschikking 2003/33/EG van de Commissie (4) worden in acht genomen;

3.

er is aangetoond dat de gekozen handeling uit milieuoogpunt de voorkeur verdient.

10 01

Afval van elektriciteitscentrales en andere verbrandingsinstallaties (exclusief 19)

10 01 14 * (2)

Bij bijstoken vrijkomende bodemas, slakken en ketelstof die gevaarlijke stoffen bevatten

10 01 16 *

Bij bijstoken vrijkomende vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

10 02

Afval van de ijzer- en staalindustrie

10 02 07 *

Vast afval van gaszuivering dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03

Afval van thermische processen in de aluminiummetallurgie

10 03 04 *

Slakken van primaire productie

10 03 08 *

Zoutslakken van secundaire productie

10 03 09 *

Black drosses van secundaire productie

10 03 19 *

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 21 *

Overige deeltjes en stof (inclusief kogelmolenstof) die gevaarlijke stoffen bevatten

10 03 29 *

Afval van de behandeling van zoutslakken en black drosses dat gevaarlijke stoffen bevat

10 04

Afval van thermische processen in de loodmetallurgie

10 04 01 *

Slakken van primaire en secundaire productie

10 04 02 *

Dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 04 04 *

Rookgasstof

10 04 05 *

Overige deeltjes en stof

10 04 06 *

Vast afval van gasreiniging

10 05

Afval van thermische processen in de zinkmetallurgie

10 05 03 *

Rookgasstof

10 05 05 *

Vast afval van gasreiniging

10 06

Afval van thermische processen in de kopermetallurgie

10 06 03 *

Rookgasstof

10 06 06 *

Vast afval van gasreiniging

10 08

Afval van thermische processen in de overige non-ferrometallurgie

10 08 08 *

Zoutslakken van primaire en secundaire productie

10 08 15 *

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09

Afval van ijzergieten

10 09 09 *

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

16

NIET ELDERS IN DE LIJST GENOEMD AFVAL

16 11

Ovenpuin

16 11 01 *

Koolstofhoudend ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 03 *

Overig ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

17

BOUW- EN SLOOPAFVAL (INCLUSIEF AFGEGRAVEN GROND VAN VERONTREINIGDE LOCATIES)

17 01

Beton, stenen, tegels en keramische producten

17 01 06 *

Mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten, of afzonderlijke fracties daarvan, die gevaarlijke stoffen bevatten

17 05

Grond (inclusief afgegraven grond van verontreinigde locaties), stenen en baggerspecie

17 05 03 *

Anorganische fractie van grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten

17 09

Overig bouw- en sloopafval

17 09 02 *

Bouw- en sloopafval dat pcb’s bevat met uitzondering van pcb-houdend materieel

17 09 03 *

Overig bouw- en sloopafval dat gevaarlijke stoffen bevat

19

AFVAL VAN INSTALLATIES VOOR AFVALBEHEER, OFFSITE WATERZUIVERINGSINSTALLATIES EN DE BEREIDING VAN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD WATER EN WATER VOOR INDUSTRIEEL GEBRUIK

19 01

Afval van de verbranding of pyrolyse van afval

19 01 07 *

Vast afval van gasreiniging

19 01 11 *

Bodemas en slakken die gevaarlijke stoffen bevatten

19 01 13 *

Vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

19 01 15 *

Ketelas die gevaarlijke stoffen bevat

19 04

Verglaasd afval en afval van verglazen

19 04 02 *

Vliegas en ander rookgasreinigingsafval

19 04 03 *

Niet-verglaasde vaste fase


(1)  Deze grenswaarden gelden alleen voor stortplaatsen voor gevaarlijk afval en zijn niet van toepassing op permanente ondergrondse opslagvoorzieningen voor gevaarlijk afval, waaronder zoutkoepels.

(2)  Elke met een asterisk * aangegeven afvalstof wordt beschouwd als een gevaarlijke afvalstof overeenkomstig Richtlijn 91/689/EEG en is onderworpen aan de bepalingen van die richtlijn.

(3)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

(4)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 27.

(5)  De berekeningsmethode van de Europese normen EN 12766-1 en 12766-2 wordt gebruikt.

(6)  De grenswaarde wordt berekend als PCDD’s en PCDF’s onder gebruikmaking van de volgende toxische-equivalentiefactoren (TEF’s):

PCDD

TEF

2,3,7,8-TeCDD

1

1,2,3,7,8-PeCDD

1

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

OCDD

0,0003

PCDF

TEF

2,3,7,8-TeCDF

0,1

1,2,3,7,8-PeCDF

0,03

2,3,4,7,8-PeCDF

0,3

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

PCDD

TEF

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

0,01

OCDF

0,0003”


25.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/29


VERORDENING (EU) Nr. 757/2010 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot de bijlagen I en III

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (1), en met name artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 850/2004 worden de verplichtingen die zijn vermeld in het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (hierna „het verdrag” genoemd), goedgekeurd bij Besluit 2006/507/EG van de Raad van 14 oktober 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (2), en in het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (hierna „het protocol” genoemd), goedgekeurd bij Besluit 2004/259/EG van de Raad van 19 februari 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (3), in het recht van de Unie omgezet.

(2)

Nadat er van de Europese Unie en haar lidstaten, Noorwegen en Mexico voordrachten voor stoffen waren ontvangen, heeft de bij het verdrag ingestelde commissie ter beoordeling van persistente organische verontreinigende stoffen haar werkzaamheden voor de negen voorgedragen stoffen, waarvoor is geconcludeerd dat ze aan de criteria van het verdrag voldoen, afgerond. Tijdens de vierde vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het verdrag op 4-8 mei 2009 (hierna „COP4” genoemd) is overeengekomen alle negen stoffen aan de bijlagen bij het verdrag toe te voegen.

(3)

Met het oog op de tijdens COP4 genomen besluiten moeten de bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 850/2004 worden geactualiseerd. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 moet worden gewijzigd om er rekening mee te houden dat stoffen enkel in het Verdrag kunnen worden opgenomen.

(4)

COP4 heeft besloten acht van de stoffen in bijlage A (beëindiging) bij het verdrag op te nemen. De negende stof, Perfluoroctaansulfonzuur, en zijn derivaten (hierna „PFOS” genoemd) worden wereldwijd nog veel gebruikt en COP4 heeft besloten deze stoffen met een aantal uitzonderingen in bijlage B (beperking) op te nemen. De structuur van Verordening (EG) nr. 850/2004 met bijlage I (verbod) en bijlage II (beperking) is vergelijkbaar. Het verdrag bevat verplichtingen om de productie, het gebruik, de invoer en de uitvoer van in de bijlagen A en B opgenomen stoffen te verbieden of te beperken. Door de stoffen die onder de besluiten van COP4 vallen in Verordening (EG) nr. 850/2004 op te nemen wordt de werkingssfeer van de beperking in overeenstemming met het besluit van COP4 gebracht, aangezien Verordening (EG) nr. 850/2004 niet alleen het op de markt brengen beperkt, maar ook voorwaarden voor de productie, het gebruik en het afvalbeheer bevat.

(5)

Het op de markt brengen en het gebruik van PFOS zijn in de Unie beperkt krachtens bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (4). De huidige beperking voor PFOS in de Unie kent in vergelijking met het besluit van COP4 slechts enkele uitzonderingen. PFOS zijn ook opgenomen in bijlage I bij het herziene protocol dat op 18 december 2009 is vastgesteld. PFOS dienen derhalve samen met de andere acht stoffen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 te worden opgenomen. De uitzonderingen die bij de opneming in bijlage XVII voor PFOS van toepassing waren, worden met slechts enkele wijzigingen overgenomen en in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 opgenomen. De uitzonderingen dienen waar van toepassing slechts te gelden bij gebruik van de beste beschikbare technieken. De specifieke uitzondering voor het gebruik van PFOS als bevochtigingsmiddelen voor gebruik bij gecontroleerde galvanisatie is overeenkomstig het besluit van COP4 in de tijd beperkt. Indien hier een technische motivering voor is, kan de termijn worden verlengd, mits dit door de Conferentie van de Partijen bij het verdrag wordt goedgekeurd. De lidstaten moeten om de vier jaar verslag uitbrengen over het gebruik van de toegestane uitzonderingen. De Europese Unie dient als partij bij het verdrag verslag uit te brengen op basis van de verslagen van de lidstaten. De Commissie dient de resterende uitzonderingen en de beschikbaarheid van veiligere alternatieve stoffen of technologieën te blijven toetsen.

(6)

De bepalingen in artikel 4, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 850/2004 ten aanzien van stoffen die als onopzettelijke sporenverontreiniging voorkomen, dienen voor PFOS te worden omschreven om voor een geharmoniseerde handhaving van en toezicht op die verordening te zorgen, terwijl tevens wordt gewaarborgd dat aan het verdrag wordt voldaan. Krachtens bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 mochten PFOS in hoeveelheden onder bepaalde drempelwaarden worden gebruikt. Totdat nadere informatie beschikbaar komt, komen de drempelwaarden in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor PFOS in artikelen overeen met een niveau onder welk PFOS niet zinvol kunnen worden gebruikt terwijl toezicht en handhaving via bestaande methoden toch mogelijk zijn. Deze drempelwaarden dienen derhalve het gebruik van PFOS te beperken tot een niveau dat overeenkomt met onopzettelijke sporenverontreinigingen. Voor PFOS als stoffen of in preparaten dient deze verordening een drempelwaarde vast te stellen die overeenkomt met een vergelijkbaar niveau. Om opzettelijk gebruik uit te sluiten moet dit niveau lager liggen dan het niveau in Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(7)

Het op de markt brengen en het gebruik van pentabroomdifenylether en octabroomdifenylether zijn in de Unie beperkt krachtens bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 met een maximale concentratiegrenswaarde van 0,1 massaprocent beneden welke ze niet als beperkt wordt beschouwd. COP4 heeft besloten congeneren die aanwezig zijn in de commerciële vormen van pentabroomdifenylethers en octabroomdifenylethers die POP-kenmerken hebben, op te nemen. Met het oog op de samenhang dient de vermelding in Verordening (EG) nr. 850/2004 de aanpak van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 te volgen voor de derivaten waarvan door COP4 is bepaald dat ze POP-kenmerken hebben; derhalve dienen de derivaten hexabroomdifenylether, heptabroomdifenylether, tetrabroomdifenylether en pentabroomdifenylether in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 te worden opgenomen.

(8)

De bepalingen in artikel 4, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 850/2004 ten aanzien van stoffen die als onopzettelijke sporenverontreiniging voorkomen, dienen voor polybroomdifenylethers (pbde’s) te worden omschreven om voor een geharmoniseerde handhaving van en toezicht op die verordening te zorgen, terwijl tevens wordt gewaarborgd dat aan het verdrag wordt voldaan. Deze verordening dient een vaste drempelwaarde vast te stellen voor onopzettelijke sporenverontreinigingen met betrekking tot pbde’s in stoffen, preparaten en artikelen. Onder voorbehoud van nadere informatie die beschikbaar wordt en van een beoordeling door de Commissie overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening, dienen de drempelwaarden in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor pbde’s in artikelen die uit gerecycleerde materialen worden vervaardigd, het gebruik van pbde’s tot onopzettelijke sporenverontreinigingen te beperken, aangezien ze worden geacht overeen te komen met een niveau onder welk pbde’s niet zinvol kunnen worden gebruikt terwijl toezicht en handhaving via bestaande methoden toch mogelijk zijn. Voor pbde’s als stoffen, in preparaten of in artikelen dient deze verordening een drempelwaarde vast te stellen die overeenkomt met een vergelijkbaar niveau.

(9)

Er moet worden gepreciseerd dat het verbod in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 850/2004 niet geldt voor pbde’s en PFOS bevattende artikelen die al in gebruik zijn op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(10)

DDT en hexachloorcyclohexanen (HCH), inclusief lindaan, dienen zonder uitzonderingen te worden opgenomen. Krachtens deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 mogen de lidstaten de bestaande productie en het bestaande gebruik van DDT voor de productie van dicofol blijven toestaan. Er is momenteel geen lidstaat die deze uitzondering gebruikt. Daarnaast is de opneming van dicofol in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (5) en in Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (6) geweigerd. Deze uitzondering dient derhalve te worden geschrapt. HCH, inclusief lindaan, is met twee specifieke uitzonderingen voor bepaalde specifieke toepassingen opgenomen in deel B van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004. Deze uitzonderingen zijn op 1 september 2006 en op 31 december 2007 verstreken en dienen derhalve te worden geschrapt.

(11)

Overeenkomstig de besluiten van COP4 dient pentachloorbenzeen aan de bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 850/2004 te worden toegevoegd, zodat deze stof onder een algeheel verbod en onder de bepalingen inzake beperking van vrijkoming in die verordening gaat vallen. Chloordecon en hexabroombifenyl dienen naar deel A van bijlage I te worden verplaatst, aangezien deze stoffen nu in beide internationale instrumenten zijn opgenomen.

(12)

Overeenkomstig artikel 22 van het verdrag treden de wijzigingen in de bijlagen A, B en C bij het verdrag één jaar na de datum van mededeling van een wijziging door de depositaris, in dit geval op 26 augustus 2010, in werking. Derhalve dient deze verordening met het oog op de samenhang met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn. Deze verordening moet daarom dringend in werking treden.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 67/548/EEG opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 850/2004 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 26 augustus 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.

(2)  PB L 209 van 31.7.2006, blz. 1.

(3)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 35.

(4)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(6)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.


BIJLAGE

1)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE I

Deel A —   Stoffen die in het verdrag en in het protocol zijn opgenomen en stoffen die uitsluitend in het verdrag zijn opgenomen

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

Specifieke vrijstelling voor gebruik als tussenproduct of andere specificatie

Tetrabroomdifenylether

C12H6Br4O

 

 

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties tetrabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten, artikelen of als bestanddeel van de brandvertraagde delen van artikelen.

2.

In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van hetgeen volgt, toegestaan:

a)

onverminderd het bepaalde onder b), artikelen en preparaten die lagere concentraties dan 0,1 massaprocent tetrabroomdifenylether bevatten wanneer ze geheel of gedeeltelijk uit gerecycleerde materialen of materialen uit voor hergebruik opgewerkt afval zijn vervaardigd;

b)

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) valt.

3.

Het gebruik van artikelen met tetrabroomdifenylether als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

Pentabroomdifenylether

C12H5Br5O

 

 

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties pentabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten, artikelen of als bestanddeel van de brandvertraagde delen van artikelen.

2.

In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van hetgeen volgt, toegestaan:

a)

onverminderd het bepaalde onder b), artikelen en preparaten die lagere concentraties dan 0,1 massaprocent pentabroomdifenylether bevatten wanneer ze geheel of gedeeltelijk uit gerecycleerde materialen of materialen uit voor hergebruik opgewerkt afval zijn vervaardigd;

b)

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG valt.

3.

Het gebruik van artikelen met pentabroomdifenylether als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

Hexabroomdifenylether

C12H4Br6O

 

 

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties hexabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten, artikelen of als bestanddeel van de brandvertraagde delen van artikelen.

2.

In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van de volgende artikelen toegestaan:

a)

onverminderd het bepaalde onder b), artikelen en preparaten die lagere concentraties dan 0,1 massaprocent hexabroomdifenylether bevatten wanneer ze geheel of gedeeltelijk uit gerecycleerde materialen of materialen uit voor hergebruik opgewerkt afval zijn vervaardigd;

b)

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG valt.

3.

Het gebruik van artikelen met hexabroomdifenylether als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

Heptabroomdifenylether

C12H3Br7O

 

 

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties heptabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten, artikelen of als bestanddeel van de brandvertraagde delen van artikelen.

2.

In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van de volgende artikelen toegestaan:

a)

onverminderd het bepaalde onder b), artikelen en preparaten die lagere concentraties dan 0,1 massaprocent heptabroomdifenylether bevatten wanneer ze geheel of gedeeltelijk uit gerecycleerde materialen of materialen uit voor hergebruik opgewerkt afval zijn vervaardigd;

b)

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG valt.

3.

Het gebruik van artikelen met heptabroomdifenylether als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS)

C8F17SO2X

(X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten waaronder polymeren)

 

 

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties PFOS van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten.

2.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties PFOS in halffabricaten of artikelen, of delen daarvan, indien de PFOS-concentratie lager is dan 0,1 massaprocent, berekend naar de massa van structureel of microstructureel afzonderlijke delen die PFOS bevatten, of voor textiel of andere gecoate materialen indien de hoeveelheid PFOS lager is dan 1 μg/m2 van het gecoate materiaal.

3.

Het gebruik van artikelen met PFOS als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

4.

Blusschuim dat vóór 27 december 2006 op de markt is gebracht, mag worden gebruikt tot en met 27 juni 2011.

5.

Als de in het milieu vrijkomende hoeveelheid tot een minimum wordt beperkt, worden de productie en het op de markt brengen voor de volgende specifieke toepassingen toegestaan, op voorwaarde dat de lidstaten om de vier jaar bij de Commissie verslag uitbrengen over de vorderingen bij de eliminatie van PFOS:

a)

tot 26 augustus 2015: bevochtigingsmiddelen voor gebruik bij gecontroleerde galvanisatie;

b)

lichtgevoelige of antireflecterende coatings voor fotolithografische procedés,

c)

fotografische coatings voor films, papier of drukplaten;

d)

nevelonderdrukkers voor niet-decoratieve hardverchroming met chroom (VI) in systemen met een gesloten cyclus;

e)

hydraulische vloeistoffen voor de luchtvaart.

Wanneer de onder a) tot e) genoemde uitzonderingen betrekking hebben op de productie of het gebruik in een installatie die valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), zijn de relevante beste beschikbare technieken voor de preventie en minimalisering van de uitstoot van PFOS van toepassing, die worden beschreven in de door de Commissie krachtens artikel 17, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2008/1/EG gepubliceerde informatie.

Zodra nieuwe informatie beschikbaar komt met nadere bijzonderheden over het gebruik en veiliger alternatieve stoffen of technologieën voor de onder de punten b) tot e) genoemde toepassingen, herziet de Commissie de in de tweede alinea genoemde uitzonderingen, zodat:

i)

het gebruik van PFOS geleidelijk wordt uitgebannen zodra het gebruik van veiliger alternatieven technisch en economisch haalbaar is,

ii)

een uitzondering alleen nog kan blijven gelden voor essentiële toepassingen waarvoor geen veiliger alternatieven bestaan, op voorwaarde dat verslag is uitgebracht over de inspanningen die zijn gedaan om veiliger alternatieven te vinden,

iii)

de vrijkoming van PFOS in het milieu door toepassing van de beste beschikbare technieken tot een minimum is beperkt.

6.

Zodra door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) normen worden vastgesteld, worden deze als analysemethoden gebruikt om aan te tonen dat stoffen, preparaten en artikelen aan de punten 1 en 2 voldoen.

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloorfenyl)ethaan)

50-29-3

200-024-3

Chlordaan

57-74-9

200-349-0

Hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan

58-89-9

200-401-2

319-84-6

206-270-8

319-85-7

206-271-3

608-73-1

210-168-9

Dieldrin

60-57-1

200-484-5

Endrin

72-20-8

200-775-7

Heptachloor

76-44-8

200-962-3

Hexachloorbenzeen

118-74-1

200-273-9

Chloordecon

143-50-0

205-601-3

Aldrin

309-00-2

206-215-8

Pentachloorbenzeen

608-93-5

210-172-5

Polychloorbifenylen (pcb’s)

1336-36-3 en andere

215-648-1 en andere

Onverminderd Richtlijn 96/59/EG mogen artikelen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening al in gebruik zijn, worden gebruikt.

Mirex

2385-85-5

219-196-6

Toxafeen

8001-35-2

232-283-3

Hexabroombifenyl

36355-01-8

252-994-2


Deel B —   Stoffen die uitsluitend in het protocol zijn opgenomen

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

Specifieke vrijstelling voor gebruik als tussenproduct of andere specificatie

—”

 

 

 

2)

Aan bijlage III wordt het volgende punt toegevoegd:

„Pentachloorbenzeen (CAS-nr. 608-93-5)”.


(1)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.

(2)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.


25.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/37


VERORDENING (EU) Nr. 758/2010 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2010

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof valnemuline betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen die in de Europese Unie worden gebruikt in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die bestemd zijn voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2).

(3)

Valnemuline is thans opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 als toegestane stof in spierweefsel, lever en nieren van varkens.

(4)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot uitbreiding van de huidige vermelding voor valnemuline tot konijnen ingediend.

(5)

Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft aanbevolen deze vermelding uit te breiden tot spierweefsel, lever en nieren van konijnen.

(6)

Aan de vermelding voor valnemuline in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moeten derhalve konijnen worden toegevoegd.

(7)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL’s te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 24 oktober 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

De vermelding voor valnemuline in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL’s

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Valnemuline

Valnemuline

Varkens, konijnen

50 μg/kg

Spier

GEEN

Infectiewerende middelen/Antibiotica”

500 μg/kg

Lever

100 μg/kg

Nier


25.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/39


VERORDENING (EU) Nr. 759/2010 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2010

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof tildipirosine betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen die in de Europese Unie worden gebruikt in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die bestemd zijn voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2).

(3)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen (hierna „MRL’s” genoemd) ingediend voor tildipirosine in runderen en varkens.

(4)

Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (hierna „het CVMP” genoemd) heeft aanbevolen een voorlopige MRL vast te stellen voor tildipirosine voor spierweefsel, vetweefsel, lever en nieren van runderen, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren. De voorlopige MRL voor spierweefsel moet niet gelden voor de plaats van injectie, waar de residuwaarden niet meer mogen bedragen dan 11 500 μg/kg.

(5)

Volgens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau overwegen MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor een of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. Het CVMP heeft aanbevolen de voorlopige MRL’s voor tildipirosine uit te breiden van runderen naar geiten.

(6)

Het CVMP heeft aanbevolen voorlopige MRL’s vast te stellen voor tildipirosine voor spierweefsel, vetweefsel, lever en nieren van varkens. De voorlopige MRL voor spierweefsel moet niet gelden voor de plaats van injectie, waar de residuwaarden niet meer mogen bedragen dan 7 500 μg/kg.

(7)

Aan tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet derhalve de stof tildiprosine voor runderen, geiten en varkens worden toegevoegd. De voorlopige MRL’s die in die tabel zijn opgenomen voor tildiprosine in runderen, geiten en varkens, moeten op 1 januari 2012 vervallen.

(8)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL’s te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 24 oktober 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de volgende stof in alfabetische volgorde ingevoegd:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL’s

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen

(overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Tildipirosine

Tildipirosine

Runderen, geiten

400 μg/kg

Spier

Niet voor gebruik bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren.

De MRL voor spierweefsel geldt niet voor de plaats van injectie, waar de residuwaarden niet meer mogen bedragen dan 11 500 μg/kg.

De voorlopige MRL’s verstrijken op 1 januari 2012.

Macroliden”

200 μg/kg

Vet

2 000 μg/kg

Lever

3 000 μg/kg

Nier

Varkens

1 200 μg/kg

Spier

De MRL voor spierweefsel geldt niet voor de plaats van injectie, waar de residuwaarden niet meer mogen bedragen dan 7 500 μg/kg.

De voorlopige MRL’s verstrijken op 1 januari 2012.

800 μg/kg

Huid en vetweefsel

5 000 μg/kg

Lever

10 000 μg/kg

Nier


25.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/42


VERORDENING (EU) Nr. 760/2010 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 augustus 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

TR

103,0

ZZ

103,0

0707 00 05

TR

132,5

ZZ

132,5

0709 90 70

TR

122,5

ZZ

122,5

0805 50 10

AR

113,6

CL

123,2

TR

151,3

UY

118,5

ZA

139,7

ZZ

129,3

0806 10 10

BA

91,2

EG

281,8

TR

120,1

ZZ

164,4

0808 10 80

AR

114,0

BR

66,8

CL

91,6

CN

65,6

NZ

90,0

US

119,5

UY

95,9

ZA

94,6

ZZ

92,3

0808 20 50

AR

115,4

CL

150,5

CN

80,6

TR

133,1

ZA

94,5

ZZ

114,8

0809 30

TR

135,8

ZZ

135,8

0809 40 05

BA

59,9

IL

160,9

XS

59,4

ZA

191,2

ZZ

117,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.