ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2010.211.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
53e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
Richtlijn 2010/51/EU van de Commissie van 11 augustus 2010 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde N,N-diethyl-meta-toluamide als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen ( 1 ) |
|
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
2010/451/EU |
|
|
* |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 720/2010 VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2010
tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, door de invoer van vanuit Canada en Singapore verzonden biodiesel, ongeacht of deze als van oorsprong uit Canada en Singapore is aangegeven, en door de invoer van biodiesel in een mengsel bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot onderwerping van deze invoer aan een registratieplicht
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 13, lid 3, en artikel 14, leden 3 en 5,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VERZOEK
De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een verzoek op grond van artikel 13, lid 3, van de basisverordening ontvangen om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld ten aanzien van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.
Het verzoek werd op 30 juni 2010 ingediend door de European Biodiesel Board (EBB) namens de biodieselproducenten in de Unie.
B. PRODUCT
Bij het bij de mogelijke ontwijking betrokken product gaat het om door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, thans vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98, ex 1518 00 91, ex 1518 00 99, ex 2710 19 41, 3824 90 91 en ex 3824 90 97, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („het betrokken product”).
Bij het onderzochte product gaat het om door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, verzonden vanuit Canada en Singapore, en om biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („het onderzochte product”), thans vallende onder dezelfde GN-codes als het betrokken product, met dien verstande dat het onderzoek inzake biodiesel vallend onder GN-code 3824 90 91 beperkt is tot vanuit Canada en Singapore verzonden producten.
C. BESTAANDE MAATREGELEN
De thans geldende maatregelen die mogelijk worden ontweken, zijn antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad (2).
D. MOTIVERING
Het verzoek bevat voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika worden ontweken door de verzending van deze biodiesel via Canada en Singapore en door de uitvoer van biodiesel in een mengsel bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel.
Het ingediende bewijsmateriaal is als volgt:
|
Uit het verzoek blijkt dat het patroon van de uitvoer uit de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Singapore naar de Unie zich na de instelling van maatregelen ten aanzien van het betrokken product sterk heeft gewijzigd en dat hiervoor afgezien van de instelling van het recht geen afdoende reden of rechtvaardiging is. |
|
Deze wijziging van het handelspatroon lijkt te worden veroorzaakt door de verzending van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika via Canada en Singapore. |
|
Voorts wordt aangevoerd dat na de instelling van de maatregelen biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel uit de Verenigde Staten van Amerika naar de Unie werd uitgevoerd, teneinde te profiteren van de in de beschrijving van het betrokken product genoemde drempel. |
|
Verder bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de corrigerende werking van de thans voor het betrokken product geldende antidumpingmaatregelen wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. In plaats van het betrokken product blijken nu grote hoeveelheden biodiesel uit Canada en Singapore en biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel te worden ingevoerd. Bovendien zijn er voldoende aanwijzingen dat deze toegenomen invoer plaatsvindt tegen prijzen die veel lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijs die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen heeft geleid. |
|
Ten slotte bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product is vastgesteld. |
|
Mocht in de loop van het onderzoek blijken dat er, afgezien van bovenvermelde praktijken, nog andere in artikel 13 van de basisverordening bedoelde ontwijkingspraktijken worden toegepast, dan kan het onderzoek tot die praktijken worden uitgebreid. |
E. PROCEDURE
Gezien het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek uit hoofde van artikel 13 van de basisverordening te openen en de invoer van vanuit Canada en Singapore verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada en Singapore, en de invoer uit de Verenigde Staten van Amerika van biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong te laten registreren overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening.
a) Vragenlijsten
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de producenten/exporteurs en de verenigingen van producenten/exporteurs in Canada en Singapore, aan de producenten/exporteurs en de verenigingen van producenten/exporteurs in de Verenigde Staten van Amerika, aan de haar bekende importeurs en verenigingen van importeurs in de Unie en aan de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Singapore. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie.
In elk geval moeten alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, maar binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn, contact opnemen met de Commissie om te weten of zij in het verzoek worden vermeld, en binnen de in lid 1 van dat artikel vermelde termijn een vragenlijst aanvragen, aangezien de in lid 2 van dat artikel vermelde termijn voor alle belanghebbenden geldt.
De autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Singapore zullen van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld.
b) Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie
Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken. Voorts kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.
c) Vrijstelling van registratie bij invoer of van maatregelen
Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van registratie of maatregelen worden vrijgesteld als deze invoer niet plaatsvindt met ontwijking van de maatregelen.
Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van het onderzochte product die kunnen aantonen dat zij niet verbonden zijn (3) met de producenten waarop de maatregelen van toepassing zijn (4), en dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten binnen de in artikel 3, lid 3, van deze verordening vermelde termijn een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.
F. REGISTRATIE
Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd om ervoor te zorgen dat, indien in het kader van het onderzoek ontwijking wordt vastgesteld, met terugwerkende kracht een passend bedrag aan antidumpingrechten kan worden geheven vanaf de datum waarop een aanvang werd gemaakt met de registratie van die invoer vanuit Canada en Singapore en van de invoer vanuit de Verenigde Staten van Amerika van biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong.
Om ervoor te zorgen dat de registratie voldoende effectief is om op een latere datum met terugwerkende kracht een antidumpingrecht te kunnen heffen, moet de aangever op het douaneaangifteformulier het aandeel, in gewichtspercenten, van het totale gehalte aan door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselinhoud) vermelden.
G. TERMIJNEN
Met het oog op een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:
— |
belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen indienen; |
— |
producenten in Canada, Singapore en de Verenigde Staten van Amerika een verzoek om vrijstelling van registratie bij invoer of van de maatregelen kunnen aanvragen; |
— |
belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord. |
De aandacht wordt erop gevestigd dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn bij de Commissie kenbaar maakt.
H. NIET-MEDEWERKING
Indien een belanghebbende binnen de vastgestelde termijnen toegang tot de nodige gegevens weigert of deze niet verstrekt, dan wel het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin.
Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, dan worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.
I. TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK
Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening binnen negen maanden na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten.
J. VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS
Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5).
K. HEARING
Indien belanghebbenden van mening zijn dat zij bij de uitoefening van hun recht van verweer moeilijkheden ondervinden, kunnen zij vragen dat de voor de hearing bevoegde ambtenaar van DG Handel wordt ingeschakeld. Hij fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de diensten van de Commissie en kan zo nodig aanbieden te bemiddelen in procedurele kwesties aangaande de bescherming van hun belangen tijdens de procedure, met name voor kwesties inzake toegang tot het dossier, vertrouwelijkheid, verlenging van termijnen en behandeling van schriftelijke en/of mondelinge opmerkingen. Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de voor de hearing bevoegde ambtenaar op de website van het directoraat-generaal Handel (http://ec.europa.eu/trade).
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt een onderzoek geopend om vast te stellen:
a) |
of bij de invoer in de Unie van door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, verzonden vanuit Canada en Singapore, ongeacht of deze als van oorsprong uit Canada en Singapore is aangegeven, thans vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98 (TARIC code 1516209821), ex 1518 00 91 (TARIC code 1518009121), ex 1518 00 99 (TARIC code 1518009921), ex 2710 19 41 (TARIC code 2710194121), ex 3824 90 91 (TARIC code 3824909110) en ex 3824 90 97 (TARIC code 3824909701) de bij Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad ingestelde maatregelen worden ontweken, en |
b) |
of bij de invoer in de Unie van biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, thans vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98 (TARIC code 1516209830), ex 1518 00 91 (TARIC code 1518009130), ex 1518 00 99 (TARIC code 1518009930), ex 2710 19 41 (TARIC code 2710194130) en ex 3824 90 97 (TARIC code 3824909704) de bij Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad ingestelde maatregelen worden ontweken. |
Artikel 2
De douaneautoriteiten wordt overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van deze verordening omschreven goederen te registreren.
De aangever moet op het douaneaangifteformulier het aandeel, in gewichtspercenten, van het totale gehalte aan door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselinhoud) vermelden.
De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.
De Commissie kan de douaneautoriteiten bij verordening opdragen de registratie van de invoer in de Unie te beëindigen indien de betrokken producten zijn vervaardigd door producenten die een vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor een vrijstelling voldoen.
Artikel 3
1. Vragenlijsten moeten binnen 15 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangevraagd.
2. Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders bepaald, binnen 37 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie contact met de Commissie opnemen, hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en andere informatie verstrekken.
3. Producenten in Canada, Singapore en de Verenigde Staten van Amerika die vrijstelling van registratie bij invoer of van de maatregelen wensen te verkrijgen, moeten binnen dezelfde termijn van 37 dagen een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.
4. Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen door de Commissie te worden gehoord.
5. Inlichtingen, verzoeken om een mondeling onderhoud, om vragenlijsten of om vrijstelling van registratie bij invoer of van de maatregelen moeten schriftelijk worden ingediend (niet elektronisch, tenzij anders vermeld) onder opgave van naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer van de belanghebbende. Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de informatie waarom in deze verordening wordt verzocht, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die als vertrouwelijk zijn te beschouwen, moeten van het opschrift „Limited” (6) zijn voorzien en moeten, overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening, vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie met het opschrift „For inspection by interested parties”.
Correspondentieadres van de Commissie:
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Handel |
Directoraat H |
Kamer N-105 4/92 |
1049 Bruxelles/Brussels |
BELGIQUE/BELGIË |
Fax +32 22956505 |
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB L 179 van 10.7.2009, blz. 26.
(3) Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende bepalingen ter uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon controleren, of h) zij behoren tot dezelfde familie. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1). In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.
(4) Indien producenten evenwel in bovenbedoelde zin verbonden zijn met ondernemingen die onderworpen zijn aan de maatregelen die van kracht zijn ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen), kan hun toch vrijstelling worden verleend als er geen bewijs is dat die verbondenheid tot stand is gekomen of gebruikt werd om de oorspronkelijke maatregelen te ontwijken.
(5) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(6) Dit betekent dat het document uitsluitend voor intern gebruik bestemd is. Het document is beschermd krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Het document is vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst).
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/6 |
VERORDENING (EU) Nr. 721/2010 VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2010
tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EG) nr. 598/2009 van de Raad ingestelde compenserende maatregelen ten aanzien van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, door de invoer van vanuit Canada en Singapore verzonden biodiesel, ongeacht of deze als van oorsprong uit Canada en Singapore is aangegeven, en door de invoer van biodiesel in een mengsel bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot onderwerping van deze invoer aan een registratieplicht
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 23, lid 4, en artikel 24, leden 3 en 5,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VERZOEK
De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een verzoek op grond van artikel 23, lid 4, van de basisverordening ontvangen om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de compenserende maatregelen die zijn ingesteld ten aanzien van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.
Het verzoek werd op 30 juni 2010 ingediend door de European Biodiesel Board (EBB) namens de biodieselproducenten in de Unie.
B. PRODUCT
Bij het bij de mogelijke ontwijking betrokken product gaat het om door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, thans vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98, ex 1518 00 91, ex 1518 00 99, ex 2710 19 41, 3824 90 91 en ex 3824 90 97, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („het betrokken product”).
Bij het onderzochte product gaat het om door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, verzonden vanuit Canada en Singapore, en om biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („het onderzochte product”), thans vallende onder dezelfde GN-codes als het betrokken product, met dien verstande dat het onderzoek inzake biodiesel vallend onder GN-code 3824 90 91 beperkt is tot vanuit Canada en Singapore verzonden producten.
C. BESTAANDE MAATREGELEN
De thans geldende maatregelen die mogelijk worden ontweken, zijn compenserende maatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 598/2009 van de Raad (2).
D. MOTIVERING
Het verzoek bevat voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de compenserende maatregelen ten aanzien van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika worden ontweken door de verzending van deze biodiesel via Canada en Singapore en door de uitvoer van biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel.
Het ingediende bewijsmateriaal is als volgt:
|
Uit het verzoek blijkt dat het patroon van de uitvoer uit de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Singapore naar de Unie zich na de instelling van maatregelen ten aanzien van het betrokken product sterk heeft gewijzigd en dat hiervoor afgezien van de instelling van het recht geen afdoende reden of rechtvaardiging is. |
|
Deze wijziging van het handelspatroon lijkt te worden veroorzaakt door de verzending van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika via Canada en Singapore. |
|
Voorts wordt aangevoerd dat na de instelling van de maatregelen biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel uit de Verenigde Staten van Amerika naar de Unie werd uitgevoerd, teneinde te profiteren van de in de beschrijving van het betrokken product genoemde drempel. |
|
Verder bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de corrigerende werking van de thans voor het betrokken product geldende compenserende maatregelen wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. In plaats van het betrokken product blijken nu grote hoeveelheden biodiesel uit Canada en Singapore en biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel te worden ingevoerd. Bovendien zijn er voldoende aanwijzingen dat deze toegenomen invoer plaatsvindt tegen prijzen die veel lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijs die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen heeft geleid. |
|
Ten slotte bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de prijzen van het onderzochte product op dezelfde manier worden gesubsidieerd als eerder is vastgesteld. |
|
Mocht in de loop van het onderzoek blijken dat er, afgezien van bovenvermelde praktijken, nog andere in artikel 23 van de basisverordening bedoelde ontwijkingspraktijken worden toegepast, dan kan het onderzoek tot die praktijken worden uitgebreid. |
E. PROCEDURE
Gezien het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek uit hoofde van artikel 23 van de basisverordening te openen en de invoer van vanuit Canada en Singapore verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada en Singapore, en de invoer uit de Verenigde Staten van Amerika van biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong te laten registreren overeenkomstig artikel 24, lid 5, van de basisverordening.
a) Vragenlijsten
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de producenten/exporteurs en de verenigingen van producenten/exporteurs in Canada en Singapore, aan de producenten/exporteurs en de verenigingen van producenten/exporteurs in de Verenigde Staten van Amerika, aan de haar bekende importeurs en verenigingen van importeurs in de Unie en aan de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Singapore. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie.
In elk geval moeten alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, maar binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn, contact opnemen met de Commissie om te weten of zij in het verzoek worden vermeld, en binnen de in lid 1 van dat artikel vermelde termijn een vragenlijst aanvragen, aangezien de in lid 2 van dat artikel vermelde termijn voor alle belanghebbenden geldt.
De autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Singapore zullen van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld.
b) Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie
Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken. Voorts kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.
c) Vrijstelling van registratie bij invoer of van maatregelen
Overeenkomstig artikel 23, lid 5, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van registratie of maatregelen worden vrijgesteld als deze invoer niet plaatsvindt met ontwijking van de maatregelen.
Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 23, lid 5, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van het onderzochte product die kunnen aantonen dat zij niet verbonden zijn (3) met de producenten waarop de maatregelen van toepassing zijn (4), en dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 23, lid 3, van de basisverordening. Producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten binnen de in artikel 3, lid 3, van deze verordening vermelde termijn een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.
F. REGISTRATIE
Overeenkomstig artikel 24, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd om ervoor te zorgen dat, indien in het kader van het onderzoek ontwijking wordt vastgesteld, met terugwerkende kracht een passend bedrag aan compenserende rechten kan worden geheven vanaf de datum waarop een aanvang werd gemaakt met de registratie van die invoer vanuit Canada en Singapore en van de invoer vanuit de Verenigde Staten van Amerika van biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong.
Om ervoor te zorgen dat de registratie voldoende effectief is om op een latere datum met terugwerkende kracht een compenserend recht te kunnen heffen, moet de aangever op het douaneaangifteformulier het aandeel, in gewichtspercenten, van het totale gehalte aan door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselinhoud) vermelden.
G. TERMIJNEN
Met het oog op een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:
— |
belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen indienen; |
— |
producenten in Canada, Singapore en de Verenigde Staten van Amerika een verzoek om vrijstelling van registratie bij invoer of van de maatregelen kunnen aanvragen; |
— |
belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord. |
De aandacht wordt erop gevestigd dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn bij de Commissie kenbaar maakt.
H. NIET-MEDEWERKING
Indien een belanghebbende binnen de vastgestelde termijnen toegang tot de nodige gegevens weigert of deze niet verstrekt, dan wel het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin.
Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, dan worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.
I. TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK
Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 23, lid 4, van de basisverordening binnen negen maanden na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten.
J. VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS
Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5).
K. HEARING
Indien belanghebbenden van mening zijn dat zij bij de uitoefening van hun recht van verweer moeilijkheden ondervinden, kunnen zij vragen dat de voor de hearing bevoegde ambtenaar van DG Handel wordt ingeschakeld. Hij fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de diensten van de Commissie en kan zo nodig aanbieden te bemiddelen in procedurele kwesties aangaande de bescherming van hun belangen tijdens de procedure, met name voor kwesties inzake toegang tot het dossier, vertrouwelijkheid, verlenging van termijnen en behandeling van schriftelijke en/of mondelinge opmerkingen. Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de voor de hearing bevoegde ambtenaar op de website van het directoraat-generaal Handel (http://ec.europa.eu/trade).
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Op grond van artikel 23, lid 4, van Verordening (EG) nr. 597/2009 een onderzoek geopend om vast te stellen:
a) |
of bij de invoer in de Unie van door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, verzonden vanuit Canada en Singapore, ongeacht of deze als van oorsprong uit Canada en Singapore is aangegeven, thans vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98 (TARIC code 1516209821), ex 1518 00 91 (TARIC code 1518009121), ex 1518 00 99 (TARIC code 1518009921), ex 2710 19 41 (TARIC code 2710194121), ex 3824 90 91 (TARIC code 3824909110) en ex 3824 90 97 (TARIC code 3824909701) de bij Verordening (EG) nr. 598/2009 van de Raad ingestelde maatregelen worden ontweken, en |
b) |
of bij de invoer in de Unie van biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, thans vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98 (TARIC code 1516209830), ex 1518 00 91 (TARIC code 1518009130), ex 1518 00 99 (TARIC code 1518009930), ex 2710 19 41 (TARIC code 2710194130) en ex 3824 90 97 (TARIC code 3824909704) de bij Verordening (EG) nr. 598/2009 van de Raad ingestelde maatregelen worden ontweken. |
Artikel 2
De douaneautoriteiten wordt overeenkomstig artikel 23, lid 4, en artikel 24, lid 5, van Verordening (EG) nr. 597/2009 opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van deze verordening omschreven goederen te registreren.
De aangever moet op het douaneaangifteformulier het aandeel, in gewichtspercenten, van het totale gehalte aan door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselinhoud) vermelden.
De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.
De Commissie kan de douaneautoriteiten bij verordening opdragen de registratie van de invoer in de Unie te beëindigen indien de betrokken producten zijn vervaardigd door producenten die een vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor een vrijstelling voldoen.
Artikel 3
1. Vragenlijsten moeten binnen 15 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangevraagd.
2. Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders bepaald, binnen 37 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie contact met de Commissie opnemen, hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en andere informatie verstrekken.
3. Producenten in Canada, Singapore en de Verenigde Staten van Amerika die vrijstelling van registratie bij invoer of van de maatregelen wensen te verkrijgen, moeten binnen dezelfde termijn van 37 dagen een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.
4. Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen door de Commissie te worden gehoord.
5. Inlichtingen, verzoeken om een mondeling onderhoud, om vragenlijsten of om vrijstelling van registratie bij invoer of van de maatregelen moeten schriftelijk worden ingediend (niet elektronisch, tenzij anders vermeld) onder opgave van naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer van de belanghebbende. Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de informatie waarom in deze verordening wordt verzocht, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die als vertrouwelijk zijn te beschouwen, moeten van het opschrift „Limited” (6) zijn voorzien en moeten, overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de basisverordening, vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie met het opschrift „For inspection by interested parties”.
Correspondentieadres van de Commissie:
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Handel |
Directoraat H |
Kamer N-105 4/92 |
1049 Brussel |
BELGIË |
Fax +32 22956505 |
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussels, 11 augustus 2010.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.
(2) PB L 179 van 10.7.2009, blz. 1.
(3) Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende bepalingen ter uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, rechtstreeks of zijdelings, 5% of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon controleren, of h) zij behoren tot dezelfde familie. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1). In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.
(4) Indien producenten evenwel in bovenbedoelde zin verbonden zijn met ondernemingen die onderworpen zijn aan de maatregelen die van kracht zijn ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (de oorspronkelijke compenserende maatregelen), kan hun toch vrijstelling worden verleend als er geen bewijs is dat die verbondenheid tot stand is gekomen of gebruikt werd om de oorspronkelijke maatregelen te ontwijken.
(5) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(6) Dit betekent dat het document uitsluitend voor intern gebruik bestemd is. Het document is beschermd krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Het document is vertrouwelijk in de zin van artikel 29 van de basisverordening en artikel 12 van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/10 |
VERORDENING (EU) Nr. 722/2010 VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2010
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 12 augustus 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
TR |
41,0 |
ZZ |
41,0 |
|
0707 00 05 |
MK |
41,0 |
TR |
123,3 |
|
ZZ |
82,2 |
|
0709 90 70 |
TR |
109,3 |
ZZ |
109,3 |
|
0805 50 10 |
AR |
144,6 |
CL |
163,8 |
|
TR |
136,8 |
|
UY |
78,8 |
|
ZA |
111,6 |
|
ZZ |
127,1 |
|
0806 10 10 |
CL |
129,8 |
EG |
153,2 |
|
IL |
187,4 |
|
MA |
129,1 |
|
PE |
77,2 |
|
TR |
131,1 |
|
ZA |
88,7 |
|
ZZ |
128,1 |
|
0808 10 80 |
AR |
90,3 |
BR |
74,0 |
|
CL |
98,4 |
|
CN |
65,6 |
|
NZ |
102,4 |
|
US |
87,5 |
|
UY |
100,6 |
|
ZA |
90,8 |
|
ZZ |
88,7 |
|
0808 20 50 |
AR |
88,5 |
CL |
141,8 |
|
CN |
55,7 |
|
NZ |
140,9 |
|
TR |
179,1 |
|
ZA |
86,7 |
|
ZZ |
115,5 |
|
0809 30 |
TR |
160,8 |
ZZ |
160,8 |
|
0809 40 05 |
IL |
144,0 |
ZA |
90,0 |
|
ZZ |
117,0 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/12 |
VERORDENING (EU) Nr. 723/2010 VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2010
tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 719/2010 van de Commissie (4). |
(2) |
Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 12 augustus 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.
(3) PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.
(4) PB L 210 van 11.8.2010, blz. 28.
BIJLAGE
Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 12 augustus 2010
(EUR) |
||
GN-code |
Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product |
Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product |
1701 11 10 (1) |
42,96 |
0,00 |
1701 11 90 (1) |
42,96 |
2,02 |
1701 12 10 (1) |
42,96 |
0,00 |
1701 12 90 (1) |
42,96 |
1,72 |
1701 91 00 (2) |
39,65 |
5,57 |
1701 99 10 (2) |
39,65 |
2,44 |
1701 99 90 (2) |
39,65 |
2,44 |
1702 90 95 (3) |
0,40 |
0,28 |
(1) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(2) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(3) Vaststelling per procent sacharose.
RICHTLIJNEN
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/14 |
RICHTLIJN 2010/51/EU VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2010
tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde N,N-diethyl-meta-toluamide als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. In die lijst is N,N-diethyl-meta-toluamide (hierna „DEET” genoemd) opgenomen. |
(2) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is DEET overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 19 (insectwerende en lokstoffen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn. |
(3) |
Zweden is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft op 30 november 2007 het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling bij de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007. |
(4) |
Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn in het Permanent Comité voor biociden van 11 maart 2010 de conclusies van de toetsing in een beoordelingsverslag opgenomen. |
(5) |
Uit de onderzoeken blijkt dat van biociden die als insectwerende en lokstoffen worden gebruikt en DEET bevatten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen. Bijgevolg moet DEET in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen. |
(6) |
Gezien de conclusies van het beoordelingsverslag moet worden vereist dat bij de toelating van producten die DEET bevatten en als insectwerende of lokstoffen worden gebruikt, risicobeperkende maatregelen worden voorgeschreven. Om directe blootstelling van mensen zoveel mogelijk te beperken, moeten producten die bestemd zijn om rechtstreeks op de menselijke huid te worden aangebracht, worden voorzien van een etiket met gebruiksaanwijzingen, onder meer in verband met de gebruikshoeveelheid en –frequentie. Tijdens de beoordeling van het risico voor de menselijke gezondheid zijn problemen vastgesteld, met name bij kinderen. Tenzij er gegevens zijn ingediend die aantonen dat het product in kwestie bij gebruik bij kinderen voldoet aan de eisen van artikel 5 en bijlage VI, mogen producten die DEET bevatten daarom niet worden gebruikt bij kinderen jonger dan twee jaar en moet het gebruik worden beperkt bij kinderen tussen twee en twaalf jaar, tenzij ze worden gebruikt naar aanleiding van het risico voor de menselijke gezondheid van bijvoorbeeld uitbraken van door insecten overgedragen ziekten. Verder moeten de producten afschrikkingsmiddelen bevatten om te voorkomen dat ze worden ingeslikt. |
(7) |
Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in alle lidstaten tegelijkertijd worden toegepast teneinde een gelijke behandeling van biociden die op de markt zijn en de werkzame stof DEET bevatten, te waarborgen en tevens de goede werking van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken. |
(8) |
Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt, te voldoen, en ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c) ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat. |
(9) |
Na de opneming moeten de lidstaten over een redelijke termijn beschikken voor de tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG. |
(10) |
Richtlijn 98/8/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige richtlijn.
Artikel 2
Omzetting
1. De lidstaten dienen uiterlijk op 31 juli 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 augustus 2012.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
(2) PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.
BIJLAGE
Aan bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt de volgende vermelding voor de werkzame stof N,N-diethyl-meta-toluamide toegevoegd:
Nr. |
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht |
Datum van opneming |
Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3 (behalve voor producten die meer dan één werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan) |
Datum waarop de opneming verstrijkt |
Productsoort |
Specifieke bepalingen (1) |
||||||
„35 |
N,N-Diethyl-meta-toluamide |
N,N-Diethyl-m-toluamide EC-nr.: 205-149-7 CAS-nr.: 134-62-3 |
970 g/kg |
1 augustus 2012 |
31 juli 2014 |
31 juli 2022 |
19 |
De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarden worden gesteld:
|
(1) Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm
BESLUITEN
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/17 |
BESLUIT 2010/439/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Afghanistan
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 22 maart 2010 heeft de Raad Besluit 2010/168/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Vygaudas USACKAS werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) in Afghanistan van 1 april 2010 tot en met 31 augustus 2010. |
(2) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. |
(3) |
De SVEU in Afghanistan zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als vervat in artikel 21 van het Verdrag kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie
Het mandaat van de heer Vygaudas USACKAS als SVEU in Afghanistan wordt verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een voorstel van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.
Artikel 2
Beleidsdoelstellingen
De SVEU vertegenwoordigt de Europese Unie (hierna „de EU” of „de Unie”) en bevordert de beleidsdoelstellingen van de EU in Afghanistan, in nauwe coördinatie met de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in Afghanistan. De SVEU dient:
a) |
bij te dragen tot de uitvoering van de Gezamenlijke Verklaring van de EU en Afghanistan en leiding te geven aan de uitvoering van het onderdeel „Afghanistan” van het EU-actieplan voor Afghanistan en Pakistan, in samenwerking met de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in Afghanistan; |
b) |
steun te verlenen aan de centrale rol die de VN spelen in Afghanistan, met bijzondere nadruk op het bijdragen tot een beter gecoördineerde internationale bijstand, waarbij de uitvoering van het conferentiecommuniqué van Londen, de „Afghanistan Compact” en de relevante VN-resoluties bevorderd wordt. |
Artikel 3
Mandaat
Ter uitvoering van het mandaat zal de SVEU, in nauwe samenwerking met de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in Afghanistan:
a) |
de standpunten van de EU over het politiek proces en de ontwikkelingen in Afghanistan uitdragen; |
b) |
nauwe contacten onderhouden met en steun verlenen aan de ontwikkeling van de betrokken Afghaanse instellingen, met name de regering, het parlement en de lokale overheden. Er moeten ook contacten onderhouden worden met andere Afghaanse politieke groeperingen en actoren; |
c) |
nauwe contacten onderhouden met de internationale en regionale belanghebbenden in Afghanistan, met name de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN, de hoge civiele vertegenwoordiger van de NAVO en andere belangrijke partners en organisaties; |
d) |
advies geven in verband met de vorderingen in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gezamenlijke Verklaring van de EU en Afghanistan, het onderdeel „Afghanistan” van het EU-actieplan voor Afghanistan en Pakistan, de „Afghanistan Compact” en het conferentiecommuniqué van Londen, met name op de volgende gebieden:
|
e) |
actief deelnemen aan de lokale coördinatieorganen zoals de gemeenschappelijke coördinatie- en bewakingsraad en daarbij de niet-deelnemende lidstaten volledig op de hoogte houden van de besluiten die op deze niveaus genomen worden; |
f) |
adviseren over de deelname aan de internationale conferenties over Afghanistan en de standpunten die de EU daar moet innemen, en bijdragen tot de bevordering van regionale samenwerking. |
Artikel 4
Uitvoering van het mandaat
1. De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.
2. Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.
Artikel 5
Financiering
1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 bedraagt 4 515 000 EUR.
2. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
3. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt voor alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.
Artikel 6
Vorming en samenstelling van het team
1. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de vorming van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.
2. De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Unie. Door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerde deskundigen kunnen ook ter beschikking van de SVEU worden gesteld. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een EU-lidstaat hebben.
3. Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van de missie van de SVEU.
Artikel 7
Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn medewerkers
De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naargelang het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.
Artikel 8
Beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens
De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (2), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.
Artikel 9
Toegang tot informatie en logistieke steun
1. De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.
2. De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.
Artikel 10
Veiligheid
Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn rechtstreeks gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:
a) |
stelt hij op basis van de richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan van de missie behelst; |
b) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering tegen grote risico's; |
c) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld; |
d) |
zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van zijn tussentijds verslag en zijn verslag over de uitvoering van het mandaat. |
Artikel 11
Rapportage
De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV en het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.
Artikel 12
Coördinatie
1. De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de Unie. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. Daartoe worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de Commissie, en met die van de SVEU voor Centraal-Azië en de vertegenwoordiging van de Unie in Pakistan. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.
2. Er worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en met de missiehoofden van de lidstaten op het terrein. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU geeft het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN) plaatselijke politieke sturing. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen, indien nodig, overleg. De SVEU onderhoudt eveneens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.
Artikel 13
Evaluatie
De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie eind februari 2011 een voortgangsverslag, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 75 van 23.3.2010, blz. 22.
(2) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/20 |
BESLUIT 2010/440/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren in Afrika
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 15 februari 2007 Gemeenschappelijk Optreden 2007/112/GBVB (1) vastgesteld, houdende benoeming van de heer Roeland VAN DE GEER tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) voor het gebied van de Grote Meren in Afrika. |
(2) |
De Raad heeft op 22 februari 2010 Besluit 2010/113/GBVB (2) houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(3) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. |
(4) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, als uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, zouden kunnen schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie
Het mandaat van de heer Roeland VAN DE GEER als SVEU voor het gebied van de Grote Meren in Afrika wordt verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een voorstel van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.
Artikel 2
Beleidsdoelstellingen
Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie (hierna „de EU” of „de Unie”) ten aanzien van de verdere stabilisering en consolidering van de post-conflictsituatie in het gebied van de Grote Meren in Afrika, met bijzondere aandacht voor de regionale dimensie van de ontwikkelingen in de betrokken landen. Deze doelstellingen, waarmee met name wordt beoogd de naleving te bevorderen van de grondbeginselen van democratie en goed bestuur, met inbegrip van de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, zijn onder meer:
a) |
actief en effectief bijdragen tot een samenhangend, duurzaam en verantwoordelijk beleid van de EU voor het gebied van de Grote Meren in Afrika, waarbij een samenhangende en alomvattende Unie-aanpak in de regio wordt voorgestaan. De SVEU steunt het werk van de HV in het gebied; |
b) |
zorgen voor het voortdurende engagement van de Unie voor de stabilisatie- en wederopbouwprocessen in de regio, door actieve aanwezigheid op het terrein en in de betrokken internationale fora, permanente contacten met de voornaamste spelers en een bijdrage tot de crisisbeheersing; |
c) |
bijdragen tot de post-overgangsfase in de Democratische Republiek Congo (DRC), met name wat betreft het politieke proces tot consolidering van de nieuwe instellingen en tot bepaling van een breder internationaal kader voor politiek overleg en coördinatie met de nieuwe regering; |
d) |
bijdragen, in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties/MONUC, aan de internationale inspanningen ter ondersteuning van een grootscheepse hervorming van de veiligheidssector in de DRC, met name in het licht van de coördinerende rol die de Unie in dat verband op zich wenst te nemen; |
e) |
bijdragen tot passende maatregelen voor de follow-up van de Internationale Conferentie over het gebied van de Grote Meren, met name door nauwe contacten te leggen met het secretariaat voor het gebied van de Grote Meren en met de uitvoerend secretaris daarvan, en met de trojka van het follow-upmechanisme, alsmede door goede nabuurschapsbetrekkingen in de regio te bevorderen; |
f) |
aanpakken van het nog steeds aanzienlijke probleem van de over de grenzen heen opererende gewapende groeperingen, die de landen van de regio dreigen te destabiliseren en hun binnenlandse problemen dreigen te verergeren; |
g) |
bijdragen tot de stabilisering na de conflicten in Burundi, Rwanda en Uganda, met name door de vredesonderhandelingen met gewapende groeperingen, zoals het FNL en het LRA, te begeleiden. |
Artikel3
Mandaat
Ter verwezenlijking van deze beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:
a) |
nauwe contacten te leggen en te onderhouden met de landen van het gebied van de Grote Meren, de Verenigde Naties, de Afrikaanse Unie, cruciale Afrikaanse landen en de voornaamste partners van de DRC en de Unie, alsmede de regionale en de subregionale Afrikaanse organisaties, andere relevante derde landen en andere cruciale regionale leiders; |
b) |
advies en verslag uit te brengen over de mogelijkheden tot ondersteuning door de Unie van het proces van stabilisering en consolidering en over de wijze waarop initiatieven van de Unie het best kunnen worden ontplooid; |
c) |
advies en bijstand te verlenen voor de hervorming van de veiligheidssector in de DRC; |
d) |
bij te dragen tot de follow-up van de Internationale Conferentie over het gebied van de Grote Meren, met name door het ondersteunen van de beleidsmaatregelen die in de regio worden getroffen in het streven naar geweldloosheid en wederzijdse defensie bij het oplossen van conflicten, alsook, met betrekking tot de regionale samenwerking, ter bevordering van de mensenrechten en de democratisering, goed bestuur, justitiële samenwerking, en de bestrijding van straffeloosheid en de illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen; |
e) |
bij te dragen tot een beter begrip van de rol van de Unie bij de opiniemakers in de regio; |
f) |
op verzoek bij te dragen tot de onderhandelingen over en de uitvoering van vredesakkoorden en staakt-het-vuren-akkoorden tussen de partijen, en diplomatiek met hen in verbinding te treden indien de voorwaarden van die akkoorden niet nagekomen worden; in het geval van de lopende LRA-onderhandelingen moeten deze activiteiten in nauwe samenwerking met de SVEU voor Soedan worden verricht; |
g) |
bij te dragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de EU en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, met name de richtsnoeren van de EU over kinderen en gewapende conflicten, en het beleid van de EU met betrekking tot Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, mede door de ontwikkelingen op dat gebied te volgen en er verslag over uit te brengen. |
Artikel 4
Uitvoering van het mandaat
1. De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.
2. Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.
Artikel 5
Financiering
1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 beloopt 1 520 000 EUR.
2. De uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie.
3. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.
Artikel 6
Vorming en samenstelling van het team
1. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team. In het team dient de volgens het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.
2. De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de EU bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Unie. Deskundigen die door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.
3. Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.
Artikel 7
Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn personeel
De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naar gelang van het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.
Artikel 8
Beveiliging van gerubriceerde gegevens van de EU
De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (3), met name wanneer zij werken met gerubriceerde gegevens van de EU.
Artikel 9
Toegang tot informatie en logistieke steun
1. De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.
2. De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.
Artikel 10
Veiligheid
Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het VEU wordt ingezet in operaties buiten de EU, neemt de SVEU in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat; met name:
a) |
stelt hij op basis van de richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, alsmede het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan voor de missie behelst; |
b) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering tegen grote risico's; |
c) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de EU in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld; |
d) |
zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties, zulks in het kader van het tussentijds verslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat. |
Artikel 11
Rapportage
De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV en het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.
Artikel 12
Coördinatie
1. De SVEU bevordert de samenhang tussen de actoren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, en bevordert de algehele politieke coördinatie van de Unie. De SVEU helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. Daartoe worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere SVEU's die actief zijn in de regio. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.
2. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de hoofden van de missies van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.
3. De SVEU zorgt voor samenhang tussen de activiteiten van de adviserende en bijstandverlenende missie van de Europese Unie op het gebied van hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (DRC) (EUSEC RD Congo) en de politiemissie van de Europese Unie op het gebied van de hervorming van de veiligheidssector en haar interface met justitie in de Democratische Republiek Congo (EUPOL RD Congo) en verstrekt de hoofden van deze missies lokale politieke richtsnoeren. Hij draagt bij tot de coördinatie met de andere internationale actoren die betrokken zijn bij de hervorming van de veiligheidssector in de DRC. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen indien nodig overleg.
Artikel 13
Evaluatie
De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie eind februari 2011 een voortgangsverslag en aan het einde van het mandaat een verslag over de uitvoering van het mandaat voor.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 46 van 16.2.2007, blz. 79.
(2) PB L 46 van 23.2.2010, blz. 30.
(3) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/23 |
BESLUIT 2010/441/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie bij de Afrikaanse Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 6 december 2007 Gemeenschappelijk Optreden 2007/805/GBVB (1) vastgesteld houdende benoeming van de heer Koen VERVAEKE tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) bij de Afrikaanse Unie (hierna „AU”). |
(2) |
De Raad heeft op 1 december 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/898/GBVB (2) houdende de verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 28 februari 2010 vastgesteld. |
(3) |
De Raad heef op 25 februari 2010 Besluit 2010/119/GBVB (3) houdende wijziging van het mandaat van de SVEU en verlenging ervan tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(4) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. |
(5) |
De SVEU moet zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, als uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie
Het mandaat van de heer Koen VERVAEKE als SVEU bij de AU wordt verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.
Artikel 2
Beleidsdoelstellingen
Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de brede beleidsdoelstellingen van de Europese Unie (hierna „EU” of „de Unie”) ter ondersteuning van de Afrikaanse inspanningen om een vreedzame, democratische en welvarende toekomst op te bouwen, zoals beschreven in de EU-Afrika-strategie. Deze doelstellingen omvatten:
a) |
het verbeteren van de politieke dialoog van de EU en verder uitbouwen van de betrekkingen met de AU; |
b) |
het versterken van het partnerschap tussen de EU en de AU op alle gebieden die in de EU-Afrika-strategie zijn omschreven en daarmee bijdragen tot de ontwikkeling en uitvoering van die strategie in partnerschap met de AU, zulks met inachtneming van het beginsel van de Afrikaanse eigen verantwoordelijkheid en in nauwere samenwerking met vertegenwoordigers van Afrika in multilaterale fora in coördinatie met de multilaterale partners; |
c) |
het samenwerken met en steun verlenen aan de AU door institutionele ontwikkeling te ondersteunen en de betrekkingen tussen de instellingen van de EU en de AU te intensiveren, onder meer via ontwikkelingsbijstand, zulks ter bevordering van: — vrede en veiligheid: voorspellen, voorkomen, beheersen van, bemiddelen bij, en oplossen van conflicten, ondersteunen van inspanningen ter bevordering van vrede en stabiliteit, ondersteunen van de wederopbouw na conflicten, — mensenrechten en bestuur: bevorderen en beschermen van de mensenrechten; bevorderen van de fundamentele vrijheden en het eerbiedigen van de rechtsstaat; via de politieke dialoog en financiële en technische bijstand de Afrikaanse inspanningen ter bewaking en verbetering van goed bestuur ondersteunen; de groei van de participatieve democratie en verantwoordingsplicht ondersteunen; de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad ondersteunen en de inspanningen om alle aspecten van het vraagstuk van kinderen en gewapende conflicten aan te pakken, blijven bevorderen, — duurzame groei, regionale integratie en handel: de inspanningen die gericht zijn op interconnectiviteit ondersteunen en de toegang van de bevolking tot water en sanitaire voorzieningen, energie en informatietechnologie vergemakkelijken; een stabiel, efficiënt en geharmoniseerd wettelijk kader voor het bedrijfsleven bevorderen; Afrika helpen in het wereldhandelssysteem te integreren; Afrikaanse landen helpen EU-regels en -normen na te leven; Afrika helpen bij de bestrijding van de gevolgen van klimaatverandering, — investeren in mensen: inspanningen op het gebied van gender, gezondheid, voedselzekerheid en onderwijs ondersteunen, uitwisselingsprogramma’s, netwerken van universiteiten en excellentiecentra bevorderen, de diepere oorzaken van migratie aanpakken. |
Voorts zal de EU een toonaangevende rol spelen bij de uitvoering van de gezamenlijke strategie EU-Afrika die gericht is op verdere ontwikkeling en consolidatie van het strategisch partnerschap tussen Afrika en de EU.
Artikel 3
Mandaat
Met het oog op de uitvoering van de aspecten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid/gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GBVB/GVDB) van de in artikel 2 genoemde doelstellingen, omvat het mandaat van de SVEU het volgende:
a) |
vergroten van de algemene invloed van de EU in de dialoog met de AU en de AU-Commissie in Addis Abeba over het hele scala aan GBVB/GVDB-kwesties die deel uitmaken van de betrekkingen tussen de EU en de AU, en die dialoog strakker coördineren; |
b) |
zorgen voor een passend niveau van politieke vertegenwoordiging waarin zowel het belang van de EU als partner van de AU op politiek, financieel en institutioneel vlak als de vereiste koerswijziging in dat partnerschap als gevolg van het groeiend politiek profiel van de AU op wereldvlak tot uitdrukking komen; |
c) |
mocht de Raad daartoe besluiten, de standpunten en beleidsinitiatieven van de EU vertegenwoordigen wanneer de AU een belangrijke rol speelt in een crisissituatie waarvoor geen SVEU is aangesteld; |
d) |
helpen om meer samenhang, consistentie en coördinatie te brengen in beleidsinitiatieven en -maatregelen van de EU ten aanzien van de AU, en bijdragen aan de versterking van de coördinatie van de bredere partnergroep en haar betrekkingen met de AU; |
e) |
alle relevante ontwikkelingen op AU-niveau op de voet volgen en daarover verslag uitbrengen; |
f) |
nauwe contacten onderhouden met de AU-Commissie, andere AU-organen, missies van de Afrikaanse subregionale organisaties en missies van de AU-lidstaten bij de AU; |
g) |
de betrekkingen en de samenwerking tussen de AU en de Afrikaanse subregionale organisaties faciliteren, met name op gebieden waarop de EU steun verleent; |
h) |
desgevraagd steun en advies verlenen aan de AU op de in de EU-Afrika-strategie beschreven gebieden; |
i) |
advies en steun verlenen bij de opbouw van de crisisbeheersingscapaciteiten van de AU; |
j) |
handelen in coördinatie met de acties van SVEU's met een mandaat in lidstaten of regio's van de AU en deze ondersteunen, op basis van een duidelijke taakverdeling; en |
k) |
nauwe contacten onderhouden en de coördinatie bevorderen met belangrijke internationale partners van de AU die in Addis Abeba aanwezig zijn, in het bijzonder met de Verenigde Naties, maar ook met niet-overheidsactoren, betreffende het hele scala aan GBVB/GVDB-kwesties die deel uitmaken van de relatie tussen de EU en de AU. |
Artikel 4
Uitvoering van het mandaat
1. De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.
2. Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.
Artikel 5
Financiering
1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 bedraagt 1 280 000 EUR.
2. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
3. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt voor alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.
Artikel 6
Vorming en samenstelling van het team
1. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.
2. De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of EU-instelling. Door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerde deskundigen kunnen ook ter beschikking van de SVEU worden gesteld. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een EU-lidstaat hebben.
3. Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.
Artikel 7
Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn medewerkers
De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naargelang het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.
Artikel 8
Beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens
De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (4), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.
Artikel 9
Toegang tot informatie en logistieke steun
1. De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.
2. De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.
Artikel 10
Veiligheid
Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn rechtstreeks gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:
a) |
stelt hij op basis van de richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan van de missie behelst; |
b) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering tegen grote risico’s; |
c) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld; |
d) |
zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van zijn tussentijds verslag en zijn verslag over de uitvoering van het mandaat. |
Artikel 11
Rapportage
De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.
Artikel 12
Coördinatie
1. De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de EU. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. Daartoe worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere SVEU's die actief zijn in de regio. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.
2. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt eveneens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.
Artikel 13
Toetsing
De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie eind februari 2011 een voortgangsverslag, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 323 van 8.12.2007, blz. 45.
(2) PB L 322 van 2.12.2008, blz. 50.
(3) PB L 49 van 26.2.2010, blz. 26.
(4) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/26 |
BESLUIT 2010/442/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 11 maart 2009 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2009/181/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Valentin INZKO werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) in Bosnië en Herzegovina tot en met 28 februari 2010. |
(2) |
Op 22 februari 2010 heeft de Raad Besluit 2010/111/GBVB (2) houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 aangenomen. |
(3) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. |
(4) |
Het mandaat van de SVEU moet in coördinatie met de Commissie worden uitgevoerd, zodat kan worden gezorgd voor consistentie met andere relevante activiteiten die onder de bevoegdheid van de Unie vallen. |
(5) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie
Het mandaat van de heer Valentin INZKO als SVEU in Bosnië en Herzegovina (hierna „BiH”) wordt hierbij verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een voorstel van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.
Artikel 2
Beleidsdoelstellingen
Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie (hierna „EU” of „de Unie”) in BiH. Verdere vooruitgang bij de uitvoering van het Algemeen Kaderakkoord voor vrede in BiH, overeenkomstig het missie-implementatieplan van het Bureau van de hoge vertegenwoordiger, alsmede verdere vooruitgang bij het stabilisatie- en associatieproces staan daarin centraal, met als doel te komen tot een stabiel, levensvatbaar, vreedzaam en multi-etnisch BiH, dat vreedzaam samenwerkt met zijn buurlanden en onherroepelijk op weg is naar lidmaatschap van de EU.
Artikel 3
Mandaat
Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:
a) |
het politieke proces van EU-advies voorzien en faciliteren; |
b) |
de algehele politieke coördinatie op Unieniveau bevorderen en bijdragen tot de versterking van de interne coördinatie en samenhang van het optreden van de Unie in BiH, onder meer door middel van voorlichtingsbijeenkomsten voor de missiehoofden van de Unie en deelname aan, of vertegenwoordiging in, hun regelmatige vergaderingen, door middel van het voorzitten van een coördinatiegroep bestaande uit alle op het terrein aanwezige actoren van de Unie, teneinde de uitvoeringsaspecten van het Unieoptreden te coördineren, alsmede door middel van het verstrekken van richtsnoeren aan deze betrokkenen ten aanzien van de betrekkingen met de autoriteiten van BiH; |
c) |
de algehele coördinatie op Unieniveau bevorderen van, en ter plaatse politieke sturing geven aan, de inspanningen van de Unie ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, onverminderd de leidinggevende rol van de Politiemissie van de Europese Unie (EUPM) in de coördinatie van de politiële aspecten van deze inspanningen, en onverminderd de militaire commandostructuur van ALTHEA (EUFOR); |
d) |
zonder afbreuk te doen aan de militaire commandostructuur, de commandant van de troepen van de Europese Unie politieke aansturing geven inzake militaire aangelegenheden met een lokale politieke dimensie, met name wat betreft delicate operaties, de betrekkingen met de lokale overheden en met de lokale media; |
e) |
overleg plegen met de commandant van de troepen van de Europese Unie voordat politieke actie wordt ondernomen die gevolgen kan hebben voor de veiligheidssituatie; |
f) |
consistentie en samenhang van het optreden van de Unie ten overstaan van het publiek waarborgen; de woordvoerder van de SVEU vormt het belangrijkste EU-aanspreekpunt voor de media van BiH over aangelegenheden met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid/gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GBVB/GVDB); |
g) |
zicht houden op het gehele scala van activiteiten op het gebied van de rechtsstaat en in die context, waar nodig, advies uitbrengen aan de HV en de Commissie; |
h) |
het missiehoofd van de EUPM op lokaal niveau politieke aansturing geven; de SVEU en de civiele operationele commandant zullen elkaar indien nodig raadplegen; |
i) |
als onderdeel van de bredere aanpak inzake de rechtsstaat van de internationale gemeenschap en de autoriteiten van BiH, en met gebruikmaking van de door de EUPM verstrekte technische deskundigheid en bijstand op politieel gebied, de voorbereiding en de uitvoering van de herstructurering van de politie ondersteunen; |
j) |
ondersteuning bieden voor een versterkt en efficiënter raakvlak tussen strafrechtspleging en politie in BiH, in nauwe samenwerking met de EUPM; |
k) |
overleg plegen met het hoofd van de EUPM voordat politieke actie wordt ondernomen die gevolgen kan hebben voor de politiële en de veiligheidssituatie; |
l) |
wat betreft activiteiten in het kader van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, met inbegrip van Europol, en daarmee samenhangende activiteiten van de Unie, indien nodig advies uitbrengen aan de HV en aan de Commissie, en deelnemen aan de vereiste lokale coördinatie; |
m) |
omwille van de coherentie en mogelijke synergieën, geraadpleegd blijven worden over de prioriteiten voor het instrument voor pretoetredingsbijstand; |
n) |
in de context van de sluiting van het Bureau van de hoge vertegenwoordiger de planning van een versterkte aanwezigheid van de Unie ondersteunen, met inbegrip van adviezen over publieksvoorlichtingsaspecten van de overgang, in nauwe coördinatie met de Commissie; |
o) |
bijdragen aan de ontwikkeling en bestendiging van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in BiH, overeenkomstig het EU-mensenrechtenbeleid en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten; |
p) |
de relevante autoriteiten van BiH door middel van dialoog aansporen tot volledige samenwerking met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië; |
q) |
het grondwettelijk hervormingsproces van politiek advies voorzien en faciliteren; |
r) |
zonder afbreuk te doen aan de desbetreffende commandostructuur, ertoe bijdragen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden gebruikt, teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. |
Artikel 4
Uitvoering van het mandaat
1. De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.
2. Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.
Artikel 5
Hoge vertegenwoordiger
De rol van de SVEU doet op generlei wijze afbreuk aan het mandaat van de hoge vertegenwoordiger in BiH, met inbegrip van diens coördinerende rol met betrekking tot alle activiteiten van alle civiele organisaties en instanties zoals uiteengezet in het Algemeen Kaderakkoord voor vrede in BiH en de latere conclusies en verklaringen van de Vredesimplementatieraad.
Artikel 6
Financiering
1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 beloopt 3 700 000 EUR.
2. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
3. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.
Artikel 7
Vorming en samenstelling van het team
1. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.
2. De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Unie. Door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerde deskundigen kunnen ook ter beschikking van de SVEU worden gesteld. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.
3. Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.
Artikel 8
Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn medewerkers
De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naargelang van het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.
Artikel 9
Beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens
De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (3), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.
Artikel 10
Toegang tot informatie en logistieke steun
1. De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.
2. De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.
Artikel 11
Beveiliging
Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:
a) |
stelt hij op basis van de richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, alsmede het beheer van veiligheidsincidenten met inbegrip van een nood- en evacuatieplan voor de missie behelst; |
b) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s; |
c) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld; |
d) |
zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van zijn tussentijds verslag en zijn verslag over de uitvoering van het mandaat. |
Artikel 12
Rapportage
De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.
Artikel 13
Coördinatie
1. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere SVEU’s die actief zijn in de regio. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.
Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het hoofd van de delegatie van de Europese Unie en de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt eveneens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.
2. Ter ondersteuning van crisisbeheersingsoperaties van de Unie draagt de SVEU, samen met de andere actoren van de Unie die op het terrein aanwezig zijn, zorg voor een betere verspreiding en uitwisseling van informatie door deze actoren van de Unie, met het oog op een zo groot mogelijk gemeenschappelijk situatiebewustzijn en situatiebeoordeling.
Artikel 14
Evaluatie
De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie vóór eind februari 2011 een voortgangsverslag, en aan het einde van het mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.
Artikel 15
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 67 van 12.3.2009, blz. 88.
(2) PB L 46 van 23.2.2010, blz. 23.
(3) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/29 |
BESLUIT 2010/443/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal-Azië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 5 oktober 2006 Besluit 2006/670/GBVB (1) houdende benoeming van de heer Pierre MOREL tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) voor Centraal-Azië vastgesteld. |
(2) |
De Raad heeft op 22 februari 2010 Besluit 2010/112/GBVB (2) houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(3) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. |
(4) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie
Het mandaat van de heer Pierre MOREL als SVEU voor Centraal-Azië wordt hierbij verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een voorstel van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.
Artikel 2
Beleidsdoelstellingen
Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie in Centraal-Azië. Deze doelstellingen zijn met name:
a) |
goede en nauwe betrekkingen bevorderen tussen de landen van Centraal-Azië en de Unie, op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen, zoals uiteengezet in de toepasselijke overeenkomsten; |
b) |
bijdragen tot een versterking van de stabiliteit en de samenwerking tussen de landen in de regio; |
c) |
bijdragen tot de versterking van de democratie, de rechtsstaat, het behoorlijk bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Centraal-Azië; |
d) |
grote bedreigingen, in het bijzonder specifieke problemen met rechtstreekse gevolgen voor Europa, aanpakken; |
e) |
de efficiëntie en de zichtbaarheid van het optreden van de Unie in de regio vergroten, onder meer door nauwere coördinatie met andere betrokken partners en internationale organisaties, zoals de OVSE. |
Artikel 3
Mandaat
1. Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:
a) |
de algemene politieke coördinatie van de Unie in Centraal-Azië te bevorderen en te zorgen voor de samenhang van de externe optredens van de Unie in de regio; |
b) |
namens de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) en conform zijn mandaat, samen met de Commissie toezicht te houden op het uitvoeringsproces van de EU-strategie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azië, aanbevelingen te doen en op gezette tijden te rapporteren aan de bevoegde Raadsorganen; |
c) |
de Raad te helpen bij de verdere ontwikkeling van een algeheel beleid voor Centraal-Azië; |
d) |
de politieke ontwikkelingen in Centraal-Azië op de voet te volgen door nauwe contacten met de regeringen, de parlementen, de rechterlijke macht, de civiele samenleving en de massamedia te ontwikkelen en in stand te houden; |
e) |
Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan aan te moedigen om samen te werken bij regionale vraagstukken van gemeenschappelijk belang; |
f) |
de juiste contacten te leggen en samenwerking tot stand te brengen met de voornaamste betrokken actoren in de regio, waaronder alle belangrijke regionale en internationale organisaties, zoals de Sjanghai Samenwerkingsorganisatie, de Euraziatische Economische Gemeenschap, de Conferentie inzake interactie en vertrouwenwekkende maatregelen in Azië, de Collective Security Treaty Organisation, het Regionaal Economisch Samenwerkingsprogramma voor Centraal-Azië en het Regionaal Informatie- en Coördinatiecentrum voor Centraal-Azië; |
g) |
bij te dragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie en de EU-richtsnoeren voor de mensenrechten, met name ten aanzien van vrouwen en kinderen in door conflicten getroffen gebieden, voornamelijk door de ontwikkelingen op dat gebied te volgen en te sturen; |
h) |
in nauwe samenwerking met de OVSE bij te dragen tot conflictpreventie en conflictoplossing, door contacten te leggen met de autoriteiten en andere lokale actoren (ngo’s, politieke partijen, minderheden, religieuze groeperingen en hun leiders); |
i) |
een bijdrage te leveren tot de beleidsvorming inzake aspecten van de veiligheid van de energievoorziening, drugsbestrijding en beheer van de watervoorraden van het GBVB ten aanzien van Centraal-Azië. |
2. De SVEU steunt de werkzaamheden van de HV en houdt zicht op alle activiteiten van de Unie in de regio.
Artikel 4
Uitvoering van het mandaat
1. De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.
2. Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.
Artikel 5
Financiering
1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 bedraagt 1 250 000 EUR.
2. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
3. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.
Artikel 6
Vorming en samenstelling van het team
1. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.
2. De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Europese Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Unie. Deskundigen die door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel dient de nationaliteit van een lidstaat te hebben.
3. Het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.
Artikel 7
Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn medewerkers
De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naar gelang van het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.
Artikel 8
Beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens
De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (3), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.
Artikel 9
Toegang tot informatie en logistieke steun
1. De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.
2. De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.
Artikel 10
Veiligheid
Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:
a) |
stelt hij op basis van de richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek beveiligingsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, alsmede het beheer van veiligheidsincidenten met inbegrip van een nood- en evacuatieplan voor de missie, behelst; |
b) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering tegen grote risico’s; |
c) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld; |
d) |
zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering ervan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van het tussentijds verslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat. |
Artikel 11
Rapportage
De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.
Artikel 12
Coördinatie
1. De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de Unie. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, alsook met die van de SVEU voor Afghanistan. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.
2. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de hoofden van de missies van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.
Artikel 13
Toetsing
De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie eind februari 2011 een voortgangsverslag, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 275 van 6.10.2006, blz. 65.
(2) PB L 46 van 23.2.2010, blz. 27.
(3) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/32 |
BESLUIT 2010/444/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 17 oktober 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2005/724/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Erwan FOUÉRÉ werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU” genoemd) in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. |
(2) |
Op 16 maart 2010 heeft de Raad Besluit 2010/156/GBVB (2) houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(3) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot 28 februari 2011 of totdat de Raad, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV” genoemd), besluit dat in de Europese dienst voor extern optreden de nodige functies zijn gecreëerd die overeenstemmen met de functies waarin Besluit 2010/156/GBVB voorziet en het mandaat beëindigt, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2010/156/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie Het mandaat van de heer Erwan FOUÉRÉ als SVEU in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië wordt verlengd tot 28 februari 2011 of totdat de Raad, op voorstel van de HV, besluit dat in de Europese dienst voor extern optreden de nodige functies zijn gecreëerd die overeenstemmen met de functies waarin dit besluit voorziet, en het mandaat beëindigt.”. |
2) |
Artikel 5 wordt vervangen door: „Artikel 5 Financiering 1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 april 2010 tot en met 31 augustus 2010 beloopt 340 000 EUR. 2. Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 28 februari 2011 beloopt 310 000 EUR. 3. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. 4. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 272 van 18.10.2005, blz. 26.
(2) PB L 67 van 17.3.2010, blz. 6.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/33 |
BESLUIT 2010/445/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de crisis in Georgië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 25 september 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/760/GBVB (1) houdende benoeming van de heer Pierre MOREL tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) voor de crisis in Georgië tot en met 28 februari 2009 vastgesteld. |
(2) |
Op 22 februari 2010 heeft de Raad Besluit 2010/106/GBVB (2) tot verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(3) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. |
(4) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie
Het mandaat van de heer Pierre MOREL als SVEU voor de crisis in Georgië wordt verlengd tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.
Artikel 2
Doelstellingen
Het mandaat van de SVEU voor de crisis in Georgië berust op de doelstellingen, omschreven in de conclusies van de buitengewone Europese Raad van Brussel van 1 september 2008 en de conclusies van de Raad over Georgië van 15 september 2008.
De SVEU verhoogt de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van de bijdrage van de Europese Unie (hierna „EU” of „de Unie”) aan de oplossing van het conflict in Georgië.
Artikel 3
Mandaat
Teneinde de beleidsdoelstellingen te bereiken, krijgt de SVEU het mandaat om:
a) |
vooreerst mee te helpen aan de voorbereiding van het internationale overleg dat overeenkomstig punt 6 van het akkoord van 12 augustus 2008 moet plaatsvinden en dat met name betrekking zal hebben op:
vervolgens om het standpunt van de Unie te helpen bepalen en dit op zijn niveau tijdens dit overleg te verwoorden; |
b) |
de uitvoering van het op 8 september 2008 in Moskou en Tbilisi gesloten akkoord, alsmede van het akkoord van 12 augustus 2008, te bevorderen, in nauwe coördinatie met de Verenigde Naties en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa; |
en in het kader van de bovengenoemde activiteiten bij te dragen aan de uitvoering van het beleid en de aanpak van de Unie inzake de rechten van de mens, met name ten aanzien van kinderen en vrouwen.
Artikel 4
Uitvoering van het mandaat
1. De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.
2. Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.
Artikel 5
Financiering
1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 bedraagt 700 000 EUR.
2. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
3. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.
Artikel 6
Vorming en samenstelling van het team
1. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.
2. De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Unie. Door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerde deskundigen kunnen ook ter beschikking van de SVEU worden gesteld. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.
3. Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.
Artikel 7
Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn personeel
De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naargelang het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.
Artikel 8
Beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens
De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (3), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.
Artikel 9
Toegang tot informatie en logistieke steun
1. De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.
2. De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.
Artikel 10
Veiligheid
Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:
a) |
stelt hij op basis van de richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan voor de missie, behelst; |
b) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s; |
c) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld; |
d) |
zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering ervan en over andere veiligheidskwesties in het kader van zijn tussentijds verslag en zijn verslag over de uitvoering van het mandaat. |
Artikel 11
Rapportage
De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV en het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.
Artikel 12
Coördinatie
1. De SVEU bevordert de algemene politieke coördinatie van de Unie. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie en van de andere SVEU’s die actief zijn in de regio, en met name de SVEU voor de zuidelijke Kaukasus, met inachtneming van de specifieke doelstellingen van het mandaat van laatstgenoemde. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.
2. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het hoofd van de delegatie van de Unie en de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt eveneens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.
Artikel 13
Evaluatie
De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie eind februari 2011 een voortgangsverslag, en aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 259 van 27.9.2008, blz. 16.
(2) PB L 46 van 23.2.2010, blz. 5.
(3) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/36 |
BESLUIT 2010/446/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (1)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 10 juni 1999 Resolutie 1244 vastgesteld. |
(2) |
De Raad heeft op 15 september 2006 Gemeenschappelijk Optreden 2006/623/GBVB (2) vastgesteld, betreffende de instelling van een team dat zal bijdragen tot de vestiging van een eventueel internationaal civiel bureau in Kosovo, waaronder begrepen de diensten van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (Voorbereidingsteam ICB/SVEU). |
(3) |
De Europese Raad van 13 en 14 december 2007 heeft erop gewezen dat de Europese Unie (hierna „EU” of „de Unie”) bereid is een leidinggevende rol te spelen bij de versterking van de stabiliteit in de regio en de uitvoering van een regeling die de toekomstige status van Kosovo bepaalt. De Europese Raad verklaarde dat de Unie bereid is Kosovo bij te staan op de weg naar duurzame stabiliteit, onder meer door een missie in het kader van het Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en een bijdrage aan een internationaal civiel bureau als onderdeel van de internationale aanwezigheid. |
(4) |
De Raad heeft op 4 februari 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (3), vastgesteld, alsmede Gemeenschappelijk Optreden 2008/123/GBVB (4) houdende benoeming van de heer Pieter FEITH tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) in Kosovo. |
(5) |
De Raad heeft op 25 februari 2010 Besluit 2010/118/GBVB (5) houdende de verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(6) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 28 februari 2011. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. |
(7) |
Het stabilisatie- en associatieproces is het strategisch kader voor het beleid van de Unie ten aanzien van de westelijke Balkan, en de instrumenten ervan, waaronder een Europees partnerschap, een politieke en technische dialoog in het kader van het voortgangsbewakingsmechanisme van het SAP, en de bijbehorende bijstandsprogramma’s van de Unie, zijn van toepassing op Kosovo. |
(8) |
Het mandaat van de SVEU moet worden vervuld in coördinatie met de Commissie teneinde te zorgen voor samenhang met andere activiteiten op dit terrein die onder de bevoegdheid van de Unie vallen. |
(9) |
De Raad verwacht dat de bevoegdheden en het gezag van de SVEU en de bevoegdheden en het gezag van een internationale civiele vertegenwoordiger bij een en dezelfde persoon zullen berusten. |
(10) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie, die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, als uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie
Het mandaat van de heer Pieter FEITH als SVEU in Kosovo wordt verlengd tot en met 28 februari 2011. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.
Artikel 2
Beleidsdoelstellingen
Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie in Kosovo. Deze omvatten een leidinggevende rol bij de versterking van de stabiliteit in de regio en bij de uitvoering van een regeling die de toekomstige status van Kosovo bepaalt, ten einde te komen tot een stabiel, levensvatbaar, vreedzaam, democratisch en multi-etnisch Kosovo dat op basis van goede nabuurschapsbetrekkingen tot samenwerking en stabiliteit in de regio bijdraagt en zich voor rechtsstatelijkheid en voor de bescherming van minderheden en van het cultureel en religieus erfgoed inzet.
Artikel 3
Mandaat
Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:
a) |
advisering en ondersteuning door de Unie in het politieke proces aanbieden; |
b) |
de algehele politieke coördinatie van de Unie in Kosovo bevorderen; |
c) |
plaatselijke politieke aansturing aan het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) bieden, ook betreffende de politieke aspecten van aangelegenheden in verband met uitvoeringsbevoegdheden; |
d) |
consistentie en samenhang van het optreden van de Unie ten overstaan van het publiek waarborgen. De woordvoerder van de SVEU vormt voor de media in Kosovo het voornaamste contactpunt van de Unie betreffende vraagstukken op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid/gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GBVB/GVDB). Alle activiteiten in verband met voorlichting aan pers en publiek geschieden doorlopend in nauwe coördinatie met de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV)/de persdienst van de Raad; |
e) |
overeenkomstig het EU-mensenrechtenbeleid en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten bijdragen tot de ontwikkeling en bestendiging van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Kosovo, mede ten aanzien van vrouwen en kinderen. |
Artikel 4
Uitvoering van het mandaat
1. De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.
2. Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.
Artikel 5
Financiering
1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 28 februari 2011 beloopt 1 230 000 EUR.
2. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. Onderdanen van de landen van de westelijke Balkan mogen inschrijven bij aanbestedingen.
3. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.
Artikel 6
Vorming en samenstelling van het team
1. Er wordt een speciale staf van de Unie benoemd die de SVEU moet bijstaan bij de uitvoering van zijn mandaat en zal bijdragen aan de samenhang, de zichtbaarheid en de doeltreffendheid van het algehele optreden van de Unie in Kosovo. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.
2. De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Unie. Deskundigen die door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een EU-lidstaat hebben.
3. Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.
Artikel 7
Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn medewerkers
De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn medewerkers, worden naargelang het geval met de ontvangende partij(en) overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.
Artikel 8
Beveiliging van gerubriceerde gegevens
1. De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (6), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.
2. De HV is gemachtigd om gerubriceerde gegevens en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „CONFIDENTIEL UE” die ten behoeve van het optreden zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad vrij te geven aan de NAVO/KFOR.
3. De HV is gemachtigd om, naargelang van de operationele behoeften van de SVEU, gerubriceerde gegevens en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „RESTREINT UE”, die ten behoeve van het optreden zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad vrij te geven aan de Verenigde Naties (VN) en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Te dien einde worden plaatselijke regelingen opgesteld.
4. De HV is gemachtigd om niet-gerubriceerde documenten van de Europese Unie betreffende de beraadslagingen van de Raad over het optreden die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 6, lid 1, van het reglement van orde van de Raad vallen, vrij te geven aan derden die bij dit besluit betrokken zijn (7).
Artikel 9
Toegang tot informatie en logistieke steun
1. De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.
2. De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.
Artikel 10
Veiligheid
Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:
a) |
stelt hij op basis van richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, alsmede het beheer van veiligheidsincidenten met inbegrip van een nood- en evacuatieplan voor de missie behelst; |
b) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s; |
c) |
zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld; |
d) |
zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het tussentijds verslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat. |
Artikel 11
Rapportage
De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.
Artikel 12
Coördinatie
1. De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de Unie. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere SVEU’s die actief zijn in de regio. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.
2. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie in de regio en met de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU biedt plaatselijke politieke aansturing aan het hoofd van EULEX KOSOVO, ook betreffende de politieke aspecten van aangelegenheden in verband met uitvoeringsbevoegdheden. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen indien nodig overleg.
3. De SVEU onderhoudt eveneens contacten met relevante plaatselijke instanties en andere internationale en regionale actoren ter plaatse.
4. De SVEU draagt samen met de andere actoren van de Unie die op het terrein aanwezig zijn, zorg voor de verspreiding en uitwisseling van informatie onder de actoren van de Unie ter plaatse, zodat een in hoge mate gemeenschappelijk situatiebewustzijn en een in hoge mate gemeenschappelijke situatiebeoordeling worden bewerkstelligd.
Artikel 13
Evaluatie
De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie aan het eind van zijn mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) Op grond van Resolutie 1244 (1999) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
(2) PB L 253 van 16.9.2006, blz. 29.
(3) PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.
(4) PB L 42 van 16.2.2008, blz. 88.
(5) PB L 49 van 26.2.2010, blz. 22.
(6) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
(7) Besluit 2009/937/EU van de Raad houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/39 |
BESLUIT 2010/447/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 21 juli 2003 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2003/537/GBVB (1) houdende benoeming van de heer Marc OTTE tot speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) voor het vredesproces in het Midden-Oosten vastgesteld. |
(2) |
Op 22 februari 2010 heeft de Raad Besluit 2010/107/GBVB (2) houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(3) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 28 februari 2011 of totdat de Raad, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”), besluit dat in de Europese dienst voor extern optreden de nodige functies zijn gecreëerd die overeenstemmen met de functies waarin Besluit 2010/107/GBVB voorziet, en een einde maakt aan het mandaat. |
(4) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2010/107/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie Het mandaat van de heer Marc OTTE als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor het vredesproces in het Midden-Oosten wordt verlengd tot en met 28 februari 2011 of totdat de Raad, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), besluit dat in de Europese dienst voor extern optreden de nodige functies zijn gecreëerd die overeenstemmen met de functies waarin dit besluit voorziet, en een einde maakt aan het mandaat.”. |
2) |
Artikel 5 wordt vervangen door: „Artikel 5 Financiering 1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 augustus 2010 beloopt 730 000 EUR. 2. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 28 februari 2011 beloopt 585 000 EUR. 3. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. 4. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 184 van 23.7.2003, blz. 45.
(2) PB L 46 van 23.2.2010, blz. 8.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/40 |
BESLUIT 2010/448/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Republiek Moldavië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 15 februari 2007 Gemeenschappelijk Optreden 2007/107/GBVB (1) houdende benoeming van de heer Kálmán MIZSEI tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) voor de Republiek Moldavië vastgesteld. |
(2) |
Op 22 februari 2010 heeft de Raad Besluit 2010/108/GBVB (2) houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(3) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 28 februari 2011 of totdat de Raad, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”), besluit dat in de Europese dienst voor extern optreden de nodige functies zijn gecreëerd die overeenstemmen met de functies waarin Besluit 2010/108/GBVB voorziet, en een einde maakt aan het mandaat. |
(4) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, als uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2010/108/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie Het mandaat van de heer Kálmán MIZSEI als SVEU voor de Republiek Moldavië wordt verlengd tot en met 28 februari 2011 of totdat de Raad, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger, besluit dat in de Europese dienst voor extern optreden de nodige functies zijn gecreëerd die overeenstemmen met de functies waarin dit besluit voorziet, en een einde maakt aan het mandaat.”. |
2) |
Artikel 5 wordt vervangen door: „Artikel 5 Financiering 1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 augustus 2010 beloopt 1 025 000 EUR. 2. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 28 februari 2011 beloopt 830 000 EUR. 3. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. 4. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 46 van 16.2.2007, blz. 59.
(2) PB L 46 van 23.2.2010, blz. 12.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/41 |
BESLUIT 2010/449/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 20 februari 2006 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2006/121/GBVB (1) houdende benoeming van de heer Peter SEMNEBY tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) voor de zuidelijke Kaukasus vastgesteld. |
(2) |
Op 22 februari 2010 heeft de Raad Besluit 2010/109/GBVB (2) houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 31 augustus 2010 vastgesteld. |
(3) |
Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 28 februari 2011 of totdat de Raad, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”), besluit dat in de Europese dienst voor extern optreden de nodige functies zijn gecreëerd die overeenstemmen met de functies waarin Besluit 2010/109/GBVB voorziet, en een einde maakt aan het mandaat. |
(4) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, als uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2010/109/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie Het mandaat van de heer Peter SEMNEBY als SVEU in de zuidelijke Kaukasus wordt verlengd tot en met 28 februari 2011 of totdat de Raad, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger, besluit dat in de Europese dienst voor extern optreden de nodige functies zijn gecreëerd die overeenstemmen met de functies waarin dit besluit voorziet, en een einde maakt aan het mandaat.”. |
2) |
Artikel 5 wordt vervangen door: „Artikel 5 Financiering 1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 augustus 2010 beloopt 1 855 000 EUR. 2. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 28 februari 2011 beloopt 1 410 000 EUR. 3. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. 4. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 49 van 21.2.2006, blz. 14.
(2) PB L 46 van 23.2.2010, blz. 16.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/42 |
BESLUIT 2010/450/GBVB VAN DE RAAD
van 11 augustus 2010
tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Sudan
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 18 juli 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/556/GBVB (1) tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU”) voor Sudan vastgesteld. |
(2) |
Mevrouw Rosalind MARSDEN moet worden benoemd tot SVEU voor Sudan voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „HV”) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. |
(3) |
De SVEU zal haar mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Benoeming
Mevrouw Rosalind MARSDEN wordt benoemd tot SVEU voor Sudan voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op voorstel van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.
Artikel 2
Beleidsdoelstellingen
Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie (hierna „de Europese Unie” of „de Unie”) in Sudan, om samen met de Sudanese partijen, de Afrikaanse Unie (hierna „AU”) en de Verenigde Naties (hierna „VN”) en andere nationale, regionale en internationale belanghebbende partijen een vreedzame transitie te bewerkstelligen in het kader van het alomvattend vredesakkoord (Comprehensive Peace Agreement — CPA), met inbegrip van de organisatie van geloofwaardige referenda over Abyei en over zelfbeschikking in Zuid-Sudan in januari 2011. Dit omvat mede een actieve bijdrage aan de volledige en tijdige uitvoering van het CPA en een regeling voor de periode na de referenda; het steunen van institutionele opbouw en het bevorderen van stabiliteit, veiligheid en ontwikkeling in Zuid-Sudan, ongeacht de uitkomst van het referendum over zelfbeschikking; het verbeteren van de veiligheid en het faciliteren van een politieke oplossing voor het conflict in Darfur; het bevorderen van gerechtigheid, verzoening en eerbiediging van de mensenrechten, inclusief de volledige samenwerking met het Internationaal Strafhof; en het verbeteren van de toegang voor humanitaire organisaties in geheel Sudan.
Artikel 3
Mandaat
1. Ter verwezenlijking van deze beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:
a) |
contacten te onderhouden met de Sudanese regering, de regering van Zuid-Sudan, de gewapende bewegingen in Darfur en andere partijen in Sudan alsook de civiele samenleving en niet-gouvernementele organisaties, en nauw te blijven samenwerken met de AU en de VN, met als doel de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken; |
b) |
een samenhangende internationale aanpak ten aanzien van Sudan te bevorderen, door nauwe contacten te onderhouden met de AU, en met name met het Implementatie-panel op hoog niveau van de AU (AU High-Level Implementation Panel for Sudan — AUHIP), met de VN, inclusief nauw en regelmatig overleg met de VN-missie in Sudan (UN Mission in Sudan — UNMIS) en de hybride AU/VN-operatie in Darfur (AU/UN hybrid operation in Darfur — UNAMID), met de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit (Inter-Governmental Agency for Development — IGAD), met de Arabische Liga en met regionale en andere belangrijke belanghebbende partijen, zoals de speciale gezant van de Verenigde Staten; |
c) |
deel te nemen aan het werk van het Internationaal overlegforum met het oog op gecoördineerde internationale inspanningen ten behoeve van Sudan; |
d) |
regelmatige politieke contacten op hoog niveau te onderhouden met de IGAD en de belangrijkste regionale belanghebbende partijen, met de bedoeling de verdere ontwikkelingen met betrekking tot de uitvoering van het CPA en de weerslag ervan op de integratie van Sudan in de regio te volgen en zich samen met landen in de regio en de voornaamste Afrikaanse landen actief in te zetten voor een grotere consensus over de uitvoering van het CPA, ook wat betreft de eerbiediging van de uitkomst van het referendum over zelfbeschikking voor Zuid-Sudan; |
e) |
steun te verlenen voor het werk van de gezamenlijke VN/AU-bemiddelaar en de AUHIP met betrekking tot de internationale inspanningen om een duurzaam vredesakkoord voor Darfur tot stand te helpen brengen, en nauwgezet het onderhandelingsproces te volgen dat wordt gefaciliteerd door onder andere de regeringen van Qatar, Egypte, Libië en andere landen; |
f) |
met betrekking tot de bestrijding van straffeloosheid in Sudan en de eerbiediging van de mensenrechten, met name de rechten van kinderen en vrouwen, de situatie op de voet te volgen en regelmatig contacten te onderhouden met de Sudanese autoriteiten, het openbaar ministerie bij het Internationaal Strafhof, de AU en de VN, met name met het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en de mensenrechtenwaarnemers die actief zijn in de regio; |
g) |
de Unie waar mogelijk te vertegenwoordigen in de Commissie voor beoordeling en evaluatie van het CPA; |
h) |
de voorbereiding en de inzet van een volgende verkiezingswaarnemingsmissie in Sudan nauwgezet te volgen, zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van EU-verkiezingswaarnemingsmissies, en ervoor te zorgen dat aanbevelingen worden opgevolgd; en |
i) |
actief bij te dragen tot het formuleren van een toekomstige strategie en betrokkenheid van de Europese Unie na afloop van het CPA, ook voor het bevorderen van constructieve betrekkingen tussen Khartoem en Juba, ongeacht de uitkomst van de referenda. |
2. Ten behoeve van haar mandaat zal de SVEU onder meer:
a) |
adviseren en verslag uitbrengen over de vaststelling van EU-standpunten in internationale overlegfora met het oog op het proactief promoten en uitbouwen van een samenhangend EU-beleid ten aanzien van Sudan; |
b) |
zicht houden op alle activiteiten van de Unie en nauw samenwerken met de delegatie van de Unie in Khartoem en de delegatie van de Unie bij de AU in Addis Abeba; |
c) |
steun verlenen aan het politieke proces en aan activiteiten betreffende de uitvoering van het CPA, alsook aan de onderhandelingen over de regeling die moet worden getroffen voor de periode na het referendum en aan inspanningen op het gebied van institutionele opbouw in Zuid-Sudan; |
d) |
bijdragen tot de uitvoering van het EU-beleid ten aanzien van de Resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, onder meer door de ontwikkelingen op deze punten nauwgezet te volgen en daarover verslag uit te brengen; en |
e) |
toezicht houden op de naleving door de Sudanese partijen van de toepasselijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name de Resoluties 1556 (2004), 1564 (2004), 1590 (2005), 1591 (2005), 1593 (2005), 1612 (2005), 1663 (2006), 1672 (2006), 1679 (2006), 1769 (2007), 1778 (2007), 1881 (2009), 1882 (2009), 1891 (2009) en 1919 (2010), en daarover verslag uitbrengen. |
Artikel 4
Uitvoering van het mandaat
1. De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.
2. Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.
Artikel 5
Financiering
1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 beloopt 1 820 000 EUR.
2. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
3. Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.
Artikel 6
Vorming en samenstelling van het team
1. Binnen de grenzen van haar mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van haar team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van haar team.
2. De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Unie. Door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerde deskundigen kunnen ook ter beschikking van de SVEU worden gesteld. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.
3. Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.
4. In Khartoem en in Juba worden kantoren van de SVEU aangehouden, bestaande uit een politiek adviseur en de nodige administratieve en logistieke medewerkers. Overeenkomstig het in artikel 3 omschreven mandaat van de SVEU kan voorts een bijkantoor in Darfur worden gevestigd indien de bestaande kantoren in Khartoem en Juba niet alle nodige steun aan het in Darfur ingezette personeel van de SVEU kunnen bieden.
Artikel 7
Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en haar personeel
De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en haar medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naargelang het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.
Artikel 8
Beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens
De SVEU en de leden van haar team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (2), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.
Artikel 9
Toegang tot informatie en logistieke steun
1. De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.
2. De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.
Artikel 10
Veiligheid
Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder haar gezag staat, in overeenstemming met haar mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor zij verantwoordelijk is; met name:
a) |
stelt zij op basis van de richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, alsmede het beheer van veiligheidsincidenten en tevens een nood- en evacuatieplan van de missie behelst; |
b) |
zorgt zij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico’s; |
c) |
zorgt zij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van haar team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld; |
d) |
zorgt zij ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt zij aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van haar tussentijds verslag en haar verslag over de uitvoering van het mandaat. |
Artikel 11
Rapportage
1. De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.
2. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan het PVC over de situatie in Darfur alsmede over de situatie in Sudan als geheel.
Artikel 12
Coördinatie
1. De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de Unie. Zij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, en met die van de andere SVEU’s die in de regio actief zijn. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.
2. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie, onder meer in Khartoem en Addis Abeba, en de hoofden van de missies van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van haar mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.
Artikel 13
Evaluatie
De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie uiterlijk eind februari 2011 een voortgangsverslag, en aan het eind van haar mandaat een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 188 van 20.7.2005, blz. 43.
(2) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/45 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 29 juli 2010
inzake de toegang tot en het gebruik van bepaalde TARGET2-gegevens
(ECB/2010/9)
(2010/451/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid op het eerste streepje en het vierde streepje van artikel 127, lid 2,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid op het eerste en vierde streepje van artikel 3.1 en artikel 22,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtsnoer ECB/2007/2 van 26 april 2007 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees „real-time” brutovereveningssysteem (TARGET2) werd TARGET2 ingesteld (1). |
(2) |
TARGET2 functioneert op basis van één technisch platform, het Single Shared Platform (SSP) genaamd, beheerd door de Deutsche Bundesbank, Banque de France en Banca d’Italia (hierna de „SSP-leverende CB’s” genoemd). Het heeft de juridische structuur van een veelvoud van „real-time” brutovereveningssystemen, die elk een TARGET2-deelsysteem vormen dat wordt beheerd door een centrale bank van het Eurosysteem (CB). Voor zover mogelijk harmoniseert Richtsnoer ECB/2007/2 de regels voor de TARGET2-deelsystemen. |
(3) |
Het Eurosysteem voert oversight uit op TARGET2, de ECB geeft daaraan leiding. |
(4) |
Artikel 38, lid 1, van bijlage II bij Richtsnoer ECB/2007/2 — de Geharmoniseerde Voorwaarden voor deelname aan TARGET2 (hierna de „Geharmoniseerde Voorwaarden” genoemd) verplicht elke CB tot het bewaren van vertrouwelijkheid van alle gevoelige of geheime betalingsinformatie van de deelnemers die bij die CB TARGET2-rekeningen aanhouden, tenzij de deelnemer schriftelijk toestemming voor bekendmaking heeft verleend, dan wel die bekendmaking is toegestaan of vereist krachtens nationaal recht. |
(5) |
Artikel 38, lid 2 van de Geharmoniseerde voorwaarden bepaalt desalniettemin dat deelnemers aanvaarden dat indien een dergelijke openbaarmaking niet indruist tegen vigerend recht, elke CB gedurende het verwerkingsproces van het betrokken TARGET2-deelsysteem met betrekking tot de deelnemer verkregen betalingsinformatie bekend kan maken aan: i) andere CB’s of derden die betrokken zijn bij het verwerkingsproces van TARGET2, voor zover dit noodzakelijk is voor het efficiënt functioneren van TARGET2, dan wel ii) aan toezichthouders en „oversight”-autoriteiten van lidstaten en de Unie voor zover dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van hun overheidstaken. |
(6) |
Slechts indien het gebruik van geaggregeerde TARGET2-betalingsgegevens niet volstaat opdat de CB’s het efficiënte functioneren van TARGET2 kunnen garanderen, is het noodzakelijk dat alle CB’s toegang tot gegevens op transactieniveau hebben die zijn geselecteerd uit de SSP van de deelnemers in alle TARGET2-deelsystemen, waaronder indirecte deelnemers en adresseerbare BIC-houders. Indien het gebruik van geaggregeerde TARGET2-betalingsgegevens niet volstaat, wordt toegang voor alle CB’s tot gegevens op transactieniveau eveneens noodzakelijk voor het uitvoeren van overheidstaken van het Eurosysteem als TARGET2-overseer. |
(7) |
Die toegang van CB’s tot gegevens op transactieniveau van alle TARGET2-deelnemers dient te worden beperkt tot het noodzakelijke, zodat de CB’s, als TARGET2-beheerders en -overseers, kwantitatieve analyses kunnen uitvoeren van transactiestromen tussen TARGET2-deelnemers of numerieke simulaties kunnen maken van het TARGET2-afwikkelingsproces. Die toegang van CB’s dient alle informatie van klanten van deelnemers uit te sluiten, behalve wanneer die klanten indirecte deelnemers of adresseerbare BIC-houders zijn. |
(8) |
Deze kwantitatieve analyses en numerieke simulaties, die CB’s als TARGET2-beheerder uitvoeren, dienen met name de efficiëntie van het TARGET2-design te verzekeren, op de effecten van de prijsstellingsmechanismes toe te zien, en kosten-batenanalyses van aanvullende kenmerken en diensten te maken. Indien CB’s als TARGET2-overseer zulks doen, dienen deze met name de analyse van operationele storingen in TARGET2 te analyseren, veranderingen in betalingspatronen en -timing te analyseren, liquiditeitsniveau’s en afwikkelingsresultaten met verminderde liquiditeit te kwantificeren, statistische en structurele analyses van transactiestromen te maken, en op toepasselijke standaards gebaseerde periodieke en ad-hoc oversightbeoordelingen te ondersteunen. |
(9) |
Het is van groot belang de vertrouwelijkheid van gegevens op transactieniveau te handhaven. Te dien einde dienen de toegang tot en het gebruik van gegevens op transactieniveau beperkt te zijn tot een kleine groep van aangewezen CB-personeelsleden. Naast de op CB-personeelsleden toepasselijke regels inzake beroepsmoraliteit en vertrouwelijkheid, dient het Payment and Settlement Systems Comité (PSSC) van het Europees Stelsel van centrale banken specifieke regels vast te stellen voor de toegang tot en het gebruik van gegevens op transactieniveau. CB’s dienen naleving van deze regels door hun aangewezen personeelsleden te verzekeren en het PSSC dient op die naleving toezicht te houden. |
(10) |
Het PSSC moet van het gebruik van gegevens op transactieniveau afgeleide informatie kunnen publiceren, mits die informatie deelnemers of klanten van deelnemers direct noch indirect identificeert. |
(11) |
Om kwantitatieve analyses en numerieke simulaties middels gegevens op transactieniveau mogelijk te maken, dient het Eurosysteem een specifiek instrument op te zetten, de TARGET2-simulator. |
(12) |
Naast artikel 38, lid 2 van de Geharmoniseerde Voorwaarden dat gegevens op transactieniveau betreft, bepaalt de ruimere formulering van artikel 38, lid 3 van de Geharmoniseerde Voorwaarden dat mits de deelnemer of de klanten van de deelnemer direct noch indirect te identificeerbaar zijn, een CB informatie betreffende de deelnemer of de klanten van de deelnemer kan gebruiken, bekendmaken of publiceren voor statistische, historische, wetenschappelijke of andere doeleinden in de uitoefening van de publieke taken van de CB of van de taken van andere openbare lichamen waaraan de informatie bekend wordt gemaakt. Onverminderd de mogelijkheid voor de CB’s dergelijke informatie uit hoofde van dit artikel te gebruiken, bekend te maken of te publiceren, dient het PSSC het optreden van de CB’s te coördineren. |
(13) |
Artikel 5 van Richtsnoer ECB/2007/2 specificeert de TARGET2-bestuursniveau’s, onder meer bepalende dat de Raad van bestuur verantwoordelijk is voor de leiding, het beheer en de controle van TARGET2 en dat het PSSC de Raad van bestuur assisteert als advieslichaam in alle aangelegenheden betreffende TARGET2. Artikel 5 van Richtsnoer ECB/2007/2 bepaalt voorts dat het PSSC de aan de CB’s in Richtsnoer ECB/2007/2 toegekende taken uitoefent binnen het algemene door de Raad van bestuur gedefinieerde kader. In deze laatste hoedanigheid, dient het PSSC bepaalde taken uit hoofde van dit besluit uit te oefenen. Noodzakelijk zijn stemvoorschriften voor het PSSC en de mogelijkheid voor de Raad van bestuur de PSSC-besluiten te herzien. |
(14) |
Middels een overeenkomst tussen het Eurosysteem en de aan TARGET2 aangesloten centrale banken, die geen deel uitmaken van het Eurosysteem, zullen de bepalingen van dit besluit zullen tevens van toepassing zijn op deze banken, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. CB’s maken op transactieniveau gebruik van de gegevens van alle deelnemers van alle TARGET2-deelsystemen, welke gegevens uit TARGET2 geselecteerd zijn om het efficiënte functioneren van TARGET2 en het oversight erop te verzekeren.
2. Voor elke CB is toegang tot de in lid 1 genoemde gegevens en hun gebruik voor kwantitatieve analyses en numerieke simulaties beperkt tot één personeelslid en maximaal drie plaatsvervangers voor de werking, en één personeelslid en maximaal drie plaatsvervangers voor oversight van TARGET2. De personeelsleden en hun plaatsvervangers zijn personeelsleden belast met het werking van TARGET2 en oversight op marktinfrastructuur.
3. CB’s kunnen de personeelsleden en hun plaatsvervangers benoemen. Het PSSC bevestigt hun benoeming. Dezelfde procedure geldt voor hun vervanging.
4. Het PSSC stelt specifieke regels op om de vertrouwelijkheid van gegevens op transactieniveau te garanderen. CB’s verzekeren dat hun overeenkomstig de leden 2 en 3 aangewezen personeelsleden deze regels naleven. CB’s verhinderen dat enige van hun aangewezen personeelsleden toegang hebben tot de in lid 1 genoemde gegevens en het gebruik ervan, indien de specifieke door het PSSC opgestelde regels niet worden nageleefd, zulks onverminderd de toepassing van enig andere regel inzake beroepsmoraliteit of vertrouwelijkheid door CB’s. Het PSSC ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit lid.
Artikel 2
1. De TARGET2-simulator wordt opgezet voor de uitvoering van in artikel 1, lid 2 genoemde kwantitatieve analyses en numerieke simulaties.
2. De TARGET2-simulator wordt ontwikkeld en onderhouden door de SSP leverende CB’s en Suomen Pankki. Het omvat de noodzakelijke technische infrastructuur, instrumenten voor gegevensextractie, simulatie-instrumenten en de in het SSP te installeren analytische software.
3. Onder goedkeuring door de Raad van bestuur worden de diensten en technische specificaties van de TARGET2-simulator nader vastgelegd in een overeenkomst tussen de het SSP leverende CB’s en Suomen Pankki en de CB’s.
Artikel 3
1. Het PSSC stelt operationele en oversight werkprogramma’s op voor de middellange termijn, welke programma’s worden uitgevoerd door overeenkomstig artikel 1, lid 2 en 3 aangewezen personeelsleden, die gegevens op transactieniveau gebruiken.
2. Het PSSC kan besluiten de uit het gebruik van gegevens op transactieniveau afgeleide informatie te publiceren, mits deelnemers dan wel klanten van deelnemers niet geïdentificeerd kunnen worden.
3. Het PSSC besluit bij gewone meerderheid. De Raad van bestuur kan hun besluiten herzien.
4. Het PSSC informeert de Raad van bestuur regelmatig over alle aangelegenheden die de tenuitvoerlegging van dit besluit betreffen.
Artikel 4
Onverminderd artikel 38, lid 3 van de Geharmoniseerde Voorwaarden, coördineert het PSSC de bekendmaking en publicatie door CB’s van betalingsinformatie betreffende een deelnemer of de klanten van een deelnemer zoals in dat artikel bepaald.
Artikel 5
Dit besluit treedt op de dag volgend op de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking.
Gedaan te Frankfurt am Main, 29 juli 2010.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 237 van 8.9.2007, blz. 1.
Rectificaties
12.8.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/48 |
Rectificatie van Richtlijn 2009/149/EG van de Commissie van 27 november 2009 tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren en gemeenschappelijke methoden voor de berekening van de kosten van ongevallen
( Publicatieblad van de Europese Unie L 313 van 28 november 2009 )
Bladzijde 67, bijlage I, punt 1.1, eerste alinea:
in plaats van:
„aantal ernstige ongevallen”,
te lezen:
„aantal significante ongevallen”.
Bladzijde 67, bijlage I, punt 1.1, laatste alinea:
in plaats van:
„Ieder ernstig ongeval”,
te lezen:
„Ieder significant ongeval”.
Bladzijde 68, bijlage I, punt 4, laatste alinea:
in plaats van:
„indien zij ernstig waren”,
te lezen:
„indien zij significant waren”.
Bladzijde 68, bijlage I, punt 5, voorlaatste alinea:
in plaats van:
„uitsluitend de ernstige ongevallen”,
te lezen:
„uitsluitend de significante ongevallen”.
Bladzijde 70, aanhangsel, punt 1.1:
in plaats van:
„ernstig ongeval”,
te lezen:
„significant ongeval”.
Bladzijde 73, aanhangsel, onder „Reikwijdte van het model”:
in plaats van:
„zowel ernstige als niet ernstige”,
te lezen:
„zowel significante als niet significante”.