ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.173.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 173

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
8 juli 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 595/2010 van de Commissie van 2 juli 2010 tot wijziging van de bijlagen VIII, X en XI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 596/2010 van de Commissie van 7 juli 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1019/2002 betreffende de handelsnormen voor olijfolie wegens de toetreding van Bulgarije en Roemenië

27

 

 

Verordening (EU) nr. 597/2010 van de Commissie van 7 juli 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

28

 

 

Verordening (EU) nr. 598/2010 van de Commissie van 7 juli 2010 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 576/2010 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 juli 2010

30

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/47/EU van de Commissie van 5 juli 2010 aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer

33

 

*

Richtlijn 2010/48/EU van de Commissie van 5 juli 2010 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens ( 1 )

47

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/377/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 7 juli 2010 tot vrijstelling van Estland van bepaalde verplichtingen om de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/57/EG van de Raad toe te passen ten aanzien van Avena strigosa Schreb., Brassica nigra (L.) Koch en Helianthus annuus L. (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4526)  ( 1 )

73

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2010/378/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 5 juli 2010 inzake de beoordeling van gebreken die worden vastgesteld tijdens technische controles overeenkomstig Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens

74

 

 

2010/379/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 5 juli 2010 inzake de risicobeoordeling van gebreken die worden vastgesteld tijdens technische controles langs de weg (van bedrijfsvoertuigen), overeenkomstig Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad

97

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/1


VERORDENING (EU) Nr. 595/2010 VAN DE COMMISSIE

van 2 juli 2010

tot wijziging van de bijlagen VIII, X en XI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1), en met name op artikel 32, lid 1, eerste en tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 zijn dier- en volksgezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten vastgesteld. In die verordening wordt bepaald dat verwerkte dierlijke eiwitten en andere verwerkte producten die gebruikt kunnen worden als voedermiddelen slechts in de handel mogen worden gebracht, indien zij zijn verwerkt overeenkomstig bijlage VII bij die verordening. Bovendien bepaalt Verordening (EG) nr. 1774/2002 dat voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische producten en de in bijlage VIII genoemde dierlijke bijproducten slechts in de handel worden mogen gebracht, indien zij voldoen aan de in die bijlage vastgestelde specifieke eisen.

(2)

Hoofdstuk V van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 stelt momenteel geharmoniseerde eisen vast voor het in de handel brengen en de invoer van serum van paardachtigen. In bepaalde lidstaten hebben handelspartners en economische actoren hun belangstelling geuit voor het gebruik van bloed en een hele reeks bloedproducten van paardachtigen, van oorsprong uit zowel de EU als derde landen, voor technische doeleinden in de EU. Om het gebruik van dergelijk bloed en dergelijke bloedproducten te vergemakkelijken moeten diergezondheidsvoorschriften voor het technisch gebruik daarvan worden vastgesteld. Dergelijke voorschriften moeten de potentiële risico's van de overdracht van bepaalde meldingsplichtige ziekten, opgenomen in Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (2), op grond van beschikbaar wetenschappelijk bewijsmateriaal verminderen. Met name moet het bloed afkomstig zijn van slachthuizen die zijn erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3) of van voorzieningen die zijn erkend door en onder het toezicht staan van de bevoegde autoriteit van het derde land voor de inzameling van bloed, zoals bedrijven waar de dieren onder speciale gezondheidsvoorwaarden worden gehouden.

(3)

Hoofdstuk X van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 stelt voorschriften vast voor de invoer van hoorn en producten uit hoorn (met uitzondering van hoornmeel) en hoeven en producten uit hoeven (met uitzondering van meel van hoeven), niet bestemd voor gebruik als voedermateriaal, organische meststof of bodemverbeteraar.

(4)

Economische actoren hebben hun belangstelling geuit voor het gebruik van dergelijke dierlijke bijproducten voor de productie van organische meststoffen of grondverbeteraars. Het in de handel brengen, inclusief de invoer van dergelijke dierlijke bijproducten, mag echter alleen worden toegestaan als zij afkomstig zijn van dieren die geschikt zijn om voor menselijke consumptie te worden geslacht of die geen klinische tekenen van overdraagbare ziekten vertoonden en indien er een behandeling op is toegepast die potentiële gezondheidsrisico's vermindert.

(5)

Voor hoorn moeten passende maatregelen worden genomen om de overdracht van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) te voorkomen, wanneer de hoorns van de schedel worden verwijderd. De wetenschappelijke stuurgroep heeft een advies uitgebracht over de verdeling van de TSE-infectiviteit over weefsels van herkauwers (4). Overeenkomstig dat advies moeten de hoorns worden verwijderd zonder opening van de schedelholte om kruisbesmetting met TSE-agentia te voorkomen.

(6)

Dienovereenkomstig moet aan bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 een nieuw hoofdstuk XV worden toegevoegd, waarin de gezondheidsvoorwaarden worden vastgesteld voor het in de handel brengen, inclusief de invoer, van hoorn en producten uit hoorn, met uitzondering van hoornmeel, en hoeven en producten uit hoeven, met uitzondering van meel van hoeven, die bestemd zijn voor de productie van organische meststoffen of bodemverbeteraars.

(7)

In bijlage X bij Verordening (EG) nr. 1774/2002, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 437/2008 van de Commissie (5), wordt een enkel model van gezondheidscertificaat voor niet voor menselijke consumptie bestemde melk en melkproducten, van oorsprong uit derde landen voor verzending naar of doorvoer door de EU vastgesteld. Hoofdstuk V van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 stelt specifieke eisen vast voor het in de handel brengen en de invoer van melk, melkproducten en biest. Punt 3 van deel A en punt 1.5 van deel B van dat hoofdstuk stellen de eisen vast voor wei die wordt gebruikt als voeder voor dieren van soorten die gevoelig zijn voor mond-en-klauwzeer. Het model van gezondheidscertificaat voor de invoer van niet voor menselijke consumptie bestemde melk en melkproducten is vastgesteld in hoofdstuk 2 van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 1774/2002. De in dat modelcertificaat vastgestelde eisen voor wei zijn stringenter dan de overeenkomstige eisen voor wei in de handel binnen de EU, vastgesteld in hoofdstuk V van bijlage VII bij die verordening. Dat modelcertificaat moet dienovereenkomstig worden gewijzigd zodat de eisen voor de invoer van wei niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor de productie en het in de handel brengen van wei in de handel binnen de EU. Het model van gezondheidscertificaat in hoofdstuk 2 van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 moet daarom worden gewijzigd.

(8)

Bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 stelt lijsten van derde landen vast waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van bepaalde dierlijke bijproducten, niet bestemd voor menselijke consumptie, onder verwijzing naar Beschikking 79/542/EEG van de Commissie (6), Beschikking 97/296/EG van de Commissie (7), Beschikking 94/85/EEG van de Commissie (8), Beschikking 94/984/EG van de Commissie (9), Beschikking 2000/585/EG van de Commissie (10), Beschikking 2000/609/EG van de Commissie (11), Beschikking 2004/211/EG van de Commissie (12), Beschikking 2004/438/EG van de Commissie (13) en Beschikking 2006/696/EG van de Commissie (14). Deze rechtsbesluiten zijn aanzienlijk gewijzigd of vervangen. Bijlage XI moet worden gewijzigd om rekening te houden met de in die EU-rechtsbesluiten aangebrachte wijzigingen.

(9)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode na de datum van inwerkingtreding van deze verordening om de belanghebbenden de nodige tijd te geven om aan de nieuwe voorschriften te voldoen en om ervoor te zorgen dat de invoer in de EU van dierlijke bijproducten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002, voordat die bij deze verordening werd gewijzigd, kan worden voortgezet.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen VIII, X en XI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Voor een overgangsperiode tot en met 31 augustus 2010 aanvaarden de lidstaten zendingen van melk en melkproducten, serum van paardachtigen en behandelde bloedproducten, met uitzondering van die van paardachtigen, voor de vervaardiging van technische producten, die vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening is ingevuld en ondertekend overeenkomstig de desbetreffende modelcertificaten, vastgesteld in respectievelijk hoofdstuk 2, hoofdstuk 4 (A) en hoofdstuk 4 (D) van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 1774/2002.

Tot en met 30 oktober 2010 aanvaarden de lidstaten dergelijke zendingen, als de begeleidende gezondheidscertificaten vóór 1 september 2010 zijn ingevuld en ondertekend.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking en is van toepassing op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 juli 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 42.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(4)  Advies van de wetenschappelijke stuurgroep, goedgekeurd tijdens de vergadering van 10 en 11 januari 2002 en gewijzigd tijdens de vergadering van 7 en 8 november 2002.

(5)  PB L 132 van 22.5.2008, blz. 7.

(6)  PB L 146 van 14.6.1979, blz. 15.

(7)  PB L 122 van 14.5.1997, blz. 21.

(8)  PB L 44 van 17.2.1994, blz. 31.

(9)  PB L 378 van 31.12.1994, blz. 11.

(10)  PB L 251 van 6.10.2000, blz. 1.

(11)  PB L 258 van 12.10.2000, blz. 49.

(12)  PB L 73 van 11.3.2004, blz. 1.

(13)  PB L 154 van 30.4.2004, blz. 72.

(14)  PB L 295 van 25.10.2006, blz. 1.


BIJLAGE

De bijlagen VIII, X en XI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

hoofdstuk V wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK V

Eisen voor bloed en bloedproducten van paardachtigen voor technisch gebruik

A.   In de handel brengen

Het in de handel brengen voor technisch gebruik van bloed en bloedproducten van paardachtigen is onderworpen aan de volgende voorwaarden:

1.

Bloed mag in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat:

a)

het is verzameld bij paardachtigen die:

i)

bij de inspectie op de datum van de verzameling van het bloed geen klinische tekenen vertoonden van meldingsplichtige ziekten, opgenomen in bijlage A bij Richtlijn 90/426/EEG en van paardeninfluenza, equiene piroplasmose, equiene rinopneumonitis en equiene virusarteritis, vermeld in punt 4 van artikel 1.2.3. van de Terrestrial Animal Health Code van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE), uitgave 2009;

ii)

gedurende ten minste 30 dagen vóór de datum van en tijdens de verzameling van het bloed zijn gehouden op onder veterinair toezicht staande bedrijven waarvoor geen verbodsmaatregel krachtens artikel 4, lid 5, van Richtlijn 90/426/EEG of beperkingen krachtens artikel 5 daarvan golden;

iii)

gedurende de in artikel 4, lid 5, van Richtlijn 90/426/EEG vastgestelde perioden geen contact hebben gehad met paardachtigen uit bedrijven waarvoor een verbodsmaatregel om diergezondheidsredenen krachtens dat artikel gold en gedurende ten minste 40 dagen vóór de datum van en tijdens de verzameling van het bloed geen contact hebben gehad met paardachtigen uit een lidstaat of een derde land dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder a), van die richtlijn niet als vrij van paardenpest wordt beschouwd;

b)

het onder veterinair toezicht is verzameld:

i)

in slachthuizen die zijn erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004; of

ii)

in erkende voorzieningen die beschikken over een veterinair erkenningsnummer en onder het toezicht staan van de bevoegde autoriteit voor de verzameling van bloed van paardachtigen voor de productie van bloedproducten voor technisch gebruik.

2.

Bloedproducten mogen in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat:

a)

alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om besmetting van de bloedproducten met ziekteverwekkers tijdens de productie, hantering en verpakking te voorkomen;

b)

de bloedproducten zijn geproduceerd met bloed dat:

i)

aan de in lid 1, onder a), vastgestelde voorwaarden voldoet; of

ii)

ten minste één van de volgende behandelingen, gevolgd door een test op de doeltreffendheid, heeft ondergaan voor de inactivering van mogelijke causatieve pathogenen voor paardenpest, alle vormen van paardenencefalomyelitis, inclusief Venezolaanse paardenencefalomyelitis, infectieuze anemie bij paarden, vesiculaire stomatitis en kwade droes (Burkholderia mallei):

warmtebehandeling bij een temperatuur van 65 °C gedurende ten minste 3 uur;

bestraling met 25 kGy gammastralen;

wijziging van de pH-waarde in pH 5 gedurende 2 uur;

warmtebehandeling tot een kerntemperatuur van ten minste 80 °C.

3.

Bloed en bloedproducten van paardachtigen moeten worden verpakt in gesloten, ondoordringbare recipiënten waarop:

a)

duidelijk de vermelding „BLOED EN BLOEDPRODUCTEN VAN PAARDACHTIGEN, NIET BESTEMD VOOR MENSELIJKE OF DIERLIJKE CONSUMPTIE” is aangebracht;

b)

het erkenningsnummer is vermeld van de verzamelinrichting, als bedoeld in lid 1, onder b).

B.   Invoer

De lidstaten staan de invoer van bloed en bloedproducten van paardachtigen voor technisch gebruik toe, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1.

Het bloed moet voldoen aan de voorwaarden van punt 1, onder a), van deel A en moet onder veterinair toezicht zijn verzameld in:

a)

slachthuizen

i)

die zijn erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004; of

ii)

die door de bevoegde autoriteit van het derde land zijn erkend en onder toezicht staan van die autoriteit; of

b)

in erkende voorzieningen die beschikken over een veterinair erkenningsnummer en onder het toezicht staan van de bevoegde autoriteit van het derde land voor de verzameling van bloed van paardachtigen voor de productie van bloedproducten voor technisch gebruik.

2.

De bloedproducten moeten voldoen aan de voorwaarden van punt 2 van deel A.

Bovendien moeten de in punt 2, onder b) i), van deel A bedoelde bloedproducten zijn geproduceerd met bloed dat is verzameld bij paardachtigen die gedurende een periode van ten minste drie maanden, of sinds hun geboorte als zij minder dan drie maanden oud zijn, vóór de datum van de verzameling zijn gehouden op onder veterinair toezicht staande bedrijven in het derde land van verzameling, dat gedurende die periode en de periode van de bloedverzameling vrij is geweest van:

a)

paardenpest overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder a), van Richtlijn 90/426/EEG;

b)

Venezolaanse paardenencefalomyelitis gedurende een periode van ten minste twee jaar;

c)

kwade droes:

i)

gedurende een periode van drie jaar; of

ii)

gedurende een periode van zes maanden waarin de dieren geen klinische tekenen van kwade droes (Burkholderia mallei) hebben vertoond tijdens de keuring na het slachten in het in punt 1, onder a), bedoelde slachthuis, inclusief een zorgvuldig onderzoek van de slijmvliezen van de luchtpijp, het strottenhoofd, de neusholten, de sinussen en de vertakkingen ervan, nadat de kop overlangs doormidden is gespleten en het neustussenschot is weggesneden;

d)

vesiculaire stomatitis gedurende zes maanden.

3.

De bloedproducten moeten afkomstig zijn uit een door de bevoegde autoriteit van het derde land erkend technisch bedrijf dat voldoet aan de specifieke voorwaarden van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1774/2002.

4.

Het bloed en de bloedproducten moeten afkomstig zijn uit een derde land dat voorkomt op de in de volgende delen van bijlage XI bedoelde lijst:

a)

deel XIII (A), wanneer het bloed is verzameld overeenkomstig punt 1 van deel A of wanneer de bloedproducten zijn geproduceerd overeenkomstig punt 2, onder b) i), van deel A; of

b)

deel XIII (B), wanneer zij zijn behandeld overeenkomstig punt 2, onder b) ii), van deel A.

5.

Het bloed en de bloedproducten worden verpakt en geëtiketteerd overeenkomstig punt 3, onder a), van deel A en gaan vergezeld van een door de officiële dierenarts naar behoren ingevuld en ondertekend gezondheidscertificaat conform het model in hoofdstuk 4 (A) van bijlage X.”.

b)

het volgende hoofdstuk XV wordt toegevoegd:

„HOOFDSTUK XV

Eisen voor hoorn en producten uit hoorn, met uitzondering van hoornmeel, en hoeven en producten uit hoeven, met uitzondering van meel van hoeven, bestemd voor de productie van organische meststoffen of bodemverbeteraars

A.   In de handel brengen

Het in de handel brengen van hoorn en producten uit hoorn, met uitzondering van hoornmeel, en hoeven en producten uit hoeven, met uitzondering van meel van hoeven, bestemd voor de productie van organische meststoffen of bodemverbeteraars is aan de volgende voorwaarden onderworpen:

1.

zij moeten afkomstig zijn van dieren die:

a)

zijn geslacht in een slachthuis nadat zij een keuring vóór het slachten hebben ondergaan waarbij zij overeenkomstig de EU-wetgeving geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht; of

b)

geen klinische tekenen hebben vertoond van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte;

2.

zij moeten een warmtebehandeling gedurende een uur bij een kerntemperatuur van ten minste 80 °C hebben ondergaan;

3.

de hoorns moeten zijn verwijderd zonder opening van de schedelholte;

4.

in elk stadium van de verwerking, de opslag of het transport moeten alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om kruisbesmetting te vermijden;

5.

zij worden verpakt in nieuwe verpakkingen of recipiënten; of zij worden vervoerd in voertuigen of bulkcontainers die vóór het laden zijn ontsmet met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd product;

6.

de verpakkingen of recipiënten moeten:

a)

het type product aangeven (hoorn, producten uit hoorn, hoeven of producten uit hoeven):

b)

duidelijk zijn voorzien van het opschrift „NIET BESTEMD VOOR MENSELIJKE OF DIERLIJKE CONSUMPTIE”;

c)

zijn voorzien van de naam en het adres van het erkende technische of opslagbedrijf van bestemming.

B.   Invoer

De lidstaten staan de invoer toe van hoorn en producten uit hoorn, met uitzondering van hoornmeel, en hoeven en producten uit hoeven, met uitzondering van meel van hoeven, bestemd voor de productie van organische meststoffen of bodemverbeteraars, op voorwaarde dat zij:

1.

afkomstig zijn uit een derde land dat voorkomt op de lijst in deel XVIII van bijlage XI;

2.

zijn geproduceerd overeenkomstig punt A van dit hoofdstuk;

3.

vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat conform het model in hoofdstuk 18 van bijlage X, naar behoren ingevuld en ondertekend door de officiële dierenarts;

4.

na de veterinaire controles in de grensinspectiepost op de plaats van binnenkomst in de EU, als bedoeld in Richtlijn 97/78/EG, en overeenkomstig de voorwaarden van artikel 8, lid 4, van die richtlijn direct worden vervoerd naar een erkend technisch bedrijf of een erkend opslagbedrijf.”.

2)

Bijlage X wordt als volgt gewijzigd:

a)

Hoofdstuk 2 wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK 2

Gezondheidscertificaat

Voor niet voor menselijke consumptie bestemde melk en melkproducten voor verzending naar of doorvoer door (2) de Europese Unie

Image

Image

Image

b)

Hoofdstuk 4 (A) wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK 4 (A)

Gezondheidscertificaat

Voor de invoer van bloed en bloedproducten van paardachtigen voor technisch gebruik, bestemd voor verzending naar of doorvoer door (2) de Europese Unie

Image

Image

Image

Image

c)

Hoofdstuk 4 (D) wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK 4 (D)

Gezondheidscertificaat

Voor behandelde bloedproducten, met uitzondering van die van paardachtigen, voor de vervaardiging van technische producten, bestemd voor verzending naar of doorvoer door (2) de Europese Unie

Image

Image

Image

d)

Het volgende hoofdstuk 18 wordt toegevoegd:

„HOOFDSTUK 18

Gezondheidscertificaat

Voor hoorn en producten uit hoorn, met uitzondering van hoornmeel, en hoeven en producten uit hoeven, met uitzondering van meel van hoeven, voor de productie van organische meststoffen of bodemverbeteraars, bestemd voor verzending naar of doorvoer(2) door de Europese Unie

Image

Image

3)

Bijlage XI wordt vervangen door:

„BIJLAGE XI

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van dierlijke bijproducten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie

Opname van een derde land in een van de onderstaande lijsten is een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde om de betrokken producten uit dat derde land te mogen invoeren. Bij invoer moet tevens worden voldaan aan de voorschriften inzake diergezondheid en volksgezondheid. De volgende beschrijvingen verwijzen naar de gebieden of delen daarvan waaruit de invoer van bepaalde dierlijke bijproducten is toegestaan, als aangegeven in het desbetreffende certificaat of de desbetreffende verklaring betreffende de diergezondheid in bijlage X.

DEEL I

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van melk en melkproducten (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 2)

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij Beschikking 2004/438/EG (1).

DEEL II

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van verwerkte dierlijke eiwitten (met uitzondering van vismeel) (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 1)

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (2).

DEEL III

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van vismeel en visolie (gezondheidscertificaat, hoofdstukken 1 en 9)

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG van de Commissie (3).

DEEL IV

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van gesmolten vet (met uitzondering van visolie) (gezondheidscertificaat, hoofdstukken 10 (A) en 10 (B))

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010.

DEEL V

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van bloedproducten voor voedermiddelen (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 4 (B))

A.   Bloedproducten van hoefdieren

Derde landen of delen van derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en waaruit invoer toegestaan is van alle categorieën vers vlees van de betrokken soorten.

B.   Bloedproducten van andere diersoorten

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010.

DEEL VI

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van dierlijke bijproducten en bloedproducten (met uitzondering van bloedproducten van paardachtigen) voor technisch of farmaceutisch gebruik (gezondheidscertificaat, hoofdstukken 4 (C) en 8)

A.

Bloedproducten:

1.

Onbehandelde bloedproducten van hoefdieren:

Derde landen of delen van derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en waaruit de invoer van vers vlees van als huisdier gehouden hoefdiersoorten is toegestaan voor de in de kolommen 7 en 8 van dat deel aangegeven periode

(JP) Japan

2.

Onbehandelde bloedproducten van pluimvee en andere vogelsoorten:

Derde landen of delen van derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie (4)

(JP) Japan

3.

Onbehandelde bloedproducten van andere dieren:

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010, in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 of in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 119/2009 van de Commissie (5)

(JP) Japan

4.

Behandelde bloedproducten van alle soorten:

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010, in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 of in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 119/2009

(JP) Japan

B.

Dierlijke bijproducten voor farmaceutisch gebruik:

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010, in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 of in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 119/2009 en de volgende derde landen:

(JP) Japan,

(PH) de Filippijnen,

(TW) Taiwan.

C.

Dierlijke bijproducten voor technisch gebruik, met uitzondering van farmaceutisch gebruik: derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en waaruit de invoer van die categorie vers vlees van de respectieve soorten is toegestaan, in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 of in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 119/2009.

DEEL VII (A)

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van dierlijke bijproducten voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 3 (F))

A.

Dierlijke bijproducten van paardachtigen, runderen, schapen, geiten en varkens, zowel als landbouwhuisdier gehouden als wilde dieren:

Derde landen of delen van derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en waaruit invoer van vers vlees voor menselijke consumptie van die diersoorten is toegestaan.

B.

Grondstoffen van pluimvee, met inbegrip van loopvogels en vederwild:

Derde landen of delen van derde landen waaruit de lidstaten de invoer van vers vlees van pluimvee toestaan en die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008.

C.

Grondstoffen van vis:

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG.

D.

Grondstoffen van andere wilde landzoogdieren en leporidae:

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 of in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 119/2009 en waaruit de lidstaten de invoer van vers vlees van dezelfde soorten toestaan.

DEEL VII (B)

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van rauw voeder voor gezelschapsdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Unie voor rechtstreekse verkoop of dierlijke bijproducten die als voeder voor gekweekte pelsdieren worden gebruikt (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 3 (D))

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 of in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 en waaruit de lidstaten de invoer van vers vlees van dezelfde soorten toestaan en waar alleen vlees met been is toegestaan.

In geval van materiaal van vis, derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG.

DEEL VII (C)

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van smaakgevende ingewanden voor gebruik bij de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Unie (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 3 (E))

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 of in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 en waaruit de lidstaten de invoer van vers vlees van dezelfde soorten toestaan en waar alleen vlees met been is toegestaan.

In geval van smaakgevende ingewanden uit materiaal van vis, derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG.

DEEL VIII

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van varkenshaar (gezondheidscertificaat, hoofdstukken 7 (A) en 7 (B))

A.

Voor onbehandeld varkenshaar, derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en die in de 12 maanden vóór de datum van invoer vrij waren van Afrikaanse varkenspest.

B.

Voor behandeld varkenshaar, derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en die in de 12 maanden vóór de datum van invoer vrij waren van Afrikaanse varkenspest.

DEEL IX

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van verwerkte mest en verwerkte producten uit mest voor bodemverbetering (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 17)

Voor verwerkte mest en verwerkte producten uit mest, de derde landen die zijn opgenomen in:

a)

deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010;

b)

bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG van de Commissie (6); of

c)

deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008.

DEEL X

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven (gezondheidscertificaat, hoofdstukken 3 (A), 3 (B) en 3 (C))

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en de volgende derde landen:

(JP) Japan

(EC) Ecuador (7)

(LK) Sri Lanka (8)

(TW) Taiwan (9).

DEEL XI

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van gelatine, gehydrolyseerde eiwitten, collageen, dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat (gezondheidscertificaat, hoofdstukken 11 en 12)

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en de volgende derde landen:

(KR) Zuid-Korea (10)

(MY) Maleisië (10)

(PK) Pakistan (10)

(TW) Taiwan (10).

DEEL XII

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van producten van de bijenteelt (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 13)

Derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010.

DEEL XIII

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van bloed en bloedproducten van paardachtigen (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 4 (A))

A.

Onbehandeld bloed en onbehandelde bloedproducten: derde landen of delen van derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG en waaruit de invoer van fok- en gebruikspaardachtigen is toegestaan.

B.

Behandelde bloedproducten: derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van vers vlees van als landbouwhuisdier gehouden paardachtigen.

DEEL XIV

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van huiden van hoefdieren (gezondheidscertificaat, hoofdstukken 5 (A), 5 (B) en 5 (C))

A.

Voor verse of gekoelde huiden van hoefdieren, derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en waaruit de lidstaten de invoer toestaan van vers vlees van dezelfde soorten.

B.

Voor behandelde huiden van hoefdieren, derde landen of delen van derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010.

C.

Voor behandelde huiden van herkauwers die bestemd zijn voor verzending naar de EU en die vóór de invoer gedurende 21 dagen apart gehouden zijn of gedurende 21 dagen zonder onderbreking worden vervoerd, alle derde landen.

DEEL XV

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van jachttrofeeën (gezondheidscertificaat, hoofdstukken 6 (A) en 6 (B))

A.

Voor behandelde jachttrofeeën van vogels en hoefdieren die uitsluitend uit beenderen, hoorns, hoeven, klauwen, geweien, tanden of huiden bestaan, alle derde landen.

B.

Voor jachttrofeeën van vogels die uit onbehandelde volledige anatomische delen bestaan, derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 en waaruit de lidstaten de invoer van vers vlees van pluimvee toestaan, en de volgende landen:

(GL) Groenland

(TN) Tunesië.

C.

Voor jachttrofeeën van hoefdieren die uit onbehandelde volledige anatomische delen bestaan, derde landen die zijn opgenomen in de desbetreffende kolommen voor vers vlees van hoefdieren in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010, met de eventuele beperkingen die zijn vastgesteld in de kolom met speciale opmerkingen voor vers vlees.

DEEL XVI

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van niet voor menselijke consumptie bestemde eiproducten die als voedermiddel kunnen worden gebruikt (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 15)

Derde landen die zijn opgenomen in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en derde landen of delen van derde landen waaruit de landen de invoer van vers vlees van pluimvee toestaan en die zijn opgenomen in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008.

DEEL XVII

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van beenderen en producten uit beenderen (met uitzondering van beendermeel), hoorn en producten uit hoorn (met uitzondering van hoornmeel) en hoeven en producten uit hoeven (met uitzondering van meel van hoeven), niet bestemd voor gebruik als voedermateriaal, organische meststof of bodemverbeteraar (verklaring, hoofdstuk 16)

Alle derde landen.

DEEL XVIII

Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van hoorn en producten uit hoorn (met uitzondering van hoornmeel) en hoeven en producten uit hoeven (met uitzondering van meel van hoeven), bestemd voor de productie van organische meststoffen of bodemverbeteraars (gezondheidscertificaat, hoofdstuk 18)

Alle derde landen.


(1)  PB L 154 van 30.4.2004, blz. 72.

(2)  PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1.

(3)  PB L 320 van 18.11.2006, blz. 53.

(4)  PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1.

(5)  PB L 39 van 10.2.2009, blz. 12.

(6)  PB L 73 van 11.3.2004, blz. 1.

(7)  Alleen van vis afkomstig voeder voor gezelschapsdieren.

(8)  Alleen van huiden van hoefdieren gemaakte hondenkluiven.

(9)  Alleen verwerkt voer voor siervissen.

(10)  Alleen gelatine.”


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/27


VERORDENING (EU) Nr. 596/2010 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1019/2002 betreffende de handelsnormen voor olijfolie wegens de toetreding van Bulgarije en Roemenië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië,

Gelet op de Toetredingsakte van Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 56,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Naar aanleiding van de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie moet in Verordening (EG) nr. 1019/2002 van de Commissie (1) een technische wijziging worden aangebracht.

(2)

In artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1019/2002 is bepaald dat de lidstaten de maatregelen om de inachtneming van die verordening te garanderen, ook ten aanzien van de sanctieregeling, uiterlijk op 31 december 2002 aan de Commissie moeten meedelen. Om ervoor te zorgen dat Bulgarije en Roemenië aan die verplichting kunnen voldoen, moet voor die lidstaten een uiterste datum worden vastgesteld die na hun toetreding valt.

(3)

Verordening (EG) nr. 1019/2002 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1019/2002 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bulgarije en Roemenië delen de Commissie de in de eerste alinea bedoelde maatregelen uiterlijk op 31 december 2010 mee, en de wijzigingen van die maatregelen vóór het einde van de maand na die van de goedkeuring ervan.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 155 van 14.6.2002, blz. 27.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/28


VERORDENING (EU) Nr. 597/2010 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 juli 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

56,2

MK

65,6

TR

50,2

ZZ

57,3

0707 00 05

MK

41,0

TR

121,6

ZZ

81,3

0709 90 70

TR

104,4

ZZ

104,4

0805 50 10

AR

86,0

TR

111,6

UY

91,0

ZA

101,7

ZZ

97,6

0808 10 80

AR

91,2

BR

73,4

CA

83,2

CL

87,1

CN

68,9

NZ

116,0

US

111,3

UY

116,3

ZA

96,8

ZZ

93,8

0808 20 50

AR

88,4

CL

132,0

CN

98,4

NZ

189,1

ZA

106,8

ZZ

122,9

0809 10 00

TR

222,5

ZZ

222,5

0809 20 95

TR

302,3

US

512,6

ZZ

407,5

0809 30

AR

137,1

TR

164,8

ZZ

151,0

0809 40 05

IL

132,2

US

110,3

ZZ

121,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/30


VERORDENING (EU) Nr. 598/2010 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2010

houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 576/2010 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 juli 2010

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 juli 2010, zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 576/2010 van de Commissie (3).

(2)

Aangezien het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR/t verschilt van het vastgestelde recht, moet een overeenkomstige aanpassing van de bij Verordening (EU) nr. 576/2010 vastgestelde invoerrechten plaatsvinden.

(3)

Verordening (EU) nr. 576/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EU) nr. 576/2010 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 8 juli 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.

(3)  PB L 166 van 1.7.2010, blz. 11.


BIJLAGE I

Vanaf 8 juli 2010 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

23,38

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

5,34

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

5,34

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

23,38


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee of de Zwarte Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

30.6.2010-6.7.2010

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

170,70

111,08

Fob-prijs VSA

139,88

129,88

109,88

78,42

Golfpremie

14,26

Grote-Merenpremie

40,50

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

26,36 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

55,23 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


RICHTLIJNEN

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/33


RICHTLIJN 2010/47/EU VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2010

aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer (1), en met name op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het belang van de verkeersveiligheid, de milieubescherming en de eerlijke concurrentie, is het belangrijk dat bedrijfsvoertuigen in het verkeer correct worden onderhouden en gecontroleerd zodat zij veilige verkeersprestaties in de Europese Unie kunnen blijven leveren.

(2)

Normen en methoden die in Richtlijn 2000/30/EG zijn vastgesteld, moeten worden aangepast aan de technische vooruitgang. Dit moet leiden tot betere technische controles langs de weg in de Europese Unie.

(3)

Om de kosten en het tijdverlies voor bestuurders en ondernemingen tot een minimum te beperken, mogen controles niet onnodig lang duren.

(4)

Om het verband tussen de testresultaten, de defecten en de specifieke kenmerken van elk gecontroleerd voertuig duidelijk te maken, moet een meer gedetailleerd standaardcontrolerapport, waarnaar in artikel 5, lid 1, wordt verwezen, worden afgegeven.

(5)

De technische eisen zijn afhankelijk van de voertuigcategorieën die zijn bepaald in de wetgeving betreffende de typegoedkeuring (2). Het controlerapport moet ook een onderscheid maken tussen deze voertuigcategorieën.

(6)

Om de identificatie van voertuigen betrouwbaarder te maken, moet op het controlerapport, naast het kentekennummer van het voertuig, ook het voertuigidentificatienummer (VIN) worden vermeld.

(7)

Op de achterzijde van het controlerapport moeten alle controlepunten worden opgesomd zodat de controleurs de vastgestelde gebreken gemakkelijker kunnen noteren.

(8)

Om technische controles langs de weg beter af te stemmen op de technische vooruitgang, moeten controlemethoden worden ingevoerd voor al de punten die in bijlage II worden opgesomd.

(9)

De controle mag niet alleen betrekking hebben op veiligheid en milieubescherming, maar ook op de identificatie van het voertuig, zodat de juiste controles en normen kunnen worden toegepast, de controleresultaten kunnen worden vastgelegd en andere wettelijke eisen kunnen worden nageleefd.

(10)

De maatregelen in deze richtlijn zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 7 van Richtlijn 2009/40/EG ingestelde comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlagen I en II bij Richtlijn 2000/30/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2012 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van nationaal recht die zij vaststellen binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 203 van 10.8.2000, blz. 1. Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer, zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/26/EG van de Commissie (PB L 90 van 8.4.2003, blz. 37).

(2)  Bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlagen I en II bij Richtlijn 2000/30/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt vervangen door:

„BIJLAGE I

(voorzijde)

MODEL VAN EEN RAPPORT VAN TECHNISCHE CONTROLE LANGS DE WEG MET EEN LIJST VAN DE TE CONTROLEREN PUNTEN

1.

Plaats van de controle …

2.

Datum …

3.

Tijdstip …

4.

Kenletters van het land en kenteken van het voertuig …

5.

Voertuigidentificatienummer (VIN) …

    N2(a) (3,5 tot 12 t) (a)

    N3(a) (meer dan 12 t)

    O3(a) (3,5 tot 10 t)

    O4(a) (meer dan 10 t)

    M2(a) (> 9 zitplaatsen (b) tot 5 t)

    M3(a) (> 9 zitplaatsen (b) meer dan 5 t)

    Andere voertuigcategorie (artikel 1, lid 3)

6.

Voertuigklasse

a)

b)

c)

d)

e)

f)

g)

7.

Onderneming die het vervoer uitvoert

a)

Naam en adres …

b)

Nummer van de communautaire vergunning (c) (Verordening (EG) nr. 1072/2009) …

8.

Nationaliteit (Bestuurder) …

9.

Naam bestuurder …

10.

Gecontroleerde punten…

 

Gecontroleerd (d)

Niet gecontroleerd

Afgekeurd (e)

0)

Identificatie (f)

1)

Remuitrusting

2)

Stuurinrichting (f)

3)

Zicht (f)

4)

Lampen en elektrische installaties (f)

5)

Assen, wielen, banden, vering (f)

6)

Chassis en met het chassis verbonden delen (f)

7)

Andere uitrusting zoals tachograaf (f) en snelheidsbegrenzer

8)

Overlastfactoren zoals uitstoot en brandstof-en/of olielekkage

11.

Resultaat van de controle:

Verbod op het gebruik van het voertuig dat ernstige gebreken vertoont 

12.

Diversen/opmerkingen: …

13.

Instantie/functionaris of controleur die de controle heeft uitgevoerd

Handtekening van:

de instantie, functionaris of controleur die de controle heeft uitgevoerd

Bestuurder

Opmerkingen:

(a)

Voertuigcategorie zoals bepaald in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(b)

Aantal zitplaatsen inclusief zitplaats van de bestuurder (punt S.1 van registratiecertificaat).

(c)

Indien beschikbaar.

(d)

„Gecontroleerd” betekent dat minstens een van de controlepunten van deze groep, die in bijlage II bij Richtlijn 2009/40/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2010/48/EU, zijn opgesomd, zijn gecontroleerd.

(e)

Defecten worden vermeld op de achterzijde.

(f)

Testmethoden en richtsnoeren voor het beoordelen van defecten in overeenstemming met bijlage II bij Richtlijn 2009/40/EG zoals gewijzigd bij Richtlijn 2010/48/EU.

(achterzijde)

0.   IDENTIFICATIE VAN HET VOERTUIG

0.1.

Kentekenplaten

0.2.

Voertuigidentificatie-/chassis-/serienummer

1.   REMUITRUSTING

1.1.

Mechanische toestand en werking

1.1.1.

Scharnierpunt van het pedaal van de bedrijfsrem

1.1.2.

Staat en slag van het rempedaal

1.1.3.

Vacuümpomp of compressor en reservoirs

1.1.4.

Lagedrukverklikker of -manometer

1.1.5.

Handremventiel

1.1.6.

Parkeerrem, bedieningshendel, parkeerremvergrendeling

1.1.7.

Remkleppen (voetkleppen, ontluchtingsventielen, regelkleppen)

1.1.8.

Koppelingskoppen voor remmen voor aanhangwagen (elektrisch en pneumatisch)

1.1.9.

Energie- en drukreservoir

1.1.10.

Rembekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen)

1.1.11.

Niet-flexibele remleidingen

1.1.12.

Remslangen

1.1.13.

Remvoeringen en -blokken

1.1.14.

Remtrommels, remschijven

1.1.15.

Remkabels, stangen, hendels, overbrenging

1.1.16.

Remcilinders (veerremcilinders of hydraulische remcilinders inbegrepen)

1.1.17.

Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar

1.1.18.

Remhefbomen en indicatoren

1.1.19.

Continuremsysteem (indien gemonteerd of voorgeschreven)

1.1.20.

Automatische bediening van remmen voor aanhangwagen

1.1.21.

Volledig remsysteem

1.1.22.

Testkoppelingen

1.2.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de bedrijfsrem

1.2.1.

Remkracht

1.2.2.

Bedrijfszekerheid

1.3.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de hulprem

1.3.1.

Remkracht

1.3.2.

Bedrijfszekerheid

1.4.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de parkeerrem

1.4.1.

Remkracht

1.4.2.

Bedrijfszekerheid

1.5.

Remkracht van het continuremsysteem

1.6.

Antiblokkeersysteem

2.   STUURINRICHTING

2.1.

Mechanische toestand

2.1.1.

Toestand van de stuurinrichting

2.1.2.

Bevestiging van stuurhuis

2.1.3.

Toestand stuuroverbrenging

2.1.4.

Werking stuuroverbrenging

2.1.5.

Stuurbekrachtiging

2.2.

Stuurwiel en -kolom

2.2.1.

Toestand van het stuurwiel

2.2.2.

Stuurkolom

2.3.

Speling in de stuurinrichting

2.4.

Wieluitlijning

2.5.

Draaischijf van de as van de aanhangwagen

3.   ZICHT

3.1.

Gezichtsveld

3.2.

Toestand van de ruiten

3.3.

Achteruitkijkspiegels

3.4.

Ruitenwissers

3.5.

Ruitensproeiers

3.6.

Ontwasemingssysteem

4.   LICHTEN, REFLECTERENDE INRICHTINGEN EN ELEKTRISCHE INSTALLATIES

4.1.

Koplampen

4.1.1.

Toestand en werking

4.1.2.

Afstelling

4.1.3.

Schakelen

4.1.4.

Naleving van de eisen

4.1.5.

Verstelinrichting

4.1.6.

Koplampwisser

4.2.

Voor- en achterlichten, breedtelichten en contourmarkeringen

4.2.1.

Toestand en werking

4.2.2.

Schakelaars

4.2.3.

Naleving van de eisen

4.3.

Stoplichten

4.3.1.

Toestand en werking

4.3.2.

Schakelaars

4.3.3.

Naleving van de eisen

4.4.

Richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten

4.4.1.

Toestand en werking

4.4.2.

Schakelaars

4.4.3.

Naleving van de eisen

4.4.4.

Knippersnelheid

4.5.

Mistlichten voor en achter

4.5.1.

Toestand en werking

4.5.2.

Richting

4.5.3.

Schakelaars

4.5.4.

Naleving van de eisen

4.6.

Achteruitrijlichten

4.6.1.

Toestand en werking

4.6.2.

Schakelaars

4.6.3.

Naleving van de eisen

4.7.

Achterkentekenplaatverlichting

4.7.1.

Toestand en werking

4.7.2.

Naleving van de eisen

4.8.

Retroreflectoren, veiligheidsmarkeringen en identificatiemarkeringen achteraan

4.8.1.

Toestand

4.8.2.

Naleving van de eisen

4.9.

Verklikkersignalen voor lichtinrichting

4.9.1.

Toestand en werking

4.9.2.

Naleving van de eisen

4.10.

Elektrische verbindingen tussen trekkend voertuig en aanhangwagen of oplegger

4.11.

Elektrische bedrading

4.12.

Niet-verplichte lampen en reflectoren

4.13.

Accu

5.   ASSEN, WIELEN, BANDEN EN VERING

5.1.

Assen

5.1.1.

Assen

5.1.2.

Stuurpennen

5.1.3.

Wiellagers

5.2.

Wielen en banden

5.2.1.

Wielnaaf

5.2.2.

Wielen

5.2.3.

Banden

5.3.

Veringsysteem

5.3.1.

Veren en stabilisator

5.3.2.

Schokdempers

5.3.3.

Torsiestangen, radiusarmen, vorkbenen en draagarmen

5.3.4.

Veerverbindingen

5.3.5.

Luchtvering

6.   CHASSIS EN MET HET CHASSIS VERBONDEN DELEN

6.1.

Chassis of frame en bevestigingen

6.1.1.

Algemene toestand

6.1.2.

Uitlaatpijpen en geluiddempers

6.1.3.

Tanks en brandstofleidingen (incl. tanks en brandstofleidingen voor verwarming)

6.1.4.

Bumpers, zijdelingse bescherming en beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden

6.1.5.

Bevestiging van het reservewiel

6.1.6.

Koppelingsinrichting en trekinrichting

6.1.7.

Overbrenging

6.1.8.

Bevestiging van de motor

6.1.9.

Motorprestaties

6.2.

Cabine en koetswerk

6.2.1.

Toestand

6.2.2.

Bevestiging

6.2.3.

Portieren en portierklinken

6.2.4.

Bodem

6.2.5.

Bestuurderszitplaats

6.2.6.

Andere zitplaatsen

6.2.7.

Bedieningsapparatuur voor de bestuurder

6.2.8.

Cabinetreden

6.2.9.

Andere binnen- en buitenvoorzieningen en -uitrusting

6.2.10.

Spatborden, opspatafschermingsuitrusting

7.   DIVERSE UITRUSTINGEN

7.1.

Veiligheidsgordels/gespen

7.1.1.

Veiligheid van bevestigingen

7.1.2.

Toestand

7.1.3.

Belastingsbeperker veiligheidsgordel

7.1.4.

Gordelspanners

7.1.5.

Airbag

7.1.6.

SRS-systemen (Supplement Restraint System)

7.2.

Brandblusser

7.3.

Sloten en beveiligingen tegen diefstal

7.4.

Gevarendriehoek

7.5.

Verbandtrommel

7.6.

Wielblokken (wiggen)

7.7.

Claxon

7.8.

Snelheidsmeter

7.9.

Tachograaf

7.10.

Snelheidsbegrenzer

7.11.

Odometer

7.12.

Elektronische stabiliteitscontrole

8.   OVERLASTFACTOREN

8.1.

Geluidsonderdrukkingssysteem

8.2.

Uitlaatemissies

8.2.1.

Emissies benzinemotor

8.2.1.1.

Controle-uitrusting uitlaatemissies

8.2.1.2.

Gasemissies

8.2.2.

Emissies dieselmotor

8.2.2.1.

Controle-uitrusting uitlaatemissies

8.2.2.2.

Opaciteit

8.3.

Onderdrukking elektromagnetische storingen

8.4.

Andere punten die betrekking hebben op het milieu

8.4.1.

Zichtbare rook

8.4.2.

Vloeistoflekken”.

2)

Bijlage II wordt vervangen door:

BIJLAGE II

INHOUDSOPGAVE

1.

INLEIDING

2.

CONTROLEVEREISTEN

1.

Remuitrusting

8.

Overlastfactoren

1.   INLEIDING

Deze bijlage bevat de details van de tests en/of controles van de remmen en de uitlaatemissies tijdens een technische controle langs de weg. Voor de controles langs de weg is het niet verplicht apparatuur te gebruiken, maar het komt wel de kwaliteit van de controles ten goede. Het gebruik van apparatuur is dan ook, waar mogelijk, aanbevolen.

Punten die slechts met apparatuur kunnen worden gecontroleerd, zijn met een (E) aangeduid.

Indien als controlemethode „visueel” vermeld is, impliceert dit dat de controleur niet alleen naar de punten moet kijken, maar ook, indien nodig, de punten moet bedienen, het geluid moet beoordelen of andere geschikte controlemethoden moet toepassen zonder apparatuur te gebruiken.

2.   CONTROLEVEREISTEN

De punten die bij technische controles langs de weg aan bod komen en de methoden die worden gebruikt, staan hieronder opgesomd. Gebreken zijn voorbeelden van defecten die kunnen worden vastgesteld.

Punt

Methode

Gebreken

1.   REMUITRUSTING

1.1.   

Mechanische toestand en werking

1.1.1.

Scharnierpunt van het pedaal van de bedrijfsrem

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

Opmerking: Voor de controle van voertuigen met bekrachtigde remsystemen, moet de motor worden uitgeschakeld.

a)

Scharnierpunt zit te strak.

b)

Vertoont te veel slijtage/speling.

1.1.2.

Staat en slag van het rempedaal

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

Opmerking: Voor de controle van voertuigen met bekrachtigde remsystemen, moet de motor worden uitgeschakeld.

a)

De vrije slag is te groot of te klein.

b)

Het rempedaal komt moeilijk terug in de rustpositie.

c)

Het antisliprubber op het rempedaal ontbreekt, zit los of is door slijtage glad geworden.

1.1.3.

Vacuümpomp of compressor en reservoirs

Visuele controle van de onderdelen bij normale werkdruk. Nodige controletijd vereist zodat de vacuüm- of luchtdruk veilige werkwaarden bereikt en het waarschuwingssignaal, de veiligheidsklep van het dubbele remcircuit en de overdrukklep functioneren.

a)

Er is te weinig lucht- en/of vacuümdruk om de rem ten minste tweemaal te kunnen aantrekken nadat het waarschuwingssignaal heeft gewerkt (of een meetinstrument gevaar signaleert).

b)

Het tot stand komen van de benodigde lucht- en/of vacuümdruk voor het bereiken van veilige werkwaarden is niet in overeenstemming met de vereisten (7).

c)

De veiligheidsklep voor dubbel remcircuit of overdrukklep functioneert niet.

d)

Er is duidelijk drukverlies ten gevolge van een luchtlek of er zijn waarneembare luchtlekken.

e)

Er is uitwendige schade die het functioneren van het remsysteem kan schaden.

1.1.4.

Lagedrukverklikker of -manometer

Functionele controle

Verklikker of manometer werkt slecht of is defect.

1.1.5.

Handremventiel

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

De bedieningsschakelaar vertoont barsten, beschadiging of te grote slijtage.

b)

De bedieningsschakelaar is niet goed op de klep bevestigd of de klep zit los.

c)

De koppelingen zitten los of het systeem lekt.

d)

Functioneert niet behoorlijk.

1.1.6.

Parkeerrem, bedienings hendel, parkeerrem vergrendeling

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

De vergrendeling blijft niet goed vastzitten.

b)

De scharnierpin van de hefboom of in de vergrendeling vertonen te veel slijtage.

c)

Te grote beweeglijkheid van de hendel wijst op een verkeerde afstelling.

d)

Cilinder ontbreekt, is beschadigd of werkt niet.

e)

Slechte werking, verklikker toont defect.

1.1.7.

Remkleppen (voetkleppen, ontluchtings ventielen, regelkleppen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

Klep is beschadigd of er is een te grote luchtlekkage.

b)

Het olieverlies uit de compressor is te groot.

c)

Klep zit los of is slecht gemonteerd.

d)

Verlies of lekkage van hydraulische vloeistof.

1.1.8.

Koppelingskoppen voor remmen voor aanhangwagen (elektrisch en pneumatisch)

Koppel alle koppelingskoppen van het remsysteem tussen het trekkende voertuig en de aanhangwagen los en koppel ze weer aan elkaar.

a)

Kraan of zelfsluitende klep defect.

b)

Kraan of klep zit los of is slecht gemonteerd.

c)

Lekken.

d)

Niet correct of helemaal niet gekoppeld waar het nodig is.

e)

Functioneert niet correct.

1.1.9.

Energie- en drukreservoir

Visuele controle

a)

Reservoir is beschadigd, gecorrodeerd of lekt.

b)

Het ontwateringsventiel werkt niet.

c)

Reservoir zit los of is slecht gemonteerd.

1.1.10.

Rembekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

De rembekrachtiging is defect of ineffectief.

b)

De hoofdcilinder is defect of lekt.

c)

De hoofdcilinder zit los.

d)

Te weinig remvloeistof.

e)

De kap van het reservoir van de hoofdcilinder ontbreekt.

f)

Het controlelampje voor de remvloeistof licht op of is defect.

g)

Het waarschuwingssignaal met betrekking tot de remvloeistof werkt slecht.

1.1.11.

Niet-flexibele remleidingen

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

Er is dreigend gevaar voor defecten en breuken.

b)

Leidingen of koppelingen lekken.

c)

Leidingen vertonen beschadiging of te veel corrosie.

d)

De leidingen zijn verkeerd gemonteerd.

1.1.12.

Remslangen

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

Er is dreigend gevaar voor defecten en breuken.

b)

De slangen zijn beschadigd, doorgescheurd, getordeerd of te kort.

c)

Slangen of koppelingen lekken.

d)

De slangen vertonen door de druk veroorzaakte verwijdingen.

e)

De slangen vertonen porositeit.

1.1.13.

Remvoeringen en -blokken

Visuele controle

a)

Remblok vertoont te veel slijtage.

b)

Remblok is vervuild (olie, vet enz.).

c)

Remblok is niet aanwezig.

1.1.14.

Remtrommels, remschijven

Visuele controle

a)

Trommel of schijf vertoont te veel slijtage, corrosie, kerven, scheuren, zit los of is gebroken.

b)

Trommel of schijf is vervuild (olie, vet enz.).

c)

Trommel of schijf is niet aanwezig.

d)

De ankerplaat zit los.

1.1.15.

Remkabels, stangen, hendels, overbrenging

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

De kabel is beschadigd of geknikt.

b)

Onderdeel vertoont te veel slijtage of corrosie.

c)

De bevestiging van de kabel, stang of verbinding is niet geborgd.

d)

De kabelgeleiding is defect.

e)

De werking van het remsysteem wordt belemmerd.

f)

Abnormale beweeglijkheid van de hendels/overbrenging wijst op slechte afstelling of te veel slijtage.

1.1.16.

Remcilinders (veerremcilinders of hydraulische remcilinders inbegrepen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

Cilinder vertoont barsten of beschadiging.

b)

Cilinder lekt.

c)

Cilinder zit los of is niet goed gemonteerd.

d)

Cilinder vertoont te veel corrosie.

e)

De slag van de zuiger of van het diafragmamechanisme is te klein of te groot.

f)

De stofkap ontbreekt of vertoont te veel beschadiging.

1.1.17.

Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

a)

De overbrenging is defect.

b)

De overbrenging is niet juist afgesteld.

c)

Remkrachtregelaar is geblokkeerd of werkt niet.

d)

Remkrachtregelaar ontbreekt.

e)

Identificatieplaat ontbreekt.

f)

Identificatie niet leesbaar of niet in overeenstemming met de vereisten (7).

1.1.18.

Remhefbomen en indicatoren

Visuele controle.

a)

Remhefboom is beschadigd, geblokkeerd of vertoont abnormale beweeglijkheid die wijst op te veel slijtage of verkeerde afstelling.

b)

Remhefboom is defect.

c)

Niet correct geïnstalleerd of vervangen.

1.1.19.

Continuremsysteem (indien gemonteerd of voorgeschreven)

Visuele controle

a)

De koppelstukken of bevestigingen zijn slecht.

b)

Systeem duidelijk defect of niet aanwezig.

1.1.20.

Automatische bediening van remmen voor aanhangwagen

Koppel de remkoppelingskoppen tussen het trekkende voertuig en de aanhangwagen los.

De rem voor de aanhangwagen wordt niet automatisch aangetrokken wanneer de koppelingskop losgekoppeld is.

1.1.21.

Volledig remsysteem

Visuele controle

a)

Andere apparatuur (bv. antivriespomp, luchtdroger enz.) vertoont uitwendige beschadiging of te veel corrosie waardoor het remsysteem minder goed werkt.

b)

Te grote luchtlekkage of antivrieslekkage.

c)

Onderdelen zitten los of zijn slecht gemonteerd.

d)

Onjuiste herstelling van of wijziging aan onderdelen.

1.1.22.

Testkoppelingen (indien gemonteerd of voorgeschreven)

Visuele controle

a)

Ontbreken.

b)

Zijn beschadigd, onbruikbaar of lekken.

1.2.   

Remkracht en bedrijfszekerheid van de bedrijfsrem

1.2.1.

Remkracht

(E)

Test op een statische remtestmachine. Trek de remmen geleidelijk aan tot de maximale kracht.

a)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.

b)

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor het andere wiel op dezelfde as.

c)

De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).

d)

Abnormale hoge reactietijd voor een of meer wielen.

e)

De remkracht vertoont te grote schommelingen tijdens een volledige wielwenteling.

1.2.2.

Bedrijfszekerheid

(E)

Test op een statische remtestmachine met het gewicht dat het voertuig bij zijn presentatie heeft.

a)

Geeft niet minstens de hieronder vermelde minimumwaarden: –

b)

Categorie M1, M2 en M3 – 50 % (1).

c)

Categorie N1 – 45 %.

d)

Categorie N2 en N3 – 43 % (2).

e)

Categorie O2, O3 en O4 – 40 % (3).

1.3.   

Remkracht en bedrijfszekerheid van de hulprem (indien afzonderlijk werkend systeem)

1.3.1.

Remkracht

(E)

Indien het hulpremsysteem gescheiden is van het bedrijfsremsysteem, gebruik de methode in 1.2.1.

a)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.

b)

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as.

c)

De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).

1.3.2.

Bedrijfszekerheid

(E)

Indien het hulpremsysteem gescheiden is van het bedrijfsremsysteem, gebruik de methode in 1.2.2.

De remkracht is kleiner dan 50 % (4) van de in punt 1.2.2 beschreven remkracht van de bedrijfsrem bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen.

1.4.   

Remkracht en bedrijfszekerheid van de parkeerrem

1.4.1.

Remkracht

(E)

Trek de rem aan op een statische remtestmachine.

Rem werkt aan een of meer wielen niet.

1.4.2.

Bedrijfszekerheid

(E)

Test op een statische remtestmachine met het gewicht dat het voertuig bij zijn presentatie heeft.

Geeft niet voor minstens alle categorieën voertuigen een rempercentage van 16 % bij de maximaal toegestane massa, of, voor motorvoertuigen, 12 % bij de maximummassa van de voertuigcombinatie, waarbij moet worden uitgegaan van de grootste waarde.

1.5.

Remkracht van het continuremsysteem

Visuele controle en, indien mogelijk, testen of het systeem werkt.

a)

Niet regelbaar (niet van toepassing op motorremmen).

b)

Systeem werkt niet.

1.6.

Antiblokkeersysteem

Visuele controle van het waarschuwingssignaal.

a)

Waarschuwingssignaal is defect.

b)

Waarschuwingssignaal is gestoord.

8.   OVERLASTFACTOREN

8.2.   

Uitlaatemissies

8.2.1   

Emissies benzinemotor

8.2.1.1.

Controle-uitrusting uitlaatemissies

Visuele controle

a)

De fabrikant heeft geen emissiebestrijdingssysteem gemonteerd of dit systeem is duidelijk defect.

b)

Lekken die emissiemetingen in belangrijke mate kunnen beïnvloeden.

8.2.1.2.

Gasemissies

(E)

Meting met een uitlaatgasanalysator in overeenstemming met de vereisten (7). Bij voertuigen die met een geschikt boorddiagnosesysteem (OBD-systeem) zijn uitgerust, mag de correcte werking van het emissiesysteem ook worden gecontroleerd door de relevante gegevens uit het OBD-systeem uit te lezen en de correcte werking van het OBD-systeem te controleren in plaats van emissiemetingen bij stationaire motor in overeenstemming met de door de fabrikant aanbevolen warmloopperiode en andere vereisten (7), en rekening houdend met de juiste maxima.

Er kan ook worden gemeten met meetapparatuur op afstand volgens standaardtestmethoden.

a)

Ofwel overschrijden de gasemissies de door de fabrikant vastgelegde niveaus,

b)

ofwel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, overschrijden de CO-emissies,

1.

voor voertuigen die niet met een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem werden gecontroleerd,

4,5 %, of

3,5 %

afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik zoals in de vereisten (7) wordt bepaald;

2.

voor voertuigen die met een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem werden gecontroleerd,

bij stationaire motor: 0,5 %

bij hoog stationair toerental: 0,3 %

of

bij stationaire motor: 0,3 % (5)/

bij hoog stationair toerental: 0,2 %

afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik zoals in de vereisten wordt bepaald (7).

c)

Lambda buiten de waarde 1 ± 0,03 of niet overeenkomstig de specificaties van fabrikant.

d)

Uitgelezen OBD wijst op ernstig defect.

e)

Meetapparatuur op afstand wijst op een ernstige inbreuk.

8.2.2   

Emissies dieselmotor

8.2.2.1.

Controle-uitrusting uitlaatemissies

Visuele controle

a)

De fabrikant heeft geen emissiebestrijdingssysteem gemonteerd of dit systeem is duidelijk defect.

b)

Lekken die emissiemetingen in belangrijke mate kunnen beïnvloeden.

8.2.2.2.

Opaciteit

(E)

a)

De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationaire toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije stand en niet-ontkoppelde motor.

b)

Conditionering van het voertuig:

1.

Voertuigen kunnen worden gecontroleerd zonder voorafgaande conditionering, maar om veiligheidsredenen moet eerst worden nagegaan of de motor warm is en in een bevredigende mechanische staat verkeert.

2.

Conditioneringsvoorschriften:

i)

de motor moet op temperatuur zijn, hetgeen bijvoorbeeld kan worden geconstateerd wanneer de temperatuur van de motorolie, gemeten door middel van een in de opening voor de oliepeilstok ingebrachte voeler, ten minste 80 °C bedraagt, of de normale bedrijfstemperatuur wanneer deze lager is, dan wel wanneer de temperatuur van het motorblok, bepaald aan de hand van de hoeveelheid infraroodstraling, tenminste een vergelijkbare waarde bedraagt. Indien door de constructie van het voertuig deze meting in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is, kan op een andere wijze worden nagegaan of de motor zijn normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt, bijvoorbeeld door te wachten tot de ventilator aanslaat;

ii)

het uitlaatsysteem moet worden doorgeblazen door middel van ten minste drie vrije acceleratiecycli of een daarmee vergelijkbare methode.

c)

Controleprocedure:

1.

De motor en de eventueel gemonteerde druklader moeten stationair draaien voor het begin van elke vrije acceleratiecyclus. Bij zware dieselmotoren moet ten minste 10 seconden worden gewacht na het loslaten van het gaspedaal.

2.

Bij de aanvang van elke vrije acceleratiecyclus moet het gaspedaal snel en ononderbroken (d.i. in minder dan 1 seconde) maar wel rustig volledig worden ingedrukt, teneinde een maximale brandstoftoevoer door de injectiepomp te verkrijgen.

3.

Tijdens elke vrije acceleratiecyclus moet de motor het toerental bereiken waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt of, voor voertuigen met een automatische transmissie, het door de fabrikant voorgeschreven toerental dan wel, indien dit niet bekend is, een toerental dat tweederde bedraagt van het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt, alvorens het gaspedaal wordt losgelaten. Dit kan worden gecontroleerd door bijvoorbeeld het toerental te meten of door voldoende tijd te laten verlopen tussen het indrukken en het loslaten van het gaspedaal, namelijk, bij voertuigen van de categorie M2, M3, N2 of N3, ten minste 2 seconden.

4.

Voertuigen dienen alleen te worden afgekeurd, indien het rekenkundig gemiddelde van ten minste de laatste drie vrije acceleratiecycli meer bedraagt dan de grenswaarde. Dit kan worden berekend, wanneer sterk van het gemeten gemiddelde afwijkende metingen of het resultaat van een andere statistische berekening die rekening houdt met de verstrooiing van de metingen buiten beschouwing worden gelaten. De lidstaten mogen het aantal testcycli beperken.

5.

Om onnodige controles te vermijden, kunnen de lidstaten voertuigen afkeuren waarbij aanzienlijk hogere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen. Om onnodige controles te vermijden, kunnen de lidstaten ook, rekening houdend met de juiste maxima, voertuigen goedkeuren waarbij na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen aanzienlijke lagere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten.

Er kan ook worden gemeten met meetapparatuur op afstand volgens standaardtestmethoden.

a)

Bij voertuigen die voor de eerste keer vóór de datum in de vereisten zijn geregistreerd of in gebruik genomen (7),

overschrijdt de opaciteit het niveau dat op de plaat van de fabrikant op het voertuig staat genoteerd;

b)

(Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer volgens de vereisten (7) geen referentiewaarden mogen worden gebruikt,

voor dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1,

voor dieselmotoren met drukvulling: 3,0 m-1,

of, bij voertuigen die in de vereisten (7) staan of voor de eerste keer na de datum in de vereisten (7) zijn geregistreerd of in gebruik genomen,

1,5 m-1  (6).

c)

Meetapparatuur op afstand wijst op een ernstige inbreuk.


(1)  48 % voor voertuigen die niet zijn uitgerust met ABS of die vóór 1 oktober 1991 zijn goedgekeurd.

(2)  45 % voor de voertuigen die werden ingeschreven na 1988 of vanaf de datum in verordeningen () afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(3)  43 % voor opleggers en aanhangwagens met trekstang die zijn ingeschreven na 1988 of vanaf de datum in verordeningen () afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(4)  2,2 m/s2 voor N1-, N2- en N3-voertuigen.

(5)  Goedgekeurd overeenkomstig de grenswaarden in rij A of B van hoofdstuk 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG of later, of voor het eerst ingeschreven of in gebruik genomen na 1 juli 2002.

(6)  Goedgekeurd volgens de grenswaarden in rij B van hoofdstuk 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG of later; rij B1, B2 of C van hoofdstuk 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 1999/96/EG of later of voor het eerst ingeschreven of in gebruik genomen na 1 juli 2008..

(7)  Deze „vereisten” zijn vastgelegd in de typegoedkeuringseisen op de datum van de eerste inschrijving of de eerste ingebruikneming, alsook in aanpassingsverplichtingen of nationale wetgevingen in het land van inschrijving.”


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/47


RICHTLIJN 2010/48/EU VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2010

houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de verkeersveiligheid, de milieubescherming en de eerlijke concurrentie is het belangrijk dat voertuigen in het verkeer correct worden onderhouden en gecontroleerd zodat zij tijdens hun volledige levensduur de tijdens de typegoedkeuring vastgestelde prestaties op hetzelfde niveau of bijna hetzelfde niveau kunnen blijven leveren.

(2)

De normen en methoden in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2009/40/EG moeten verder worden omschreven en aangepast in functie van de technische vooruitgang met als doel de technische controles van motorvoertuigen in de Europese Unie op een kosteneffectieve manier te verbeteren.

(3)

Er moet rekening worden gehouden met Autofore (2) en Idelsy (3), twee recente projecten over opties voor technische controles, en de resultaten van een open en op feiten gebaseerde dialoog met belanghebbenden.

(4)

Door de huidige technologische ontwikkelingen op het gebied van voertuigen moeten moderne elektronische systemen op de lijst met controlepunten worden opgenomen.

(5)

Om de technische controles verder te harmoniseren, moeten voor alle controlepunten controlemethodes worden ingevoerd.

(6)

Voor een betere harmonisatie en voor de eenvormigheid van normen moet een niet-limitatieve lijst met de voornaamste redenen voor afkeuring, die al bestaat voor remsystemen, voor alle controlepunten worden opgesteld.

(7)

Technische controles moeten betrekking hebben op alle punten die relevant zijn voor het specifieke ontwerp, de constructie en de inrichting van het gecontroleerde voertuig. Daarom moeten, waar nodig, specifieke vereisten voor bepaalde voertuigcategorieën worden toegevoegd.

(8)

De lidstaten hebben de verplichte periodieke technische controle in overeenstemming met artikel 5, onder e), van Richtlijn 2009/40/EG uitgebreid tot andere categorieën voertuigen. Om de controles nog meer te harmoniseren, moeten methoden en normen voor deze voertuigcategorieën worden opgenomen. De controles moeten worden uitgevoerd met de beschikbare technieken en uitrusting en zonder gereedschap om voertuigonderdelen te ontmantelen of te verwijderen.

(9)

De controle mag niet alleen betrekking hebben op veiligheid en milieubescherming, maar moet ook aandacht schenken aan de identificatie van het voertuig om ervoor te kunnen zorgen dat de juiste controles en normen worden toegepast, dat de resultaten van de controle kunnen worden vastgelegd en dat andere wettelijke eisen kunnen worden nageleefd.

(10)

Om de werking van de interne markt te bevorderen en de methoden voor technische controle te verbeteren, moeten de resultaten van een controle worden genoteerd op een technisch certificaat dat alle belangrijke elementen bevat.

(11)

Er moet meer werk worden gemaakt van alternatieve controleprocedures om de onderhoudstoestand van dieselvoertuigen te controleren, met name wat stikstofoxide en fijne deeltjes betreft, rekening houdend met nieuwe nabehandelingssystemen van uitlaatgassen.

(12)

De maatregelen in deze richtlijn zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 7 van Richtlijn 2009/40/EG ingestelde comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Richtlijn 2009/40/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2011 aan deze richtlijn te voldoen, met uitzondering van de bepalingen in lid 3 van bijlage II, die pas op 31 december 2013 in werking treden. Zij brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen op de hoogte.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 141 van 6.6.2009, blz. 12.

(2)  „Autofore study on the Future Options for Roadworthiness Enforcement in the European Union” (Onderzoek Autofore over de opties voor technische naleving in de Europese Unie), http://ec.europa.eu/transport/roadsafety/publications/projectfiles/autofore_en.htm

(3)  IDELSY Initiative for Diagnosis of Electronic Systems in Motor Vehicles for PTI (IDELSY-initiatief voor de diagnose van elektrische systemen in motorvoertuigen voor permanente identificatie van aanhangwagens), http://ec.europa.eu/transport/roadsafety/publications/projectfiles/idelsy_en.htm


BIJLAGE

Bijlage II bij Richtlijn 2009/40/EG wordt vervangen door:

„BIJLAGE II

VERPLICHTE CONTROLEPUNTEN

INHOUDSOPGAVE

1.

Inleiding

2.

Toepassingsgebied van de controle

3.

Technisch certificaat

4.

Minimumcontrolevereisten

0.

Identificatie van het voertuig

1.

Remuitrusting

2.

Stuurinrichting

3.

Zicht

4.

Lichten, reflecterende inrichtingen en elektrische installaties

5.

Assen, wielen, banden en vering

6.

Chassis en met het chassis verbonden delen

7.

Diverse uitrustingen

8.

Overlastfactoren

9.

Aanvullende controles voor passagiersvoertuigen M2, M3

1.   INLEIDING

In deze bijlage worden de voertuigsystemen en -onderdelen besproken die moeten worden gecontroleerd, alsook de controlemethoden en de criteria aan de hand waarvan moet worden bepaald of de toestand van het voertuig aanvaardbaar is.

Indien het voertuig gebreken vertoont met betrekking tot de opgesomde controlepunten, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in een procedure de voorwaarden vast waaronder het voertuig aan het verkeer mag deelnemen totdat het voldoet aan een nieuwe technische keuring.

De controle moet op zijn minst betrekking hebben op de onderstaande punten, mits deze de uitrusting betreffen van het voertuig dat in de betrokken lidstaat wordt goedgekeurd.

De controle moet worden uitgevoerd met de beschikbare technieken en uitrusting en zonder gereedschap om voertuigonderdelen te ontmantelen of verwijderen.

Alle opgesomde punten moeten verplicht worden gecontroleerd bij de periodieke controle van voertuigen, behalve de punten die met een (X) zijn aangeduid. Dit zijn punten die betrekking hebben op de toestand van het voertuig en zijn geschiktheid om deel te nemen aan het verkeer, maar die niet essentieel zijn bij een periodieke controle.

„Redenen voor afkeuring” zijn niet van toepassing indien zij verwijzen naar vereisten die nog niet in de relevante typegoedkeuringswetgeving voor het voertuig werden voorgeschreven op het moment van de eerste registratie of de eerste ingebruikname, of indien zij verwijzen naar retrofiteisen.

Indien als controlemethode „visueel” staat, impliceert dit dat de controleur niet alleen naar de punten moet kijken, maar ook, indien nodig, de punten moet bedienen, het geluid moet beoordelen of andere geschikte controlemethoden moet toepassen zonder apparatuur te gebruiken.

2.   TOEPASSINGSGEBIED VAN DE CONTROLE

De controle heeft op zijn minst betrekking op de onderstaande punten, mits deze de geïnstalleerde uitrusting betreffen van het voertuig dat wordt gecontroleerd.

0.

Identificatie van het voertuig;

1.

Remuitrusting;

2.

Stuurinrichting;

3.

Zicht;

4.

Verlichtingsinstallatie en onderdelen van elektrische installaties;

5.

Assen, wielen, banden en vering;

6.

Chassis en met het chassis verbonden delen;

7.

Diverse uitrustingen;

9.

Overlastfactoren;

9.

Aanvullende controles voor passagiersvoertuigen M2 en M3.

3.   TECHNISCH CERTIFICAAT

De onderneming of de bestuurder van het voertuig moet schriftelijk op de hoogte worden gebracht van de defecten, de resultaten van de controle en de wettelijke gevolgen.

Technische certificaten die bij verplichte periodieke voertuigcontroles worden uitgereikt, bevatten minstens de volgende elementen:

1.

voertuigidentificatienummer (VIN)

2.

kentekennummer en kenletters van het land van registratie

3.

plaats en datum van controle

4.

odometer die op het moment van de controle wordt afgelezen (indien beschikbaar)

5.

voertuigcategorie (indien beschikbaar)

6.

vastgestelde defecten (het is aanbevolen de numerieke volgorde van lid 5 van deze bijlage te volgen) en hun categorie

7.

algemene beoordeling van het voertuig

8.

datum van de volgende periodieke controle (indien deze informatie niet via andere kanalen wordt gegeven)

9.

naam van de controleorganisatie en handtekening of identificatie van de controleur die de controle heeft uitgevoerd

4.   MINIMUMCONTROLEVEREISTEN

De punten die bij de controles aan bod komen en de minimumnormen en methoden die worden toegepast, staan hieronder opgesomd. „Redenen voor afkeuring” zijn voorbeelden van defecten die worden vastgesteld.

Punt

Methode

Redenen voor afkeuring

0.   IDENTIFICATIE VAN HET VOERTUIG

0.1.

Registratie kentekenplaten (indien dit in de eisen is voorgeschreven (8)

Visuele controle

a)

Kentekenplaat (-platen) ontbreekt (ontbreken) of zit(ten) zo los dat de plaat (platen) er kan (kunnen) afvallen.

b)

Opschrift ontbreekt of is onleesbaar.

c)

Is niet in overeenstemming met voertuigdocumenten of geregistreerde gegevens.

0.2.

Voertuigidentificatie-/chassis-/serienummer

Visuele controle

a)

Ontbreekt of is onvindbaar.

b)

Onvolledig, onleesbaar.

c)

Is niet in overeenstemming met voertuigdocumenten of geregistreerde gegevens.

1.   REMUITRUSTING

1.1.

Mechanische toestand en werking

1.1.1.

Draaipunt van de bedrijfsrem/handrem

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

Opmerking: Voor de controle van voertuigen met een bekrachtigde reminstallatie, moet de motor worden uitgeschakeld.

a)

Draaipunt zit veel te strak.

b)

Vertoont te veel slijtage/speling.

1.1.2.

staat en slag van het bedieningspedaal/de handrem

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

Opmerking: Voor de controle van voertuigen met een bekrachtigde reminstallatie, moet de motor worden uitgeschakeld.

a)

De vrije slag is te groot of te klein.

b)

Het pedaal of de handrem komt moeilijk terug in de rustpositie.

c)

Het antisliprubber op het rempedaal ontbreekt, zit los of is door slijtage glad geworden.

1.1.3.

Vacuümpomp of compressor en reservoirs

Visuele controle van de onderdelen bij normale werkdruk. Nodige controletijd vereist zodat de vacuüm- of luchtdruk veilige werkwaarden bereikt en het waarschuwingssignaal, de veiligheidsklep voor dubbel remcircuit en de overdrukklep functioneren.

a)

Er is te weinig lucht- en/of vacuümdruk voor het ten minste tweemaal aantrekken van de rem nadat het waarschuwingssignaal heeft gewerkt (of een meetinstrument gevaar signaleert).

b)

Het tot stand komen van de benodigde lucht- en/of vacuümdruk voor het bereiken van veilige werkwaarden is niet in overeenstemming met de vereisten (8)

c)

De veiligheidsklep voor dubbel remcircuit of overdrukklep functioneert niet.

d)

Er is duidelijk drukverlies ten gevolge van een luchtlek of er zijn waarneembare luchtlekken.

e)

Er is uitwendige schade die het functioneren van de reminstallatie kan negatief kan beïnvloeden.

1.1.4.

Lagedrukverklikker of -manometer

Functionele controle

Verklikker of manometer werkt slecht of is defect.

1.1.5.

Handremregelklep

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

De bedieningsschakelaar vertoont barsten, beschadiging of te grote slijtage.

b)

De bedieningsschakelaar is niet goed op de klep bevestigd of de klep zit los.

c)

De koppelingen zitten los of het systeem lekt.

d)

Functioneert niet behoorlijk.

1.1.6.

Parkeerremcilinder, bedieningshendel, parkeerremvergrendeling, elektronische parkeerrem

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

De vergrendeling blijft niet goed vastzitten.

b)

De scharnierpin van de hefboom of de vergrendeling vertoont te veel slijtage.

c)

Te grote beweeglijkheid van de hendel wijst op een verkeerde afstelling.

d)

Cilinder ontbreekt, is beschadigd of werkt niet.

e)

Slechte werking, verklikker defect.

1.1.7.

Remkleppen (voetkleppen, ontluchtingsventielen, regelkleppen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

Klep is beschadigd of er is een te grote luchtlekkage.

b)

Het olieverlies uit de compressor is te groot.

c)

Klep zit los of is slecht gemonteerd.

d)

Verlies of lekkage van hydraulische vloeistof.

1.1.8.

Koppelingskoppen voor remmen voor aanhangwagen (elektrisch en pneumatisch)

Koppel de koppelingskoppen van de reminstallatie tussen het trekkende voertuig en de aanhangwagen los en weer vast.

a)

Kraan of zelfsluitende klep defect.

b)

Kraan of klep zit los of is slecht gemonteerd.

c)

Lekken.

d)

Functioneert niet correct.

1.1.9.

Energie- en drukreservoir

Visuele controle.

a)

Reservoir is beschadigd, verroest of lekt.

b)

Het ontwateringsventiel werkt niet.

c)

Reservoir zit los of is slecht gemonteerd.

1.1.10.

Rembekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

De rembekrachtiging is defect of ineffectief.

b)

De hoofdcilinder is defect of lekt.

c)

De hoofdcilinder zit los.

d)

Te weinig remvloeistof.

e)

De kap van het reservoir van de hoofdcilinder ontbreekt.

f)

Het controlelampje voor de remvloeistof licht op of is defect.

g)

Het waarschuwingssignaal met betrekking tot de remvloeistof werkt slecht.

1.1.11.

Niet-flexibele remleidingen

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

Er is dreigend gevaar voor defecten en breuken.

b)

Leidingen of koppelingen lekken.

c)

Leidingen vertonen beschadiging of te veel corrosie.

d)

Leidingen zijn verkeerd gemonteerd.

1.1.12.

Flexibele remleidingen

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

Er is dreigend gevaar voor defecten en breuken.

b)

Leidingen zijn beschadigd, doorgescheurd, getordeerd of te kort.

c)

Leidingen of koppelingen lekken.

d)

Leidingen vertonen door de druk veroorzaakte verwijdingen.

e)

Leidingen vertonen porositeit.

1.1.13.

Remvoeringen en -blokken

Visuele controle.

a)

Remblok vertoont te veel slijtage.

b)

Remblok is vervuild (olie, vet, enz.).

c)

Remblok is niet aanwezig.

1.1.14.

Remtrommels, remschijven

Visuele controle.

a)

Trommel of schijf vertoont te veel slijtage, te veel kerven, scheuren, zit los of is gebroken.

b)

Trommel of schijf is vervuild (olie, vet, enz.).

c)

Trommel of schijf is niet aanwezig.

d)

Ankerplaat zit los.

1.1.15.

Remkabels, stangen, hendels, overbrenging

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

Kabel is beschadigd of geknikt.

b)

Onderdeel vertoont te veel slijtage of corrosie.

c)

Bevestiging van de kabel, stang of verbinding is niet geborgd.

d)

Kabelgeleiding is defect.

e)

Werking van de reminstallatie wordt belemmerd.

(f)

Abnormale beweeglijkheid van de hendels/overbrenging wijst op slechte afstelling of te veel slijtage.

1.1.16.

Remcilinders (veerremcilinders of hydraulische remcilinders inbegrepen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

Cilinder vertoont barsten of beschadiging.

b)

Cilinder lekt.

c)

Cilinder zit los of is niet goed gemonteerd.

d)

Cilinder vertoont te veel corrosie.

e)

De slag van de zuiger of van het diafragmamechanisme is te klein of te groot.

f)

Stofkap ontbreekt of vertoont te veel beschadiging.

1.1.17.

Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie in werking is.

a)

Overbrenging is defect.

b)

Overbrenging is niet juist afgesteld.

c)

Remkrachtregelaar is geblokkeerd of werkt niet.

d)

Remkrachtregelaar ontbreekt.

e)

Identificatieplaat ontbreekt.

f)

Identificatie is niet leesbaar of niet in overeenstemming met de vereisten (8)

1.1.18.

Remhefbomen en indicatoren

Visuele controle.

a)

Remhefboom is beschadigd, geblokkeerd of vertoont abnormale beweeglijkheid die wijst op te veel slijtage of verkeerde afstelling.

b)

Remhefboom is defect.

c)

Niet correct geïnstalleerd of vervangen.

1.1.19.

Duurzaamheid reminstallatie (indien gemonteerd of voorgeschreven)

Visuele controle.

a)

Onveilige koppelstukken of bevestigingen.

b)

Installatie is duidelijk defect of ontbreekt.

1.1.20.

Automatische bediening van remmen voor aanhangwagen

Koppel de remkoppelingskoppen tussen het trekkende voertuig en de aanhangwagen los.

De rem voor de aanhangwagen wordt niet automatisch aangetrokken wanneer de koppelingskop losgekoppeld is.

1.1.21.

Volledige reminstallatie

Visuele controle

a)

Andere apparatuur (bv. antivriespomp, luchtdroger, enz.) vertoont uitwendige beschadiging of te veel corrosie waardoor de reminstallatie minder goed werkt.

b)

Luchtlekkage of antivrieslekkage.

c)

Onderdelen zitten los of zijn slecht gemonteerd.

d)

Onjuiste herstelling van of wijziging aan onderdelen (1)

1.1.22.

Testkoppelingen (indien gemonteerd of voorgeschreven)

Visuele controle

a)

Ontbreken.

b)

Zijn beschadigd, onbruikbaar of lekken.

1.2.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de bedrijfsrem

1.2.1.

Remkracht

Trek de rem geleidelijk aan tot de maximale opgevoerde kracht tijdens een test op een statische remtestmachine, of indien mogelijk tijdens een test op de weg.

a)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.

b)

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor het andere wiel op dezelfde as. Of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

c)

Remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).

d)

Abnormaal hoge reactietijd voor een of meer wielen.

e)

Remkracht vertoont te grote schommelingen tijdens een volledige wielwenteling.

1.2.2.

Bedrijfszekerheid

Test met een statische remtestmachine of, indien door technische redenen dergelijke machine niet kan worden gebruikt, een test op de weg met een registrerende vertragingsmeter. Voertuigen of aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg moeten overeenkomstig de ISO 21069-normen of gelijkwaardige methoden worden gecontroleerd.

Testen op de weg moeten worden uitgevoerd onder droge weersomstandigheden op een vlakke, rechte baan.

Levert niet minstens de volgende waarden op:

 

Voertuigen die voor het eerst werden geregistreerd na de inwerkingtreding van deze richtlijn:

Categorie N1: 50 %

Categorie M1: 58 %

Categorie M2 en M3: 50 %

Categorie N2 en N3 : 50 %

Categorie O2 (XX) (10), O3 en O4:

voor opleggers: 45 %

voor aanhangwagens met trekstang: 50 %

 

Voertuigen die werden geregistreerd vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn:

 

Categorie N1: 45 %

 

Categorie M1, M2 en M3: 50 % (2)

 

Categorie N2 en N3: 43 % (3)

 

Categorie O2 (XX) (10), O3 en O4: 40 % (4)

 

Andere categorieën (XX) (10),.

Categorieën L (beide remmen):

Categorie L1e: 42 %

Categorie L2e, L6e: 40 %

Categorie L3e: 50 %

Categorie L4e: 46 %

Categorie L5e, L7e: 44 %

Categorieën L (rem wiel achteraan):

alle categorieën: 25 %

1.3.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de hulprem (indien afzonderlijk werkend systeem)

1.3.1.

Remkracht

Indien de hulprem een afzonderlijk werkend systeem is dan de bedrijfsreminstallatie, gebruik de methode in 1.2.1.

a)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.

b)

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximaal geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as, of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

c)

De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).

1.3.2.

Bedrijfszekerheid

Indien de hulprem een afzonderlijk werkend systeem is dan de bedrijfsreminstallatie, gebruik de methode in 1.2.2.

De remkracht is kleiner dan 50 % (5) van de in punt 1.2.2 beschreven remkracht van de bedrijfsrem bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen.

(met uitzondering van L1e en L3e).

1.4.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de parkeerrem

1.4.1.

Remkracht

Trek de rem aan tijdens een test op een statische remtestmachine en/of tijdens een test op de weg met een vertragingsmeter.

Rem werkt niet aan één kant of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

1.4.2.

Bedrijfszekerheid

Test met een statische remtestmachine of een test op de weg met een vertragingsmeter die slechts aanduidt of ook registreert, of met het voertuig op een helling met een gekende hellingsgraad. Voertuigen voor goederenvervoer moeten, indien mogelijk, in geladen toestand worden gecontroleerd.

Geeft niet voor minstens alle categorieën voertuigen een rempercentage van 16 % bij de maximaal toegestane massa, of, voor motorvoertuigen, 12 % bij de maximummassa van de voertuigcombinatie, waarbij moet worden uitgegaan van de grootste waarde.

(met uitzondering van L1e en L3e).

1.5.

Duurzaamheid remkracht van de reminstallatie

Visuele controle en, indien mogelijk, testen of de installatie werkt.

a)

Niet regelbaar (niet van toepassing op motorremmen).

(b)

Installatie werkt niet.

1.6.

Antiblokkeersysteem (ABS)

Visuele controle en controle van het waarschuwingssignaal.

a)

Waarschuwingssignaal is defect.

b)

Waarschuwingssignaal vertoont systeemstoringen.

c)

Snelheidssensoren aan wielen ontbreken of zijn beschadigd.

d)

Bedrading is beschadigd.

e)

Andere onderdelen ontbreken of zijn beschadigd.

1.7

Elektronische reminstallatie (EBS)

Visuele controle van waarschuwingssignaal.

a)

Waarschuwingssignaal is defect.

b)

Waarschuwingssignaal wijst op storingen in het systeem.

2.   STUURINRICHTING

2.1.

Mechanische toestand

2.1.1.

Toestand van de stuurinrichting

Plaats het voertuig over een smeerkuil of bevestig het aan een hijstoestel en draai met de wielen van de grond of op draaischijven het stuurwiel om. Visuele controle van werking van de stuurinrichting.

a)

De werking van de stuurinrichting verloopt stroef.

b)

Stuuras gedraaid of spieassen vertonen slijtage.

c)

Stuuras vertoont te veel slijtage.

d)

Stuuras is te beweeglijk.

e)

Lekken.

2.1.2.

Bevestiging van stuurhuis

Plaats het voertuig over een smeerkuil of bevestig het aan een hijstoestel met het gewicht van de wielen van het voertuig op de grond en draai aan het stuur/beweeg de wielstang met de wijzers van de klok mee en tegen de wijzers van de klok in of gebruik een speciaal toestel om de speling van het wiel vast te stellen. Visuele controle van de bevestiging van het stuurhuis aan het chassis.

a)

Stuurhuis niet correct bevestigd.

b)

Te grote bevestigingsgaten in het chassis.

c)

Bevestigingsbouten ontbreken of zijn gebroken.

d)

Stuurhuis is gebroken.

2.1.3.

Toestand stuuroverbrenging

Plaats het voertuig over een smeerkuil of bevestig het aan een hijstoestel en draai met de wielen op de grond het stuurwiel met de wijzers van de klok mee en tegen de wijzers van de klok in of gebruik een speciaal toestel om de speling van het wiel vast te stellen. Visuele controle of de stuuronderdelen geen slijtage, breuken of veiligheidsproblemen vertonen.

a)

Relatieve beweging tussen onderdelen die vast zouden moeten zitten.

b)

Verbindingen vertonen te veel slijtage.

c)

Onderdelen zijn gebroken of vervormd.

d)

Vergrendelinrichtingen niet aanwezig.

e)

Foutieve uitlijning van de onderdelen (bv. spoorstang of stuurstang).

f)

Ongepaste herstelling of wijziging.

g)

De stofkap ontbreekt, is beschadigd of ernstig stuk.

2.1.4.

Werking stuuroverbrenging

Plaats het voertuig over een smeerkuil of bevestig het aan een hijstoestel met de wielen op de grond en de motor aan (stuurbekrachtiging) en draai het stuurwiel om. Visuele controle van de beweging van de overbrengingen.

a)

De bewegende stuuroverbrenging schuurt tegen een onderdeel dat aan het chassis vastzit.

b)

Stuuraanslag werkt niet of ontbreekt.

2.1.5.

Stuurbekrachtiging

Contoleer of er lekken zijn in de stuurinrichting en controleer het peil van de hydraulische vloeistof in het reservoir (indien zichtbaar). Plaats de wielen op de grond, zet de motor aan en controleer of de stuurbekrachtiging werkt.

a)

Vloeistof lekt.

b)

Te weinig vloeistof.

c)

Mechanisme werkt niet.

d)

Mechanisme is gebroken of zit los.

e)

Foutieve uitlijning of schurende onderdelen.

f)

Ongepaste herstelling of wijziging.

g)

Leidingen/slangen vertonen beschadiging of te veel corrosie.

2.2.

Stuurwiel, stuurkolom en bedieningsstang

2.2.1.

Toestand van het stuurwiel/de bedieningsstang

Plaats de wielen op de grond, draai het stuur volledig om in rechte hoeken ten opzichte van de stuurkolom en oefen lichte opwaartse en neerwaartse druk uit. Visuele controle van de speling.

a)

Relatieve beweging tussen stuurwiel en stuurkolom die wijst op speling.

b)

Bevestiging op stuurwielnaaf ontbreekt.

c)

Stuurwielnaaf, -velg of -spaken vertonen breuken of zitten los.

2.2.2.

Stuurwiel/-beugels en -vorken

Plaats het voertuig over een smeerkuil of bevestig het aan een hijstoestel met het volledige gewicht van het voertuig op de grond, duw en trek het stuurwiel in lijn met de stuurkolom, duw het stuurwiel/de bedieningsstang in verschillende richtingen met rechte hoeken ten opzichte van de kolom/de vorken. Visuele controle van de speling en de toestand van flexibele koppelingskoppen of universele verbindingen.

a)

Midden van het stuurwiel beweegt te veel op- of neerwaarts.

b)

Bovendeel van kolom beweegt te veel radiaal van de kolomas.

c)

Flexibele koppelingskop is stuk.

d)

Bevestiging is defect.

e)

Ongepaste herstelling of wijziging.

2.3.

Speling in de stuurinrichting

Plaats het voertuig over een smeerkuil of bevestig het aan een hijstoestel met het volledige gewicht van het voertuig op de wielen en met de motor aan voor voertuigen met stuurbekrachtiging en met de wielen in rechte positie. Draai het stuurwiel licht en zo ver mogelijk met de wijzers van de klok mee en tegen de wijzers van de klok in zonder de wielen te bewegen. Visuele controle van de vrije beweging.

Te veel speling bij het sturen (een bepaald punt op de velg overschrijdt bij beweging bijvoorbeeld een vijfde van de diameter van het stuurwiel of beweegt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

2.4.

Wieluitlijning (X) (9)

Controleer de uitlijning van de bestuurde wielen met de juiste apparatuur.

Uitlijning niet in overeenstemming met de informatie of de vereisten van de fabrikant (8).

2.5.

Draaischijf van de as van de aanhangwagen

Visuele controle of met gebruik van een speciaal toestel om de speling van het wiel vast te stellen.

a)

Onderdeel vertoont beschadiging of barsten.

b)

Te veel speling.

c)

Bevestiging is defect.

2.6.

Elektronische stuurbekrachtiging

Visuele controle en controle van de consistentie tussen de hoek van het stuurwiel en de hoek van de wielen bij het aan- en uitzetten van de motor.

a)

Het waarschuwingslampje van de stuurbekrachtiging wijst op een defect in de installatie.

b)

Inconsistentie tussen de hoek van het stuurwiel en de hoek van de wielen.

c)

Bekrachtiging werkt niet.

3.   ZICHT

3.1.

Gezichtsveld

Visuele controle vanop de bestuurderszitplaats.

Obstakel in het gezichtsveld van de bestuurder dat zijn zicht vooraan of aan de zijkanten aanzienlijk belemmert.

3.2.

Toestand van de ruiten

Visuele controle.

a)

Ruiten of transparante panelen (indien toegestaan) zijn gebarsten of verkleurd.

b)

Ruiten of transparante panelen (reflecterende of gekleurde folie inbegrepen) zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8) (XX) (10),

c)

Ruiten of transparante panelen in onaanvaardbare toestand.

3.3.

Achteruitkijkspiegels of -toestellen

Visuele controle.

a)

Spiegel of toestel ontbreekt of is niet bevestigd zoals bepaald in de vereisten (8).

b)

Spiegel of toestel werkt niet, is beschadigd of zit los.

3.4.

Ruitenwissers

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Wissers werken niet of ontbreken.

b)

Wisserblad ontbreekt of is duidelijk defect.

3.5.

Ruitensproeiers

Visuele controle en controle door bediening.

Sproeiers werken niet behoorlijk.

3.6

Ontwasemingssysteem (X) (9)

Visuele controle en controle door bediening.

Systeem werkt niet of is duidelijk defect.

4.   LICHTEN, REFLECTERENDE INRICHTINGEN EN ELEKTRISCHE INSTALLATIES

4.1.

Koplampen

4.1.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Licht/lichtbron is defect of ontbreekt.

b)

Projectiesysteem (reflector en lens) is defect of ontbreekt.

c)

Licht is niet veilig bevestigd.

4.1.2.

Richting

Bepaal het horizontale eindpunt van elke koplamp bij gedimd licht met behulp van een speciaal hiervoor bestemd toestel of een scherm.

Het eindpunt van de koplamp ligt niet binnen de grenzen die in de vereisten zijn bepaald (8).

4.1.3.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8) (Aantal oplichtende koplampen op hetzelfde moment).

b)

Verminderde functie van controleapparatuur.

4.1.4.

Overeenstemming met vereisten (8).

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Licht, kleur van het licht, positie of intensiteit is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Producten op lens of lichtbron die de lichtintensiteit duidelijk verminderen of de kleur van het licht wijzigen.

c)

Lichtbron en lamp zijn niet compatibel.

4.1.5.

Verstelinrichting (indien verplicht)

Visuele controle en indien mogelijk controle door bediening.

a)

Inrichting werkt niet.

b)

Manuele inrichting kan niet vanop de bestuurderszitplaats worden bediend.

4.1.6.

Koplampwisser (indien verplicht)

Visuele controle en indien mogelijk controle door bediening.

Wisser werkt niet.

4.2.

Voor- en achterlichten, breedtelichten en markeringslichten

4.2.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Lichtbron is defect.

b)

Lens is defect.

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

4.2.2

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Verminderde functie van controleapparatuur.

4.2.3.

Verminderde functie van controleapparatuur (8)

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Producten op lens of lichtbron die de lichtintensiteit verminderen of de kleur van het licht wijzigen.

4.3.

Stoplichten

4.3.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Lichtbron is defect.

b)

Lens is defect.

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

4.3.2.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Verminderde functie van controleapparatuur.

4.3.3.

Overeenstemming met vereisten (8)

Visuele controle en controle door bediening.

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.4.

Richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten

4.4.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Lichtbron is defect.

b)

Lens is defect.

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

4.4.2.

Schakelen

Visuele controle en controle door bediening.

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.4.3.

Overeenstemming met vereisten (8)

Visuele controle en controle door bediening.

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.4.4.

Knippersnelheid

Visuele controle en controle door bediening.

Knippersnelheid is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.5.

Mistlichten voor en achter

4.5.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Lichtbron is defect.

b)

Lens is defect.

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

4.5.2.

Richting (X) (9)

Door bediening en met het gebruik van een toestel om het eindpunt van de koplamp te bepalen.

Mistlicht vooraan schijnt niet meer horizontaal wanneer het lichtpatroon een afbakeningslijn heeft.

4.5.3.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.5.4.

Overeenstemming met vereisten (8).

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Inrichting werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.6.

Achteruitrijlichten

4.6.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Lichtbron is defect.

b)

Lens is defect.

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

4.6.2.

Overeenstemming met vereisten (8)

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Inrichting werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.6.3.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.7.

Achterkentekenplaatverlichting

4.7.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Licht schijnt rechtstreeks op de achterzijde.

b)

Lichtbron is defect.

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

4.7.2.

Overeenstemming met vereisten (8)

Visuele controle en controle door bediening.

Inrichting werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.8.

Retroreflectoren, veiligheidsmarkeringen (retroreflecterend) en kentekenplaatmarkeringen achteraan

4.8.1.

Toestand

Visuele controle.

a)

Reflecterende inrichting is defect of beschadigd.

b)

Reflector is niet veilig bevestigd.

4.8.2.

Overeenstemming met vereisten (8)

Visuele controle.

Toestel, gereflecteerde kleur of positie is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.9.

Verklikkersignalen voor lichtinrichting

4.9.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

Werkt niet.

4.9.2.

Overeenstemming met vereisten (8)

Visuele controle en controle door bediening.

Is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

4.10.

Elektrische verbindingen tussen trekkend voertuig en aanhangwagen of oplegger

Visuele controle: onderzoek indien mogelijk de elektrische continuïteit van de verbinding.

a)

Vaste onderdelen zijn niet veilig bevestigd.

b)

Isolatie is beschadigd of stuk.

c)

De elektrische verbindingen van de aanhangwagen of het trekkend voertuig functioneren niet correct.

4.11.

Elektrische bedrading

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel, in sommige gevallen ook in de motor.

a)

Bedrading zit los of is niet goed beveiligd.

b)

Bedrading is stuk.

c)

Isolatie is beschadigd of stuk.

4.12.

Niet-verplichte lichten en retroreflectoren(X) (9)

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Een licht/retroreflector werd niet in overeenstemming met de vereisten bevestigd (8).

b)

Bediening van het licht is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

c)

Licht/retroreflector werd niet veilig bevestigd.

4.13.

Accu(’s)

Visuele controle.

a)

Zit los.

b)

Lekt.

c)

Schakelaar (indien vereist) is defect.

d)

Ontsteker (indien vereist) is defect.

e)

Niet-geschikte luchtcirculatie (indien vereist).

5.   ASSEN, WIELEN, BANDEN EN VERING

5.1.

Assen

5.1.1.

Assen

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel. Toestellen om de speling van een wiel vast te stellen kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een brutomassa van meer dan 3,5 t.

a)

As is gebroken of vervormd.

b)

As is niet goed aan het voertuig bevestigd.

c)

Ongepaste herstelling of wijziging.

5.1.2.

Stuurpennen

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel. Toestellen om de speling van een wiel vast te stellen kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een brutomassa van meer dan 3,5 t. Druk een verticale of zijdelingse kracht uit op elk wiel en noteer de mate van beweging tussen het ashuis en de stuurpen.

a)

Stuurpen is gebroken.

b)

Fuseepen en/of hulzen vertonen te veel slijtage.

c)

Te veel beweging tussen stuurpen en ashuis.

d)

Stuurpen zit los in as.

5.1.3.

Wiellagers

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel. Toestellen om de speling van een wiel vast te stellen kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een brutomassa van meer dan 3,5 t. Draai het wiel of druk een zijdelingse kracht uit op elk wiel en noteer de mate van opwaartse beweging van het wiel ten opzichte van de stuurpen.

a)

Te veel speling in een wiellager.

b)

Wiellager zit veel te strak, vast.

5.2.

Wielen en banden

5.2.1.

Wielnaaf

Visuele controle.

a)

Moeren of bouten van het wiel ontbreken of zitten los.

b)

Naaf vertoont slijtage of beschadiging.

5.2.2.

Wielen

Visuele controle van beide zijden van elk wiel met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel.

a)

Breuken of lasfouten.

b)

Band heeft ringen die niet correct zijn bevestigd.

c)

Wiel is ernstig vervormd of vertoont te veel slijtage.

d)

Wielgrootte of -soort is niet in overeenstemming met de vereisten (8) en is niet veilig.

5.2.3.

Banden

Visuele controle van de volledige band door ofwel het wiel te draaien met het voertuig van de grond boven een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel of door het voertuig achteruit en vooruit over een smeerkuil te rijden.

a)

Bandgrootte, laadvermogen, goedkeuringsmerk of snelheid is niet in overeenstemming met de vereisten (8) en is niet veilig.

b)

Banden op dezelfde as of gekoppelde wielen hebben een andere grootte.

c)

Banden op dezelfde as hebben een verschillende structuur (radiaal/diagonaal).

d)

Band vertoont ernstige schade of inkepingen.

e)

Diepte van bandprofiel is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

f)

Band schuurt tegen andere onderdelen.

g)

Banden werden niet opnieuw gegroefd in overeenstemming met de vereisten (8).

h)

Controlesysteem voor luchtdruk werkt niet goed of is duidelijk stuk.

5.3.

Veringsysteem

5.3.1.

Veren en stabilisator

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel. Toestellen om de speling van een wiel vast te stellen kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een brutomassa van meer dan 3,5 t.

a)

Veren zijn niet goed aan het chassis of de as bevestigd.

b)

Een veeronderdeel is beschadigd of gebroken.

c)

Een veer ontbreekt.

d)

Ongepaste herstelling of wijziging.

5.3.2.

Schokdempers

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel, of, indien beschikbaar, met het gebruik van speciale apparatuur.

a)

Schokdempers zijn niet goed aan het chassis of de as bevestigd.

b)

Beschadigde schokdemper met sporen van lekkage of defect.

5.3.2.1

Controle van de bedrijfszekerheid van demping (X) (9)

Gebruik speciale apparatuur en vergelijk de verschillen tussen links/rechts en/of vergelijk met absolute waarden die door de fabrikanten werden gegeven.

a)

Er is een aanzienlijk verschil tussen links en rechts.

b)

De gegeven minimumwaarden worden niet bereikt.

5.3.3.

Torsiebuizen, radiusarmen, vorkbenen en draagarmen

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel. Toestellen om de speling van een wiel vast te stellen kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een brutomassa van meer dan 3,5 t.

a)

Onderdeel is niet goed aan het chassis of de as bevestigd.

b)

Onderdeel vertoont schade, breuken of te veel corrosie.

c)

Ongepaste herstelling of wijziging.

5.3.4.

Veerverbindingen

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel. Toestellen om de speling van een wiel vast te stellen kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een brutomassa van meer dan 3,5 t.

a)

Fuseepen en/of hulzen of de veerverbindingen vertonen te veel slijtage.

b)

De stofkap ontbreekt of is ernstig stuk.

5.3.5.

Luchtvering

Visuele controle

a)

Systeem werkt niet.

b)

Een onderdeel vertoont beschadiging, vervorming of is stuk zodat het systeem minder goed werkt.

c)

Het systeem lekt hoorbaar.

6.   CHASSIS EN MET HET CHASSIS VERBONDEN DELEN

6.1.

Chassis of frame en bevestigingen

6.1.1.

Algemene toestand

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel.

a)

Een van de zijden of dwarsdelen is gebroken of vervormd.

b)

Verstevigende platen of bevestigingen zitten los.

c)

Te veel corrosie waardoor het geheel aan stevigheid verliest.

6.1.2.

Uitlaatpijpen en dempers

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel.

a)

Uitlaatsysteem zit los of lekt.

b)

Emissies komen in de cabine of in het passagiersgedeelte.

6.1.3.

Brandstoftanks en -leidingen (incl. tanks en brandstofleidingen voor verwarming)

Visuele controle met het voertuig over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel, gebruik van apparatuur voor het vaststellen van lekken in het geval van LPG/CNG-systemen.

(a)

Insecure tank or pipes.

(b)

Leaking fuel or missing or ineffective filler cap.

(c)

Damaged or chafed pipes.

(d)

Fuel stopcock (if required) not operating correctly.

(e)

Fire risk due to

leaking fuel,

fuel tank or exhaust improperly shielded,

engine compartment condition,

f)

LPG-/CNG- of waterstofsysteem is in overeenstemming met de vereisten (8).

6.1.4.

Bumpers, zijdelingse bescherming en beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden

Visuele controle.

a)

Onderdelen zitten los of zijn beschadigd waardoor zij door (lichte) aanraking kunnen verwonden.

b)

Inrichting is duidelijk niet in overeenstemming met de vereisten (8).

6.1.5.

Bevestiging van het reservewiel (indien aanwezig)

Visuele controle.

a)

Bevestiging is in slechte toestand.

b)

Bevestiging is gebroken of zit los.

c)

Een reservewiel is niet veilig bevestigd en kan uit de bevestiging vallen.

6.1.6.

Koppelingsinrichting en trekinrichting

Visuele controle op slijtage en correcte bediening met speciale aandacht voor aanwezige veiligheidsvoorzieningen en/of het gebruik van meetapparatuur.

a)

Onderdeel vertoont beschadiging, defecten of barsten.

b)

Onderdeel vertoont te veel slijtage.

c)

Bevestiging is defect.

d)

Veiligheidsvoorziening ontbreekt of werkt niet.

e)

Indicatoren werken niet.

f)

Kentekenplaat of licht wordt bedekt (indien niet in gebruik).

g)

Ongepaste herstelling of wijziging.

6.1.7.

Overbrenging

Visuele controle.

a)

Veiligheidsbouten zitten los of ontbreken.

b)

Aslagering voor overbrenging vertoont te veel slijtage.

c)

Universele verbindingen vertonen te veel slijtage.

d)

Flexibele koppelingskoppen zijn stuk.

e)

As is beschadigd of gebogen.

f)

Lagerbehuizing is gebroken of zit los.

g)

De stofkap ontbreekt of is ernstig stuk.

h)

Illegale aanpassing aan de aandrijving.

6.1.8.

Bevestiging van de motor

Visuele controle hoeft niet over een smeerkuil of aan een hijstoestel te worden uitgevoerd.

Bevestigingen zijn stuk, duidelijk en ernstig beschadigd, zitten los of zijn gebroken.

6.1.9

Motorkracht

Visuele controle

a)

Controle-eenheid illegaal gewijzigd.

b)

Illegale wijziging aan de motor.

6.2.

Cabine en koetswerk

6.2.1.

Toestand

Visuele controle.

a)

Paneel of onderdeel zit los of is beschadigd en kan verwondingen veroorzaken.

b)

Koetswerkondersteuning zit los.

c)

Motor zit bloot of uitlaatemissies komen binnen.

d)

Ongepaste herstelling of wijziging.

6.2.2.

Bevestiging

Visuele controle over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel.

a)

Koetswerk of cabine zit los.

b)

Koetswerk/cabine zit niet recht op het chassis.

c)

Bevestiging van koetswerk/cabine op het chassis of de dwarsdelen zit los of ontbreekt.

d)

Bevestigingspunten aan integrale koetswerkonderdelen vertonen te veel slijtage.

6.2.3.

Portieren en portierklinken

Visuele controle.

a)

Een portier opent en sluit niet correct.

b)

Een portier kan plots opengaan of blijft niet gesloten.

c)

Portier, scharnieren, klinken, ondersteunende elementen ontbreken, zitten los of zijn stuk.

6.2.4.

Bodem

Visuele controle over een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel.

Bodem zit los of is stuk.

6.2.5.

Bestuurderszitplaats

Visuele controle.

a)

Zitplaats zit los of vertoont defecten in zijn structuur.

b)

Afstelmechanisme functioneert niet correct.

6.2.6.

Andere zitplaatsen

Visuele controle.

a)

Zitplaatsen zijn defect of zitten los.

b)

Zitplaatsen zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8) bevestigd.

6.2.7.

Bedieningsapparatuur voor de bestuurder

Visuele controle en controle door bediening.

Bedieningsapparatuur die nodig is voor de veilige besturing van het voertuig werkt niet correct.

6.2.8.

Cabinetreden

Visuele controle.

a)

Trede of bevestiging zit los.

b)

Toestand van trede of bevestiging zou gebruikers kunnen verwonden.

6.2.9.

Andere binnen- en buitenvoorzieningen en -uitrusting

Visuele controle.

a)

Bevestiging of andere voorzieningen of inrichtingen zijn defect.

b)

Andere voorzieningen of inrichtingen zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

c)

Hydraulische inrichting lekt.

6.2.10.

Spatborden, opspatafschermingsuitrusting

Visuele controle.

a)

Ontbreekt, zit los of vertoont te veel corrosie.

b)

Onvoldoende speling tussen wiel.

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

7.   DIVERSE UITRUSTINGEN

7.1.

Veiligheidsgordels/gespen en bevestigingssystemen

7.1.1.

Veiligheid van de bevestiging van veiligheidsgordels/gespen

Visuele controle.

a)

Verankeringspunt is stuk.

b)

Verankering zit los.

7.1.2.

Toestand van veiligheidsgordels/gespen

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Verplichte veiligheidsgordel ontbreekt of is niet aanwezig.

b)

Veiligheidsgordel is beschadigd.

c)

Veiligheidsgordel is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

d)

Gesp van de veiligheidsgordel is beschadigd of werkt niet correct.

e)

Oprolmechanisme van de veiligheidsgordel is beschadigd of werkt niet correct.

7.1.3.

Belastingsbeperker veiligheidsgordel

Visuele controle

Belastingsbeperker ontbreekt duidelijk of is niet aan het voertuig aangepast.

7.1.4.

Gordelspanners

Visuele controle

Spanner ontbreekt duidelijk of is niet aan het voertuig aangepast.

7.1.5.

Airbag

Visuele controle

a)

Airbags ontbreken duidelijk of zijn niet aan het voertuig aangepast.

b)

Airbag werkt duidelijk niet.

7.1.6.

SRS-systemen (Supplementary Restraint System)

Visuele controle van het waarschuwingslampje

Het waarschuwingslampje van het SRS wijst op een defect in het systeem.

7.2.

Brandblusser (X) (9)

Visuele controle.

a)

Ontbreekt.

b)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

7.3.

Sloten en beveiligingen tegen diefstal

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Apparatuur om te verhinderen dat het voertuig wordt bestuurd, werkt niet.

b)

Functie om te sluiten of blokkeren is defect of voertuig sluit of blokkeert onwillekeurig.

7.4.

Gevarendriehoek (indien vereist) (X) (9)

Visuele controle.

a)

Ontbreekt of is onvolledig.

b)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

7.5.

Verbandtrommel (indien vereist) (X) (9)

Visuele controle.

Ontbreekt, is onvolledig of is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

7.6.

Wielblokken (wiggen) (indien vereist) (X) (9)

Visuele controle.

Ontbreekt of is niet in goede toestand.

7.7.

Geluidssignaalinrichting

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Werkt niet.

b)

Bediening zit los.

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

7.8.

Snelheidsmeter

Visuele controle of door bediening tijdens een test op de weg of door middel van elektronica.

a)

Niet afgesteld in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Werkt niet.

c)

Kan niet worden verlicht.

7.9.

Tachograaf (indien aanwezig/vereist)

Visuele controle.

a)

Niet afgesteld in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Werkt niet.

c)

Zegels zijn stuk of ontbreken.

d)

Schaalverdeling ontbreekt, is onleesbaar of verouderd.

e)

Duidelijke vervalsing of manipulatie.

f)

Grootte van banden niet compatibel met parameters van schaalverdeling.

7.10.

Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig/vereist)

Visuele controle en, indien uitrusting beschikbaar is, controle door bediening.

a)

Niet afgesteld in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Werkt duidelijk niet.

d)

Snelheid foutief ingesteld (indien gecontroleerd).

d)

Zegels zijn stuk of ontbreken.

e)

Schaalverdeling ontbreekt, is onleesbaar of verouderd.

f)

Grootte van banden niet compatibel met parameters van schaalverdeling.

7.11.

Odometer (indien beschikbaar) (X) (9)

Visuele controle

a)

Duidelijk gemanipuleerd (fraude).

b)

Werkt duidelijk niet.

7.12.

Elektronische stabiliteitscontrole indien aanwezig/vereist

Visuele controle

a)

Snelheidssensoren aan wielen ontbreken of zijn beschadigd.

b)

Bedrading is beschadigd.

c)

Andere onderdelen ontbreken of zijn beschadigd.

d)

Schakelaar is beschadigd of werkt niet correct.

e)

Het waarschuwingslampje van de elektronische stabiliteitscontrole wijst op een defect in het systeem.

8.   OVERLASTFACTOREN

8.1.

Geluid

8.1.1.

Geluidsonderdrukkingssysteem

Subjectieve beoordeling (tenzij de controleur van mening is dat het geluidsniveau dubieus is. In dat geval mag een geluidstest met een geluidsmeter worden uitgevoerd).

a)

Geluidsniveaus overschrijden de niveaus in de vereisten (8).

b)

Onderdeel van het geluidsonderdrukkingssysteem zit los, zou er kunnen afvallen, is beschadigd, niet juist aangebracht, afwezig of duidelijk aangepast met een nadelige invloed op de geluidsniveaus.

8.2.

Uitlaatemissies

8.2.1.

Emissies benzinemotor

8.2.1.1.

Emissiebestrijdingssysteem voor uitlaten

Visuele controle

a)

Het door de fabrikant gemonteerd emissiebestrijdingssysteem is afwezig, aangepast of duidelijk defect.

b)

Lekken die emissiemetingen kunnen beïnvloeden.

8.2.1.2.

Gasemissies

Meting met een uitlaatgasanalysator in overeenstemming met de vereisten (8). Bij voertuigen die met een geschikt eigendiagnosesysteem (OBD-systeem) zijn uitgerust, mag de correcte werking van het emissiesysteem ook worden gecontroleerd door de relevante gegevens uit het OBD-systeem uit te lezen en de correcte werking van het OBD-systeem te controleren in plaats van emissiemetingen bij stationaire motor in overeenstemming met de door de fabrikant aanbevolen warmloopperiode en andere vereisten (8).

a)

Ofwel overschrijden de gasemissies de door de fabrikant vastgelegde niveaus,

b)

ofwel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, overschrijden de CO-emissies,

i)

voor voertuigen die niet met een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem werden gecontroleerd

4,5 %, of

3,5 %

afhankelijk van de datum van eerste registratie of gebruik zoals in de vereisten wordt bepaald (8).

ii)

voor voertuigen die met een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem werden gecontroleerd,

bij stationaire motor: 0,5 %

bij hoog stationair toerental: 0,3 %

of

bij stationaire motor: 0,3 % (6)

bij hoog stationair toerental: 0,2 %

afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik zoals in de vereisten wordt bepaald (8).

c)

Lambda buiten de waarde 1 ± 0,03 of niet overeenkomstig de specificaties van fabrikant.

d)

Uitgelezen OBD wijst op ernstig defect

8.2.2.

Emissies dieselmotor

8.2.2.1.

Uitlaat Emissiebestrijdingssysteem

Visuele controle

a)

Een door de fabrikant gemonteerd emissiebestrijdingssysteem is afwezig of duidelijk defect.

b)

Lekken die emissiemetingen kunnen beïnvloeden.

8.2.2.2.

Opaciteit

Voertuigen die vóór 1 januari 1980 werden geregistreerd of in gebruik genomen, moeten niet aan deze vereiste voldoen.

a)

De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationaire toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije stand en niet-ontkoppelde motor.

b)

Conditionering van het voertuig:

1.

Voertuigen kunnen worden gecontroleerd zonder voorafgaande conditionering, maar om veiligheidsredenen moet eerst worden nagegaan of de motor warm is en in een bevredigende mechanische staat verkeert.

2.

Conditioneringsvoorschriften:

i)

de motor moet op temperatuur zijn, hetgeen bijvoorbeeld kan worden geconstateerd wanneer de temperatuur van de motorolie, gemeten door middel van een in de opening voor de oliepeilstok ingebrachte voeler, ten minste 80 °C bedraagt of de normale bedrijfstemperatuur wanneer deze lager is, dan wel wanneer de temperatuur van het motorblok, bepaald aan de hand van de hoeveelheid infraroodstraling, ten minste een vergelijkbare waarde bedraagt. Indien door de constructie van het voertuig deze meting in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is, kan op een andere wijze worden nagegaan of de motor zijn normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt, bijvoorbeeld door te wachten tot de ventilator aanslaat;

ii)

het uitlaatsysteem moet worden doorgeblazen door middel van ten minste drie vrije acceleratiecycli of een daarmee vergelijkbare methode.

c)

Controleprocedure:

1.

De motor en de eventueel gemonteerde druklader moeten stationair draaien voor het begin van elke vrije acceleratiecyclus. Bij zware dieselmotoren moet ten minste 10 seconden worden gewacht na het loslaten van het gaspedaal.

2.

Bij de aanvang van elke vrije acceleratiecyclus moet het gaspedaal snel en ononderbroken (d.i. in minder dan 1 seconde) maar wel rustig volledig worden ingedrukt, teneinde een maximale brandstoftoevoer door de injectiepomp te verkrijgen.

3.

Tijdens elke vrije acceleratiecyclus moet de motor het toerental bereiken waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt of, voor voertuigen met een automatische transmissie, het door de fabrikant voorgeschreven toerental dan wel, indien dit niet bekend is, een toerental dat twee derde bedraagt van het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt, alvorens het gaspedaal wordt losgelaten. Dit kan worden gecontroleerd door bijvoorbeeld het toerental te meten of door voldoende tijd te laten verlopen tussen het indrukken en het loslaten van het gaspedaal, namelijk, bij voertuigen van de categorie 1 en 2 van bijlage 1, ten minste 2 seconden.

4.

Voertuigen dienen alleen te worden afgekeurd, indien het rekenkundig gemiddelde van ten minste de laatste drie vrije acceleratiecycli meer bedraagt dan de grenswaarde. Dit kan worden berekend, wanneer sterk van het gemeten gemiddelde afwijkende metingen of het resultaat van een andere statistische berekening die rekening houdt met de verstrooiing van de metingen buiten beschouwing worden gelaten. De lidstaten kunnen het aantal testcycli aan een maximum verbinden.

5.

Om onnodige controles te vermijden kunnen de lidstaten voertuigen afkeuren waarbij aanzienlijk hogere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen. Om onnodige controles te vermijden kunnen de lidstaten ook voertuigen goedkeuren waarbij na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen aanzienlijke lagere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten.

a)

Bij voertuigen die voor de eerste keer voor de datum in de vereisten (8) zijn geregistreerd of in gebruik genomen.

overschrijdt de opaciteit het niveau dat op de plaat van de fabrikant op het voertuig staat genoteerd;

b)

Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of de vereisten (8) het gebruik van referentiewaarden niet toelaat,

 

voor dieselmotoren met natuurlijke afzuiging: 2,5 m-1,

 

voor dieselmotoren met drukvulling: 3,0 m-1,

 

of, bij voertuigen die in de vereisten (8) staan of voor de eerste keer na de datum in de vereisten (8) zijn geregistreerd of in gebruik genomen,

 

1,5 m-1  (7)

8.3.

Onderdrukking elektromagnetische storingen

Radiostoring (X) (9)

Visueel onderzoek.

Niet in overeenstemming met alle vereisten (8).

8.4.

Andere punten die betrekking hebben op het milieu

8.4.1

Vloeistoflekken

Visueel onderzoek.

Te veel vloeistoflekken die het milieu zouden kunnen schaden of een gevaar zouden kunnen vormen voor de veiligheid van andere weggebruikers.

9.   AANVULLENDE CONTROLES VOOR PASSAGIERSVOERTUIGEN M2, M3

9.1.

Portieren

9.1.1.

In- en uitgang

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Bediening is defect.

b)

Toestand is slecht.

c)

Noodbediening is defect.

d)

Afstandsbediening van portieren of waarschuwingstoestellen zijn defect.

e)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.1.2

Nooduitgangen

Visuele controle en controle door bediening (indien van toepassing).

a)

Bediening is defect.

b)

Borden met opschrift „nooduitgang” ontbreken of zijn onleesbaar.

c)

Hamer om ruiten in te slaan ontbreekt.

d)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.2.

Ontwasemings- en ontdooisysteem (X) (9)

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Functioneert niet correct.

b)

Emissie van giftige gassen of uitlaatgassen in het bestuurders- of passagiersgedeelte.

c)

Ontdooisysteem (indien verplicht) is defect.

9.3.

Luchtcirculatie- en verwarmingssysteem (X) (9)

Visuele controle en controle door bediening.

a)

Bediening is defect.

b)

Emissie van giftige gassen of uitlaatgassen in het bestuurders- of passagiersgedeelte.

9.4.

Zitplaatsen

9.4.1.

Passagierszitplaatsen (zitplaatsen voor begeleidende personen inbegrepen)

Visuele controle

a)

Zitplaatsen zijn defect of zitten los.

b)

Klapstoelen (indien toegestaan) werken niet automatisch.

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.4.2.

Bestuurderszitplaats (aanvullende vereisten)

Visuele controle

a)

Speciale voorzieningen zoals antiverblindingsschermen zijn defect.

b)

Bescherming voor bestuurder zit los of is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.5.

Binnenverlichting en bestemmingsapparatuur (X) (9)

Visuele controle en controle door bediening

Apparatuur is defect of niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.6.

Gangen, staanplaatsen

Visuele controle

a)

Bodem zit los.

b)

Leuningen of handvaten zijn defect.

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.7.

Trappen en treden

Visuele controle en controle door bediening (indien van toepassing).

a)

In slechte of beschadigde toestand.

b)

Inklapbare treden functioneren niet correct.

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.8.

Communicatiesysteem met passagiers (X) (9)

Visuele controle en controle door bediening.

Systeem is defect.

9.9.

Berichten (X) (9)

Visuele controle.

a)

Bericht ontbreekt, is foutief of onleesbaar.

b)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.10.

Vereisten voor het vervoer van kinderen. (X) (9)

9.10.1.

Portieren

Visuele controle

Bescherming van portieren niet in overeenstemming met de vereisten (8) voor dit vervoer.

9.10.2

Signaleerinrichtingen en speciale uitrusting

Visuele controle

Signaleerinrichtingen en speciale uitrusting is niet aanwezig of is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.11.

Vereisten voor het vervoer van mindervaliden. (X) (9)

9.11.1.

Portieren, laadplatforms en liften

Visuele controle en controle door bediening

a)

Bediening is defect.

b)

Toestand is slecht.

c)

Bediening is defect.

d)

Waarschuwingstoestel(len) is (zijn) defect.

e)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.11.2.

Voorzieningen voor rolstoelen

Visuele controle en, indien van toepassing, controle door bediening

a)

Bediening is defect.

b)

Toestand is slecht.

c)

Bediening is defect.

d)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.11.3

Signaleerinrichtingen en speciale uitrusting

Visuele controle

Signaleerinrichtingen en speciale uitrusting is niet aanwezig of is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.12.

Andere speciale uitrusting (X) (9)

9.12.1.

Installaties voor maaltijdbereiding

Visuele controle

a)

Installatie is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

b)

Installatie is in die mate beschadigd dat het gebruik ervan gevaarlijk is.

9.12.2.

Sanitaire installatie

Visuele controle

Installatie is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

9.12.3.

Andere toestellen (bv. audiovisuele systemen)

Visuele controle

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).


(1)  „vereisten” zijn bepaald in de vereisten betreffende de typegoedkeuring op de datum van goedkeuring, de eerste inschrijving of de eerste ingebruikneming, alsook aanpassingsverplichtingen of nationale wetgevingen in het land van inschrijving.

(2)  48 % voor voertuigen zonder ABS of goedgekeurd in een typegoedkeuring vóór 1 oktober 1991.

(3)  45 % voor voertuigen die zijn geregistreerd na 1988 of vanaf de datum in de vereisten afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(4)  43 % voor opleggers en aanhangwagens met trekstang die zijn ingeschreven na 1988 of vanaf de datum in de vereisten afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(5)  2,2m/s2 voor N1-, N2- en N3-voertuigen.

(6)  Goedgekeurd overeenkomstig de grenswaarden in rij A of B van hoofdstuk 5.3.1.4. van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG of later, of voor het eerst ingeschreven of in gebruik genomen na 1 juli 2002.

(7)  Goedgekeurd volgens de grenswaarden in rij B van hoofdstuk 5.3.1.4. van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG of later; rij B1, B2 of C van hoofdstuk 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 1999/96/EG of later of voor het eerst ingeschreven of in gebruik genomen na 1 juli 2008.

(8)  „vereisten” zijn bepaald in de vereisten betreffende de typegoedkeuring op de datum van goedkeuring, de eerste inschrijving of de eerste ingebruikneming, alsook aanpassingsverplichtingen of nationale wetgevingen in het land van inschrijving.

(9)  (X) wijst op punten die betrekking hebben op de toestand van het voertuig en zijn geschiktheid voor gebruik op de weg, maar die niet belangrijk zijn bij een periodieke controle.

(10)  (XX) Deze reden voor afkeuring is slechts van toepassing indien de controle door de nationale wetgeving is vereist.”


BESLUITEN

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/73


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2010

tot vrijstelling van Estland van bepaalde verplichtingen om de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/57/EG van de Raad toe te passen ten aanzien van Avena strigosa Schreb., Brassica nigra (L.) Koch en Helianthus annuus L.

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4526)

(Slechts de tekst in de Estse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/377/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (1), en met name op artikel 23 bis,

Gelet op Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (2), en met name op artikel 28,

Gezien de door Estland ingediende aanvraag,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/57/EG worden bepalingen voor het in de handel brengen van zaaigranen en zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen vastgesteld. In die richtlijnen is ook bepaald dat lidstaten onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk van de toepassing van die richtlijnen ten aanzien van bepaalde soorten kunnen worden vrijgesteld.

(2)

Estland heeft gevraagd om vrijstelling van zijn verplichtingen ten aanzien van Avena strigosa Schreb., Brassica nigra (L.) Koch en Helianthus annuus L.

(3)

Het zaad van Avena strigosa Schreb, Brassica nigra (L.) Koch en Helianthus annuus L. wordt normaliter niet in Estland vermeerderd en verhandeld. Bovendien is het economische belang van dit zaad in deze lidstaat niet significant.

(4)

Zolang die voorwaarden gelden, moet deze lidstaat daarom worden vrijgesteld van de verplichting de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/57/EG ten aanzien van de betreffende soorten toe te passen.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Estland wordt vrijgesteld van de verplichting om Richtlijn 66/402/EEG, met uitzondering van artikel 14, lid 1, toe te passen ten aanzien van de soort Avena strigosa Schreb.

Artikel 2

Estland wordt vrijgesteld van de verplichting om Richtlijn 2002/57/EG, met uitzondering van artikel 17, toe te passen ten aanzien van de soorten Brassica nigra (L.) Koch en Helianthus annuus L.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Estland.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(2)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.


AANBEVELINGEN

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/74


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2010

inzake de beoordeling van gebreken die worden vastgesteld tijdens technische controles overeenkomstig Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens

(2010/378/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de verkeersveiligheid, de milieubescherming en de eerlijke concurrentie is het belangrijk dat voertuigen in het verkeer correct worden onderhouden en gecontroleerd zodat zij tijdens hun volledige levensduur de bij de typegoedkeuring vastgestelde prestaties op hetzelfde of bijna hetzelfde niveau kunnen blijven leveren.

(2)

Naast de normen en methoden waarnaar wordt verwezen in Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (1), moeten de inspecteurs die de controles uitvoeren ook richtsnoeren krijgen om te garanderen dat de in bijlage II bij die richtlijn opgesomde gebreken op geharmoniseerde wijze worden beoordeeld.

(3)

Er is rekening gehouden met Autofore (2) en IDELSY (3), twee recente projecten over opties voor technische controles, en met de resultaten van een open en op feiten gebaseerde dialoog met belanghebbenden.

(4)

Er worden drie categorieën gebreken ingevoerd, naargelang van de ernst van het gebrek.

(5)

Elke categorie omvat een beschrijving van de gevolgen voor het verdere gebruik van het voertuig in die toestand.

(6)

Deze aanbeveling is een eerste stap op weg naar een uniforme beoordeling van de gebreken die worden vastgesteld tijdens technische controles in de Unie,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

De lidstaten moeten de gebreken die tijdens technische controles van voertuigen worden vastgesteld, beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren in de bijlage bij deze aanbeveling.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2010.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 141 van 6.6.2009, blz. 12.

(2)  „Autofore study on the Future Options for Roadworthiness Enforcement in the European Union” (Autofore-studie over de toekomstige opties voor de handhaving van technische normen in de Europese Unie), http://ec.europa.eu/transport/roadsafety/publications/projectfiles/autofore_en.htm

(3)  IDELSY Initiative for Diagnosis of Electronic Systems in Motor Vehicles for PTI (IDELSY-initiatief voor de diagnose van elektronische systemen in motorvoertuigen met het oog op de permanente identificatie van aanhangwagens), http://ec.europa.eu/transport/roadsafety/publications/projectfiles/idelsy_en.htm


BIJLAGE

1.   Beoordeling van gebreken en definities

In het kader van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/40/EG wordt in deze aanbeveling een lijst vastgesteld van de voertuigsystemen en onderdelen die moeten worden getest, en worden richtsnoeren vastgesteld aan de hand waarvan de lidstaten tijdens technische controles kunnen bepalen of de toestand van het voertuig aanvaardbaar is.

2.   Richtsnoeren voor de beoordeling van gebreken en definities

De richtsnoeren voor het beoordelen van gebreken, inclusief technische defecten en andere gevallen van niet-naleving die worden vastgesteld tijdens de periodieke controle van voertuigen, worden ingedeeld in drie groepen:

 

KLEINE GEBREKEN

 

GROTE GEBREKEN

 

GEVAARLIJKE GEBREKEN

Elke categorie wordt gedefinieerd door te verwijzen naar de toestand van het voertuig:

KLEINE GEBREKEN

Technische gebreken die geen belangrijke gevolgen hebben voor de veiligheid van het voertuig en andere kleine gevallen van niet-naleving. Het voertuig hoeft niet noodzakelijk opnieuw te worden gecontroleerd, aangezien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de vastgestelde gebreken onmiddellijk zullen worden rechtgezet.

GROTE GEBREKEN

Gebreken die de veiligheid van het voertuig of van andere weggebruikers in gevaar brengen en andere belangrijke gevallen van niet-naleving. Het verdere gebruik van het voertuig op de weg, zonder herstelling van de vastgestelde gebreken, is alleen toegestaan wanneer bepaalde voorwaarden worden nageleefd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten een procedure vaststellen om te bepalen onder welke voorwaarden het voertuig verder mag worden gebruikt alvorens opnieuw te worden gecontroleerd.

GEVAARLIJKE GEBREKEN

Gebreken die een direct en onmiddellijk gevaar vormen voor de verkeersveiligheid; het voertuig mag in geen geval verder worden gebruikt in het verkeer.

Een voertuig dat gebreken vertoont die in meer dan één categorie vallen, worden ingedeeld volgens het ergste gebrek. Wanneer voertuigen verscheidene gebreken uit dezelfde categorie vertonen, kunnen ze in de volgende hogere categorie worden ingedeeld als het gecombineerde effect van de gebreken het voertuig gevaarlijker maakt.

Met betrekking tot gebreken die in meer dan één categorie vallen, is het de verantwoordelijkheid van de inspecteur die de controle uitvoert om de gebreken in te delen volgens hun ernst, overeenkomstig de nationale wetgeving.

Bij de beoordeling van gebreken moet rekening worden gehouden met de typegoedkeuringseisen op het ogenblik van de eerste goedkeuring, de eerste registratie of de eerste ingebruikname. Voor sommige punten gelden echter retrofiteisen.

Richtsnoeren voor de beoordeling van gebreken

Punt

Redenen voor afkeuring

Richtsnoeren voor de beoordeling van gebreken

 

Klein gebrek

Groot gebrek

Gevaarlijk gebrek

0.   IDENTIFICATIE VAN HET VOERTUIG

0.1.

Kentekenplaten (indien dit in de eisen is voorgeschreven (8)

a)

Kentekenplaat (-platen) ontbreekt (ontbreken) of zit(ten) zo los dat de plaat (platen) er kan (kunnen) af vallen.

 

X

 

b)

Opschrift ontbreekt of is onleesbaar.

X

X

 

c)

Is niet in overeenstemming met voertuigdocumenten of geregistreerde gegevens.

 

X

 

0.2.

Voertuigidentificatie-/chassis-/serienummer

a)

Ontbreekt of is onvindbaar.

 

X

 

b)

Onvolledig, onleesbaar.

 

X

 

c)

Is niet in overeenstemming met voertuigdocumenten of geregistreerde gegevens.

 

X

 

1.   REMUITRUSTING

1.1.

Mechanische toestand en werking

1.1.1.

Draaipunt van het rempedaal/de handrem

a)

Zit te strak.

 

X

 

b)

Vertoont te veel slijtage/speling.

 

X

 

1.1.2.

staat en vrije slag van het rempedaal/de handrem

a)

De vrije slag is te groot of te klein.

 

X

 

b)

Het rempedaal komt moeilijk terug in de rustpositie.

X

X

 

c)

Het antisliprubber op het rempedaal ontbreekt, zit los of is door slijtage glad geworden.

X

 

 

1.1.3.

Vacuümpomp of compressor en reservoirs

a)

Druk en/of vacuüm te laag om ten minste tweemaal te kunnen remmen nadat het waarschuwingssignaal in werking is getreden (of een meetinstrument gevaar signaleert).

 

X

X

b)

De tijd die nodig is voor het bereiken van veilige druk- en/of vacuümwaarden is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

 

X

 

c)

De veiligheidsklep voor dubbel remcircuit of de overdrukklep functioneert niet.

 

X

 

d)

Duidelijk drukverlies door een luchtlek of hoorbare luchtlekken.

 

X

 

e)

Uitwendige schade die de werking van het remsysteem kan schaden.

 

X

X

1.1.4.

Lagedruk-verklikker of manometer

Verklikker of manometer werkt slecht of is defect.

X

X

 

1.1.5.

Handbediende remklep

a)

Bedieningsvoorziening gebarsten, beschadigd of te zeer versleten.

 

X

 

b)

Bedieningsvoorziening niet goed op de klep bevestigd of loszittende klep.

 

X

 

c)

Losse koppelingen of lekken in het systeem.

 

X

 

d)

Functioneert niet behoorlijk.

 

X

 

1.1.6.

Parkeerrem-bedienings-voorziening, bedieningshendel, parkeerrem-vergrendeling, elektronische parkeerrem

a)

Vergrendeling blijft niet goed vastzitten.

 

X

 

b)

Hendelscharnierpunt of vergrendelingsmechanisme vertonen te veel slijtage.

X

X

 

c)

Te grote beweeglijkheid van de hendel wijst op verkeerde afstelling.

 

X

 

d)

Bedieningsvoorziening ontbreekt, is beschadigd of werkt niet.

 

X

 

e)

Slechte werking, verklikker geeft defect aan.

 

X

 

1.1.7.

Remkleppen (voetkleppen, ontluchtings-ventielen, regelkleppen)

a)

Beschadigde klep of te grote luchtlekkage.

 

X

X

b)

Compressor verliest te veel olie.

X

 

 

c)

Klep zit los of is slecht gemonteerd.

 

X

 

d)

Verlies of lekkage van hydraulische vloeistof.

 

X

X

1.1.8.

Koppelingen voor remmen van aanhangwagen (elektrisch en pneumatisch)

a)

Kraan of zelfsluitende klep defect.

X

X

 

b)

Kraan of klep zit los of is slecht gemonteerd.

X

X

 

c)

Lekken.

 

X

X

d)

Functioneert niet correct.

 

X

X

1.1.9.

Energie- en drukreservoir

a)

Reservoir is beschadigd, verroest of lekt.

X

X

 

b)

Ontwateringsventiel werkt niet.

X

X

 

c)

Reservoir zit los of is slecht gemonteerd.

 

X

 

1.1.10.

Rem-bekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen)

a)

Rembekrachtiging is defect of ineffectief.

 

X

 

b)

Hoofdcilinder is defect of lekt.

 

X

X

c)

Hoofdcilinder zit los.

 

X

X

d)

Onvoldoende remvloeistof.

X

X

 

e)

Dop van het reservoir van de hoofdcilinder ontbreekt.

X

 

 

f)

Controlelampje van de remvloeistof brandt of is defect.

X

 

 

g)

Waarschuwingsvoorziening voor de remvloeistof werkt slecht.

X

 

 

1.1.11.

Niet-flexibele remleidingen

a)

Dreigend gevaar voor defecten en breuken.

 

X

X

b)

Leidingen of koppelingen lekken.

 

X

X

c)

Leidingen beschadigd of te zeer verroest.

 

X

X

d)

Leidingen op de verkeerde plaats aangebracht.

X

X

 

1.1.12.

Flexibele remleidingen

a)

Dreigend gevaar voor defecten en breuken.

 

X

X

b)

Leidingen beschadigd, doorgescheurd, getordeerd of te kort.

X

X

 

c)

Leidingen of koppelingen lekken.

 

X

X

d)

Leidingen vertonen door de druk veroorzaakte verwijdingen.

 

X

X

e)

Poreuze leidingen.

 

X

 

1.1.13.

Remvoeringen en -blokken

a)

Vertonen te veel slijtage.

 

X

X

b)

Vervuild (olie, vet enz.).

 

X

X

c)

Ontbreken.

 

 

X

1.1.14.

Remtrommels, remschijven

a)

Vertonen te veel slijtage, te veel kerven, scheuren, zitten los of zijn gebroken.

 

X

X

b)

Vervuild (olie, vet enz.).

 

X

 

c)

Ontbreken.

 

 

X

d)

Ankerplaat zit los.

 

X

 

1.1.15.

Remkabels, stangen, hendels, koppelingen

a)

Kabel beschadigd of geknikt.

 

X

X

b)

Onderdeel vertoont te veel slijtage of corrosie.

 

X

X

c)

Kabel, stang of verbinding zit niet goed vast.

 

X

 

d)

Kabelgeleiding defect.

 

X

 

e)

Vrije beweging van het remsysteem wordt belemmerd.

 

X

 

f)

Abnormale speling van de hendels/overbrenging, hetgeen wijst op slechte afstelling of te veel slijtage.

 

X

 

1.1.16.

Remcilinders (veerremcilinders of hydraulische remcilinders inbegrepen)

a)

Cilinder vertoont barsten of beschadiging.

 

X

X

b)

Cilinder lekt.

 

X

X

c)

Cilinder zit los of is niet goed gemonteerd.

 

X

X

d)

Cilinder vertoont te veel corrosie.

 

X

X

e)

Slag van de zuiger of van het diafragmamechanisme is te klein of te groot.

 

X

X

f)

Stofkap ontbreekt of te zeer beschadigd.

X

X

 

1.1.17.

Lastafhankelijke remkracht-regelaar

a)

Koppeling defect.

 

X

 

b)

Koppeling niet correct afgesteld.

 

X

 

c)

Remkrachtregelaar is geblokkeerd of werkt niet.

 

X

X

d)

Remkrachtregelaar ontbreekt.

 

 

X

e)

Identificatieplaat ontbreekt.

X

 

 

f)

Gegevens niet leesbaar of niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

 

 

1.1.18.

Spelingregelaars en indicatoren

a)

Regelaar is beschadigd, geblokkeerd, vertoont abnormale beweeglijkheid, is te zeer versleten of verkeerd afgesteld.

 

X

 

b)

Regelaar is defect.

 

X

 

c)

Niet correct geïnstalleerd of vervangen.

 

X

 

1.1.19.

Continurem-systeem (indien gemonteerd of voorgeschreven)

a)

Koppelstukken of bevestigingen zitten los.

X

X

 

b)

Systeem duidelijk defect of niet aanwezig.

 

X

 

1.1.20.

Automatische bediening van de remmen van de aanhangwagen

Aanhangwagen remt niet automatisch als de koppeling is losgekoppeld.

 

 

X

1.1.21.

Volledig remsysteem

a)

Andere apparatuur (bv. antivriespomp, luchtdroger enz.) vertoont uitwendige beschadiging of te veel corrosie, waardoor het remsysteem minder goed werkt.

 

X

X

b)

Lucht- of antivrieslekkage.

X

X

 

c)

Onderdelen zitten los of zijn slecht gemonteerd.

 

X

 

d)

Onjuiste herstelling of wijziging van onderdelen (1).

 

X

X

1.1.22.

Testkoppelingen (indien gemonteerd of voorgeschreven)

a)

Ontbreken.

 

X

 

b)

Zijn beschadigd, onbruikbaar of lekken.

X

X

 

1.2.

Remkracht en -efficiëntie van de bedrijfsrem

1.2.1.

Remkracht

a)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.

 

X

X

b)

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor het andere wiel op dezelfde as. Of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

 

X

X

c)

Remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).

 

X

 

d)

Abnormaal hoge remreactietijd voor een of meer wielen.

 

X

 

e)

Remkracht vertoont te grote schommelingen tijdens een volledige wielomwenteling.

 

X

 

1.2.2.

Efficiëntie

Haalt niet minstens de hieronder vermelde minimumwaarden: –

 

Voertuigen die voor het eerst werden geregistreerd na de inwerkingtreding van deze richtlijn:

Categorie N1: 50 %

Categorie M1: 58 %

Categorie M2 en M3: 50 %

Categorie N2 en N3: 50 %

Categorie O2 (XX) (10), O3 en O4:

voor opleggers: 45 %

voor aanhangwagens met trekstang: 50 %

 

Voertuigen die werden geregistreerd vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn:

 

Categorie N1: 45 %

 

Categorie M1, M2 en M3: 50 % (2)

 

Categorie N2 en N3: 43 % (3)

 

Categorie O2 (XX) (10), O3 en O4: 40 % (4)

 

Andere categorieën (XX) (10)

Categorie L (beide remmen):

Categorie L1e: 42 %

Categorie L2e, L6e: 40 %

Categorie L3e: 50 %

Categorie L4e: 46 %

Categorie L5e, L7e: 44 %

Categorie L (rem achterwielen):

alle categorieën: 25 %

 

X

X

1.3.

Remkracht en efficiëntie van de hulp-/noodrem (indien afzonderlijk werkend systeem)

1.3.1.

Remkracht

a)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.

 

X

X

b)

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as. Of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

 

X

X

c)

Remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).

 

X

X

1.3.2.

Efficiëntie

De remkracht is kleiner dan 50 % (5) van de in punt 1.2.2 beschreven remkracht van de bedrijfsrem bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen.

(met uitzondering van L1e en L3e).

 

X

X

1.4.

Remkracht en efficiëntie van de parkeerrem

1.4.1.

Remkracht

Rem werkt niet aan één kant of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

 

X

X

1.4.2.

Efficiëntie

Geeft niet voor minstens alle categorieën voertuigen een rempercentage van 16 % bij de maximaal toegestane massa, of, voor motorvoertuigen, 12 % bij de maximummassa van de voertuigcombinatie, waarbij moet worden uitgegaan van de grootste waarde.

(met uitzondering van L1e en L3e).

 

X

X

1.5.

Prestaties continurem-systeem

a)

Niet regelbaar (niet van toepassing op motorremmen).

 

X

 

b)

Werkt niet.

 

X

 

1.6.

Antiblokkeer-systeem (ABS)

a)

Waarschuwingsvoorziening defect.

 

X

 

b)

Waarschuwingsvoorziening geeft aan dat het systeem niet correct werkt.

 

X

 

c)

Snelheidssensoren aan wielen ontbreken of zijn beschadigd.

 

X

 

d)

Bedrading is beschadigd.

 

X

 

e)

Andere onderdelen ontbreken of zijn beschadigd.

 

X

 

1.7.

Elektronische reminstallatie (EBS)

a)

Waarschuwingsvoorziening is defect.

 

X

 

b)

Waarschuwingsvoorziening geeft aan dat het systeem niet correct werkt.

 

X

 

2.   STUURINRICHTING

2.1.

Mechanische toestand

2.1.1.

Toestand van de stuurinrichting

a)

Werking verloopt stroef.

 

X

 

b)

Stuuras gedraaid of spieassen vertonen slijtage.

 

X

X

c)

Stuuras vertoont te veel slijtage.

 

X

X

d)

Stuuras is te beweeglijk.

 

X

X

e)

Lekken.

X

X

 

2.1.2.

Bevestiging van stuurbehuizing

a)

Niet correct bevestigd.

 

X

X

b)

Te grote bevestigingsgaten in het chassis.

 

X

X

c)

Bevestigingsbouten ontbreken of zijn gebroken.

 

X

X

d)

Behuizing gebroken.

 

X

X

2.1.3.

Toestand stuuroverbrenging

a)

Onderdelen die vast zouden moeten zitten, kunnen bewegen t.o.v. elkaar.

 

X

X

b)

Verbindingen vertonen te veel slijtage.

 

X

X

c)

Onderdelen zijn gebroken of vervormd.

 

X

X

d)

Vergrendelinrichtingen niet aanwezig.

 

X

 

e)

Foutieve uitlijning van de onderdelen (bv. spoorstang of stuurstang).

 

X

 

f)

Ongepaste herstelling of wijziging.

 

X

X

g)

Stofkap ontbreekt, is beschadigd of ernstig versleten.

X

X

 

2.1.4.

Werking stuuroverbrenging

a)

Bewegende delen van de stuuroverbrenging schuren tegen een onderdeel dat aan het chassis vastzit.

 

X

 

b)

Stuuraanslag werkt niet of ontbreekt.

 

X

 

2.1.5.

Stuur-bekrachtiging

a)

Vloeistof lekt.

 

X

X

b)

Te weinig vloeistof.

X

X

 

c)

Mechanisme werkt niet.

 

X

X

d)

Mechanisme is gebroken of zit los.

 

X

X

e)

Foutieve uitlijning of schurende onderdelen.

 

X

X

f)

Ongepaste herstelling of wijziging.

 

X

X

g)

Kabels/slangen beschadigd of te zeer verroest.

 

X

X

2.2.

Stuurwiel, stuurkolom en bedieningsstang

2.2.1.

Toestand stuurwiel/bedieningsstang

a)

Relatieve beweging tussen stuurwiel en stuurkolom die wijst op speling.

 

X

 

b)

Bevestiging op stuurnaaf ontbreekt.

 

X

X

c)

Stuurnaaf, -velg of -spaken vertonen breuken of zitten los.

 

X

X

2.2.2.

Stuurkolom/-beugels en -vorken

a)

Midden van het stuurwiel beweegt te veel op- of neerwaarts.

 

X

 

b)

Bovendeel van kolom beweegt te veel radiaal t.o.v. de kolomas.

 

X

 

c)

Flexibele koppeling is versleten.

 

X

 

d)

Bevestiging is defect.

 

X

X

e)

Ongepaste herstelling of wijziging.

 

 

X

2.3.

Speling in de stuurinrichting

Te veel speling bij het sturen (bijvoorbeeld: een punt op het stuurwiel overschrijdt bij beweging meer dan een vijfde van de diameter van het stuurwiel, of niet in overeenstemming met de vereisten (8).

 

X

X

2.4.

Wieluitlijning (X) (9)

Uitlijning niet in overeenstemming met de gegevens of de vereisten (8) van de fabrikant

X

X

 

2.5.

Draaischijf van de stuuras van de aanhangwagen

a)

Onderdeel vertoont beschadiging of barsten.

 

X

X

b)

Te veel speling.

 

X

X

c)

Bevestiging defect.

 

X

X

2.6.

Elektronische stuurbekrachtiging

a)

Het waarschuwingslampje van de stuurbekrachtiging wijst op een defect in de installatie.

 

X

 

b)

Inconsistentie tussen de hoek van het stuurwiel en de hoek van de wielen.

 

X

X

c)

Bekrachtiging werkt niet.

 

X

 

3.   ZICHT

3.1.

Gezichtsveld

Obstakel in het gezichtsveld van de bestuurder dat zijn zicht vooraan of aan de zijkanten aanzienlijk belemmert.

X

X

 

3.2.

Toestand van de ruiten

a)

Ruiten of transparante panelen (indien toegestaan) zijn gebarsten of verkleurd.

X

X

 

b)

Ruiten of transparante panelen (reflecterende of gekleurde folie inbegrepen) zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8) (XX) (10),

X

X

 

c)

Ruiten of transparante panelen in onaanvaardbare toestand.

 

X

X

3.3.

Achteruitkijkspiegels of -toestellen

a)

Spiegel of toestel ontbreekt of is niet bevestigd volgens de vereisten (8).

X

X

 

b)

Spiegel of toestel werkt niet, is beschadigd of zit los.

X

X

 

3.4.

Ruitenwissers

a)

Wissers werken niet of ontbreken.

 

X

 

b)

Wisserblad ontbreekt of is duidelijk defect.

X

X

 

3.5.

Ruitensproeiers

Sproeiers werken niet behoorlijk.

X

X

 

3.6.

Ont-wasemings-systeem (X) (9)

Systeem werkt niet of is duidelijk defect.

X

 

 

4.   LAMPEN, REFLECTERENDE INRICHTINGEN EN ELEKTRISCHE APPARATUUR

4.1.

Koplampen

4.1.1.

Toestand en werking

a)

Licht/lichtbron is defect of ontbreekt.

X

X

 

b)

Projectiesysteem (reflector en lens) is defect of ontbreekt.

X

X

 

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

 

X

 

4.1.2.

Richting

Het mikpunt van de koplamp ligt niet binnen de grenzen die in de vereisten (8) zijn bepaald.

 

X

 

4.1.3.

Schakelaars

a)

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8) (Aantal oplichtende koplampen op hetzelfde moment)

X

X

 

b)

Verminderde functie van bedieningsapparatuur.

 

X

 

4.1.4.

Overeenstemming met de vereisten (8)

a)

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

b)

Producten op lens of lichtbron die de lichtintensiteit duidelijk verminderen of de kleur van het licht wijzigen.

X

X

 

c)

Lichtbron en lamp zijn niet compatibel.

 

X

 

4.1.5.

Verstelinrichting (indien verplicht)

a)

Inrichting werkt niet.

 

X

 

b)

Manuele inrichting kan niet vanop de bestuurderszitplaats worden bediend.

 

X

 

4.1.6.

Koplampwisser (indien verplicht)

Inrichting werkt niet.

X

X

 

4.2.

Voor- en achterlichten, breedtelichten en contourmarkeringen

4.2.1.

Toestand en werking

a)

Lichtbron is defect.

 

X

 

b)

Lens is defect.

 

X

 

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

X

X

 

4.2.2.

Schakelaars

a)

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

b)

Verminderde functie van bedieningsapparatuur.

 

X

 

4.2.3.

Overeenstemming met de vereisten (8)

a)

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

b)

Producten op lens of lichtbron die de lichtintensiteit verminderen of de kleur van het licht wijzigen.

X

X

 

4.3.

Stoplichten

4.3.1.

Toestand en werking

a)

Lichtbron is defect.

X

X

X

b)

Lens is defect.

X

X

 

c)

Licht is niet veilig bevestigd.

X

X

 

4.3.2.

Schakelaars

a)

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

X

b)

Verminderde functie van bedieningsapparatuur.

 

X

 

4.3.3.

Overeen-stemming met de vereisten (8)

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

4.4.

Richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten

4.4.1.

Toestand en werking

a)

Lichtbron is defect.

X

X

 

b)

Lens is defect.

X

X

 

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

X

X

 

4.4.2.

Schakelaars

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

4.4.3.

Overeenstemming met de vereisten (8).

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

4.4.4.

Knippersnelheid

Knippersnelheid is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

4.5.

Mistlichten vóór en achter

4.5.1.

Toestand en werking

a)

Lichtbron is defect.

X

X

 

b)

Lens is defect.

X

X

 

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

X

X

 

4.5.2.

Richting (X) (9)

Mistlicht vooraan schijnt niet meer horizontaal wanneer het lichtpatroon een afbakeningslijn heeft.

X

X

 

4.5.3.

Schakelaars

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

4.5.4.

Overeenstemming met de vereisten (8).

a)

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8)

 

X

 

b)

Inrichting werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8)

X

X

 

4.6.

Achteruitrijlichten

4.6.1.

Toestand en werking

a)

Lichtbron is defect.

X

 

 

b)

Lens is defect.

X

 

 

c)

Lamp Licht is niet veilig bevestigd.

X

X

 

4.6.2.

Overeenstemming met de vereisten (8)

a)

Lamp, lichtkleur, positie of intensiteit zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

b)

Inrichting werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

4.6.3.

Schakelaars

Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

4.7.

Achterkentekenplaatverlichting

4.7.1.

Toestand en werking

a)

Licht schijnt rechtstreeks op de achterzijde.

X

X

 

b)

Lichtbron is defect.

X

X

 

c)

Lamp is niet veilig bevestigd.

X

X

 

4.7.2.

Overeenstemming met de vereisten (8)

Inrichting werkt niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

 

 

4.8.

Retroreflectoren, veiligheidsmarkeringen (retroreflecterend) en kentekenplaatmarkeringen achteraan

4.8.1.

Toestand

a)

Reflecterende inrichting is defect of beschadigd.

X

X

 

b)

Reflector is niet veilig bevestigd.

X

X

 

4.8.2.

Overeenstemming met de vereisten (8)

Toestel, gereflecteerde kleur of positie is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

4.9.

Verklikkersignalen voor lichtinrichting

4.9.1.

Toestand en werking

Werkt niet.

X

X

 

4.9.2.

Overeenstemming met de vereisten (8)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

 

 

4.10.

Elektrische verbindingen tussen trekkend voertuig en aanhangwagen of oplegger

a)

Vaste onderdelen zijn niet veilig bevestigd.

X

X

 

b)

Isolatie is beschadigd of stuk.

X

X

 

c)

De elektrische aansluitingen van de aanhangwagen of het trekkend voertuig functioneren niet correct.

 

X

X

4.11.

Elektrische bedrading

a)

Bedrading zit los of is niet goed beveiligd.

X

X

X

b)

Bedrading is stuk.

X

X

X

c)

Isolatie is beschadigd of stuk.

X

X

X

4.12.

Niet-verplichte lichten en retroreflectoren (X) (9)

a)

Licht/retroreflector niet in overeenstemming met de vereisten (8) bevestigd.

X

X

 

b)

Bediening van het licht niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

c)

Licht/retroreflector niet veilig bevestigd.

X

X

 

4.13.

Accu(’s)

a)

Zit los.

X

X

 

b)

Lekt.

X

X

 

c)

Schakelaar (indien vereist) defect.

 

X

 

d)

Ontsteker (indien vereist) defect.

 

X

 

e)

Onaangepaste ventilatie (indien vereist).

 

X

 

5.   ASSEN, WIELEN, BANDEN EN VERING

5.1.

Assen

5.1.1.

Assen

a)

As is gebroken of vervormd.

 

 

X

b)

As is niet veilig aan het voertuig bevestigd.

 

X

X

c)

Ongepaste herstelling of wijziging.

 

X

X

5.1.2.

Asstompen

a)

Asstomp is gebroken.

 

 

X

b)

Fuseepen en/of lagers vertonen te veel slijtage.

 

X

X

c)

Te veel beweging tussen asstomp en starre as.

 

X

X

d)

Pen van de asstomp zit los in de as.

 

X

X

5.1.3.

Wiellagers

a)

Te veel speling in een wiellager.

 

X

X

b)

Wiellager zit te strak of is geblokkeerd.

 

X

X

5.2.

Wielen en banden

5.2.1.

Wielnaaf

a)

Moeren of bouten van het wiel ontbreken of zitten los.

 

X

X

b)

Naaf vertoont slijtage of beschadiging.

 

X

X

5.2.2.

Wielen

a)

Breuken of lasfouten.

 

 

X

b)

Bevestigingsringen van de band zijn niet correct gemonteerd.

 

X

X

c)

Wiel is ernstig vervormd of versleten.

 

X

X

d)

Wielgrootte of -type is niet in overeenstemming met de vereisten (8) en is niet veilig.

 

X

 

5.2.3.

Banden

a)

Bandenmaat, laadvermogen, goedkeuringsmerk of snelheidsklasse is niet in overeenstemming met de vereisten (8) en is niet veilig.

 

X

X

b)

Banden op dezelfde as of gekoppelde wielen hebben een verschillende maat.

 

X

 

c)

Banden op dezelfde as hebben een verschillende structuur (radiaal/diagonaal).

 

X

 

d)

Band vertoont ernstige schade of inkepingen.

 

X

X

e)

Diepte bandenprofiel is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

 

X

X

f)

Band schuurt tegen andere onderdelen.

X

X

 

g)

Banden werden niet geherprofileerd in overeenstemming met de vereisten (8).

 

X

X

h)

Bandendrukcontrolesysteem werkt niet goed of is duidelijk defect.

X

X

 

5.3.

Vering

5.3.1.

Veren en stabilisatoren

a)

Veren zijn niet veilig aan het chassis of de as bevestigd.

 

X

X

b)

Veeronderdeel beschadigd of gebroken.

 

X

X

c)

Veer ontbreekt.

 

X

X

d)

Ongepaste herstelling of wijziging.

 

X

X

5.3.2.

Schokdempers

a)

Schokdempers zijn niet veilig aan het chassis of de as bevestigd.

X

X

 

b)

Beschadigde schokdemper met sporen van ernstige lekkage of defect.

 

X

 

5.3.2.1.

Controle van de dempings-efficiëntie (X) (9)

a)

Aanzienlijk verschil tussen links en rechts.

 

X

 

b)

Opgegeven minimumwaarden worden niet bereikt.

 

X

 

5.3.3.

Torsiestangen, radiusarmen, vorkbenen en draagarmen

a)

Onderdeel is niet veilig aan het chassis of de as bevestigd.

 

X

X

b)

Onderdeel vertoont schade, breuken of te veel corrosie.

 

X

X

c)

Ongepaste herstelling of wijziging.

 

X

X

5.3.4.

Veerverbindingen

a)

Fuseepen en/of lagers of veerverbindingen vertonen te veel slijtage.

 

X

X

b)

Stofkap ontbreekt of is ernstig versleten.

X

X

 

5.3.5.

Luchtvering

a)

Systeem werkt niet.

 

 

X

b)

Onderdeel vertoont beschadiging, vervorming of is defect, zodat het systeem minder goed werkt.

 

X

X

c)

Systeem lekt hoorbaar.

 

X

 

6.   CHASSIS EN MET HET CHASSIS VERBONDEN DELEN

6.1.

Chassis of frame en bevestigingen

6.1.1.

Algemene toestand

a)

Een van de zijden of dwarsdelen is gebroken of vervormd.

 

X

X

b)

Verstevigende platen of bevestigingen zitten los.

 

X

X

c)

Te veel corrosie waardoor het geheel aan stijfheid verliest.

 

X

X

6.1.2.

Uitlaatpijpen en geluiddempers

a)

Uitlaatsysteem zit los of lekt.

 

X

 

b)

Emissies dringen in de cabine of in het passagiersgedeelte.

 

X

X

6.1.3.

Brandstoftanks en -leidingen (incl. tanks en brandstof-leidingen voor verwarming)

a)

Tank of leidingen zitten los.

 

X

X

b)

Brandstof lekt of filterkap ontbreekt of is niet doeltreffend.

 

X

X

c)

Leidingen zijn beschadigd of gescheurd.

X

X

 

d)

Brandstofkraan (indien vereist) werkt niet correct.

 

X

 

e)

Brandgevaar door:

lekkende brandstof

onvoldoende afgeschermde brandstoftank of uitlaat

toestand van het motorcompartiment

 

X

X

f)

LPG-/CNG- of waterstofsysteem is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

 

X

X

6.1.4.

Bumpers, zijdelingse bescherming en beschermings-inrichting aan de achterzijde tegen klemrijden

a)

Onderdelen zitten los of zijn beschadigd waardoor zij bij (lichte) aanraking verwondingen kunnen veroorzaken.

 

X

X

b)

Inrichting is duidelijk niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

6.1.5.

Houder van het reservewiel (indien aanwezig)

a)

Houder in slechte toestand.

X

 

 

b)

Houder gebroken of zit los.

 

X

 

c)

Reservewiel is niet veilig bevestigd en kan uit de houder vallen.

 

X

X

6.1.6.

Koppelings-inrichting en trekinrichting

a)

Onderdeel vertoont beschadiging, defecten of barsten.

 

X

X

b)

Onderdeel vertoont te veel slijtage.

 

X

X

c)

Bevestiging is defect.

 

X

X

d)

Veiligheidsvoorziening ontbreekt of werkt niet.

 

X

 

e)

Indicator werkt niet.

 

X

 

f)

Kentekenplaat of licht wordt bedekt (indien niet in gebruik).

X

X

 

g)

Ongepaste herstelling of wijziging.

 

X

X

6.1.7.

Overbrenging

a)

Veiligheidsbouten zitten los of ontbreken.

 

X

X

b)

Lagers van de aandrijfassen vertonen te veel slijtage.

 

X

X

c)

Universele verbindingen vertonen te veel slijtage.

 

X

X

d)

Flexibele koppelingen zijn stuk.

 

X

X

e)

As is beschadigd of gebogen.

 

X

 

f)

Lagerbehuizing is gebroken of zit los.

 

X

X

g)

Stofkap ontbreekt of is ernstig stuk.

X

X

 

h)

Illegale aanpassing aan de aandrijving.

 

X

 

6.1.8.

Bevestiging van de motor

Bevestigingen zijn stuk, duidelijk en ernstig beschadigd, zitten los of zijn gebroken.

 

X

X

6.1.9.

Motorkracht

a)

Controle-eenheid illegaal gewijzigd.

 

X

 

b)

Illegale wijziging aan de motor.

 

X

 

6.2.

Cabine en koetswerk

6.2.1.

Toestand

a)

Paneel of onderdeel zit los of is beschadigd en kan verwondingen veroorzaken.

 

X

X

b)

Koetswerkstijl zit los.

 

X

X

c)

Koetswerk laat motor- of uitlaatemissies binnendringen.

 

X

X

d)

Ongepaste herstelling of wijziging.

 

X

X

6.2.2.

Bevestiging

a)

Koetswerk of cabine zit los.

 

X

X

b)

Koetswerk/cabine niet recht op het chassis geplaatst.

 

X

 

c)

Bevestiging van koetswerk/cabine op het chassis of de dwarsdelen zit los of ontbreekt.

 

X

X

d)

Bevestigingspunten integraal koetswerk te zeer verroest.

 

X

X

6.2.3.

Portieren en portierklinken

a)

Portier opent en sluit niet correct.

 

X

 

b)

Portier kan plots opengaan of blijft niet gesloten.

 

X

X

c)

Portier, scharnieren, klinken, portierstijlen ontbreken, zitten los of zijn stuk.

X

X

 

6.2.4.

Bodem

Bodem zit los of is stuk.

 

X

X

6.2.5.

Bestuurders-zitplaats

a)

Zitplaats zit los of vertoont structurele gebreken.

 

X

X

b)

Verstelinrichting functioneert niet correct.

 

X

X

6.2.6.

Andere zitplaatsen

a)

Zitplaatsen zijn defect of zitten los.

X

X

 

b)

Zitplaatsen zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8) bevestigd.

X

X

 

6.2.7.

Bedienings-apparatuur voor de bestuurder

Bedieningsapparatuur die nodig is voor de veilige bediening van het voertuig werkt niet correct.

 

X

X

6.2.8.

Cabinetreden

a)

Trede of bevestiging zit los.

X

X

 

b)

Toestand van trede of bevestiging zou gebruikers kunnen verwonden.

 

X

 

6.2.9.

Andere binnen- en buiten-voorzieningen en -inrichtingen

a)

Bevestiging of andere voorzieningen of inrichtingen zijn defect.

 

X

 

b)

Andere voorzieningen of inrichtingen zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

c)

Hydraulische apparatuur lekt.

X

X

 

6.2.10.

Spatborden, opspat-afschermings-uitrusting

a)

Ontbreekt, zit los of vertoont te veel corrosie.

X

X

 

b)

Onvoldoende speling t.o.v. het wiel.

X

X

 

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

7.   DIVERSE UITRUSTINGEN

7.1.

Veiligheidsgordels/gespen en bevestigingssystemen

7.1.1.

Veiligheid van de bevestiging van veiligheidsgordels/gespen

a)

Verankeringspunt vertoont veel slijtage.

 

X

X

b)

Verankering zit los.

 

X

X

7.1.2.

Toestand van veiligheidsgordels/gespen

a)

Verplichte veiligheidsgordel ontbreekt of is niet aanwezig.

 

X

 

b)

Veiligheidsgordel is beschadigd.

X

X

 

c)

Veiligheidsgordel is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

d)

Gesp van de veiligheidsgordel is beschadigd of werkt niet correct.

 

X

 

e)

Oprolmechanisme van de veiligheidsgordel is beschadigd of werkt niet correct.

 

X

 

7.1.3.

Krachtbegrenzer veiligheidsgordel

Krachtbegrenzer ontbreekt of is niet aangepast aan het voertuig.

 

X

 

7.1.4.

Gordelspanners

Spanner duidelijk of is niet aangepast aan het voertuig.

 

X

 

7.1.5.

Airbag

a)

Airbag ontbreekt of is niet aangepast aan het voertuig.

 

X

 

b)

Airbag werkt duidelijk niet.

 

X

 

7.1.6.

SRS-systemen (Supplementary Restraint System)

Het waarschuwingslampje van het SRS wijst op een defect in het systeem.

 

X

 

7.2.

Brandblusser (X) (9)

a)

Ontbreekt.

 

X

 

b)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

7.3.

Sloten en beveiligingen tegen diefstal

a)

Apparatuur om te verhinderen dat het voertuig wordt bestuurd, werkt niet.

X

 

 

b)

Defect of sluit of blokkeert onwillekeurig.

 

X

X

7.4.

Gevarendriehoek (indien vereist) (X) (9)

a)

Ontbreekt of is onvolledig.

X

 

 

b)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

 

 

7.5.

Verbandtrommel (indien vereist) (X) (9)

Ontbreekt, is onvolledig of is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

 

 

7.6.

Wielblokken (wiggen) (indien vereist) (X) (9)

Ontbreken of bevinden zich in slechte staat.

X

X

 

7.7.

Claxon

a)

Werkt niet.

X

X

 

b)

Bediening zit los.

X

 

 

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

7.8.

Snelheidsmeter

a)

Niet afgesteld in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

b)

Werkt niet.

X

X

 

c)

Kan niet worden verlicht.

X

X

 

7.9.

Tachograaf (indien aanwezig/vereist)

a)

Niet afgesteld in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

b)

Werkt niet.

 

X

 

c)

Zegels zijn stuk of ontbreken.

 

X

 

d)

Schaalverdeling ontbreekt, is onleesbaar of verouderd.

 

X

 

e)

Duidelijk vervalst of gemanipuleerd.

 

X

 

f)

Bandenmaat niet in overeenstemming met de schaalverdeling.

 

X

 

7.10.

Snelheids-begrenzer (indien aanwezig/vereist)

a)

Niet afgesteld in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

b)

Werkt niet.

 

X

 

c)

Snelheid foutief ingesteld (indien gecontroleerd).

 

X

 

d)

Zegels zijn stuk of ontbreken.

 

X

 

e)

Schaalverdeling ontbreekt, is onleesbaar of verouderd.

 

X

 

f)

Bandenmaat niet in overeenstemming met de schaalverdeling.

 

X

 

7.11.

Odometer (indien beschikbaar) (X) (9)

a)

Duidelijk gemanipuleerd (fraude).

X

X

 

b)

Werkt niet.

X

X

 

7.12.

Elektronische stabiliteits-controle (ESC), indien aanwezig/vereist

a)

Snelheidssensoren aan wielen ontbreken of zijn beschadigd.

 

X

 

b)

Bedrading is beschadigd.

 

X

 

c)

Andere onderdelen ontbreken of zijn beschadigd.

 

X

 

d)

Schakelaar is beschadigd of werkt niet correct.

 

X

 

e)

Het waarschuwingslampje van de ESC wijst op een defect in het systeem.

 

X

 

8.   OVERLASTFACTOREN

8.1.

Geluidshinder

8.1.1.

Geluids-onderdrukkings-systeem

a)

Geluidsniveaus overschrijden de niveaus van de vereisten (8).

 

X

 

b)

Onderdeel van het geluidsonderdrukkingssysteem zit los, zou er kunnen afvallen, is beschadigd, niet juist aangebracht, afwezig of duidelijk aangepast met een nadelige invloed op de geluidsniveaus.

 

X

X

8.2.

Uitlaatemissies

8.2.1.

Emissies benzinemotor

8.2.1.1.

Controle-systeem voor uitlaatemissies

a)

Het door de fabrikant gemonteerde emissiecontrolesysteem ontbreekt, is aangepast of is defect.

X

X

 

b)

Lekken die emissiemetingen kunnen beïnvloeden.

 

X

 

8.2.1.2.

Gasemissies

a)

Ofwel overschrijden de gasemissies de door de fabrikant opgegeven niveaus,

 

X

 

b)

ofwel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, zijn de CO-emissies,

i)

voor voertuigen die niet met een geavanceerd emissiecontrolesysteem werden gecontroleerd,

hoger dan 4,5 %, of

hoger dan 3,5 %

afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik, zoals bepaald in de vereisten (8).

ii)

voor voertuigen die met een geavanceerd emissiecontrolesysteem werden gecontroleerd,

bij stationaire motor: hoger dan 0,5 %

bij hoog stationair toerental: hoger dan 0,3 %

of

bij stationaire motor: hoger dan 0,3 % (6)

bij hoog stationair toerental: hoger dan 0,2 %

afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik zoals bepaald in de vereisten (8).

 

X

 

c)

Lambda buiten de waarde 1 ± 0,03 of niet overeenkomstig de specificaties van fabrikant.

 

X

 

d)

Uitlezing boorddiagnosesysteem wijst op ernstig defect.

 

X

 

8.2.2.

Emissies dieselmotor

8.2.2.1.

Controle-systeem voor uitlaatemissies

a)

Het door de fabrikant gemonteerde emissiecontrolesysteem ontbreekt of is duidelijk defect.

X

X

 

b)

Lekken die emissiemetingen kunnen beïnvloeden.

 

X

 

8.2.2.2.

Opaciteit

Voertuigen die vóór 1 januari 1980 werden geregistreerd of in gebruik genomen, moeten niet aan deze vereiste voldoen.

a)

Bij voertuigen die voor de eerste keer vóór de datum in de vereisten (8) zijn geregistreerd of in gebruik genomen overschrijdt de opaciteit het niveau dat op de plaat van de fabrikant op het voertuig staat genoteerd.

 

X

 

b)

Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of de vereisten (8) het gebruik van referentiewaarden niet toelaten,

voor dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1,

voor dieselmotoren met drukvulling: 3,0 m-1,

of, bij voertuigen die in de vereisten (8) staan of voor de eerste keer na de datum in de vereisten (8) zijn geregistreerd of in gebruik genomen, 1,5 m-1  (7).

 

X

 

8.3.

Onderdrukking elektromagnetische storingen

Radiostoring (X) (9)

Niet in overeenstemming met alle vereisten (8).

X

 

 

8.4.

Andere punten die betrekking hebben op het milieu

8.4.1.

Vloeistoflekken

Te veel vloeistoflekken die het milieu zouden kunnen schaden of een gevaar zouden kunnen vormen voor de veiligheid van andere weggebruikers.

 

X

X

9.   AANVULLENDE CONTROLES VOOR PASSAGIERSVOERTUIGEN M2, M3

9.1.

Portieren

9.1.1.

In- en uitgang

a)

Bediening is defect.

 

X

 

b)

Toestand is slecht.

X

X

 

c)

Noodbediening is defect.

 

X

 

d)

Afstandsbediening van portieren of waarschuwings-toestellen zijn defect.

 

X

 

e)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.1.2.

Nooduitgangen

a)

Bediening is defect.

 

X

 

b)

Borden met opschrift „nooduitgang” ontbreken of zijn onleesbaar.

X

X

 

c)

Hamer om ruiten in te slaan ontbreekt.

 

X

 

d)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.2.

Ontwasemings- en ontdooisysteem (X) (9)

a)

Functioneert niet correct.

X

X

 

b)

Emissie van giftige gassen of uitlaatgassen in het bestuurders- of passagiersgedeelte.

 

X

X

c)

Ontdooisysteem (indien verplicht) is defect.

 

X

 

9.3.

Luchtcirculatie- en verwarmings-systeem (X) (9)

a)

Bediening is defect.

X

X

 

b)

Emissie van giftige gassen of uitlaatgassen in het bestuurders- of passagiersgedeelte.

 

X

X

9.4.

Zitplaatsen

9.4.1.

Passagiers-zitplaatsen (zitplaatsen voor begeleidende personen inbegrepen)

a)

Zitplaatsen zijn defect of zitten los.

X

X

 

b)

Klapstoelen (indien toegestaan) werken niet automatisch.

X

X

 

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.4.2.

Bestuurders-zitplaats (aanvullende vereisten)

a)

Speciale voorzieningen zoals antiverblindingsschermen zijn defect.

X

X

 

b)

Bescherming voor bestuurder zit los of is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.5.

Binnenverlichting en bestemmings-apparatuur (X) (9)

Apparatuur is defect of niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.6.

Gangen, staanplaatsen

a)

Bodem zit los.

 

X

X

b)

Leuningen of handvaten zijn defect.

X

X

 

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.7.

Trappen en treden

a)

In slechte of beschadigde toestand.

X

X

X

b)

Inklapbare treden functioneren niet correct.

 

X

 

c)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.8.

Systeem voor communicatie met de passagiers (X) (9)

Systeem is defect.

X

X

 

9.9.

Berichten (X) (9)

a)

Bericht ontbreekt, is foutief of onleesbaar.

X

 

 

b)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.10.

Vereisten voor het vervoer van kinderen (X) (9)

9.10.1.

Portieren

Bescherming van portieren niet in overeenstemming met de vereisten (8) voor dit type vervoer.

X

X

 

9.10.2.

Signaleer-inrichtingen en speciale uitrusting

Signaleerinrichtingen en speciale uitrusting zijn niet aanwezig of zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.11.

Vereisten voor het vervoer van mindervaliden (X) (9)

9.11.1.

Portieren, laadplatforms en liften

a)

Slechte werking.

X

X

 

b)

Toestand is slecht.

X

X

 

c)

Bediening is defect.

X

X

 

d)

Waarschuwingstoestel(len) is (zijn) defect.

X

X

 

e)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.11.2.

Voorzieningen voor rolstoelen

a)

Slechte werking.

X

X

 

b)

Toestand is slecht.

X

X

 

c)

Bediening is defect.

X

X

 

d)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.11.3.

Signaleer-inrichtingen en speciale uitrusting

Signaleerinrichtingen en speciale uitrusting zijn niet aanwezig of zijn niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.12.

Andere speciale uitrusting (X) (9)

9.12.1.

Installaties voor maaltijdbereiding

a)

Installatie is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

b)

Installatie is in die mate beschadigd dat het gebruik ervan gevaarlijk is.

 

X

 

9.9.12.2.

Sanitaire installatie

Installatie is niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 

9.12.3.

Andere toestellen (bv. audiovisuele systemen)

Niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

X

 


(1)  Ongepaste herstelling of wijziging betekent een herstelling of wijziging die de wegveiligheid van het voertuig vermindert of die een negatieve invloed op het milieu heeft.

(2)  48 % voor voertuigen zonder ABS of voertuigen waarvoor typegoedkeuring is verleend vóór 1 oktober 1991.

(3)  45 % voor voertuigen die zijn geregistreerd na 1988 of vanaf de datum in de vereisten, indien dit later is.

(4)  43 % voor opleggers en aanhangwagens met trekstang die zijn geregistreerd na 1988 of vanaf de datum in de vereiste, indien dit later is.

(5)  2,2m/s2 voor voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3.

(6)  Typegoedkeuring verleend overeenkomstig de grenswaarden in rij A of B van punt 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG van de Raad (PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1) of latere wijzigingen, of voor het eerst ingeschreven of in gebruik genomen na 1 juli 2002.

(7)  Typegoedkeuring verleend overeenkomstig de grenswaarden in rij B van punt 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG of latere wijzigingen, rij B1, B2 of C van punt 6.2.1 van bijlage I bij Richtijn 88/77/EEG van de Raad (PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33) of latere wijzigingen, of voor het eerst ingeschreven of in gebruik genomen na 1 juli 2008.

(8)  „Vereisten” zijn vastgesteld in de typegoedkeuringseisen op de datum van goedkeuring eerste inschrijving of eerste ingebruikneming, alsook in aanpassingsverplichtingen of in de nationale wetgeving van het land van inschrijving.

(9)  (X) wijst op punten die betrekking hebben op de toestand van het voertuig en de geschiktheid ervan voor gebruik op in het verkeer, maar die niet belangrijk zijn bij een periodieke controle.

(10)  (XX) Deze reden voor afkeuring is slechts van toepassing indien de controle door de nationale wetgeving is vereist.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/97


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2010

inzake de risicobeoordeling van gebreken die worden vastgesteld tijdens technische controles langs de weg (van bedrijfsvoertuigen), overeenkomstig Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad

(2010/379/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is belangrijk voor de verkeersveiligheid, milieubescherming en eerlijke concurrentie dat in het verkeer gebrachte bedrijfsvoertuigen goed worden onderhouden en gecontroleerd, zodat ze veilig aan het verkeer in de Unie kunnen blijven deelnemen.

(2)

Om het controlesysteem beter te harmoniseren en ongelijke behandeling tijdens technische controles langs de weg te vermijden, moeten naast de normen en methoden die vermeld zijn in Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer (1), richtsnoeren worden vastgesteld voor de beoordeling van de in bijlage II bij die richtlijn opgesomde gebreken.

(3)

De gebreken moeten worden ingedeeld in drie categorieën, naargelang van de ernst van het gebrek.

(4)

Elke categorie moet een omschrijving omvatten van de gevolgen die verbonden zijn aan het gebruik van het voertuig in die toestand,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

De lidstaten moeten gebreken aan voertuigen die tijdens technische controles langs de weg zijn vastgesteld, beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren in de bijlage bij deze aanbeveling.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2010.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 203 van 10.8.2000, blz. 1.


BIJLAGE

Richtsnoeren voor de beoordeling van gebreken

In het kader van Uitvoeringsrichtlijn 2000/30/EG bevat dit document de aan de lidstaten aanbevolen richtsnoeren voor de beoordeling van gebreken (zowel technische gebreken als andere vormen van niet-naleving) die worden vastgesteld tijdens technische controles langs de weg van voertuigen.

De gebreken worden in de volgende categorieën ingedeeld:

 

KLEINE GEBREKEN

 

GROTE GEBREKEN

 

GEVAARLIJKE GEBREKEN

Elke categorie gebreken wordt gedefinieerd door te verwijzen naar de toestand van het voertuig.

KLEINE GEBREKEN

Technische gebreken die geen belangrijke gevolgen hebben voor de veiligheid van het voertuig en andere kleine vormen van niet-naleving. Aangezien redelijkerwijs mag worden verwacht dat de vastgestelde gebreken onmiddellijk zullen worden verholpen, hoeft het voertuig niet opnieuw te worden gecontroleerd.

GROTE GEBREKEN

Gebreken die de veiligheid van het voertuig en/of andere weggebruikers in gevaar kunnen brengen en andere belangrijke vormen van niet-naleving. Het voertuig moet zo snel mogelijk worden hersteld en verder gebruik kan afhankelijk worden gesteld van beperkingen en voorwaarden, bijvoorbeeld het voertuig opnieuw ter controle aanbieden.

GEVAARLIJKE GEBREKEN

Gebreken die een rechtstreekse en onmiddellijke bedreiging vormen voor de verkeersveiligheid. Verder gebruik van het voertuig in het verkeer is niet toegestaan, maar in sommige gevallen mag het voertuig naar een specifieke plaats worden gereden, bijvoorbeeld voor onmiddellijke herstelling of inbeslagname.

Een voertuig met gebreken die in meer dan een categorie vallen, wordt ingedeeld volgens het ergste gebrek. Een voertuig met verscheidene gebreken uit dezelfde categorie kan in een hogere categorie worden ingedeeld als het gecombineerde effect van de gebreken het voertuig gevaarlijker maakt.

Als de gebreken in meer dan een categorie kunnen worden ingedeeld, is het de verantwoordelijkheid van de inspecteur die de controle uitvoert om de gebreken volgens hun ernst in te delen overeenkomstig de nationale wetgeving.

Tijdens de beoordeling van de gebreken moet rekening worden gehouden met de typegoedkeuringseisen die van toepassing waren op het ogenblik van de eerste registratie of de eerste ingebruikname van het voertuig. Voor sommige items gelden echter retrofit-eisen.

Beoordelingseisen

Gebreken zijn voorbeelden van technische defecten of andere vormen van niet-naleving die kunnen worden vastgesteld.

Item

Gebrek

Richtsnoeren voor de beoordeling van het gebrek

 

Klein gebrek

Groot gebrek

Gevaarlijk gebrek

1.   REMUITRUSTING

1.1.

Mechanische toestand en werking

1.1.1.

Pedaal van de bedrijfsrem/scharnierpunt van de handrem

a)

Scharnierpunt zit te strak.

 

X

 

b)

Vertoont te veel slijtage/speling.

 

X

 

1.1.2.

Staat van het pedaal/de handrem en speling van het bedieningsinstrument

a)

De vrije slag is te groot of te klein.

 

X

 

b)

Het bedieningsinstrument komt moeilijk terug in de rustpositie.

X

X

 

c)

Het antisliprubber op het rempedaal ontbreekt, zit los of is door slijtage glad geworden.

X

 

 

1.1.3.

Vacuümpomp of compressor en reservoirs

a)

Er is te weinig lucht- en/of vacuümdruk om de rem ten minste tweemaal te kunnen aantrekken nadat het waarschuwingssignaal heeft gewerkt (of een meetinstrument gevaar signaleert).

 

X

X

b)

Het tot stand komen van de benodigde lucht- en/of vacuümdruk voor het bereiken van veilige werkwaarden is niet in overeenstemming met de vereisten (8)

 

X

 

c)

De veiligheidsklep voor dubbel remcircuit of overdrukklep functioneert niet.

 

X

 

d)

Er is duidelijk drukverlies ten gevolge van een luchtlek of er zijn waarneembare luchtlekken.

 

X

 

e)

Er is uitwendige schade die het functioneren van het remsysteem kan schaden.

 

X

X

1.1.4.

Lagedrukverklikker of -manometer

Verklikker of manometer werkt slecht of is defect.

X

X

 

1.1.5.

Handbediend remventiel

a)

De bedieningsschakelaar vertoont barsten, beschadiging of te grote slijtage.

 

X

 

b)

De bedieningsschakelaar is niet goed op de klep bevestigd of de klep zit los.

 

X

 

c)

De koppelingen zitten los of het systeem lekt.

 

X

 

d)

Functioneert niet behoorlijk.

 

X

 

1.1.6.

Parkeerrem, bedieningshendel, parkeerremvergrendeling, elektronische parkeerrem

a)

De vergrendeling blijft niet goed vastzitten.

 

X

 

b)

De vergrendeling blijft niet goed vastzitten.

X

X

 

c)

Te grote beweeglijkheid van de hendel wijst op een verkeerde afstelling.

 

X

 

d)

Bedieningsinstrument ontbreekt, is beschadigd of werkt niet.

 

X

 

e)

Slechte werking, verklikker vertoont defect.

 

X

 

1.1.7.

Remkleppen (voetkleppen, ontluchtingsventielen, regelkleppen)

a)

Klep is beschadigd of er is een te grote luchtlekkage.

 

X

X

b)

Het olieverlies uit de compressor is te groot.

X

 

 

c)

Klep zit los of is slecht gemonteerd.

 

X

 

d)

Verlies of lekkage van hydraulische vloeistof.

 

X

X

1.1.8.

Koppelingskoppen voor remmen voor aanhangwagen (elektrisch en pneumatisch)

a)

Kraan of zelfsluitende klep defect.

X

X

 

b)

Kraan of klep zit los of is slecht gemonteerd.

X

X

 

c)

Lekken.

 

X

X

d)

Functioneert niet correct.

 

X

X

1.1.9.

Energie- en drukreservoir

a)

Reservoir is beschadigd, verroest of lekt.

X

X

 

b)

Het ontwateringsventiel werkt niet.

X

X

 

c)

Reservoir zit los of is slecht gemonteerd.

 

X

 

1.1.10.

Rembekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen)

a)

De rembekrachtiging is defect of ineffectief.

 

X

 

b)

De hoofdcilinder is defect of lekt.

 

X

X

c)

De hoofdcilinder zit los.

 

X

X

d)

Onvoldoende remvloeistof.

X

X

 

e)

De kap van het reservoir van de hoofdcilinder ontbreekt.

X

 

 

f)

Het controlelampje voor de remvloeistof licht op of is defect.

X

 

 

g)

Het waarschuwingssignaal met betrekking tot de remvloeistof werkt slecht.

X

 

 

1.1.11.

Niet-flexibele remleidingen

a)

Er is dreigend gevaar voor defecten en breuken.

 

X

X

b)

Leidingen of koppelingen lekken.

 

X

X

c)

Leidingen vertonen beschadiging of te veel corrosie.

 

X

X

d)

Leidingen zijn verkeerd gemonteerd.

X

X

 

1.1.12.

Flexibele remleidingen

a)

Er is dreigend gevaar voor defecten en breuken.

 

X

X

b)

Leidingen zijn beschadigd, doorgescheurd, getordeerd of te kort.

X

X

 

c)

Leidingen of koppelingen lekken.

 

X

X

d)

Leidingen vertonen door de druk veroorzaakte verwijdingen.

 

X

X

e)

Leidingen vertonen porositeit.

 

X

 

1.1.13.

Remvoeringen en -blokken

a)

Remblok vertoont te veel slijtage.

 

X

X

b)

Remblok is vervuild (olie, vet, enz.).

 

X

X

c)

Remblok is niet aanwezig.

 

 

X

1.1.14.

Remtrommels, remschijven

a)

Trommel of schijf vertoont te veel slijtage, te veel kerven, scheuren, zit los of is gebroken.

 

X

X

b)

Trommel of schijf is vervuild (olie, vet, enz.).

 

X

X

c)

Trommel of schijf is niet aanwezig.

 

 

X

d)

Ankerplaat zit los.

 

X

 

1.1.15.

Remkabels, stangen, hendels, overbrenging

a)

Kabel is beschadigd of geknikt.

 

X

X

b)

Onderdeel vertoont te veel slijtage of corrosie.

 

X

X

c)

Bevestiging van de kabel, stang of verbinding is niet geborgd.

 

X

 

d)

Kabelgeleiding is defect.

 

X

 

e)

Werking van de reminstallatie wordt belemmerd.

 

X

 

f)

Abnormale beweeglijkheid van de hendels/overbrenging wijst op slechte afstelling of te veel slijtage.

 

X

 

1.1.16.

Remcilinders (veerremcilinders of hydraulische remcilinders inbegrepen)

a)

Cilinder vertoont barsten of beschadiging.

 

X

X

b)

Cilinder lekt.

 

X

X

c)

Cilinder zit los of is niet goed gemonteerd.

 

X

X

d)

Cilinder vertoont te veel corrosie.

 

X

X

e)

De slag van de zuiger of van het diafragmamechanisme is te klein of te groot.

 

X

X

f)

Stofkap ontbreekt of vertoont te veel beschadiging.

X

X

 

1.1.17.

Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar

a)

Overbrenging is defect.

 

X

 

b)

Overbrenging is niet juist afgesteld.

 

X

 

c)

Remkrachtregelaar is geblokkeerd of werkt niet.

 

X

X

d)

Remkrachtregelaar ontbreekt.

 

 

X

e)

Identificatieplaat ontbreekt.

X

 

 

f)

Identificatie is niet leesbaar of niet in overeenstemming met de vereisten (8).

X

 

 

1.1.18.

Remhefbomen en indicatoren

a)

Remhefboom is beschadigd, geblokkeerd of vertoont abnormale beweeglijkheid die wijst op te veel slijtage of verkeerde afstelling.

 

X

 

b)

Remhefboom is defect.

 

X

 

c)

Niet correct geïnstalleerd of vervangen.

 

X

 

1.1.19.

Duurzaamheid reminstallatie (indien gemonteerd of voorgeschreven)

a)

Onveilige koppelstukken of bevestigingen.

X

X

 

b)

Installatie is duidelijk defect of ontbreekt.

 

X

 

1.1.20.

Automatische bediening van remmen voor aanhangwagen

De rem voor de aanhangwagen wordt niet automatisch aangetrokken wanneer de koppelingskop losgekoppeld is.

 

 

X

1.1.21.

Volledige reminstallatie

a)

Andere apparatuur (bv. antivriespomp, luchtdroger, enz.) vertoont uitwendige beschadiging of te veel corrosie waardoor de reminstallatie minder goed werkt.

 

X

X

b)

Luchtlekkage of antivrieslekkage.

X

X

 

c)

Onderdelen zitten los of zijn slecht gemonteerd.

 

X

 

(d)

Onjuiste herstelling van of wijziging aan onderdelen (1).

 

X

X

1.1.22.

Testkoppelingen (indien gemonteerd of voorgeschreven)

a)

Ontbreekt.

 

X

 

b)

Zijn beschadigd, onbruikbaar of lekken.

X

X

 

1.2.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de bedrijfsrem

1.2.1.

Remkracht

(E)  (9)

a)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.

 

X

X

b)

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor het andere wiel op dezelfde as. Of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

 

X

X

c)

De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).

 

X

 

d)

Abnormaal hoge reactietijd voor een of meer wielen.

 

X

 

e)

Remkracht vertoont te grote schommelingen tijdens een volledige wielwenteling.

 

X

 

1.2.2.

Bedrijfszekerheid

(E)  (9)

Levert niet minstens de volgende waarden op:

 

Categorie N1: 45 %

 

Categorie M1, M2 en M3: 50 % (2)

 

Categorie N2 en N3: 43 % (3)

 

Categorie O2, O3 en O4: 40 % (4)

 

X

X

1.3.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de hulprem (indien afzonderlijk werkend systeem)

1.3.1.

Remkracht

(E)  (9)

a)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.

 

X

X

b)

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as. Of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

 

X

X

c)

De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).

 

X

X

1.3.2.

Bedrijfszekerheid

De remkracht is kleiner dan 50 % (5) van de in punt 1.2.2 beschreven remkracht van de bedrijfsrem bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen (met uitzondering van L1e en L3e).

 

X

X

1.4.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de parkeerrem

1.4.1.

Remkracht

(E)  (9)

Rem werkt niet aan één kant of het voertuig wijkt te veel van een rechte lijn af in het geval van een test op de weg.

 

X

X

1.4.2.

Bedrijfszekerheid

(E)  (9)

Geeft niet voor minstens alle categorieën voertuigen een rempercentage van 16 % bij de maximaal toegestane massa, of, voor motorvoertuigen, 12 % bij de maximummassa van de voertuigcombinatie, waarbij moet worden uitgegaan van de grootste waarde.

 

X

X

1.5.

Duurzaamheid remkracht van de reminstallatie

a)

Niet regelbaar (niet van toepassing op motorremmen).

 

X

 

b)

Installatie werkt niet.

 

X

 

1.6.

Antiblokkeersysteem (ABS)

a)

Waarschuwingssignaal is defect.

 

X

 

b)

Waarschuwingssignaal wijst op storingen in het systeem.

 

X

 

c)

Snelheidssensoren aan wielen ontbreken of zijn beschadigd.

 

X

 

d)

Bedrading is beschadigd.

 

X

 

e)

Andere onderdelen ontbreken of zijn beschadigd.

 

X

 

1.7.

Elektronische reminstallatie (EBS)

a)

Waarschuwingssignaal is defect.

 

X

 

b)

Waarschuwingssignaal wijst op storingen in het systeem.

 

X

 

8.   OVERLASTFACTOREN

8.1.

Geluid

8.1.1.

Geluidsonderdrukkingssysteem

(a)

Geluidsniveaus overschrijden de niveaus in de vereisten (8)

 

X

 

b)

Onderdeel van het geluidsonderdrukkingssysteem zit los, zou er kunnen afvallen, is beschadigd, niet juist aangebracht, afwezig of duidelijk aangepast met een nadelige invloed op de geluidsniveaus.

 

X

X

8.2.

Uitlaatemissies

8.2.1.

Emissies benzinemotor

8.2.1.1.

Emissiebestrijdingssysteem voor uitlaten

a)

Het door de fabrikant gemonteerd emissiebestrijdingssysteem is afwezig, aangepast of duidelijk defect.

X

X

 

b)

Lekken die emissiemetingen kunnen beïnvloeden.

 

X

 

8.2.1.2.

Gasemissies

(E)  (9)

a)

Ofwel overschrijden de gasemissies de door de fabrikant vastgelegde niveaus.

 

X

 

b)

Ofwel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, overschrijden de CO-emissies:

i)

voor voertuigen die niet met een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem werden gecontroleerd

4,5 %, of

3,5 %,

afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik zoals in de vereisten wordt bepaald (8);

ii)

voor voertuigen die met een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem werden gecontroleerd,

bij stationaire motor: 0,5 %

bij hoog stationair toerental: 0,3 %

of

bij stationaire motor: 0,3 % (6)

bij hoog stationair toerental: 0,2 %

afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik zoals in de vereisten wordt bepaald (8).

 

X

 

c)

Lambda buiten de waarde 1 ± 0,03 of niet overeenkomstig de specificaties van fabrikant.

 

X

 

d)

Uitgelezen OBD wijst op ernstig defect.

 

X

 

e)

Meetapparatuur op afstand wijst op een ernstige inbreuk.

 

X

 

8.2.2.

Emissies dieselmotor

8.2.2.1.

Uitlaat emissiebestrijdingssysteem

a)

Een door de fabrikant gemonteerd emissiebestrijdingssysteem is afwezig of duidelijk defect.

X

X

 

b)

Lekken die emissiemetingen kunnen beïnvloeden.

 

X

 

8.2.2.2.

Opaciteit

(E)  (9)

Voertuigen die vóór 1 januari 1980 werden geregistreerd of in gebruik genomen, moeten niet aan deze vereiste voldoen.

a)

Bij voertuigen die voor de eerste keer voor de datum in de vereisten zijn geregistreerd of in gebruik genomen (8)

overschrijdt de opaciteit het niveau dat op de plaat van de fabrikant op het voertuig staat genoteerd.

 

X

 

b)

Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of de vereisten (8) het gebruik van referentiewaarden niet toelaat,

voor dieselmotoren met natuurlijke afzuiging: 2,5 m-1,

voor dieselmotoren met drukvulling: 3,0 m-1,

of, bij voertuigen die in de vereisten (8) staan of voor de eerste keer na de datum in de vereisten (8) zijn geregistreerd of in gebruik genomen,

1,5 m-1  (7).

 

X

 

c)

Meetapparatuur op afstand wijst op een ernstige inbreuk.

 

X

 

8.4.

Andere punten die betrekking hebben op het milieu

8.4.1.

Vloeistoflekken

Te veel vloeistoflekken die het milieu zouden kunnen schaden of een gevaar zouden kunnen vormen voor de veiligheid van andere weggebruikers.

 

X

X


(1)  „Vereisten” zijn bepaald in de vereisten betreffende de typegoedkeuring op de datum van goedkeuring, de eerste inschrijving of de eerste ingebruikneming, alsook aanpassingsverplichtingen of nationale wetgevingen in het land van inschrijving.

(2)  48 % voor voertuigen zonder ABS of goedgekeurd in een typegoedkeuring vóór 1 oktober 1991.

(3)  45 % voor voertuigen die zijn geregistreerd na 1988 of vanaf de datum in de vereisten afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(4)  43 % voor opleggers en aanhangwagens met trekstang die zijn ingeschreven na 1988 of vanaf de datum in de vereisten afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(5)  2,2 m/s2 voor N1-, N2- en N3-voertuigen.

(6)  Goedgekeurd overeenkomstig de grenswaarden in rij A of B van hoofdstuk 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG van de Raad (PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1), of later, of voor het eerst ingeschreven of in gebruik genomen na 1 juli 2002.

(7)  Goedgekeurd volgens de grenswaarden in rij B van hoofdstuk 5.3.1.4. van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, of later; rij B1, B2 of C van hoofdstuk 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG van de Raad PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33), of later, of voor het eerst ingeschreven of in gebruik genomen na 1 juli 2008.

(8)  „Vereisten” zijn bepaald in de vereisten betreffende de typegoedkeuring op de datum van goedkeuring, de eerste inschrijving of de eerste ingebruikneming, alsook aanpassingsverplichtingen of nationale wetgevingen in het land van inschrijving.

(9)  (E) Voor het testen van dit item is apparatuur nodig.