ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.150.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 150

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
16 juni 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 510/2010 van de Raad van 14 juni 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde ladingcontrolesystemen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 511/2010 van de Raad van 14 juni 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 512/2010 van de Raad van 14 juni 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Oekraïne naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

24

 

*

Verordening (EU) nr. 513/2010 van de Commissie van 15 juni 2010 tot wijziging van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de aanpassing van de quota voor het verkoopseizoen 2010/2011 in de suikersector

40

 

*

Verordening (EU) nr. 514/2010 van de Commissie van 15 juni 2010 tot verlening van een vergunning voor Pediococcus pentosaceus (DSM 16244) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

42

 

*

Verordening (EU) nr. 515/2010 van de Commissie van 15 juni 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1137/2007 wat betreft het gebruik van het toevoegingsmiddel Bacillus subtilis (O35) in diervoeding die lasalocide-natrium, maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin, salinomycine-natrium en semduramicin-natrium bevat ( 1 )

44

 

*

Verordening (EU) nr. 516/2010 van de Commissie van 15 juni 2010 tot verlening van een permanente vergunning voor een toevoegingsmiddel voor diervoeding ( 1 )

46

 

 

Verordening (EU) nr. 517/2010 van de Commissie van 15 juni 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

48

 

 

Verordening (EU) nr. 518/2010 van de Commissie van 15 juni 2010 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 juni 2010

50

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/333/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 14 juni 2010 tot wijziging van Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens voor Bahrein en Brazilië in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit de invoer in de Europese Unie van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden is toegestaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 3665)  ( 1 )

53

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 510/2010 VAN DE RAAD

van 14 juni 2010

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde ladingcontrolesystemen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), („de basisverordening”) waarbij Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2) wordt ingetrokken, en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel dat de Commissie („de Commissie”) na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 1242/2009 (3) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde ladingcontrolesystemen van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”).

(2)

De procedure werd ingeleid als gevolg van een klacht, ingediend op 2 februari 2009 door Smiths Detection Group Limited („klager”) namens een producent die meer dan 80 % van de totale productie in de Unie van bepaalde ladingcontrolesystemen vertegenwoordigt. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan.

2.   VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(3)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

(4)

De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De Commissie heeft met name haar onderzoek naar de aspecten van het verbruik in de Europese Unie voortgezet. In dit verband heeft de Commissie contact opgenomen met de belanghebbende partijen, met name gebruikers en producenten van het betrokken product, teneinde de argumenten van de partijen met betrekking tot een reeks transacties te controleren.

(5)

Zoals in overweging 9 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar de dumping en de schade betrekking op de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2008 („onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot het einde van het onderzoektijdvak („beoordelingsperiode”).

(6)

De enige medewerkende Chinese producent-exporteur („de Chinese producent”) betoogde dat er geen rechtvaardiging is voor de toepassing van een OT van 18 maanden in plaats van de twaalf maanden die bij antidumpingonderzoeken gewoon zijn. Volgens de Chinese producent had het OT gewoon uit het kalenderjaar 2008 moeten bestaan.

(7)

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de Chinese producent in de voorlopige fase van het onderzoek geen bezwaar had gemaakt tegen het gebruik van een OT van 18 maanden. Het argument werd pas gebruikt na de vaststelling van voorlopige maatregelen. Het OT was echter al aangekondigd in het bericht van de inleiding van de procedure en in de vragenlijsten, dus bij het eerste begin van het onderzoek. De specifieke redenen om een OT van 18 maanden te kiezen, zijn weergegeven in overweging 9 van de voorlopige verordening. De partij heeft toen geen enkel argument naar voren gebracht tegen de rechtvaardiging dat er relatief weinig transacties in deze markt plaatshadden.

(8)

Om te zorgen dat de cijfers met betrekking tot het OT volledig vergelijkbaar zijn met die van de voorgaande jaren, zijn alle cijfers die in de gedeelten over schade en oorzakelijk verband betreffende het OT zijn vermeld, omgerekend naar jaarcijfers.

(9)

De Chinese producent betoogde ook dat het OT was gekozen met het oogmerk om de schadefactoren te manipuleren. Dit argument moet worden afgewezen.

(10)

Bij het begin van het onderzoek was de Commissie niet op de hoogte en kon zij niet op de hoogte zijn van de complexe gegevens en cijfers in verband met de schade-indicatoren bij het begin van het onderzoek. Deze gegevens zijn pas in de loop van het onderzoek vastgesteld.

(11)

Tot slot moet worden opgemerkt dat het niet de eerste keer is dat een OT van meer dan 12 maanden wordt vastgesteld (bv. het OT van 16 maanden voor metallisch calcium van oorsprong uit de VRC en Rusland vastgesteld door Verordening (EG) nr. 892/94 van de Commissie (4) of het OT van 18 maanden voor dinatriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten vastgesteld door Verordening (EG) Nr. 823/95 van de Commissie (5).

(12)

De Chinese producent betoogde ook dat de ondertekening van het contract alle transacties op een bepaald tijdstip omvat, ongeacht of een verkoop is gerealiseerd door middel van een aanbestedingsprocedure, en dat een verlengd OT dus niet nodig is. Dit argument is niet overtuigend omdat het geen rekening houdt met het basisprobleem dat er relatief weinig transacties in deze markt plaatsvinden. De datum van ondertekening van het contract werd alleen gebruikt om een voldoende duidelijke kennis van de materiële elementen van de verkopen te hebben alsmede om een duidelijke datum te hebben om te bepalen welke periode deel moet uitmaken van het OT en de voorgaande perioden, en wat er buiten moet blijven.

(13)

Aangezien hierover geen andere opmerkingen werden ontvangen, wordt overweging 9 van de voorlopige verordening bevestigd.

(14)

De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen om een definitief antidumpingrecht op bepaalde ladingcontrolesystemen van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen. De partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

(15)

Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werd, waar nodig, rekening gehouden.

3.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(16)

Na de voorlopige maatregelen werd opnieuw gekeken naar de definitie van het product naar aanleiding van opmerkingen van de Chinese producent en een uitgebreid onderzoek van de argumenten van de bedrijfstak van de Unie. Deze procedure heeft tot de conclusie geleid dat een product met alfa- of bètatechnologie niet bruikbaar is om lading te scannen. Daarom wordt het gerechtvaardigd geacht deze twee soorten technologie uit te sluiten uit de productomschrijving. Er is geen andere opmerking ingediend waarmee de voorlopige bevindingen in twijfel kunnen worden getrokken, dat alle resterende onder de productomschrijving vallende technologieën (afgezien van alfa en bèta) bruikbaar zijn voor ladingscanners en dat alle productsoorten hetzelfde doel dienen, namelijk het scannen van lading volgens hetzelfde hoofdprincipe: de emissie van geconcentreerde straling in de te controleren lading. Tijdens het OT zijn er op gammastralen gebaseerde eenheden van het betrokken product in de Europese Unie verkocht.

(17)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat alle typen ladingcontrolesystemen die gebruikmaken van neutronentechnologie of van röntgenstralen met een röntgenbron van 250 KeV of meer, of van gammastraling, momenteel ingedeeld onder GN-codes ex 9022 19 00, ex 9022 29 00, ex 9027 80 17 en ex 9030 10 00, en op met dergelijke systemen uitgeruste motorvoertuigen, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8705 90 90, dezelfde fysieke en technische kenmerken hebben, dezelfde basistoepassingen hebben en met elkaar concurreren in de markt van de Unie. Op basis hiervan worden de conclusies in de overwegingen 10 tot en met 15 van de voorlopige verordening bevestigd, voor zover zij geen betrekking hebben op alfa- of bètastralingtechnologie.

(18)

Aangezien er geen opmerkingen over het soortgelijke product werden ontvangen, wordt overweging 16 van de voorlopige verordening bevestigd.

(19)

Gezien het bovenstaande wordt definitief geconcludeerd dat alle hierboven gedefinieerde soorten ladingcontrolesystemen als soortgelijk product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening zijn te beschouwen.

4.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(20)

De Chinese producent maakte geen aanspraak op behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) en vroeg slechts een individuele behandeling (IB) aan. Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 19 en 20 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Individuele behandeling (IB)

(21)

Aangezien er geen andere opmerkingen over een IB werden ontvangen, worden de overwegingen 21 tot en met 25 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Normale waarde

3.1.   Referentieland

(22)

Geen van de partijen betwistte de keuze van de Verenigde Staten van Amerika („Verenigde Staten”) als referentieland.

(23)

De Chinese producent herhaalde zijn opmerkingen over de niet-medewerking van een in de Verenigde Staten van Amerika (Verenigde Staten) gevestigde onderneming die met de klager verbonden is. Hij betoogde dat de klager gegevens betreffende de verbonden onderneming in de Verenigde Staten gebruikte om de normale waarde in de klacht te berekenen, terwijl de klager tijdens het onderzoek beweerde dat de verbonden onderneming in de Verenigde Staten geen producent van het soortgelijke product was. De Chinese producent-exporteur betoogde dat de met de klager verbonden onderneming in de Verenigde Staten verplicht had moeten worden om aan het onderzoek mee te werken en dat weigering daarvan moest worden beschouwd als een reden om de klager als niet-medewerkend te behandelen en de procedure daarom te beëindigen. Ook stelde hij dat de Commissie had moeten onderzoeken en verifiëren of de onderneming in de Verenigde Staten een producent van het soortgelijke product is. Tot slot betwistte de Chinese producent-exporteur het gebruik van de niet-preferentiële oorsprongsregels van de Europese Unie als indicator of een ondernemer is te beschouwen als producent van een product.

(24)

In reactie op de opmerkingen over het gebruik van gegevens, afkomstig van de met de klager verbonden onderneming in de Verenigde Staten, moet erop worden gewezen dat informatie over de normale waarde in de klacht was gebaseerd op algemene prijzen in de Verenigde Staten, die voor het publiek toegankelijk waren op de website GSA Advantages van de regering van de Verenigde Staten. Voor twee productsoorten van het soortgelijke product waren er geen voor het publiek toegankelijke prijzen en daarom heeft de klager de normale waarde hiervoor vastgesteld op basis van informatie over zijn productiekosten in de Europese Unie, gecorrigeerd voor de Verenigde Staten op basis van zijn kennis van de markt van de Verenigde Staten.

(25)

Bovendien heeft de Chinese producent geen bewijsmateriaal ingediend waarmee de bevindingen in overweging 32 van de voorlopige verordening kunnen worden betwist.

(26)

In elk geval kent de antidumpingwetgeving van de Europese Unie geen regel dat de procedure moet worden beëindigd wanneer een producent in het referentieland besloten heeft om niet aan het onderzoek mee te werken. Het feit dat de producent verbonden is met de klager, doet hier niets aan af. Bovendien is het arrest van het Gerecht van eerste aanleg waarop de Chinese producent zich beroept, namelijk T-249/06 (Interpipe), hier niet relevant omdat het in die zaak ging om de vraag in hoeverre een dochteronderneming van de communautaire producent verplicht was om mee te werken aan de vaststelling van de schade. Dit is anders dan de indiening van gegevens om de normale waarde in het referentieland vast te stellen.

(27)

In antwoord op het argument betreffende de definitie van het begrip producent moet worden opgemerkt dat uit het onderzoek is gebleken dat de klager het soortgelijke product in de Europese Unie produceert en dat deze productieactiviteit oorsprong verleent overeenkomstig de niet-preferentiële oorsprongsregels van de Europese Unie. De wet kent geen verplichting om tot een conclusie gekomen over de status van juridische entiteiten die niet in de lopende procedure worden onderzocht, niet in de Europese Unie zijn gevestigd of waarvan de gegevens tijdens het onderzoek niet zijn gebruikt om bevindingen vast te stellen.

(28)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het referentieland werden ontvangen, worden de overwegingen 26 tot en met 37 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Vaststelling van de normale waarde

(29)

Er zij aan herinnerd dat de normale waarde was berekend op basis van de gegevens die waren verschaft door de enige medewerkende producent in het referentieland (nl. de Verenigde Staten) en de bedrijfstak van de Unie. Aldus werd van een in de Europese Unie ingevoerd productsoort de normale waarde vastgesteld op basis van de door de producent in de Verenigde Staten gehanteerde binnenlandse verkoopprijzen van het soortgelijke product dat daar werd geproduceerd. De medewerkende producent in de Verenigde Staten vervaardigde geen andere productsoorten die vergelijkbaar waren met de productsoorten die vanuit de VRC in de Europese Unie werden ingevoerd. Om een bredere grondslag voor de normale waarde te hebben, heeft de Commissie ook onderzocht of voor andere productsoorten de normale waarde op een andere basis kon worden vastgesteld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, lid 7, onder a, van de basisverordening („elke andere redelijke grondslag”). In de voorlopige fase bleek dat voor sommige soorten gecontroleerde informatie over de kosten van de bedrijfstak van de Unie kon worden gebruikt.

(30)

Na de oplegging van voorlopige maatregelen diende de Chinese producent opmerkingen over de normale waarde in.

(31)

De Chinese producent betoogde dat de normale waarde naar beneden moest worden bijgesteld met een bedrag bestaande uit het kostenverschil tussen zelfgeproduceerde en elders ingekochte acceleratoren, aangezien de Chinese onderneming acceleratoren produceert terwijl de Amerikaanse producent en de bedrijfstak van de Unie deze inkopen.

(32)

Opgemerkt zij dat dit argument dat dit niet met feiten werd gestaafd, hoewel de Commissie tijdens het onderzoek hierom had verzocht.

(33)

De Chinese producent verzocht de Commissie om een exacte vermelding van de specifieke modeltypen die voor de berekening van de normale waarde werden gebruikt. In dit verband moet worden opgemerkt dat de bedrijfstak van de Unie en de producent in het referentieland dit soort informatie als vertrouwelijk aanmerken. Indien immers de exacte naam van de modellen wordt bekendgemaakt, zouden de partijen die deze informatie ontvangen de werkelijke verkoopprijzen van de specifieke modeltypen of de kosten en prijzen op basis waarvan de normale waarde van de verschillende modeltypen werd berekend kunnen afleiden, daar alle modellen tot één reeks behoorden en de specifieke eigenschappen van deze reeks waren bekendgemaakt, en slechts een beperkt aantal modeltypen werd gebruikt om de normale waarde te berekenen. Dit soort informatie is per definitie vertrouwelijk en daarom moest dit verzoek worden afgewezen.

(34)

De Chinese producent bekritiseerde de wijze waarop de Commissie de normale waarde bepaalde op basis van de gegevens van de bedrijfstak van de Unie. Volgens hem moesten de werkelijke verkoopprijzen worden gebruikt in plaats van prijsoffertes bij aanbestedingen. In de eerste plaats moet eraan worden herinnerd dat de gegevens uit de bedrijfstak van de Unie zijn gebruikt om de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoer door van de Chinese producent een hogere graad van representativiteit te verlenen. Daarom werd voor zover mogelijk, voor de betrokken productsoorten waarvoor geen normale waarde kon worden vastgesteld op basis van in de Verenigde Staten beschikbare informatie, de normale waarde vastgesteld op basis van gecontroleerde informatie van de bedrijfstak van de Unie voor de zelfde productsoorten die uit de VRC waren ingevoerd.

(35)

Aldus werd de normale waarde voor een aantal productsoorten (in alle gevallen andere dan mobiele scansystemen) berekend op basis van de standaardkosten, waarbij geen rekening werd gehouden met civieltechnische werken en andere kosten ter plaatse en waaraan een normaal winstpercentage werd toegevoegd, dat steeds aanzienlijk lager was dan het nagestreefde winstniveau dat voor de vaststelling van de schademarge was gebruikt. In het onderzoek werd vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie standaardkosten voor alle aangeboden producten hanteert. De gegevens over de samenstelling van deze standaardkosten, de wijze waarop zij worden berekend en de vergelijking ervan met de werkelijke kosten bij de berekening van de standaardkosten zijn gecontroleerd en in orde bevonden.

(36)

Bovendien werd de kostenstructuur van de bedrijfstak van de Unie vergeleken met de kostenstructuur van de producent van het soortgelijke product in de Verenigde Staten. Hieruit bleek dat i) de winstmarge van de producent in de Verenigde Staten hoger was dan de winstmarge die werd gebruikt om de normale waarde te berekenen op basis van de gegevens van de bedrijfstak van de Unie en ii) de kostenstructuur van de bedrijfstak van de Unie globaal overeenstemt met die van de producent in het referentieland (het exacte verschil kan om vertrouwelijkheidsredenen niet worden bekendgemaakt). Daarom voldoet het gebruik van de gegevens van de bedrijfstak van de Unie om de normale waarde vast te stellen, duidelijk aan artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

(37)

De Chinese producent maakte ook opmerkingen over de openbare aanbesteding op basis waarvan de producent van het soortgelijke product in de Verenigde Staten mobiele ladingcontrolesystemen op de markt bracht in de Verenigde Staten. Zij betoogde dat een vergelijking van de normale waarde op basis van een aanbesteding uit 2005 met de uitvoerprijs tijdens het OT niet eerlijk is. Dit argument strookt niet met de feiten die tijdens het onderzoek naar voren zijn gekomen. In de Verenigde Staten wordt bij openbare aanbestedingen een kadercontract gesloten met een leverancier die gedurende een bepaalde periode kan verkopen. In het kadercontract waren echter geen prijzen vastgesteld. Een dergelijk contract werd in 2005 gesloten, maar de opeenvolgende individuele offertes en de ondertekening van de contracten vonden plaats in 2007, dus binnen het OT. Daarom had het de instemming van de Commissie dat deze aanbesteding werd meegeteld in het OT en deel kon uitmaken van de gegevens om de dumpingmarge te berekenen.

(38)

De Chinese producent vroeg ook waarom de normale waarde voor het verplaatsbare systeem, zoals door de Chinese producent naar Letland was verkocht, niet werd afgeleid van de verkoop door de producent in de Verenigde Staten, maar van de gegevens van de bedrijfstak van de Unie. In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie geen gegevens in het referentieland kon gebruiken omdat deze gegevens bij de medewerkende producent in het referentieland niet beschikbaar waren.

(39)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 38 tot en met 42 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Uitvoerprijs

(40)

Na de instelling van voorlopige maatregelen diende de Chinese producent opmerkingen over de uitvoerprijs in.

(41)

Deze opmerkingen betroffen transacties in Nederland, Finland en Polen, wat specifieke kostenposten betreft. De opmerkingen die konden worden gestaafd met gecontroleerde gegevens zijn aanvaard, en de berekening van de dumpingmarge werd dienovereenkomstig gewijzigd. De opmerkingen over bepaalde installatiekosten moesten worden afgewezen. In dit verband moet worden opgemerkt dat de onderneming nooit een poging heeft ondernomen om een voorstel voor een overtuigende uitsplitsing in te dienen, hoewel in verscheidene stadia van het onderzoek om relevante concrete gegevens over de prijs van verschillende elementen van het betrokken product werd gevraagd. De bedragen die na de mededeling van de voorlopige bevindingen zijn ingediend, vormen nieuwe informatie die niet wordt gestaafd door boekhoudkundige informatie of andere controleerbaar bewijsmateriaal.

(42)

De Chinese producent verklaarde ook dat zij één verkoop had gerealiseerd die niet via een aanbesteding tot stand was gekomen. Deze verklaring is bevestigd. Uit het onderzoek bleek echter dat deze verkoop niet in het kader van normale handelstransactie had plaatsgehad. Het betrof in feite een vervangend product en de genoemde prijs was verscheidene jaren vóór het OT overeengekomen. Het vervangende product was van een totaal ander type dan het oorspronkelijke product. Daarom was het geen transactie binnen het OT, maar de nakoming van een contract dat voordien was gesloten. De uitvoerprijs van deze transactie kon dan ook niet voor de berekening worden gebruikt.

(43)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 43 tot en met 46 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   Vergelijking

(44)

De Chinese producent betoogde dat de vergelijking was verricht op basis van ingekorte productcontrolenummers waarin de fysieke verschillen tussen de te vergelijken producten niet worden weergegeven. Bovendien was de Chinese onderneming van mening dat acceleratoren, verschillen in chassistypen en energieniveaus in aanmerking moesten worden genomen bij een prijsvergelijking.

(45)

In reactie op het eerste argument moet op de volgende punten worden gewezen: wat de gegevens uit de bedrijfstak van de Unie betreft, moet worden opgemerkt dat de berekeningen werden gemaakt met gegevens die rechtstreeks waren verbonden met verschillende inschrijvingen in openbare aanbestedingen, namelijk voor productsoorten die met elkaar concurreerden op hetzelfde handelsniveau op hetzelfde moment en die door de aanbestedende diensten als vergelijkbaar werden beschouwd. Met betrekking tot de gegevens over de producent van het soortgelijke product in de Verenigde Staten werd in het onderzoek vastgesteld dat de vergeleken productsoort voldeed aan de strikte voorschriften van artikel 1, lid 4, van de basisverordening; het product is in elk opzicht vergelijkbaar met het betrokken product. Het feit dat niet alle fysieke verschillen tot uiting komen in een productcontrolenummer of een ingekort productcontrolenummer, belet de Commissie dan ook niet een eerlijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te maken. Belangrijker is dat er is gekeken naar verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen zouden kunnen beïnvloeden. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de producten die door de medewerkende Chinese producent-exporteur zijn geleverd vaak extra voorzieningen hebben ten opzichte van de producten waarop de normale waarde is gebaseerd. Daarom is de normale waarde voorzichtig vastgesteld.

(46)

Wat de acceleratoren, chassistypen en energieniveaus betreft, moet worden opgemerkt dat de gevraagde correcties weliswaar onder artikel 2, lid 10, van de basisverordening vallen, maar dat niet is aangetoond dat de genoemde verschillen tussen factoren de prijs en de prijsvergelijkbaarheid beïnvloeden, aangezien de Chinese producent geen informatie heeft verstrekt die een correctie zou kunnen rechtvaardigen.

(47)

De Chinese producent stelde dat de accelerator een belangrijk onderdeel van het betrokken product is en in de structuur van het productcontrolenummer had moeten worden opgenomen. De Commissie heeft de accelerator niet in het productcontrolenummer opgenomen omdat geen van de betrokken partijen informatie heeft ingediend waaruit blijkt dat de accelerator de onderscheidende factor voor de verschillende productsoorten is.

(48)

De Chinese producent vroeg ook informatie over de aard en de hoogte van de correcties van de normale waarde, die waren toegepast tot het stadium af fabriek. De normale waarde, die werd vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoopprijzen van de enige producent van het soortgelijke product in de Verenigde Staten, werd gecorrigeerd voor garantie- en kredietkosten. Op de normale waarde, die werd vastgesteld op basis van gegevens van de bedrijfstak van de Unie, werden correcties voor vervoerskosten, garantiekosten, opleidingskosten, documentatiekosten en commissies toegepast. Het verzoek om informatie over de hoogte van deze correcties kan niet door de Commissie worden ingewilligd omdat deze informatie per definitie vertrouwelijk is. Overigens zijn de overeenkomstige gegevens bij het berekenen van de uitvoerprijs af fabriek ook niet bekendgemaakt aan de bedrijfstak van de Unie.

(49)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 47 en 48 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   Dumpingmarges

(50)

De Chinese producent laakte het feit dat sommige verkopen waren uitgesloten van de berekening van de dumping. In dit verband moet worden opgemerkt dat de verkoopwaarden van de desbetreffende transacties aanvankelijk in aanmerking zijn genomen voor de vaststelling van de uitvoerprijzen. De normale waarde voor deze transacties kon echter niet worden vastgesteld. Een vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs was dus niet mogelijk.

(51)

De Chinese producent betoogde ook dat de cif-waarden van de in overweging 50 genoemde verkopen hadden moeten worden opgenomen in de totale cif-waarde die als noemer voor de berekening van de dumping diende. Dit argument moet worden afgewezen. Bij de berekening van de totale dumping wordt de som van de verschillende vastgestelde dumpingwaarden (waar een prijsvergelijking kan worden gemaakt) gedeeld door de som van de overeenkomende cif-waarden. Wanneer bij de berekening van de cif-waarden verkopen worden opgenomen waarvoor bij gebrek aan een vastgestelde normale waarde geen vergelijking tussen normale waarde en uitvoerprijs kan worden gemaakt, kan dit tot foutieve berekeningen leiden omdat de teller en de noemer geen vergelijkbare transacties meer betreffen.

(52)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 49 en 50 van de voorlopige verordening bevestigd.

(53)

Gezien het voorgaande worden de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, vastgesteld op 38,8 %.

5.   SCHADE

(54)

Alleen de Chinese producent maakte opmerkingen over de bevindingen betreffende de schade; enkele daarvan waren slechts een herhaling van de opmerkingen die reeds in de voorlopige verordening zijn behandeld.

(55)

De argumenten betreffende opmerkingen die in de voorlopige verordening reeds aan de orde zijn geweest, worden niet herhaald in deze verordening.

1.   Algemene opmerkingen

(56)

Er zij aan herinnerd dat in dit geval de ingediende informatie betrekking heeft op twee producenten in de Unie en één producent-exporteur, die samen het grootste deel van de markt van de Unie vertegenwoordigen. Gezien het bovenstaande kunnen dan ook geen exacte cijfers worden gegeven, omdat anders vertrouwelijke bedrijfsinformatie openbaar zou worden gemaakt. Daarom wordt voor de indicatoren een index of een orde van grootte aangegeven.

(57)

In zijn antwoord op de mededeling van de voorlopige bevindingen verzocht de Chinese producent om omrekening van de schadeanalyse in jaarcijfers. Hoewel dit niet de inhoud, maar alleen de presentatie van de gegevens verandert, werd dit verzoek toegewezen en wordt de onderstaande analyse geheel omgerekend in jaarcijfers.

(58)

De Chinese producent betwistte de gegevens in de voor deze onderneming specifieke mededeling van de voorlopige bevindingen over haar verkochte hoeveelheid tijdens de beoordelingsperiode (van 2004 tot einde OT). De Commissie wijst erop dat zij de Chinese producent een volledige uitsplitsing van de verzamelde gegevens heeft verschaft. De van de Chinese producent ontvangen feedback werd daarom vergeleken met de informatie die was verschaft door de autoriteiten van de lidstaten als gebruiker van het betrokken product en door de producenten in de Unie. De precieze gegevens over de Chinese verkopen aan de Unie en de gevolgen ervan zijn in het definitieve stadium dan ook bekend.

(59)

De Chinese producent betoogde dat zijn verkopen moeten worden uitgesloten van de analyse van de schade en het oorzakelijk verband wanneer er geen inschrijving van de bedrijfstak van de Unie is. De Commissie merkt echter op dat de instellingen niet kunnen stellen dat wanneer de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT niet heeft ingeschreven op een specifieke aanbesteding terwijl de Chinese producent dit wel deed, de bedrijfstak zichzelf schade heeft toegebracht in een dusdanige mate dat het oorzakelijk verband tussen de schade en de dumping verbroken werd. Bovendien brengt de inschrijving op een aanbesteding kosten met zich mee (vertalingen, commissies, soms inschrijvingskosten, enz.), zodat ondernemingen niet inschrijven als zij geen kans denken te maken.

(60)

Ook werd betoogd dat in de gevallen waarin de klager (Smiths Detection Group Limited) inschrijvingen indiende die de maximumprijs in de aanbestedingen overschreden, hij van de analyse van de schade en het oorzakelijk verband moeten worden uitgesloten. Het onderzoek heeft echter geen controleerbare informatie opgeleverd waarmee het bestaan van deze inschrijvingen kon worden aangetoond.

(61)

Volgens de Chinese producent was er sprake van een asymmetrie in de schadegegevens. Dit komt doordat de verkochte hoeveelheden, het marktaandeel en de winst betrekking hebben op de contractdatum van de verkoop, terwijl bepaalde andere schadefactoren zijn ontleend aan de financiële boekhouding van de klager en daarom een andere periode kunnen betreffen. Bij de opening van dit onderzoek moesten de diensten van de Commissie een duidelijk referentiepunt voor de verkopen voorstellen dat van toepassing was op alle ondernemingen die aan de procedure deelnamen. Zij besloten dat de vastgestelde contractdatum het beste referentiepunt was omdat er vaak een groot tijdsverschil is tussen de datum waarop de aanbesteding wordt uitgeschreven en de contractdatum, alsmede tussen de contractdatum en de definitieve factuurdatum. Bovendien hebben vaak meerdere facturen betrekking op één contract en kan een contract verscheidene jaren duren.

(62)

Weliswaar was de contractdatum als referentiepunt vastgesteld, maar het was niet doenlijk om de producenten in de Unie te vragen alle antwoorden op de vragenlijst samen te stellen op basis van contractdatums. Dit zou namelijk hebben betekend dat zij hun boekhouding volledig hadden moeten herzien op een wijze die geen normale praktijk is en die tot veel onduidelijkheid had geleid, met alle negatieve gevolgen van dien voor de kwaliteit van deze informatie. Aangezien het niet realistisch was om factuurdatums als referentiepunt te gebruiken, werden in deze zaak de schadegegevens verschaft op de best mogelijke wijze voor dit product.

(63)

In maand tien van het onderzoek, namelijk in zijn antwoord op de mededeling van de voorlopige bevindingen, betwistte de Chinese producent ook de beslissing om het OT 18 maanden te laten duren; volgens hem had dit tijdvak moeten worden beperkt tot het kalenderjaar 2008. Dit argument moest worden afgewezen op grond van de in de voorlopige verordening en de overwegingen 5 tot en met 11 vermelde redenen om een periode van 18 maanden te kiezen. Bovendien had deze wijziging betekend dat het onderzoek niet tijdig had kunnen worden afgesloten, omdat alle medewerkende ondernemingen de vragenlijst opnieuw hadden moeten beantwoorden op basis van een nieuw OT.

(64)

De Chinese producent betwijfelt ook of de vele ondernemingen in de Europese Unie die met de klager verbonden zijn correct bij de schadeanalyse van de Commissie zijn betrokken. De controle van de antwoorden van de klager op de vragenlijst is echter verricht met de volledige samenwerking van de hele groep en de Commissie is ervan overtuigd dat de schade-indicatoren en de berekeningen voor de hele groep correct waren geanalyseerd. Zoals vóór vaststelling van de voorlopige maatregelen aan de Chinese producent is uitgelegd, spelen de door haar genoemde ondernemingen in de Europese Unie geen rol van betekenis bij de vervaardiging en de verkoop van het desbetreffende product. Hun rol is beperkt tot enkele functies bij de verkoop van het onderzochte product (zoals onderhoud) en van producten die niet onder deze verordening vallen.

(65)

De Chinese producent betoogde tot slot dat wanneer de bedrijfstak van de Unie niet aan de technische eisen van bepaalde aanbestedingen kon voldoen of geheel niet aan de aanbestedingen deelnam, geen sprake was van dumping die schade veroorzaakte aan de bedrijfstak van de Europese Unie. Dit argument kon niet worden aanvaard.

(66)

In de eerste plaats doet het feit dat voor sommige uitvoertransacties geen normale waarde kan worden vastgesteld, niets af aan de conclusie van schade veroorzakende dumping, zolang de basis voor de berekening representatief is. Dit was hier zeker het geval (zie overweging 50). Voor de specifieke transacties in kwestie moet het volgende worden opgemerkt. De transactie waarbij sprake is van problemen met technische eisen betreft een productsoort die op basis van één aanbesteding is verkocht. De Chinese producent enerzijds en de twee producenten in de Unie anderzijds hebben de aanbesteding verschillend geïnterpreteerd. De Chinese producent betoogde tegen het eind van het onderzoek dat de productsoort in kwestie verschilde van een mobiele scanner, terwijl de bedrijfstak van de Unie een andere mening was toegedaan. Het is daarom duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie op deze aanbesteding inschreef met het gerechtvaardigde vertrouwen dat het een specifieke productsoort moest leveren. Belangrijker is dat deze deelname kosten met zich meebracht (vertalingen, commissies, inschrijvingskosten enz.). Het feit dat de bedrijfstak van de Unie uiteindelijk in deze aanbestedingsprocedure geen inschrijving onder dezelfde voorwaarden heeft ingediend, betekent niet automatisch dat een dergelijke invoer niet aan de schade heeft bijgedragen.

(67)

Wat de overige transacties betreft, wijst de Chinese producent op een transactie die niet binnen het OT valt en die — zoals in overweging 42 wordt uitgelegd — in feite de nakoming van een eerder gesloten contract is. Hij wees ook op een transactie waarvoor de bedrijfstak van de Unie niet aan de aanbesteding heeft deelgenomen. Wat de eerstgenoemde transactie betreft, zijn er geen bevindingen met betrekking tot schade vastgesteld. Op de laatstgenoemde transactie zijn de conclusies van overweging 59 van toepassing.

2.   Productie in de Unie en de bedrijfstak van de Unie

(68)

In maand elf van het onderzoek betoogde een Roemeense onderneming dat zij tijdens het OT een EU-producent van bepaalde ladingcontrolesystemen was. Volgens informatie die zowel door de onderneming als door andere marktdeelnemers, waaronder de Chinese producent, werd ingediend, is de betrokkenheid van deze onderneming bij het soortgelijke product nauw verbonden met de productieactiviteiten van een welbekende producent van ladingcontrolesystemen in de Unie. Daarom wordt in het kader van dit onderzoek de enige door de Roemeense onderneming gerealiseerde verkoop tijdens het OT beschouwd als zijnde een verkoop door de producent van ladingcontrolesystemen in de Europese Unie waarmee zij heeft samengewerkt.

(69)

De macro-economische indicatoren zoals verbruik, productie, capaciteitsgebruik, voorraden, verkochte hoeveelheid, marktaandeel, werkgelegenheid, productiviteit en lonen, alsmede uitvoer, zijn geanalyseerd met betrekking tot alle producenten in de Unie.

(70)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend, worden de bevindingen van de overwegingen 52 tot en met 56 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Verbruik in de Unie

(71)

Volgens de Chinese producent was het in de voorlopige verordening weergegeven verbruik in de Unie niet juist. Daarom nam de Commissie contact op met de belanghebbende partijen, met name gebruikers, om meer informatie over het verbruik tijdens de beoordelingsperiode in de Europese Unie te verzamelen. Op basis van aanvullende informatie van de partijen wordt vastgesteld dat het verbruik in de Europese Unie zich als volgt heeft ontwikkeld:

 

2004

2005

2006

2007

OT

Index: 2004 = 100

100

62

114

110

111

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en latere opmerkingen.

(72)

Het verbruik van het betrokken product en het soortgelijke product in de Europese Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 11 % gestegen.

(73)

De Chinese producent stelde dat de concrete verbruikscijfers moeten worden bekendgemaakt in plaats van de indexen. In dit verband wordt opgemerkt dat — zoals in overweging 54 van de voorlopige verordening reeds duidelijk is uitgelegd — een zeer beperkt aantal partijen bij de productie van bepaalde ladingcontrolesystemen in de Europese Unie betrokken is en dat de bekendmaking van concrete verbruikscijfers tot de bekendmaking van concrete verkopen van partijen zou leiden, wat als vertrouwelijke informatie wordt beschouwd.

(74)

Ook werd betoogd dat het verbruik alle eenheden van het betrokken product moet omvatten die op de markt van de Unie worden verbruikt. In dit verband moet worden opgemerkt dat de gegevens over het verbruik in de Unie alle verkopen van het onderzochte product (al dan niet resulterend uit een aanbestedingsprocedure) van alle partijen — voor zover bekend bij de Commissie — omvatten. De gegevens zijn gecontroleerd bij de verschillende beschikbare bronnen. De verbruikscijfers omvatten echter alleen werkelijke verkopen en niet de weinige aan de Commissie gemelde transacties waar sprake was van leasing of een gift. Waren deze transacties meegeteld, dan was het Chinese marktaandeel zelfs hoger geweest.

(75)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 57 en 58 van de voorlopige verordening, gewijzigd volgens de overwegingen 71 tot en met 74, bevestigd.

4.   Invoer uit het betrokken land

a)   Hoeveelheid, prijs en marktaandeel van de invoer met dumping van het betrokken product

(76)

Zoals in de overwegingen 57 en 58 is aangegeven, zijn de hoeveelheden en het marktaandeel van de invoer met dumping van het betrokken product herzien. De omrekening in jaarcijfers en de actualisering van de hoeveelheden bevestigden de conclusies in de voorlopige verordening dat de invoer en het marktaandeel ervan sinds 2004 aanzienlijk zijn toegenomen. De Chinese partij zette vraagtekens bij de gebruikte methode voor de berekening van de indexen. Benadrukt moet worden dat de gebruikte concrete gegevens, hoewel zij indexen zijn, zowel in het voorlopige als in het definitieve onderzoek een aanzienlijke toename in hoeveelheid en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land laat zien.

(77)

De ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product steeg in de beoordelingsperiode met meer dan 150 %.

 

2004

2005

2006

2007

OT

Ingevoerde hoeveelheid

100

75

250

200

267

Index: 2004 = 100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en latere opmerkingen.

(78)

Zoals in overweging 60 van de voorlopige verordening wordt gesteld, varieerde de gemiddelde uitvoerprijs sterk, afhankelijk van de soort ingevoerde ladingscanner, en konden hieruit geen zinvolle conclusies worden getrokken.

(79)

Het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land is in de beoordelingsperiode ruim verdubbeld.

 

2004

2005

2006

2007

OT

Marktaandeel van de VRC

15-25 %

20-30 %

40-50 %

30-40 %

40-50 %

Index: 2004 = 100

100

121

219

183

240

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en latere opmerkingen.

(80)

De Chinese producent betoogde dat ook hoeveelheden na het OT (in verband met de tijdens het OT gegunde aanbestedingen die tot ondertekening van contracten na het OT hebben geleid) moeten worden onderzocht. Overeenkomstig de basisverordening worden gebeurtenissen na het OT — behoudens uitzonderlijke omstandigheden — niet in aanmerking genomen. De Chinese producent heeft geen uitzonderlijke omstandigheden ingeroepen. Bovendien zou het met het oog op de vergelijkbaarheid noodzakelijk zijn geweest om ook de verkopen in de periode voor het OT opnieuw te verdelen. Deze klacht werd daarom niet aanvaard. Gezien de hierboven genoemde toename van de invoer qua hoeveelheid en marktaandeel, had deze beslissing in elk geval geen effect op de in deze zaak onderzochte factoren.

b)   Onderbieding

(81)

Volgens de Chinese producent liet de bij het voorlopige onderzoek gebruikte methode voor de berekening van de prijsonderbieding te wensen over. Volgens hem konden zijn concrete verkoopprijzen niet worden vergeleken met de door de bedrijfstak van de Unie ingediende aanbestedingsprijzen. In dit verband wordt opgemerkt dat deze methode het meest geschikt werd geacht, omdat er behoefte was aan een eerlijke vergelijking met betrekking tot een product dat per definitie zeer complex is en waarvoor openbare aanbestedingen worden uitgeschreven. Er zijn geen andere realistische methoden voorgesteld door de betrokken partijen.

(82)

Opgemerkt moet worden dat, hoewel hierboven omschreven methode dezelfde is gebleven, er kleine aanpassingen zijn aangebracht waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie lager uitvielen; de betrokken partijen zijn hiervan in kennis gesteld.

(83)

Uit de aangepaste vergelijking blijkt dat het ingevoerde betrokken product tijdens het OT in de Unie werd verkocht tegen prijzen die 15 tot 20 % lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie. Benadrukt moet worden dat de Chinese producent in zijn opmerkingen betoogde dat een van de redenen dat de aanbestedingen aan hem werden gegund, was dat hij een betere productspecificatie bood. In termen van onderbieding (en prijsbederf) zou dit tot correcties en tot de vaststelling van hogere schademarges kunnen hebben geleid. Er is geen correctie toegepast omdat de grond hiervoor niet kan worden aangetoond en er geen informatie was om dit te kwantificeren.

(84)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, wordt de overige informatie in de overwegingen 59 tot en met 62 van de voorlopige verordening, zoals gewijzigd in bovenstaande overwegingen 76 tot en met 83, bevestigd.

5.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

(85)

Opgemerkt moet worden dat de gegevens voor de schade-indicatoren anders worden voorgesteld in de definitieve verordening om rekening te houden met twee kwesties die zijn vermeld in de overwegingen 57 en 69, namelijk het verzoek van de enige medewerkende Chinese producent om de gegevens van het OT van 18 maanden om te rekenen in jaarcijfers en de opstelling in de analyse van de macro-indicatoren van gegevens die van de tweede producent van de Unie zijn afgeleid.

 

2004

2005

2006

2007

OT

Productie

100

75

94

173

151

Productiecapaciteit

100

83

90

185

200

Bezettingsgraad

100

90

104

94

76

Index: 2004 = 100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(86)

In de beoordelingsperiode steeg de geproduceerde hoeveelheid van de bedrijfstak van de Unie met 51 %. Deze positieve tendens is vooral te danken aan de toegenomen uitvoer van het soortgelijke product. Hierdoor heeft de bedrijfstak van de Unie zijn productiecapaciteit in de beoordelingsperiode verdubbeld. De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 24 % gedaald.

(87)

Aangezien bovenstaande cijfers de productie betreffen, waarvan een belangrijk deel op markten buiten de Europese Unie is verkocht, worden deze cijfers in dit geval niet als een belangrijke indicator beschouwd.

 

2004

2005

2006

2007

OT

Voorraden

100

164

155

127

136

Index: 2004 = 100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(88)

De voorraden van de bedrijfstak van de Unie lieten tijdens de beoordelingsperiode een stijgende en fluctuerende tendens zien. Dit werd echter niet als een belangrijke indicator beschouwd, omdat deze bedrijfstak gewoonlijk op bestelling produceert en zeer kleine voorraden aanhoudt en omdat een groot deel van deze voorraden voor de uitvoermarkt was bestemd.

 

2004

2005

2006

2007

OT

Verkochte hoeveelheid in de Unie

100

67

93

100

76

Marktaandeel

65-75 %

70-80 %

55-65 %

60-70 %

45-55 %

Marktaandeel-index

100

108

82

91

68

Index: 2004 = 100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en latere opmerkingen.

(89)

De verkoop door de bedrijfstak van de Unie daalde in de beoordelingsperiode en bedroeg in het OT bijna 25 % minder dan in 2004. De bedrijfstak van de Unie verloor tussen 2004 en het einde van het OT ongeveer 20 procentpunten van zijn marktaandeel.

(90)

De bevindingen over de verkoopprijzen in overweging 69 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

(91)

De Chinese producentherhaalde zijn verzoek om informatie over overheidsopdrachten die aan de klager waren gegund en over de mate waarin rekening was gehouden met bepaalde aanbestedingen in het kader van dit onderzoek. Om vertrouwelijkheidsredenen werd het echter niet opportuun geacht om dermate gedetailleerde gegevens te verstrekken. Hij vroeg ook om nadere bevestiging dat de ondertekeningsdatum van het contract in het kader van de aanbestedingsprocedure als doorslaggevende factor bij de berekening van het verbruik in de Unie was gehanteerd. In dit verband bevestigen de instellingen dat de in overweging 57 van de voorlopige verordening uiteengezette methode is gebruikt voor alle partijen. Dezelfde producent vroeg ook om bevestiging dat de gegevens van de klager betrekking hadden op zijn beide productievestigingen. In antwoord hierop wordt bevestigd dat — zoals in overweging 7, onder a), van de voorlopige verordening wordt vermeld — de door de klager ingediende informatie zijn beide productievestigingen betreft.

 

2004

2005

2006

2007

OT

Winstmarge vóór belastingen

100

85

90

7

–50

Index: 2004 = 100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(92)

Tijdens de beoordelingsperiode is de bedrijfstak van de Unie verliesgevend geworden. De situatie was tijdens het OT bijzonder ernstig.

 

2004

2005

2006

2007

OT

Investeringen

100

164

100

354

105

Rendement van investeringen

110-120 %

85-95 %

210-220 %

215-225 %

60-70 %

Kasstroom

100

124

257

186

–71

Index: 2004 = 100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(93)

Tijdens de beoordelingsperiode zijn de investeringen laag gebleven. Een groot deel van de investeringen was bestemd voor onderhoud van de bedrijfsruimten van de bedrijfstak van de Unie. De hogere investeringen in 2007 hangen samen met een nieuw octrooi om de prestaties van het betrokken product te verbeteren. Er zij aan herinnerd dat deze bedrijfstak kennisintensief is, en niet investeringsintensief.

(94)

Het rendement van de investeringen, uitgedrukt in de nettowinst van de bedrijfstak van de Unie en de nettoboekwaarde van zijn investeringen, is in de beoordelingsperiode gedaald, maar dit is geen goede schade-indicator omdat het vooral gaat om activa die reeds waren afgeschreven.

(95)

De kasstroom van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode sterk verslechterd.

(96)

Aangezien de productie van ladingcontrolesystemen een klein deel van de activiteit van de klager uitmaakt, werd het vermogen om kapitaal aan te trekken in deze zaak niet als een belangrijke indicator beschouwd.

 

2004

2005

2006

2007

OT

Werkgelegenheid

100

110

129

160

167

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer

100

98

102

106

106

Productiviteit per werknemer

100

68

73

109

135

Index: 2004 = 100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(97)

De werkgelegenheid, de gemiddelde arbeidskosten per werknemer en de productiviteit per werknemer zijn in de beoordelingsperiode gestegen. Deze indicatoren worden in deze zaak echter niet belangrijk geacht, omdat veel van de werkgelegenheid betrekking heeft op de productie van bepaalde ladingcontrolesystemen die op de exportmarkt worden verkocht.

(98)

De bevindingen in overweging 76 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

(99)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, wordt de overige informatie in de overwegingen 64 tot en met 76 van de voorlopige verordening, zoals gewijzigd in bovenstaande overwegingen 85 tot en met 98, bevestigd.

6.   Conclusie inzake schade

(100)

De bevindingen in de voorlopige verordening over de verschillen in relevantie van de schade-indicatoren in deze specifieke procedure blijven geldig. De belangrijkste schadefactoren zijn winstgevendheid, marktaandeel en prijsonderbieding, omdat zij rechtstreeks de situatie van de bedrijfstak van de Unie bij zijn activiteiten in de markt van de Unie weergeven. De redenen dat bepaalde andere indicatoren niet relevant zijn, zijn hierboven uiteengezet.

(101)

Wat de winstgevendheid betreft, moet worden geconstateerd dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode verliesgevend is geworden. Het marktaandeel van de producenten in de Unie is gedaald met 24 %. Voorts heeft de Chinese producent de prijzen van de klager onderboden met 15 tot 20 %.

(102)

Het Chinese marktaandeel van het betrokken product in de Unie is in de beoordelingsperiode gestegen met 140 %, terwijl de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode een aanzienlijke vermindering van de verkochte hoeveelheid (– 24 %) en het marktaandeel (20 procentpunten) liet zien.

(103)

Zoals in de algemene opmerkingen voorafgaand aan deze schadeanalyse wordt verklaard, zijn de gegevens op andere wijze dan in de voorlopige verordening weergegeven. Of de gegevens al dan niet in jaarcijfers zijn omgerekend, verandert duidelijk niet de inhoud van de gegevens, maar alleen de presentatie ervan. De hierboven weergegeven schadegegevens met betrekking tot de macro-indicatoren omvatten ook gegevens van de tweede producent in de Unie. De conclusie luidt dan ook dat de hierboven weergegeven herziene gegevens de voorlopige conclusies over schade bevestigen, namelijk dat er tijdens de beoordelingsperiode sprake was van een schadelijke situatie in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

(104)

Gezien het bovenstaande moeten de conclusies betreffende de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie, zoals beschreven in de voorlopige verordening, geacht worden niet te zijn veranderd door de in overweging 85 genoemde gewijzigde presentatie. Aangezien er geen andere opmerkingen over de situatie van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 77 tot en met 80 van de voorlopige verordening, zoals gewijzigd in bovenstaande overwegingen 100 tot en met 103, bevestigd.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

(105)

Alleen de Chinese producent heeft opmerkingen over de bevindingen betreffende het oorzakelijk verband ingediend.

(106)

Er zij aan herinnerd dat de gevolgen van de invoer met dumping en andere factoren om de in overweging 85 vermelde redenen zijn omgerekend in jaarcijfers.

1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(107)

Het marktaandeel van de invoer met dumping steeg in de beoordelingsperiode met 140 %, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 32 % afnam. Deze negatieve ontwikkelingen voor de bedrijfstak van de Unie deden zich voor terwijl het verbruik in de Europese Unie tussen 2004 en het einde van het OT steeg met 11 % (omgerekend naar jaarcijfers).

2.   Gevolgen van andere factoren

 

2004

2005

2006

2007

OT

Uitvoer van EU-productie

100

93

123

245

233

Uitvoerprijs

100

107

60

63

70

Index: 2004 = 100

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(108)

Het uitgevoerde hoeveelheid van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode toegenomen. De uitvoer maakte het overgrote deel (tussen 85 en 95 %) van de totale produceerde hoeveelheid van de Unie in het OT uit.

(109)

De Chinese producent stelde dat de Commissie de invoer uit de Verenigde Staten niet had geanalyseerd en dat er tijdens het OT meer ladingscanners aan de Europese Unie werden verkocht door ondernemingen in de Verenigde Staten dan door ondernemingen in de VRC. Dit argument werd echter niet gestaafd door feiten of concreet controleerbaar bewijs.

(110)

Na de instelling van voorlopige maatregelen zocht de Commissie actief naar meer informatie over invoer uit de Verenigde Staten, maar bevestigde zij uiteindelijk de cijfers over de ingevoerde hoeveelheid uit de Verenigde Staten die bij het voorlopige onderzoek waren vastgesteld.

(111)

De Chinese producent maakte bezwaar in verband met het feit dat de bedrijfstak van de Unie niet had deelgenomen aan bepaalde aanbestedingen. In dit verband moet worden opgemerkt dat het onderzoek rekening hield met het feit dat niet alle partijen (de bedrijfstak van de Unie, de Chinese producent, andere producenten van bepaalde ladingcontrolesystemen) inschreven op elke aanbestedingsprocedure. Uit niets is gebleken dat de duidelijk vastgestelde schade tijdens de beoordelingsperiode het gevolg is van niet-inschrijving door de bedrijfstak van de Unie op aanbestedingen die niet redelijkerwijs als zakelijke mogelijkheden waren te beschouwen. Dat het bestaan van een redelijke zakelijke mogelijkheid een doorslaggevende factor is om op een aanbesteding in te schrijven, wordt bevestigd door het feit dat het inschrijven op een aanbesteding kosten met zich meebrengt (vertalingen, commissies, soms inschrijvingskosten enz.), en ondernemingen schrijven niet in als zij geen kans denken te maken.

(112)

De Chinese producent stond erop dat de schadelijke gevolgen van niet-prijsgerelateerde factoren, zoals andere technische factoren, nader moeten worden geanalyseerd bij het onderzoek naar het oorzakelijk verband.

(113)

De bedrijfstak van de Unie zou inderdaad technisch in staat zijn geweest om een product met dezelfde specificaties als die van het Chinese product te vervaardigen. De bedrijfstak van de Unie had het product dan echter tegen een hogere prijs moeten aanbieden. In feite brengt deze kwestie het volledige effect van de dumping door de Chinese producent aan het licht. Een deel van de dumping is te wijten aan het feit dat de Chinese producent gewoon een product met meer voorzieningen aanbiedt. Aangezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (6) de toepassing van slechts twee gunningscriteria toestaat, namelijk „de laagste prijs” en „de economisch voordeligste inschrijving”, moest de opdracht vrijwel automatisch worden gegund aan de Chinese producent die dumping toepast. De inschrijvingen van de Chinese producent zouden niet meer economisch voordelig zijn zonder dumping, dus indien ten minste de extra voorzieningen in de prijs tot uiting waren gekomen.

(114)

Tot slot moet worden vermeld dat uit het onderzoek bleek dat de klager aan alle technische specificaties voldeed in de aanbestedingen waarbij de klager en de Chinese producent een inschrijving onder dezelfde voorwaarden indienden.

(115)

De Chinese producent bracht ook naar voren dat in sommige gevallen opdrachten werden gegund aan de Chinese producent hoewel deze een hogere prijs aanbood dan de klager. Deze transacties moeten dan ook worden geacht geen schade te hebben veroorzaakt.

(116)

In dit verband moet worden opgemerkt dat uit het onderzoek maar één geval naar voren is gekomen van een aanbestedingsprocedure waarin op het eerste gezicht een opdracht aan de Chinese producent werd gegund hoewel zijn prijs hoger was dan die van de klager. Uit het onderzoek bleek echter de zaak in werkelijkheid anders lag, omdat de inschrijving van de Chinese producent voor dezelfde prijs veel extra voorzieningen omvatte. Als voor al deze extra voorzieningen correcties werden aangebracht, was de uitvoerprijs lager geweest, hetgeen tot een hogere dumpingmarge zou leiden. Er is geen andere controleerbare informatie ingediend ter ondersteuning van het argument dat er andere aanbestedingen bestonden waar de prijs van de Chinese onderneming hoger was dan die van de klager.

(117)

De Chinese producent stelde dat de andere producent in de Unie een agressief prijsbeleid voerde en daardoor aanmerkelijke schade veroorzaakte aan de bedrijfstak van de Unie, en dat deze partij geen schade ondervindt van invoer uit China omdat zij haar actieve samenwerking heeft gestaakt.

(118)

In de eerste plaats wordt eraan herinnerd dat de andere producent in de Unie informatie voor deze procedure heeft verschaft en dat de schadeanalyse is beoordeeld voor de hele bedrijfstak van de Unie. Bovendien moet worden opgemerkt dat de argumenten van de Chinese producent met betrekking tot het agressieve prijsbeleid niet door feitelijk bewijs worden ondersteund en geen afbreuk kunnen doen aan de bevindingen van het onderzoek in overweging 89 van de voorlopige verordening.

3.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(119)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 81 tot en met 95 van de voorlopige verordening, zoals gewijzigd in bovenstaande overwegingen 105 tot en met 118, bevestigd.

(120)

Gezien het bovenstaande wordt de voorlopige bevinding dat de aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie was veroorzaakt door de invoer met dumping, bevestigd.

7.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Belang van de gebruikers

(121)

Twee gebruikers die in het voorlopige stadium al opmerkingen hadden ingediend, bleven bij hun oorspronkelijke opmerkingen. Zij benadrukten hun bezorgdheid over mededinging en technologische ontwikkelingen voor het geval er definitieve maatregelen zouden worden ingesteld. Beide punten van zorg zijn echter in de voorlopige verordening aan de orde gekomen en er zijn geen nieuwe elementen ingediend die kunnen bevestigen dat de mededinging en technologische ontwikkelingen — ten minste op korte of middellange termijn — worden geschaad door de instelling van definitieve rechten.

2.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(122)

De twee voornoemde opmerkingen hebben de voorlopige conclusies niet veranderd. Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 96 tot en met 113 van de voorlopige verordening bevestigd.

8.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(123)

De Chinese producent maakte opmerkingen over de berekening van de prijsonderbieding. Voor zover deze gegrond waren, werden in het definitieve onderzoek correcties toegepast.

(124)

De Chinese producent heeft met betrekking tot de schademarge hetzelfde argument ingediend als dat in overweging 51 van deze verordening. Dit argument werd van de hand gewezen om de redenen die in overweging 51 zijn aangegeven.

(125)

De Chinese producent vroeg ook om toelichting over de gebruikte methode om de winstmarge vóór belastingen vast te stellen en met name op welk jaar deze winstmarge betrekking heeft. In dit verband moet worden opgemerkt dat de vaststelling van de winstmarge vóór belastingen het resultaat was van een analyse van gegevens over de boekjaren 2006 en 2007.

(126)

Uit de berekeningen op basis van de definitieve dumpingmarge en de definitieve schademarge bleek dat de laatstgenoemde marge lager was dan de eerstgenoemde. Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 114 tot en met 117 van de voorlopige verordening, zoals gewijzigd in de overwegingen 123 tot en met 126 van deze verordening, bevestigd.

2.   Definitieve maatregelen

(127)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moet overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk is aan de dumpingmarge of, indien deze lager is, de schademarge. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op de schademarge. Deze werd vastgesteld op 34 %, aanzienlijk lager dan bij het voorlopige onderzoek, toen het recht gelijk was aan de vastgestelde dumpingmarge.

(128)

Op grond van het voorgaande bedraagt het definitieve antidumpingrecht voor de VRC 34 %.

(129)

Overeenkomstig overweging 120 van de voorlopige verordening wordt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten — met het oog op zorgvuldige controle van de doelmatigheid van de maatregelen — verzocht om de Commissie op vertrouwelijke en periodieke basis informatie te verschaffen over EU-aanbestedingsprocedures die tot de verkoop van ladingcontrolesystemen leiden.

9.   DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT

(130)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van de rechten die definitief bij deze verordening zijn opgelegd. Daar het definitieve recht lager is dan het voorlopige, moeten de als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op systemen voor de controle van lading die gebruikmaken van neutronentechnologie of van röntgenstralen met een röntgenbron van 250 KeV of meer, of van gammastraling, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 9022 19 00, ex 9022 29 00, ex 9027 80 17 en ex 9030 10 00 (Taric-codes 9022190010, 9022290010, 9027801710 en 9030100091), en op met dergelijke systemen uitgeruste motorvoertuigen, momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 8705 90 90 (Taric-code 8705909010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, grens Unie, voor inklaring, van het in lid 1 genoemde product bedraagt 34 %.

3.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die op grond van Verordening (EU) nr. 1242/2009 zijn ingesteld op systemen voor de controle van lading die gebruikmaken van neutronentechnologie of van röntgenstralen met een röntgenbron van 250 KeV of meer, of van alfa-, bèta- of gammastraling, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 9022 19 00, ex 9022 29 00, ex 9027 80 17 en ex 9030 10 00 (Taric -codes 9022190010, 9022290010, 9027801710 en 9030100091), en op met dergelijke systemen uitgeruste motorvoertuigen, momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 8705 90 90 (Taric-code 8705909010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden definitief geïnd tot het bedrag van het in artikel 1 vastgestelde definitieve recht. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 14 juni 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ASHTON


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(3)  PB L 332 van 17.12.2009, blz. 60.

(4)  PB L 104 van 23.4.1994, blz. 5.

(5)  PB L 83 van 13.4.1995, blz. 8.

(6)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.


16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 511/2010 VAN DE RAAD

van 14 juni 2010

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel van de Commissie (Commissie), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 1247/2009 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC” of „betrokken land”).

(2)

De procedure werd ingeleid ingevolge een door de European Association of Metals (EUROMETAUX) („de klager”) ingediende klacht namens een producent die een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van molybdeendraad in de Unie voor zijn rekening neemt.

(3)

Zoals in overweging 13 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van maart 2005 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

1.2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

(5)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht op molybdeendraad van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(6)

Aangezien geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 14 tot en met 17 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   DUMPING

3.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) — individuele behandeling („IB”)

(7)

Aangezien geen opmerkingen over de BMO- en IB-bevindingen werden ontvangen, worden de overwegingen 18 tot en met 23 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Normale waarde

(8)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de medewerkende producent-exporteur het gebruik van de prijzen bij uitvoer uit de Verenigde Staten naar andere landen (waaronder de Unie) als basis voor de bepaling van de normale waarde voor de VRC. In plaats daarvan stelde hij voor gebruik te maken van de werkelijk in de Unie voor het soortgelijke product betaalde of te betalen prijs, omdat hij meende dat de op deze basis bepaalde normale waarde een lagere dumpingmarge voor de VRC zou opleveren.

(9)

Dezelfde producent beweerde dat de normale waarde naar beneden moest worden gecorrigeerd om rekening te houden met de efficiëntie die hij behaalt als verticaal geïntegreerde producent in vergelijking met de klager of de producent van het referentieland die niet beschikken over mijnbouwvoorzieningen voor de belangrijkste grondstof, molybdeenerts.

(10)

Wat het eerste argument betreft, zij erop gewezen dat het gebruik van in de Unie betaalde of te betalen prijzen een in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening geboden optie is die alleen kan worden gebruikt als de andere in het artikel bedoelde opties niet kunnen worden toegepast. Aangezien in deze procedure de medewerking van een producent uit een derde land was verkregen en het daarom mogelijk was om gebruik te maken van de optie van een prijs van een derde land met een markteconomie voor andere landen, bestaat er geen juridische rechtvaardiging om de residuele optie van artikel 2, lid 7, onder a), te gebruiken. Het argument werd daarom afgewezen.

(11)

Wat het tweede argument betreft, zij erop gewezen dat die medewerkende producent geen bewijsmateriaal verstrekte waaruit bleek dat het niveau van integratie van de producenten een factor is die van invloed is op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(12)

Bepaalde partijen stelden de keuze van de producent uit het referentieland ter discussie gezien het feit dat deze onderneming in de Verenigde Staten een dochtermaatschappij van de klager is. In dit verband zij erop gewezen dat het feit dat een onderneming in het voorgestelde referentieland een verbonden onderneming van de klager is niet uitsloot dat de verkregen informatie betrouwbaar en verifieerbaar was.

(13)

Aangezien geen andere opmerkingen over de normale waarde werden ontvangen die de voorlopige bevindingen konden veranderen, worden de overwegingen 24 en 25 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Uitvoerprijs

(14)

Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, wordt overweging 26 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Vergelijking

(15)

Er zij op gewezen dat de correctie voor indirecte belastingen, als vermeld in overweging 27 van de voorlopige verordening, 5 % bedraagt en het verschil vertegenwoordigt tussen de te betalen btw op de binnenlandse verkoop en de te betalen btw op de verkooptransacties voor uitvoer, rekening houdend met de terugbetaling van btw op de verkoop voor uitvoer. De medewerkende producent-exporteur betwistte de wijze waarop deze correctie werd toegepast en beweerde dat zij eerder moest worden berekend als een factor die de uitvoerprijs verlaagt.

(16)

Wat dit argument betreft, zij erop gewezen dat de correctie was gebaseerd op de bepalingen van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening dat voorziet in een correctie van de normale waarde voor invoerheffingen en indirecte belastingen - een categorie die btw omvat. Op grond hiervan werd het argument afgewezen.

(17)

Aangezien geen andere opmerkingen over de vergelijking werden ontvangen die de voorlopige bevindingen konden veranderen, wordt overweging 27 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.5.   Dumpingmarges

(18)

Op grond van het bovenstaande wordt de in de overwegingen 28 en 29 van de voorlopige verordening op 68,4 % vastgestelde dumping voor het gehele land bevestigd.

4.   SCHADE

4.1.   Productie in de Unie

(19)

Er zij aan herinnerd dat met het oog op de bescherming van de vertrouwelijke bedrijfsinformatie van de enige producent in de Unie die volledig heeft meegewerkt, hieronder alle cijfers betreffende gevoelige gegevens in geïndexeerde vorm of als orde van grootte worden gepresenteerd.

(20)

Aangezien geen opmerkingen over de productie in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 30 en 31 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie

(21)

Aangezien geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wordt overweging 32 van de voorlopige verordening bevestigd.

(22)

Wat overweging 33 van de voorlopige verordening betreft, zij erop gewezen dat op grond van de van een belanghebbende ontvangen opmerkingen een administratieve fout werd ontdekt. Het boekjaar („BJ”) 2005 van de producent in de Unie bestrijkt de periode van 1 maart 2005 tot en met 28 februari 2006 en niet de periode van 1 maart 2004 tot en met 28 februari 2005, zoals aangegeven in die overweging. Bijgevolg was het uitgangspunt voor de beoordeling van de schade effectief maart 2005.

4.3.   Verbruik in de Unie

(23)

Er zij aan herinnerd dat het verbruik in de Unie werd vastgesteld door bij het verkoopvolume van de bekende producenten in de Unie alle uit Eurostat-gegevens geëxtraheerde importen uit derde landen op te tellen. Er zij ook op gewezen dat, aangezien de GN-code waaronder het betrokken product is ingedeeld, ook andere producten omvat die buiten het bereik van dit onderzoek vallen en er geen specifieke invoerstatistieken voor alleen het betrokken product beschikbaar zijn, de Eurostat-gegevens werden gecorrigeerd overeenkomstig de in de klacht geopperde methode. Deze methodologie is gebaseerd op een vergelijking van de invoerwaarden uit de VRC met de verkoopwaarden van de producent in de Unie.

(24)

In het voorlopige stadium kwamen de gebruikte invoergegevens overeen met de kalenderjaren, terwijl de verkoophoeveelheden van de bekende producenten op de boekjaren waren gebaseerd. Een belanghebbende betwistte deze discrepantie in de voor de bepaling van het verbruik gebruikte periode en voerde aan dat de invoer ook op de boekjaren moest zijn gebaseerd.

(25)

Dit argument werd als deugdelijk beschouwd en daarom werden de Eurostat-gegevens gecorrigeerd om overeen te komen met dezelfde perioden, namelijk boekjaren. Als gevolg daarvan werden de gegevens over het verbruik in de Unie in tabel 1 van de voorlopige verordening gewijzigd; de nieuwe cijfers staan vermeld in onderstaande tabel 1:

Tabel 1

Verbruik in de Unie

2005

2006

2007

2008

OT

Ton

403

396

430

396

358

Index 2005 = 100

100

98

107

98

89

(26)

Het verbruik van molybdeendraad in de Unie nam in de beoordelingsperiode in totaal af met 11 %. De vraag nam in 2006 licht af met 2 % en steeg in 2007 met 9 %, waarna zij in 2008 en het OT daalde in samenhang met het negatieve effect van de economische crisis.

4.4.   Invoer in de Europese Unie uit de VRC

4.4.1.   Volumes en marktaandeel van de invoer uit de VRC

(27)

Na de aanvaarding van het in overweging 25 vermelde argument laat de onderstaande tabel de herziene totale invoervolumes, marktaandelen en prijzen van Chinese molybdeendraad op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode zien. Er zij op gewezen dat deze herziening geen gevolgen had voor de invoervolumes uit het betrokken land in het OT.

Tabel 2

Alle invoer uit de VRC

2005

2006

2007

2008

OT

Ton

42

56

87

100

97

Index 2005 = 100

100

133

207

238

231

Markt-aandeel

Index 2005 = 100

100

136

194

243

261

Prijzen (euro/ton)

53 202

62 198

56 046

51 512

50 892

Index

100

117

105

97

96

Bron: Eurostat en gegevens van de klacht

(28)

Uit de herziene cijfers in tabel 2 bleek dat de ontwikkeling van de invoervolumes en marktaandelen van het betrokken land, aangegeven in de tabel van overweging 36 van de voorlopige verordening, ongewijzigd bleef. De invoer met dumping uit de VRC nam aanzienlijk toe van 42 t in 2005 tot 100 t in 2008, d.w.z. dat hij meer dan verdubbelde. Na een piek in 2008 daalde deze invoer in het OT in lijn met de ontwikkeling van het verbruik in de Unie. Bovendien is het marktaandeel van de invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode meer dan verdubbeld.

(29)

De herziene cijfers betreffende de gemiddelde invoerprijzen laten nu echter een dalende tendens tussen 2005 en het OT zien. Er is gebleken dat tijdens de beoordelingsperiode de gemiddelde invoerprijzen uit de VRC met 4 % zijn gedaald.

4.4.2.   Prijsonderbieding

(30)

Aangezien er geen opmerkingen over prijsonderbieding werden ontvangen, worden de overwegingen 39 en 40 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(31)

Er zij aan herinnerd dat, zoals vermeld in overweging 41 van de voorlopige verordening, het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie omvatte van alle economische indicatoren voor een beoordeling van de situatie van deze bedrijfstak van maart 2005 tot het einde van het OT.

(32)

Aangezien geen opmerkingen over de productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 41, 42 en 43 van de voorlopige verordening bevestigd.

(33)

Na vaststelling van de voorlopige verordening en ingevolge de kleine wijziging die in tabel 1 in het verbruik van de Unie is aangebracht, is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie als volgt gewijzigd, terwijl het verkoopvolume en de gemiddelde verkoopprijzen ongewijzigd bleven:

Tabel 3

 

2005

2006

2007

2008

OT

Verkoopvolume op de markt van de Unie

Index

100

99

92

75

68

Marktaandeel

Index

100

101

86

76

77

Gemiddelde verkoopprijzen

Index

100

86

96

95

92

(34)

Zoals vermeld in overweging 45 van de voorlopige verordening nam het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 32 % aanzienlijk af. Deze daling was aanzienlijk groter dan de daling van het verbruik dat, zoals blijkt uit tabel 2, in dezelfde periode met 11 % afnam. Dit leidde tot een aanzienlijke inkrimping van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode met 23 %.

(35)

Aangezien geen opmerkingen over de ontwikkeling van de verkoopprijzen, de voorraden, de werkgelegenheid en de financiële prestatie-indicatoren van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 46 tot en met 57 van de voorlopige verordening bevestigd.

(36)

De conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals vermeld in de overwegingen 58 tot en met 61 van de voorlopige verordening, wordt ook bevestigd.

5.   CAUSALITEIT

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(37)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie in het voorlopige stadium onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd.

(38)

Er zij aan herinnerd dat de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie samenviel met de sterke stijging van de invoer met dumping uit de VRC. Na instelling van de voorlopige maatregelen en ingevolge de herzieningen van de invoercijfers voor het betrokken product van oorsprong uit de VRC, als bedoeld in overweging 25, zijn het ingevoerde volume en het marktaandeel van de Chinese exporteurs tussen 2005 en het eind van het OT meer dan verdubbeld.

(39)

Als gevolg van de herzieningen namen de invoerprijzen van de invoer met dumping in de beoordelingsperiode met 4 % af, waarbij zij voortdurend onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bleven, wat leidde tot een prijsonderbieding tijdens het OT met 30 tot 35 %. Bijgevolg moest de bedrijfstak van de Unie het hoofd bieden aan een continue prijsdruk van de Chinese exporteurs om op de markt van de Unie concurrerend te blijven.

(40)

Een belanghebbende betwistte het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade. Hij voerde aan dat er geen correlatie bestaat tussen de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie en de sterke stijging van de invoer met dumping. Hij benadrukte dat, hoewel de invoer uit de VRC in 2007 ten aanzien van vroegere perioden aanzienlijk was toegenomen, de bedrijfstak van de Unie in dat jaar overging van een verlies- naar een winstgevende situatie.

(41)

In dit verband zij ten eerste opgemerkt dat tussen 2005 en het eind van het OT, terwijl de invoer meer dan verdubbelde, het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie met 32 % aanzienlijk afnam, wat leidde tot een verlies van marktaandeel met 33 % in deze periode. Tezelfdertijd lieten alle andere schade-indicatoren, zoals productie, bezettingsgraad, investeringen, winstgevendheid en kasstroom, een significante neerwaartse ontwikkeling tijdens die periode zien. Ten tweede bleek uit het onderzoek dat de zwakke prestaties van de bedrijfstak van de Unie verband hielden met de verlaging van de prijzen in een poging om de aan de Chinese exporteurs verloren belangrijke afnemers terug te winnen. Wat 2007 betreft, zette de bedrijfstak van de Unie zijn pogingen voort om zijn afnemers terug te winnen door rationaliseringsinspanningen om de kostprijs laag te houden en te kunnen concurreren tegen laaggeprijsde invoer met dumping. Bijgevolg wordt ervan uitgegaan dat de conclusies in de overwegingen 63 tot en met 66 van de voorlopige verordening steekhoudend zijn en daarom moest dit argument worden afgewezen.

(42)

Op grond van het bovenstaande kan worden bevestigd dat de sterke stijging van laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC een aanzienlijke negatieve invloed had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

(43)

Er zij aan herinnerd dat bij de causaliteitsanalyse ook andere factoren werden onderzocht, namelijk de ontwikkeling van de vraag, de ontwikkeling van de kosten van de bedrijfstak van de Unie, zijn uitvoerprestaties en ten slotte het mogelijke effect van de invoer uit andere landen.

(44)

Een belanghebbende beweerde dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade werd veroorzaakt door andere factoren dan invoer met dumping, namelijk door i) de inkrimping van de vraag wegens de economische crisis en technologische veranderingen, en ii) de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(45)

Wat de daling van het verbruik betreft, zij erop gewezen dat de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk meer (–32 %) zijn afgenomen dan de daling van het verbruik in de Unie (–11 %), wat heeft geleid tot een verlies aan marktaandeel van 33 %. Tezelfdertijd is het marktaandeel van de Chinese exporteurs meer dan twee keer zo groot geworden. Daarom kan de conclusie in overweging 69 van de voorlopige verordening worden bevestigd en moest dit argument worden afgewezen.

(46)

Wat de uitvoerprestaties betreft, was er inderdaad, om de in overweging 72 van de voorlopige verordening vermelde redenen (d.w.z. in lijn met de negatieve wereldwijde situatie in de automobielsector vanaf 2008), een dalende tendens in de uitvoerverkopen van de bedrijfstak van de Unie. Uit het onderzoek bleek echter dat de verkoop voor uitvoer niet de kernactiviteit van de bedrijfstak van de Unie was, aangezien deze verkoop in de beoordelingsperiode nooit meer bedroeg dan 17 % van de verkoop in de Unie. Het is echter belangrijker dat er naast de overwegingen 71 en 72 van de voorlopige verordening op wordt gewezen dat de verkoopprijzen op de uitvoermarkt hoger bleven dan de verkoopprijzen in de Unie. Daarom wordt het door de afname van het verkoopvolume voor uitvoer veroorzaakte negatieve effect als zeer beperkt beschouwd. Daarom moest dit argument worden afgewezen.

(47)

In het licht van het voorgaande en aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 67 tot en met 80 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   BELANG VAN DE UNIE

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(48)

Aangezien geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 83 tot en met 86 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.   Belang van de importeurs, handelaren en gebruikers in de Unie

(49)

Er zij aan herinnerd dat ondanks het feit dat talrijke partijen werden gecontacteerd, de mate van medewerking van importeurs, handelaren en gebruikers aan het onderzoek in het voorlopige stadium zeer laag was. Er zij op gewezen dat slechts één handelaar, gevestigd in Duitsland, en één gebruiker, gevestigd in Italië, in het voorlopige stadium hebben meegewerkt.

(50)

De medewerkende gebruiker voerde aan dat het negatieve effect van de antidumpingmaatregelen op zijn bedrijf in de in het voorlopige stadium uitgevoerde analyse van het belang van de Unie is onderschat en stelde dat het in feite moeilijkheden zou hebben bij het afwentelen van de kostenstijging op zijn afnemers.

(51)

Er zij aan herinnerd dat het aandeel van het betrokken product in de activiteiten van deze gebruiker goed is voor 15 à 25 % van zijn totale bedrijfsactiviteit. Een na de instelling van de voorlopige maatregelen uitgevoerde verdere analyse bevestigde dat het effect op de totale winst van de onderneming beperkt zou zijn. Deze gebruiker bekleedde een sterke positie in het bedrijfssegment voor het betrokken product, met name in termen van betrouwbaarheid en leveringszekerheid voor zijn afnemers. Dit element kan erop duiden dat deze gebruiker waarschijnlijk in staat zal zijn ten minste een deel van de kostenstijging op zijn afnemers af te wentelen. Op grond hiervan moest het argument worden afgewezen.

(52)

Na de bekendmaking van de voorlopige verordening hebben twee gebruikers en een importeur zich kenbaar gemaakt en aangevoerd dat hun activiteit negatief zal worden beïnvloed door de instelling van het antidumpingrecht.

(53)

Volgens de door een van deze gebruikers verstrekte gegevens is het bedrijfssegment dat molybdeendraad omvat goed voor 10 à 20 % van zijn totale activiteit. Op grond van de verstrekte elementen zijn er aanwijzingen dat, hoewel de instelling van het antidumpingrecht waarschijnlijk een negatief effect zal hebben op het deel van de activiteit dat molybdeendraad omvat, deze gebruiker alsnog winstgevend zou blijven. Wat de andere gebruiker betreft, werden geen gegevens verstrekt om zijn argument te onderbouwen.

(54)

In verband met de importeur zij erop gewezen dat hij alleen algemene basisgegevens heeft verstrekt waaruit bleek dat de invoer van molybdeendraad uit de VRC goed was voor 10 à 20 % van de totale invoer uit de VRC in het OT. Het aandeel van de molybdeenactiviteiten in de totale bedrijfsactiviteiten van de onderneming zou bijgevolg minder dan 7 % bedragen. Op grond van de beschikbare informatie kon daarom worden geconcludeerd dat, hoewel de antidumpingmaatregelen een negatief effect hebben op het bedrijfssegment dat molybdeendraad omvat, het totale effect op de totale bedrijfsactiviteiten van de onderneming beperkt zal zijn.

(55)

In het licht van het voorgaande en aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 93 tot en met 96 van de bevindingen en de conclusie van de voorlopige verordening bevestigd.

6.3.   Verstoring van concurrentie en handel

(56)

Na de bekendmaking van de voorlopige verordening hebben sommige partijen zich kenbaar gemaakt en aangevoerd dat de antidumpingmaatregelen zouden leiden tot een beperkte concurrentie op de markt van de Unie.

(57)

Wat dit argument betreft, zij er nogmaals op gewezen dat, aangezien de antidumpingrechten opnieuw zullen zorgen voor gelijke voorwaarden voor alle partijen, de Chinese invoer op de markt van de Unie waarschijnlijk zal blijven doorgaan, zij het tegen geen schade veroorzakende prijzen. Bovendien zij eraan herinnerd dat sommige alternatieve leveringsbronnen bestaan. Er werd geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat deze conclusie onjuist is. Daarom worden de conclusies in de overwegingen 97, 98 en 99 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(58)

Op grond van het bovenstaande wordt bevestigd dat er in deze zaak geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van antidumpingrechten op molybdeendraad van oorsprong uit de VRC pleiten.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1.   Schademarge

(59)

Aangezien geen onderbouwde opmerkingen werden ontvangen die de conclusie over de schademarge zouden kunnen veranderen, worden de overwegingen 101 tot en met 104 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.2.   Definitieve maatregelen

(60)

Gelet op het voorgaande moet overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht worden ingesteld dat hoog genoeg is om een eind te maken aan de door de invoer met dumping veroorzaakte schade, maar dat het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet mag overschrijden. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarge, d.w.z. 64,3 %.

(61)

De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

7.3.   Verbintenissen

(62)

De medewerkende Chinese producent-exporteur toonde zich bereid om overeenkomstig 8, lid 1, van de basisverordening een prijsverbintenis aan te bieden.

(63)

Aan deze onderneming werd echter geen BMO of IB toegekend en de Commissie kan in dergelijk geval geen verbintenissen aanvaarden, aangezien geen individuele dumpingmarge kon worden vastgesteld. Op grond hiervan konden prijsverbintenissen niet verder in beschouwing worden genomen.

7.4.   Definitieve inning van het voorlopige recht

(64)

Gezien de hoogte van de dumpingmarge en gelet op het niveau van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te innen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op molybdeendraad met ten minste 99,95 gewichtspercenten molybdeen en een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 1,35 mm doch niet meer dan 4,0 mm in diameter, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8102 96 00 (Taric-code 8102960010).

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 genoemde product bedraagt 64,3 %.

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij Verordening (EG) nr. 1247/2009 van de Commissie ingestelde voorlopige antidumpingrecht op molybdeendraad met ten minste 99,95 gewichtspercenten molybdeen en een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 1,35 mm doch niet meer dan 4,0 mm in diameter, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8102 96 00 (Taric-code 8102960010), worden definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 14 juni 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ASHTON


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 336 van 18.12.2009, blz. 16.


16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 512/2010 VAN DE RAAD

van 14 juni 2010

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Oekraïne naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), waarbij Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2) („de basisverordening”) wordt ingetrokken, en met name artikel 11, lid 2,

Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Op 22 januari 2001 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 132/2001 (3) een definitief antidumpingrecht van 33,25 euro per ton ingesteld („de bestaande maatregelen”) op ammoniumnitraat („AN”), ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90, van oorsprong uit onder andere Oekraïne. Het onderzoek dat tot die maatregelen heeft geleid, wordt hierna aangeduid als „het oorspronkelijke onderzoek”.

(2)

Naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek heeft de Raad op 17 mei 2004 bij Verordening (EG) nr. 993/2004 (4) AN dat werd vervaardigd en in de Unie ingevoerd door ondernemingen waarvan de Commissie een verbintenis wilde aanvaarden, vrijgesteld van de bij Verordening (EG) nr. 132/2001 van de Raad ingestelde antidumpingrechten. Bij Verordening (EG) nr. 1001/2004 van de Commissie (5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1996/2004 van de Commissie (6), werden prijsverbintenissen aanvaard tot en met 20 mei 2005. Deze verbintenissen waren bedoeld om rekening te houden met bepaalde gevolgen van de uitbreiding van de Europese Unie tot 25 lidstaten.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 945/2005 (7) heeft de Raad, naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek dat alleen de definitie van het betrokken product betrof, besloten dat die definitie moest worden verduidelijkt en dat de geldende maatregelen op het betrokken product van toepassing moesten zijn wanneer dit samen met andere marginale stoffen en nutriënten in andere meststoffen verwerkt was, naar rato van het AN-gehalte van die meststoffen.

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 442/2007 (8) heeft de Raad naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen besloten de bestaande maatregelen, zoals verduidelijkt bij Verordening (EG) nr. 945/2005, met twee jaar te verlengen.

(5)

Bij Verordening (EG) nr. 661/2008 (9) heeft de Raad na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen definitieve antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van AN van oorsprong uit Rusland ingesteld.

(6)

Bij Verordening (EG) nr. 662/2008 (10) heeft de Raad Verordening (EG) nr. 442/2007 gewijzigd door een prijsverbintenis te aanvaarden die door één producent-exporteur was aangeboden.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(7)

Na de bekendmaking op 17 oktober 2008 van het bericht dat de maatregelen op korte termijn zouden vervallen (11), werd op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening op 22 januari 2009 een verzoek om een nieuw onderzoek ingediend. Dit verzoek werd ingediend door de European Fertilizer Manufacturers' Association (EFMA) („de indiener van het verzoek”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van AN in de Unie voor hun rekening nemen.

(8)

De indiener van het verzoek beweerde, op grond van voldoende voorlopig bewijsmateriaal, dat met betrekking tot de invoer van AN van oorsprong uit Oekraïne („het betrokken land”) herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk was.

(9)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 23 april 2009 door middel van bekendmaking van een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie  (12) de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

3.   Onderzoek

3.1.   Onderzoektijdvak

(10)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of opnieuw zal optreden, had betrekking op de periode van 2005 tot het eind van het TNO („de beoordelingsperiode”).

3.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(11)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers en hun verenigingen, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, de indiener van het verzoek en de producenten in de Unie officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek indienen om te worden ågehoord.

(12)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(13)

Wegens het grote aantal uniale producenten en importeurs werd het overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening passend geacht na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft zij bovengenoemde partijen overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek bij haar aan te melden en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

(14)

Na beoordeling van de verstrekte informatie en gezien het feit dat twaalf producenten in de Unie zich bereid verklaarden medewerking te verlenen, werd besloten dat voor de producenten in de Unie een steekproef moest worden samengesteld. Geen enkele importeur heeft zich aangemeld en de in het bericht van opening gevraagde informatie verstrekt.

(15)

Twaalf producenten in de Unie die goed zijn voor ongeveer 80 % van de totale productie in de Unie tijdens het TNO, hebben het steekproefformulier binnen de gestelde termijn naar behoren ingevuld en er formeel mee ingestemd verder aan het onderzoek mee te werken. Daarvan uitgaande heeft de Commissie overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een representatieve steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve productie- en verkoophoeveelheden van AN in de Unie die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. Vijf producenten in de Unie die samen 57 % van de totale productie van de bedrijfstak van de Unie in het TNO voor hun rekening namen, werden in de steekproef opgenomen.

(16)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd met de betrokken partijen overleg gepleegd over de samenstelling van de steekproef; zij maakten geen bezwaar tegen de selectie.

(17)

Er werd een vragenlijst toegezonden aan de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en aan alle bekende producenten-exporteurs in het betrokken land.

(18)

Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en van drie producenten-exporteurs in het betrokken land.

(19)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten-exporteurs in Oekraïne:

CJSC Severodonetsk Azot Association, Severodonetsk,

JSC Concern Stirol, Gorlovka,

OJSC Rivneazot, Rivne;

b)

producenten in de Unie:

GrowHow UK Limited, Verenigd Koninkrijk,

GPN, Parijs, Frankrijk,

Zakłady Azotowe Puławy SA, Polen,

Yara SA, Brussel, België,

Achema, Jonavos, Litouwen.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(20)

Bij het betrokken product gaat het om vaste meststoffen met een gehalte aan AN van meer dan 80 gewichtspercenten, van oorsprong uit Oekraïne, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91. AN is een vaste meststof op basis van stikstof die veel in de landbouw wordt gebruikt. AN wordt vervaardigd uit ammoniak en salpeterzuur en heeft in de vorm van prils of korrels een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtspercenten.

(21)

De definitie van het betrokken product is verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 945/2005.

2.   Soortgelijk product

(22)

Dit nieuwe onderzoek bevestigde wat bij het oorspronkelijke onderzoek al was vastgesteld, namelijk dat AN een echt basisproduct is en dat de kwaliteit en de fysische basiseigenschappen van dit product identiek zijn, ongeacht het land van oorsprong. Zo is gebleken dat het betrokken product en de door de producenten-exporteurs vervaardigde en op hun binnenlandse markt en in derde landen verkochte producten, alsmede de door de producenten in de Unie vervaardigde en op de markt van de Unie verkochte producten dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en in wezen voor dezelfde doeleinden worden gebruikt, zodat zij als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening worden beschouwd.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

1.   Algemeen

(23)

Drie Oekraïense producenten-exporteurs hebben aan het onderzoek meegewerkt. Een vierde bekende producent-exporteur heeft niet meegewerkt.

(24)

Uit de vergelijking van het exportvolume van de drie medewerkende producenten-exporteurs met het totale exportvolume van Oekraïne naar de Unie is gebleken dat de drie medewerkende producenten-exporteurs in het TNO meer dan 90 % van de totale invoer uit Oekraïne in de Unie voor hun rekening namen. De mate van medewerking werd dan ook als hoog beschouwd.

(25)

De totale uit Oekraïne ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product was gering, met een marktaandeel van 1,1 % in het TNO vergeleken met de markt van de Unie in haar geheel.

2.   Dumping van invoer gedurende het TNO

2.1.   Normale waarde

(26)

Er zij aan herinnerd dat Oekraïne tijdens het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen nog niet als land met een markteconomie werd beschouwd en de normale waarde daarom werd gebaseerd op gegevens die werden verkregen van een medewerkende producent in de Verenigde Staten, het referentieland.

(27)

In het kader van dit nieuwe onderzoek werd de normale waarde gebaseerd op gegevens die werden verkregen en ter plaatse gecontroleerd bij de drie medewerkende producenten-exporteurs in Oekraïne. De Commissie onderzocht of hun binnenlandse verkoop overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden. Daartoe werden de productiekosten van het door de medewerkende producenten-exporteurs geproduceerde en op de binnenlandse markt verkochte product geanalyseerd.

(28)

Met betrekking tot de gaskosten werd geconstateerd dat Oekraïne het voor de productie van AN verbruikte gas voor het grootste deel uit Rusland invoerde. Alle tijdens het onderzoek beschikbare en gecontroleerde gegevens wezen erop dat Oekraïne aardgas uit Rusland invoerde tegen een prijs die in het TNO circa 40 % lager was dan de prijs van aardgas uit Rusland bij uitvoer naar de Unie. In het laatste kwartaal van het TNO bleek echter dat de prijzen vergelijkbaar waren.

(29)

Vastgesteld werd dat, afgezien van één productsoort die door één producent werd uitgevoerd, de binnenlandse verkoop tijdens het TNO in het kader van normale handelstransacties plaatsvond. Daarom werd de normale waarde krachtens artikel 2, lid 1, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs die door niet-verbonden afnemers op de binnenlandse markt in Oekraïne werd betaald of diende te worden betaald, of bepaald op basis van de door berekening vastgestelde normale waarde voor de productsoort die niet in het kader van normale handelstransacties werd verkocht. Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de normale waarde berekend door bij de productiekosten van de uitgevoerde soort een redelijk bedrag voor VAA-kosten (verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten) en een redelijke winstmarge op te tellen. Deze bedragen voor VAA en winst werden gebaseerd op werkelijke gegevens betreffende de productie en de verkoop, in het kader van normale handelstransacties, van het soortgelijke product door de betrokken producent.

(30)

De normale waarde werd vastgesteld zonder correctie voor de door de Oekraïense producenten-exporteurs gedragen gaskosten overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. De reden hiervoor was dat, zoals blijkt uit de overwegingen 32, 33 en 34, het gebruik van de niet-gecorrigeerde binnenlandse kosten en prijzen van de Oekraïense producenten-exporteurs ondanks de duidelijk vertekende gasprijzen reeds duidelijk aantoonde dat in het TNO dumping plaatsvond. Bijgevolg werd, mede gezien het feit dat een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen tot doel heeft vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping waarschijnlijk zijn als de maatregelen zouden worden ingetrokken, aangenomen dat het, om uit te maken of de momenteel geldende maatregelen moesten worden gehandhaafd of ingetrokken, niet nodig was na te gaan of een correctie op grond van artikel 2, lid 5, van de basisverordening in dit geval gerechtvaardigd was.

2.2.   Uitvoerprijs

(31)

De uitvoerprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap wordt verkocht. De gehele verkoop van de drie medewerkende producenten-exporteurs ging rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie.

2.3.   Vergelijking

(32)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te waarborgen, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden. Dienovereenkomstig werden in voorkomend geval correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verzekering, commissies en verpakking, waar die met gecontroleerd bewijsmateriaal waren gestaafd.

2.4.   Dumpingmarge

(33)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(34)

Voor de drie betrokken medewerkende producenten-exporteurs werd een voor het gehele land geldende gewogen gemiddelde dumpingmarge van 6-7 % vastgesteld.

3.   Ontwikkeling van de invoer als de maatregelen worden ingetrokken

3.1.   Reservecapaciteit en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(35)

De binnenlandse verkoop van de drie medewerkende producenten-exporteurs in het TNO kwam gemiddeld overeen met 46 % van hun productiecapaciteit.

(36)

Hoewel de drie medewerkende producenten-exporteurs een groot deel van hun productie op de binnenlandse markt verkochten, waren zij ook afhankelijk van uitvoer naar derde landen. In het TNO hadden zij een reservecapaciteit die overeenkwam met ongeveer 6 % van het verbruik in de Unie.

(37)

Op basis van in het verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte informatie over de vierde bekende Oekraïense producent, die niet aan het onderzoek meewerkte, werd de totale reservecapaciteit in Oekraïne tijdens het TNO geraamd op circa 9 % van het verbruik in de Unie.

(38)

Bepaalde Oekraïense medewerkende producenten-exporteurs voerden aan dat zij op hun binnenlandse markt steeds meer marktaandeel verloren zagen gaan ten gunste van Russische producenten, die dankzij de veel lagere gaskosten in Rusland zeer lage prijzen kunnen bieden. Daarom leek het onwaarschijnlijk dat de Oekraïense binnenlandse markt de reserveproductiecapaciteit zou kunnen absorberen, zodat alle extra productie waarschijnlijk zou worden uitgevoerd.

(39)

De drie medewerkende ondernemingen voerden in het TNO AN uit naar veel andere derde landen op diverse continenten. Er zij echter op gewezen dat bepaalde traditionele derde landen gesloten zijn voor uitvoer uit Oekraïne, omdat antidumpingmaatregelen zijn ingesteld (bv. Verenigde Staten met antidumpingmaatregelen van meer dan 100 %) en/of omdat veiligheidsbeperkingen gelden (bv. Volksrepubliek China, Australië). Hoe dan ook, de Unie is de grootste, aantrekkelijkste en tegelijkertijd meest nabije exportmarkt. De aantrekkelijkheid ervan wordt nog vergroot door logistieke voordelen die verband houden met de lage spoorwegtarieven in Oekraïne.

(40)

Gezien het bovenstaande kan niet worden uitgesloten dat de in Oekraïne beschikbare reservecapaciteit voor een groot deel zou kunnen worden gebruikt om de uitvoer naar de Unie te verhogen als er geen antidumpingmaatregelen zouden zijn.

3.2.   Prijzen op verschillende exportmarkten

(41)

Uit een analyse van de uitvoer van de drie medewerkende Oekraïense producenten-exporteurs naar derde landen is gebleken dat de prijzen bij uitvoer naar derde landen — als deze op cif-niveau worden vastgesteld aan de hand van de in het verzoek om een nieuw onderzoek vermelde internationale vrachttarieven — in het TNO maximaal 25 % lager waren dan de gangbare marktprijs in de Unie.

(42)

In het licht daarvan leek er dus een prikkel aanwezig te zijn om de Oekraïense uitvoer naar derde landen te verleggen naar de Unie als de maatregelen zouden worden ingetrokken. Door de hogere prijzen op de markt van de Unie zouden de Oekraïense exporteurs hogere winstmarges kunnen behalen.

(43)

Op basis van de door de drie medewerkende producenten-exporteurs verstrekte cijfers kon ook worden vastgesteld dat de uitvoer uit Oekraïne naar andere derde landen tijdens het TNO plaatsvond tegen dumpingprijzen en dat dit voor het gehele land gold.

3.3.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping

(44)

Gezien de hierboven beschreven bevindingen kan worden geconcludeerd dat de uitvoer uit Oekraïne nog steeds met dumping plaatsvindt en dat voortzetting van dumping op de markt van de Unie waarschijnlijk is als de huidige antidumpingmaatregelen worden opgeheven. Rekening houdend met de bestaande reservecapaciteit in Oekraïne en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie lijkt er voor Oekraïense producenten-exporteurs immers een prikkel aanwezig te zijn om i) hun uitvoer naar de markt van de Unie te verhogen en ii) de uitvoer van AN naar de markten van andere derde landen te verleggen naar de markt van de Unie tegen dumpingprijzen, althans wat twee producenten-exporteurs betreft.

(45)

Bovendien bleken de gewogen gemiddelde prijzen van de medewerkende producenten-exporteurs bij uitvoer naar derde landen aanzienlijk onder het gangbare prijsniveau in de Unie te liggen. Daardoor wordt het waarschijnlijker dat de uitvoer uit Oekraïne naar de Unie tegen dumpingprijzen zal toenemen als de maatregelen zouden vervallen.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(46)

In de Unie wordt het soortgelijke product vervaardigd door 16 ondernemingen of groepen ondernemingen waarvan de productie de totale productie van het soortgelijke product in de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening vormt.

(47)

Twaalf producenten in de Unie hebben aan het onderzoek meegewerkt:

Achema AB (Litouwen),

Agropolychim JSC (Bulgarije),

Azomures (Roemenië),

BASF AG (Duitsland),

Fertiberia SA (Spanje),

GPN SA (Frankrijk),

GrowHow UK Ltd (Verenigd Koninkrijk),

Neochim PLC (Bulgarije),

Nitrogénművek Rt (Hongarije),

Yara (België, Frankrijk, Duitsland, Italië en Nederland),

Zakłady Azotowe Puławy SA (Polen),

Zakłady Azotowe w Tarnowie-Mościcach (Polen).

(48)

Aangezien deze twaalf producenten in de Unie in het TNO ongeveer 80 % van de totale productie in de Unie voor hun rekening namen, wordt aangenomen dat zij de bedrijfstak van de Unie vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Zij worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

(49)

Zoals vermeld in de overwegingen 14 en 15, zijn de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gekozen uit deze twaalf producenten. Alle in de steekproef opgenomen producenten hebben medewerking verleend en hebben de vragenlijst binnen de gestelde termijn ingevuld teruggezonden. Daarnaast hebben de overige zeven medewerkende producenten bepaalde algemene gegevens voor de schadeanalyse verstrekt.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(50)

Het zichtbare verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, de omvang van de verkoop door de andere producenten in de Unie op de markt van de Unie, gegevens van Eurostat over de totale invoer in de Unie, en de informatie die de medewerkende ondernemingen in hun antwoorden op de vragenlijst hebben verstrekt met betrekking tot de invoer van het betrokken product uit Oekraïne. In verband met de uitbreiding van de Unie tot 27 lidstaten in 2007 werden voor de duidelijkheid en de consistentie van de analyse alle schade-indicatoren voor de gehele beoordelingsperiode op basis van de markt van de EU-27 vastgesteld.

(51)

Tussen 2005 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met 10 % af.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Totaal verbruik in de Unie (ton)

7 861 796

6 983 467

8 023 633

7 638 439

7 054 327

Index (2005 = 100)

100

89

102

97

90

2.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit Oekraïne

(52)

De ontwikkeling van de omvang, het marktaandeel en de gemiddelde prijzen van de invoer uit Oekraïne is in onderstaande tabel weergegeven. De hoeveelheid en de prijstrends werden gebaseerd op de informatie die de medewerkende producenten-exporteurs in hun antwoorden op de vragenlijst hebben verstrekt, op invoerstatistieken (Eurostat) en op uitvoerstatistieken van Oekraïne.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer (ton)

76 867

42 912

29 420

48 232

75 582

Marktaandeel

1 %

0,6 %

0,4 %

0,6 %

1,1 %

Prijzen van de invoer (euro/ton)

123

139

145

259

230

Index (2005 = 100)

100

113

118

211

187

(53)

De omvang van de invoer uit Oekraïne is tot 2007 gestaag gedaald, maar bereikte in het TNO bijna hetzelfde niveau als in 2005. Het Oekraïense marktaandeel is licht gestegen, van 1 % in 2005 tot 1,1 % in het TNO. De eenheidsprijzen hebben zich tijdens de beoordelingsperiode positief ontwikkeld, van 123 tot 230 euro/ton. Deze stijging in het TNO moet worden gezien in samenhang met de wereldwijde prijsontwikkeling en met de prijzen van de belangrijkste grondstof.

(54)

Voor de berekening van de prijsonderbieding in het TNO werden de af-fabriekprijzen die de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers berekende, vergeleken met de cif-invoerprijzen, grens Unie, van de medewerkende producenten-exporteurs van het betrokken land, naar behoren gecorrigeerd om de prijs inclusief lossen, inklaring en invoerrechten („landed cost”) weer te geven. Uit deze vergelijking is gebleken dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO met gemiddeld 22,5 % werden onderboden door de invoer uit Oekraïne. Ten aanzien van de Oekraïense exporteurs werd nog steeds een prijsonderbiedingsmarge van 11 % vastgesteld nadat hun prijzen bij uitvoer naar de Unie met het antidumpingrecht waren verhoogd.

3.   Invoer uit andere landen

(55)

In onderstaande tabel wordt de omvang van de invoer uit andere derde landen tijdens de beoordelingsperiode weergegeven. De cijfers zijn van Eurostat.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Rusland

(ton)

328 972

217 539

35 852

136 984

184 170

Marktaandeel

4,2 %

3,1 %

0,4 %

1,8 %

2,6 %

Prijzen van de invoer uit Rusland

(euro/ton)

122

124

144

275

235

Omvang van de invoer uit Georgië

(ton)

153 844

85 870

88 622

214 879

222 912

Marktaandeel

2,0 %

1,2 %

1,1 %

2,8 %

3,2 %

Prijzen van de invoer uit Georgië

(euro/ton)

164

177

174

325

304

Omvang van de invoer uit Kazachstan (ton)

0

4 845

112 239

81 410

100 761

Marktaandeel

0 %

0,1 %

1,4 %

1,1 %

1,4 %

Prijzen van de invoer uit Kazachstan (euro/ton)

0

147

151

255

242

Omvang van de invoer uit alle andere landen (ton)

65 253

118 927

99 380

109 755

91 785

Marktaandeel

0,8 %

1,7 %

1,2 %

1,4 %

1,3 %

Prijzen van de invoer uit alle andere landen (euro/ton)

190

170

240

242

265

(56)

In 2008 en in het TNO zijn de prijzen van alle derde landen bij invoer in de Unie aanzienlijk gestegen. Alle in bovenstaande tabel vermelde landen met uitzondering van Rusland bleken de omvang van hun uitvoer naar de Unie in de beoordelingsperiode te hebben verhoogd. Evenals de invoer uit Oekraïne vond de invoer uit Rusland, waarvoor een vast antidumpingrecht van 47,07 euro/ton geldt, plaats tegen de laagste prijs vergeleken met alle andere landen van uitvoer.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(57)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

4.1.   Opmerkingen vooraf

(58)

Omdat voor het schadeonderzoek gebruik werd gemaakt van een steekproef, werden bepaalde schade-indicatoren zoals productie, productiecapaciteit, verkoop, marktaandeel, productiviteit en werkgelegenheid geanalyseerd voor de bedrijfstak van de Unie als geheel („Unie” in de onderstaande tabellen). Andere schade-indicatoren betreffende de prestaties van individuele ondernemingen, zoals prijzen, voorraden, productiekosten, winstgevendheid, lonen, investeringen, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken, werden onderzocht op basis van de informatie die bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie („SP” in de onderstaande tabellen) werd ingewonnen.

4.2.   Gegevens over de bedrijfstak van de Unie als geheel

a)   Productie

(59)

De productie van de bedrijfstak van de Unie is tussen 2005 en het eind van het TNO met 18 % afgenomen, van ongeveer 7 miljoen ton in 2005 tot ongeveer 5,8 miljoen ton in het TNO. De productie voor intern gebruik bleef in de beoordelingsperiode bescheiden en was in het TNO niet specifiek van invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Productie in de Unie (ton)

7 133 844

6 359 967

7 146 911

6 454 234

5 843 181

Index (2005 = 100)

100

89

100

90

82

Productie in de Unie voor interne verwerking

210 437

176 413

185 223

138 733

119 053

In % van de totale productie

2,9 %

2,8 %

2,6 %

2,1 %

2,0 %

b)   Capaciteit en bezettingsgraad

(60)

De productiecapaciteit is in de gehele beoordelingsperiode over het algemeen constant gebleven. De productiedaling had ook een daling van de bezettingsgraad van 55 % in 2005 tot 45 % in het TNO tot gevolg. Zoals reeds in het oorspronkelijke onderzoek werd opgemerkt, kan de bezettingsgraad voor AN worden beïnvloed door de productie van andere producten die met dezelfde productie-installaties kunnen worden vervaardigd. Daarom is de ontwikkeling van de bezettingsgraad minder relevant voor de beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Capaciteit van de Unie (ton)

13 059 281

12 824 281

12 820 594

13 069 317

13 077 281

Bezettingsgraad van de Unie

55 %

50 %

56 %

49 %

45 %

c)   Omvang van de verkoop

(61)

De verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie is tussen 2005 en het eind van het TNO met 14 % afgenomen. Deze ontwikkeling moet worden gezien tegen de achtergrond van een inkrimping van het verbruik in de Unie in dezelfde periode.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de verkoop van de Unie aan niet-verbonden partijen (ton)

5 365 834

4 756 093

5 495 037

5 157 788

4 605 629

Index (2005 = 100)

100

89

102

96

86

Omvang van de verkoop van de Unie aan niet-verbonden partijen in derde landen (ton)

887 056

727 176

637 408

559 393

548 090

Index (2005 = 100)

100

82

72

63

62

d)   Marktaandeel

(62)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is van 2005 tot 2008 stabiel gebleven, maar is tussen 2008 en het eind van het TNO met drie procentpunten gedaald.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Marktaandeel van de Unie

68 %

68 %

68 %

68 %

65 %

Index (2005 = 100)

100

100

100

100

96

e)   Werkgelegenheid

(63)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tussen 2005 en het eind van het TNO met 8 % afgenomen.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Werkgelegenheid in de Unie i.v.m. het betrokken product

3 627

3 578

3 458

3 494

3 354

Index (2005 = 100)

100

99

95

96

92

f)   Productiviteit

(64)

Tijdens de beoordelingsperiode is de gemiddelde productie per werknemer in de bedrijfstak van de Unie met 11 % gedaald. Dit is te verklaren door het feit dat de relatieve daling van de productie groter was dan de relatieve daling van de werkgelegenheid.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Productiviteit van de Unie (ton per werknemer)

1 967

1 778

2 067

1 847

1 742

Index (2005 = 100)

100

90

105

94

89

g)   Hoogte van de dumpingmarge

(65)

Gezien de geringe hoeveelheden die momenteel uit Oekraïne worden ingevoerd, wordt het effect van de werkelijke dumpingmarge als onbelangrijk beschouwd en wordt deze indicator niet relevant geacht voor de schadeanalyse.

4.3.   Gegevens over de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

a)   Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen

(66)

De gemiddelde nettoverkoopprijs van de in de steekproef opgenomen producenten van de bedrijfstak van de Unie is in 2008 en in het TNO fors gestegen als gevolg van de gunstige internationale marktvoorwaarden voor AN in die periode.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Eenheidsprijs van de SP (euro/ton)

165

182

189

309

315

Index (2005 = 100)

100

110

115

187

191

b)   Voorraden

(67)

De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Unie zijn tussen 2005 en het eind van het TNO met 26 % geslonken. De forse toename in 2006 was toe te schrijven aan een scherpe daling van het verkoopvolume tussen 2005 en 2006.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Eindvoorraden van de SP (ton)

276 569

489 535

345 137

252 072

203 579

Index (2005 = 100)

100

177

125

91

74

c)   Lonen

(68)

Zoals blijkt uit onderstaande tabel is het gemiddelde loon per werknemer tussen 2005 en het eind van het TNO met 6 % gestegen. Dat is een matige toename gezien de inflatie en de algemene daling van het aantal werknemers.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer voor de SP (1 000 euro)

40,4

41,2

43,3

45,0

43,0

Index (2005 = 100)

100

102

107

111

106

d)   Investeringen

(69)

De jaarlijkse investeringen van de vijf in de steekproef opgenomen producenten in het soortgelijke product ontwikkelden zich positief in de beoordelingsperiode en zijn met 70 % gestegen. Deze investeringen betroffen voornamelijk de modernisering van bepaalde machines. Daaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Unie er onafgebroken naar streeft zijn concurrentievermogen te vergroten.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Netto-investeringen van de SP (1 000 euro)

46 668

52 191

64 319

73 948

79 379

Index (2005 = 100)

100

112

138

158

170

e)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(70)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten is vooral vanaf 2006 aanzienlijk verbeterd en bereikte in het TNO een niveau van 28,1 % van de omzet. Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde, volgde in de gehele beoordelingsperiode over het algemeen de positieve trend van de winstgevendheid.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Winstgevendheid van de verkoop van de SP aan niet-verbonden afnemers (% van de nettoverkoop)

9,2 %

7,9 %

14,9 %

25,3 %

28,1 %

Index (2005 = 100)

100

85

162

274

304

Rendement van investeringen van de SP (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

35,2 %

25,8 %

41,1 %

109,1 %

114,1 %

Index (2005 = 100)

100

73

117

310

324

f)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(71)

De kasstroom is tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toegenomen en volgt dezelfde trend als de algemene winstgevendheid in die periode.

 

2005

2006

2007

2008

TNO

Kasstroom van de SP (1 000 euro)

84 567

52 182

188 535

373 843

386 721

Index (2005 = 100)

100

63

223

442

457

(72)

Uit het onderzoek is niet gebleken dat de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie moeilijkheden hebben ondervonden bij het aantrekken van kapitaal. Verscheidene van hen maken deel uit van een grote ondernemingsgroep en financieren hun activiteiten binnen die groep, hetzij door samenvoeging van kasmiddelen, hetzij door leningen van de moedermaatschappij.

5.   Conclusie

(73)

De meeste schade-indicatoren hebben zich tussen 2005 en het eind van het TNO positief ontwikkeld: de verkoopprijzen per eenheid zijn aanzienlijk verbeterd, evenals de winstgevendheid, die in het TNO opliep tot 28,1 %. Ook de investeringen, het rendement van investeringen en de kasstroom hebben zich positief ontwikkeld.

(74)

Hoewel de productie en het verkoopvolume tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk gedaald zijn, moet dit worden gezien tegen de achtergrond van een inkrimping van de markt van de Unie met ongeveer 10 %.

(75)

Over het geheel genomen is de situatie van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk verbeterd ten opzichte van de situatie vóór 2001 toen nog geen antidumpingmaatregelen op AN uit het betrokken land waren ingesteld.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN SCHADE

1.   Algemeen

(76)

Met betrekking tot de waarschijnlijkheid van herhaling van schade werden twee belangrijke parameters geanalyseerd: i) de waarschijnlijke uitvoervolumes en -prijzen van het betrokken land en ii) het waarschijnlijke effect van de geprojecteerde volumes en prijzen van de uitvoer uit het betrokken land op de bedrijfstak van de Unie.

2.   Waarschijnlijke uitvoervolumes en -prijzen van het betrokken land

(77)

Het is bekend dat de medewerkende Oekraïense producenten beschikken over een reservecapaciteit van ongeveer 650 000 t, wat neerkomt op 9 % van de markt van de Unie, zoals vermeld in overweging 37. Deze overtollige capaciteit wijst erop dat de Oekraïense producenten hun huidige productie en dus ook hun uitvoer van AN snel kunnen opvoeren.

(78)

Bovendien zijn de Oekraïense producenten door de betrekkelijk geringe omvang van hun binnenlandse markt sterk afhankelijk van de uitvoer naar derde landen. Zoals in overweging 41 is uitgelegd, vond deze uitvoer plaats tegen prijzen die aanzienlijk lager waren dan de gangbare marktprijs in de Unie.

(79)

Gezien de hierboven beschreven feiten en overwegingen zou de markt van de Unie in vergelijking met alle andere exportmarkten wat de prijzen betreft een aantrekkelijke markt zijn voor de Oekraïense producenten-exporteurs. Redelijkerwijs kan dus worden verwacht dat een aanzienlijk deel van de uitvoer naar derde landen zou worden verlegd naar de markt van de Unie als de maatregelen zouden vervallen. De nabijheid van de markt van de Unie in vergelijking met andere exportmarkten zou de markt van de Unie nog aantrekkelijker maken, waardoor het waarschijnlijker zou worden dat de huidige uitvoer van Oekraïense producenten wordt verlegd van derde landen naar de Unie.

(80)

Aangezien de huidige marktpositie van de Oekraïense producten in de Unie zwak is, zouden de Oekraïense exporteurs marktaandeel moeten winnen of meer afnemers moeten vinden, waarin zij waarschijnlijk zouden slagen door AN tegen dumpingprijzen aan te bieden, zoals tijdens het TNO is vastgesteld.

(81)

Gezien het bovenstaande is het dus waarschijnlijk dat, als de maatregelen zouden vervallen, aanzienlijke hoeveelheden in Oekraïne geproduceerd AN op de markt van de Unie terecht zouden komen tegen dumpingprijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in belangrijke mate onderbieden.

3.   Effect van de verwachte uitvoervolumes en -prijzen op de bedrijfstak van de Unie bij het intrekken van de maatregelen

(82)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat AN een basisproduct is waarvan de prijzen sterk kunnen worden beïnvloed door de aanwezigheid van laaggeprijsde invoer die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbiedt. Met andere woorden, de markt van de Unie voor AN is vrij volatiel. De gunstige wereldwijde marktvoorwaarden voor AN tijdens de beoordelingsperiode droegen er in belangrijke mate toe bij dat de prijzen op een hoog niveau werden gehouden en de geldende antidumpingmaatregelen verkleinden de mogelijkheid voor prijsverstoringen op de markt van de Unie. In die periode was er een goed evenwicht tussen vraag en aanbod, wat leidde tot hogere prijzen voor alle stikstofhoudende meststoffen, die basisproducten zijn. AN is ook een basisproduct waarvan de prijsstelling wordt beïnvloed door talrijke factoren, zoals de gasprijs, die als belangrijkste kostenpost een aanzienlijke invloed op het aanbod heeft, de weersomstandigheden, de oogsten en de graanvoorraden, waarvan het gezamenlijke effect de vraag naar meststoffen kan doen af- of toenemen.

(83)

Wat specifiek de markt van de Unie betreft, kan worden verwacht dat de vraag naar AN licht zal toenemen ten opzichte van het in het TNO waargenomen niveau. Aangezien de door de Oekraïense exporterende producenten gehanteerde prijzen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie sterk onderboden, zou de waarschijnlijke toename van de invoer uit Oekraïne de bedrijfstak van de Unie dwingen zijn prijzen en dus ook zijn winst fors te verlagen of een aanzienlijk marktaandeel prijs te geven en daarmee inkomsten te derven, of beide. De succesvolle herstructurering van de bedrijfstak van de Unie zou een dergelijke prijsverlaging waarschijnlijk maar ten dele kunnen compenseren en het hele herstel van de sector zou hierdoor op losse schroeven komen te staan. Daarom zou intrekking van de maatregelen waarschijnlijk leiden tot een verslechtering van de algemene economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van schade

(84)

Uit de bovenbeschreven feiten en overwegingen kan worden geconcludeerd dat het betrokken land bij het vervallen van de huidige maatregelen waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie zou uitvoeren tegen dumpingprijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden. Daardoor zou de markt voor AN zeer waarschijnlijk met een neerwaartse prijsdruk worden geconfronteerd, wat naar verwachting nadelige gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zou hebben. Met name zou dit een belemmering zijn voor de voortzetting van het financiële herstel dat in de beoordelingsperiode heeft plaatsgevonden, zodat de schade zich zou herhalen.

G.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Inleiding

(85)

Onderzocht werd of er dwingende redenen waren die tot de conclusie konden leiden dat het niet in het belang van de Unie is om de geldende antidumpingmaatregelen te handhaven. Daartoe werd overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening aan de hand van al het overgelegde bewijsmateriaal nagegaan welke gevolgen de handhaving van de maatregelen zou hebben voor alle bij deze procedure betrokken partijen en wat de gevolgen van het vervallen van de maatregelen zouden zijn.

(86)

Om de gevolgen van de eventuele handhaving van de maatregelen te kunnen beoordelen, heeft de Commissie alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun standpunt overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening bekend te maken.

(87)

In het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat, wat betekent dat een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hadden.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(88)

De bedrijfstak van de Unie heeft bewezen structureel levensvatbaar te zijn. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van zijn economische situatie na de instelling van antidumpingmaatregelen in 2001. De bedrijfstak van de Unie heeft tussen 2005 en het eind van het TNO met name zijn winstgevendheid verbeterd en een succesvolle herstructurering tot stand gebracht.

(89)

Redelijkerwijs kan dan ook worden verwacht dat de bedrijfstak van de Unie van de thans geldende maatregelen zal blijven profiteren en zich door het behoud en de stabilisatie van zijn winstgevendheid verder zal herstellen. Als de maatregelen niet worden gehandhaafd, zal de invoer tegen dumpingprijzen uit het betrokken land waarschijnlijk toenemen en de bedrijfstak van de Unie schade toebrengen door een neerwaartse druk op de verkoopprijzen, waardoor zijn thans positieve financiële situatie in het gedrang zal komen.

3.   Belang van de importeurs

(90)

Zoals vermeld in overweging 14, heeft geen enkele importeur zich bereid verklaard in de steekproef te worden opgenomen en de in het steekproefformulier gevraagde basisinformatie te verstrekken. Bij vorige onderzoeken werd vastgesteld dat het effect van de maatregelen niet al te groot zou zijn, daar importeurs doorgaans niet alleen AN verhandelen, maar voor een belangrijk deel ook andere meststoffen. Door opheffing van de antidumpingmaatregelen op andere meststoffen kan dat effect alleen maar worden versterkt. In dit verband zijn de antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op ureum van oorsprong uit Rusland en uit Belarus, Kroatië, Libië en Oekraïne respectievelijk in augustus 2007 en maart 2008 opgeheven (13). Bij gebrek aan medewerkende importeurs, en dus aan afdoende bewijs om na te gaan of er sprake is geweest van belangrijke negatieve gevolgen, werd echter geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de huidige antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

(91)

Er is geen betrouwbare informatie waaruit blijkt dat handhaving van de maatregelen belangrijke negatieve gevolgen voor importeurs of handelaren zal hebben.

4.   Belang van de gebruikers

(92)

De gebruikers van AN in de Unie zijn landbouwers. Bij het oorspronkelijke onderzoek werd geconcludeerd dat een stijging van de kosten van AN de landbouwers waarschijnlijk geen groot nadeel zou berokkenen, aangezien AN voor hun activiteiten van weinig betekenis is.

(93)

In het kader van dit onderzoek hebben twee verenigingen van landbouwers opmerkingen ingediend waarin werd gepleit voor beëindiging van de maatregelen. Zij voerden in hoofdzaak aan dat door de hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid in 2003 de toepassing van het marktinterventiemechanisme werd beperkt en steun en productie in de Europese Unie werden ontkoppeld. Door dit liberaliseringsproces werden de landbouwers in de Unie dus gedwongen tegen wereldmarktvoorwaarden te opereren. Alleen wanneer de leveranciers van AN vrij kunnen worden gekozen, kan worden voorkomen dat de prijzen van landbouwproducten aanzienlijk stijgen.

(94)

Door de eventuele voortzetting van de huidige antidumpingmaatregelen zullen de gebruikers echter niet worden gehinderd in de vrije keuze van hun leveranciers van AN, maar zullen voor iedereen gelijke voorwaarden worden gehandhaafd op de markt van de Unie, waar de effectieve concurrentie zal worden versterkt. Op basis van het voorgaande kan dan ook worden geconcludeerd dat de voortzetting van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van Oekraïne geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor de gebruikers van het betrokken product zal hebben.

5.   Conclusie inzake het belang van de EU

(95)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de huidige antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(96)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Met de opmerkingen werd rekening gehouden wanneer dit gerechtvaardigd was.

(97)

Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van AN van oorsprong uit Oekraïne overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit specifieke rechten bestaan.

(98)

Zoals vermeld in overweging 28, is gebleken dat er in het laatste kwartaal van het TNO convergentie is tussen de Oekraïense invoerprijzen voor aardgas en de op de markt van de Unie gangbare gasprijzen. De eventueel schadelijke gevolgen van dumping kunnen bijgevolg worden beïnvloed door het effect dat stijgingen van de productiekosten als gevolg van de ontwikkeling van de binnenlandse gasprijzen kunnen hebben op de uitvoerprijzen, als die ontwikkeling duurzaam blijkt te zijn. Daarom wordt het voorzichtig geacht de handhaving van de maatregelen tot twee jaar te beperken.

(99)

De bij Besluit 2008/577/EG van de Commissie (14) aanvaarde verbintenissen blijven van kracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91, van oorsprong uit Oekraïne.

2.   Dit antidumpingrecht is een vast bedrag in euro per ton volgens onderstaand schema:

Productomschrijving

CN-code

Taric-code

Recht

(in euro per ton)

Ammoniumnitraat, ander dan in waterige oplossing

3102 30 90

33,25

Mengsels van ammoniumnitraat en calciumcarbonaat of andere niet-vruchtbaarmakende anorganische stoffen, met een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtspercenten

3102 40 90

33,25

Dubbelzouten en mengsels van ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat — Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten

3102 29 00

10

33,25

Dubbelzouten en mengsels van calciumnitraat en ammoniumnitraat — Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten

3102 60 00

10

33,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten

3102 90 00

10

33,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, geen fosfor en geen kalium bevattend

3105 10 00

10

33,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 10 00

20

32,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 10 00

30

31,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 10 00

40

30,26

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten

3105 10 00

50

29,26

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 20 10

30

32,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 20 10

40

31,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 20 10

50

30,26

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten

3105 20 10

60

29,26

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 51 00

10

32,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 51 00

20

31,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 51 00

30

30,26

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 9 of meer doch niet meer dan 10,40 gewichtspercenten

3105 51 00

40

29,79

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 59 00

10

32,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 59 00

20

31,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 59 00

30

30,26

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 9 of meer doch niet meer dan 10,40 gewichtspercenten

3105 59 00

40

29,79

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 90 91

30

32,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 90 91

40

31,25

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 90 91

50

30,26

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten

3105 90 91

60

29,26

3.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve verhoudingsgewijs is verminderd met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (15), wordt het op basis van bovenstaande bedragen berekende antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Niettegenstaande artikel 1 is het definitieve antidumpingrecht niet van toepassing op invoer die overeenkomstig de volgende leden van dit artikel in het vrije verkeer is gebracht.

2.   Ingevoerde vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91, van oorsprong uit Oekraïne die voor het vrije verkeer zijn aangegeven en zijn gefactureerd door de exporterende producent van wie de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en wiens naam is vermeld in Besluit 2008/577/EG, zoals dat van tijd tot tijd is gewijzigd, wordt vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht op voorwaarde dat:

de goederen door de exporterende producent zijn vervaardigd en verzonden en door hem direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap zijn gefactureerd, en

de goederen vergezeld gaan van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in de bijlage bij deze verordening zijn vermeld, en

de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

3.   Er ontstaat een douaneschuld op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer:

wanneer ten aanzien van de in lid 2 beschreven ingevoerde goederen wordt vastgesteld dat aan een of meer van de in dat lid genoemde voorwaarden niet is voldaan, of

wanneer de Commissie haar aanvaarding van de verbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de basisverordening intrekt bij een verordening of besluit waarin zij naar specifieke transacties verwijst en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij blijft gedurende twee jaar van kracht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 14 juni 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ASHTON


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(3)  PB L 23 van 25.1.2001, blz. 1.

(4)  PB L 182 van 19.5.2004, blz. 28.

(5)  PB L 183 van 20.5.2004, blz. 13.

(6)  PB L 344 van 20.11.2004, blz. 24.

(7)  PB L 160 van 23.6.2005, blz. 1.

(8)  PB L 106 van 24.4.2007, blz. 1.

(9)  PB L 185 van 12.7.2008, blz. 1.

(10)  PB L 185 van 12.7.2008, blz. 35.

(11)  PB C 264 van 17.10.2008, blz. 16.

(12)  PB C 94 van 23.4.2009, blz. 15.

(13)  PB L 198 van 31.7.2007, blz. 4, en PB L 75 van 18.3.2008, blz. 33.

(14)  PB L 185 van 12.7.2008, blz. 43.

(15)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 40.


BIJLAGE

De volgende gegevens moeten worden vermeld op de door de onderneming opgestelde handelsfactuur die de invoer in de Unie waarop een verbintenis van toepassing is, vergezelt:

1.

het opschrift „HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”;

2.

de naam van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld;

3.

het nummer van de handelsfactuur;

4.

de datum van afgifte van de handelsfactuur;

5.

de aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Unie moeten worden ingeklaard;

6.

een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

de GN-code die in de verbintenis wordt gebruikt,

het gehalte aan stikstof („N”) van het product (in percenten),

de Taric-code,

de hoeveelheid (in t);

7.

de verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

het totale bedrag aan kortingen en rabatten;

8.

de naam van de onderneming die als importeur in de Unie de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt;

9.

de naam van de werknemer van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld en de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Unie van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die door [ONDERNEMING] werd aangeboden en door de Commissie bij Besluit 2008/577/EG (1) werd aanvaard. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.


(1)  PB L 185 van 12.7.2008, blz. 43.”.


16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/40


VERORDENING (EU) Nr. 513/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2010

tot wijziging van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de aanpassing van de quota voor het verkoopseizoen 2010/2011 in de suikersector

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 59, lid 1, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn de nationale en regionale quota voor de productie van suiker, isoglucose en inulinestroop vastgesteld. Deze quota moeten voor het verkoopseizoen 2010/2011 worden aangepast om rekening te houden met het besluit van de Franse autoriteiten om artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 toe te passen.

(2)

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE VI

NATIONALE EN REGIONALE QUOTA

vanaf het verkoopseizoen 2010/2011

(ton)

Lidstaat of regio

(1)

Suiker

(2)

Isoglucose

(3)

Inulinestroop

(4)

België

676 235,0

114 580,2

0

Bulgarije

0

89 198,0

 

Tsjechië

372 459,3

 

 

Denemarken

372 383,0

 

 

Duitsland

2 898 255,7

56 638,2

 

Ierland

0

 

 

Griekenland

158 702,0

0

 

Spanje

498 480,2

53 810,2

 

Frankrijk (continentaal Frankrijk)

3 004 811,15

 

0

Franse overzeese departementen

432 220,05

 

 

Italië

508 379,0

32 492,5

 

Letland

0

 

 

Litouwen

90 252,0

 

 

Hongarije

105 420,0

220 265,8

 

Nederland

804 888,0

0

0

Oostenrijk

351 027,4

 

 

Polen

1 405 608,1

42 861,4

 

Portugal (vasteland)

0

12 500,0

 

Autonome regio Azoren

9 953,0

 

 

Roemenië

104 688,8

0

 

Slovenië

0

 

 

Slowakije

112 319,5

68 094,5

 

Finland

80 999,0

0

 

Zweden

293 186,0

 

 

Verenigd Koninkrijk

1 056 474,0

0

 

TOTAAL

13 336 741,2

690 440,8

0”


16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/42


VERORDENING (EU) Nr. 514/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2010

tot verlening van een vergunning voor Pediococcus pentosaceus (DSM 16244) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage bij deze verordening opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor Pediococcus pentosaceus (DSM 16244) als toevoegingsmiddel in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” voor alle diersoorten.

(4)

Uit het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 3 februari 2010 (2) blijkt dat Pediococcus pentosaceus (DSM 16244) geen nadelige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft en dat dit preparaat de productie van kuilvoer kan verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van Pediococcus pentosaceus (DSM 16244) blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat toevoegingsmiddel zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „toevoegingmiddelen voor kuilvoer”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  The EFSA Journal 2010; 8(2):1502.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg organisch materiaal

Categorie technologische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: toevoegingsmiddelen voor kuilvoer

1k2101

Pediococcus pentosaceus (DSM 16244)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

Bereiding van Pediococcus pentosaceus (DSM 16244) met ten minste 4 × 1011 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof:

Pediococcus pentosaceus (DSM 16244)

 

Analysemethode (1):

 

Telling: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MSR-agar bij 37 °C (EN15786:2009).

 

Identificatie: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

De minimumdosis van het afzonderlijk gebruikte toevoegingsmiddel is: 1 × 108 CFU/kg organisch materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

6 juli 2020


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.ec.europa.eu/crl-feed-additives


16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/44


VERORDENING (EU) Nr. 515/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1137/2007 wat betreft het gebruik van het toevoegingsmiddel Bacillus subtilis (O35) in diervoeding die lasalocide-natrium, maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin, salinomycine-natrium en semduramicin-natrium bevat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 biedt de mogelijkheid om de vergunning voor een toevoegingsmiddel te wijzigen ingevolge een verzoek van de vergunninghouder en een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).

(3)

Voor het gebruik van het preparaat van microorganismen Bacillus subtilis DSM 17299 is bij Verordening (EG) nr. 1137/2007 van de Commissie van 1 oktober 2007 tot verlening van een vergunning voor Bacillus subtilis als toevoegingsmiddel voor diervoeding (2) voor een periode van tien jaar een vergunning verleend voor mestkippen.

(4)

De houder van de vergunning heeft een aanvraag ingediend om wijziging van de vergunning voor dit toevoegingsmiddel om het gebruik daarvan toe te staan in diervoeding voor mestkippen die de coccidiostatica lasalocide-natrium, maduramicin-ammonium, monensinnatrium, narasin, salinomycine-natrium en semduramicin-natrium bevat. De houder van de vergunning heeft de relevante gegevens ter staving van zijn aanvraag ingediend.

(5)

De EFSA heeft in haar advies van 10 maart 2010 geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel Bacillus subtilis DSM 17299 compatibel is met lasalocide-natrium, maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin, salinomycine-natrium en semduramicin-natrium (3).

(6)

Aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan.

(7)

Verordening (EG) nr. 1137/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1137/2007 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 256 van 2.10.2007, blz. 5.

(3)  The EFSA Journal 2010; 8(3):1552. [7 blz.].


BIJLAGE

„BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1821

Chr. Hansen A/S

Bacillus subtilis DSM 17299

 

Samenstelling toevoegingsmiddel

Bereiding van Bacillus subtilis DSM 17299 met minimaal 1,6 × 109 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Bacillus subtilis DSM 17299 sporenconcentraat

 

Analysemethode (1)

Telling met spreidplaatmethode onder gebruikmaking van trypton-soja-agar met voorverhittingsbehandeling van voedermonsters

Mestkippen

8 × 108

1,6 × 109

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Het gebruik is toegestaan in diervoeding die de volgende toegelaten coccidiostatica bevat: diclazuril, halofuginone, robenidine, decoquinaat, narasin/nicarbazine, lasalocide-natrium, maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin, salinomycine-natrium of semduramicin-natrium

22.10.2017


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives”.


16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/46


VERORDENING (EU) Nr. 516/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2010

tot verlening van een permanente vergunning voor een toevoegingsmiddel voor diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (1), en met name op artikel 3 en artikel 9.D, lid 1,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (2), en met name op artikel 25,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 voorziet in de verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(2)

Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 bevat overgangsmaatregelen voor vergunningaanvragen betreffende toevoegingsmiddelen die vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG zijn ingediend.

(3)

De aanvraag voor het in de bijlage bij deze verordening genoemde toevoegingsmiddel is vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingediend.

(4)

De eerste opmerkingen betreffende die aanvraag zijn krachtens artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/524/EEG vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 aan de Commissie toegezonden. Deze aanvraag moet daarom nog overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 70/524/EEG worden behandeld.

(5)

Voor het gebruik van het preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Aspergillus aculeatus (CBS 589.94), endo-1,4-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (CBS 592.94), alfa-amylase, geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9553), en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma viride (NIBH FERM BP 4842), is bij Verordening (EG) nr. 1458/2005 van de Commissie (3) een voorlopige vergunning verleend voor legkippen. De vergunning voor dat preparaat werd zonder tijdsbeperking verleend voor mestkippen bij Verordening (EG) nr. 358/2005 van de Commissie (4), en voor mestkalkoenen bij Verordening (EG) nr. 1284/2006 van de Commissie (5).

(6)

Er zijn nieuwe gegevens ingediend tot staving van een aanvraag voor een vergunning zonder tijdsbeperking voor dat enzympreparaat voor legkippen.

(7)

Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning is voldaan. Het gebruik van dat enzympreparaat, zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het tot de groep „Enzymen” behorende preparaat zoals omschreven in de bijlage wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(2)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(3)  PB L 233 van 9.9.2005, blz. 3.

(4)  PB L 57 van 3.3.2005, blz. 3.

(5)  PB L 235 van 30.8.2006, blz. 3.


BIJLAGE

EG-nr.

Toevoegingsmiddel

Chemische formule, beschrijving

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder

Enzymen

E 1621

Endo-1,3(4)-bèta-glucanase

EC 3.2.1.6

Endo-1,4-bèta-glucanase

EC 3.2.1.4

Alfa-amylase

EC 3.2.1.1

Endo-1,4-bèta-xylanase

EC 3.2.1.8

Preparaat van:

 

endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Aspergillus aculeatus

(CBS 589.94),

 

endo-1,4-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum

(CBS 592.94),

 

alfa-amylase, geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens

(DSM 9553) en

 

endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma viride

(NIBH FERM BP 4842)

met een minimale activiteit van:

 

endo-1,3(4)-bèta-glucanase: 10 000 U (1)/g;

 

endo-1,4 bèta-glucanase: 120 000 U (2)/g;

 

alfa-amylase: 400 U (3)/g;

 

endo-1,4-bèta-xylanase: 210 000 U (4)/g;

Legkippen

endo-1,3(4) bèta-glucanase

500 U

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Aanbevolen dosis/kg volledig diervoeder:

 

endo-1,3(4)-bèta-glucanase: 500-1 500 U

 

endo-1,4-bèta-glucanase: 6 000-18 000 U

 

alfa-amylase: 20-60 U

 

endo-1,4-bèta-xylanase: 10 500-31 500 U

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan niet-zetmeelpolysachariden (vooral bèta-glucanen en arabinoxylanen), bv. voeders die 30-50 % tarwe bevatten.

Zonder tijdsbeperking

endo-1,4-bèta-glucanase

6 000 U

alfa-amylase

20 U

endo-1,4-bèta-xylanase

10 500 U


(1)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 7,5 en een temperatuur van 30 °C 0,0056 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit bèta-glucaan van gerst.

(2)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,8 en een temperatuur van 50 °C 0,0056 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit carboxymethylcellulose.

(3)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 7,5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol glucosidebindingen per minuut hydrolyseert uit in water onoplosbaar vernet zetmeelpolymeer.

(4)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C 0,0067 micromol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit berkenhoutxylaan.


16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/48


VERORDENING (EU) Nr. 517/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

132,1

MA

44,4

MK

40,5

TR

62,0

ZZ

69,8

0707 00 05

MA

37,3

MK

45,6

TR

109,4

ZZ

64,1

0709 90 70

MA

68,1

TR

102,6

ZZ

85,4

0805 50 10

AR

95,1

BR

112,1

TR

100,7

US

83,2

ZA

104,7

ZZ

99,2

0808 10 80

AR

95,7

BR

81,6

CA

72,1

CL

90,6

CN

86,3

NZ

119,2

US

124,1

UY

123,8

ZA

96,4

ZZ

98,9

0809 10 00

TN

380,0

TR

201,6

ZZ

290,8

0809 20 95

SY

245,9

TR

355,9

US

576,0

ZZ

392,6

0809 30

TR

158,2

ZZ

158,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/50


VERORDENING (EU) Nr. 518/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2010

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 juni 2010

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002, ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 4 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 juni 2010, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 juni 2010, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.


BIJLAGE I

Vanaf 16 juni 2010 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

13,25

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

4,54

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

4,54

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

13,25


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee of de Zwarte Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

1.6.2010-14.6.2010

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minneapolis

Chicago

Notering

164,76

112,20

Fob-prijs VSA

140,18

130,18

110,18

86,45

Golfpremie

14,77

Grote-Merenpremie

40,56

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

30,51 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

62,32 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


BESLUITEN

16.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/53


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 14 juni 2010

tot wijziging van Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens voor Bahrein en Brazilië in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit de invoer in de Europese Unie van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden is toegestaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 3665)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/333/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (1), en met name op artikel 12, leden 1 en 4, en artikel 19, inleidende zin en punten i) en ii),

Gelet op Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG (2), en met name op artikel 17, lid 3, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 90/426/EEG worden veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor de invoer in de Unie van levende paardachtigen. Volgens de richtlijn is de invoer in de Unie van paardachtigen slechts toegestaan uit derde landen of delen daarvan die gedurende een periode van ten minste zes maanden vrij zijn van kwade droes.

(2)

Beschikking 2004/211/EG van de Commissie van 6 januari 2004 tot vaststelling van de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden (3) stelt een lijst vast van derde landen of delen daarvan waar regionaliseringsmaatregelen van toepassing zijn, waaruit de lidstaten de invoer van paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s daarvan toestaan, en bepaalt de andere invoervoorwaarden. Die lijst is in bijlage I bij die beschikking opgenomen.

(3)

Kwade droes komt voor in delen van het Braziliaanse grondgebied en daarom is de invoer van paardachtigen, en bijgevolg van sperma, eicellen en embryo’s daarvan, slechts toegestaan uit de ziektevrije delen van het grondgebied van dat derde land die zijn opgenomen in kolom 4 van bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG. De staat Goiás is in die kolom opgenomen. Het Distrito Federal is een afzonderlijke administratieve entiteit binnen de staat Goiás. Uit epidemiologisch oogpunt is het beschouwd als een deel van de staat Goiás en is het niet specifiek in die kolom vermeld.

(4)

In april 2010 heeft Brazilië de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) in kennis gesteld van een bevestigd geval van kwade droes bij een paard in het Distrito Federal. Aangezien het Distrito Federal niet langer vrij is van kwade droes, moet bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG worden gewijzigd om aan te geven dat het binnenbrengen in de Unie van paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden uit die regio niet langer is toegestaan.

(5)

Bovendien heeft de Commissie een verslag over bevestigde gevallen van kwade droes in Bahrein ontvangen. Het binnenbrengen van geregistreerde paarden en sperma daarvan uit Bahrein mag daarom niet langer worden toegestaan.

(6)

Beschikking 2004/211/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De gegevens voor Bahrein worden vervangen door:

„BH

Bahrein

BH-0

Het hele land

E

-

-

-

-

-

-

-

-

-”

 

2)

De gegevens voor Brazilië worden vervangen door:

„BR

Brazilië

BR-0

Het hele land

 

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

BR-1

De staten

Rio Grande do Sul, Santa Catarina, Paraná, São Paulo, Mato Grosso do Sul, Goiás, Minas Gerais, Rio de Janeiro, Espíritu Santo, Rondônia, Mato Grosso

D

X

X

X

X

X

X

X

X

X

 

BR-2

Distrito Federal

D

-

-

-

-

-

-

-

-

-”

 

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 juni 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 42.

(2)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

(3)  PB L 73 van 11.3.2004, blz. 1.