ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.145.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 145

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
11 juni 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2010/319/EU

 

*

Besluit van de Raad van 22 maart 2010 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van een protocol bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de staat Israël, anderzijds, betreffende conformiteitsbeoordeling en aanvaarding van industrieproducten (CA)

1

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EU) nr. 501/2010 van de Commissie van 10 juni 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

2

 

 

Verordening (EU) nr. 502/2010 van de Commissie van 10 juni 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

4

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/320/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 juni 2010 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen

6

 

 

2010/321/EU

 

*

Besluit van de Raad van 7 juni 2010 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Unie het verdrag inzake arbeid in de visserij van de Internationale Arbeidsorganisatie van 2007 te bekrachtigen (Verdrag nr. 188)

12

 

*

Besluit 2010/322/GBVB van de Raad van 8 juni 2010 tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO

13

 

 

2010/323/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 10 juni 2010 tot verlening van een ontheffing aan Bulgarije en Duitsland voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1165/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende vee- en vleesstatistieken (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 3617)

15

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

 

2010/324/EU

 

*

Besluit nr. 2/2010 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs van 19 maart 2010 houdende benoeming van de directeur van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP)

16

 

 

2010/325/EU

 

*

Besluit nr. 3/2010 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs van 19 mei 2010 houdende benoeming van de directeur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (COB)

17

 

 

2010/326/EU

 

*

Besluit nr. 4/2010 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs van 19 mei 2010 houdende benoeming van de adjunct-directeur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (COB)

18

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 22 maart 2010

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van een protocol bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de staat Israël, anderzijds, betreffende conformiteitsbeoordeling en aanvaarding van industrieproducten (CA)

(2010/319/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 207 juncto artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, (hierna „de associatieovereenkomst” genoemd) (1), is op 20 november 1995 in werking getreden.

(2)

Artikel 47 van de associatieovereenkomst voorziet in voorkomend geval in de sluiting van een Europese overeenkomst betreffende conformiteitsbeoordeling, terwijl in artikel 55 van de associatieovereenkomst is bepaald dat de partijen al het mogelijke moeten doen met het oog op de onderlinge aanpassing van hun wetgevingen.

(3)

Het protocol bij de associatieovereenkomst betreffende conformiteitsbeoordeling en aanvaarding van industrieproducten (CA) (hierna „het protocol” genoemd), dat op 24 juni 2009 in Brussel is geparafeerd, moet worden ondertekend,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ondertekening van het protocol bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, betreffende conformiteitsbeoordeling en aanvaarding van industrieproducten (CA) (hierna „het protocol” genoemd (2)), wordt namens de Europese Unie goedgekeurd, onder voorbehoud van de sluiting ervan.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is om het protocol namens de Unie te ondertekenen, onder voorbehoud van de sluiting ervan.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

M. Á. MORATINOS


(1)  PB L 147 van 21.6.2000, blz. 3.

(2)  Het protocol zal later worden bekendgemaakt in het Publicatieblad.


VERORDENINGEN

11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/2


VERORDENING (EU) Nr. 501/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

44,4

MK

39,5

TR

60,4

ZZ

48,1

0707 00 05

MA

37,3

MK

41,0

TR

117,0

ZZ

65,1

0709 90 70

MA

68,1

TR

106,3

ZZ

87,2

0805 50 10

AR

95,9

BR

112,1

TR

100,4

US

83,4

ZA

105,7

ZZ

99,5

0808 10 80

AR

97,5

BR

79,0

CA

103,3

CL

103,6

CN

54,8

IL

49,0

NZ

107,1

US

122,5

UY

116,3

ZA

95,5

ZZ

92,9

0809 10 00

TN

380,0

TR

187,8

ZZ

283,9

0809 20 95

TR

436,0

US

574,5

ZZ

505,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/4


VERORDENING (EU) Nr. 502/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 500/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.

(4)  PB L 142 van 10.6.2010, blz. 5.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 11 juni 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

41,01

0,00

1701 11 90 (1)

41,01

2,60

1701 12 10 (1)

41,01

0,00

1701 12 90 (1)

41,01

2,30

1701 91 00 (2)

41,01

5,17

1701 99 10 (2)

41,01

2,03

1701 99 90 (2)

41,01

2,03

1702 90 95 (3)

0,41

0,27


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/6


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 juni 2010

gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen

(2010/320/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name op artikel 126, lid 9, en artikel 136,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 136, lid 1, onder a), VWEU voorziet in de mogelijkheid specifieke maatregelen ter versterking van de coördinatie en de bewaking van de begrotingsdiscipline vast te stellen voor de lidstaten die de euro als munt hebben.

(2)

Overeenkomstig artikel 126 VWEU dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. Daartoe is in datzelfde artikel een buitensporigtekortprocedure vastgelegd. Het stabiliteits- en groeipact, waarvan het correctieve deel bestaat in de tenuitvoerlegging van de buitensporigtekortprocedure, verschaft een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt.

(3)

Op 27 april 2009 heeft de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG) besloten dat er in Griekenland een buitensporig tekort bestaat en krachtens artikel 104, lid 7, VEG en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1) aanbevelingen gedaan om het buitensporige tekort uiterlijk in 2010 te corrigeren. De Raad heeft voorts 27 oktober 2009 vastgesteld als uiterste datum waarop Griekenland doeltreffende actie moest ondernemen. Op 30 november 2009 heeft de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8, VWEU vastgesteld dat Griekenland geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen had gegeven; bijgevolg heeft de Raad op 16 februari 2010 overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU Griekenland aangemaand maatregelen te treffen om het buitensporige tekort uiterlijk in 2012 te corrigeren(hierna „het krachtens artikel 126, lid 9, vastgestelde besluit” te noemen). De Raad heeft voorts 15 mei 2010 vastgesteld als uiterste datum waarop doeltreffende actie moest worden ondernomen.

(4)

Op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kan de Raad, indien in overeenstemming met artikel 126, lid 9, VWEU doeltreffende actie is ondernomen en indien zich na de vaststelling van de aanmaning onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën voordoen, op aanbeveling van de Commissie, besluiten een herziene aanmaning overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU vast te stellen.

(5)

In de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie, die als uitgangspunt fungeerden voor de eerste aanmaning aan Griekenland, werd voorspeld dat het bbp in 2010 met ¼ % zou krimpen; Vanaf 2011 zou er een herstel optreden: verwacht werd dat de economie met 0,7 % zou groeien. Thans wordt voor 2010 een scherpe daling van het reële bbp voorspeld, gevolgd door een verdere krimp in 2011. Daarna wordt een geleidelijk groeiherstel verwacht. Tegenover deze sterke versombering van het economische scenario staat een even scherpe verslechtering van de vooruitzichten voor de overheidsfinanciën indien het beleid ongewijzigd blijft. Daarbij komt nog dat het feitelijke overheidstekort voor 2009 opwaarts is herzien (van naar schatting 12,7 % van het bbp ten tijde van het krachtens artikel 126, lid 9, vastgestelde besluit tot 13,6 % van het bbp volgens de budgettaire kennisgeving die Griekenland op 1 april 2010 heeft ingediend), met het risico dat nog een verdere opwaartse bijstelling volgt (ter grootte van 0,3 à 0,5 % van het bbp) na de afronding van het onderzoek dat Eurostat momenteel samen met de Griekse statistische diensten voert (2). Ten slotte heeft de op de markten heersende bezorgdheid omtrent de vooruitzichten voor de overheidsfinanciën tot een forse stijging van de risicopremies op overheidsschulden geleid, waardoor het nog moeilijker is geworden om het overheidstekort en de overheidsschuld onder controle te houden. Volgens een voorlopige evaluatie die de Commissie in maart 2010 heeft verricht, was Griekenland, zoals gevraagd, bezig de begrotingsmaatregelen uit te voeren die in de verwezenlijking van de geplande tekortdoelstelling voor 2010 moesten resulteren. De plotselinge verandering in het economische scenario betekent evenwel dat die plannen niet langer als geldig kunnen worden aangemerkt en vereist een nog drastischer optreden tijdens het lopende jaar. Tegelijkertijd maakt de omvang van de krimp van de economie die thans mag worden verwacht, het onmogelijk om het initiële traject voor de vermindering van het tekort te realiseren. Bijgevolg kan worden gesteld dat er zich in Griekenland onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën hebben voorgedaan, hetgeen inhoudt dat herziene aanbevelingen overeenkomstig artikel 136 en artikel 126, lid 9, VWEU gerechtvaardigd zijn.

(6)

In het licht van het bovenstaande dient de uiterste termijn die was vastgesteld in het krachtens artikel 126, lid 9, vastgestelde besluit om het buitensporige tekort in Griekenland te corrigeren, met twee jaar te worden verlengd tot 2014.

(7)

Eind 2009 bedroeg de bruto overheidsschuld 115,1 % van het bbp. Dit is één van de hoogste schuldquoten in de Europese Unie en aanzienlijk meer dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp. Bovendien is het niet uitgesloten dat dit percentage als gevolg van het lopende statistische onderzoek verder opwaarts wordt herzien (met 5 à 7 procentpunten). Teneinde het noodzakelijke en in het licht van de omstandigheden haalbare traject voor de vermindering van het tekort te realiseren, moet de stijgende tendens van de schuld vanaf 2014 worden omgebogen. Naast de blijvend hoge overheidstekorten hebben ook de transacties „onder de streep” in belangrijke mate tot de stijging van de schuld bijgedragen. Dat heeft het vertrouwen van de markten in het vermogen van de Griekse overheid om de schuldendienst te blijven verzekeren, verder ondermijnd. Griekenland moet dan ook uiterst dringend en op een nooit eerder geziene schaal doortastende actie tegen het tekort en andere schuldverhogende factoren ondernemen om de stijgende tendens van de schuldquote om te buigen en zo spoedig mogelijk weer een beroep op marktfinanciering te kunnen doen.

(8)

De zeer ernstige verslechtering van de financiële situatie van de overheid heeft de lidstaten van het eurogebied ertoe doen besluiten Griekenland stabiliteitssteun toe te kennen met de bedoeling de financiële stabiliteit in het eurogebied als geheel te vrijwaren; deze steun wordt gecombineerd met multilaterale bijstand van het Internationaal Monetair Fonds. De steun van de lidstaten van het eurogebied neemt de vorm aan van een samenbundeling van bilaterale leningen die door de Commissie worden gecoördineerd. De leninggevers hebben besloten hun steun afhankelijk te stellen van de naleving door Griekenland van dit besluit. Van Griekenland wordt met name verwacht dat het land de in dit besluit gespecificeerde maatregelen uitvoert volgens de kalender die hierin is vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Griekenland maakt zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2014 een einde aan de huidige buitensporigtekortsituatie.

2.   Met het aanpassingstraject in de richting van de correctie van het buitensporige tekort wordt de verwezenlijking beoogd van een overheidstekort van niet meer dan 18 508 miljoen EUR (8,0 % van het bbp) in 2010, 17 065 miljoen EUR (7,6 % van het bbp) in 2011, 14 916 miljoen EUR (6,5 % van het bbp) in 2012, 11 399 miljoen EUR (4,9 % van het bbp) in 2013 en 6 385 miljoen EUR (2,6 % van het bbp) in 2014. Om dat doel te bereiken, zal over de periode 2009-2014 een verbetering van het structurele saldo met ten minste 10 % van het bbp moeten worden gerealiseerd.

3.   Het in lid 2 bedoelde aanpassingstraject vereist dat de jaarlijkse verandering in de geconsolideerde bruto overheidsschuld niet groter is dan 34 058 miljoen EUR in 2010, 17 365 miljoen EUR in 2011, 15 016 miljoen EUR in 2012, 11 599 miljoen EUR in 2013 en 7 885 miljoen EUR in 2014. Afgaande op de huidige bbp-prognoses zou het overeenkomstige traject van de schuldquote er als volgt uitzien: 133,2 % in 2010, 145,2 % in 2011, 148,8 % in 2012, 149,6 % in 2013 en 148,4 % in 2014.

Artikel 2

1.   Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind juni 2010:

a)

een wet die een progressieve belastingschaal voor alle inkomstenbronnen en een horizontale uniforme behandeling van het inkomen uit arbeid en kapitaal invoert;

b)

een wet die alle in het belastingstelsel voorkomende vrijstellingen en bepalingen inzake autonome belastingbevoegdheden afschaft, met inbegrip van die betreffende inkomsten uit hoofde van aan ambtenaren betaalde bijzondere vergoedingen;

c)

de annulering van de begrotingskredieten in de reserve voor onvoorziene uitgaven met de bedoeling een besparing van 700 miljoen EUR te realiseren;

d)

de afschaffing van de meeste begrotingskredieten voor de solidariteitstoelage (met uitzondering van een deel ervan dat voor armoedebestrijding is bestemd) met de bedoeling een besparing van 400 miljoen EUR te realiseren;

e)

een verlaging van de hoogste pensioenen met de bedoeling een besparing van 500 miljoen EUR over een volledig jaar te realiseren (350 miljoen EUR in 2010);

f)

een verlaging van de aan ambtenaren betaalde paas-, zomer- en kerstbonussen en toelagen met de bedoeling een besparing van 1 500 miljoen EUR over een volledig jaar te realiseren (1 100 miljoen EUR in 2010);

g)

de afschaffing van de aan gepensioneerden betaalde paas-, zomer- en kerstbonussen (met dien verstande dat degenen die een laag pensioen genieten, worden beschermd) met de bedoeling een besparing van 1 900 miljoen EUR over een volledig jaar te realiseren (1 500 miljoen EUR in 2010);

h)

een verhoging van het btw-tarief, met een opbrengst van ten minste 1 800 miljoen EUR voor een volledig jaar (800 miljoen EUR in 2010);

i)

een verhoging van de accijnsrechten op brandstof, tabak en alcohol, met een opbrengst van ten minste 1 050 miljoen EUR voor een volledig jaar (450 miljoen EUR in 2010);

j)

wetgeving tot omzetting van de dienstenrichtlijn (3);

k)

een wet tot hervorming en vereenvoudiging van de overheidsdiensten op lokaal niveau met de bedoeling de operationele kosten te reduceren;

l)

de oprichting van een task force met de bedoeling het absorptiepercentage van de structuur- en cohesiefondsen te verbeteren;

m)

een wet tot vereenvoudiging van de oprichting van nieuwe ondernemingen;

n)

een vermindering van de overheidsinvesteringen met 500 miljoen EUR ten opzichte van de plannen;

o)

het overhevelen van de begrotingskredieten voor de medefinanciering van structurele en cohesiefondsen naar een speciale centrale rekening die voor geen enkel ander doel kan worden aangewend;

p)

de oprichting van een onafhankelijk financiële stabiliteitsfonds dat eventuele kapitaalstekorten kan opvangen en de gezondheid van de financiële sector kan vrijwaren door het verstrekken van kapitaalsteun aan de banken, waar dit nodig blijkt;

q)

het versterkt toezicht op de banken, met meer menselijke middelen, frequentere rapportering en driemaandelijkse stresstests.

2.   Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind september 2010:

a)

opneming in de ontwerpbegroting voor 2011 van budgettaire consolidatiemaatregelen ter grootte van ten minste 3 % van het bbp (4,1 % van het bbp indien ook met overloopeffecten van in 2010 doorgevoerde maatregelen rekening wordt gehouden). De begroting voorziet met name in de volgende maatregelen (of, in uitzonderlijke omstandigheden, in maatregelen die vergelijkbare besparingen opleveren): een vermindering van het intermediaire verbruik van de overheid met ten minste 300 miljoen EUR in vergelijking met 2010 (bovenop de bezuinigingen als gevolg van de hervorming van de overheidsdiensten en van de lokale overheid als bedoeld in dit lid); een bevriezing van de indexering van de pensioenen (met de bedoeling een besparing van 100 miljoen EUR te realiseren); een tijdelijke crisisheffing op zeer winstgevende bedrijven (die in 2011, 2012 en 2013 per jaar ten minste 600 miljoen EUR aan extra inkomsten moet opleveren); het forfaitair belasten van zelfstandigen (met een opbrengst van ten minste 400 miljoen EUR in 2011 en toenemende opbrengsten in 2012 en 2013); een verbreding van de btw-grondslag door bepaalde, thans vrijgestelde diensten te belasten en door op 30 % van de goederen en diensten het gewone tarief in plaats van het verminderde tarief te heffen (met een opbrengst van 1 miljard EUR); een geleidelijke invoering van een groene belasting op CO2-uitstoot (met een opbrengst van ten minste 300 miljoen EUR in 2011); de tenuitvoerlegging door de regering van de wetgeving tot hervorming van de overheidsdiensten en reorganisatie van de lokale overheid (met de bedoeling de kosten te verminderen met ten minste 500 miljoen EUR in 2011 en met nog eens 500 miljoen EUR per jaar in 2012 en 2013); een vermindering van de binnenlands gefinancierde investeringen (met ten minste 1 miljard EUR) door prioriteit te geven aan met EU-structuurfondsen gefinancierde investeringsprojecten; het stimuleren van de regularisering van inbreuken op de ruimtelijke ordening (met een opbrengst van ten minste 1 500 miljoen EUR tussen 2011 en 2013, waarvan ten minste 500 miljoen EUR in 2011); de inning van ontvangsten uit hoofde van vergunningen voor kansspelen (ten minste 500 miljoen EUR uit hoofde van toekenningen van vergunningen en 200 miljoen EUR in de vorm van royalty’s); een verbreding van de grondslag van de onroerendgoedbelasting door de waarde van de onroerende goederen te actualiseren (met een extra opbrengst van ten minste 500 miljoen EUR); een hogere belastingheffing op loon in natura, onder meer door betalingen van autoleasecontracten te belasten (met een extra opbrengst van ten minste 150 miljoen EUR); een hogere belastingheffing op luxegoederen (met een extra opbrengst van ten minste 100 miljoen EUR); een speciale belasting op ongeoorloofde vestigingen (met een opbrengst van ten minste 800 miljoen EUR per jaar); een vervanging van slechts 20 % van de op pensioen gaande werknemers in de overheidssector (centrale overheid, gemeenten, overheidsbedrijven, lokale overheden, overheidsagentschappen en andere overheidsinstellingen);

b)

een wet tot hervorming van het pensioenstelsel met de bedoeling de betaalbaarheid ervan op middellange en lange termijn te garanderen. De wet voorziet met name in het volgende: een eenvormige wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar (ook voor vrouwen); een fusie van de bestaande pensioenfondsen zodat er nog drie overblijven en een uniform nieuw pensioenstelsel voor alle huidige en toekomstige werknemers (toepasselijk met ingang van 1 januari 2013); een verlaging van de bovengrens voor pensioenen; een geleidelijke verlenging van 37 tot 40 jaar van de minimumduur van de bijdrageperiode voor het opbouwen van een volledig pensioen (tegen 2015); een minimumpensioenleeftijd van 60 jaar tegen 1 januari 2011 (ook voor werknemers met zware beroepen en werknemers met een bijdrageperiode van 40 jaar); de afschaffing van de speciale regels van toepassing op de personen die vóór 1993 verzekerd zijn (met behoud van de verkregen rechten); een aanzienlijke inkrimping van de lijst van zware beroepen; een vermindering van de pensioenuitkeringen (met 6 % per jaar) voor werknemers met een bijdrageperiode van minder dan 40 jaar die tussen 60 en 65 jaar op pensioen gaan; de instelling van een automatisch aanpassingsmechanisme die de pensioenleeftijd aan de toename van de levensverwachting koppelt (met ingang van 2020); de invoering van een inkomensafhankelijk gegarandeerd minimuminkomen voor ouderen van wie de leeftijd hoger is dan de wettelijke pensioenleeftijd; het stellen van striktere voorwaarden voor de toekenning van invaliditeitspensioenen en het periodiek opnieuw onderzoeken of nog steeds aan de toekenningsvoorwaarden is voldaan; een wijziging van de formule voor de berekening van de pensioenuitkering in het kader van het op bijdragen gebaseerde stelsel om het verband tussen betaalde bijdragen en ontvangen uitkeringen te versterken (waarbij het opbouwpercentage beperkt wordt tot een gemiddeld jaarlijks percentage van 1,2 %) en een uitbreiding van de berekening van het pensioeninkomen tot het over de gehele loopbaan verdiende inkomen (met behoud van verkregen rechten). De tenuitvoerlegging van deze wet zou de verwachte stijging van de pensioenuitgaven als percentage van het bbp de komende decennia moeten temperen tot minder dan het gemiddelde voor het eurogebied, en zou de toename van de overheidsuitgaven voor pensioenen in de periode 2010-2060 tot minder dan 2,5 % van het bbp moeten beperken;

c)

een versterking van de rol en middelen van het General Accounting Office en de invoering van waarborgen tegen mogelijke politieke inmenging bij de gegevensverwerking en het bijhouden van de overheidsrekeningen;

d)

een voorstel tot hervorming van de loonwetgeving in de overheidssector, met onder meer de oprichting van één enkele betalingsinstantie voor de uitbetaling van salarissen, de invoering van eenvormige beginselen en een tijdschema voor de vaststelling van een gestroomlijnde en uniforme salaristabel voor ambtenaren welke geldt voor de nationale overheid, de lokale overheden en andere agentschappen;

e)

wetgeving ter verbetering van de efficiëntie van de belastingdiensten en de belastingcontrole;

f)

de start van een onafhankelijke evaluatie van de overheidsdiensten en van bestaande sociale programma’s;

g)

de bekendmaking van maandelijkse statistieken (op kasbasis) over ontvangsten, uitgaven, financiering en uitgavenachterstanden van de „beschikbare centrale overheid” en haar subentiteiten;

h)

een actieplan met het oog op een betere vergaring en verwerking van gegevens over de overheidssector, met name door de controlemechanismen van de statistische diensten en het General Accounting Office te versterken en door een daadwerkelijke persoonlijke verantwoordelijkheid voor rapportagefouten in te voeren, teneinde de snelle verstrekking van overheidsgegevens van hoge kwaliteit te waarborgen, zoals wordt voorgeschreven bij de Verordeningen (EG) nr. 2223/96 (4), (EG) nr. 264/2000 (5), (EG) nr. 1221/2002 (6), (EG) nr. 501/2004 (7), (EG) nr. 1222/2004 (8), (EG) nr. 1161/2005 (9), (EG) nr. 223/2009 (10) en (EG) nr. 479/2009 (11);

i)

de regelmatige bekendmaking van informatie over de financiële situatie van overheidsbedrijven en andere overheidsentiteiten die niet deel uitmaken van de overheid (met inbegrip van gedetailleerde resultatenrekeningen, balansen en gegevens over de werkgelegenheid en de loonkosten).

3.   Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind december 2010:

a)

de definitieve vaststelling van de in lid 2, onder a) en d), genoemde maatregelen;

b)

een voorstel voor een wet tot versterking van het begrotingskader. Deze wet dient met name in het volgende te voorzien: de totstandbrenging van een begrotingskader voor de middellange termijn, de opneming in de begroting van een verplichte reserve voor onvoorziene uitgaven ter grootte van 10 % van de totale begrotingskredieten, de invoering van sterkere mechanismen voor de controle op de uitgaven en de oprichting van een onafhankelijk begrotingsagentschap dat advies verleent over en grondig deskundig onderzoek doet naar begrotingskwesties;

c)

een wet tot hervorming van het systeem voor het voeren van loononderhandelingen in de particuliere sector; de wet dient te voorzien in een vermindering van de loontoeslagen voor overwerk en een grotere flexibiliteit bij het beheer van de arbeidstijd, en het tevens mogelijk te maken lokale territoriale overeenkomsten te sluiten waarin een lagere loonstijging wordt afgesproken dan in de sectorale overeenkomsten;

d)

een wet op het minimumloon met het oog op de invoering van subminima voor risicogroepen zoals jongeren en langdurig werklozen, alsook van maatregelen om te garanderen dat de huidige minimumlonen gedurende drie jaar in nominale termen ongewijzigd blijven;

e)

een hervorming van de wetgeving inzake arbeidsbescherming met de bedoeling de proeftijd voor nieuwe werknemers tot een jaar te verlengen, het algemene niveau van de ontslagvergoedingen te verlagen en ervoor te zorgen dat voor arbeiders en bedienden dezelfde voorwaarden inzake ontslagvergoedingen gelden, de minimumdrempel op te trekken voor de toepassing van de regels betreffende collectief ontslag, in het bijzonder voor grotere ondernemingen, en een grotere gebruikmaking van tijdelijke contracten te faciliteren;

f)

een forse verbetering van het absorptiepercentage van de structuur- en cohesiefondsen;

g)

de invoering van een nieuw systeem voor het beheer van geneesmiddelen dat het gebruik van generische geneesmiddelen in de hand werkt;

h)

de invoering van een gemeenschappelijk systeem voor overheidsopdrachten met een centrale instantie voor overheidsopdrachten, waardoor met name wordt gezorgd voor deugdelijke aanbestedingsprocedures en controles vooraf en achteraf;

i)

wetgeving tot vereenvoudiging en versnelling van het proces voor vergunningverlening aan ondernemingen en zelfstandigen en voor de uitoefening van industriële activiteiten;

j)

een wijziging van het institutionele kader van de Griekse mededingingsautoriteit teneinde de onafhankelijkheid ervan te vergroten, redelijke termijnen voor het verrichten van onderzoeken en het uitvaardigen van besluiten vast te stellen, en de autoriteit de bevoegdheid te verlenen klachten te verwerpen;

k)

een beter beheer van de overheidsmiddelen met de bedoeling tijdens de periode 2011-2013 een opbrengst van ten minste 1 miljard EUR per jaar te realiseren;

l)

maatregelen waarmee wordt beoogd bestaande beperkingen op het vrij verrichten van diensten op te heffen.

4.   Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind maart 2011:

a)

de definitieve vaststelling van de in lid 3, onder b), genoemde maatregelen.

5.   Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind juni 2011:

a)

de vaststelling van een gestroomlijnde en uniforme salaristabel voor ambtenaren welke geldt voor de nationale overheid, de lokale overheden en andere agentschappen, en waarbij de salarissen in overeenstemming zijn met de productiviteit en de vervulde taken;

b)

maatregelen om gevolg te geven aan de bevindingen van de externe en onafhankelijke functionele evaluatie van de overheidsdiensten;

c)

een versterking van de arbeidsinspectie, die over het nodige gekwalificeerde personeel moet beschikken en waarvoor kwantitatieve doelstellingen moeten gelden wat het aantal uit te voeren controles betreft.

6.   Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind september 2011:

a)

opneming in de ontwerpbegroting voor 2012 van budgettaire consolidatiemaatregelen ter grootte van ten minste 2,2 % van het bbp. De begroting voorziet met name in de volgende maatregelen (of, in uitzonderlijke omstandigheden, in maatregelen die vergelijkbare besparingen opleveren): een verdere verbreding van de btw-grondslag door op bepaalde goederen en diensten het gewone tarief in plaats van het verminderde tarief te heffen (met de bedoeling ten minste 300 miljoen EUR extra te innen); een verdere inkrimping van het personeelsbestand van de overheid bovenop de regel van 1 indienstneming voor elke 5 pensioneringen in de overheidssector (met de bedoeling een besparing van ten minste 600 miljoen EUR te realiseren); de heffing van accijnsrechten op niet-alcoholische dranken (voor een totaalbedrag van ten minste 300 miljoen EUR); een verhoging van de onroerendgoedbelasting door de waarde van de onroerende goederen te actualiseren (met de bedoeling ten minste 200 miljoen EUR aan extra inkomsten te genereren); een reorganisatie van de overheden onder het centrale niveau (met de bedoeling een besparing van ten minste 500 miljoen EUR te realiseren); een vermindering van het intermediaire verbruik van de overheid (met ten minste 300 miljoen EUR in vergelijking met 2011); een nominale bevriezing van de pensioenen; een efficiëntere forfaitaire belastingheffing op zelfstandigen (met de bedoeling een opbrengst van ten minste 100 miljoen EUR te realiseren); een vermindering van de overdrachten aan overheidsbedrijven (met ten minste 800 miljoen EUR) ingevolge de herstructurering ervan; het afhankelijk stellen van de werkloosheidsuitkeringen van het inkomen (met de bedoeling een besparing van 500 miljoen EUR te realiseren); de verdere inning van ontvangsten uit hoofde van vergunningen voor kansspelen (ten minste 225 miljoen EUR uit hoofde van toekenningen van vergunningen en 400 miljoen EUR in de vorm van royalty’s);

b)

een vermindering van de belastingbelemmeringen voor fusies en overnamen;

c)

een vereenvoudiging van het douaneafhandelingsproces voor uitvoer en invoer;

d)

een verdere verbetering van het absorptiepercentage van de structuur- en cohesiefondsen;

e)

de volledige tenuitvoerlegging van de agenda voor betere regelgeving teneinde de administratieve lasten met 20 % te verminderen (ten opzichte van 2008).

7.   Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind december 2011:

a)

de definitieve vaststelling van de in lid 6, onder a), genoemde maatregelen;

b)

een versterking van de beheerscapaciteit van alle bemiddelende en beheersinstanties van operationele programma’s in het raam van het nationale strategische referentiekader 2007-2013 en de certificering ervan (ISO 9001:2008 — Kwaliteitsbeheer).

Artikel 3

Griekenland verleent zijn volledige medewerking aan de Commissie en verschaft deze onverwijld op gemotiveerd verzoek harerzijds alle gegevens of documenten die nodig zijn voor het toezicht op de naleving van dit besluit.

Artikel 4

1.   Griekenland dient om de drie maanden bij de Raad en de Commissie een verslag in waarin een beschrijving wordt gegeven van de beleidsmaatregelen die zijn genomen om aan dit besluit gevolg te geven.

2.   De krachtens lid 1 in te dienen verslagen bevatten gedetailleerde informatie over het volgende:

a)

de concrete maatregelen die op de verslagdatum zijn uitgevoerd om aan dit besluit gevolg te geven, waaronder ook de gekwantificeerde impact op de begroting;

b)

de concrete maatregelen die na de verslagdatum zijn gepland om aan dit besluit gevolg te geven, alsook het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van deze maatregelen en een inschatting van de impact op de begroting;

c)

de maandelijkse uitvoering van de overheidsbegroting;

d)

gegevens voor perioden korter dan een jaar over de begrotingsuitvoering door de sociale zekerheid, de lokale overheid en niet op de begroting opgevoerde fondsen;

e)

de uitgifte en terugbetaling van schuldpapier door de overheid;

f)

informatie over de ontwikkelingen in de permanente en tijdelijke werkgelegenheid in de overheidssector;

g)

nog te betalen overheidsuitgaven (opgebouwde betalingsachterstanden); en

h)

de financiële situatie van overheidsbedrijven en andere overheidsentiteiten.

3.   De Commissie en de Raad gaan aan de hand van de verslagen na of Griekenland aan dit besluit gevolg heeft gegeven. In het kader van deze evaluatie kan de Commissie maatregelen aangeven die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het in dit besluit vastgestelde aanpassingstraject voor de correctie van het buitensporige begrotingstekort wordt gevolgd.

Artikel 5

Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Luxemburg, 8 juni 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

E. SALGADO


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.

(2)  Eurostat News Release nr. 55/2010 van 22 april 2010.

(3)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(4)  Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 264/2000 van de Commissie van 3 februari 2000 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad met betrekking tot kortetermijnstatistieken van de overheidsfinanciën (PB L 29 van 4.2.2000, blz. 4).

(6)  Verordening (EG) nr. 1221/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 met betrekking tot niet-financiële kwartaalrekeningen van de overheid (PB L 179 van 9.7.2002, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 501/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende financiële kwartaalrekeningen van de overheid (PB L 81 van 19.3.2004, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1222/2004 van de Raad van 28 juni 2004 betreffende de berekening en indiening van gegevens over de driemaandelijkse overheidsschuld (PB L 233 van 2.7.2004, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1161/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de opstelling van niet-financiële kwartaalrekeningen per institutionele sector (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 22).

(10)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(11)  Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).


11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/12


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 juni 2010

waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Unie het verdrag inzake arbeid in de visserij van de Internationale Arbeidsorganisatie van 2007 te bekrachtigen (Verdrag nr. 188)

(2010/321/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 48 juncto artikel 218, lid 6, onder a), v), en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verdrag nr. 188 van de Internationale Arbeidsorganisatie (respectievelijk „het verdrag” en „de ILO”) inzake arbeid in de visserij is op 14 juni 2007 aangenomen in het kader van de Internationale Arbeidsconferentie van de ILO, die was bijeengeroepen te Genève en gedurende welke de delegaties van alle lidstaten van de EU voor goedkeuring van het verdrag stemden.

(2)

Dit verdrag is van groot belang voor de visserij op internationaal niveau doordat het aanvaardbare levens- en arbeidsomstandigheden voor vissers en eerlijker mededingingsvoorwaarden voor de eigenaars van vissersvaartuigen bevordert; daarom is het wenselijk dat de bepalingen ervan zo snel mogelijk worden toegepast.

(3)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie moedigen de bekrachtiging aan van internationale verdragen die door de ILO als up-to-date worden aangemerkt, als bijdrage aan het streven van de Europese Unie naar de bevordering van fatsoenlijk werk voor iedereen binnen en buiten de Unie.

(4)

In overeenstemming met het statuut van de ILO is bepaald dat de aanneming van een verdrag of een aanbeveling door de conferentie, of de bekrachtiging van een verdrag door een lid, in geen geval worden geacht van invloed te zijn op een wet, uitspraak, gewoonte of overeenkomst die aan de betrokken werknemers gunstiger voorwaarden biedt dan het verdrag of de aanbeveling.

(5)

Een aantal bepalingen van dit verdrag behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de Unie op het gebied van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

(6)

De Unie kan dit verdrag niet bekrachtigen, omdat alleen de lidstaten partij bij dit verdrag kunnen zijn.

(7)

De Raad zou de lidstaten die op grond van artikel 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gebonden zijn door de regelgeving van de Unie inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, derhalve moeten machtigen dit verdrag onder de in dit besluit vastgestelde voorwaarden in het belang van de Unie te bekrachtigen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten worden gemachtigd om het op 14 juni 2007 aangenomen verdrag inzake arbeid in de visserij van 2007 van de Internationale Arbeidsorganisatie, voor de delen die tot de uitsluitende bevoegdheid van de Unie behoren, te bekrachtigen.

Artikel 2

De lidstaten dienen de nodige stappen te nemen om hun akte van bekrachtiging van het verdrag zo spoedig mogelijk en bij voorkeur vóór 31 december 2012 neder te leggen bij de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau. De Raad zal de vooruitgang die bij de bekrachtiging is geboekt, vóór januari 2012 toetsen.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 7 juni 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CORBACHO


(1)  Goedkeuring van 5 mei 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) ter bevestiging van het advies van 14 januari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).


11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/13


BESLUIT 2010/322/GBVB VAN DE RAAD

van 8 juni 2010

tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (1), EULEX KOSOVO

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28 en artikel 43, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 februari 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB (2) vastgesteld. Dit gemeenschappelijk optreden is van toepassing tot 14 juni 2010.

(2)

Op 9 juni 2009 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2009/445/GBVB (3) vastgesteld dat Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB wijzigde door het financiële referentiebedrag te verhogen om de uitgaven van de missie te dekken tot het verstrijken van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB.

(3)

Op 28 mei 2010 heeft het Politiek en Veiligheidscomité aanbevolen Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB voor een periode van twee jaar te verlengen en het financiële referentiebedrag van 265 000 000 EUR tot 14 oktober 2010 te verlengen.

(4)

De commando- en controlestructuur van EULEX KOSOVO dient de contractuele verantwoordelijkheden van het hoofd van de missie jegens de Commissie voor de uitvoering van de begroting onverlet te laten.

(5)

EULEX KOSOVO zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag kan schaden.

(6)

Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 7, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De civiele operationele commandant oefent, onder het politieke toezicht en de strategische leiding van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en onder het algemene gezag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), het commando en de controle op strategisch niveau uit op EULEX KOSOVO.”.

2)

In artikel 9 worden de leden 3, 4 en 5 vervangen door:

„3.   EULEX KOSOVO kan ook naar gelang van de behoeften internationaal civiel en plaatselijk personeel op contractbasis aanwerven, indien de vereiste functies niet worden vervuld door personeel dat door de lidstaten gedetacheerd is. Onderdanen van deelnemende derde staten mogen, indien nodig, bij wijze van uitzondering op contractbasis worden aangenomen in met redenen omklede gevallen waarin geen geschikte sollicitaties uit de lidstaten beschikbaar zijn.

4.   Alle personeelsleden vervullen hun plichten en handelen in het belang van de missie. Alle personeelsleden nemen de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen als bedoeld in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (4) in acht.

3)

In artikel 11 worden de leden 2, 3 en 4 vervangen door:

„2.   Het PVC oefent, onder de verantwoordelijkheid van de Raad en de HV, het politieke toezicht op en de strategische aansturing van EULEX KOSOVO uit.

3.   Zoals ook in artikel 7 bepaald, is de civiele operationele commandant, onder het politieke toezicht en de strategische aansturing van het PVC en onder het algemene gezag van de HV, de commandant van EULEX KOSOVO op strategisch niveau, en in die hoedanigheid geeft hij instructies aan het hoofd van de missie en verleent hij deze advies en technische ondersteuning.

4.   De civiele operationele commandant brengt via de HV verslag uit aan de Raad.”.

4)

In artikel 12 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Het PVC zorgt, onder de verantwoordelijkheid van de Raad en de HV, voor het politieke toezicht op en de strategische aansturing van EULEX KOSOVO.

2.   Hierbij machtigt de Raad het PVC de relevante besluiten te nemen overeenkomstig artikel 38, derde alinea, van het Verdrag. Deze machtiging omvat de bevoegdheid om het OPLAN en de commandostructuur te wijzigen. Zij omvat ook de bevoegdheid om toekomstige besluiten te nemen betreffende de benoeming van het hoofd van de missie. De Raad neemt op aanbeveling van de HV, besluiten met betrekking tot de doelstellingen en de beëindiging van EULEX KOSOVO.”.

5)

In artikel 13 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De nadere regelingen wat betreft de deelname van derde staten worden vastgelegd in een overeenkomst conform artikel 37 van het Verdrag en artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Wanneer de Europese Unie en een derde staat een overeenkomst tot vaststelling van een kader voor de deelneming van die derde staat aan EU-crisisbeheersingsoperaties hebben gesloten, zijn in het kader van EULEX KOSOVO de bepalingen van die overeenkomst van toepassing.”.

6)

In artikel 16 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO tot 14 oktober 2010 moet dekken bedraagt 265 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag voor de daaropvolgende perioden voor EULEX KOSOVO zal worden vastgesteld door de Raad.

2.   Alle uitgaven worden beheerd overeenkomstig de voorschriften en procedures die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie.”.

7)

Artikel 17 wordt geschrapt.

8)

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Vrijgave van gerubriceerde gegevens

1.   De HV wordt hierbij gemachtigd gerubriceerde gegevens en documenten van de Europese Unie die ten behoeve van EULEX KOSOVO zijn opgesteld, overeenkomstig Besluit 2001/264/EG vrij te geven aan de Verenigde Naties, de NAVO/KFOR en aan derden die bij dit gemeenschappelijk optreden betrokken zijn, met inachtneming van de respectieve rubriceringsniveaus. Te dien einde zullen plaatselijke technische regelingen worden opgesteld.

2.   Indien er sprake is van een concrete en onmiddellijke operationele behoefte, is de HV voorts gemachtigd om gerubriceerde gegevens en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „RESTREINT UE” die ten behoeve van EULEX KOSOVO zijn opgesteld, overeenkomstig Besluit 2001/264/EG vrij te geven aan de bevoegde plaatselijke autoriteiten. In alle andere gevallen worden deze gegevens en documenten vrijgegeven aan de bevoegde lokale autoriteiten volgens de procedures die beantwoorden aan het niveau van de samenwerking van die autoriteiten met de EU.

3.   De HV wordt gemachtigd om niet-gerubriceerde documenten van de Europese Unie betreffende de beraadslagingen van de Raad over EULEX KOSOVO die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 6, lid 1, van het reglement van orde van de Raad vallen, vrij te geven aan de VN, de NAVO/KFOR, bij dit gemeenschappelijk optreden betrokken derden en aan de betrokken lokale autoriteiten (5).

9)

Artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Herzieningsclausule

De Raad oordeelt uiterlijk 6 maanden vóór het verstrijken van dit gemeenschappelijk optreden of EULEX KOSOVO moet worden verlengd.”.

10)

In artikel 20 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het vervalt op 14 juni 2012.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 8 juni 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

E. SALGADO


(1)  Zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad.

(2)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(3)  PB L 148 van 11.6.2009, blz. 33.

(4)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.”.

(5)  Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).”.


11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/15


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2010

tot verlening van een ontheffing aan Bulgarije en Duitsland voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1165/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende vee- en vleesstatistieken

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 3617)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse en de Duitse taal zijn authentiek)

(2010/323/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1165/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende vee- en vleesstatistieken en houdende intrekking van Richtlijnen 93/23/EEG, 93/24/EEG en 93/25/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 20, lid 1,

Gezien het verzoek van Bulgarije van 10 februari 2009,

Gezien het verzoek van Duitsland van 20 maart 2009,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ingevolge artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1165/2008 kan de Commissie de lidstaten een ontheffing voor de toepassing van die verordening toestaan als de toepassing ervan op hun nationale statistische systemen grote aanpassingen vereist en wellicht tot aanzienlijke praktische problemen leidt.

(2)

Naar aanleiding van de verzoeken van Bulgarije en Duitsland moet aan deze landen een ontheffing worden toegestaan.

(3)

Ingevolge Verordening (EG) nr. 1165/2008 blijft een lidstaat waaraan tot 1 januari 2010 een ontheffing is toegestaan, tot die datum de Richtlijnen 93/23/EEG (2), 93/24/EEG (3) en 93/25/EEG (4) toepassen.

(4)

Ingevolge Verordening (EG) nr. 1165/2008 blijft een lidstaat waaraan tot 1 januari 2011 een ontheffing is toegestaan, tot die datum Richtlijn 93/25/EEG toepassen.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Aan Bulgarije en Duitsland wordt een ontheffing voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1165/2008 toegestaan voor een periode die op 1 januari 2010 eindigt.

2.   Voor schapen en geiten wordt aan Duitsland een ontheffing voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1165/2008 toegestaan voor een periode die op 1 januari 2011 eindigt.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Bulgarije en de Bondsrepubliek Duitsland.

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2010.

Voor de Commissie

Olli REHN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 321 van 1.12.2008, blz. 1.

(2)  PB L 149 van 21.6.1993, blz. 1.

(3)  PB L 149 van 21.6.1993, blz. 5.

(4)  PB L 149 van 21.6.1993, blz. 10.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/16


BESLUIT Nr. 2/2010 VAN HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS

van 19 maart 2010

houdende benoeming van de directeur van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP)

(2010/324/EU)

HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS,

Gelet op de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1), gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging van die partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (2), en met name op artikel 3 van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ambtstermijn van de vorige directeur is op 28 februari 2010 verstreken.

(2)

Een door beide partijen ingesteld paritair selectiecomité heeft aan het slot van zijn besprekingen voorgesteld de heer Michael HAILU (Ethiopië) tot directeur van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling te benoemen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

Onverminderd de besluiten die het comité eventueel in het kader van zijn prerogatieven zal nemen, wordt de heer Michael HAILU (Ethiopië) met ingang van 24 mei 2010 tot en met 28 februari 2015 benoemd tot directeur van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2010.

Voor het ACS-EU-Comité van ambassadeurs

De voorzitter

Carlos BASTARRECHE SAGÜÉS


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.


11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/17


BESLUIT Nr. 3/2010 VAN HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS

van 19 mei 2010

houdende benoeming van de directeur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (COB)

(2010/325/EU)

HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS,

Gelet op de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1), zoals gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging van die partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (2), en met name op artikel 2, lid 7, van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ambtstermijn van de vorige directeur is op 28 februari 2010 verstreken.

(2)

Een door beide partijen ingesteld paritair selectiecomité heeft aan het slot van zijn besprekingen voorgesteld de heer Jean-Erick ROMAGNE (Frankrijk) te benoemen tot directeur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

Onverminderd de besluiten die het comité eventueel in het kader van zijn prerogatieven zal nemen, wordt de heer Jean-Erick ROMAGNE met ingang van 6 september 2010 voor de periode tot en met 28 februari 2015, benoemd tot directeur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2010.

Voor het ACS-EU-Comité van ambassadeurs

De voorzitter

René MAKONGO


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.


11.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/18


BESLUIT Nr. 4/2010 VAN HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS

van 19 mei 2010

houdende benoeming van de adjunct-directeur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (COB)

(2010/326/EU)

HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS,

Gelet op de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1), zoals gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging van die partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (2), en met name op artikel 2, lid 7, van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ambtstermijn van de vorige adjunct-directeur is op 28 februari 2010 verstreken.

(2)

Een door beide partijen ingesteld paritair selectiecomité heeft aan het slot van zijn besprekingen voorgesteld mevrouw Jyoti JEETUN (Mauritius) te benoemen tot adjunct-directeur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

Onverminderd de besluiten die het comité eventueel in het kader van zijn prerogatieven zal nemen, wordt mevrouw Jyoti JEETUN met ingang van 1 september 2010 voor de periode tot en met 28 februari 2015 benoemd tot adjunct-directeur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2010.

Voor het ACS-EU-Comité van ambassadeurs

De voorzitter

René MAKONGO


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.