ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.134.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 134

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
1 juni 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 471/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1235/2008 ten aanzien van de lijst van derde landen waaruit bepaalde op biologische wijze verkregen landbouwproducten van oorsprong moeten zijn om in de Europese Unie in de handel te worden gebracht ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 472/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran en de Verenigde Arabische Emiraten

4

 

*

Verordening (EU) nr. 473/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten

25

 

 

Verordening (EU) nr. 474/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

59

 

 

Verordening (EU) nr. 475/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

61

 

 

Verordening (EU) nr. 476/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 juni 2010

63

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/32/EU van de Raad van 10 mei 2010 tot uitvoering van de door HOSPEEM en EPSU gesloten kaderovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche ( 1 )

66

 

*

Richtlijn 2010/34/EU van de Commissie van 31 mei 2010 tot wijziging van Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de uitbreiding van het gebruik van de werkzame stof penconazool ( 1 )

73

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/305/EU

 

*

Besluit van de Raad van 26 april 2010 houdende benoeming van een Oostenrijks lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

75

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/1


VERORDENING (EU) Nr. 471/2010 VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1235/2008 ten aanzien van de lijst van derde landen waaruit bepaalde op biologische wijze verkregen landbouwproducten van oorsprong moeten zijn om in de Europese Unie in de handel te worden gebracht

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (1), en met name op artikel 33, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 is in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (2) een lijst vastgesteld van derde landen waarvan de productiesystemen en controlemaatregelen voor de biologische productie van landbouwproducten zijn erkend als gelijkwaardig aan die welke in die verordening zijn vastgesteld. In het licht van een nieuwe aanvraag en gegevens die de Commissie van derde landen heeft ontvangen sedert de laatste publicatie van de lijst, moet de lijst op een aantal punten worden gewijzigd.

(2)

De Australische autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat één controleorgaan is geherstructureerd en van naam is veranderd. De Australische autoriteiten hebben de Commissie de nodige garanties gegeven dat het geherstructureerde controleorgaan aan de in artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1235/2008 vastgestelde voorwaarden vooraf voldoet.

(3)

Sommige uit Japan ingevoerde landbouwproducten worden momenteel in de EU in de handel gebracht op grond van de in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1235/2008 vastgestelde overgangsbepalingen. Japan heeft de Commissie verzocht om in de lijst van bijlage III bij die verordening te worden opgenomen en heeft de op grond van de artikelen 7 en 8 van die verordening vereiste informatie ingediend. Uit het onderzoek van die informatie en bij de daarop aansluitende besprekingen met de Japanse autoriteiten is gebleken dat de in dat land geldende voorschriften voor de biologische productie en de controle daarvan gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 834/2007. De Commissie heeft de productievoorschriften en controlemaatregelen die in Japan feitelijk worden toegepast, ter plaatse onderzocht overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007. De Commissie moet Japan derhalve opnemen in de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 vastgestelde lijst.

(4)

Verordening (EG) nr. 1235/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(2)  PB L 334 van 12.12.2008, blz. 25.


BIJLAGE

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 5 van de tekst met betrekking tot Australië wordt het vierde streepje vervangen door:

„—

NASAA Certified Organic (NCO), www.nasaa.com.au”.

2)

Na de tekst met betrekking tot Israël wordt de volgende tekst ingevoegd:

„JAPAN

1.   Productcategorieën:

a)

onverwerkte plantaardige producten en vegetatief teeltmateriaal en zaaizaad,

b)

verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel, hoofdzakelijk bestaande uit één of meer ingrediënten van plantaardige oorsprong.

2.   Oorsprong: producten van de in punt 1, onder a), genoemde categorie en biologisch geteelde ingrediënten in producten van de in punt 1, onder b), genoemde categorie die zijn geteeld in Japan.

3.   Productienormen: Japanese Agricultural Standard for Organic Plants (Notification No. 1605 of the MAFF of October 27, 2005); Japanese Agricultural Standard for Organic Processed Foods (Notification No. 1606 of MAFF of October 27, 2005).

4.   Bevoegde autoriteiten: Labelling and Standards Division, Food Safety and Consumer Affairs Bureau, Ministry of Agriculture, Forestry and Fisheries, www.maff.go.jp/j/jas/index.html; Food and Agricultural Materials Inspection Center (FAMIC), www.famic.go.jp

5.   Controleorganen:

Hyogo prefectural Organic Agriculture Society (HOAS), www.hyoyuken.org

AFAS Certification Center Co., Ltd, www.afasseq.com

NPO Kagoshima Organic Agriculture Association, www.koaa.or.jp

Center of Japan Organic Farmers Group, www.yu-ki.or.jp

Japan Organic & Natural Foods Association, http://jona-japan.org/organic

Ecocert-QAI Japan Ltd, http://ecocert.qai.jp

Japan Certification Services, Inc., www.pure-foods.co.jp

OCIA Japan, www.ocia-jp.com

Overseas Merchandise Inspection Co., Ltd, www.omicnet.com/index.html.en

Organic Farming Promotion Association, www3.ocn.ne.jp/~yusuikyo

ASAC Stands for Axis’ System for Auditing and Certification and Association for Sustainable Agricultural Certification, www.axis-asac.net

Environmentally Friendly Rice Network, www.epfnetwork.org/okome

Ooita Prefecture Organic Agricultural Research Center, www.d-b.ne.jp/oitayuki

6.   Organisaties die het certificaat afgeven: zoals in punt 5.

7.   Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2013.”.


1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/4


VERORDENING (EU) Nr. 472/2010 VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2010

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran en de Verenigde Arabische Emiraten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 3 september 2009 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald polyethyleentereftalaat („pet”) van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten („de betrokken landen”) aangekondigd.

(2)

De procedure werd ingeleid na een klacht die op 20 juli 2009 door het Polyethylene Terephthalate Committee of Plastics Europe („de klager”) was ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaald polyethyleentereftalaat in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het betrokken product uit de betrokken landen en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een procedure in te leiden.

1.2.   Partijen bij de procedure

(3)

De Commissie heeft de producenten die de klacht hadden ingediend, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende betrokken importeurs/handelaars en gebruikers, de producenten-exporteurs in de betrokken landen van uitvoer en vertegenwoordigers van die landen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(4)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(5)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten en importeurs in de Unie werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen — werd aan alle producenten en importeurs in de Unie gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het onderzochte product gedurende het onderzoektijdvak (1 juli 2008-30 juni 2009).

(6)

Veertien producenten in de Unie verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende producenten in de Unie had ontvangen, heeft de Commissie vijf van hen voor de steekproef geselecteerd, die samen 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden.

(7)

Acht importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende importeurs had ontvangen, heeft de Commissie twee importeurs voor de steekproef geselecteerd, die 83 % van de invoer van alle medewerkende importeurs en 48 % van de totale invoer uit de Verenigde Arabische Emiraten, Iran en Pakistan vertegenwoordigden.

(8)

De Commissie zond vragenlijsten aan de producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de in de steekproef opgenomen importeurs, en alle haar bekende betrokken gebruikers en leveranciers, alsmede aan alle partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen kenbaar maakten.

(9)

Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, een in de steekproef opgenomen importeur, tien gebruikers in de Unie, drie leveranciers van grondstoffen, een producent-exporteur in Iran en de daarmee verbonden handelaar, een producent-exporteur in Pakistan en een producent-exporteur in de Verenigde Arabische Emiraten. Daarnaast hebben zeven medewerkende producenten in de Unie de gevraagde algemene gegevens voor de schadeanalyse verstrekt.

(10)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten in de Unie:

Novapet SA, Spanje,

Equipolymers srl, Italië,

UAB Orion Global PET (Indorama), Litouwen,

UAB Neo Group, Litouwen;

b)

producent-exporteur in Iran:

Shahid Tondguyan Petrochemical Co. en de daarmee verbonden ondernemingen, Bandar Imam Khomeini en Teheran;

c)

producent-exporteur in Pakistan:

Novatex Limited, Karachi;

d)

producent-exporteur in de Verenigde Arabische Emiraten:

JBF RAK LLC, Ras Al Khaimah.

1.3.   Onderzoektijdvak

(11)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(12)

Het betrokken product is polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.

(13)

Pet is een chemisch product dat gewoonlijk in de kunststofindustrie wordt gebruikt voor de productie van flessen en plaat. Aangezien deze pet-soort een homogeen product vormt, werd het niet in verschillende productsoorten onderverdeeld.

2.2.   Soortgelijk product

(14)

Uit het onderzoek bleek dat het in de Unie door de bedrijfstak in de Unie vervaardigde en verkochte pet, het in Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten vervaardigde en op de binnenlandse markt van die landen verkochte pet en het uit die landen naar de Unie uitgevoerde pet in wezen dezelfde chemische en fysische basiseigenschappen en basistoepassingen hebben. Deze producten worden derhalve voorlopig als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

3.   DUMPING

(15)

Aangezien de grondstofprijzen en de prijzen op de pet-markt gedurende het OT aanzienlijk fluctueerden, werd het passend geacht om voor de vaststelling van de normale waarde en de uitvoerprijs gebruik te maken van kwartaalgegevens. Deze werkwijze kon echter niet worden toegepast voor Iran, aangezien de enige Iraanse producent geen volledige kwartaalgegevens over zijn kosten kon verstrekken.

3.1.   Iran

3.1.1.   Normale waarde

(16)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening ging de Commissie eerst na of de binnenlandse verkopen van de enige Iraanse producent voldoende representatief waren, m.a.w. of het totale volume ervan minstens 5 % van zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigde. De binnenlandse verkopen van de enige Iraanse producent werden gedurende het onderzoektijdvak voldoende representatief geacht.

(17)

Vervolgens onderzocht de Commissie of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de Iraanse markt verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers gedurende het OT vastgesteld.

(18)

Aangezien de met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product 80 % of minder van de totale verkochte hoeveelheid van dat product bedroeg, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van de verkoop met winst.

3.1.2.   Uitvoerprijs

(19)

Aangezien de uitvoer naar de Unie plaatsvond via een verbonden handelsonderneming in Iran, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die deze verbonden handelaar aan onafhankelijke afnemers in de Unie in rekening bracht.

3.1.3.   Vergelijking

(20)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de enige producent-exporteur werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(21)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden waar nodig en gerechtvaardigd correcties toegepast voor verschillen in handelsstadium, de kosten van vervoer, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet en andere factoren (bankkosten).

(22)

De onderneming verzocht om een correctie voor verschillen in handelsstadium wegens verschillende verkooppatronen voor haar afnemers op de binnenlandse en op de EU-markt. Dit verzoek werd gehonoreerd voor zover de onderneming haar stelling voldoende kon onderbouwen.

(23)

Voorts diende de Iraanse producent-exporteur een speciaal verzoek in met betrekking tot de vermeende invloed van de internationale sancties tegen Iran. De onderneming stelde dat bepaalde grote pet-afnemers uit de VS, zoals Coca-Cola en Pepsi, wegens de sancties geen pet uit Iran mogen kopen en voor pet uit Iran dus geen kwaliteitscertificaten afgeven. Dit zou van invloed zijn op Europese afnemers, die voor niet door Coca-Cola of Pepsi gecertificeerd pet lagere prijzen verlangen. De Iraanse producent-exporteur kon het vermeende effect van de sancties echter niet onderbouwen. Ten slotte werd de onderneming met soortgelijke problemen geconfronteerd op de binnenlandse markt, waar Coca-Cola- en Pepsi-licentiehouders geen pet van Iraanse producenten mochten betrekken en dit uit andere landen moeten betrekken. Bijgevolg staan door de sancties ook de binnenlandse prijzen onder druk en is er bij een vergelijking dus geen verschil zichtbaar. Derhalve werden er geen gronden aanwezig geacht voor een correctie wegens het effect van de sancties tegen Iran.

3.1.4.   Dumpingmarge

(24)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de enige Iraanse producent vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(25)

Voor zover bekend op grond van de informatie uit de klacht en van de medewerkende Iraanse producent-exporteur zijn er geen andere producenten van het betrokken product in Iran. Daarom moet de dumpingmarge voor het gehele land gelijk zijn aan die welke voor de enige medewerkende producent-exporteur in Iran is vastgesteld.

(26)

De voorlopige dumpingmarge voor Iran bedraagt 28,6 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

3.2.   Pakistan

3.2.1.   Normale waarde

(27)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening ging de Commissie eerst na of de binnenlandse verkopen van de enige Pakistaanse producent voldoende representatief waren, m.a.w. of het totale volume ervan minstens 5 % van zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigde. De binnenlandse verkopen van de enige Pakistaanse producent gedurende het onderzoektijdvak werden voldoende representatief geacht.

(28)

Vervolgens onderzocht de Commissie of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de Pakistaanse markt verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers gedurende het OT vastgesteld.

(29)

Aangezien de met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product meer dan 80 % van de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product bedroeg, werd de normale waarde berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen van het soortgelijke product.

3.2.2.   Uitvoerprijs

(30)

De enige producent-exporteur in Pakistan voerde het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. De uitvoerprijzen werden derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die deze onafhankelijke afnemers werkelijk voor het betrokken product hadden betaald of moesten betalen.

3.2.3.   Vergelijking

(31)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de enige producent-exporteur werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(32)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden waar nodig en gerechtvaardigd correcties toegepast voor verschillen in invoerheffingen, kortingen en rabatten, de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, dienstverlening na verkoop (technische bijstand en service), commissies en andere factoren (bankkosten).

3.2.4.   Dumpingmarge

(33)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de enige Pakistaanse producent vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(34)

De voorlopige dumpingmarge voor de enige Pakistaanse producent-exporteur, Novatex Limited, is 1,5 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, d.w.z. minder dan het in artikel 9, lid 3, van de basisverordening bedoelde minimum.

(35)

Aangezien er geen andere producenten van het betrokken product in Pakistan zijn, moeten er geen voorlopige maatregelen worden opgelegd.

3.3.   Verenigde Arabische Emiraten

3.3.1.   Normale waarde

(36)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening ging de Commissie eerst na of de binnenlandse verkopen van de enige producent in de Verenigde Arabische Emiraten („VAE”) voldoende representatief waren, m.a.w. of het totale volume ervan ten minste 5 % van zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigde. De binnenlandse verkopen van de enige producent in de VAE gedurende het onderzoektijdvak werden voldoende representatief geacht.

(37)

Vervolgens onderzocht de Commissie of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de markt van de VAE verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers gedurende het OT vastgesteld.

(38)

Aangezien de met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product 80 % of minder van de totale verkochte hoeveelheid van dat product bedroeg, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van de verkoop met winst.

3.3.2.   Uitvoerprijs

(39)

De enige producent-exporteur in de VAE voerde het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. De uitvoerprijzen werden derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die deze onafhankelijke afnemers werkelijk voor het betrokken product hadden betaald of moesten betalen.

3.3.3.   Vergelijking

(40)

De normale waarde en de uitvoerprijzen van de enige producent-exporteur werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(41)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden waar nodig correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, krediet en commissies.

3.3.4.   Dumpingmarge

(42)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de enige producent in de VAE vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(43)

Voor zover bekend op grond van de informatie uit de klacht en van de medewerkende producent-exporteur in de VAE zijn er geen andere producenten van het betrokken product in de VAE. Daarom moet de dumpingmarge voor het gehele land gelijk zijn aan de dumpingmarge die voor de enige medewerkende producent-exporteur in de VAE is vastgesteld.

(44)

De voorlopige dumpingmarge voor de VAE bedraagt 6,6 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

4.   SCHADE

4.1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(45)

Gedurende het OT werd het soortgelijke product vervaardigd door 17 producenten in de Unie. Hun productie (vastgesteld op basis van de bij de medewerkende producenten verzamelde informatie en voor de overige producenten in de Unie op basis van de gegevens in de klacht) wordt derhalve geacht de productie in de Unie uit te maken in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(46)

Van deze 17 producenten hebben er 12 medewerking aan het onderzoek verleend. Vastgesteld werd dat deze 12 producenten een groot deel, in dit geval meer dan 80 %, van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie voor hun rekening namen. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en zullen hierna als de „bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid. De overige producenten in de Unie worden hierna de „overige producenten in de Unie” genoemd. Deze overige producenten in de Unie hebben de klacht niet actief gesteund of betwist.

(47)

De EU-markt voor pet wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal producenten, die in de regel deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen met hoofdvestigingen buiten de EU. De markt bevindt zich door een aantal recente overnames en bedrijfsbeëindigingen in een consolideringfase. Sinds 2009 werden bijvoorbeeld pet-productielocaties van Tergal Fibers (Frankrijk), Invista (Duitsland) en Artenius (VK) gesloten en nam Indorama de voormalige Eastman-fabrieken in het VK en Nederland over.

(48)

Zoals in overweging 6 is vermeld, werden voor een steekproef vijf afzonderlijke producenten geselecteerd, die 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden. Eén onderneming kon niet alle gevraagde gegevens verstrekken, waardoor de steekproef tot vier ondernemingen moest worden beperkt, die 47 % van de verkoop van alle medewerkende producenten vertegenwoordigden.

4.2.   Verbruik in de Unie

(49)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, de Eurostatgegevens over de omvang van de invoer op de EU-markt en, wat de overige producenten in de Unie betreft, aan de hand van op de klacht gebaseerde schattingen.

(50)

Het verbruik van het betrokken product in de Unie is van 2006 tot het eind van het OT toegenomen met 11 %. De zichtbare vraag steeg in 2007 met 8 %, daalde vervolgens in 2008 met 2 procentpunten, om daarna tot het eind van het OT weer met 5 procentpunten te stijgen.

Tabel 1

 

2006

2007

2008

OT

Totaal EU-verbruik (ton)

2 709 400

2 936 279

2 868 775

2 996 698

Index (2006 = 100)

100

108

106

111

Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst.

4.3.   Invoer uit de betrokken landen

a)   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(51)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van pet uit Iran, Pakistan en de VAE overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld.

(52)

Aangezien de voor Pakistan gevonden dumpingmarge minimaal is, werd geconcludeerd dat die invoer niet samen met invoer met dumping uit Iran en de VAE kan worden beoordeeld.

(53)

Wat de invoer van oorsprong uit de VAE en Iran betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de dumpingmarges boven de in artikel 9, lid 3, van de basisverordening aangegeven de minimis-drempel lagen en de uit deze twee landen met dumping ingevoerde hoeveelheden niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening waren.

(54)

Wat de concurrentievoorwaarden voor invoer uit Iran en de VAE en het soortgelijke product betreft, bleek uit het onderzoek dat de producenten uit deze landen dezelfde verkoopkanalen gebruiken en aan soortgelijke categorieën afnemers verkopen. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de invoer uit beide landen in de beoordelingsperiode is toegenomen.

(55)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de invoer uit Iran en de VAE cumulatief moet worden beoordeeld.

b)   Volume van de betrokken invoer

(56)

Het volume van de invoer met dumping van het betrokken product in de EU nam tussen 2006 en het eind van het OT met een factor van bijna 20 keer toe tot 212 198 ton in het OT. Meer specifiek verdrievoudigde de invoer uit de VAE en Iran tussen 2006 en 2007 bijna, alvorens in 2008 ten opzichte van 2007 zo goed als te verviervoudigen en tussen 2008 en het eind van het OT bijna te verdubbelen.

Tabel 2

 

2006

2007

2008

OT

Volume van de invoer met dumping uit de VAE en Iran (ton)

11 752

33 812

133 389

212 198

Index (2006 = 100)

100

288

1 135

1 806

Marktaandeel van de invoer met dumping uit de VAE en Iran (ton)

0,4 %

1,2 %

4,6 %

7,1 %

Bron: Eurostat.

c)   Marktaandeel van de betrokken invoer

(57)

Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VAE en Iran, dat in 2006 0,4 % bedroeg, nam in de beoordelingsperiode met bijna 7 procentpunten toe. Meer specifiek steeg het met 0,8 procentpunten tussen 2006 en 2007, met nog eens 3,4 procentpunten tussen 2007 en 2008, en tussen 2008 en het eind van het OT met 2,5 procentpunten. Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VAE en Iran bedroeg in het OT 7,1 %.

(58)

Opgemerkt zij dat de VAE pas in 2007 op de markt kwamen, maar al spoedig een aanzienlijk marktaandeel veroverden.

d)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(59)

De gemiddelde invoerprijs daalde gedurende de beoordelingsperiode met 15 %, met de scherpste daling tussen 2008 en het eind van het OT. In 2007 daalde de gemiddelde prijs met 1 % en in 2008 met nog een procentpunt, alvorens in het OT met 13 procentpunten te dalen.

Tabel 3

 

2006

2007

2008

OT

Prijs van de invoer uit de VAE en Iran (euro/ton)

1 033

1 023

1 010

874

Index

100

99

98

85

Bron: Eurostat.

ii)   Prijsonderbieding

(60)

Omdat de prijzen en de kosten van het betrokken product in het OT sterk fluctueerden, werden de verkoopprijzen en kosten op kwartaalbasis verzameld en de prijsonderbieding en het prijsbederf op kwartaalbasis berekend.

(61)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de VAE en Iran voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie gecorrigeerd voor de kosten na invoer en verschillen in handelsstadium.

(62)

Uit deze vergelijking bleek dat het met dumping ingevoerde product van oorsprong uit de VAE bij verkoop in de Unie de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT met 3,9 % onderbood. De met dumping ingevoerde producten van oorsprong uit Iran onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop in de Unie met 3,2 %. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van beide landen gedurende het OT bedraagt 3,8 %.

4.4.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

(63)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek van de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren en indicatoren die van invloed waren op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode.

(64)

Zoals hiervoor is uiteengezet, moest gelet op het grote aantal producenten in de Unie gebruik worden gemaakt van steekproeven. De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:

macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, gemiddelde prijzen per eenheid, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van dumping in het verleden) voor de totale productie in de Unie, die werden beoordeeld aan de hand van de bij de medewerkende producenten verzamelde gegevens en voor de overige producenten in de Unie aan de hand van een schatting op basis van de gegevens in de klacht;

micro-economische indicatoren (voorraden, lonen, winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken), die werden geanalyseerd voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, op basis van de door hen verstrekte gegevens.

4.5.   Macro-economische indicatoren

a)   Productie

(65)

De productie in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT met 4 % gedaald. Na in 2007 nog met 5 % te zijn gestegen tot ongeveer 2 570 000 ton, is zij in 2008 met 10 procentpunten scherp gedaald, en in het OT met 1 procentpunt weer licht gestegen tot rond de 2 300 000 ton.

Tabel 4

 

2006

2007

2008

OT

Productie (ton)

2 439 838

2 570 198

2 327 169

2 338 577

Index (2006 = 100)

100

105

95

96

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht.

b)   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(66)

De productiecapaciteit van de producenten in de Unie is in de beoordelingsperiode met 15 % gestegen. In 2007 steeg zij met 1 %, in 2008 met 5 procentpunten en in het OT met nog eens 9 procentpunten.

Tabel 5

 

2006

2007

2008

OT

Productiecapaciteit (ton)

2 954 089

2 971 034

3 118 060

3 385 738

Index (2006 = 100)

100

101

106

115

Bezettingsgraad

83 %

87 %

75 %

69 %

Index (2006 = 100)

100

105

90

84

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht.

(67)

De bezettingsgraad die in 2006 83 % bedroeg, steeg tot 87 % in 2007, maar daalde vervolgens tot 75 % in 2008 en tot slechts 69 % in het OT. De daling van de bezettingsgraad in 2008 en het OT vloeit voort uit een geringere productie en een hogere productiecapaciteit in deze periode.

c)   Verkoopvolume

(68)

De verkoop van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de EU-markt is in de beoordelingsperiode licht gedaald. De verkoop steeg in 2007 met 5 %, maar daalde in 2008 licht tot onder het niveau van 2006, en bedroeg in het OT met ongeveer 2 100 000 ton 3 % minder dan in 2006. Gezien de beperkte omvang van de voorraden geeft de ontwikkeling van de verkoop nauwgezet de ontwikkeling van de productie weer.

Tabel 6

 

2006

2007

2008

OT

Verkoop in EU (ton)

2 202 265

2 318 567

2 171 203

2 133 787

Index (2006 = 100)

100

105

99

97

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht.

d)   Marktaandeel

(69)

In de beoordelingsperiode verloren de producenten in de Unie 10 procentpunten van hun marktaandeel, dat terugliep van 85 % in 2006 tot 75 % in het OT. Dit verlies van marktaandeel is een gevolg van het feit dat de verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode ondanks een stijging van het verbruik met 3 % zijn gedaald. Deze dalende trend werd ook voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld.

Tabel 7

 

2006

2007

2008

OT

Marktaandeel van de producenten in de Unie

84,9 %

83,2 %

79,8 %

75,1 %

Index (2006 = 100)

100

98

94

88

Bron: antwoorden op de vragenlijst, klacht, Eurostat.

e)   Groei

(70)

Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2006 en het eind van het OT met 11 % steeg, nam het volume van de verkopen van de producenten in de Unie op de EU-markt met 3 % en hun marktaandeel met 10 procentpunten af. Anderzijds steeg het marktaandeel van de invoer met dumping in hetzelfde tijdvak van 0,4 % tot 7,1 %. De producenten in de Unie konden dus niet van de groei van de markt profiteren.

f)   Werkgelegenheid

(71)

De werkgelegenheid bij de producenten in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT met 15 % gedaald. Het aantal werknemers daalde van 2 400 in 2006 naar 2 100 in 2007 met 13 %, en bleef in 2008 en in het OT ongeveer op dit niveau. De daling in 2007 is het gevolg van de herstructureringsinspanningen van een aantal producenten in de EU.

Tabel 8

 

2006

2007

2008

OT

Aantal werknemers

2 410

2 100

2 060

2 057

Index (2006 = 100)

100

87

85

85

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht.

g)   Productiviteit

(72)

De productiviteit van de producenten in de Unie, in productie (ton) per werknemer per jaar, steeg in de beoordelingsperiode met 12 %. Dit betekent dat de productie langzamer dan de werkgelegenheid is gedaald en vormt een aanwijzing dat de producenten in de Unie efficiënter zijn geworden. Dit is met name duidelijk voor 2007, toen de productie steeg terwijl de werkgelegenheid daalde en de productiviteit 21 % hoger lag dan in 2006.

Tabel 9

 

2006

2007

2008

OT

Productiviteit (ton per werknemer)

1 013

1 224

1 130

1 137

Index (2006 = 100)

100

121

112

112

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht.

h)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

(73)

De gemiddelde verkoopprijzen op jaarbasis van de producenten in de Unie op de EU-markt bij verkoop aan onafhankelijke afnemers bleven tussen 2006 en 2008 stabiel op rond 1 100 euro per ton. In het OT daalde de gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis met 12 % tot 977 euro per ton. De gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis weerspiegelt niet de maandelijkse of zelfs dagelijkse prijsschommelingen van pet op de Europese (en wereld-) markt, maar wordt toereikend geacht om de ontwikkeling in de beoordelingsperiode weer te geven. De verkoopprijs van pet volgt gewoonlijk de prijsontwikkeling van de voornaamste grondstoffen ervoor (voornamelijk PTA en MEG), daar deze 80 % van de totale kosten van pet uitmaken.

Tabel 10

 

2006

2007

2008

OT

Eenheidsprijs op de EU- markt (euro/ton)

1 110

1 105

1 111

977

Index (2006 = 100)

100

100

100

88

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht.

(74)

Zoals hierboven is aangegeven, werden de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de VAE en Iran ondergeboden.

i)   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het verleden

(75)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping uit de VAE en Iran kan het effect van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd. Er zij aan herinnerd dat er sinds 2000 antidumpingmaatregelen van kracht zijn ten aanzien van de invoer van pet uit India, Indonesië, de Republiek Korea, Maleisië, Taiwan, Thailand en sinds 2004 de Volksrepubliek China. Aangezien de bedrijfstak van de Unie in de periode waarop dit onderzoek betrekking heeft, marktaandeel heeft verloren en meer verliezen heeft geleden, kan niet worden gesteld dat hij zich daadwerkelijk heeft hersteld van de dumping in het verleden, en wordt de productie in de Unie geacht kwetsbaar te blijven voor de schadelijke gevolgen van invoer met dumping op de markt van de Unie.

4.6.   Micro-economische elementen

a)   Voorraden

(76)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten zijn tussen 2006 en het eind van het OT afgenomen met 22 %. Opgemerkt zij dat deze voorraden minder dan 5 % van de jaarlijkse productie uitmaken, zodat de relevantie van deze indicator voor de beoordeling van de schade beperkt is.

Tabel 11

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Eindvoorraad (ton)

61 374

57 920

46 951

47 582

Index (2006 = 100)

100

94

77

78

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

b)   Lonen

(77)

De jaarlijkse arbeidskosten zijn tussen 2006 en 2007 toegenomen met 11 %, om vervolgens in 2008 met 2 procentpunten en in het OT met nog eens 9 procentpunten af te nemen tot het niveau van 2006. De arbeidskosten zijn over het geheel bezien dus stabiel gebleven.

Tabel 12

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Jaarlijkse arbeidskosten (euro)

27 671 771

30 818 299

30 077 380

27 723 396

Index (2006 = 100)

100

111

109

100

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

c)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(78)

In de beoordelingsperiode bleef de winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten op de EU-markt aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt in procenten van de nettoverkoop, negatief en daalde zelfs van – 6,9 % tot – 7,5 %. Wat de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten betreft, verbeterde de situatie in 2007, toen de nettoverliezen slechts – 1,5 % van de nettoverkoop bedroegen, maar namen de verliezen sterk toe in 2008, tot – 9,3 %. In het OT verbeterde de situatie licht.

Tabel 13

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Winstgevendheid bedrijfstak van de EU (% van nettoverkoop)

–6,9 %

–1,5 %

–9,3 %

–7,5 %

Index (2006 = – 100)

– 100

–22

– 134

– 108

Rendement van investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

–9,6 %

–3,1 %

–16,8 %

–12,3 %

Index (2006 = – 100)

– 100

–32

– 175

– 127

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(79)

Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Het steeg van – 9,6 % in 2006 tot – 3,1 % in 2007. In 2008 daalde het tot – 16,8 %, om in het OT weer te stijgen tot – 12,3 %. Over de gehele beoordelingsperiode gezien bleef het rendement van investeringen negatief en verslechterde het met 2,7 procentpunten.

d)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(80)

De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten was negatief en bedroeg in 2006 ongeveer – 18,5 miljoen euro. Hij verbeterde in 2007 aanzienlijk tot + 19,5 miljoen euro, maar verslechterde in 2008 weer enorm (– 42 miljoen euro), om in het OT uit te komen op – 11 miljoen euro. Over het geheel bezien verbeterde de kasstroom zich in de beoordelingsperiode, maar bleef wel negatief.

(81)

Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite ondervond bij het aantrekken van kapitaal, wat er met name aan ligt dat sommige producenten deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen.

Tabel 14

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Kasstroom (euro)

–18 453 130

19 478 426

–42 321 103

–11 038 129

Index (2006=100)

– 100

206

– 229

–60

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

e)   Investeringen

(82)

De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in de productie van het soortgelijke product namen tussen 2006 en 2007 met 34 % en tussen 2007 en 2008 met nog eens 59 procentpunten af, waarna zich in het OT nog een geringe daling voordeed. Over de gehele beoordelingsperiode gezien daalden de investeringen met 96 %. Deze scherpe daling kan deels worden verklaard uit het feit dat in 2006 en 2007 nieuwe productielijnen werden gekocht met het oog op een uitbreiding van de capaciteit.

Tabel 15

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Netto-investeringen (euro)

98 398 284

64 607 801

6 537 577

4 298 208

Index (2006 = 100)

100

66

7

4

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

4.7.   Conclusie inzake schade

(83)

Uit de analyse van de macro-economische gegevens blijkt dat de productie en de verkoop van de producenten in de Unie in de beoordelingsperiode daalden. Ofschoon de waargenomen daling als zodanig niet dramatisch was, moet zij in de context worden geplaatst van een tussen 2006 en het eind van het OT toegenomen vraag, zodat het marktaandeel van de producenten in de Unie met 10 procentpunten daalde tot 75 %.

(84)

Tegelijkertijd blijkt uit de relevante micro-economische indicatoren dat de economische situatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie duidelijk is verslechterd. De winstgevendheid en het rendement van investeringen bleven negatief en daalden over het geheel gezien verder tussen 2006 en het eind van het OT. Ook de kasstroom bleef, ondanks een over het geheel bezien positieve ontwikkeling, negatief in het OT.

(85)

Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Inleiding

(86)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van oorsprong uit Iran en de VAE zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

5.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(87)

Tussen 2006 en het OT is de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VAE en Iran bijna vertwintigvoudigd, tot 212 200 ton, en is het marktaandeel ervan met bijna 7 procentpunten (van 0,4 % tot 7,1 %) toegenomen. Tegelijkertijd heeft de bedrijfstak van de Unie ongeveer 10 procentpunten van zijn marktaandeel verloren (van 84,9 % naar 75,1 %). De gemiddelde prijs van deze invoer is tussen 2006 en het eind van het OT teruggelopen en onder de gemiddelde prijs van de producenten in de Unie gebleven.

(88)

Zoals in overweging 62 is aangegeven, bedroeg de prijsonderbieding van de invoer met dumping voor de VAE 3,9 % en voor Iran 3,2 %. Hoewel de prijsonderbieding minder dan 4 % bedroeg, kan deze niet als verwaarloosbaar worden aangemerkt, daar pet een basisproduct is waarbij met name op prijsniveau wordt geconcurreerd.

(89)

De Iraanse exporteur betoogde dat de invoer van Iraanse pet geen aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie kon hebben veroorzaakt, omdat de omvang van deze invoer de de-minimisdrempel voor invoer slechts marginaal overschreed. In het OT overschreed de invoer uit Iran, goed voor een marktaandeel van 1,9 %, de in de basisverordening aangegeven de-minimisdrempel echter. Voorts werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de prijzen van de invoer uit Iran onderboden. Tegen deze achtergrond wordt het argument van de Iraanse exporteur afgewezen.

(90)

Gezien de onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de VAE en Iran wordt geconcludeerd dat deze invoer met dumping een neerwaartse druk op de prijzen uitoefende, waardoor de bedrijfstak van de Unie niet in staat was zijn verkoopprijzen te handhaven op een niveau dat nodig is om de kosten te dekken en winst te maken. Er bestaat tussen die invoer en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade dus een oorzakelijk verband.

5.3.   Gevolgen van andere factoren

5.3.1.   Uitvoer door de bedrijfstak van de Unie

(91)

Een belanghebbende stelde dat de schade van de producenten in de Unie werd veroorzaakt door hun slechte uitvoerprestaties. Zoals onderstaande tabel laat zien, is het volume van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 11 % toegenomen. In dezelfde periode zijn de uitvoerprijzen met 10 % gedaald, zodat de waarde van de uitvoer in de beoordelingsperiode stabiel is gebleven. Bijgevolg duidt niets erop dat de uitvoerprestatie tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen.

Tabel 16

Bedrijfstak van de Unie

2006

2007

2008

OT

Uitvoer (ton)

25 677

24 103

23 414

28 504

Index (2006 = 100)

100

94

91

111

Uitvoer (euro)

28 473 679

27 176 204

25 109 209

28 564 676

Index (2006 = 100)

100

95

88

100

Prijs van de uitvoer (euro/ton)

1 109

1 128

1 072

1 002

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(92)

Een andere belanghebbende betoogde dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de EU kunstmatig hoog waren. Volgens deze belanghebbende bleek dit duidelijk uit het feit dat de prijzen op de EU-markt stabiel bleven terwijl de uitvoerprijzen waren gedaald. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt in de beoordelingsperiode per jaar met 12 % daalden, overeenkomstig de daling van de uitvoerprijzen in dezelfde periode. Het argument wordt derhalve afgewezen.

5.3.2.   Invoer uit derde landen

a)   Pakistan

(93)

Daar werd vastgesteld dat er bij de invoer uit Pakistan geen sprake van dumping was, moet worden onderzocht of die invoer niettemin tot de door de producenten in de Unie geleden schade heeft bijgedragen. De invoer uit Pakistan is in de beoordelingsperiode verdubbeld. Tussen 2006 en 2007 is hij met 25 % gedaald, om vervolgens in 2008 met 117 procentpunten en in het OT met nog eens 16 procentpunten toe te nemen tot 92 000 ton. Het marktaandeel van deze invoer is toegenomen van 1,6 % in 2006 tot 3,1 % in het OT.

Tabel 17

 

2006

2007

2008

OT

Omvang van de invoer uit Pakistan (ton)

44 187

33 255

84 859

92 004

Index (2006 = 100)

100

75

192

208

Marktaandeel van de invoer uit Pakistan

1,6 %

1,1 %

3,0 %

3,1 %

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 030

1 022

1 023

900

Bron: Eurostat.

(94)

De gemiddelde prijs van de invoer uit Pakistan bleef in het algemeen lager dan die van de producenten in de Unie. Uit de gedetailleerde analyse van de door de medewerkende exporteur in Pakistan verstrekte prijsinformatie bleek echter dat diens prijzen de prijzen in de Unie met minder dan 1,5 % onderboden, d.w.z. met minder dan de helft van de voor de invoer met dumping uit Iran en de VAE vastgestelde onderbieding. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit Pakistan tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, was de bijdrage ervan slechts beperkt en kan deze het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet hebben verbroken.

b)   Republiek Korea

(95)

Voor de Republiek Korea zijn in 2000 antidumpingrechten ingesteld. Voor twee Koreaanse ondernemingen geldt echter een nultarief en uit het onderzoek is gebleken dat de invoer uit de Republiek Korea hoog blijft en in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen. De invoer uit Korea is tussen 2006 en het eind van het OT met bijna 150 % toegenomen, terwijl het marktaandeel van 3,5 % in 2006 is gestegen tot 7,7 % in het OT.

Tabel 18

 

2006

2007

2008

OT

Omvang van de invoer uit Zuid-Korea (ton)

94 023

130 994

177 341

231 107

Index (2006 = 100)

100

139

189

246

Marktaandeel van de invoer uit Zuid-Korea

3,5 %

4,5 %

6,2 %

7,7 %

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 084

1 071

1 063

914

Bron: Eurostat.

(96)

De gemiddelde prijs van de invoer uit Korea bleef in het algemeen licht onder die van de producenten in de Unie. De Koreaanse prijzen waren echter hoger dan de gemiddelde prijzen van pet uit de VAE en Iran, en ook hoger dan de gemiddelde Pakistaanse prijzen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit de Republiek Korea tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, was de bijdrage ervan slechts beperkt en kan deze het oorzakelijk verband ten aanzien van de invoer met dumping uit de VAE en Iran niet hebben verbroken.

(97)

De Iraanse exporteur betoogde dat stijgingen van de Iraanse invoer het gevolg waren van een afname van de invoer uit Zuid-Korea en derhalve niet ten koste van de Europese producenten gingen. Uit Eurostatgegevens blijkt echter dat de invoer uit beide landen in de beoordelingsperiode gestaag en parallel aan elkaar is toegenomen. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de invoer uit Iran louter de plaats van invoer uit Zuid-Korea heeft ingenomen.

c)   Andere landen

(98)

De invoer uit andere landen vond door de bank genomen plaats tegen veel hogere prijzen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie. Daarbij komt dat deze invoer in de beoordelingsperiode marktaandeel heeft verloren. Bijgevolg wordt deze invoer niet als mogelijke oorzaak van schade voor de bedrijfstak van de Unie aangemerkt.

Tabel 19

 

2006

2007

2008

OT

Omvang van de invoer uit andere landen (ton)

259 438

296 418

185 286

210 772

Index (2006 = 100)

100

114

71

81

Marktaandeel van de invoer uit andere landen

9,6 %

10,1 %

6,5 %

7,0 %

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 176

1 144

1 194

1 043

Bron: Eurostat.

5.3.3.   Concurrentie van de niet-medewerkende producenten in de Unie

(99)

Sommige belanghebbenden stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten is aan concurrentie van de niet-medewerkende producenten in de Unie. Vijf producenten in de Unie hebben niet aan deze procedure meegewerkt. Een van hen beëindigde zijn productie reeds in het OT, en twee andere deden dit kort hierna. Op basis van de in de klacht gegeven informatie is een schatting gemaakt van het verkoopvolume van de niet-medewerkende producenten. Uitgaande van de beschikbare informatie blijkt dat het marktaandeel van deze producenten in de beoordelingsperiode gedaald is van 20,5 % in 2006 tot 16 % in het OT. Uit het onderzoek is nergens gebleken dat het gedrag van deze producenten het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de voor de bedrijfstak van de Unie vastgestelde schade heeft verbroken.

Tabel 20

Niet-medewerkende EU-producenten

2006

2007

2008

OT

Verkoop in EU (ton)

554 329

493 363

356 581

478 282

Index (2006 = 100)

100

89

64

86

Marktaandeel

20,5 %

16,8 %

12,4 %

16,0 %

Bron: Eurostat.

5.3.4.   Economische teruggang

(100)

De financiële en economische crisis van 2008 heeft ertoe geleid dat de markt minder snel groeide dan verwacht, terwijl in het begin van de jaren 2000 jaarlijkse groeipercentages rond de 10 % gebruikelijk waren. In 2008 liep de vraag naar pet voor het eerst terug. Dit had uiteraard gevolgen voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(101)

Het negatieve effect van de economische teruggang en de inkrimping van de vraag werd echter nog versterkt door de toegenomen invoer met dumping uit Iran en de VAE, waarbij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden onderboden. Al kan dus voor de periode vanaf het laatste kwartaal van 2008 de economische neergang worden geacht tot de schade te hebben bijgedragen, dan nog kan dit niet afdoen aan de schadelijke gevolgen van de laag geprijsde invoer met dumping op de EU-markt gedurende de gehele beoordelingsperiode. Zelfs bij een daling van de verkoop moet de bedrijfstak van de Unie een aanvaardbaar prijsniveau kunnen handhaven en derhalve de negatieve gevolgen van een afname van de vraag kunnen beperken, maar zij kan dit alleen als er geen sprake is van oneerlijke concurrentie door laaggeprijsde invoer met dumping op de markt.

(102)

De economische teruggang heeft geen enkele invloed op de schade die al vóór het laatste kwartaal van 2008 werd geleden en waargenomen.

(103)

Bijgevolg is de economische teruggang een element dat pas vanaf het laatste kwartaal van 2008 tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, en kan hij gelet op het mondiale karakter ervan niet worden aangemerkt als een mogelijke oorzaak die het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de VAE en Iran verbreekt.

5.3.5.   Geografische locatie

(104)

Sommige belanghebbenden hebben betoogd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade in de eerste plaats is veroorzaakt door de ongunstige locatie van tenminste sommige producenten in de Unie (d.w.z. ver van een haven, waardoor zij te kampen hebben met onnodige extra transportkosten voor zowel de grondstoffen als het eindproduct).

(105)

Vestiging op een voor relatief goedkopere vervoermiddelen niet eenvoudig toegankelijke plaats heeft uiteraard bepaalde nadelen wat de kosten voor de levering van zowel grondstoffen door de leveranciers als het eindproduct aan de afnemers betreft. Uit het onderzoek en de gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (waarvan er twee dichter bij een haven en twee meer landinwaarts zijn gevestigd) bleek geen significant verband tussen de geografische vestiging en de economische prestatie van de producenten in de Unie. Er werd namelijk vastgesteld dat de dicht bij een haven gevestigde producenten net zo goed schade hadden geleden.

(106)

Bijgevolg heeft de geografische vestiging niet wezenlijk tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade bijgedragen.

5.3.6.   Verticale integratie

(107)

Sommige belanghebbenden stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade was veroorzaakt door het feit dat veel producenten in de Unie niet verticaal geïntegreerd zijn (wat de productie van PTA betreft), zodat zij ten opzichte van geïntegreerde exporteurs aanzienlijke kostennadelen hebben. Uit de onderzochte gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie kwam geen significant verband tussen de verticale integratie van de PTA-productie en de economische prestatie van de producenten in de Unie naar voren.

(108)

Bijgevolg heeft het gebrek aan verticale integratie van de PTA-productie niet tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade bijgedragen.

5.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(109)

Aangezien de toename van de invoer met dumping uit de VAE en Iran, het groeiende marktaandeel van deze invoer en de vastgestelde prijsonderbieding samenvielen met de achteruitgang van de situatie van de producenten in de Unie, moet worden geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening door de invoer met dumping is veroorzaakt.

(110)

Andere factoren zijn onderzocht maar er is niet gebleken dat zij het oorzakelijk verband tussen de gevolgen van de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben verbroken. Aangezien de onderbieding voor Pakistan bijzonder laag is, wordt de invoer vanuit dit land niet geacht aanmerkelijk tot de schade voor de bedrijfstak van de Unie te hebben bijgedragen. Invoer uit de Republiek Korea kan tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben bijgedragen, maar gezien het geringe prijsverschil tussen deze invoer en de markt van de Unie, wordt deze geacht het oorzakelijk verband dat met betrekking tot de invoer met dumping uit de VAE en Iran is vastgesteld, niet te hebben verbroken. Wegens het afnemende marktaandeel van de invoer uit andere derde landen en het hoge prijsniveau ervan, is er geen bewijs dat deze invoer tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen. Verder heeft geen enkele andere bekende factor, zoals bijvoorbeeld de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, concurrentie van de andere producenten in de Unie, de economische teruggang, de geografische locatie of het gebrek aan verticale integratie, zodanig tot de schade van de bedrijfstak van de Unie bijgedragen dat deze het oorzakelijk verband verbreekt.

(111)

Op grond van deze analyse, waarin een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de gevolgen van alle andere bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de VAE en Iran aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(112)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is om maatregelen in te stellen. Hiertoe heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van mogelijke maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen.

(113)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar onafhankelijke importeurs, leveranciers van grondstoffen, gebruikers en hun verenigingen. Hoewel meer dan 50 vragenlijsten werden verstuurd, zijn slechts 13 antwoorden binnen de gestelde termijn ontvangen. Daarnaast maakten 22 gebruikers later in de procedure schriftelijk bezwaar tegen mogelijke maatregelen in dit geval.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie en van andere producenten in de Unie

(114)

Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen ten aanzien van invoer uit de VAE en Iran een verdere ontwrichting van de markt en druk op de prijzen zal verhinderen en een eerlijke mededinging zal herstellen. Dit zal de bedrijfstak van de Unie de gelegenheid bieden zijn situatie te verbeteren door hogere prijzen, meer verkoop en een groter marktaandeel.

(115)

De verwachting is dat wanneer maatregelen uitblijven, de invoer uit de VAE en Iran met lage prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden, blijft toenemen. In dat geval kan de bedrijfstak van de Unie zijn situatie niet verbeteren. Gelet op de slechte financiële staat van de bedrijfstak van de Unie zullen er naar verwachting meer bedrijfsbeëindigingen zijn met het daarmee gepaard gaande verlies van werkgelegenheid.

(116)

Er zijn geen aanwijzingen dat de belangen van de producenten in de Unie die niet actief aan het onderzoek hebben meegewerkt, verschillen van die welke voor de bedrijfstak van de Unie zijn genoemd.

(117)

De Iraanse onderneming betoogde dat de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Unie niet zou helpen omdat dit alleen tot nieuwe investeringen in andere exportlanden zou leiden. Dit argument kan niet worden aanvaard, omdat dit logisch doorredenerend ertoe zou leiden dat er nooit antidumpingmaatregelen kunnen worden ingesteld op producten waarvoor de investeringen zich naar andere landen kunnen verplaatsen. Het zou ook betekenen dat er niet wordt beschermd tegen oneerlijke handel, enkel vanwege de mogelijkheid van nieuwe concurrentie vanuit andere derde landen.

(118)

Dezelfde belanghebbende stelde dat maatregelen geen remedie kunnen zijn voor een structureel concurrentienadeel van de pet-bedrijfstak in de EU ten opzichte van die in Azië en het Midden-Oosten. Dit argument was echter niet voldoende onderbouwd. Er zij opgemerkt dat sommige van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die verticaal zijn geïntegreerd, zich ook in een financieel moeilijke positie bevinden. Voorts is vastgesteld dat producenten-exporteurs zelfs als er mogelijke concurrentievoordelen waren (bijvoorbeeld doordat grondstoffen goedkoper konden worden ingekocht), nog altijd aan dumping deden.

(119)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

6.2.   Belang van niet-verbonden importeurs in de Unie

(120)

Zoals hiervoor is aangegeven, is van de niet-verbonden importeurs een steekproef genomen, maar heeft van de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen er slechts een (Global Services International, „GSI”) volledige medewerking aan dit onderzoek verleend door de vragenlijst te beantwoorden. De door de medewerkende importeur aangegeven invoer vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van alle invoer van de betrokken landen in het OT. Het grootste deel van de omzet van GSI bestaat uit commissies voor de invoer van pet. Aangezien GSI op commissiebasis werkt, wordt niet verwacht dat de instelling van een recht merkbare gevolgen voor diens activiteiten zal hebben, daar hij een werkelijke prijsverhoging waarschijnlijk op zijn klanten zal afwentelen.

(121)

Andere importeurs hebben geen relevante gegevens verstrekt. Aangezien de invoer uit andere landen waarvoor thans antidumpingmaatregelen van kracht zijn, niet ophield en er invoer beschikbaar is uit landen ten aanzien waarvan geen antidumpingmaatregelen gelden (bijv. Oman, de VS, Brazilië), kunnen importeurs invoeren uit deze landen.

(122)

De voorlopige conclusie is derhalve dat de instelling van voorlopige antidumpingrechten de belangen van de EU-importeurs niet merkbaar zullen beïnvloeden.

6.3.   Belangen van de leveranciers van grondstoffen in de Unie

(123)

Drie grondstoffenleveranciers (twee van PTA en een van MEG) hebben aan het onderzoek meegewerkt door de vragenlijst binnen de vermelde termijn te beantwoorden. Ongeveer 700 mensen waren in de Europese vestigingen van die leveranciers bij de productie van PTA of MEG betrokken.

(124)

De medewerkende PTA-producenten vertegenwoordigen ongeveer 50 % van de PTA-aankopen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. PTA-producenten zijn in vergaande mate afhankelijk van het reilen en zeilen van de pet-producenten, die hun voornaamste klanten zijn. Lage pet-prijzen leiden tot lagere PTA-prijzen en lagere marges voor de PTA-producenten. Opgemerkt zij dat er thans een antidumping- en een antisubsidieonderzoek plaatsvindt ten aanzien van de invoer van PTA van oorsprong uit Thailand, wat betekent dat de PTA-producenten in de EU ook met oneerlijke concurrentie van invoer uit Thailand kunnen worden geconfronteerd. De instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met dumping van pet komt de PTA-producenten derhalve ten goede.

(125)

Voor de medewerkende MEG-leverancier vertegenwoordigt MEG minder dan 10 % van diens totale omzet. Pet is niet de enige en evenmin de voornaamste mogelijke toepassing van MEG, zodat MEG-producenten minder van de situatie in de pet-industrie afhankelijk zijn. Niettemin kunnen de moeilijkheden van de pet-industrie enige gevolgen voor de MEG-leveranciers hebben, ten minste op korte en middellange termijn.

(126)

Gelet op bovenstaande overwegingen wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met dumping uit de VAE en Iran in het belang is van de grondstoffenleveranciers.

6.4.   Belang van de gebruikers

(127)

Het pet waarop deze procedure betrekking heeft (d.w.z. met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer, het zogeheten „bottle grade”-pet) wordt hoofdzakelijk voor het vervaardigen van flessen voor water en andere dranken gebruikt. Het gebruik ervan voor de vervaardiging van andere verpakkingen (vaste levensmiddelen en wasmiddelen) en plaat groeit, maar blijft vrij beperkt. Pet-flessen worden in twee fasen vervaardigd: i) eerst worden door spuitgieten van pet „voorvormen” gemaakt, waarna ii) deze worden verwarmd en in de vorm van flessen worden geblazen. De vervaardiging van flessen kan geïntegreerd geschieden (d.w.z. dezelfde onderneming koopt pet, vervaardigt een voorvorm en blaast deze in de vorm van een fles), of beperkt zijn tot de tweede fase (het blazen van de voorvorm in de vorm van een fles). Voorvormen kunnen vrij gemakkelijk worden vervoerd omdat zij klein en compact zijn, terwijl lege flessen fragiel zijn en door de vorm ervan zeer duur in het vervoer.

(128)

Pet-flessen worden door bottelaars met water en/of andere dranken gevuld. De bottelaars zijn veelal bij de pet-handel betrokken omdat zij zelf de flessen vervaardigen of omdat zij aanbestedingsovereenkomsten hebben gesloten met verwerkende bedrijven en/of flessenmakers voor wie zij de pet-prijs met de producent uitonderhandelen („soft tolling”) of zelfs het pet voor hun eigen flessen kopen („hard tolling”).

(129)

Bijgevolg kunnen twee groepen gebruikers worden onderscheiden:

verwerkende bedrijven en/of flessenmakers — die pet rechtstreeks bij de producent kopen, het tot voorvormen (of flessen) verwerken en het voor verdere verwerking (of vulling) doorverkopen, en

bottelaars — die voor de flessenmakers/verwerkende bedrijven met wie zij een aanbestedingsovereenkomst hebben gesloten pet kopen („hard tolling”) of de prijs uitonderhandelen („soft tolling”).

a)   Verwerkende bedrijven

(130)

De producenten van voorvormen zijn de voornaamste gebruikers van het „bottle grade”-pet. Vier verwerkende bedrijven, die in het OT 16% van het verbruik van de Unie vertegenwoordigden, hebben volledig aan het onderzoek meegewerkt (d.w.z. hebben de vragenlijsten binnen de vermelde termijnen volledig beantwoord). Zoals hiervoor opgemerkt, heeft voorts een groot aantal verwerkende bedrijven later in de procedure hun bezwaren geuit, maar geen controleerbare gegevens over hun verbruik verstrekt. De medewerkende importeur heeft tijdens een hoorzitting gesteld dat meer dan 80% van de EU-gebruikers tegen de maatregelen zijn. Deze informatie was echter onvoldoende onderbouwd en niet controleerbaar.

(131)

Een vereniging die de Europese plastic verwerkende bedrijven vertegenwoordigt (EuPC), heeft tijdens een hoorzitting verklaard ten aanzien van deze procedure een neutraal standpunt in te nemen. Ofschoon sommige van haar leden tegen maatregelen zouden zijn, is het huidige prijspeil voor pet op de Europese markt voor de pet-recyclerende bedrijven niet vol te houden. Deze bedrijven (die eveneens worden vertegenwoordigd door EuPC) zouden vóór maatregelen zijn. In een latere fase van het onderzoek wijzigde de vereniging echter haar standpunt en maakte zij bezwaar tegen de instelling van maatregelen. Zij betoogde dat de instelling van maatregelen excessieve kosten zou meebrengen voor de plasticverwerkende industrie in de EU, die met name is samengesteld uit kleine en middelgrote ondernemingen. De vereniging betoogde dat deze ondernemingen niet in staat zouden zijn de hogere pet-prijzen te absorberen, waardoor zij hetzij zouden worden gedwongen hun activiteiten te beëindigen, hetzij zouden worden aangemoedigd om zich buiten de EU te vestigen. Deze stellingen werden in deze fase niet verder onderbouwd.

(132)

Bij de medewerkende verwerkende bedrijven waren 1 300 mensen werkzaam, terwijl volgens de verklaringen van de verwerkende bedrijven die zich later in de procedure hebben gemeld, bij die bedrijven nog eens 6 000 mensen zouden werken. De importeur en zijn klanten hebben tijdens de hoorzitting verklaard dat er bij verwerkende bedrijven ongeveer 20 000 mensen werkzaam zijn. De informatie over het aantal arbeidsplaatsen moet nog worden gecontroleerd.

(133)

Volgens de beschikbare informatie maakt het voor de productie van voorvormen gebruikte pet ongeveer 70% tot 80% van de totale productiekosten van de verwerkende bedrijven uit. Derhalve is dit pet voor deze ondernemingen een cruciale kostenfactor. Tot nu toe kwam uit het onderzoek naar voren dat de medewerkende verwerkende bedrijven gemiddeld nu al enig verlies lijden. Daar de meerderheid van de verwerkende bedrijven kleine en middelgrote lokale ondernemingen zijn, kunnen zij op de korte of middellange termijn mogelijk slechts in beperkte mate kostenstijgingen afwentelen, met name wanneer hun klanten (de bottelaars) tamelijk grote spelers met een veel betere onderhandelingspositie zijn. De contracten voor de verkoop van voorvormen en/of flessen (waarover normaal gesproken elk jaar wordt onderhandeld) omvatten echter vaak een mechanisme om met de wisselende pet-prijzen rekening te houden.

(134)

De verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur voerden aan dat maatregelen ertoe leiden dat een aantal grotere voorvormmakers hun gestandaardiseerde productielijnen naar buurlanden van de EU zullen verplaatsen. Aangezien de kosten van het vervoer van voorvormen over een beperkte afstand relatief laag zijn, vindt dit proces tot op zekere hoogte ook nu al plaats. Niettemin lijken momenteel overwegingen als nabijheid van de klant of flexibiliteit voor leveringen op te wegen tegen de mogelijke voordelen van de buurlanden. Daar het voorgestelde niveau van maatregelen laag is, wordt er voorlopig van uitgegaan dat de voordelen van vervaardiging van voorvormen buiten de EU niet tegen de huidige nadelen opwegen. Voorts is de verwachting dat vestiging elders enkel een alternatief is voor ondernemingen waarvan de klanten dicht bij de EU-grenzen zijn gevestigd, maar niet voor verwerkende bedrijven die hun klanten in andere delen van de EU hebben.

(135)

De verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur hebben voorts betoogd dat maatregelen enkel op korte termijn uitkomst voor de pet-producenten kunnen brengen. Zij stelden dat er, zodra de makers van voorvormen naar buiten de EU trekken, op de EU-markt op de middellange tot lange termijn voor pet-producenten onvoldoende vraag zal zijn, en de dalende prijzen de pet-producenten uiteindelijk tot bedrijfsbeëindiging of vertrek uit de EU zullen dwingen. Gelet op de voorgaande overweging en in aanmerking genomen dat er voorlopig van wordt uitgegaan dat voorvormmakers economisch niet gedwongen zijn tot vertrek uit de EU, zal dit scenario zich waarschijnlijk niet verwezenlijken.

(136)

Voorlopig kan dus niet worden uitgesloten dat de instelling van maatregelen de productiekosten van de verwerkende bedrijven aanzienlijk zal beïnvloeden. Daar onzeker is of de producenten van voorvormen en/of flessen de meerkosten op hun klanten kunnen afwentelen, kunnen de gevolgen voor de winstgevendheid van de verwerkende bedrijven en voor hun prestaties in het algemeen in dit stadium niet duidelijk worden aangegeven.

b)   Bottelaars

(137)

Zes bottelaars, waaronder onderdelen van Coca-Cola Co., Nestlé Waters, Danone en Orangina, hebben aan het onderzoek meegewerkt, d.w.z. de vragenlijsten binnen de vermelde termijnen volledig beantwoord. Zij vertegenwoordigen ongeveer 11 % van het pet-verbruik in de Unie in het OT. Door de vorm van de verstrekte informatie kan niet eenvoudig worden achterhaald hoeveel personeel rechtstreeks betrokken is bij het deel van de productie dat van pet gebruikmaakt. Een voorlopige raming komt uit op ongeveer 6 000 mensen. Uitgaande van de beschikbare informatie zijn er in de totale bottelindustrie naar schatting tussen de 40 000 en 60 000 mensen werkzaam die rechtstreeks zijn betrokken bij productie-onderdelen waarbij pet wordt gebruikt.

(138)

Uitgaande van de beschikbare informatie ligt het aandeel van de kosten van pet in de totale kosten van de medewerkende bottelaars op 1 % tot 14 %, afhankelijk van de kosten van andere componenten waarvan bij de productie van hun respectieve producten gebruik wordt gemaakt. De beschikbare informatie wijst erop dat pet voor de producenten van mineraalwater (in het bijzonder indien merkloos) een belangrijkere kostenfactor is, terwijl dit voor sommige soft-drinkbottelaars een marginale kostenpost is. Uit de informatie in het dossier blijkt dat de kosten voor pet in sommige gevallen voor de consument tot 20 % van de eindprijs van het mineraalwater uitmaken. Naar schatting kunnen de kosten van pet gemiddeld tot 10 % van de totale kosten van de bottelaars uitmaken.

(139)

Gezien bovenstaande overwegingen zal een verhoging van de prijzen van pet na instelling van de voorlopige maatregelen slechts een beperkte invloed op de algemene situatie van de bottelaars hebben (minder dan 2 % kostenstijging), ook al zouden zij, zoals gesteld, problemen hebben om de meerkosten op hun afnemers af te wentelen, wat in elk geval op middellange termijn onwaarschijnlijk is.

6.5.   Onvoldoende aanbod van pet

(140)

Verscheidene belanghebbenden voerden aan dat de instelling van maatregelen tot een tekort aan pet op de EU-markt leidt en dat de producenten in de Unie onvoldoende capaciteit hebben om aan de bestaande vraag te voldoen.

(141)

In dit verband zij opgemerkt dat de producenten in de Unie in het OT op slechts 69 % van hun capaciteit werkten en voldoende restcapaciteit hebben om de invoer uit de VAE en Iran indien noodzakelijk op te vangen. Het recht heeft echter niet tot doel de invoer te ontmoedigen, maar alleen om de eerlijke concurrentie op de markt te herstellen. Bovendien zijn er ook nog andere leveranciers.

(142)

Voorts is de verwachting dat de productie van de pet-recyclerende industrie toeneemt als de prijs van nieuw pet in de EU op een redelijk niveau wordt gehouden en niet wordt toegestaan dat deze door oneerlijke concurrentie daalt.

6.6.   Verdere argumenten

(143)

De Iraanse exporteur betoogde dat de instelling van maatregelen tegen Iraans pet onevenredige negatieve gevolgen zou hebben, omdat Iran een ontwikkelingsland is en Iraanse exporteurs wegens internationale sancties toch al met aanzienlijke nadelen worden geconfronteerd. Het is vaste praktijk van de Commissie om antidumpingmaatregelen in te stellen zodra juridische vereisten tot dergelijke handelingen nopen, ongeacht of het om een ontwikkelingsland of om een ontwikkeld land gaat. Bovendien is het feit dat er tegen Iran sancties van kracht zijn, in het kader van de bestaande antidumpingregels niet relevant.

6.7.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(144)

Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen betreffende de invoer uit de VAE en Iran de bedrijfstak van de Unie, en ook de andere producenten in de Unie, gelegenheid zal geven om verbetering in hun situatie te brengen door meer verkoop, hogere verkoopprijzen en een groter marktaandeel. Ofschoon zich voor de gebruikers (vooral de verwerkende bedrijven) nadelen in de vorm van kostenstijgingen voor gebruikers kunnen voordoen, wegen die waarschijnlijk niet op tegen de voor de producenten en hun leveranciers verwachte voordelen.

(145)

Herstel van een eerlijke concurrentie en handhaving van een redelijk prijsniveau in de EU zal de recyclage van pet aanmoedigen, waardoor wordt bijgedragen aan de bescherming van het milieu. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er al met al geen dwingende redenen zijn om in dit geval geen maatregelen in te stellen. Het kan nodig zijn deze voorlopige beoordeling uiteindelijk te herzien, na controle van de antwoorden op de gebruikersvragenlijst en verder onderzoek.

7.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(146)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Iran en de VAE worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping nog meer schade lijdt.

(147)

Wat de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Pakistan betreft werd, zoals hiervoor is vermeld, voorlopig geen dumping vastgesteld. Bijgevolg hoeven er geen voorlopige maatregelen te worden ingesteld.

7.1.   Schademarge

(148)

De voorlopige rechten ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de VAE en Iran moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door de invoer met dumping jegens de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping teniet te doen, wordt in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te behalen die redelijkerwijs onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. zonder invoer met dumping, kan worden behaald.

(149)

De Unie wilde een streefwinst van 7,5 %, zoals gebruikt in de procedure tegen de Volksrepubliek China. De bedrijfstak van de Unie heeft echter in de beoordelingsperiode nooit een dergelijke winst behaald (hij was in werkelijkheid zelfs nooit winstgevend) en heeft in het algemeen opgemerkt dat hij normaal gesproken tamelijk lage marges kent. De grootste winst die door twee in de steekproef opgenomen ondernemingen gedurende één jaar van de beoordelingsperiode werd behaald, was 3 %. In deze omstandigheden werd 5 % voorlopig de meest passende streefwinst geacht.

(150)

Op basis hiervan werd voor de bedrijfstak van de Unie een prijs van het soortgelijke product berekend die geen schade veroorzaakt. Deze prijs is vastgesteld door de werkelijke winstmarge in mindering te brengen op de prijs af fabriek en bij de zo berekende break-evenprijs voornoemde streefwinstmarge op te tellen.

(151)

Aangezien in het OT de grondstoffenprijzen en bijgevolg de pet-prijzen op de markt van de Unie aanzienlijk varieerden, werd het passend geacht om de schademarge op basis van kwartaalgegevens te berekenen.

Land

Schademarge

Iran

17,0 %

Pakistan

15,2 %

VAE

18,5 %

7.2.   Voorlopige maatregelen

(152)

In het licht van voorgaande overwegingen wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit Iran en de VAE moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is.

(153)

Gezien het voorgaande luidt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening de conclusie dat het voorgestelde recht op het betrokken product van oorsprong uit Iran moet worden gebaseerd op de schademarge van 17 %. Voorts moet het voorgestelde recht op het betrokken product van oorsprong uit de VAE worden gebaseerd op de dumpingmarge van 6,6 %. Ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Pakistan moeten geen voorlopige maatregelen worden ingesteld.

(154)

Parallel aan het antidumpingonderzoek naar de invoer van pet uit Iran, Pakistan en de VAE werd een antisubsidieonderzoek uitgevoerd. Aangezien op grond van artikel 14, lid 1, van de basisverordening op geen enkel product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven ter verhelping van eenzelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan, werd het noodzakelijk geacht te bepalen of en in welke mate de subsidie- en dumpingmarges uit dezelfde situatie voortvloeien.

(155)

Wat de subsidieregelingen aangaat die exportsubsidies vormden in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (3), zijn de voor de producent-exporteur in Iran vastgestelde voorlopige dumpingmarges gedeeltelijk het gevolg van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende uitvoersubsidies. Aangezien echter voor zowel het antidumping- als het antisubsidieonderzoek dezelfde schademarge van toepassing is, wordt instelling van een voorlopig antidumpingrecht tegen Iran niet voorgesteld.

(156)

Zoals in overweging 15 al is vermeld, fluctueren de kosten en prijzen van pet binnen relatief korte perioden aanzienlijk. Het werd derhalve passend geacht rechten in te stellen in de vorm van een bepaald bedrag per ton. Dit bedrag werd verkregen door het antidumpingrecht toe te passen op de cif-uitvoerprijzen die bij de berekening van de dumpingmarge waren gebruikt.

(157)

Gelet op het voorgaande en de bevindingen die zijn vermeld in de Verordening tot instelling van een voorlopig compenserend recht (Verordening EU nr. 473/2010 (4) van de Commissie) zijn de voorgestelde antidumpingrechten, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, voorlopig als volgt:

Land

Totale subsidiemarge

Waarvan exportsubsidie

Dumpingmarge

Schademarge (op kwartaalbasis)

Voorlopig compenserend recht

Voorlopig antidumpingrecht

 

 

 

 

 

%

Bedrag

(euro/ton)

%

Bedrag

(euro/ton)

Iran

53 %

2 %

28,6 %

17,0 %

17,0 %

142,97

0 %

0

VAE

5,1 %

0 %

6,6 %

18,5 %

5,1 %

42,34

6,6 %

54,80

7.3.   Slotbepaling

(158)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit Iran en de Verenigde Arabische Emiraten.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde producten is als volgt:

Land

Antidumpingrecht (euro/ton)

Iran: alle ondernemingen

0

Verenigde Arabische Emiraten: alle ondernemingen

54,80

3.   Indien goederen zijn beschadigd voor zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs dientengevolge overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5), voor het bepalen van de douanewaarde verhoudingsgewijze wordt verlaagd, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend op basis van de voorgenoemde bedragen, verlaagd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4.   Bij het in vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 208 van 3.9.2009, blz. 12.

(3)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(4)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(5)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/25


VERORDENING (EU) Nr. 473/2010 VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2010

tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn („de basisverordening”) (1), en met name op artikel 12,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 3 september 2009 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) („het bericht van inleiding”) de inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald polyethyleentereftalaat („pet”) van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten („de betrokken landen”) aangekondigd.

(2)

Diezelfde dag heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek („het AD-onderzoek”) geopend.

(3)

De antisubsidieprocedure werd ingeleid na een klacht die op 20 juli 2009 door het Polyethylene Terephthalate Committee of Plastics Europe („de klager”) was ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaald polyethyleentereftalaat in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over de subsidiëring van het betrokken product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een antisubsidieprocedure in te leiden.

(4)

Voorafgaand aan de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de overheden van Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten (de „VAE”) ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring van pet van oorsprong uit de betrokken landen aanmerkelijke schade leed. De respectieve overheden werden uitgenodigd voor overleg teneinde de in de klacht omschreven situatie op te helderen en overeenstemming te bereiken over een oplossing. Alle betrokken overheden hebben de uitnodiging aangenomen en het betrokken overleg heeft vervolgens plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er is evenwel nota van genomen dat de autoriteiten van de betrokken landen met betrekking tot de beweringen in de klacht hebben opgemerkt dat de regelingen geen aanleiding tot compenserende maatregelen geven. Tijdens en na het overleg zijn van de overheden van Pakistan en de VAE schriftelijke opmerkingen ontvangen.

1.2.   Partijen bij de procedure

(5)

De Commissie heeft de producenten namens wie de klacht was ingediend, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende betrokken importeurs/handelaars en gebruikers, de producenten-exporteurs in de betrokken landen van uitvoer en de vertegenwoordigers van die landen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(6)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(7)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten en importeurs in de Unie werd overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening voor het onderzoek naar de schade een steekproef samen te stellen. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten en importeurs in de Unie gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het onderzochte product gedurende het onderzoektijdvak (1 juli 2008-30 juni 2009).

(8)

Veertien producenten in de Unie verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende producenten in de Unie had ontvangen, heeft de Commissie vijf van hen, die samen 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden, voor de steekproef geselecteerd.

(9)

Acht importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende importeurs had ontvangen, heeft de Commissie twee importeurs, die 83 % van de invoer van alle medewerkende importeurs en 48 % van de totale invoer uit de VAE, Iran en Pakistan vertegenwoordigden, voor de steekproef geselecteerd.

(10)

De Commissie zond vragenlijsten aan de autoriteiten van de betrokken landen, de producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de in de steekproef opgenomen importeurs, en alle haar bekende betrokken gebruikers en leveranciers, alsmede aan alle partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen kenbaar maakten.

(11)

Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de autoriteiten van de betrokken landen, een producent-exporteur in Iran en de daarmee verbonden handelaar, een producent-exporteur in Pakistan en een producent-exporteur in de Verenigde Arabische Emiraten, vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, een in de steekproef opgenomen importeur, tien gebruikers in de Unie en drie leveranciers van grondstoffen. Daarnaast hebben zeven medewerkende producenten in de Unie de gevraagde algemene gegevens voor de schadeanalyse verstrekt.

(12)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van subsidiëring, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd.

(13)

Bij de volgende overheidsinstanties werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

Iraanse overheid:

ministerie van Handel, handelsvertegenwoordiging, Teheran, Iran,

douane, Bandar Imam Khomeini, Iran;

 

overheid van de VAE:

ministerie van Economische Zaken en Industrie, Abu Dhabi, Verenigde Arabische Emiraten,

RAK Investeringsautoriteit, overheid van Ras Al Khaimah, Ras Al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten;

(14)

Ook werd bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

producenten in de Unie:

Novapet SA, Spanje,

Equipolymers Srl, Italië,

UAB Orion Global PET (Indorama), Litouwen,

UAB Neo Group, Litouwen;

 

producent-exporteur in Iran:

Shahid Tondguyan Petrochemical Co. (STPC) en de daarmee verbonden ondernemingen, Bandar Imam Khomeini en Teheran;

 

producent-exporteur in Pakistan:

Novatex Limited, Karachi;

 

producent-exporteur in de VAE:

JBF RAK LLC, Ras Al Khaimah.

1.3.   Onderzoektijdvak

(15)

Het onderzoek naar de subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(16)

Het betrokken product is polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit Iran, Pakistan en de VAE („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.

(17)

Pet is een chemisch product dat gewoonlijk in de kunststofindustrie wordt gebruikt voor de productie van flessen en plaat. Aangezien deze pet-soort een homogeen product vormt, werd het niet in verschillende productsoorten onderverdeeld.

2.2.   Soortgelijk product

(18)

Uit het onderzoek bleek dat het in de Unie door de bedrijfstak in de Unie vervaardigde en verkochte pet, het in Iran, Pakistan en de VAE vervaardigde en op de binnenlandse markt van die landen verkochte pet en het uit die landen naar de Unie uitgevoerde pet in wezen dezelfde chemische en fysische basiseigenschappen en basistoepassingen hebben. Deze producten worden derhalve voorlopig als soortgelijke producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening beschouwd.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   Iran

3.1.1.   Inleiding

(19)

Op basis van de informatie in de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan een overheid subsidies zou hebben verstrekt, onderzocht:

I)

maatregelen in verband met bijzondere economische zones („BEZ's”) – petrochemische BEZ

II)

financiering van de producent-exporteur van pet door de National Petrochemical Company („de NPC”)

3.1.2.   Specifieke regelingen

I.    Maatregelen in verband met bijzondere economische zones („BEZ's”) – petrochemische BEZ

(20)

Overeenkomstig de wettelijke bepalingen mag een in een BEZ gevestigde onderneming inputs vrij van rechten invoeren op voorwaarde dat zij worden gebruikt in het productieproces van een product dat is bestemd voor uitvoer. Bij de controle is tevens vastgesteld dat ondernemingen in BEZ's ook kapitaalgoederen vrij van rechten mogen invoeren.

a)   Rechtsgrondslag

(21)

De volledige wettelijke omschrijving van de BEZ-regeling is thans verankerd in de volgende wet- en regelgeving: „Wet voor de inrichting en het beheer van de bijzondere economische zones in de Islamitische Republiek Iran”, nr. 257/184168, aangenomen op 19 mei 2005; goedkeuring van de Commissie van art. 138 van het grondwettelijk besluit van het Secretariaat van de Hoge Raad voor vrije industrie-handelszones, van 27 mei 2007; uitvoeringsbesluit voor de inrichting en het beheer van bijzondere economische zone van de Islamitische Republiek Iran; goedkeuring door de ministerraad van 29 april 2006.

(22)

De petrochemische BEZ werd ingericht op 30 april 1997 (jaar 1376 volgens de Perzische jaartelling) bij besluit nr. 58548, dat op 25 mei 1997 is bekendgemaakt in staatsblad nr. 15275.

b)   Subsidiabiliteit

(23)

Gedurende het onderzoek is in de door de Iraanse overheid overgelegde wet- en regelgeving geen specifieke regel inzake subsidiabiliteit aangetroffen. De fabriek van de enige Iraanse medewerkende producent-exporteur bevindt zich in de petrochemische BEZ van Mahshahr, Bandar Imam Khomeini. Volgens de door de Iraanse autoriteiten verstrekte informatie is deze zone de enige petrochemische BEZ in Iran.

c)   Praktische uitvoering

(24)

Elke BEZ wordt geacht zich buiten het douanegebied van het land te bevinden. Derhalve is alle invoer vrijgesteld van rechten op voorwaarde dat de ingevoerde inputs voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt.

(25)

Om te controleren welke hoeveelheid vrij van rechten ingevoerde grondstoffen voor de vervaardiging van het exportproduct wordt verbruikt, registreert de douane bij de invoer respectievelijk de uitvoer hoeveel mag worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, aan de hand van de standaard input-outputnormen in een certificaat „Productietoestemming”, dat door het ministerie van Gezondheid, afdeling algemene zaken, wordt afgegeven en vijf jaar geldig is. De douaneautoriteiten verstrekken op verzoek voor elke transactie een codenummer (B-Jack), dat de onderneming nodig heeft voor de inklaring van goederen bij de douane.

(26)

Bovendien verstrekt de onderneming de betrokken instantie periodiek gegevens over de voor het volgende jaar geplande uitvoer en binnenlandse verkoop. Op basis van voornoemde beschikbare informatie houden de douaneautoriteiten toezicht op het juiste gebruik van de aan de onderneming toegekende voordelen.

(27)

Wat de binnenlandse verkoop betreft, d.w.z. de verkoop vanuit de BEZ naar de binnenlandse markt, wordt een douanerecht geheven op het gedeelte van de vrij van rechten ingevoerde inputs dat volgens de standaard input-outputnormen in het eindproduct is verwerkt.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(28)

Tijdens het controlebezoek is vastgesteld dat er geen concrete wettelijke, openbaar gemaakte criteria zijn waaraan het besluit van de vergunning verlenende autoriteit over wie zich in de petrochemische BEZ mag vestigen, moet voldoen. Een onderneming die zich in die zone wil vestigen, moet bij de betrokken autoriteit een aanvraag indienen, maar er zijn geen richtsnoeren waaruit blijkt op welke grond het verzoek kan worden aanvaard of afgewezen. Voorts is bij de oprichtingsakte van de petrochemische BEZ de NPC (aandeelhouder van de enige medewerkende producent-exporteur) belast met het beheer en de inrichting van deze zone voor petrochemische activiteiten.

(29)

Er is vastgesteld dat het systeem grote tegenstrijdigheden kent en slecht werkt. De Iraanse autoriteiten hebben voor het toezicht op de hoeveelheid vrij van rechten ingevoerde grondstoffen die voor de productie van het exportproduct worden verbruikt, geen goede controleregeling ingevoerd. STPC, de enige medewerkende producent in Iran, heeft de werkelijke hoeveelheden grondstoffen niet gerapporteerd en de NPC heeft in de praktijk geen controleregeling toegepast om vast te stellen of de vrij van rechten ingevoerde inputs ook werkelijk bij de productie van het exportproduct worden verbruikt en in welke hoeveelheden. De standaard input-outputnormen zijn door de onderneming voorgestelde en de overheid aanvaarde productieratios die voortvloeien uit de in de petrochemische industrie toegepaste normen.

(30)

De enige medewerkende producent-exporteur heeft bij voornoemde regeling en ook bij de vrij van rechten ingevoerde kapitaalgoederen voordeel genoten.

e)   Conclusie

(31)

Gelet op al het voorgaande moet de invoer van rechtenvrije inputs in de BEZ als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening worden aangemerkt, d.w.z. als een financiële bijdrage van de Iraanse overheid waarbij de onderzochte exporteur een voordeel is toegekend.

(32)

Bovendien is de regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, daar de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit handelt, de toegang tot deze zone uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen uit de petrochemische productiesector beperkt.

(33)

Voorts is de regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

(34)

Deze regeling kan niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening worden aangemerkt, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, en met name punt i), bijlage II en bijlage III bij de basisverordening.

(35)

De Iraanse overheid kent geen controleregeling of -procedure om na te gaan of inputs bij de productie van het exportproduct werden verbruikt en in welke hoeveelheden (in de zin van bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening, en in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De standaard input-outputnormen zelf kunnen niet als specifiek voor een onderneming geldende normen en evenmin als een controleregeling voor daadwerkelijk verbruik worden aangemerkt. Met een dergelijke methode kan de overheid niet met voldoende nauwkeurigheid controleren welke hoeveelheden inputs voor de uitgevoerde productie werden verbruikt en op basis van welke standaard input-outputreferentienorm er moet worden vergeleken. Voorts heeft de overheid geen werkelijke controle aan de hand van een correct bijgehouden verbruiksregister uitgevoerd. In feite verrichtte de Iraanse overheid geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaal gesproken vereist is wanneer er geen effectieve controleregeling wordt toegepast (overeenkomstig bijlage II, punt II.5, en voor terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

(36)

Daarnaast is het voordeel als gevolg van het niet-betaalde recht op de invoer van kapitaalgoederen ook een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, d.w.z. een financiële bijdrage van de Iraanse overheid waarbij aan de onderzochte exporteur een voordeel is toegekend. Voorts is de regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

(37)

De betrokken regeling kan niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs worden aangemerkt, omdat zij betrekking heeft op kapitaalgoederen die niet in het productieproces worden verbruikt en derhalve niet onder de in bijlage I, punt i, bij de basisverordening vermelde toelaatbare terugbetalingsregelingen vallen.

(38)

Gelet op het voorgaande worden de betrokken subsidies geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(39)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het voordeel uit het totale bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband zij opgemerkt dat de basisverordening niet alleen voorziet in compenserende rechten in verband met een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kan alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten tot compenserende maatregelen aanleiding geven, wanneer aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. In casu waren deze voorwaarden echter niet vervuld. Indien wordt vastgesteld dat er geen adequate controleprocedure is, is de bovenstaande uitzondering voor terugbetalingsregelingen derhalve niet van toepassing en geldt de normale regel waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het teveel dat is kwijtgescholden.

(40)

De hoogte van de subsidie aan de exporteur met betrekking tot de vrij van rechten ingevoerde inputs werd berekend aan de hand van de in het OT gederfde invoerrechten (basisdouanerechten) op het voor het betrokken product ingevoerde materiaal (teller). Aangezien de betrokken subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd verleend, werd de hoogte van deze subsidie overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het OT.

(41)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 1,13 %.

(42)

Voorts kan het voordeel van het niet-betaalde recht bij de invoer van kapitaalgoederen niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs worden aangemerkt, omdat dit voordeel betrekking heeft op kapitaalgoederen die niet in het productieproces worden verbruikt. De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op de ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak van 15 jaar, wat overeenkomt met de minimumafschrijvingstermijn die in de drie bij het huidige onderzoek betrokken landen voor de betrokken bedrijfstak werd vastgesteld. Overeenkomstig de vaste praktijk werd bij het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag de rente over dit tijdvak opgeteld, om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor dit doel werd het in het OT in Iran geldende commerciële rentetarief passend geacht.

(43)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (als teller) omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het OT, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd verleend. Het subsidiepercentage dat met betrekking tot deze subsidie in het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,93 %.

(44)

Het totale subsidiepercentage dat in het kader van voornoemde maatregelen voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 2,06 %.

II.    Financiering van de producent-exporteur van pet door de National Petrochemical Company

(45)

Deze regeling bestaat in een rechtstreekse overdracht van niet terug te betalen middelen van de NPC aan de enige medewerkende Iraanse producent-exporteur.

a)   Bevindingen van het onderzoek

(46)

Uit het onderzoek is gebleken dat de NPC de grootste aandeelhouder van STPC is en daarin 75 % van de aandelen bezit. De overige aandeelhouders zijn het Petroleum Ministry Retirement & Welfare Fund, dat 15 % van de aandelen bezit, en Justice Shares Broker Co., dat 10 % van de aandelen bezit. Tijdens het controlebezoek is vastgesteld dat de NPC een aanzienlijk deel van de kapitaalkosten, van het vlottende kapitaal alsmede de termijnaflossingen voor bankleningen op de betrokken aflossingsdata heeft gefinancierd voor STPC. Derhalve is, zoals ook duidelijk blijkt uit de gecontroleerde jaarrekening voor het boekjaar waarin het OT valt, de voortzetting van de activiteiten van de medewerkende producent-exporteur afhankelijk van de financiële steun van de hoofdaandeelhouder, die volledig eigendom is van de National Iranian Oil Company, waarvan het Iraanse ministerie van Olie eigenaar is.

(47)

Voorts worden de kapitaalinjecties in STPC in de boekhouding van de onderneming niet als verstrekte leningen vermeld.

(48)

De schuld van STPC aan de NPC komt, zoals in de gecontroleerde jaarrekening van STPC tot 20 maart 2009 duidelijk is vermeld, overeen met 51 % van haar totale vermogen. In dit verband zij opgemerkt dat artikel 141 van de Iraanse wet tot wijziging van het handelswetboek stipuleert dat de aandeelhouder een besluit moet nemen over ontbinding of voortzetting van een onderneming zodra deze ten minste de helft van haar kapitaal moet reserveren om verliezen te dekken.

(49)

Tot op heden heeft de NPC als hoofdaandeelhouder van STPC geen actie ondernomen om STPC's kapitaal in het licht van de financiële situatie te verhogen, hoewel de algemene vergadering van STPC op 3 juni 2009 heeft besloten dat er over de situatie van de schulden van de onderneming aan de NPC duidelijkheid moet worden geschept.

(50)

Het onderzoek heeft ook uitgewezen dat de hierboven beschreven overdracht van middelen al een aantal jaren gangbaar is. Uit de betrokken gecontroleerde jaarrekening van STPC blijkt inderdaad dat niet terug te betalen middelen zijn verkregen sinds de onderneming met haar activiteiten begon, zoals in de gecontroleerde jaarrekeningen sinds het boekjaar 2004 is vastgelegd.

b)   Conclusie

(51)

Gelet op het voorgaande kan deze financiële steun van de NPC als subsidie worden aangemerkt omdat het een overheidspraktijk betreft waardoor een financiële bijdrage wordt geleverd in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) i), van de basisverordening, d.w.z. een rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van een inbreng in het vlottend kapitaal en van schenkingen voor de terugbetaling van leningen. Dat de niet terug te betalen middelen ten minste vanaf 2004 zijn verkregen, bevestigt voorts dat dit een terugkerende subsidie betreft die tot doel heeft de enige medewerkende Iraanse producent-exporteur in bedrijf te houden.

(52)

Daarnaast moet de NPC als een overheidsinstantie worden aangemerkt, op grond van de volgende factoren: 1) overheidseigendom: De NPC is voor 100 % eigendom van de staat; zij is een dochteronderneming van National Iranian Oil Company, die volledig eigendom is van het ministerie van Olie; 2) de statuten van de NPC zijn aangenomen via een wetsprocedure; 3) de algemene vergadering van vertegenwoordigers van aandeelhouders wordt gevormd door zes ministers, met inbegrip van de minister-president, en twee directeuren van de National Iranian Oil Company, die zijn gekozen door de voorzitter van de raad van bestuur en president-directeur van de National Iranian Oil Company. De overheid heeft derhalve volledige zeggenschap over de NPC; 4) de NPC is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en exploitatie van de petrochemische sector van het land en is uit dien hoofde belast met het beheer van de petrochemische BEZ.

(53)

Wat het bestaan van een aan de ontvangende onderneming toegekend voordeel betreft, is uit het onderzoek gebleken dat STPC in haar huidige vorm haar activiteiten niet zou kunnen voortzetten zonder de financiële steun van de NPC. Deze praktijk is niet in overeenstemming met de gebruikelijke investeringspraktijk van private investeerders, omdat geen enkele commerciële organisatie dergelijke niet terug te betalen kapitaalinjecties zou blijven geven.

(54)

Deze interventie in de financiering van de NPC is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, omdat de subsidieverlenende autoriteit de toekenning van die subsidie uitdrukkelijk tot STPC beperkt, overeenkomstig haar beleid tot ontwikkeling van de petrochemische sector.

(55)

Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(56)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvanger toegekende voordeel wordt geacht te bestaan uit het totaal van niet terug te betalen middelen die de medewerkende producent-exporteur in zijn boekhouding heeft vermeld. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de onderneming in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(57)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 51,02 %.

3.1.3.   Hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(58)

Overeenkomstig de basisverordening bedroegen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies aan de enige medewerkende Iraanse producent-exporteur voorlopig 53,08 % ad valorem.

3.2.   Pakistan

(59)

Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de overheid subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

I)

regeling voor behandeling onder douanetoezicht („Manufacturing Bond”);

II)

invoer van installaties, machines en apparatuur bestemd voor de behandeling onder douanetoezicht („Manufacturing Bond”);

III)

tariefbescherming voor aankopen van PTA op de binnenlandse markt;

IV)

regeling inzake uiteindelijke belastingen („Final Tax Regime”; „FTR”);

V)

regeling voor exportfinanciering tegen vaste langetermijnrente („Export Long-Term Fixed Rate Financing”; „LTF-EOP”);

VI)

exportfinancieringsregeling van de staatsbank van Pakistan („Export Finance Scheme”; „EFS”);

VII)

financiering in het kader van de F.E.-circulaire nr. 25 van de staatsbank van Pakistan (deviezen).

3.2.1.   Specifieke regelingen

I.    Regeling voor behandeling onder douanetoezicht („Manufacturing Bond”)

(60)

Op grond van deze regeling kunnen inputs vrij van rechten worden ingevoerd op voorwaarde dat zij vervolgens worden gebruikt voor goederen die worden uitgevoerd.

a)   Rechtsgrondslag

(61)

De regeling is gebaseerd op het douanewetboek van 1969, zoals gewijzigd op 30 juni 2008. Afdeling 219 (hoofdstuk XX) van dit douanewetboek machtigt de Belastingdienst tot bekendmaking van mededelingen inzake het in- en uitvoerbeleid. Zo omvat hoofdstuk XV van de douanevoorschriften van 2001 (SRO 450(I)/2001, bekendgemaakt op 18 juni 2001) een gedetailleerde regeling voor de vrijstelling van rechten voor goederen die onder de regeling voor behandeling onder douanetoezicht zijn ingevoerd.

b)   Subsidiabiliteit

(62)

Om voor de regeling voor behandeling onder douanetoezicht in aanmerking te komen, is een vergunning vereist die de Ontvanger van de douane verleent aan elke persoon of onderneming die hierom verzoekt, zoals beschreven in artikel 343 van de douanevoorschriften van 2001, hoofdstuk XV.

c)   Praktische uitvoering

(63)

Bij de invoer van de inputs moet de producerende onderneming het SRO-nummer 450/(I)/2001 vermelden op het door de douane voorgeschreven aangifteformulier, de „Goods Declaration”. Bij de douane worden echter een borgstelling en gepostdateerde cheques ter hoogte van de douanerechten en de omzetbelasting in bewaring gegeven, met een geldigheidsduur van drie jaar. Deze zekerheid wordt door de douane vrijgegeven wanneer de onderneming heeft aangetoond dat de eindproducten zijn uitgevoerd.

(64)

Eindproducten die uit ingevoerde inputs zijn vervaardigd, worden geregistreerd in het Bond Register en voor de grondstoffen vindt een correctie plaats overeenkomstig de in het analysecertificaat vermelde inputverhoudingen. Dit door de douane afgegeven certificaat omvat een attest van de input-outputverhoudingen voor alle grondstoffen die voor de vervaardiging van 1 000 kg van het betrokken product nodig zijn. Deze input-outputverhoudingen worden door de onderneming voorgesteld en door de overheid aanvaard en zijn gebaseerd op de in de betrokken bedrijfstak toegepaste normen.

(65)

Bij de uitvoer wordt op de Goods Declaration verklaard dat het gaat om de uitvoer in het kader van de Manufacturing Bond-regeling, en wordt aan die Goods Declaration een overzicht gehecht van de inputs die voor de vervaardiging van de voor de uitvoer bestemde eindproducten zijn verbruikt. Na alle elementen van de Goods Declaration te hebben onderzocht, geeft de betrokken douanebeambte de eindproducten vrij voor uitvoer.

(66)

Wanneer in het Bond Register is aangetekend welke ingevoerde inputs voor de uitvoer van eindproducten zijn verbruikt, dient de onderneming in het kader van de Manufacturing Bond-regeling bij de douane een brief, een kopie van de Goods Declaration betreffende de invoer en vrachtbrieven betreffende de uitvoer in, alsmede een samenvatting/vergelijkende staat van het verbruik van grondstoffen en de uitvoer ervan in de vorm van eindproducten. De douanebeambte geeft dan de bij de invoer van de inputs afgegeven borgstelling en de gepostdateerde cheques vrij.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(67)

De enige medewerkende producent-exporteur heeft door de Manufacturing Bond-regeling voordelen verkregen.

(68)

Bij het controlebezoek is gebleken dat de Pakistaanse autoriteiten in de praktijk geen geschikte controleregeling hebben toegepast om toezicht uit te oefenen op de hoeveelheid vrij van rechten ingevoerde grondstoffen voor de vervaardiging van het exportproduct. Er is vastgesteld dat het systeem in vergelijking met de wettelijke regeling voor terugbetalingen (hoofdstuk XV van de douanevoorschriften 2001) ernstige tegenstrijdigheden kent en slecht functioneert.

(69)

In het onder de regeling voor behandeling onder douanetoezicht vallende entrepot (de „manufacturing bond”) waren de productiezone en de afzonderlijke opslagplaatsen voor eindproducten, afgekeurde goederen en afval, niet duidelijk gekenmerkt. Alleen werden de vrij van rechten ingevoerde grondstoffen van lokaal gekochte inputs gescheiden. De entrepotvoorzieningen, dat wil zeggen het douane-entrepot en de manufacturing bond, bevonden zich niet in een afzonderlijke zone met een van een openbare ruimte gescheiden in- of uitgang zonder andere in- of uitgang, zoals door artikel 349 van voornoemd hoofdstuk XV wordt verlangd.

(70)

De registratie van de ontvangen en verwerkte inputs en de uitgevoerde goederen geschiedde niet op basis van het werkelijke verbruik. Alleen het theoretische verbruik werd geregistreerd, aan de hand van een analysecertificaat met de input-outputverhoudingen van alle grondstoffen die voor de productie van 1 000 kg output benodigd zijn. Deze input-outputnormen worden door de autoriteiten vastgelegd en periodiek herzien, maar er zijn geen duidelijke regels en er is geen bewijsmateriaal voorhanden over de wijze waarop deze herzieningen plaatsvinden.

(71)

Bovendien heeft de Pakistaanse overheid in de praktijk geen doeltreffende controleregeling ingevoerd. De autoriteiten voerden aan audits te verrichten aan de hand van de door de ondernemingen bijgehouden documentatie, maar dit geschiedt door te kijken naar wat de ondernemingen voor elke standaard input-outputnorm rapporteren, en niet naar wat de werkelijke opbrengst van de inputs was.

(72)

De autoriteiten hebben opgemerkt dat het betrokken analysecertificaat voor door de enige medewerkende producent-exporteur geproduceerd pet vanaf 2002 (toen het eerste overgelegde analysecertificaat werd afgegeven) tot het OT aan een beoordeling is onderworpen. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij een kopie van een in 2004 verrichte beoordeling verstrekt. Hoewel deze beoordeling heeft geleid tot een beperking van de hoeveelheid grondstoffen die vrij van rechten mocht worden ingevoerd, is er geen controle verricht ten aanzien van enig onderzoek naar een te hoge kwijtschelding voor niet-betaalde invoerrechten. Vanaf het tijdstip waarop het analysecertificaat werd gecorrigeerd, heeft de medewerkende producent-exporteur zijn in het Bond Register geregistreerde hoeveelheden eenvoudigweg aangepast overeenkomstig de op het analysecertificaat aangegeven input-outputverhoudingen. Sinds 2004 is het analysecertificaat, ondanks het duidelijke bewijs dat het productieproces tot betere opbrengsten van de grondstoffen kon leiden (en dus tot een bovenmatige kwijtschelding van rechten), niet herzien en is evenmin onderzocht wat het werkelijke verbruik van grondstoffen door de medewerkende producent-exporteur was.

e)   Conclusie

(73)

Gelet op al het voorgaande moet de Manufacturing Bond-regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende onderneming een voordeel heeft verkregen.

(74)

Voorts kan deze subsidieregeling als specifiek worden aangemerkt, aangezien de subsidie wordt verleend aan ondernemingen die producten onder douanetoezicht vervaardigen en de goederen vervolgens uitvoeren, en zij derhalve rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk is in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(75)

Daarnaast kan deze regeling niet als toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening worden aangemerkt. De regeling voldoet niet aan de strenge regels van bijlage I, met name punt i), bijlage II en bijlage III bij de basisverordening.

(76)

Meer bepaald heeft de Pakistaanse overheid haar controleregeling of -procedure niet werkelijk toegepast om na te gaan of, en zo ja in welke hoeveelheden, inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product zijn verbruikt (in overeenstemming met bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De input-outputverhoudingen kunnen noch als specifiek voor een onderneming geldende normen, noch zelfs maar als een controleregeling voor het werkelijke verbruik worden aangemerkt. Een dergelijke procedure stelt de overheid niet in staat voldoende precies na te gaan welke hoeveelheden inputs voor de exportproductie werden verbruikt. Bovendien heeft de overheid geen doeltreffende, op een correct bijgehouden verbruiksregister gebaseerde controle verricht. De Pakistaanse overheid stelde bovendien geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs in, hoewel dit normaal gesproken vereist is als er geen sprake van een doeltreffend toegepaste controleregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

(77)

Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(78)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het voordeel uit het totale bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband zij opgemerkt dat de basisverordening niet alleen voorziet in compenserende rechten in verband met een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kan alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten tot compenserende maatregelen aanleiding geven, wanneer aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. In casu waren deze voorwaarden echter niet vervuld. Indien wordt vastgesteld dat er geen adequate controleprocedure is, is de bovenstaande uitzondering voor terugbetalingsregelingen derhalve niet van toepassing en geldt de normale regel waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het teveel dat is kwijtgescholden.

(79)

De hoogte van de subsidie aan de exporteur werd berekend aan de hand van de in het OT gederfde invoerrechten (basisdouanerechten) op het onder de regeling voor behandeling onder douanetoezicht voor het betrokken product ingevoerde materiaal (teller). Aangezien de betrokken subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd verleend, werd de hoogte van deze subsidie overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het OT.

(80)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 2,57 %.

II.    Invoer van installaties, machines en apparatuur bestemd voor de behandeling onder douanetoezicht („Manufacturing Bond”)

(81)

Deze regeling voorzag in een vrijstelling van rechten op de invoer, tot 30 juni 2004, van installaties en machines in het kader van de Manufacturing Bond-regeling. Machines en reserveonderdelen die niet lokaal werden vervaardigd, moesten worden ingevoerd met het oog op het opzetten van een productie-eenheid of de uitbreiding, het in evenwicht brengen, de modernisering en de vervanging van bestaande eenheden in het douane-entrepot.

a)   Rechtsgrondslag

(82)

De regeling is voorzien in SRO nr. 554(I)/98 van 12 juni 1998.

b)   Subsidiabiliteit

(83)

Om onder deze regeling te vallen moest de importeur tegenover de douane verklaren dat de machines naar behoren waren geïnstalleerd of gebruikt in het douane-entrepot.

c)   Praktische uitvoering

(84)

Op het moment van invoer diende de importeur ten genoegen van de hoofdontvanger van de douane aan te tonen dat de machines of onderdelen waren ingevoerd om een productie-eenheid in het douane-entrepot op te zetten en moest hij een borgstelling ter hoogte van de douanerechten afgeven. Deze garantie zou worden vrijgegeven bij overlegging van een certificaat waaruit bleek dat de ingevoerde machines waren geïnstalleerd.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(85)

Deze regeling werd tot juni 2004 gebruikt en de enige medewerkende producent-exporteur heeft in het kader van de invoer van een deel van zijn installaties tussen 2002 en 2003 voordelen verkregen.

e)   Conclusie

(86)

Gelet op het voorgaande moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende onderneming een voordeel heeft verkregen.

(87)

Deze subsidieregeling kan als specifiek worden aangemerkt, aangezien de subsidie wordt verleend aan ondernemingen die producten onder douanetoezicht vervaardigen en de goederen vervolgens uitvoeren, en derhalve rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk is in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(88)

Bovendien kan het voordeel van het niet-betaalde recht op de invoer van kapitaalgoederen niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs worden aangemerkt, omdat zij betrekking heeft op kapitaalgoederen die niet in het productieproces worden verbruikt en derhalve niet onder de in bijlage I, punt i, bij de basisverordening vermelde toelaatbare terugbetalingsregelingen vallen.

(89)

Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(90)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op de ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak van 15 jaar, wat overeenkomt met de minimumafschrijvingstermijn die in de drie bij het huidige onderzoek betrokken landen voor de betrokken bedrijfstak werd vastgesteld. Overeenkomstig de vaste praktijk werd bij het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor dit doel werd het in het OT in Pakistan geldende commerciële rentetarief passend geacht.

(91)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (als teller) omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het OT, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd verleend.

(92)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,01 %.

III.    Tariefbescherming voor aankopen van PTA op de binnenlandse markt

(93)

De regeling voorziet in een geldelijke vergoeding voor binnenlandse aankopen van in Pakistan geproduceerd PTA (de voornaamste grondstof voor de productie van pet), ter hoogte van 7,5 % van de gefactureerde verkoopprijs.

a)   Rechtsgrondslag

(94)

Op grond van deze regeling, die is gebaseerd op SRO nr. 1045(I)/2008 van 19 september 2008, gewijzigd bij SRO nr. 1299(I)/2008 van 22 december 2008, kunnen alle verbruikers en gebruikers van PTA een vergoeding krijgen ter hoogte van 7,5 % van hun lokaal gekocht PTA.

b)   Subsidiabiliteit

(95)

Deze regeling is een compenserende ondersteuning voor in voornoemde SRO vermelde verbruikers of gebruikers van PTA en voor andere door het ministerie voor de textielindustrie goedgekeurde gebruikers die hiervoor in de toekomst in aanmerking kunnen komen. Deze compenserende ondersteuning wordt via de staatsbank van Pakistan verleend om verschillen tussen lokaal gekocht en ingevoerd PTA te neutraliseren. Aanvraagformulieren voor de toekenning van steun uit hoofde van de regeling bevinden zich in bijlage bij de SRO's. Voorts bevat SRO nr. 1045(I)/2008 een lijst van ondernemingen die uit hoofde van de regeling steun ontvangen.

c)   Praktische uitvoering

(96)

Deze vergoeding is een vorm van compenserende steun/tariefbescherming voor de polyesterindustrie en wordt beheerd door de staatsbank van Pakistan. Bij invoer wordt een invoerrecht van 7,5 % geheven op PTA.

(97)

Indien PTA wordt gekocht bij een Pakistaanse fabrikant die de PTA lokaal produceert, wordt op de factuur die de binnenlandse PTA-producent aan de koper stuurt, een prijscomponent ter hoogte van 7,5 % van de prijs vermeld. De koper krijgt dan op verzoek deze 7,5 % vergoed.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(98)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de polyesterindustrie van Pakistan door de regeling in de praktijk een rechtstreekse financiering krijgt. De SRO's hebben tot doel de aankoop van binnenlands geproduceerd PTA aan te moedigen. Deze steun voor in het binnenland gekocht PTA wordt als een rechtstreekse financiering voor de koper beschouwd. Bij het onderzoek bleek dat de enige medewerkende producent-exporteur in de desbetreffende SRO uitdrukkelijk als begunstigde van deze regeling werd vermeld. Die SRO vermeldde in feite slechts acht ondernemingen in Pakistan die voor deze regeling in aanmerking kwamen. Aan de medewerkende producent-exporteur is derhalve met de compenserende steun voor PTA een voordeel toegekend.

e)   Conclusie

(99)

Gelet op al het voorgaande moet deze regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) i), en punt 2, van de basisverordening, omdat zij een financiële bijdrage in de vorm van een directe overdracht van middelen levert waarmee aan de ontvangende onderneming duidelijk een voordeel wordt toegekend.

(100)

Bovendien is de regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder b), van de basisverordening, daar de subsidie afhankelijk is van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

(101)

Daarnaast kan deze subsidie tevens als specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening worden aangemerkt, omdat de wetgeving zelf de subsidiabiliteit uit hoofde van de betrokken regeling uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen uit de polyesterindustrie beperkt.

(102)

Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(103)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvanger toegekende voordeel wordt geacht te bestaan uit het totaal van de financiële vergoeding, zoals de medewerkende producent-exporteur die in zijn boekhouding heeft vermeld.

(104)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de onderneming in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(105)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 2,38 %.

IV.    Regeling inzake uiteindelijke belastingen („Final Tax Regime”; „FTR”)

(106)

Volgens deze regeling kan de exportomzet van een onderneming onder een bijzondere belastingregeling vallen.

a)   Rechtsgrondslag

(107)

Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 154 en 169 van de Wet op de Inkomstenbelasting van 2001 (WIB) en op afdeling IV van deel III van de Eerste uitvoeringsregeling van de WIB van 2001.

b)   Subsidiabiliteit

(108)

Voor deze regeling, waarbij inkomstenbelasting wordt geheven op basis van de exportomzet, kan iedere exporteur bij de incassering van opbrengsten uit verkoop van goederen in aanmerking komen.

c)   Praktische uitvoering

(109)

Bij de incassering van deviezenopbrengsten houdt een hiertoe gemachtigde bank een bronbelasting van 1 % van de waarde van de exporttransactie in, ongeacht of de betrokken onderneming winst heeft gemaakt. Voor de belastbare inkomsten uit binnenlandse activiteiten van ondernemingen geldt daarentegen een belastingtarief van 35 %.

(110)

Deze op deviezenopbrengsten direct toegepaste belastingverlaging moet worden aangemerkt als een uiteindelijke belasting op inkomsten uit exporttransacties. Voor kosten gemaakt ter verwezenlijking van de exportomzet is geen aftrek toegestaan.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(111)

Uit het onderzoek is gebleken dat deze regeling in de praktijk voor exporteurs tot een bijzondere en gunstige fiscale behandeling leidt. Hoewel de kosten voor verwezenlijking van de omzet niet kunnen worden afgetrokken, is het lage belastingtarief van 1 % van de totale exportomzet gunstiger dan de regeling voor normale inkomsten, waarvoor een hoger tarief van 35 % geldt, mits de winst uit export minder wordt belast dan de winst uit binnenlandse verkopen. De enige medewerkende producent-exporteur heeft door de FTR-regeling voordelen verkregen.

e)   Conclusie

(112)

Voor zover deze belastingregeling leidt tot winst doordat voor uitvoer een lager belastingtarief geldt dan voor binnenlandse verkopen, wordt deze regeling aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfd overheidsinkomen waardoor aan de ontvangende onderneming voordeel wordt toegekend.

(113)

Voorts kan deze subsidie als specifiek worden aangemerkt in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening, daar zij afhankelijk is van uitvoerprestaties.

(114)

Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(115)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting over de onder de FTR vallende inkomsten (uitvoer), na aftrek van de uit hoofde van de onder de FTR betaalde belasting (1 % van de exportomzet). Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van de onderneming in het OT, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(116)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 1,95 %.

V.    Regeling voor exportfinanciering tegen vaste langetermijnrente („Export Long-Term Fixed Rate Financing - LTF-EOP”)

(117)

De langetermijnfinanciering van op de export gerichte projecten („LTF-EOP”) heeft tot doel daarvoor in aanmerking komende financiële instellingen in staat te stellen aan leners tegen aantrekkelijke voorwaarden financiële faciliteiten voor de invoer van machines, installaties, uitrustingen en toebehoren te bieden.

a)   Rechtsgrondslag

(118)

Rechtsgrondslag vormen artikel 17, lid 2, onder a), en lid 4, onder c), en artikel 22, juncto artikel 17, lid 2, onder d), van de wet op de staatsbank van Pakistan van 1956. Details van de regeling worden uiteengezet in circulaire nr. 14 van de staatsbank van Pakistan („SBP”) van 18 mei 2004.

b)   Subsidiabiliteit

(119)

Zoals uitdrukkelijk in circulaire nr. 14 wordt vermeld, komen ondernemingen die ten minste 50 % van hun jaarproductie al dan niet rechtstreeks uitvoeren, voor financiering uit hoofde van deze regeling in aanmerking.

c)   Praktische uitvoering

(120)

Aan de LTF-EOP mogen financiële instellingen deelnemen die aan de door de SBP gestelde eisen inzake kapitaaltoereikendheid voldoen. Deze instellingen mogen aan hun leners langetermijnfinancieringen met een looptijd tot 7,5 jaar verstrekken.

(121)

Het aan deze ondernemingen verstrekte krediet kan dan worden gebruikt voor verscheidene doeleinden (modernisering van fabrieken, aankoop van lokaal geproduceerde installaties en machines, invoer van machines, enz.).

(122)

Banken mogen de lener tot 3 % meer rente in rekening brengen dan de door de SBP bekendgemaakte rente. Voor de rentes voor financieringen uit hoofde van de LTF-EOP-regeling wordt afhankelijk van de duur van de financiering uitgegaan van de gewogen gemiddelde rendementen van 12 maands-schatkistpromessen en Pakistaanse obligaties met een looptijd van 3 en 5 jaar.

(123)

Na de uitbetaling van de lening kunnen de banken de betrokken afdeling van de SBP benaderen voor een herfinanciering ter hoogte van de uitbetaalde lening.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(124)

Hoewel deze regeling in juni 2007 afliep, profiteert de enige medewerkende producent-exporteur nog altijd van de regeling, aangezien het een langlopende financiering betreft en het voordeel in april 2005 voor een periode van 7,5 jaar werd toegekend.

(125)

In het kader van deze regeling legt de SBP voor langetermijnleningen dwingend maximumrentes vast.

(126)

Exporteurs kunnen dus langetermijnleningen krijgen tegen voordeliger rentetarieven dan de tarieven voor normale commerciële kredieten die onder gewone marktvoorwaarden tot stand komen.

e)   Conclusie

(127)

De regeling moet worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), en punt 2, van de basisverordening, in de vorm van een overheidspraktijk waarbij een overheidsorgaan (nl. de SBP) betrokken is dat commerciële banken opdraagt taken uit te voeren die worden vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i) (d.w.z. rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen). Aan de ontvangende onderneming wordt in de vorm van het voordelige rentetarief een voordeel toegekend.

(128)

In deze context moet worden benadrukt dat de SBP valt onder de definitie van „overheid” als bedoeld in artikel 2, onder b), van de basisverordening. De bank is voor 100 % eigendom van de staat en streeft doelen van openbaar beleid na. De SBP voert inderdaad alle taken van een centrale bank uit, met inbegrip van de uitgifte van biljetten, het opstellen van regelgeving voor en het toezicht op het financiële stelsel, zij fungeert als bankier voor banken, kredietverstrekker in laatste instantie, bankier voor de overheid, voert monetair beleid, beheert de overheidsschuld, beheert de deviezen, ontwikkelt het financiële stelsel, institutionaliseert sparen en investeren, verzorgt opleidingen voor bankiers en verleent krediet aan prioriteitssectoren.

(129)

Gelet op het voorgaande kan deze subsidie worden aangemerkt als specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening omdat de wetgeving zelf, wat de criteria voor subsidiabiliteit aangaat, uitdrukkelijk in een van uitvoerprestaties afhankelijke subsidie voorziet.

(130)

Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(131)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvanger toegekende voordeel berekend aan de hand van het verschil tussen de door de centrale bank (SBP) vastgelegde bovengrens voor kredieten en de toepasselijke commerciële rentetarieven.

(132)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het aldus verkregen subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het OT, omdat de subsidie afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(133)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,60 %.

VI.    Exportfinancieringsregeling van de staatsbank van Pakistan („Export Finance Scheme”; „EFS”)

(134)

In het kader van de kortlopende financieringen uit hoofde van de EFS bieden commerciële banken exporteurs faciliteiten voor de uitvoer van alle industrieproducten. Deze regeling biedt primair een faciliteit voor kortetermijnwerkkapitaal, voor maximaal 180 dagen.

a)   Rechtsgrondslag

(135)

Rechtsgrondslag vormen artikel 17, lid 2, onder a), en lid 4, onder c), en artikel 22 juncto artikel 17, lid 2, onder d), van de wet op de staatsbank van Pakistan van 1956. Details van de regeling zijn toegelicht in de SBP-circulaires nr. 35 van 28 september 2001 en nr. 44 van 17 december 1998.

b)   Subsidiabiliteit

(136)

Een exporteur kan voor de EFS in aanmerking komen door hiervoor bij een commerciële bank een aanvraag in te dienen en aan de andere vereisten van de financiële instelling te voldoen. De beslissing tot het verstrekken van een lening wordt in feite genomen door de bank, volgens diens eigen intern goedgekeurde kredietbeleid.

c)   Praktische uitvoering

(137)

Dit voordeel kan zowel voor uitvoertransacties als voor uitvoerprestaties worden toegekend.

(138)

Ingevolge de faciliteit in verband met transacties verstrekt de bank op basis van een exportbestelling/exportkredietbrief een financiering aan de exporteur voor maximaal 180 dagen. De financieringsfaciliteit kan voorafgaand aan het vervoer worden verkregen voor de aankoop van inputs en de vervaardiging van de exportgoederen. Tevens wordt financiering na verzending gegeven voor goederen die al naar de importeur in het buitenland zijn verzonden, voor de periode tot de datum van verwezenlijking van de opbrengst van de uitvoer of, indien dit eerder is, voor een tijdvak van 180 dagen.

(139)

Wat de op prestaties gebaseerde faciliteit betreft, wordt dit doorlopende krediet aan de exporteur verleend tot een bedrag van maximaal 50 % van zijn exportprestatie over het voorgaande jaar. Exporteurs kunnen voor een periode van 180 dagen aanspraak maken op deze financieringsfaciliteit. Indien van deze faciliteit gebruik wordt gemaakt, moet er volledige terugbetaling plaatsvinden.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(140)

Deze regeling voorziet in kortlopende exportkredieten van commerciële banken tegen voordelige, door de SBP voorgeschreven rentetarieven. De enige medewerkende producent-exporteur krijgt door deze regeling zowel voor binnenlandse verkopen als voor zijn uitvoer voordeel toegekend.

(141)

Rente-opslagen in het kader van de EFS worden gebaseerd op het gewogen gemiddelde rendement van Pakistaanse zes-maandsschatkistpromessen.

(142)

Exporteurs kunnen dus financieringsfaciliteiten krijgen tegen voordeliger rentetarieven dan de tarieven voor normale kortlopende commerciële kredieten die onder gewone marktvoorwaarden tot stand komen.

e)   Conclusie

(143)

De regeling moet worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), en punt 2, van de basisverordening omdat in het kader hiervan een financiële bijdrage wordt verstrekt in de vorm van een overheidspraktijk waarbij een overheidsorgaan (d.w.z. de SBP) betrokken is dat commerciële banken opdraagt taken uit te voeren die worden vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i) (d.w.z. rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen). Aan de ontvangende onderneming wordt in de vorm van het voordelige rentetarief een voordeel toegekend.

(144)

Voorts kan deze subsidie gelet op het voorgaande worden aangemerkt als specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening, omdat de wetgeving zelf, wat de criteria voor subsidiabiliteit aangaat, uitdrukkelijk in een van uitvoerprestaties afhankelijke subsidie voorziet.

(145)

Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(146)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvanger toegekende voordeel berekend aan de hand van het verschil tussen het door de centrale bank (SBP) vastgelegde bovengrens voor kredieten en de toepasselijke commerciële rentetarieven.

(147)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het aldus verkregen subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het OT, omdat de subsidie afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(148)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 2,22 %.

VII.    Financiering in het kader van de F.E.- circulaire nr. 25 van de staatsbank van Pakistan (deviezen)

(149)

Deze regeling voorziet in kortlopende in- en uitvoerkredieten van commerciële banken tegen voordelige, door de staatsbank van Pakistan voorgeschreven rentetarieven.

a)   Rechtsgrondslag

(150)

Deze financieringsfaciliteit wordt geregeld in F.E.- circulaire nr. 25 van 20 juni 1998, gewijzigd bij F.E.- circulaire nr. 05 van 23 augustus 2002.

b)   Subsidiabiliteit

(151)

Elke exporteur of importeur kan een beroep doen op deze regeling voor kortlopende financiering.

c)   Praktische uitvoering

(152)

Krachtens deze regeling mogen banken hun dollardeposito's gebruiken voor/investeren in de financiering van in- en uitvoer. De betrokken lening wordt voorgeschoten uit de dollardeposito's/interbancaire beleggingen, die in dollars luiden maar worden uitbetaald in roepies. De financiering in het kader van F.E.- circulaire nr. 25 („F.E. 25”) wordt door banken verstrekt tegen overlegging van documenten waaruit de handelstransacties blijken.

(153)

Zoals wordt toegelicht in F.E.- circulaire nr. 05 van 23 augustus 2002 kunnen, indien aan een exporteur een lening is verstrekt, de uit uitvoer afkomstige deviezen voor de terugbetaling van de lening en de winst/rente daarover worden aangewend, mits de exporteur een bank de volledige opbrengst uit de lening in roepies laat uitbetalen. De faciliteit voor handelsleningen krachtens de F.E. 25-regeling wordt volledig en automatisch uit exportopbrengsten gefinancierd.

(154)

Zoals wordt toegelicht in F.E.- circulaire nr. 05 van 23 augustus 2002 kan van de financieringsfaciliteit voor invoer pas gebruik worden gemaakt vanaf de datum waarop de invoer daadwerkelijk in vreemde valuta wordt betaald met behulp van een lening in vreemde valuta aan de importeur. De maximumtermijn voor dergelijke leningen bedraagt uiterlijk zes maanden vanaf de datum van uitbetaling aan de importeur.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(155)

Deze regeling voorziet in kortlopende exportkredieten van commerciële banken tegen voordelige, door de SBP voorgeschreven rentetarieven.

(156)

De rente/opslag voor deze financiering wordt gebaseerd op het LIBOR-tarief, vermeerderd met een door de banken in rekening gebrachte spread.

(157)

Exporteurs kunnen derhalve financieringsfaciliteiten krijgen tegen voordeligere rentetarieven dan die voor normale kortlopende commerciële kredieten die onder de gewone marktvoorwaarden tot stand komen.

e)   Conclusie

(158)

De regeling moet derhalve worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), en punt 2, van de basisverordening omdat in het kader hiervan een financiële bijdrage wordt verstrekt in de vorm van een overheidspraktijk waarbij een overheidsorgaan (nl. de SBP) betrokken is dat commerciële banken opdraagt taken uit te voeren die worden vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i) (d.w.z. rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen). Aan de ontvangende onderneming wordt in de vorm van het voordelige rentetarief een voordeel toegekend.

(159)

Voorts kan deze subsidie gelet op het voorgaande worden aangemerkt als specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening, omdat de wetgeving zelf, wat de criteria voor subsidiabiliteit aangaat, uitdrukkelijk in een van uitvoerprestaties afhankelijke subsidie voorziet.

(160)

Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(161)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvanger toegekende voordeel berekend aan de hand van het verschil tussen het door de centrale bank (SBP) vastgelegde bovengrens voor kredieten en de toepasselijke commerciële rentetarieven.

(162)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het aldus verkregen subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het OT, omdat de subsidie afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(163)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,06 %.

3.2.2.   Hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(164)

Overeenkomstig de basisverordening bedroegen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies aan de enige medewerkende Pakistaanse producent-exporteur voorlopig 9,79 % ad valorem.

3.3.   Verenigde Arabische Emiraten (VAE)

(165)

Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de overheid subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

I)

federale wet nr. 1 van 1979;

II)

vrijhandelszone.

3.3.1.   Specifieke regelingen

I.    Federale wet nr. 1 van 1979

(166)

Op grond van deze regeling kunnen grondstoffen, verpakkingsmaterialen en kapitaalgoederen vrij van rechten worden ingevoerd.

a)   Rechtsgrondslag

(167)

Deze regeling is gebaseerd op federale wet nr. 1 van 1979 tot regeling van industriële aangelegenheden („Federal Law No. 1 of 1979, Organising Industrial Affairs”).

b)   Subsidiabiliteit

(168)

Om voor de voordelen uit hoofde van bovengenoemde federale wet in aanmerking te komen, moet van het ministerie van Financiën en Industrie een industrievergunning worden verkregen.

(169)

Ingevolge artikel 8 van de federale wet kunnen vergunningen voor het opzetten van een industrieel project alleen worden verleend aan onderdanen van de VAE of aan ondernemingen waarvan ten minste 51 % van de aandelen wordt gehouden door ingezetenen, terwijl de verantwoordelijke manager een ingezetene is of de raad van bestuur voor het merendeel uit ingezetenen bestaat.

(170)

Voorts omvat deze federale wet een aantal andere criteria waaraan partijen moeten voldoen om voor subsidieverlening in aanmerking te komen: een vast kapitaal van minimaal 250 000 dirham, minstens 10 werknemers en een motorvermogen van meer dan 5 pk (artikel 2). Een ander vereiste is dat 25 % van de werknemers ingezetene moeten zijn, maar de minister kan van dit vereiste vrijstelling verlenen of het percentage verlagen (artikel 33). Ingevolge artikel 13 moet een aanvraag voor industriële projecten worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria: is het project onderdeel van het industriële ontwikkelingsprogramma van het land; is er een overeenkomst met Arabische landen; voldoet het project aan criteria inzake lokale consumptie. Ingevolge artikel 21 krijgen projecten die aan de vereisten van artikel 13 voldoen, concurrerend zijn en gericht zijn op uitvoer, bijzondere voorrang bij het verlenen van privileges.

(171)

Op basis van de aanvraag en de overgelegde documentatie ter zake doet een daartoe bevoegd comité van het ministerie van Financiën en Industrie een aanbeveling tot goedkeuring of afwijzing van de aanvraag. Ingevolge artikel 12 van federale wet nr. 1 kan de minister besluiten de vergunning al dan niet te verlenen.

c)   Praktische uitvoering

(172)

Om voor de regeling in aanmerking te komen, moet de aanvrager de volgende procedure doorlopen: aanvraag voor een industriële vergunning bij het ministerie van Financiën en Industrie; verlening van de industriële vergunning door het ministerie; toestemming voor invoer vrij van rechten via onlineaanvraag.

(173)

Het betrokken ministerie heeft voor deze regeling een elektronisch industrieel systeem („EIS”) opgezet en een handleiding uitgegeven voor degenen die van de regeling gebruikmaken. Het EIS is een door het ministerie ingevoerd onlinesysteem. Enerzijds geeft het gebruikers rechtstreeks toegang tot hun respectieve vergunning. Anderzijds stelt het EIS de afdeling Industriële ontwikkeling van het ministerie in staat om een volledige controle over de regeling te hebben en toezicht te houden op het gebruik van de aan de ondernemingen toegekende voordelen.

(174)

De toegang van gebruikers van de regeling tot het EIS is beperkt tot inzage in hun lijst van in hun productieproces gebruikte grondstoffen (omschrijving van het goed, GS-code, meeteenheid, totaalsaldo – d.w.z. de hoeveelheid van het goed - en resterend saldo, d.w.z. de resterende hoeveelheid van het goed waarvoor de onderneming nog een vrijstelling van rechten kan krijgen). Voor elke invoertransactie moet online een aanvraag worden ingevuld ter verkrijging van een speciale code waarmee de goederen vrij van rechten bij de douane kunnen worden ingeklaard. De afdeling Industriële ontwikkeling kan aanvragen voor vrijstelling van grondstoffen weigeren indien de hoeveelheid waarvoor in de aanvraag vrijstelling wordt verzocht, het resterende saldo voor dat goed te boven gaat. Het kan ook vrijstelling weigeren voor kapitaalgoederen die niet voor het industriële project worden gebruikt. In dat geval wordt het besluit gebaseerd op de informatie die de onderneming bij de eerste registratie voor de regeling heeft verstrekt. Na een afwijzing kan de onderneming in het systeem alle details en de redenen voor afwijzing zien en met inachtneming hiervan de gevraagde toelichting geven.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(175)

Bij het controlebezoek is vastgesteld dat de enige medewerkende producent-exporteur een algemene vrijstelling van invoerrechten op grondstoffen, verpakkingsmateriaal en kapitaalgoederen heeft gekregen zonder dat hiervoor enige voorwaarde is gesteld, zoals een hierop volgende uitvoer van het eindproduct. Er is geen federale/lokale wet- of regelgeving die de onderneming verplicht tot het bijhouden van een register voor vervolgcontroles door de bevoegde autoriteiten.

(176)

Hoewel de onderneming via het EIS online aanvragen moet indienen om vrij van rechten te mogen invoeren, is er geen richtsnoer gevonden waaruit blijkt op welke gronden de aanvragen worden toe- of afgewezen.

(177)

Bovendien weten de autoriteiten die de vrijstelling verlenen, niet hoeveel van de vrij van rechten ingevoerde inputs werkelijk worden verbruikt. In het EIS wordt enkel het theoretische verbruik door de onderneming gerapporteerd. Na de eerste registratie in het systeem vinden de controles door de subsidieverlenende autoriteiten in feite alleen elektronisch plaats. Er is geen bewijs aangedragen dat de bij de eerste registratie vermelde input-outputhoeveelheden in alle gevallen zijn nagegaan en gecontroleerd. Bovendien heeft de overheid van de VAE in de praktijk geen doeltreffend controlesysteem ingevoerd. De autoriteiten betoogden dat zij controles uitvoeren via het EIS en aan de hand van de documentatie die de ondernemingen jaarlijks voor de verlenging van hun vergunning moeten indienen (informatie over de plaatselijke industrievergunning, gecontroleerde jaarrekeningen, productie- en verkoopgegevens, enz.). Daarbij kijken zij evenwel alleen naar wat de ondernemingen jaarlijks rapporteren, en vergelijken dit met de eerste registratie en niet met de werkelijke productie. In feite is geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat de autoriteiten in elk stadium van de procedure weten hoeveel goederen de enige medewerkende producent-exporteur waaraan krachtens de regeling voordelen worden toegekend, werkelijk voor de productie gebruikt.

e)   Conclusie

(178)

Gezien bovenstaande overwegingen wordt deze regeling aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, omdat zij aan de ontvangende onderneming een financiële bijdrage in de vorm van gederfde overheidsinkomsten verstrekt daar zij de mogelijkheid tot vrijstelling van invoerrechten biedt. In deze context zij opgemerkt dat dit niet kan worden aangemerkt als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs, daar zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, en met name punt i), bijlage II en bijlage III bij de basisverordening. In feite heeft de overheid van de VAE gesteld dat de terugbetalingsregeling voor inputs in de VAE niet geregeld is.

(179)

Bovendien is deze regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 2), onder a), van de basisverordening omdat enkel bepaalde ondernemingen toegang tot de regeling hebben en er geen objectieve criteria voor het beperken van subsidiabiliteit zijn in de zin van artikel 4, lid 2, sub b), van de basisverordening. Wat de onlineaanvraag betreft, hanteert de autoriteit die bevoegd is om begunstigden van de regeling te kiezen, criteria die een mengeling zijn van een aantal duidelijke en objectieve, maar discriminerende criteria (vergunningen kunnen enkel worden verleend aan onderdanen van de VAE, of aan ondernemingen waarvan ten minste 51 % van de aandelen in handen van ingezetenen is, terwijl de verantwoordelijke manager van die onderneming een ingezetene is of de raad van bestuur voor het merendeel uit ingezetenen bestaat en 25 % van de werknemers ingezetene is), en een aantal niet duidelijk omschreven voorwaarden (vestiging in door de overheid aangewezen gebieden, overeenstemming met het programma voor industriële ontwikkeling van het land, overeenkomsten met Arabische landen, voldoen aan criteria inzake lokale consumptie, concurrerend en op uitvoer gericht zijn). De rol van de afdeling voor Industriële ontwikkeling, die enkel in de door het ministerie uitgegeven gebruikershandleiding en niet in de federale wet tot invoering van de regeling wordt genoemd, wordt in geen enkele bepaling toegelicht.

(180)

Voorts is er bewijs dat de subsidies niet automatisch worden verleend. De wetgeving op grond waarvan de vergunningverlenende autoriteit handelt, verleent de minister de bevoegdheid de uiteindelijke beslissing inzake de verlening van industriële vergunningen te nemen, zonder dat hoeft te worden aangegeven om welke reden aanvragen worden toe- of afgewezen. Voorts zijn de autoriteiten te allen tijde discretionair bevoegd tot toe- of afwijzing van de aanvraag tot vrijstelling van rechten.

(181)

Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(182)

Het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag werd berekend aan de hand van het voordeel voor de verkrijger in het OT, d.w.z. het totaal aan niet-betaalde invoerrechten op grondstoffen in het OT. Dit subsidiebedrag (teller) is omgeslagen over de totale omzet van het betrokken product van de onderneming in het OT.

(183)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 5,02 %.

II.    Vrijhandelszone (VHZ)

(184)

De producent-exporteur handelde sinds zijn oprichting tot mei 2008 onder de regeling voor de vrijhandelszone van Ras Al Khaimah, en profiteerde van een vrijstelling van rechten op de invoer van kapitaalgoederen.

a)   Rechtsgrondslag

(185)

De VAE kennen geen federale wetgeving voor aangelegenheden betreffende de oprichting en het beheer van de VHZ. Elk emiraat vaardigt zijn eigen wet- en regelgeving uit en is verantwoordelijk voor het douanetoezicht op de betrokken VHZ's.

b)   Subsidiabiliteit

(186)

Voor de vestiging van een onderneming in de VHZ van Ras Al Khaimah bestaat geen specifieke regel of beperking: elke onderneming kan zich in de VHZ vestigen, ongeacht of het een nationale onderneming betreft of een onderneming waarvan de eigendom zich volledig in buitenlandse handen bevindt.

c)   Praktische uitvoering

(187)

De belangrijkste voordelen van vestiging in de VHZ zijn de mogelijkheid om alle goederen vrij van rechten in te voeren (grondstoffen, basis- en hulpgoederen, halffabricaten, kapitaalgoederen) en om zonder enige vooraf door de overheid gestelde voorwaarde over de aandeelhoudersstructuur van de onderneming te beslissen. In VHZ's vervaardigde goederen worden geacht van oorsprong uit de VAE te zijn. Niettemin worden zij, indien zij vanuit de VHZ naar de binnenlandse markt van de VAE worden gebracht, als buitenlandse goederen behandeld, d.w.z. er moeten invoerrechten worden betaald wanneer zij in het vrije verkeer worden gebracht.

(188)

Hoewel een in een VHZ gevestigde onderneming vrij van rechten mag in- en uitvoeren, moet bij invoer aangifte worden gedaan bij de betrokken federale douane. De onderneming moet bij de douane van de plaats van invoer een bankgarantie afgeven. De ingevoerde goederen worden door de douane ingeklaard met een verklaring van vertrek/binnenkomst. Bij ontvangst van de goederen bij de binnenkomst/invoerlocatie van de VHZ inspecteert de betrokken autoriteit in de douanezone de ontvangen goederen en tekent zij de vertrek/binnenkomstverklaring indien aan de betrokken vereisten wordt voldaan. Deze verklaring dient, op het ontvangende douanecontrolepunt naar behoren ondertekend, weer te worden overgelegd aan de douaneautoriteit bij het punt van invoer/binnenkomst, waarna de bankgarantie wordt vrijgegeven.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(189)

Tijdens het controlebezoek is vastgesteld dat er geen concrete, wettelijke en openbaar gemaakte criteria zijn waaraan het besluit van de vergunning verlenende autoriteit inzake wie zich in de VHZ mag vestigen, moet voldoen. Een onderneming die zich in die zone wil vestigen, moet hiertoe een aanvraag bij de autoriteit van het emiraat Ras Al Khaimah indienen, maar er is geen wetgeving of richtsnoer beschikbaar waaruit blijkt op grond waarvan het verzoek kan worden toe- of afgewezen.

(190)

Wat het bestaan van de verschillende VHZ's in de VAE betreft, is uit het onderzoek gebleken dat er voor de inrichting en het beheer van VHZ's in de VAE geen uniforme wettelijke criteria zijn. Er is geen bewijs aangedragen dat alle VHZ's in de VAE onder dezelfde regelgeving vallen en dezelfde exploitatievoorschriften kennen. Ook is er ernstige twijfel gerezen over de vraag of het recht van vestiging in de VHZ's kan worden beperkt tot een bepaald soort bedrijfsactiviteit. Uit de verstrekte informatie blijkt inderdaad dat bepaalde VHZ's in de VAE exclusief voor bepaalde soorten bedrijfsactiviteiten zijn bedoeld (bijvoorbeeld „Dubai Auto Free Zone”, „International Media Production Free Zone”, „Dubai Flower Centre Free Zone” enz.).

(191)

De enige medewerkende producent-exporteur heeft kapitaalgoederen vrij van rechten mogen invoeren.

e)   Conclusie

(192)

Gelet op het voorgaande moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening omdat zij een financiële bijdrage levert in de vorm van gederfde overheidsinkomsten waarbij de ontvangende onderneming een voordeel wordt toegekend.

(193)

Bovendien is de regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, omdat deze voordelen alleen kunnen worden verkregen door ondernemingen in VHZ's en de mogelijkheid om de subsidie te verkrijgen, derhalve uitdrukkelijk is beperkt tot ondernemingen op bepaalde locaties, waarvan de activiteiten onder de VHZ-regeling vallen. Voorts heeft het onderzoek uitgewezen dat de toekenning van de VHZ-status in de VAE op discretionaire gronden geschiedt en niet aan de hand van neutrale en objectieve criteria, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b). Gelet op het gebrek aan federale wetgeving inzake de inrichting en het beheer van de VHZ's in de VAE, verleent elke subsidie verlenende autoriteit in de zeven emiraten waaruit de VAE bestaat, toegang tot de VHZ's volgens zijn eigen regels. Aangezien er in het emiraat van Ras Al Khaimah geen wetgeving of richtsnoeren beschikbaar zijn, beslist de betrokken autoriteit op discretionaire gronden welke onderneming toegang kan krijgen tot de VHZ.

(194)

Voorts kan het voordeel van de niet-betaalde rechten op de invoer van kapitaalgoederen niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling worden aangemerkt omdat het betrekking heeft op kapitaalgoederen die niet in het productieproces worden verbruikt en derhalve niet onder een toelaatbare terugbetalingsregeling in de zin van bijlage I, punt i), bij de basisverordening vallen.

(195)

Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(196)

Omdat de onderneming vanaf haar oprichting tot mei 2008 in de VHZ was gevestigd, terwijl de pet-productie pas in september 2007 is begonnen, en de onderneming sinds januari 2008 op grond van een voorlopige industriële vergunning uit hoofde van federale wet nr. 1 van 1979 produceerde, bestaat de in het OT verkregen subsidie enkel in de vrijstelling van rechten op de invoer van kapitaalgoederen.

(197)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak van 15 jaar, wat overeenkomt met de minimumafschrijvingstermijn die in de drie bij het huidige onderzoek betrokken landenvoor de betrokken bedrijfstak werd vastgesteld. Overeenkomstig de vaste praktijk werd bij het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor dit doel werd het in het OT in de VAE geldende commerciële rentetarief passend geacht.

(198)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (als teller) omgeslagen over de totale omzet in het OT, omdat de toekenning van het voordeel niet afhankelijk is van uitvoerprestaties.

(199)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,11 %.

3.3.2.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(200)

Overeenkomstig de basisverordening bedragen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de enige medewerkende producent-exporteur uit de VAE voorlopig 5,13 % ad valorem.

4.   SCHADE

4.1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(201)

Gedurende het OT werd het soortgelijke product vervaardigd door 17 producenten in de Unie. Hun productie wordt derhalve geacht de productie in de Unie uit te maken in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

(202)

Van deze 17 producenten hebben er 12 medewerking aan het onderzoek verleend. Vastgesteld werd dat deze 12 producenten een groot deel, in dit geval meer dan 80 %, van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie voor hun rekening namen. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 6, van de basisverordening en zullen hierna als de „bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid. De overige producenten in de Unie worden hierna de „overige producenten in de Unie” genoemd. Deze overige producenten in de Unie hebben de klacht niet actief gesteund of betwist.

(203)

De EU-markt voor pet wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal producenten, die in de regel deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen met hoofdvestigingen buiten de EU. De markt bevindt zich door een aantal recente overnames en bedrijfsbeëindigingen in een consolideringfase. Sinds 2009 werden bijvoorbeeld pet-productielocaties van Tergal Fibers (Frankrijk), Invista (Duitsland) en Artenius (VK) gesloten en nam Indorama de voormalige Eastman-fabrieken in het VK en Nederland over.

(204)

Zoals in overweging 8 is vermeld, werden voor een steekproef vijf afzonderlijke producenten geselecteerd, die 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden. Eén onderneming kon niet alle gevraagde gegevens verstrekken, waardoor de steekproef tot vier ondernemingen moest worden beperkt, die 47 % van de verkoop van alle medewerkende producenten vertegenwoordigden.

4.2.   Verbruik in de Unie

(205)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, de Eurostat-gegevens over de omvang van de invoer op de EU-markt en, wat de overige producenten in de Unie betreft, aan de hand van op de klacht gebaseerde schattingen.

(206)

Het verbruik van het betrokken product in de Unie is van 2006 tot het eind van het OT toegenomen met 11 %. De zichtbare vraag steeg in 2007 met 8 %, daalde vervolgens in 2008 met 2 procentpunten, om daarna tot het eind van het OT weer met 5 procentpunten te stijgen.

Tabel 1

 

2006

2007

2008

OT

Totaal EU-verbruik (ton)

2 709 400

2 936 279

2 868 775

2 996 698

Index (2006=100)

100

108

106

111

Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst

4.3.   Invoer uit de betrokken landen

a)   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(207)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van pet uit Iran, Pakistan en de VAE overeenkomstig artikel 8, lid 3, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld.

(208)

Wat de invoer van oorsprong uit de VAE, Iran en Pakistan betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de subsidiemarges boven de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening aangegeven de-minimisdrempel lagen en de uit deze landen met subsidiëring ingevoerde hoeveelheden niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 10, lid 9, van de basisverordening waren.

(209)

Wat de concurrentievoorwaarden voor invoer uit Iran, Pakistan en de VAE en het soortgelijke product betreft, bleek uit het onderzoek dat de producenten uit deze landen dezelfde verkoopkanalen gebruiken en aan soortgelijke categorieën afnemers verkopen. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de invoer uit al deze landen in de beoordelingsperiode is toegenomen.

(210)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 8, lid 3, van de basisverordening is voldaan en dat de invoer uit Iran, Pakistan en de VAE cumulatief moet worden beoordeeld.

b)   Volume van de betrokken invoer

(211)

Het volume van de invoer met subsidiëring van het betrokken product in de EU nam tussen 2006 en het eind van het OT met een factor van meer dan 5 toe tot 304 202 ton in het OT. Meer specifiek steeg de invoer uit de betrokken landen tussen 2006 en 2007 met 20 %, alvorens in 2008 ten opzichte van 2007 met 270 procentpunten te stijgen en tussen 2008 en het eind van het OT met nog eens 154 procentpunten.

Tabel 2

 

2006

2007

2008

OT

Volume van de invoer met subsidiëring (ton)

55 939

67 067

218 248

304 202

Index (2006=100)

100

120

390

544

Marktaandeel van de invoer met subsidiëring

2,1 %

2,3 %

7,6 %

10,2 %

Bron: Eurostat

c)   Marktaandeel van de betrokken invoer

(212)

Het marktaandeel van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen, dat in 20062, 1 % bedroeg, nam in de beoordelingsperiode met 8 procentpunten toe. Meer specifiek steeg het met 0,2 procentpunten tussen 2006 en 2007, met nog eens 5,3 procentpunten tussen 2007 en 2008, en tussen 2008 en het eind van het OT met 2,6 procentpunten. Het marktaandeel van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen bedroeg in het OT 10,2 %.

(213)

Opgemerkt zij dat de VAE pas in 2007 op de markt kwamen, maar al spoedig een aanzienlijk marktaandeel veroverden.

d)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(214)

De gemiddelde invoerprijs daalde gedurende de beoordelingsperiode met 14 %, met de scherpste daling tussen 2008 en het eind van het OT. In 2007 daalde de gemiddelde prijs met 1 % en bleef in 2008 rond dat niveau, alvorens in het OT met 13 procentpunten te dalen.

Tabel 3

 

2006

2007

2008

OT

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 030

1 023

1 015

882

Index (2006=100)

100

99

99

86

Bron: Eurostat

ii)   Prijsonderbieding

(215)

Omdat de prijzen en de kosten van het betrokken product in het OT sterk fluctueerden, werden de verkoopprijzen en kosten op kwartaalbasis verzameld en de prijsonderbieding en het prijsbederf op kwartaalbasis berekend.

(216)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de betrokken landen voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie gecorrigeerd voor de kosten na invoer en verschillen in handelsstadium.

(217)

Uit deze vergelijking bleek dat de invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VAE bij verkoop in de Unie de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT met 3,9 % onderbood. De invoer met subsidiëring van oorsprong uit Iran onderbood de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop in de Unie met 3,2 %. De invoer met subsidiëring van oorsprong uit Pakistan onderbood de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop in de Unie met 1,4 %. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van de betrokken landen gedurende het OT bedraagt 3,2 %.

4.4.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

(218)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek van de gevolgen van de invoer met subsidiëring voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren en indicatoren die van invloed waren op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode.

(219)

Zoals hiervoor is uiteengezet, moest gelet op het grote aantal producenten in de Unie gebruik worden gemaakt van steekproeven. De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:

macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, gemiddelde prijzen per eenheid, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van dumping in het verleden) voor de totale productie in de Unie, die werden beoordeeld aan de hand van de bij de medewerkende producenten verzamelde gegevens en voor de overige producenten in de Unie aan de hand van een schatting op basis van de gegevens in de klacht;

micro-economische indicatoren (voorraden, lonen, winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken), die werden geanalyseerd voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, op basis van de door hen verstrekte gegevens.

4.4.1.   Macro-economische indicatoren

a)   Productie

(220)

De productie in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT met 4 % gedaald. Na in 2007 nog met 5 % te zijn gestegen tot ongeveer 2 570 000 ton, is zij in 2008 met 10 procentpunten scherp gedaald, en in het OT met 1 procentpunt weer licht gestegen tot rond de 2 300 000 ton.

Tabel 4

 

2006

2007

2008

OT

Productie (ton)

2 439 838

2 570 198

2 327 169

2 338 577

Index (2006=100)

100

105

95

96

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

b)   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(221)

De productiecapaciteit van de producenten in de Unie is in de beoordelingsperiode met 15 % gestegen. In 2007 steeg zij met 1 %, in 2008 met 5 procentpunten en in het OT met nog eens 9 procentpunten.

Tabel 5

 

2006

2007

2008

OT

Productiecapaciteit (ton)

2 954 089

2 971 034

3 118 060

3 385 738

Index (2006=100)

100

101

106

115

Bezettingsgraad

83 %

87 %

75 %

69 %

Index (2006=100)

100

105

90

84

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

(222)

De bezettingsgraad die in 2006 83 % bedroeg, steeg tot 87 % in 2007, maar daalde vervolgens tot 75 % in 2008 en tot slechts 69 % in het OT. De daling van de bezettingsgraad in 2008 en het OT vloeit voort uit een geringere productie en een hogere productiecapaciteit in deze periode.

c)   Verkoopvolume

(223)

De verkoop van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de EU-markt is in de beoordelingsperiode licht gedaald. De verkoop steeg in 2007 met 5 %, maar daalde in 2008 licht tot onder het niveau van 2006, en bedroeg in het OT met ongeveer 2 100 000 ton 3 % minder dan in 2006. Gezien de beperkte omvang van de voorraden geeft de ontwikkeling van de verkoop nauwgezet de ontwikkeling van de productie weer.

Tabel 6

 

2006

2007

2008

OT

Verkoop in EU (ton)

2 202 265

2 318 567

2 171 203

2 133 787

Index (2006=100)

100

105

99

97

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

d)   Marktaandeel

(224)

In de beoordelingsperiode verloren de producenten in de Unie 10 procentpunten van hun marktaandeel, dat terugliep van 85 % in 2006 tot 75 % in het OT. Dit verlies van marktaandeel is een gevolg van het feit dat de verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode ondanks een stijging van het verbruik met 3 % zijn gedaald. Deze dalende trend werd ook voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld.

Tabel 7

 

2006

2007

2008

OT

Marktaandeel van de producenten in de Unie

84,9 %

83,2 %

79,8 %

75,1 %

Index (2006=100)

100

98

94

88

Bron: antwoorden op de vragenlijst, klacht, Eurostat

e)   Groei

(225)

Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2006 en het eind van het OT met 11 % steeg, nam het volume van de verkopen van de producenten in de Unie op de EU-markt met 3 % en hun marktaandeel met 10 procentpunten af. Anderzijds steeg het marktaandeel van de invoer met subsidiëring in hetzelfde tijdvak van 2,1 % tot 10,2 %. De producenten in de Unie konden dus niet van de groei van de markt profiteren.

f)   Werkgelegenheid

(226)

De werkgelegenheid bij de producenten in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT met 15 % gedaald. Het aantal werknemers daalde van 2 400 in 2006 naar 2 100 in 2007 met 13 %, en bleef in 2008 en in het OT ongeveer op dit niveau. De daling in 2007 is het gevolg van de herstructureringsinspanningen van een aantal producenten in de EU.

Tabel 8

 

2006

2007

2008

OT

Aantal werknemers

2 410

2 100

2 060

2 057

Index (2006=100)

100

87

85

85

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

g)   Productiviteit

(227)

De productiviteit van de producenten in de Unie, in productie (ton) per werknemer per jaar, steeg in de beoordelingsperiode met 12 %. Dit betekent dat de productie langzamer dan de werkgelegenheid is gedaald en vormt een aanwijzing dat de producenten in de Unie efficiënter zijn geworden. Dit is met name duidelijk voor 2007, toen de productie steeg terwijl de werkgelegenheid daalde en de productiviteit 21 % hoger lag dan in 2006.

Tabel 9

 

2006

2007

2008

OT

Productiviteit (ton per werknemer)

1 013

1 224

1 130

1 137

Index (2006=100)

100

121

112

112

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

h)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

(228)

De gemiddelde verkoopprijzen op jaarbasis van de producenten in de Unie op de EU-markt bij verkoop aan onafhankelijke afnemers bleven tussen 2006 en 2008 stabiel op rond 1 100 euro per ton. In het OT daalde de gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis met 12 % tot 977 euro per ton. De gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis weerspiegelt niet de maandelijkse of zelfs dagelijkse prijsschommelingen van pet op de Europese (en wereld-) markt, maar wordt toereikend geacht om de ontwikkeling in de beoordelingsperiode weer te geven. De verkoopprijs van pet volgt gewoonlijk de prijsontwikkeling van de voornaamste grondstoffen ervoor (voornamelijk PTA en MEG), daar deze 80 % van de totale kosten van pet uitmaken.

Tabel 10

 

2006

2007

2008

OT

Eenheidsprijs op de EU-markt (euro/ton)

1 110

1 105

1 111

977

Index (2006=100)

100

100

100

88

Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

(229)

Zoals hierboven is aangegeven, werden de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen ondergeboden.

i)   Hoogte van de subsidiemarge en herstel van dumping en subsidiëring in het verleden

(230)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit de betrokken landen kan het effect van de werkelijke subsidiemarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd. Er zij aan herinnerd dat er sinds 2000 antidumpingmaatregelen van kracht zijn ten aanzien van de invoer van pet uit India, Indonesië, de Republiek Korea, Maleisië, Taiwan, Thailand en sinds 2004 de Volksrepubliek China. Ook zijn er sinds 2000 compenserende maatregelen van kracht ten aanzien van de invoer uit India. Aangezien de bedrijfstak van de Unie in de periode waarop dit onderzoek betrekking heeft, marktaandeel heeft verloren en meer verliezen heeft geleden, kan niet worden gesteld dat hij zich daadwerkelijk heeft hersteld van de dumping en subsidiëring in het verleden, en wordt de productie in de Unie geacht kwetsbaar te blijven voor de schadelijke gevolgen van invoer met subsidiëring op de markt van de Unie.

4.4.2.   Micro-economische elementen

a)   Voorraden

(231)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten zijn tussen 2006 en het eind van het OT afgenomen met 22 %. Opgemerkt zij dat deze voorraden minder dan 5 % van de jaarlijkse productie uitmaken, zodat de relevantie van deze indicator voor de beoordeling van de schade beperkt is.

Tabel 11

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Eindvoorraad (ton)

61 374

57 920

46 951

47 582

Index (2006=100)

100

94

77

78

Bron: antwoorden op de vragenlijst

b)   Lonen

(232)

De jaarlijkse arbeidskosten zijn tussen 2006 en 2007 toegenomen met 11 %, om vervolgens in 2008 met 2 procentpunten en in het OT met nog eens 9 procentpunten af te nemen tot het niveau van 2006. De arbeidskosten zijn over het geheel bezien dus stabiel gebleven.

Tabel 12

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Jaarlijkse arbeidskosten (euro)

27 671 771

30 818 299

30 077 380

27 723 396

Index (2006=100)

100

111

109

100

Bron: antwoorden op de vragenlijst

c)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(233)

In de beoordelingsperiode bleef de winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten op de EU-markt aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt in procenten van de nettoverkoop, negatief en daalde zelfs van – 6,9 % tot – 7,5 %. Wat de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten betreft, verbeterde de situatie in 2007, toen de nettoverliezen slechts – 1,5 % van de nettoverkoop bedroegen, maar namen de verliezen sterk toe in 2008, tot – 9,3 %. In het OT verbeterde de situatie licht.

Tabel 13

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Winstgevendheid bedrijfstak van de EU (% van nettoverkoop)

–6,9 %

–1,5 %

–9,3 %

–7,5 %

Index (2006=-100)

– 100

–22

– 134

– 108

Rendement van investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

–9,6 %

–3,1 %

–16,8 %

–12,3 %

Index (2006=-100)

– 100

–32

– 175

– 127

Bron: antwoorden op de vragenlijst

(234)

Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Het steeg van – 9,6 % in 2006 tot – 3,1 % in 2007. In 2008 daalde het tot – 16,8 %, om in het OT weer te stijgen tot – 12,3 %. Over de gehele beoordelingsperiode gezien bleef het rendement van investeringen negatief en verslechterde het met 2,7 procentpunten.

d)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(235)

De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten was negatief en bedroeg in 2006 ongeveer – 18,5 miljoen euro. Hij verbeterde in 2007 aanzienlijk tot +19,5 miljoen euro, maar verslechterde in 2008 weer enorm (– 42 miljoen euro), om in het OT uit te komen op – 11 miljoen euro. Over het geheel bezien verbeterde de kasstroom zich in de beoordelingsperiode, maar bleef wel negatief.

(236)

Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite ondervond bij het aantrekken van kapitaal, wat er met name aan ligt dat sommige producenten deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen.

Tabel 14

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Kasstroom (euro)

–18 453 130

19 478 426

–42 321 103

–11 038 129

Index (2006=100)

– 100

206

– 229

–60

Bron: antwoorden op de vragenlijst

e)   Investeringen

(237)

De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in de productie van het soortgelijke product namen tussen 2006 en 2007 met 34 % en tussen 2007 en 2008 met nog eens 59 procentpunten af, waarna zich in het OT nog een geringe daling voordeed. Over de gehele beoordelingsperiode gezien daalden de investeringen met 96 %. Deze scherpe daling kan deels worden verklaard uit het feit dat in 2006 en 2007 nieuwe productielijnen werden gekocht met het oog op een uitbreiding van de capaciteit.

Tabel 15

Steekproef

2006

2007

2008

OT

Netto-investeringen (euro)

98 398 284

64 607 801

6 537 577

4 298 208

Index (2006=100)

100

66

7

4

Bron: antwoorden op de vragenlijst

4.5.   Conclusie inzake schade

(238)

Uit de analyse van de macro-economische gegevens blijkt dat de productie en de verkoop van de producenten in de Unie in de beoordelingsperiode daalden. Ofschoon de waargenomen daling als zodanig niet dramatisch was, moet zij in de context worden geplaatst van een tussen 2006 en het eind van het OT toegenomen vraag, zodat het marktaandeel van de producenten in de Unie met 10 procentpunten daalde tot 75 %.

(239)

Tegelijkertijd blijkt uit de relevante micro-economische indicatoren dat de economische situatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie duidelijk is verslechterd. De winstgevendheid en het rendement van investeringen bleven negatief en daalden over het geheel gezien verder tussen 2006 en het eind van het OT. Ook de kasstroom bleef, ondanks een over het geheel bezien positieve ontwikkeling, negatief in het OT.

(240)

Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 8, lid 4, van de basisverordening heeft geleden.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Inleiding

(241)

Overeenkomstig artikel 8, leden 5 en 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook andere bekende factoren dan de invoer met subsidiëring waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven.

5.2.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(242)

Tussen 2006 en het OT is de invoer met subsidiëring van het betrokken product meer dan vervijfvoudigd, tot 304 200 ton, en is het marktaandeel ervan met bijna 8 procentpunten (van 2,1 % tot 10,2 %) toegenomen. Tegelijkertijd heeft de bedrijfstak van de Unie ongeveer 10 procentpunten van zijn marktaandeel verloren (van 84,9 % naar 72,1 %). De gemiddelde prijs van deze invoer is tussen 2006 en het eind van het OT teruggelopen en onder de gemiddelde prijs van de producenten in de Unie gebleven.

(243)

Zoals in overweging 217 is aangegeven, bedroeg de prijsonderbieding van de invoer met subsidiëring gemiddeld 3,2 %. Hoewel de prijsonderbieding minder dan 4 % bedroeg, kan deze niet als verwaarloosbaar worden aangemerkt, daar pet een basisproduct is waarbij met name op prijsniveau wordt geconcurreerd.

(244)

De Iraanse exporteur betoogde dat de invoer van Iraanse pet geen aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie kon hebben veroorzaakt, omdat de omvang van deze invoer de de-minimisdrempel voor invoer slechts marginaal overschreed. In het OT overschreed de invoer uit Iran, goed voor een marktaandeel van1,9 %, de in de basisverordening aangegeven de-minimisdrempel echter. Voorts werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de prijzen van de invoer uit Iran onderboden. Tegen deze achtergrond wordt het argument van de Iraanse exporteur afgewezen.

(245)

Gezien de onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de betrokken landen wordt geconcludeerd dat deze invoer met subsidiëring een neerwaartse druk op de prijzen uitoefende, waardoor de bedrijfstak van de Unie niet in staat was zijn verkoopprijzen te handhaven op een niveau dat nodig is om de kosten te dekken en winst te maken. Er bestaat tussen die invoer en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade dus een oorzakelijk verband.

5.3.   Gevolgen van andere factoren

5.3.1.   Uitvoer door de bedrijfstak van de Unie

(246)

Een belanghebbende stelde dat de schade van de producenten in de Unie werd veroorzaakt door hun slechte uitvoerprestaties. Zoals onderstaande tabel laat zien, is het volume van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 11 % toegenomen. In dezelfde periode zijn de uitvoerprijzen met 10 % gedaald, zodat de waarde van de uitvoer in de beoordelingsperiode stabiel is gebleven. Bijgevolg duidt niets erop dat de uitvoerprestatie tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen.

Tabel 16

Bedrijfstak van de Unie

2006

2007

2008

OT

Uitvoer (ton)

25 677

24 103

23 414

28 504

Index (2006=100)

100

94

91

111

Uitvoer (euro)

28 473 679

27 176 204

25 109 209

28 564 676

Index (2006=100)

100

95

88

100

Prijs van de uitvoer (euro/ton)

1 109

1 128

1 072

1 002

Bron: antwoorden op de vragenlijst

(247)

Een andere belanghebbende betoogde dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de EU kunstmatig hoog waren. Volgens deze belanghebbende bleek dit duidelijk uit het feit dat de prijzen op de EU-markt stabiel bleven terwijl de uitvoerprijzen zijn gedaald. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt in de beoordelingsperiode per jaar met 12 % daalden, overeenkomstig de daling van de uitvoerprijzen in dezelfde periode. Het argument wordt derhalve afgewezen.

5.3.2.   Invoer uit derde landen

a)   Republiek Korea

(248)

Voor de Republiek Korea zijn in 2000 antidumpingrechten ingesteld. Voor twee Koreaanse ondernemingen geldt echter een nultarief en uit het onderzoek is gebleken dat de invoer uit de Republiek Korea hoog blijft en in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen. De invoer uit Korea is tussen 2006 en het eind van het OT met bijna 150 % toegenomen, terwijl het marktaandeel van 3,5 % in 2006 is gestegen tot 7,7 % in het OT.

Tabel 17

 

2006

2007

2008

OT

Omvang van de invoer uit Zuid-Korea (ton)

94 023

130 994

177 341

231 107

Index (2006=100)

100

139

189

246

Marktaandeel van de invoer uit Zuid-Korea

3,5 %

4,5 %

6,2 %

7,7 %

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 084

1 071

1 063

914

Bron: Eurostat

(249)

De gemiddelde prijs van de invoer uit Korea bleef in het algemeen licht onder die van de producenten in de Unie. De Koreaanse prijzen waren echter hoger dan de gemiddelde prijzen uit de betrokken landen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit de Republiek Korea tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, was de bijdrage ervan slechts beperkt en kan deze het oorzakelijk verband ten aanzien van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen niet hebben verbroken.

(250)

De Iraanse exporteur betoogde dat stijgingen van de Iraanse invoer het gevolg waren van een afname van de invoer uit Zuid-Korea en derhalve niet ten koste van de Europese producenten gingen. Uit Eurostat-gegevens blijkt echter dat de invoer uit beide landen in de beoordelingsperiode gestaag en parallel aan elkaar is toegenomen. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de invoer uit Iran louter de plaats van invoer uit Zuid-Korea heeft ingenomen.

b)   Andere landen

(251)

De invoer uit andere landen vond door de bank genomen plaats tegen veel hogere prijzen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie. Daarbij komt dat deze invoer in de beoordelingsperiode marktaandeel heeft verloren. Bijgevolg wordt deze invoer niet als mogelijke oorzaak van schade voor de bedrijfstak van de Unie aangemerkt.

Tabel 18

 

2006

2007

2008

OT

Omvang van de invoer uit andere landen (ton)

259 438

296 418

185 286

210 772

Index (2006=100)

100

114

71

81

Marktaandeel van de invoer uit andere landen

9,6 %

10,1 %

6,5 %

7,0 %

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 176

1 144

1 194

1 043

Bron: Eurostat

5.3.3.   Concurrentie van de niet-medewerkende producenten in de Unie

(252)

Sommige belanghebbenden stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten is aan concurrentie van de niet-medewerkende producenten in de Unie. Vijf producenten in de Unie hebben niet aan deze procedure meegewerkt. Een van hen beëindigde zijn productie reeds in het OT, en twee andere deden dit kort hierna. Op basis van de in de klacht gegeven informatie is een schatting gemaakt van het verkoopvolume van de niet-medewerkende producenten. Uitgaande van de beschikbare informatie blijkt dat het marktaandeel van deze producenten in de beoordelingsperiode gedaald is van 20,5 % in 2006 tot 16 % in het OT. Uit het onderzoek is nergens gebleken dat het gedrag van deze producenten het oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de voor de bedrijfstak van de Unie vastgestelde schade heeft verbroken.

Tabel 19

Niet-medewerkende EU-producenten

2006

2007

2008

OT

Verkoop in EU (ton)

554 329

493 363

356 581

478 282

Index (2006=100)

100

89

64

86

Marktaandeel

20,5 %

16,8 %

12,4 %

16,0 %

Bron: Klacht

5.3.4.   Economische teruggang

(253)

De financiële en economische crisis van 2008 heeft ertoe geleid dat de markt minder snel groeide dan verwacht, terwijl in het begin van de jaren 2000 jaarlijkse groeipercentages rond de 10 % gebruikelijk waren. In 2008 liep de vraag naar pet voor het eerst terug. Dit had uiteraard gevolgen voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(254)

Het negatieve effect van de economische teruggang en de inkrimping van de vraag werd echter nog versterkt door de toegenomen invoer met subsidiëring uit de betrokken landen, waarbij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden onderboden. Al kan dus voor de periode vanaf het laatste kwartaal van 2008 de economische neergang worden geacht tot de schade te hebben bijgedragen, dan nog kan dit niet afdoen aan de schadelijke gevolgen van de laag geprijsde invoer met subsidiëring op de EU-markt gedurende de gehele beoordelingsperiode. Zelfs bij een daling van de verkoop moet de bedrijfstak van de Unie een aanvaardbaar prijsniveau kunnen handhaven en derhalve de negatieve gevolgen van een afname van de vraag kunnen beperken, maar zij kan dit alleen als er geen sprake is van oneerlijke concurrentie door laaggeprijsde invoer met subsidiëring op de markt.

(255)

De economische teruggang heeft geen enkele invloed op de schade die al vóór het laatste kwartaal van 2008 werd geleden en waargenomen.

(256)

Bijgevolg is de economische teruggang een element dat pas vanaf het laatste kwartaal van 2008 tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, en kan hij gelet op het mondiale karakter ervan niet worden aangemerkt als een mogelijke oorzaak die het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen verbreekt.

5.3.5.   Geografische locatie

(257)

Sommige belanghebbenden hebben betoogd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade in de eerste plaats is veroorzaakt door de ongunstige locatie van tenminste sommige producenten in de Unie (d.w.z. ver van een haven, waardoor zij te kampen hebben met onnodige extra transportkosten voor zowel de grondstoffen als het eindproduct).

(258)

Vestiging op een voor relatief goedkopere vervoermiddelen niet eenvoudig toegankelijke plaats heeft uiteraard bepaalde nadelen wat de kosten voor de levering van zowel grondstoffen door de leveranciers als het eindproduct aan de afnemers betreft. Uit het onderzoek en de gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (waarvan er twee dichter bij een haven en twee meer landinwaarts zijn gevestigd) bleek geen significant verband tussen de geografische vestiging en de economische prestatie van de producenten in de Unie. Er werd namelijk vastgesteld dat de dicht bij een haven gevestigde producenten net zo goed schade hadden geleden.

(259)

Bijgevolg heeft de geografische vestiging er niet wezenlijk toe bijgedragen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden.

5.3.6.   Verticale integratie

(260)

Sommige belanghebbenden stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade was veroorzaakt door het feit dat veel producenten in de Unie niet verticaal geïntegreerd zijn (wat de productie van PTA betreft), zodat zij ten opzichte van geïntegreerde exporteurs aanzienlijke kostennadelen hebben. Uit de onderzochte gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie kwam geen significant verband tussen de verticale integratie van de PTA-productie en de economische prestatie van de producenten in de Unie naar voren.

(261)

Bijgevolg heeft het gebrek aan verticale integratie van de PTA-productie niet tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade bijgedragen.

5.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(262)

Aangezien de toename van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen, het groeiende marktaandeel van deze invoer en de vastgestelde prijsonderbieding samenvielen met de achteruitgang van de situatie van de producenten in de Unie, moet worden geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening door de invoer met subsidiëring is veroorzaakt.

(263)

Andere factoren zijn onderzocht maar er is niet gebleken dat zij het oorzakelijk verband tussen de gevolgen van de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben verbroken. Invoer uit de Republiek Korea kan tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben bijgedragen, maar gezien het geringe prijsverschil tussen deze invoer en de markt van de Unie, wordt deze geacht het oorzakelijk verband dat met betrekking tot de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen is vastgesteld, niet te hebben verbroken. Wegens het afnemende marktaandeel van de invoer uit andere derde landen en het hoge prijsniveau ervan, is er geen bewijs dat deze invoer tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen. Verder heeft geen enkele andere bekende factor, zoals bijvoorbeeld de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, concurrentie van de andere producenten in de Unie, de economische teruggang, de geografische locatie of het gebrek aan verticale integratie, zodanig tot de schade van de bedrijfstak van de Unie bijgedragen dat deze het oorzakelijk verband verbreekt.

(264)

Op grond van deze analyse, waarin een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de gevolgen van alle andere bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met subsidiëring, wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de betrokken landen aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(265)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake subsidiëring, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is om maatregelen in te stellen. Hiertoe heeft de Commissie overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van mogelijke maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen.

(266)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar onafhankelijke importeurs, leveranciers van grondstoffen, gebruikers en hun verenigingen. Hoewel meer dan 50 vragenlijsten werden verstuurd, zijn slechts 13 antwoorden binnen de gestelde termijn ontvangen. Daarnaast maakten 22 gebruikers later in de procedure schriftelijk bezwaar tegen mogelijke maatregelen in dit geval.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie en van andere producenten in de Unie

(267)

Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen ten aanzien van invoer uit de betrokken landen een verdere ontwrichting van de markt en druk op de prijzen zal verhinderen en een eerlijke mededinging zal herstellen. Dit zal de bedrijfstak van de Unie de gelegenheid bieden zijn situatie te verbeteren door hogere prijzen, meer verkoop en een groter marktaandeel.

(268)

De verwachting is dat wanneer maatregelen uitblijven, de invoer uit de betrokken landen met lage prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden, blijft toenemen. In dat geval kan de bedrijfstak van de Unie zijn situatie niet verbeteren. Gelet op de slechte financiële staat van de bedrijfstak van de Unie zullen er naar verwachting meer bedrijfsbeëindigingen zijn met het daarmee gepaard gaande verlies van werkgelegenheid.

(269)

Er zijn geen aanwijzingen dat de belangen van de producenten in de Unie die niet actief aan het onderzoek hebben meegewerkt, verschillen van die welke voor de bedrijfstak van de Unie zijn genoemd.

(270)

De Iraanse onderneming betoogde dat de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Unie niet zou helpen omdat dit alleen tot nieuwe investeringen in andere uitvoerende landen zou leiden. Dit argument kan niet worden aanvaard, omdat dit logisch doorredenerend ertoe zou leiden dat er nooit compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld op producten waarvoor de investeringen zich naar andere landen kunnen verplaatsen. Het zou ook betekenen dat er niet wordt beschermd tegen oneerlijke handel, enkel vanwege de mogelijkheid van nieuwe concurrentie vanuit andere derde landen.

(271)

Dezelfde belanghebbende stelde dat maatregelen geen remedie kunnen zijn voor een structureel concurrentienadeel van de pet-bedrijfstak in de EU ten opzichte van die in Azië en het Midden-Oosten. Dit argument was echter niet voldoende onderbouwd. Er zij opgemerkt dat sommige van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die verticaal zijn geïntegreerd, zich ook in een financieel moeilijke positie bevinden. Voorts is vastgesteld dat producenten-exporteurs zelfs als er mogelijke concurrentievoordelen waren (bijvoorbeeld doordat grondstoffen goedkoper konden worden ingekocht), nog altijd tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies ontvingen.

(272)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van compenserende maatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

6.2.   Belang van niet-verbonden importeurs in de Unie

(273)

Zoals hiervoor is aangegeven, is van de niet-verbonden importeurs een steekproef genomen, maar heeft van de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen er slechts een (Global Services International, „GSI”) volledige medewerking aan dit onderzoek verleend door de vragenlijst te beantwoorden. De door de medewerkende importeur aangegeven invoer vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van alle invoer van de betrokken landen in het OT. Het grootste deel van de omzet van GSI bestaat uit commissies voor de invoer van pet. Aangezien GSI op commissiebasis werkt, wordt niet verwacht dat de instelling van een recht merkbare gevolgen voor diens activiteiten zal hebben, daar hij een werkelijke prijsverhoging waarschijnlijk op zijn klanten zal afwentelen.

(274)

Andere importeurs hebben geen relevante gegevens verstrekt. Aangezien de invoer uit andere landen waarvoor thans antidumping- en/of compenserende maatregelen van kracht zijn, niet ophield en er invoer beschikbaar is uit landen ten aanzien waarvan geen handelsbeschermingsmaatregelen gelden (bijv. Oman, de VS, Brazilië), kunnen importeurs invoeren uit deze landen.

(275)

De voorlopige conclusie is derhalve dat de instelling van voorlopige maatregelen de belangen van de EU-importeurs niet merkbaar zal beïnvloeden.

6.3.   Belangen van de leveranciers van grondstoffen in de Unie

(276)

Drie grondstoffenleveranciers (twee van PTA en een van MEG) hebben aan het onderzoek meegewerkt door de vragenlijst binnen de vermelde termijn te beantwoorden. Ongeveer 700 mensen waren in de Europese vestigingen van die leveranciers bij de productie van PTA of MEG betrokken.

(277)

De medewerkende PTA-producenten vertegenwoordigen ongeveer 50 % van de PTA-aankopen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. PTA-producenten zijn in vergaande mate afhankelijk van het reilen en zeilen van de pet-producenten, die hun voornaamste klanten zijn. Lage pet-prijzen leiden tot lagere PTA-prijzen en lagere marges voor de PTA-producenten. Opgemerkt zij dat er thans een antidumping- en een antisubsidieonderzoek plaatsvindt ten aanzien van de invoer van PTA van oorsprong uit Thailand, wat betekent dat de PTA-producenten in de EU ook met oneerlijke concurrentie van invoer uit Thailand kunnen worden geconfronteerd. De instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met subsidiëring van pet komt de PTA-producenten derhalve ten goede.

(278)

Voor de medewerkende MEG-leverancier vertegenwoordigt MEG minder dan 10 % van diens totale omzet. Pet is niet de enige en evenmin de voornaamste mogelijke toepassing van MEG, zodat MEG-producenten minder van de situatie in de pet-industrie afhankelijk zijn. Niettemin kunnen de moeilijkheden van de pet-industrie enige gevolgen voor de MEG-leveranciers hebben, ten minste op korte en middellange termijn.

(279)

Gelet op bovenstaande overwegingen wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen in het belang is van de grondstoffenleveranciers.

6.4.   Belang van de gebruikers

(280)

Het pet waarop deze procedure betrekking heeft (d.w.z. met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer, het zogeheten „bottle grade”-pet) wordt hoofdzakelijk voor het vervaardigen van flessen voor water en andere dranken gebruikt. Het gebruik ervan voor de vervaardiging van andere verpakkingen (vaste levensmiddelen en wasmiddelen) en plaat groeit, maar blijft vrij beperkt. Pet-flessen worden in twee fasen vervaardigd: i) eerst worden door spuitgieten van pet „voorvormen” gemaakt, waarna ii) deze worden verwarmd en in de vorm van flessen worden geblazen. De vervaardiging van flessen kan geïntegreerd geschieden (d.w.z. dezelfde onderneming koopt pet, vervaardigt een voorvorm en blaast deze in de vorm van een fles), of beperkt zijn tot de tweede fase (het blazen van de voorvorm in de vorm van een fles). Voorvormen kunnen vrij gemakkelijk worden vervoerd omdat zij klein en compact zijn, terwijl lege flessen fragiel zijn en door de vorm ervan zeer duur in het vervoer.

(281)

Pet-flessen worden door bottelaars met water en/of andere dranken gevuld. De bottelaars zijn veelal bij de pet-handel betrokken omdat zij zelf de flessen vervaardigen of omdat zij aanbestedingsovereenkomsten hebben gesloten met verwerkende bedrijven en/of flessenmakers voor wie zij de pet-prijs met de producent uitonderhandelen („soft tolling”) of zelfs het pet voor hun eigen flessen kopen („hard tolling”).

(282)

Bijgevolg kunnen twee groepen gebruikers worden onderscheiden:

verwerkende bedrijven en/of flessenmakers – die pet rechtstreeks bij de producent kopen, het tot voorvormen (of flessen) verwerken en het voor verdere verwerking (of vulling) doorverkopen, en

bottelaars – die voor de flessenmakers/verwerkende bedrijven met wie zij een aanbestedingsovereenkomst hebben gesloten pet kopen („hard tolling”) of de prijs uitonderhandelen („soft tolling”).

a)   Verwerkende bedrijven

(283)

De producenten van voorvormen zijn de voornaamste gebruikers van het „bottle grade”-pet. Vier verwerkende bedrijven, die in het OT 16 % van het verbruik van de Unie vertegenwoordigden, hebben volledig aan het onderzoek meegewerkt (d.w.z. hebben de vragenlijsten binnen de vermelde termijnen volledig beantwoord). Zoals hiervoor opgemerkt, heeft voorts een groot aantal verwerkende bedrijven later in de procedure hun bezwaren geuit, maar geen controleerbare gegevens over hun verbruik verstrekt. De medewerkende importeur heeft tijdens een hoorzitting gesteld dat meer dan 80 % van de EU-gebruikers tegen de maatregelen zijn. Deze informatie was echter onvoldoende onderbouwd en niet controleerbaar.

(284)

Een vereniging die de Europese plastic verwerkende bedrijven vertegenwoordigt (EuPC), heeft tijdens een hoorzitting verklaard ten aanzien van deze procedure een neutraal standpunt in te nemen. Ofschoon sommige van haar leden tegen maatregelen zouden zijn, is het huidige prijspeil voor pet op de Europese markt voor de pet-recyclerende bedrijven niet vol te houden. Deze bedrijven (die eveneens worden vertegenwoordigd door EuPC) zouden vóór maatregelen zijn. In een latere fase van het onderzoek wijzigde de vereniging echter haar standpunt en maakte zij bezwaar tegen de instelling van maatregelen. Zij betoogde dat de instelling van maatregelen excessieve kosten zou meebrengen voor de plasticverwerkende industrie in de EU, die met name is samengesteld uit kleine en middelgrote ondernemingen. De vereniging betoogde dat deze ondernemingen niet in staat zouden zijn de hogere pet-prijzen te absorberen, waardoor zij hetzij zouden worden gedwongen hun activiteiten te beëindigen, hetzij zouden worden aangemoedigd om zich buiten de EU te vestigen. Deze stellingen werden in deze fase niet verder onderbouwd.

(285)

Bij de medewerkende verwerkende bedrijven waren 1 300 mensen werkzaam, terwijl volgens de verklaringen van de verwerkende bedrijven die zich later in de procedure hebben gemeld, bij die bedrijven nog eens 6 000 mensen zouden werken. De importeur en zijn klanten hebben tijdens de hoorzitting verklaard dat er bij verwerkende bedrijven ongeveer 20 000 mensen werkzaam zijn. De informatie over het aantal arbeidsplaatsen moet nog worden gecontroleerd.

(286)

Volgens de beschikbare informatie maakt het voor de productie van voorvormen gebruikte pet ongeveer 70 % tot 80 % van de totale productiekosten van de verwerkende bedrijven uit. Derhalve is dit pet voor deze ondernemingen een cruciale kostenfactor. Tot nu toe kwam uit het onderzoek naar voren dat de medewerkende verwerkende bedrijven gemiddeld nu al enig verlies lijden. Daar de meerderheid van de verwerkende bedrijven kleine en middelgrote lokale ondernemingen zijn, kunnen zij op de korte of middellange termijn mogelijk slechts in beperkte mate kostenstijgingen afwentelen, met name wanneer hun klanten (de bottelaars) tamelijk grote spelers met een veel betere onderhandelingspositie zijn. De contracten voor de verkoop van voorvormen en/of flessen (waarover normaal gesproken elk jaar wordt onderhandeld) omvatten echter vaak een mechanisme om met de wisselende pet-prijzen rekening te houden.

(287)

De verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur voerden aan dat maatregelen ertoe leiden dat een aantal grotere voorvormmakers hun gestandaardiseerde productielijnen naar buurlanden van de EU zullen verplaatsen. Aangezien de kosten van het vervoer van voorvormen over een beperkte afstand relatief laag zijn, vindt dit proces tot op zekere hoogte ook nu al plaats. Niettemin lijken momenteel overwegingen als nabijheid van de klant of flexibiliteit voor leveringen op te wegen tegen de mogelijke voordelen van de buurlanden. Daar het voorgestelde niveau van maatregelen laag is, wordt er voorlopig van uitgegaan dat de voordelen van vervaardiging van voorvormen buiten de EU niet tegen de huidige nadelen opwegen. Voorts is de verwachting dat vestiging elders enkel een alternatief is voor ondernemingen waarvan de klanten dicht bij de EU-grenzen zijn gevestigd, maar niet voor verwerkende bedrijven die hun klanten in andere delen van de EU hebben.

(288)

De verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur hebben voorts betoogd dat maatregelen enkel op korte termijn uitkomst voor de pet-producenten kunnen brengen. Zij stelden dat er, zodra de makers van voorvormen naar buiten de EU trekken, op de EU-markt op de middellange tot lange termijn voor pet-producenten onvoldoende vraag zal zijn, en de dalende prijzen de pet-producenten uiteindelijk tot bedrijfsbeëindiging of vertrek uit de EU zullen dwingen. Gelet op de voorgaande overweging en in aanmerking genomen dat er voorlopig van wordt uitgegaan dat voorvormmakers economisch niet gedwongen zijn tot vertrek uit de EU, zal dit scenario zich waarschijnlijk niet verwezenlijken.

(289)

Voorlopig kan dus niet worden uitgesloten dat de instelling van maatregelen de productiekosten van de verwerkende bedrijven aanzienlijk zal beïnvloeden. Daar onzeker is of de producenten van voorvormen en/of flessen de meerkosten op hun klanten kunnen afwentelen, kunnen de gevolgen voor de winstgevendheid van de verwerkende bedrijven en voor hun prestaties in het algemeen in dit stadium niet duidelijk worden aangegeven.

b)   Bottelaars

(290)

Zes bottelaars, waaronder onderdelen van Coca-Cola Co., Nestlé Waters, Danone en Orangina, hebben aan het onderzoek meegewerkt, d.w.z. de vragenlijsten binnen de vermelde termijnen volledig beantwoord. Zij vertegenwoordigen ongeveer 11 % van het pet-verbruik in de Unie in het OT. Door de vorm van de verstrekte informatie kan niet eenvoudig worden achterhaald hoeveel personeel rechtstreeks betrokken is bij het deel van de productie dat van pet gebruikmaakt. Een voorlopige raming komt uit op ongeveer 6 000 mensen. Uitgaande van de beschikbare informatie zijn er in de totale bottelindustrie naar schatting tussen de 40 000 en 60 000 mensen werkzaam die rechtstreeks zijn betrokken bij productie-onderdelen waarbij pet wordt gebruikt.

(291)

Uitgaande van de beschikbare informatie ligt het aandeel van de kosten van pet in de totale kosten van de medewerkende bottelaars op 1 % tot 14 %, afhankelijk van de kosten van andere componenten waarvan bij de productie van hun respectieve producten gebruik wordt gemaakt. De beschikbare informatie wijst erop dat pet voor de producenten van mineraalwater (in het bijzonder indien merkloos) een belangrijkere kostenfactor is, terwijl dit voor sommige soft-drinkbottelaars een marginale kostenpost is. Uit de informatie in het dossier blijkt dat de kosten voor pet in sommige gevallen voor de consument tot 20 % van de eindprijs van het mineraalwater uitmaken. Naar schatting kunnen de kosten van pet gemiddeld tot 10 % van de totale kosten van de bottelaars uitmaken.

(292)

Gezien bovenstaande overwegingen zal een verhoging van de prijzen van pet na instelling van de voorlopige maatregelen slechts een beperkte invloed op de algemene situatie van de bottelaars hebben (minder dan 2 % kostenstijging), ook al zouden zij, zoals gesteld, problemen hebben om de meerkosten op hun afnemers af te wentelen, wat in elk geval op middellange termijn onwaarschijnlijk is.

6.5.   Onvoldoende aanbod van pet

(293)

Verscheidene belanghebbenden voerden aan dat de instelling van maatregelen tot een tekort aan pet op de EU-markt leidt en dat de producenten in de Unie onvoldoende capaciteit hebben om aan de bestaande vraag te voldoen.

(294)

In dit verband zij opgemerkt dat de producenten in de Unie in het OT op slechts 69 % van hun capaciteit werkten en voldoende restcapaciteit hebben om de invoer uit de betrokken landen indien noodzakelijk op te vangen. Het recht heeft echter niet tot doel de invoer te ontmoedigen, maar alleen om de eerlijke concurrentie op de markt te herstellen. Bovendien zijn er ook nog andere leveranciers.

(295)

Voorts is de verwachting dat de productie van de pet-recyclerende industrie toeneemt als de prijs van nieuw pet in de EU op een redelijk niveau wordt gehouden en niet wordt toegestaan dat deze door oneerlijke concurrentie daalt.

6.6.   Verdere argumenten

(296)

De Iraanse exporteur betoogde dat de instelling van maatregelen tegen Iraans pet onevenredige negatieve gevolgen zou hebben, omdat Iran een ontwikkelingsland is en Iraanse exporteurs wegens internationale sancties toch al met aanzienlijke nadelen worden geconfronteerd. Het is vaste praktijk van de Commissie om compenserende maatregelen in te stellen zodra juridische vereisten tot dergelijke handelingen nopen, ongeacht of het om een ontwikkelingsland dan wel een ontwikkeld land gaat. Bovendien is het feit dat er tegen Iran sancties van kracht zijn, in het kader van de bestaande antisubsidieregels niet relevant.

6.7.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(297)

Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen betreffende de invoer uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie, en ook de andere producenten in de Unie, gelegenheid zal geven om verbetering in hun situatie te brengen door meer verkoop, hogere verkoopprijzen en een groter marktaandeel. Ofschoon zich voor de gebruikers (vooral de verwerkende bedrijven) nadelen in de vorm van kostenstijgingen voor gebruikers kunnen voordoen, wegen die waarschijnlijk niet op tegen de voor de producenten en hun leveranciers verwachte voordelen.

(298)

Herstel van een eerlijke concurrentie en handhaving van een redelijk prijsniveau in de EU zal de recyclage van pet aanmoedigen, waardoor wordt bijgedragen aan de bescherming van het milieu. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er al met al geen dwingende redenen zijn om in dit geval geen maatregelen in te stellen. Het kan nodig zijn deze voorlopige beoordeling uiteindelijk te herzien, na controle van de antwoorden op de gebruikersvragenlijst en verder onderzoek.

7.   VOORLOPIGE COMPENSERENDE MAATREGELEN

(299)

Gezien de voorlopige conclusies inzake subsidiëring, door de subsidiëring veroorzaakte schade en belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring nog meer schade lijdt.

7.1.   Schademarge

(300)

De voorlopige rechten ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de betrokken landen moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door de invoer met subsidiëring jegens de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde subsidiemarge niet overschrijden. Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende subsidiëring teniet te doen, wordt in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te behalen die redelijkerwijs onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. zonder invoer met subsidiëring, kan worden behaald.

(301)

De Unie wilde een streefwinst van 7,5 %, zoals gebruikt in de procedure tegen de Volksrepubliek China. De bedrijfstak van de Unie heeft echter in de beoordelingsperiode nooit een dergelijke winst behaald (hij was in werkelijkheid zelfs nooit winstgevend) en heeft in het algemeen opgemerkt dat hij normaal gesproken tamelijk lage marges kent. De grootste winst die door twee in de steekproef opgenomen ondernemingen gedurende één jaar van de beoordelingsperiode werd behaald, was 3 %. In deze omstandigheden werd 5 % voorlopig de meest passende streefwinst geacht.

(302)

Op basis hiervan werd voor de bedrijfstak van de Unie een prijs van het soortgelijke product berekend die geen schade veroorzaakt. Deze prijs is vastgesteld door de werkelijke winstmarge in mindering te brengen op de prijs af fabriek en bij de zo berekende break-evenprijs voornoemde streefwinstmarge op te tellen.

(303)

Aangezien in het OT de grondstoffenprijzen en bijgevolg de pet-prijzen op de markt van de Unie aanzienlijk varieerden, werd het passend geacht om de schademarge op basis van kwartaalgegevens te berekenen.

Land

Schademarge

Iran

17,0 %

Pakistan

15,2 %

VAE

18,5 %

7.2.   Voorlopige maatregelen

(304)

In het licht van voorgaande overwegingen wordt overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig compenserend recht op het betrokken product van oorsprong uit Iran, Pakistan en de VAE moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de subsidiemarge of aan de schademarge indien deze lager is.

(305)

Gezien het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening geoordeeld dat het voorlopige compenserende recht dat op de invoer van oorsprong uit Iran moet worden ingesteld, gelijk moet zijn aan de vastgestelde schademarge, terwijl het voorlopige compenserende recht op de invoer uit Pakistan en de VAE gelijk moet zijn aan de vastgestelde subsidiemarge.

(306)

Er zij opgemerkt dat de kosten en prijzen van pet binnen relatief korte perioden aanzienlijk fluctueren. Het werd derhalve passend geacht rechten in te stellen in de vorm van een bepaald bedrag per ton. Dit bedrag werd verkregen door het antisubsidierecht toe te passen op de cif-uitvoerprijzen die bij de berekening in de parallelle antidumpingprocedure waren gebruikt.

(307)

Gelet op het voorgaande zijn de voorgestelde compenserende rechten, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Land

Totale subsidiemarge

Waarvan exportsubsidie

Schademarge

(op kwartaalbasis)

Voorlopig compenserend recht

%

Bedrag

(EUR/t))

Iran

53 %

2 %

17,0 %

17,0 %

142,97

Pakistan

9,7 %

7,4 %

15,2 %

9,7 %

83,64

VAE

5,1 %

0 %

18,5 %

5,1 %

42,34

7.3.   Slotbepaling

(308)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten.

2.   Het voorlopige compenserende recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde producten is als volgt:

Land

Compenserend recht

(EUR/ton)

Iran: alle ondernemingen

142,97

Pakistan: alle ondernemingen

83,64

Verenigde Arabische Emiraten: alle ondernemingen

42,34

3.   Indien goederen zijn beschadigd voor zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs dientengevolge overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4) voor het bepalen van de douanewaarde verhoudingsgewijze wordt verlaagd, wordt het bedrag van het voorlopige compenserende recht, berekend op basis van de voorgenoemde bedragen, verlaagd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 30 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 31, lid 4, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van vier maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB C 208 van 3.9.2009, blz. 7.

(3)  PB C 208 van 3.9.2009, blz. 12.

(4)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/59


VERORDENING (EU) Nr. 474/2010 VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

51,1

MK

50,2

TN

74,3

TR

63,0

ZZ

59,7

0707 00 05

AL

41,0

MA

46,5

MK

57,4

TR

120,9

ZZ

66,5

0709 90 70

TR

111,1

ZZ

111,1

0805 50 10

AR

92,0

BR

112,1

TR

93,6

ZA

102,2

ZZ

100,0

0808 10 80

AR

90,1

BR

79,2

CA

113,1

CL

95,4

CN

51,4

MK

26,7

NZ

106,6

US

148,6

ZA

90,6

ZZ

89,1

0809 20 95

TR

526,5

US

328,1

ZZ

427,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/61


VERORDENING (EU) Nr. 475/2010 VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 470/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.

(4)  PB L 131 van 29.5.2010, blz. 29.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 1 juni 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

37,71

0,00

1701 11 90 (1)

37,71

3,59

1701 12 10 (1)

37,71

0,00

1701 12 90 (1)

37,71

3,29

1701 91 00 (2)

39,23

5,70

1701 99 10 (2)

39,23

2,57

1701 99 90 (2)

39,23

2,57

1702 90 95 (3)

0,39

0,29


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/63


VERORDENING (EU) Nr. 476/2010 VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2010

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 juni 2010

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002, ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 4 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 juni 2010, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 juni 2010, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.


BIJLAGE I

Vanaf 1 juni 2010 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

13,98

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

13,98


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee of de Zwarte Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

14.5.2010-28.5.2010

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minneapolis

Chicago

Notering

165,97

116,10

Fob-prijs VSA

138,17

128,17

108,17

84,83

Golfpremie

16,37

Grote-Merenpremie

36,08

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

30,61 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

63,21 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


RICHTLIJNEN

1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/66


RICHTLIJN 2010/32/EU VAN DE RAAD

van 10 mei 2010

tot uitvoering van de door HOSPEEM en EPSU gesloten kaderovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 155, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 155, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het „VWEU”) kunnen de sociale partners gezamenlijk verzoeken dat op het niveau van de Unie door hen gesloten overeenkomsten voor zaken die onder artikel 153 van het VWEU vallen, ten uitvoer worden gelegd door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie.

(2)

Bij brief van 17 november 2008 hebben de Europese organisaties van sociale partners HOSPEEM (European Hospital and Healthcare Employers’ Association, een brancheorganisatie die de werkgevers vertegenwoordigt) en EPSU (European Federation of Public Services Unions, een Europese vakbondsorganisatie) de Commissie overeenkomstig artikel 138, lid 4, en artikel 139 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (het „EG-Verdrag”) (1) in kennis gesteld van hun wens onderhandelingen aan te gaan met als doel een kaderovereenkomst te sluiten inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche.

(3)

Op 17 juli 2009 hebben de Europese sociale partners de tekst van een kaderovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche ondertekend.

(4)

Aangezien de doelstellingen van de richtlijn, namelijk te komen tot een zo veilig mogelijke werkomgeving door de preventie van letsel bij werknemers als gevolg van alle scherpe medische instrumenten (naalden inbegrepen) en de bescherming van de werknemers die in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche aan dat risico zijn blootgesteld, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vervatte evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(5)

De Commissie heeft bij de opstelling van haar voorstel voor een richtlijn rekening gehouden met de representativiteit van de ondertekenende partijen, gelet op de werkingssfeer van de overeenkomst, voor de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche, hun opdracht, de wettigheid van de clausules in de kaderovereenkomst en de naleving van de relevante bepalingen voor het midden- en kleinbedrijf.

(6)

De Commissie heeft het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité in kennis gesteld van haar voorstel.

(7)

Het Europees Parlement heeft op 11 februari 2010 een resolutie betreffende het voorstel aangenomen.

(8)

Het doel van de kaderovereenkomst zoals uiteengezet in clausule 1 daarvan is de verwezenlijking van een van de doelstellingen van het sociaal beleid te bevorderen, namelijk verbetering van de arbeidsomstandigheden.

(9)

Clausule 11 biedt de lidstaten en de Gemeenschap (sedert 1 december 2009 vervangen door de Unie) de mogelijkheid bepalingen te handhaven of in te voeren die gunstiger zijn voor de bescherming van werknemers tegen letsels door scherpe medische instrumenten.

(10)

De lidstaten moeten voor inbreuken op de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vaststellen.

(11)

De lidstaten kunnen de sociale partners, indien deze daarom gezamenlijk verzoeken, belasten met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, op voorwaarde dat de lidstaten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.

(12)

Overeenkomstig punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (2) worden de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn is gericht op de uitvoering van de op 17 juli 2009 door de Europese sociale partners HOSPEEM en EPSU gesloten kaderovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche, zoals opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

De lidstaten bepalen welke sancties van toepassing zijn wanneer krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen worden overtreden. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 3

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 11 mei 2013 aan deze richtlijn te voldoen of verzekeren zich ervan dat de sociale partners binnen die termijn de nodige maatregelen bij overeenkomst vaststellen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

Á. GONZÁLEZ-SINDE REIG


(1)  Hernummerd: artikel 154, lid 4, en artikel 155 van het VWEU.

(2)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.


BIJLAGE

KADEROVEREENKOMST INZAKE DE PREVENTIE VAN SCHERPE LETSELS IN DE ZIEKENHUIS- EN GEZONDHEIDSZORGBRANCHE

Preambule

1.

Veiligheid en gezondheid op het werk is een thema dat iedereen in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche ter harte moet gaan. Maatregelen, mits goed uitgevoerd, om onnodig letsel te voorkomen en daartegen te beschermen, zullen een positief effect hebben op de middelen.

2.

De veiligheid en gezondheid van de werknemers zijn van het grootste belang en hangen nauw samen met de gezondheid van de patiënt. Dit komt ten goede aan de kwaliteit van de zorg.

3.

Het beleidsvormingsproces en de beleidsuitvoering met betrekking tot scherpe medische instrumenten dienen tot stand te komen via de sociale dialoog.

4.

HOSPEEM (European Hospital and Healthcare Employers’ Association) en EPSU (European Public Services Union), de erkende Europese sociale partners in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche, zijn het volgende overeengekomen:

Algemene overwegingen

1.

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 138 en artikel 139, lid 2 (1),

2.

Gelet op Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (2),

3.

Gelet op Richtlijn 89/655/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (3),

4.

Gelet op Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (4),

5.

Gelet op de communautaire strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk (5),

6.

Gelet op Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (6),

7.

Gelet op de resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2006 betreffende de bescherming van werknemers in de gezondheidszorg in Europa tegen door bloed overgedragen infecties als gevolg van prikaccidenten (2006/2015(INI)),

8.

Gelet op de eerste en tweede fase van de raadpleging door de Commissie over de bescherming van werknemers in de gezondheidszorg in Europa tegen door bloed overgedragen infecties als gevolg van prikaccidenten,

9.

Gelet op de uitkomst van het technische seminar van EPSU-HOSPEEM van 7 februari 2008 over prikaccidenten,

10.

Gelet op de hiërarchie van algemene preventieprincipes in artikel 6 van Richtlijn 89/391/EEG en op de preventieve maatregelen, zoals neergelegd in de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 2000/54/EG,

11.

Gelet op de gezamenlijke richtsnoeren van de ILO en de WHO inzake gezondheidsdiensten en hiv/aids en op de gezamenlijke richtsnoeren van de ILO en de WHO inzake postexpositieprofylaxe ter voorkoming van een hiv-infectie,

12.

Met volledige inachtneming van bestaande nationale wetgeving en collectieve overeenkomsten,

13.

Overwegende dat maatregelen moeten worden genomen om de omvang van de incidentie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche te beoordelen, en dat wetenschappelijk is bewezen dat preventieve en beschermende maatregelen het vóórkomen van ongevallen en infecties aanzienlijk kunnen verminderen,

14.

Overwegende dat een volledige risicobeoordeling een eerste vereiste is om passende maatregelen te nemen ter voorkoming van letsels en infecties,

15.

Overwegende dat de werkgevers en de werknemersvertegenwoordigers op het gebied van veiligheid en gezondheid moeten samenwerken om letsels en infecties als gevolg van scherpe medische instrumenten te voorkomen en de werknemers daartegen te beschermen,

16.

Overwegende dat vooral, doch niet uitsluitend, werknemers in de gezondheidszorg te maken hebben met scherpe letsels,

17.

Overwegende dat studenten die in het kader van hun opleiding klinische scholing ontvangen, krachtens deze overeenkomst niet beschouwd worden als werknemers, maar toch moeten vallen onder de in deze overeenkomst beschreven preventieve en beschermende maatregelen, waarbij de aansprakelijkheid wordt geregeld volgens de nationale wetgeving en gebruiken,

Clausule 1:   Doel

Deze kaderovereenkomst heeft ten doel:

te komen tot een zo veilig mogelijke werkomgeving;

letsel bij werknemers als gevolg van alle scherpe medische instrumenten (naalden inbegrepen) te voorkomen;

werknemers die risico lopen, te beschermen;

een geïntegreerde aanpak van risicobeoordeling, risicopreventie, opleiding, voorlichting, bewustmaking en toezicht op te zetten;

reactie- en follow-upprocedures in te voeren.

Clausule 2:   Toepassingsgebied

Deze overeenkomst is van toepassing op alle werknemers in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche, en op al degenen die onder zeggenschap en toezicht staan van de werkgevers. De werkgevers dienen ervoor te zorgen dat subcontractanten zich aan de bepalingen van deze overeenkomst houden.

Clausule 3:   Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.

   Werknemers: alle personen in dienst van een werkgever, met inbegrip van stagiairs en leerlingen wier werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche. Werknemers die in dienst zijn van een uitzendbureau in de zin van Richtlijn 91/383/EEG van de Raad ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeidbetrekkingen (7), vallen binnen de werkingssfeer van de overeenkomst.

2.

   Betrokken werkplekken: publieke en private organisaties/diensten in de gezondheidszorg en elke andere plaats waar gezondheidsdiensten/-activiteiten onder zeggenschap en toezicht van de werkgever uitgevoerd en geleverd worden.

3.

   Werkgevers: natuurlijke en rechtspersonen of organisaties die een arbeidsverhouding met werknemers hebben. Zij zijn verantwoordelijk voor het beheer, de organisatie en de verstrekking van gezondheidszorg en rechtstreeks daarmee samenhangende diensten/werkzaamheden die door werknemers worden verricht.

4.

   Scherpe instrumenten: voor de uitoefening van bepaalde medische handelingen benodigde voorwerpen of instrumenten die kunnen snijden of prikken en verwondingen en/of infecties kunnen veroorzaken. Scherpe instrumenten worden beschouwd als arbeidsmiddelen in de zin van Richtlijn 89/655/EEG inzake arbeidsmiddelen.

5.

   Hiërarchie van maatregelen: wordt vastgesteld uit het oogpunt van hun doeltreffendheid om risico’s te voorkomen, te elimineren en te verminderen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 89/391/EEG en de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 2000/54/EG.

6.

   Specifieke preventieve maatregelen: maatregelen ter voorkoming van letsel en/of de overdracht van infecties bij de uitvoering van werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met diensten en activiteiten in ziekenhuizen en de gezondheidszorg, met inbegrip van het gebruik van de veiligste benodigde arbeidsmiddelen overeenkomstig de risicobeoordeling en veilige methoden voor de verwerking als afval van scherpe medische instrumenten.

7.

   Werknemersvertegenwoordigers: iedereen die overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken gekozen of aangewezen is om werknemers te vertegenwoordigen.

8.

   Werknemersvertegenwoordigers op het gebied van veiligheid en gezondheid worden overeenkomstig artikel 3, onder c), van Richtlijn 89/391/EEG gedefinieerd als personen die overeenkomstig nationale wetten en/of praktijken gekozen of aangewezen zijn als afgevaardigden van de werknemers voor wat betreft de problemen inzake de bescherming van de veiligheid en gezondheid der werknemers op het werk.

9.

   Subcontractant: iedere persoon die in het kader van contractuele arbeidsbetrekkingen met de werkgever diensten en werkzaamheden verricht die rechtstreeks verband houden met de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche.

Clausule 4:   Beginselen

1.

Goed opgeleide, adequaat toegeruste en onder veilige omstandigheden werkende gezondheidswerkers zijn van essentieel belang om de kans op letsel en infectie door scherpe medische instrumenten te voorkomen. De preventie van blootstelling is de belangrijkste strategie om het risico van beroepsgebonden letsels en infecties te elimineren of tot een minimum te beperken.

2.

De rol van vertegenwoordigers op het gebied van veiligheid en gezondheid is essentieel voor risicopreventie en bescherming.

3.

De werkgever heeft de plicht de veiligheid en gezondheid van de werknemers in alle arbeidsgerelateerde opzichten, met inbegrip van psychosociale factoren en de organisatie van het werk, te garanderen.

4.

Iedere werknemer moet in zijn doen en laten op de arbeidsplaats, overeenkomstig zijn opleiding en de door de werkgever gegeven instructies, naar vermogen zorg dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen.

5.

De werkgever dient een klimaat te creëren waarin de werknemers en hun vertegenwoordigers betrokken worden bij de ontwikkeling van richtsnoeren en praktijken op het gebied van veiligheid en gezondheid.

6.

Het principe van de volgende in de clausules 5 tot en met 10 van deze overeenkomst genoemde specifieke preventieve maatregelen is dat er nooit van mag worden uitgegaan dat er geen risico is. De hiërarchie van de algemene preventieprincipes volgens artikel 6 van Richtlijn 89/391/EEG en de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 2000/54/EG is van toepassing.

7.

Werkgevers en werknemersvertegenwoordigers werken op het geëigende niveau samen aan de eliminatie en preventie van risico’s, de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers en het scheppen van een veilige werkomgeving, met inbegrip van raadpleging over de keuze en het gebruik van veilige arbeidsmiddelen, en de vaststelling van de beste methoden voor de uitvoering van opleidings-, voorlichtings- en bewustmakingsprocessen.

8.

Maatregelen moeten worden genomen via een proces van voorlichting en raadpleging overeenkomstig de nationale wetgeving en/of collectieve overeenkomsten.

9.

De doeltreffendheid van bewustmakingsacties brengt voor de werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers gedeelde verplichtingen mee.

10.

Om tot een zo veilig mogelijke werkplek te komen is een combinatie van planning, bewustmaking, voorlichting, opleiding, preventie en toezicht van essentieel belang.

11.

Bevordering van een „no-blamecultuur”. Procedures voor de melding van incidenten moeten zich eerder richten op systemische factoren dan op individuele fouten. Systematische melding moet als aanvaarde procedure worden beschouwd.

Clausule 5:   Risicobeoordeling

1.

Risicobeoordelingsprocedures moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 3 en 6 van Richtlijn 2000/54/EG en de artikelen 6 en 9 van Richtlijn 89/391/EEG.

2.

De risicobeoordeling omvat een bepaling van de blootstelling, waarbij het belang van een goed toegeruste en georganiseerde werkomgeving wordt onderkend en heeft betrekking op alle situaties waarin sprake is van letsel, bloed of ander potentieel infectiemateriaal.

3.

Risicobeoordelingen moeten rekening houden met de techniek, de organisatie van het werk, de arbeidsomstandigheden, het kwalificatieniveau, arbeidsgerelateerde psychosociale factoren en de invloed van de omgevingsfactoren op het werk. Op deze manier:

kan worden vastgesteld hoe een einde aan de blootstelling kan worden gemaakt;

kunnen mogelijke alternatieve systemen in overweging worden genomen.

Clausule 6:   Eliminatie, preventie en bescherming

1.

Indien de risicobeoordeling uitwijst dat er gevaar voor verwondingen door een scherp instrument en/of voor infectie bestaat, moet de blootstelling van de werknemers worden beëindigd door middel van de volgende maatregelen, ongeacht hun volgorde:

vaststelling en uitvoering van veilige procedures voor het gebruik en de verwijdering van scherpe medische instrumenten en gecontamineerd afval. Deze procedures moeten regelmatig opnieuw worden beoordeeld en moeten een integraal deel uitmaken van de in clausule 8 bedoelde maatregelen inzake de voorlichting en opleiding van de werknemers;

beëindiging van het onnodige gebruik van scherpe instrumenten door veranderingen in de werkwijzen aan te brengen en, op basis van de resultaten van de risicobeoordeling, terbeschikkingstelling van medische hulpmiddelen met ingebouwde veiligheids- en beschermingsmechanismen;

het terugzetten van doppen op naalden wordt met onmiddellijke ingang verboden.

2.

Gelet op de activiteit en de risicobeoordeling moet het blootstellingsrisico zo laag mogelijk gehouden worden teneinde de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers adequaat te beschermen. In het licht van de risicobeoordeling moeten de volgende maatregelen worden toegepast:

invoering van doeltreffende afvalverwijderingsprocedures en duidelijk gemerkte en technisch veilige containers voor de verwijdering van medisch afval en injectiemateriaal zo dicht mogelijk bij de geëvalueerde zones waar scherpe instrumenten worden gebruikt of worden aangetroffen;

Preventie van infectiegevaar door invoering van veilige werksystemen door:

a)

ontwikkeling van een samenhangende preventiestrategie die de volgende aspecten incorporeert: techniek, organisatie van het werk, arbeidsomstandigheden, arbeidsgerelateerde psychosociale factoren en invloed van de omgevingsfactoren op het werk;

b)

opleiding;

c)

uitvoering van gezondheidstoezichtprocedures in overeenstemming met artikel 14 van Richtlijn 2000/54/EG;

Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

3.

Indien uit de in clausule 5 bedoelde beoordeling blijkt dat er een risico bestaat voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers doordat deze worden blootgesteld aan biologische agentia waarvoor doeltreffende vaccins bestaan, moet werknemers worden aangeboden zich te laten vaccineren.

4.

De vaccinatie en, zo nodig, hervaccinatie, wordt uitgevoerd in overeenstemming met de nationale wetgeving en/of gebruiken, met inbegrip van de bepaling van het soort vaccin.

De werknemers moeten worden geïnformeerd over de voor- en nadelen van al dan niet vaccineren.

De vaccinatie moet alle werknemers en studenten die op het werk medische en aanverwante werkzaamheden verrichten, kosteloos worden aangeboden.

Clausule 7:   Informatie en bewustmaking

Aangezien scherpe instrumenten beschouwd worden als arbeidsmiddelen in de zin van Richtlijn 89/655/EEG (8), moet de werkgever naast de aan de werknemers te verstrekken informatie en gebruiksaanwijzingen als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 89/655/EEG de volgende passende maatregelen nemen:

attenderen op de verschillende risico’s;

wijzen op bestaande wetgeving;

bevorderen van goede praktijken inzake de preventie en registratie van incidenten/ongevallen;

bewustmaking door de ontwikkeling van activiteiten en promotiemateriaal in samenwerking met representatieve vakbonden en/of werknemersvertegenwoordigers;

informatie verstrekken over beschikbare hulpprogramma’s.

Clausule 8:   Opleiding

In aanvulling op de in artikel 9 van Richtlijn 2000/54/EG genoemde maatregelen dient adequate opleiding te worden geboden over de richtsnoeren en procedures in verband met scherpe letsels, waaronder:

het juiste gebruik van medische hulpmiddelen met ingebouwde beschermingsmechanismen tegen scherpe letsels;

introductiecursussen voor al het nieuwe en tijdelijke personeel;

het risico in verband met de blootstelling aan bloed en lichaamsvloeistoffen;

preventieve maatregelen, waaronder standaardvoorzorgsmaatregelen, veilige werksystemen, juiste procedures voor gebruik en afvalverwijdering, het belang van vaccinatie volgens de procedures op de werkplek;

de meldings-, reactie- en toezichtprocedures en hun betekenis;

bij letsel te nemen maatregelen.

De werkgevers moeten een voor de werknemers verplichte opleiding organiseren en aanbieden. De werkgevers moeten de werknemers die verplicht zijn de opleiding te volgen, vrijgeven. Deze opleiding moet regelmatig worden aangeboden, rekening houdend met de resultaten van het toezicht, de modernisering en de verbeteringen.

Clausule 9:   Melding

1.

Dit omvat de herziening van de bestaande meldingsprocedures met de vertegenwoordigers op het gebied van veiligheid en gezondheid en/of de betrokken werkgevers/werknemersvertegenwoordigers. De meldingsmechanismen moeten lokale, nationale en Europese systemen omvatten.

2.

Werknemers moeten onmiddellijk ieder ongeval of incident met scherpe instrumenten melden aan de werkgevers en/of degene die de leiding heeft van het werk en/of degene die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de gezondheid op het werk.

Clausule 10:   Reactie en follow-up

Richtsnoeren en procedures moeten voorhanden zijn daar waar scherpe letsels kunnen optreden. Alle werknemers moeten op de hoogte worden gebracht van deze richtsnoeren en procedures. Deze moeten in overeenstemming zijn met Europese, nationale/regionale wetgeving en collectieve overeenkomsten, waar van toepassing.

In het bijzonder moeten de volgende maatregelen worden genomen:

De werkgever neemt onmiddellijk stappen voor de verzorging van de gewonde werknemer, waaronder de verstrekking van postexpositieprofylaxe en de nodige medische onderzoeken indien daar een medische indicatie voor is, en passend gezondheidstoezicht overeenkomstig clausule 6, punt 2, onder c);

De werkgever onderzoekt de oorzaken en omstandigheden, registreert het ongeval/incident en neemt zo nodig de vereiste maatregelen. De werknemer moet te gelegener tijd de relevante informatie verstrekken ter aanvulling van de bijzonderheden van het ongeval of incident;

De werkgever moet in geval van letsel vervolgmaatregelen overwegen, waaronder zo nodig counseling van de werknemers en gegarandeerde medische behandeling. Revalidatie, voortzetting van het dienstverband en schadeloosstelling moeten in overeenstemming zijn met nationale en/of sectorale overeenkomsten of wetgeving.

De vertrouwelijkheid van het letsel, de diagnose en de behandeling moet worden geëerbiedigd.

Clausule 11:   Uitvoering

Deze overeenkomst laat bestaande en toekomstige nationale en communautaire (9) bepalingen onverlet die gunstiger zijn voor de bescherming van werknemers tegen letsels door scherpe medische instrumenten.

De ondertekenende partijen verzoeken de Commissie deze kaderovereenkomst aan de Raad voor te leggen voor een besluit van de Raad dat deze overeenkomst verbindend maakt voor de lidstaten van de Europese Unie.

Indien ten uitvoer gelegd door een besluit van de Raad en onverminderd de rol van de Commissie, de nationale gerechten en het Europese Hof van Justitie, dient de uitlegging van deze overeenkomst op Europees vlak door de Commissie te worden voorgelegd aan de ondertekenende partijen, die advies zullen uitbrengen.

De ondertekenende partijen herzien de toepassing van deze overeenkomst vijf jaar na de datum van het besluit van de Raad, indien een van de partijen bij deze overeenkomst daarom verzoekt.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2009.

Voor EPSU

Karen JENNINGS

Voor HOSPEEM

Godfrey PERERA


(1)  Hernummerd: artikelen 154 en 155, lid 2, van het VWEU.

(2)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.

(3)  PB L 393 van 30.12.1990, blz. 13. Later gecodificeerd als Richtlijn 2009/104/EG, PB L 260 van 3.10.2009, blz. 5.

(4)  PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21.

(5)  COM(2007) 62 definitief van 21.2.2007.

(6)  PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.

(7)  PB L 206 van 29.7.1991, blz. 19.

(8)  Later gecodificeerd als Richtlijn 2009/104/EG.

(9)  „Communautaire” is sedert 1 december 2009 vervangen door „van de Unie”.


1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/73


RICHTLIJN 2010/34/EU VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2010

tot wijziging van Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de uitbreiding van het gebruik van de werkzame stof penconazool

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2009/77/EG van de Commissie (2) is penconazool als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG met de bijzondere bepaling dat de lidstaten het gebruik daarvan alleen in kassen mogen toestaan en dat de kennisgever uiterlijk 31 december 2011 nadere informatie over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet U1 moet verstrekken.

(2)

Op 6 mei 2009 heeft de kennisgever de verlangde informatie verstrekt aan Duitsland, dat bij Verordening (EG) nr. 451/2000 (3) als rapporterende lidstaat was aangewezen. Duitsland heeft de aanvullende informatie geëvalueerd en op 6 november 2009 bij de Commissie een addendum op het ontwerpevaluatieverslag over penconazool ingediend, dat voor nadere opmerkingen aan de andere lidstaten en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) is voorgelegd. In de ontvangen opmerkingen zijn geen belangrijke problemen aan de orde gesteld en de andere lidstaten en de EFSA maakten geen bezwaar tegen de uitbreiding van het gebruik. Het ontwerpevaluatieverslag is tezamen met het addendum door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 11 mei 2010 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor penconazool.

(3)

Uit de door de kennisgever ingediende nieuwe informatie over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet U1 en de door de rapporterende lidstaat uitgevoerde nieuwe evaluatie is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die penconazool bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de in het oorspronkelijke dossier vastgestelde beoogde toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Bijgevolg is het niet langer nodig dat het gebruik van penconazool tot kassen wordt beperkt, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 2009/77/EG.

(4)

Onverminderd die conclusie moet nadere informatie over bepaalde specifieke punten worden ingewonnen. Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat aan de opneming van een werkzame stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Daarom moet worden voorgeschreven dat de kennisgever nadere informatie over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet CGA179944 in zure bodems verstrekt.

(5)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 172 van 2.7.2009, blz. 23.

(3)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.


BIJLAGE

In bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de kolom „Bijzondere bepalingen” van rij 292 als volgt gewijzigd:

1)

Deel A wordt vervangen door:

„DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.”.

2)

In de vierde alinea van deel B wordt de eerste zin:

„De betrokken lidstaten moeten voorschrijven dat nadere informatie wordt verstrekt over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet U1.”

vervangen door:

„De betrokken lidstaten moeten voorschrijven dat nadere informatie wordt verstrekt over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet CGA179944 in zure bodems.”.


BESLUITEN

1.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/75


BESLUIT VAN DE RAAD

van 26 april 2010

houdende benoeming van een Oostenrijks lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2010/305/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 302,

Gezien Besluit 2006/524/EG, Euratom van de Raad (1),

Gezien de voordracht van de Oostenrijkse regering,

Gezien het advies van de Commissie,

Overwegende dat in het Europees Economisch en Sociaal Comité een zetel van lid is vrijgekomen door het aftreden van de heer Heinz PETER,

HEEFT EEN VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Alfred GAJDOSIK, Mitglied im Präsidium der Fraktion Christlicher Gewerkschafter im Österreichischen Gewerkschaftsbund, Vorsitzender der Fraktion Christlicher Gewerkschafter in der Gewerkschaft vida und Mitglied im Präsidium der vida (Groep III — Vertegenwoordigers van alle andere maatschappelijke belangengroeperingen), wordt benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de verdere duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 20 september 2010.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Gedaan te Luxemburg, 26 april 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

M. Á. MORATINOS


(1)  PB L 207 van 28.7.2006, blz. 30.