ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.055.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 55

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
5 maart 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie van 4 maart 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart ( 1 )

1

 

 

Verordening (EU) nr. 186/2010 van de Commissie van 4 maart 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

56

 

 

Verordening (EU) nr. 187/2010 van de Commissie van 4 maart 2010 houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

58

 

 

Verordening (EU) nr. 188/2010 van de Commissie van 4 maart 2010 houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor mageremelkpoeder in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

59

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/138/EU, Euratom

 

*

Besluit van de Commissie van 24 februari 2010 tot wijziging van haar reglement van orde

60

 

 

2010/139/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 2 maart 2010 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON863xMON810xNK603 (MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1197)  ( 1 )

68

 

 

2010/140/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 2 maart 2010 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON863xMON810 (MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1198)  ( 1 )

73

 

 

2010/141/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 2 maart 2010 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON863xNK603 (MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1203)  ( 1 )

78

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009)

83

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/1


VERORDENING (EU) Nr. 185/2010 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2010

houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name op artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 300/2008 moet de Commissie gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de in artikel 4, lid 1, vermelde gemeenschappelijke basisnormen en van de in artikel 4, lid 2, bedoelde algemene maatregelen ter aanvulling van de gemeenschappelijke basisnormen vaststellen.

(2)

Als deze maatregelen gevoelige beveiligingssinformatie bevatten, dienen ze als gerubriceerde EU-gegevens in de zin van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (2) te worden beschouwd, zoals bepaald in artikel 18, onder a), van Verordening (EG) nr. 300/2008 en mogen ze niet worden gepubliceerd. Deze maatregelen moeten afzonderlijk worden vastgesteld in een beschikking die aan de lidstaten is gericht.

(3)

Verordening (EG) nr. 300/2008 is volledig van toepassing vanaf de datum die vermeld is in de uitvoeringsregels welke overeenkomstig de procedures van artikel 4, leden 2 en 3, van die verordening zijn vastgesteld, maar uiterlijk vanaf 29 april 2010. De onderhavige verordening dient derhalve ook van toepassing te zijn met ingang van 29 april 2010, teneinde de toepassing van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten ervan te harmoniseren.

(4)

In de loop van de tijd zullen methoden, inclusief technologieën, voor de detectie van vloeibare springstoffen worden ontwikkeld. In lijn met technologische ontwikkelingen en praktische ervaring, zowel op communautair als op mondiaal niveau, zal de Commissie, voor zover nodig, voorstellen doen om de technologische en exploitatiebepalingen inzake de screening van vloeistoffen, spuitbussen en gels te herzien.

(5)

Verordening (EG) nr. 1217/2003 van de Commissie van 4 juli 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor nationale programma’s voor de kwaliteitscontrole van de beveiliging van de burgerluchtvaart (3), Verordening (EG) nr. 1486/2003 van de Commissie van 22 augustus 2003 tot vaststelling van procedures voor de inspecties van de Commissie op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (4), Verordening (EG) nr. 1138/2004 van de Commissie van 21 juni 2004 tot vaststelling van een gemeenschappelijke definitie van de meest kwetsbare sectoren van de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van luchthavens (5) en Verordening (EG) nr. 820/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 houdende vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging (6), zijnde alle uitvoeringsverordeningen van Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (7), moeten derhalve worden ingetrokken.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 300/2008 ingestelde Comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

In deze verordening worden gedetailleerde maatregelen vastgesteld voor de uitvoering van gemeenschappelijke basisnormen ter bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden die de beveiliging van de burgerluchtvaart in gevaar kunnen brengen, alsook algemene maatregelen ter aanvulling van deze gemeenschappelijke basisnormen.

Artikel 2

Uitvoeringsregels

1.   De in artikel 1 bedoelde maatregelen worden in de bijlage uiteengezet.

2.   Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 300/2008 moet deze verordening in acht worden genomen bij de vaststelling van nationale programma’s voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 3

Intrekking

Verordeningen (EG) nr. 1217/2003, (EG) nr. 1486/2003, (EG) nr. 1138/2004 en (EG) nr. 820/2008 worden ingetrokken met ingang van 29 april 2010.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 29 april 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(2)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

(3)  PB L 169 van 8.7.2003, blz. 44

(4)  PB L 213 van 23.8.2003, blz. 3.

(5)  PB L 221 van 22.6.2004, blz. 6.

(6)  PB L 221 van 19.8.2008, blz. 8.

(7)  PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1.


BIJLAGE

1.   LUCHTHAVENBEVEILIGING

1.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

1.0.1.

Tenzij anders vermeld zorgt de autoriteit, de luchthavenexploitant, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit die verantwoordelijk is voor het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.

1.0.2.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden vliegtuigen, bussen, bagagekarretjes of andere vervoersmiddelen, dan wel wandelgangen of loopbruggen als onderdelen van een luchthaven beschouwd.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „beveiligde bagage” verstaan: aan een beveiligingsonderzoek onderworpen vertrekkende ruimbagage die op een zodanige wijze fysiek wordt beschermd dat wordt voorkomen dat er voorwerpen aan worden toegevoegd.

1.0.3.

Onverminderd de criteria voor afwijkingen, zoals uiteengezet in Verordening (EG) nr. 272/2009, mag de bevoegde autoriteit toestemming geven voor bijzondere beveiligingsprocedures of afwijkingen met betrekking tot de bescherming en beveiliging van de zones aan de luchtzijde van luchthavens op dagen waarop niet meer dan acht vertrekkende vluchten zijn gepland, voor zover slechts één luchtvaartuig tegelijk wordt geladen, gelost, geëmbarkeerd of gedebarkeerd in het kritieke deel van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of in een luchthaven die niet onder het toepassingsgebied van punt 1.1.3 valt.

1.1.   EISEN INZAKE RUIMTELIJKE INDELING VAN LUCHTHAVENS

1.1.1.   Grenzen

1.1.1.1.

De grenzen tussen de landzijde, de luchtzijde, de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, de kritieke delen en, voor zover van toepassing, de afgebakende zones moeten duidelijk identificeerbaar zijn in elke luchthaven teneinde passende beveiligingsmaatregelen in elk van deze delen mogelijk te maken.

1.1.1.2.

De grens tussen de landzijde en de luchtzijde moet een fysieke versperring zijn die duidelijk zichtbaar is voor het algemene publiek en die verhindert dat onbevoegde personen zich toegang kunnen verschaffen tot de luchtzijde.

1.1.2.   Om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones

1.1.2.1.

Om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones omvatten ten minste:

a)

een deel van een luchthaven waartoe vertrekkende passagiers die een beveiligingsonderzoek hebben ondergaan, toegang hebben, en

b)

een deel van een luchthaven waar vertrekkende ruimbagage na een beveiligingsonderzoek doorheen gaat of wordt bewaard, tenzij het beveiligde bagage betreft, en

c)

een deel van een luchthaven dat is aangeduid voor het parkeren van te embarkeren of te laden luchtvaartuigen.

1.1.2.2.

Een deel van een luchthaven wordt ten minste zolang de in punt 1.1.2.1 bedoelde activiteiten aan de gang zijn als een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone beschouwd.

Wanneer een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone wordt ingesteld, wordt onmiddellijk voorafgaand aan het instellen van een dergelijke zone een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste delen uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in deze zone. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan met betrekking tot luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen.

1.1.2.3.

Wanneer onbevoegden toegang kunnen hebben gehad tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, wordt zo snel mogelijk een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste zones uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in deze zone. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan met betrekking tot luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen.

1.1.3.   Kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones

1.1.3.1.

Kritieke delen worden ingesteld op luchthavens waar meer dan 40 personen houder zijn van een luchthavenidentificatiekaart die toegang verschaft tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

1.1.3.2.

Kritieke delen omvatten ten minste het volgende:

a)

alle delen van een luchthaven waartoe vertrekkende passagiers die een beveiligingsonderzoek hebben ondergaan, toegang hebben, en

b)

alle delen van een luchthaven waar vertrekkende ruimbagage na een beveiligingsonderzoek doorheen gaat of wordt bewaard, tenzij het beveiligde bagage betreft.

Een deel van een luchthaven wordt ten minste zolang de onder a) of b) bedoelde activiteiten aan de gang zijn als een kritiek deel beschouwd.

1.1.3.3.

Wanneer een kritiek deel wordt ingesteld, wordt onmiddellijk voorafgaand aan het instellen van een dergelijk deel een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste delen uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in dit deel. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan met betrekking tot luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen.

1.1.3.4.

Wanneer personen die geen beveiligingsonderzoek hebben ondergaan, toegang kunnen hebben gehad tot kritieke delen, wordt zo snel mogelijk een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste delen uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in deze delen.

Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan met betrekking tot luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking of beveiligingscontrole zijn onderworpen.

Deze bepaling is niet van toepassing wanneer onder punt 1.3.2 en punt 4.1.1.7 vallende personen toegang hebben gehad tot deze delen.

Andere dan de in aanhangsel 4-B vermelde uit derde landen aankomende personen worden beschouwd als personen die geen beveiligingsonderzoek hebben ondergaan.

1.2.   TOEGANGSCONTROLE

1.2.1.   Toegang tot de luchtzijde

1.2.1.1.

Toegang tot de luchtzijde mag alleen worden verleend aan personen en voertuigen die een geldige reden hebben om zich daar te begeven.

1.2.1.2.

Alleen personen die een toegangsbewijs dragen, krijgen toegang tot de luchtzijde.

1.2.1.3.

Alleen voertuigen waarin een voertuigpas op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig is, krijgen toegang tot de luchtzijde.

1.2.1.4.

Personen die zich aan de luchtzijde bevinden, moeten op verzoek hun toegangsbewijs ter controle voorleggen.

1.2.2.   Toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijk zones

1.2.2.1.

Toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones mag alleen worden verleend aan personen en voertuigen die een geldige reden hebben om zich daar te begeven.

1.2.2.2.

Alleen personen die een van de volgende toegangsbewijzen kunnen voorleggen, krijgen toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones:

a)

een geldige instapkaart of gelijkwaardig document, of

b)

een geldige bemanningsidentiteitskaart, of

c)

een geldige luchthavenidentiteitskaart, of

d)

een geldige identiteitskaart van de nationale bevoegde autoriteit, of

e)

een geldige en door de nationale bevoegde autoriteit erkende identiteitskaart van de instantie die bevoegd is voor het toezicht op de naleving.

1.2.2.3.

Alleen voertuigen waarin een geldige voertuigpas op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig is, krijgen toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

1.2.2.4.

De in punt 1.2.2.2, onder a), vermelde instapkaarten of gelijkwaardige documenten moeten worden gecontroleerd vóór een persoon toegang krijgt tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat de kaart of het document geldig is.

De in punt 1.2.2.2, onder b) tot en met e), vermelde kaarten moeten worden gecontroleerd vóór een persoon toegang krijgt tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat de kaart geldig is en het wel degelijk de kaart van de houder betreft.

1.2.2.5.

Om te voorkomen dat onbevoegde personen toegang krijgen tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, worden de toegangspunten gecontroleerd door:

a)

een elektronisch systeem dat toegang verleent aan slechts één persoon tegelijkertijd, of

b)

bevoegde personen die toegangscontroles uitvoeren.

1.2.2.6.

Alvorens een voertuig toegang krijgt tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones wordt de voertuigpas gecontroleerd teneinde te garanderen dat hij geldig is en overeenstemt met het desbetreffende voertuig.

1.2.2.7.

De toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.2.3.   Vereisten voor communautaire bemanningsidentiteitskaarten en luchthavenidentiteitskaarten

1.2.3.1.

Een bemanningsidentiteitskaart van een bemanningslid dat in dienst is bij een communautaire luchtvaartmaatschappij en een luchthavenidentiteitskaart mogen alleen worden afgegeven aan een persoon die deze nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken en die met succes een achtergrondonderzoek overeenkomstig punt 11.1.3 heeft ondergaan.

1.2.3.2.

Bemannings- en luchthavenidentiteitskaarten worden voor een periode van hoogstens vijf jaar afgegeven.

1.2.3.3.

De identiteitskaart van een persoon die niet door een achtergrondonderzoek komt, wordt onmiddellijk ingetrokken.

1.2.3.4.

De identiteitskaart moet op een zichtbare plaats worden gedragen, ten minste wanneer de houder zich in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone bevindt.

Een persoon die zijn kaart niet zichtbaar draagt in andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones dan die waarin passagiers aanwezig zijn, wordt staande gehouden door de personen die bevoegd zijn voor de toepassing van punt 1.5.1, onder c) en, indien nodig, aangegeven.

1.2.3.5.

De identiteitskaart wordt onmiddellijk teruggegeven aan de entiteit die ze heeft afgegeven:

a)

op verzoek van de entiteit die ze heeft afgegeven, of

b)

op het ogenblik van beëindiging van de dienst, of

c)

bij een verandering van werkgever, of

d)

wanneer het niet langer nodig is dat de persoon toegang heeft tot de zones waarvoor toestemming is verleend, of

e)

bij het verstrijken van de geldigheidstermijn van de kaart, of

f)

wanneer de kaart wordt ingetrokken.

1.2.3.6.

De entiteit die de kaart heeft afgegeven wordt onmiddellijk in kennis gesteld van het verlies, de diefstal of de niet-teruggave van een identiteitskaart.

1.2.3.7.

Bij teruggave, verstrijken van de geldigheidsduur, intrekking of kennisgeving van verlies, diefstal of niet-teruggave wordt een elektronische kaart onmiddellijk buiten werking gesteld.

1.2.3.8.

Communautaire bemanningsidentiteitskaarten en luchthavenidentiteitskaarten zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.2.4.   Aanvullende vereisten voor communautaire bemanningsidentiteitskaarten

1.2.4.1.

Op een bemanningsidentiteitskaart van een bemanningslid dat in dienst is bij een communautaire luchtvaartmaatschappij, dient het volgende te staan:

a)

de naam en een foto van de houder, en

b)

de naam van de luchtvaartmaatschappij, en

c)

het woord „crew” in het Engels; dit voorschrift dient uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening te worden toegepast, en

d)

de datum waarop de geldigheid van de kaart verstrijkt; dit voorschrift dient uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening te worden toegepast.

1.2.5.   Aanvullende vereisten voor luchthavenidentiteitskaarten

1.2.5.1.

Op een luchthavenidentiteitskaart dient het volgende te staan:

a)

de naam en een foto van de houder, en

b)

de naam van de werkgever van de houder, tenzij dit elektronisch is geprogrammeerd, en

c)

de naam van de entiteit die de kaart heeft afgegeven of van de luchthaven, en

d)

de zones waartoe de houder toegang krijgt, en

e)

de datum waarop de geldigheid van de kaart verstrijkt, tenzij dit elektronisch is geprogrammeerd.

De namen en zones waartoe de kaart toegang verschaft, mogen worden vervangen door een gelijkwaardige identificatie.

1.2.5.2.

Om misbruik van luchthavenidentiteitskaarten te voorkomen, wordt een systeem opgezet om redelijkerwijs te garanderen dat pogingen tot het gebruik van verloren, gestolen of niet teruggegeven kaarten worden gedetecteerd. Bij detectie worden passende maatregelen genomen.

1.2.6.   Vereisten voor voertuigpassen

1.2.6.1.

Een voertuigpas mag alleen worden afgegeven als dit operationeel noodzakelijk is.

1.2.6.2.

Een voertuigpas geldt alleen voor dat bepaalde voertuig; op de pas wordt het volgende vermeld:

a)

de zones waartoe het voertuig toegang krijgt, en

b)

de datum waarop de geldigheid van de pas verstrijkt.

Op een elektronische voertuigpas hoeft niet te worden vermeld tot welke zones het voertuig toegang krijgt, noch op welke datum de geldigheid van de pas verstrijkt, voor zover deze informatie elektronisch leesbaar is en gecontroleerd wordt alvorens toegang wordt verleend tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

1.2.6.3.

Een elektronische voertuigpas wordt zodanig op het voertuig bevestigd dat hij niet op een ander voertuig kan worden overgeplaatst.

1.2.6.4.

Wanneer het voertuig zich aan de luchtzijde bevindt, wordt de voertuigpas op een zichtbare plaats aangebracht.

1.2.6.5.

De voertuigpas wordt onmiddellijk teruggegeven aan de entiteit die hem heeft afgegeven:

a)

op verzoek van de entiteit die hem heeft afgegeven, of

b)

wanneer het voertuig niet meer wordt gebruikt aan de luchtzijde, of

c)

wanneer de geldigheid van de pas is verstreken, tenzij de pas automatisch ongeldig wordt gemaakt.

1.2.6.6.

De entiteit die de pas heeft afgegeven wordt onmiddellijk in kennis gesteld van het verlies, de diefstal of de niet-teruggave van een voertuigpas.

1.2.6.7.

Bij teruggave, verstrijken van de geldigheidsduur of kennisgeving van verlies, diefstal of niet-teruggave wordt een elektronische voertuigpas onmiddellijk buiten werking gesteld.

1.2.6.8.

Om misbruik van voertuigpassen te voorkomen, wordt een systeem opgezet om redelijkerwijs te garanderen dat pogingen tot het gebruik van verloren, gestolen of niet teruggegeven voertuigpassen worden gedetecteerd. Bij detectie worden passende maatregelen genomen.

1.2.7.   Begeleide toegang

1.2.7.1.

Andere bemanningsleden dan die welke houder zijn van een geldige luchthavenidentiteitskaart worden begeleid telkens wanneer ze zich in andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones bevinden dan:

a)

zones waar passagiers aanwezig kunnen zijn, en

b)

zones in de onmiddellijke omgeving van het luchtvaartuig waarmee ze zijn aangekomen of zullen vertrekken, en

c)

voor bemanningsleden aangeduide zones.

1.2.7.2.

Een persoon kan bij wijze van uitzondering worden vrijgesteld van de vereisten van punt 1.2.5.1 en van de verplichtingen inzake een achtergrondonderzoek voor zover hij altijd wordt begeleid wanneer hij zich in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones bevindt.

1.2.7.3.

Een begeleider moet:

a)

houder zijn van een geldige identiteitskaart, zoals vermeld in punt 1.2.2.2, onder c), d) of e), en

b)

geautoriseerd zijn om als begeleider op te treden in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, en

c)

de begeleide personen te allen tijde in het oog houden, en

d)

redelijkerwijs garanderen dat de begeleide personen geen inbreuk op de beveiliging begaan.

1.2.7.4.

Een voertuig kan worden vrijgesteld van de vereisten van punt 1.2.6 voor zover het altijd wordt begeleid wanneer het zich aan de luchtzijde bevindt.

1.2.8.   Overige vrijstellingen

Overige vrijstellingen zijn onderhevig aan de bepalingen van een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.3.   BEVEILIGINGSONDERZOEKEN VAN PERSONEN DIE GEEN PASSAGIER ZIJN EN VAN DE VOORWERPEN DIE ZIJ BIJ ZICH DRAGEN

1.3.1.   Beveiligingsonderzoeken van personen die geen passagier zijn en van de voorwerpen die zij bij zich dragen

1.3.1.1.

De beveiligingsonderzoeken van personen die geen passagier zijn en van de voorwerpen die zij bij zich dragen, worden op dezelfde wijze uitgevoerd als deze van passagiers en handbagage.

1.3.1.2.

De punten 4.1.1.1 tot en met 4.1.1.6 en punt 4.1.1.8 zijn van toepassing wat beveiligingsonderzoeken betreft van personen die geen passagier zijn.

1.3.1.3.

De punten 4.1.2.1 tot en met 4.1.2.9 en punt 4.1.2.12 zijn van toepassing wat beveiligingsonderzoeken betreft van voorwerpen die personen die geen passagier zijn bij zich dragen.

1.3.1.4.

De in aanhangsel 4-C vermelde voorwerpen mogen alleen worden meegedragen als de desbetreffende persoon daartoe geautoriseerd is om taken uit te voeren die van essentieel belang zijn voor de exploitatie van luchthavenfaciliteiten of luchtvaartuigen, of voor het uitvoeren van taken tijdens de vlucht.

1.3.1.5.

Voor continu willekeurige beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers en de voorwerpen die zij bij zich dragen, wordt de frequentie door de bevoegde autoriteit vastgesteld op basis van een risicobeoordeling.

1.3.1.6.

Beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers en de voorwerpen die zij bij zich dragen, zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.3.2.   Vrijstellingen en bijzondere procedures voor beveiligingsonderzoeken

1.3.2.1.

De bevoegde autoriteit mag, om objectieve redenen, andere personen dan passagiers vrijstellen van beveiligingsonderzoeken of aan bijzondere procedures voor beveiligingsonderzoeken onderwerpen voor zover ze worden begeleid door een persoon die daartoe is gemachtigd overeenkomstig punt 1.2.7.3.

1.3.2.2.

Aan een beveiligingsonderzoek onderworpen andere personen dan passagiers die tijdelijk kritieke delen verlaten, mogen worden vrijgesteld van een beveiligingsonderzoek bij hun terugkeer voor zover ze onder constant toezicht hebben gestaan van geautoriseerde personen en dit toezicht volstond om redelijkerwijs te garanderen dat ze geen verboden voorwerpen in die kritieke delen hebben binnengebracht.

1.3.2.3.

Vrijstellingen en bijzondere procedures voor beveiligingsonderzoeken zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.4.   ONDERZOEK VAN VOERTUIGEN

1.4.1.   Voertuigen die zich in kritieke delen begeven

1.4.1.1.

Alle voertuigen worden onderzocht alvorens zich in kritieke delen te begeven. Ze worden beschermd tegen wederrechtelijke daden vanaf het ogenblik van het onderzoek tot het ogenblik waarop ze zich in kritieke delen begeven.

1.4.1.2.

De bestuurder en de andere inzittenden mogen zich tijdens het onderzoek niet in het voertuig bevinden. Ze moeten hun persoonlijke bezittingen uit het voertuig nemen en meenemen voor een beveiligingsonderzoek.

1.4.1.3.

Er worden methoden vastgesteld om te garanderen dat de selectie van de te onderzoeken delen willekeurig gebeurt.

1.4.1.4.

Voertuigen die zich in kritieke delen begeven, zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.4.2.   Voertuigen die zich in andere dan de kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones begeven

1.4.2.1.

De bestuurder en de andere inzittenden mogen zich tijdens het onderzoek niet in het voertuig bevinden. Ze moeten hun persoonlijke bezittingen uit het voertuig nemen en meenemen voor een beveiligingsonderzoek.

1.4.2.2.

Er worden methoden vastgesteld om te garanderen dat de selectie van zowel de voertuigen als de te onderzoeken delen willekeurig gebeurt.

1.4.2.3.

Voertuigen die zich in andere dan de kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones begeven, zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.4.3.   Onderzoeksmethoden

1.4.3.1.

Een onderzoek met de hand bestaat uit een grondige handmatige controle van de geselecteerde delen, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen in aanwezig zijn.

1.4.3.2.

De volgende methoden mogen alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt:

a)

explosievenspeurhonden, en

b)

apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD).

1.4.3.3.

Onderzoeksmethoden zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.4.4.   Vrijstellingen en bijzondere onderzoeksprocedures

1.4.4.1.

De bevoegde autoriteit mag, om objectieve redenen, toestemming geven om voertuigen vrij te stellen van onderzoeken of te onderwerpen aan bijzondere onderzoeksprocedures, voor zover ze worden begeleid door een persoon die daartoe is geautoriseerd overeenkomstig punt 1.2.7.3.

1.4.4.2.

Vrijstellingen en bijzondere onderzoeksprocedures voor beveiligingsonderzoeken zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

1.5.   BEWAKING, PATROUILLES EN ANDERE FYSIEKE CONTROLES

1.5.1.

Via bewaking of patrouilles wordt toezicht gehouden op:

a)

de grenzen tussen landzijde, luchtzijde, om veiligheidsredenen beperkt toegankelijke zones, kritieke delen en, voor zover van toepassing, afgebakende zones, en

b)

delen van of in de nabijheid van de terminal die toegankelijk zijn voor het publiek, inclusief parkeerterreinen en toegangswegen, en

c)

het zichtbaar dragen en de geldigheid van identiteitskaarten in andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones dan die waarin passagiers aanwezig zijn, en

d)

het zichtbaar aanwezig zijn en de geldigheid van voertuigpassen wanneer het voertuig zich aan de luchtzijde bevindt, en

e)

ruimbagage, vracht en post, vluchtbenodigdheden en bedrijfspost en -materiaal van luchtvaartmaatschappijen die in kritieke delen aanwezig zijn in afwachting dat ze worden ingeladen.

1.5.2.

De frequentie van de bewaking en patrouilles en het uitvoeren ervan worden gebaseerd op een risicobeoordeling die door de bevoegde autoriteit wordt uitgevoerd, rekening houdende met:

a)

de grootte van de luchthaven, inclusief het aantal en de aard van de activiteiten, en

b)

de indeling van de luchthaven, met name de onderlinge verbanden tussen de in de luchthaven vastgestelde zones, en

c)

de mogelijkheden en beperkingen met betrekking tot het uitvoeren van de bewaking en patrouilles.

De delen van de risicobeoordeling die verband houden met de frequentie en de middelen voor het uitvoeren van de bewaking en patrouilles worden op verzoek schriftelijk ter beschikking gesteld met het oog op het toezicht op de naleving.

1.5.3.

De bewaking en patrouilles mogen geen voorspelbaar patroon volgen. De geldigheid van identiteitskaarten wordt op willekeurige basis gecontroleerd.

1.5.4.

Er worden maatregelen genomen om personen te ontmoedigen overtredingen aan controleposten te begaan en, mocht dit toch gebeuren, om het mogelijk te maken dergelijke overtredingen en de gevolgen ervan onmiddellijk recht te zetten.

2.   AFGEBAKENDE ZONES VAN LUCHTHAVENS

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

3.   BEVEILIGING VAN LUCHTVAARTUIGEN

3.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

3.0.1.

Tenzij anders vermeld, zorgen de luchtvaartmaatschappijen voor de toepassing van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen met betrekking tot hun luchtvaartuigen.

3.0.2.

De derde landen die beveiligingsnormen hanteren die als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen met betrekking tot de beveiliging van luchtvaartuigen worden erkend, zijn opgesomd in aanhangsel 3-B.

3.0.3.

Een luchtvaartuig hoeft niet te worden onderworpen aan een beveiligingscontrole. Het wordt onderworpen aan een beveiligingsdoorzoeking overeenkomstig punt 3.1.

3.0.4.

Een luchtvaartmaatschappij wordt er op verzoek door de luchthavenexploitant van in kennis gesteld of haar luchtvaartuig zich in een kritiek deel bevindt. Wanneer hieromtrent geen duidelijkheid bestaat, wordt aangenomen dat het luchtvaartuig zich in een ander dan een kritiek deel bevindt.

3.0.5.

Wanneer een zone niet langer als een kritiek deel wordt beschouwd ten gevolge van een wijziging van de beveiligingsstatus, brengt de luchthaven de betrokken luchtvaartmaatschappijen daarvan op de hoogte.

3.1.   BEVEILIGINGSDOORZOEKING VAN LUCHTVAARTUIGEN

3.1.1.   Wanneer moet een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig worden uitgevoerd?

3.1.1.1.

Een luchtvaartuig wordt aan een beveiligingsdoorzoeking onderworpen wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat onbevoegde personen toegang hebben gehad tot het luchtvaartuig.

3.1.1.2.

Een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig bestaat uit een onderzoek van welbepaalde delen van een luchtvaartuig, die in een afzonderlijke beschikking van de Commissie zijn vastgesteld.

3.1.1.3.

Een luchtvaartuig dat vanuit een niet in aanhangsel 3-B vermeld derde land aankomt in een kritiek deel wordt onderworpen aan een beveiligingsdoorzoeking nadat de passagiers zijn uitgestapt en/of het ruim is leeggemaakt.

3.1.1.4.

Een luchtvaartuig dat aankomt uit een lidstaat waar het in transit was na te zijn aangekomen uit een niet in aanhangsel 3-B vermeld derde land wordt beschouwd als een luchtvaartuig dat aankomt uit een derde land.

3.1.1.5.

Wanneer een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig moet worden uitgevoerd, is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

3.1.2.   Hoe moet een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig worden uitgevoerd?

De wijze waarop een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig moet worden uitgevoerd, is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

3.1.3.   Informatie over de beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig

De hierna vermelde informatie over de beveiligingsdoorzoeking van een vertrekkend luchtvaartuig wordt geregistreerd en gedurende 24 uur of de duur van de vlucht, indien deze langer dan 24 uur duurt, bewaard op een andere plaats dan in het luchtvaartuig.

het vluchtnummer, en

de bestemming, en

de plaats van herkomst van de vorige vlucht, en

een indicatie of al dan niet een beveiligingsdoorzoeking van het luchtvaartuig is uitgevoerd.

Indien een beveiligingsdoorzoeking van het luchtvaartuig is uitgevoerd, moet eveneens het volgende in deze informatie worden opgenomen:

de datum en het tijdstip waarop de beveiligingsdoorzoeking werd uitgevoerd, en

de naam en de handtekening van de persoon die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de beveiligingsdoorzoeking van het luchtvaartuig.

3.2.   BESCHERMING VAN LUCHTVAARTUIGEN

3.2.1.   Bescherming van luchtvaartuigen — algemeen

3.2.1.1.

Ongeacht de plaats waar een luchtvaartuig in een luchthaven is geparkeerd, wordt het tegen toegang door onbevoegden beschermd door:

a)

te garanderen dat onbevoegden die zich toegang trachten te verschaffen tot het luchtvaartuig onmiddellijk staande worden gehouden, of

b)

de buitendeuren van het luchtvaartuig gesloten te houden. Wanneer het luchtvaartuig zich in een kritiek deel bevindt, worden buitendeuren die onbereikbaar zijn vanaf de grond als gesloten beschouwd als de toegangshulpmiddelen zijn verwijderd en voldoende ver van het luchtvaartuig zijn geplaatst om redelijkerwijs de toegang tot het luchtvaartuig te verhinderen, of

c)

te voorzien in elektronische middelen die toegang door onbevoegden onmiddellijk detecteren.

3.2.1.2.

Punt 3.2.1.1 is niet van toepassing op een luchtvaartuig dat in een gesloten hangar is geparkeerd of op andere wijze beschermd is tegen toegang door onbevoegden.

3.2.2.   Aanvullende bescherming van luchtvaartuigen met gesloten buitendeuren in een ander dan een kritiek deel

3.2.2.1.

Wanneer de buitendeuren zijn gesloten en het luchtvaartuig zich in een ander dan een kritiek deel bevindt, gelden de volgende verplichtingen met betrekking tot alle buitendeuren:

a)

de toegangshulpmiddelen moeten verwijderd zijn, of

b)

de deur moet verzegeld zijn, of

c)

de deur moet vergrendeld zijn, of

d)

de deur moet onder toezicht staan.

Punt a) geldt niet voor deuren die vanaf de grond toegankelijk zijn.

3.2.2.2.

Wanneer, met betrekking tot deuren die niet vanaf de grond toegankelijk zijn, de toegangshulpmiddelen zijn verwijderd, moeten ze ver genoeg van het luchtvaartuig worden geplaatst om redelijkerwijs de toegang tot het luchtvaartuig te verhinderen.

3.2.2.3.

Als de buitendeuren vergrendeld zijn, mogen alleen personen met een operationele behoefte in staat zijn ze te ontgrendelen.

3.2.2.4.

Wanneer buitendeuren onder toezicht staan, moet dit toezicht garanderen dat toegang door onbevoegden onmiddellijk wordt gedetecteerd.

3.2.2.5.

De bescherming van luchtvaartuigen met gesloten buitendeuren in een ander dan een kritiek deel is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

AANHANGSEL 3-A

BEVEILIGINGSDOORZOEKING VAN LUCHTVAARTUIGEN

Gedetailleerde bepalingen met betrekking tot de beveiligingsdoorzoeking van luchtvaartuigen zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

AANHANGSEL 3-B

BEVEILIGING VAN LUCHTVAARTUIGEN

DERDE LANDEN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot de beveiliging van luchtvaartuigen wordt erkend dat de volgende landen beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

4.   PASSAGIERS EN HANDBAGAGE

4.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

4.0.1.

Tenzij anders vermeld zorgt de autoriteit, de luchthavenexploitant, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit die verantwoordelijk is voor het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.

4.0.2.

De derde landen die beveiligingsnormen hanteren die als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen inzake passagiers en handbagage worden erkend, zijn opgesomd in aanhangsel 4-B.

4.0.3.

Passagiers en hun handbagage die aankomen uit een lidstaat waar het luchtvaartuig in transit was na te zijn aangekomen uit een derde land dat niet in aanhangsel 4-B is vermeld, worden beschouwd als passagiers en handbagage die aankomen uit een derde land, tenzij bevestigd is dat deze passagiers en hun handbagage in die lidstaat aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen.

4.0.4.

Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk heeft „vloeistoffen, spuitbussen en gels” ook betrekking op pasta’s, lotions, mengsels van vaste stoffen en vloeistoffen en de inhoud van drukverpakkingen, bijvoorbeeld tandpasta, haargel, dranken, soepen, siropen, parfum, scheerschuim, spuitbussen en substanties met een soortgelijke consistentie.

4.1.   BEVEILIGINGSONDERZOEK VAN PASSAGIERS EN CABINEBAGAGE

4.1.1.   Beveiligingsonderzoek van passagiers

4.1.1.1.

Passagiers dienen hun mantels en jassen uit te doen alvorens deze als handbagage aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen.

4.1.1.2.

Het beveiligingsonderzoek van passagiers gebeurt door middel van:

a)

fouilleren, of

b)

metaaldetectiepoorten.

Als de screener niet kan bepalen of de passagier al dan niet verboden voorwerpen bij zich heeft, krijgt de passagier geen toegang tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of wordt hij opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.

4.1.1.3.

Het fouilleren gebeurt zodanig dat redelijkerwijs kan worden gegarandeerd dat de persoon geen verboden voorwerpen bij zich draagt.

4.1.1.4.

Wanneer het alarm van een metaaldetectiepoort wordt geactiveerd, wordt nagegaan wat de oorzaak daarvan is.

4.1.1.5.

Draagbare metaaldetectoren mogen alleen als aanvullend middel voor een beveiligingsonderzoek worden gebruikt. Ze vervangen niet een fouillering en de daarbij horende vereisten.

4.1.1.6.

Wanneer toestemming wordt verleend om een levend dier mee te nemen in de cabine van een luchtvaartuig, wordt het als een passagier of als handbagage aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.

4.1.1.7.

De bevoegde autoriteit kan categorieën opstellen van passagiers die, om objectieve redenen, worden onderworpen aan bijzondere onderzoeksprocedures of die van een beveiligingsonderzoek worden vrijgesteld. De Commissie wordt in kennis gesteld van deze categorieën.

4.1.1.8.

Beveiligingsonderzoeken van passagiers zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

4.1.2.   Beveiligingsonderzoek van handbagage

4.1.2.1.

Draagbare computers en andere grote elektrische voorwerpen worden vóór het beveiligingsonderzoek uit de handbagage verwijderd en afzonderlijk aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.

4.1.2.2.

Vóór het beveiligingsonderzoek worden vloeistoffen, spuitbussen en gels uit de handbagage verwijderd en afzonderlijk aan een beveiligingsonderzoek onderworpen, tenzij de apparatuur die gebruikt wordt voor het beveiligingsonderzoek van handbagage ook in staat is om meerdere gesloten verpakkingen van vloeistoffen, spuitbussen en gels die zich in bagage bevinden, te onderzoeken.

Als vloeistoffen, spuitbussen en gels uit de handbagage verwijderd zijn, presenteert de passagier:

a)

alle vloeistoffen, spuitbussen en gels in individuele containers met een capaciteit van hoogstens 100 ml of gelijkwaardig, in één transparante hersluitbare plastic zak met een inhoud van hoogstens één liter, waarbij de inhoud gemakkelijk in de zak past en de zak volledig gesloten is, en

b)

andere vloeistoffen, spuitbussen en gels afzonderlijk.

4.1.2.3.

Het beveiligingsonderzoek van handbagage gebeurt aan de hand van:

a)

een onderzoek met de hand, of

b)

röntgenapparatuur, of

c)

explosievendetectiesystemen (EDS).

Als de onderzoeker niet kan bepalen of de handbagage al dan niet verboden voorwerpen bevat, wordt de handbagage geweigerd of opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.

4.1.2.4.

Een onderzoek met de hand van handbagage bestaat uit een handmatige controle van de bagage, inclusief de inhoud ervan, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen in aanwezig zijn.

4.1.2.5.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur, wordt elk beeld door de screener bekeken.

4.1.2.6.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur, wordt elk alarmsignaal tot tevredenheid van de screener onderzocht, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat geen verboden voorwerpen worden meegenomen in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone of aan boord van een luchtvaartuig.

4.1.2.7.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur wordt elk voorwerp waarvan de dichtheid de screener verhindert om de inhoud van de handbagage te analyseren, uit de bagage genomen. De bagage wordt opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen en het voorwerp wordt afzonderlijk aan een beveiligingsonderzoek onderworpen als handbagage.

4.1.2.8.

Bagage waarin zich een groot elektrisch voorwerp bevindt, wordt opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen nadat het voorwerp uit de bagage is verwijderd; het elektrisch voorwerp wordt afzonderlijk aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.

4.1.2.9.

Explosievendetectiehonden en apparatuur voor de detectie van explosievensporen (ETD) mogen alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt.

4.1.2.10.

De bevoegde autoriteit kan categorieën opstellen van handbagage die, om objectieve redenen, worden onderworpen aan bijzondere onderzoeksprocedures of die van een beveiligingsonderzoek worden vrijgesteld. De Commissie wordt in kennis gesteld van deze categorieën.

4.1.2.11.

De bevoegde autoriteit mag toestemming geven om een diplomatieke tas vrij te stellen van een beveiligingsonderzoek of te onderwerpen aan bijzondere beveiligingsprocedures, voor zover de eisen van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer worden nageleefd.

4.1.2.12.

Beveiligingsonderzoeken van handbagage zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

4.1.3.   Beveiligingsonderzoek van vloeistoffen, spuitbussen en gels

4.1.3.1.

Het beveiligingsonderzoek van vloeistoffen, spuitbussen en gels gebeurt met behulp van:

a)

röntgenapparatuur;

b)

explosievendetectiesystemen (EDS);

c)

apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD);

d)

strips voor het testen van chemische reacties, of

e)

scanners voor vloeistoffen in flessen.

4.1.3.2.

Proeven of testen op de huid mag als aanvullende onderzoeksmethode worden gebruikt.

4.1.3.3.

Beveiligingsonderzoeken van vloeistoffen, spuitbussen en gels zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

4.1.3.4.

Vloeistoffen, spuitbussen en gels die passagiers bij zich dragen, mogen worden vrijgesteld van een beveiligingsonderzoek voor zover ze:

a)

in individuele verpakkingen zitten met een capaciteit van hoogstens 100 ml of gelijkwaardig en verpakt zijn in één transparante hersluitbare plastic zak met een capaciteit van hoogstens 1 l, waarbij de inhoud gemakkelijk in de plastic zak past en de zak volledig gesloten is, of

b)

tijdens de vlucht worden gebruikt en nodig zijn om medische redenen of met het oog op een speciaal dieet, inclusief babyvoeding. De betrokken passagier moet op verzoek een bewijs van authenticiteit van de vrijgestelde vloeistof voorleggen, of

c)

aan de luchtzijde van een luchthaven, voorbij het punt waarop de instapkaarten worden gecontroleerd, gekocht zijn in een verkooppunt dat aan goedgekeurde beveiligingsprocedures in het kader van het beveiligingsprogramma van de luchthaven is onderworpen, voor zover ze verpakt zijn in een manipulatieaantonende, verzegelde tas waarop duidelijk is aangegeven dat de inhoud op die dag in die luchthaven is gekocht, of

d)

in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone zijn verkregen in een verkooppunt dat aan goedgekeurde beveiligingsprocedures in het kader van het beveiligingsprogramma van de luchthaven is onderworpen, of

e)

in een andere luchthaven van de Gemeenschap zijn verkregen, op voorwaarde dat ze verpakt zijn in een manipulatieaantonende, verzegelde tas waarop duidelijk is aangegeven dat de inhoud op die dag in die luchthaven is gekocht, of

f)

aan boord van een luchtvaartuig van een communautaire luchtvaartmaatschappij zijn verkregen, op voorwaarde dat ze verpakt zijn in een manipulatieaantonende, verzegelde tas waarop duidelijk is aangegeven dat de inhoud op die dag aan boord van dat luchtvaartuig is gekocht.

4.2.   BESCHERMING VAN PASSAGIERS EN HANDBAGAGE

De bescherming van passagiers en handbagage is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

4.3.   PASSAGIERS DIE DE ORDE KUNNEN VERSTOREN

4.3.1.

Een luchtvaartmaatschappij wordt van tevoren schriftelijk door de betreffende bevoegde autoriteit in kennis gesteld van het voornemen om een passagier die de orde kan verstoren aan boord van haar luchtvaartuig te laten gaan.

4.3.2.

De kennisgeving dient de volgende gegevens te bevatten:

a)

de identiteit en het geslacht van de persoon, en

b)

de reden voor het vervoer, en

c)

de naam en functie van de begeleiders, indien beschikbaar, en

d)

een risicobeoordeling door de betreffende bevoegde autoriteit, met inbegrip van de redenen voor het al dan niet begeleiden, en

e)

vooraf bepaalde zitplaatsen, indien nodig, en

f)

de aard van de beschikbare reisdocumenten.

De luchtvaartmaatschappij stelt de gezagvoerder in kennis van deze informatie vóór de passagiers aan boord gaan van het luchtvaartuig.

4.3.3.

De betreffende bevoegde autoriteit ziet erop toe dat personen die in hechtenis zijn, altijd worden begeleid.

4.4.   VERBODEN VOORWERPEN

4.4.1.

Passagiers mogen de in aanhangsel 4-C vermelde voorwerpen niet meenemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of aan boord van een luchtvaartuig.

4.4.2.

Vrijstelling van punt 4.4.1 kan worden verleend voor zover:

a)

de bevoegde autoriteit toestemming heeft verleend om het voorwerp mee te nemen, en

b)

de luchtvaartmaatschappij vóór de passagiers aan boord gaan van het luchtvaartuig informatie heeft ontvangen over de desbetreffende passagier en het voorwerp dat hij meeneemt, en

c)

de toepasselijke veiligheidsregels worden nageleefd.

Deze voorwerpen worden vervolgens in veilige omstandigheden aan boord van het luchtvaartuig bewaard.

4.4.3.

De luchtvaartmaatschappij zorgt ervoor dat passagiers vóór het voltooien van de check-in informatie krijgen over de in aanhangsel 4-C vermelde verboden voorwerpen.

AANHANGSEL 4-A

VEREISTEN MET BETREKKING TOT FOUILLEREN

Gedetailleerde bepalingen met betrekking tot fouilleren zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

AANHANGSEL 4-B

PASSAGIERS EN HANDBAGAGE

DERDE LANDEN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot passagiers en handbagage wordt erkend dat de volgende derde landen beveiligingsnormen toepassen die als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen worden erkend:

AANHANGSEL 4-C

PASSAGIERS EN HANDBAGAGE

LIJST VAN VERBODEN VOORWERPEN

Onverminderd de toepasselijke veiligheidsregels, mogen passagiers de volgende voorwerpen niet meenemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones en aan boord van luchtvaartuigen:

a)   vuurwapens en andere apparaten die projectielen kunnen afvuren— apparaten waarmee een projectiel kan worden afgevuurd en aldus ernstig letsel kan worden toegebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:

alle types vuurwapens, zoals pistolen, revolvers, geweren, jachtgeweren

speelgoedgeweren, replica- en imitatiegeweren die voor echte wapens kunnen worden aangezien

onderdelen van vuurwapens, met uitzondering van telescopische kijkers

luchtdruk- en CO2-geweren, zoals pistolen, hagelgeweren, geweren en BB-guns

alarmpistolen en startpistolen

bogen, kruisbogen en pijlen

harpoen- en speergeweren

katapulten

b)   verdovingsapparaten— apparaten die specifiek ontworpen zijn om te verdoven of te immobiliseren, zoals:

apparaten waarmee schokken kunnen worden toegebracht, zoals stunguns, taserwapens en stroomstokken

apparaten om dieren te verdoven en te doden

chemische stoffen, gassen en sprays, zoals mace, pepperspray, traangas, zuurspray en sprays om dieren te verjagen, waarmee personen kunnen worden uitgeschakeld of onschadelijk gemaakt

c)   voorwerpen met een scherpe punt of een scherpe rand— voorwerpen met een scherpe punt of een scherpe rand waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht, zoals:

voorwerpen die ontworpen zijn om mee te hakken, zoals bijlen, hak- en kapmessen

ijsbijlen en ijspikken

scheermessen

cuttermessen

messen met een blad van meer dan 6 cm

scharen met bladen van meer dan 6 cm, gemeten vanaf het scharnierpunt

vechtsportmateriaal met een scherpe punt of rand

zwaarden en sabels

d)   gereedschap— gereedschap waarmee ernstige verwondingen kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, zoals:

breekijzers

boren en boorkoppen, inclusief draagbare draadloze elektrische boren

gereedschap met een blad of schacht van meer dan 6 cm, dat als wapen kan worden gebruikt, zoals schroevendraaiers en beitels

zagen, inclusief draagbare draadloze elektrische zagen

soldeerlampen

penschietpistolen en schiethamers

e)   stompe voorwerpen— voorwerpen waarmee kan worden geslagen en aldus ernstige verwondingen kunnen worden toegebracht, zoals:

honkbal- en softbalknuppels

knuppels en stokken, zoals houten stokken, gummiknuppels en wapenstokken

vechtsportmateriaal

f)   explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten— explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:

munitie

slagpijpjes

ontstekers en lonten

replica’s of imitaties van explosieve voorwerpen

mijnen, granaten en andere militaire explosieven

vuurwerk en ander pyrotechnisch materiaal

rookblikken en -patronen

dynamiet, buskruit en kneedspringstoffen

5.   RUIMBAGAGE

5.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

5.0.1.

Tenzij anders vermeld zorgt de autoriteit, de luchthavenexploitant, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit die verantwoordelijk is voor het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.

5.0.2.

De derde landen waarvan de gehanteerde beveiligingsnormen als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen met betrekking tot ruimbagage worden erkend, zijn opgesomd in aanhangsel 5-A.

5.0.3.

Ruimbagage die aankomt uit een lidstaat waar het luchtvaartuig in transit was na te zijn aangekomen uit een derde land dat niet in aanhangsel 5-A is vermeld, wordt beschouwd als ruimbagage die aankomt uit een derde land, tenzij bevestigd is dat deze ruimbagage in die lidstaat aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen.

5.0.4.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „beveiligde bagage” aan een beveiligingsonderzoek onderworpen vertrekkende ruimbagage verstaan die fysiek beveiligd is om te voorkomen dat voorwerpen aan de bagage worden toegevoegd.

5.1.   BEVEILIGINGSONDERZOEK VAN RUIMBAGAGE

5.1.1.

De volgende methoden worden, individueel of in combinatie met elkaar, gebruikt om ruimbagage te onderzoeken:

a)

een onderzoek met de hand, of

b)

röntgenapparatuur, of

c)

explosievendetectiesystemen (EDS), of

d)

apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD).

Als de screener niet kan bepalen of de ruimbagage al dan niet verboden voorwerpen bevat, wordt ze geweigerd of opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.

5.1.2.

Een onderzoek met de hand bestaat uit een grondige handmatige controle van de bagage, inclusief alle inhoud ervan, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat ze geen verboden voorwerpen bevat.

5.1.3.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur wordt elk voorwerp waarvan de dichtheid de screener verhindert om de inhoud van de bagage te analyseren, op een andere wijze aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.

5.1.4.

Beveiligingsonderzoeken met behulp van apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD) bestaan uit een analyse van monsters van zowel de binnen- als de buitenkant van de bagage en van de inhoud. De inhoud mag ook met de hand worden onderzocht.

5.1.5.

De bevoegde autoriteit kan categorieën opstellen van ruimbagage die, om objectieve redenen, worden onderworpen aan bijzondere onderzoeksprocedures of die van een beveiligingsonderzoek worden vrijgesteld. De Commissie wordt in kennis gesteld van deze categorieën.

5.1.6.

Beveiligingsonderzoek van ruimbagage is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

5.2.   BESCHERMING VAN RUIMBAGAGE

5.2.1.

Passagiers krijgen geen toegang tot ruimbagage die aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen, tenzij het hun eigen bagage betreft en ze onder toezicht staan, teneinde te garanderen dat:

a)

geen van de in aanhangsel 5-B vermelde verboden voorwerpen aan de ruimbagage worden toegevoegd, of

b)

geen van de in aanhangsel 4-C vermelde verboden voorwerpen uit de ruimbagage worden gehaald en in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht.

5.2.2.

Ruimbagage die niet beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden wordt opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.

5.2.3.

De bescherming van ruimbagage is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

5.3.   CONTROLE OP DE CONNECTIE TUSSEN BAGAGE EN PASSAGIERS

5.3.1.   Identificatie van ruimbagage

5.3.1.1.

Tijdens de instapprocedure ziet een luchtvaartmaatschappij erop toe dat een passagier een geldige instapkaart of een gelijkwaardig document voorlegt dat overeenstemt met de ingecheckte ruimbagage.

5.3.1.2.

Een luchtvaartmaatschappij zorgt voor een procedure voor het identificeren van ruimbagage van passagiers die niet aan boord van het luchtvaartuig zijn gegaan of die vóór het vertrek het luchtvaartuig hebben verlaten.

5.3.1.3.

Als de passagier niet aan boord van het luchtvaartuig is, wordt de ruimbagage die overeenstemt met zijn instapkaart of gelijkwaardig document als onbegeleid beschouwd.

5.3.1.4.

Een luchtvaartmaatschappij ziet erop toe dat duidelijk kan worden vastgesteld dat voor elk stuk onbegeleide ruimbagage toestemming voor vervoer door de lucht is gegeven.

5.3.2.   Factoren buiten controle van de passagier

5.3.2.1.

De reden waarom de bagage als onbegeleid wordt beschouwd, wordt geregistreerd vóór de bagage in een luchtvaartuig wordt geladen, tenzij de in punt 5.3.3 bedoelde beveiligingscontroles worden toegepast.

5.3.2.2.

Aanvullende gedetailleerde bepalingen met betrekking tot factoren buiten controle van de passagier zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

5.3.3.   Passende beveiligingscontroles voor onbegeleide ruimbagage

5.3.3.1.

Onbegeleide ruimbagage die niet onder punt 5.3.2 valt, wordt aan een beveiligingsonderzoek onderworpen aan de hand van een van de in punt 5.1.1 vastgestelde methoden en, indien van toepassing, door de vereisten van een afzonderlijke beschikking van de Commissie toe te passen.

5.3.3.2.

Ruimbagage die als onbegeleide bagage wordt beschouwd ten gevolge van andere dan de in punt 5.3.2 vermelde factoren wordt opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen nadat ze uit het luchtvaartuig is verwijderd en vóór ze weer wordt ingeladen.

5.3.3.3.

Aanvullende gedetailleerde bepalingen met betrekking tot passende beveiligingscontroles voor onbegeleide ruimbagage zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

5.4.   VERBODEN VOORWERPEN

5.4.1.

Passagiers mogen de in aanhangsel 5-B vermelde voorwerpen niet meenemen in hun ruimbagage.

5.4.2.

Vrijstelling van punt 5.4.1 kan worden verleend voor zover:

a)

de nationale regels van de bevoegde autoriteit toestaan dat het voorwerp wordt meegenomen, en

b)

de toepasselijke veiligheidsregels worden nageleefd.

5.4.3.

Passagiers krijgen informatie over de in aanhangsel 5-B vermelde verboden voorwerpen alvorens de check-in is voltooid.

AANHANGSEL 5-A

RUIMBAGAGE

DERDE LANDEN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot ruimbagage wordt erkend dat de volgende landen beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

AANHANGSEL 5-B

RUIMBAGAGE

LIJST VAN VERBODEN VOORWERPEN

Passagiers mogen de volgende artikelen niet meenemen in hun ruimbagage:

explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten— explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, zoals:

munitie

slagpijpjes

ontstekers en lonten

mijnen, granaten en andere militaire explosieven

vuurwerk en ander pyrotechnisch materiaal

rookblikken en -patronen

dynamiet, buskruit en kneedspringstoffen

6.   VRACHT EN POST

6.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

6.0.1.

De autoriteit, luchthavenexploitant, luchtvaartmaatschappij of entiteit, zoals gedefinieerd in dit hoofdstuk, zorgt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.

6.0.2.

In vrachtzendingen wordt het volgende als verboden voorwerpen beschouwd:

samengestelde explosieve en brandgevaarlijke apparaten die niet overeenkomstig de toepasselijke veiligheidsregels worden vervoerd.

6.0.3.

In postzendingen wordt het volgende als verboden voorwerpen beschouwd:

explosieve en brandgevaarlijke apparaten, geassembleerd of niet, en de onderdelen daarvan.

6.1.   BEVEILIGINGSCONTROLES — ALGEMENE BEPALINGEN

6.1.1.

Alle vracht en post wordt door een erkend agent aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens in een luchtvaartuig te worden geladen, tenzij:

a)

een erkend agent de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van die controles tot het ogenblik van inladen beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden, of

b)

een bekende afzender de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van die controles tot het ogenblik van inladen beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden, of

c)

een vaste afzender de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van beveiligingscontroles tot het ogenblik van inladen beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden en niet in een passagiersluchtvaartuig wordt vervoerd, of

d)

de zending van beveiligingsonderzoeken is vrijgesteld en tegen manipulatie door onbevoegden is beschermd vanaf het ogenblik dat ze identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost werd tot het ogenblik van inladen.

6.1.2.

Als er redenen zijn om aan te nemen dat een zending die aan beveiligingscontroles is onderworpen, tekenen van manipulatie vertoont of niet beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat die controles zijn uitgevoerd, wordt ze door een erkend agent aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens in een luchtvaartuig te worden geladen.

6.1.3.

Een persoon die onbegeleide toegang heeft tot identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost die aan de vereiste beveiligingscontroles is onderworpen, moet met succes een achtergrondonderzoek of een aan de indienstname voorafgaande controle overeenkomstig punt 11.1 hebben doorstaan.

6.2.   BEVEILIGINGSONDERZOEK

6.2.1.   Beveiligingsonderzoek

6.2.1.1.

Wanneer vracht of post aan een beveiligingsonderzoek wordt onderworpen:

a)

dienen de middelen of de methoden te worden gebruikt die het mogelijk maken met de grootste waarschijnlijkheid verboden voorwerpen te detecteren, rekening houdende met de aard van de zending, en

b)

dienen de gebruikte middelen of methoden te voldoen aan een norm die voldoende hoog is om redelijkerwijs te garanderen dat geen verboden voorwerpen in de zending zijn verborgen.

6.2.1.2.

Wanneer de screener niet zeker is dat de zending geen verboden voorwerpen bevat, wordt de zending geweigerd of opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.

6.2.1.3.

Beveiligingsonderzoeken van vracht en post zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

6.2.2.   Vrijstelling van het beveiligingsonderzoek

Bepalingen met betrekking tot vrijstelling van het beveiligingsonderzoek zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

6.3.   ERKEND AGENTEN

6.3.1.   Goedkeuring van erkend agenten

6.3.1.1.

Erkend agenten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

De goedkeuring als erkend agent is locatiegebonden.

Een entiteit die de in punt 6.3.2 vermelde beveiligingscontroles toepast, wordt goedgekeurd als erkend agent. Dit omvat tevens leveranciers van logistieke diensten die als derde partij verantwoordelijk zijn voor geïntegreerde opslag- en vervoersdiensten, alsook luchtvaartmaatschappijen en afhandelaars.

Een erkend agent mag:

a)

al de in punt 6.3.2 bedoelde beveiligingscontroles uitbesteden aan een ander erkend agent;

b)

al de in punt 6.3.2 bedoelde beveiligingscontroles uitbesteden aan een andere entiteit, wanneer de controles op de locatie van de erkend agent of op een luchthaven worden uitgevoerd, en onder het beveiligingsprogramma van de erkend agent of de luchthaven vallen;

c)

al de in punt 6.3.2 bedoelde beveiligingscontroles uitbesteden aan een andere entiteit, wanneer de controles elders dan in de vestigingsplaats van de erkend agent of op een luchthaven worden uitgevoerd, en de entiteit door de bevoegde autoriteit is gecertificeerd, goedgekeurd of op een lijst geplaatst met het oog op het verlenen van deze diensten, en

d)

de bescherming en het vervoer van zendingen uitbesteden aan een vervoersonderneming die aan de vereisten van punt 6.6 voldoet.

6.3.1.2.

De bevoegde autoriteit van elke lidstaat legt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, de verantwoordelijkheden vast voor de tenuitvoerlegging van de volgende procedure inzake de goedkeuring van erkend agenten:

a)

de aanvrager vraagt de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de in de aanvraag opgenomen locaties zich bevinden.

De aanvrager moet een beveiligingsprogramma indienen bij de desbetreffende bevoegde autoriteit. In het programma worden de methoden en procedures beschreven die de agent moet volgen om aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan te voldoen. In het programma is ook beschreven hoe de agent toezicht zal houden op de naleving van deze methoden en procedures. Een beveiligingsprogramma van een luchtvaartmaatschappij waarin de methoden en procedures zijn beschreven die door de luchtvaartmaatschappij moeten worden gevolgd om aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan te voldoen, wordt geacht te voldoen aan de vereisten voor een beveiligingsprogramma van een erkend agent.

De aanvrager moet ook de in aanhangsel 6-A opgenomen „Verbintenisverklaring — Erkend agent” indienen. Deze verbintenisverklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger van de aanvrager of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt bewaard door de desbetreffende bevoegde autoriteit.

b)

de bevoegde autoriteit of de onafhankelijke validateur die namens deze autoriteit optreedt, onderzoekt het beveiligingsprogramma en voert een controle ter plaatse van de gespecificeerde plaatsen uit teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

De bevoegde autoriteit of de onafhankelijke validateur die namens deze autoriteit optreedt, moet rekening houden met het feit of de aanvrager houder is van het in artikel 14 bis, lid 1, onder b) of c), van Verordening (EG) nr. 1875/2006 van de Commissie (1) tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (2) vermelde AEO-certificaat.

c)

Als de bevoegde autoriteit tevreden is met de onder de punten a) en b) verstrekte informatie, zorgt zij ervoor dat de nodige gegevens van de agent uiterlijk de volgende werkdag in de „EG-gegevensbank van erkend agenten en bekende afzenders” worden ingevoerd. Bij de invoer van de gegevens in de gegevensbank geeft de bevoegde autoriteit elke goedgekeurde locatie een unieke alfanumerieke identificatiecode in het standaardformaat.

Als de bevoegde autoriteit niet tevreden is met de onder a) en b) verstrekte informatie deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk mee aan de entiteit die de goedkeuring als erkend agent heeft aangevraagd.

Als in een beveiligingsprogramma van een luchtvaartmaatschappij de methoden en procedures zijn beschreven die door de luchtvaartmaatschappij moeten worden gevolgd om aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan te voldoen, wordt de luchtvaartmaatschappij geacht te voldoen aan de vereisten van de punten a) en b) voor alle in het programma gespecificeerde plaatsen. Uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening moet een controle ter plaatse van de in het beveiligingsprogramma van de luchtvaartmaatschappij gespecificeerde plaatsen worden uitgevoerd.

Als een erkend agent is goedgekeurd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2320/2002 van de Commissie of Verordening (EG) nr. 820/2008 van de Commissie en Beschikking C(2008) 4333 van de Commissie, mag hij met het oog op de toepassing van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan worden beschouwd als erkend agent voor alle plaatsen waar een controle ter plaatse is uitgevoerd.

d)

Een erkend agent wordt pas als goedgekeurd beschouwd wanneer zijn gegevens zijn opgenomen in de „EG-gegevensbank van erkend agenten en bekende afzenders”.

6.3.1.3.

Een erkend agent duidt per plaats minstens een persoon aan die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van het ingediende beveiligingsprogramma. Deze persoon moet met succes een achtergrondonderzoek overeenkomstig punt 11.1 hebben doorlopen.

6.3.1.4.

Een erkend agent moet geregeld, en uiterlijk om de vijf jaar opnieuw worden goedgekeurd. Dit omvat een controle ter plaatse om na te gaan of hij nog steeds voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Een inspectie op de terreinen en in de gebouwen van de erkend agent door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig haar nationaal kwaliteitscontroleprogramma, kan als een controle ter plaatse worden beschouwd voor zover ze betrekking heeft op alle eisen waaraan moet worden voldaan met het oog op de goedkeuring.

6.3.1.5.

Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de erkend agent voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, trekt zij de status van erkend agent voor de gespecificeerde locatie(s) in.

Onmiddellijk na de intrekking, en in elk geval binnen 24 uur, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de verandering van status van de agent wordt ingevoerd in de „EG-gegevensbank van erkend agenten en bekende afzenders”.

6.3.1.6.

Onverminderd het recht van elke lidstaat om strengere maatregelen toe te passen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 300/2008, wordt een overeenkomstig punt 6.3 goedgekeurde erkend agent in alle lidstaten erkend.

6.3.1.7.

De eisen van punt 6.3.1, behalve punt 6.3.1.2, onder d), zijn niet van toepassing wanneer de bevoegde autoriteit zelf een aanvraag tot goedkeuring als erkent agent indient.

6.3.2.   Door erkend agenten toe te passen beveiligingscontroles

6.3.2.1.

Wanneer een erkend agent een zending aanvaardt, gaat hij na of de entiteit van wie hij de zending ontvangt een erkend agent, een bekende afzender, een vaste afzender of geen van deze is.

6.3.2.2.

De persoon die de zending afgeeft bij de erkend agent of de luchtvaartmaatschappij dient een identiteitskaart, paspoort, rijbewijs of ander document met zijn/haar foto voor te leggen, die is afgegeven of wordt erkend door de nationale autoriteit. De kaart of het document wordt gebruikt om de identiteit vast te stellen van de persoon die de zendingen afgeeft.

6.3.2.3.

Als de erkend agent zendingen aanvaardt waarop niet alle vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast, ziet hij erop toe dat ze overeenkomstig punt 6.2 aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen.

6.3.2.4.

Nadat de in de punten 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.3 van deze verordening en in punt 6.3 van een afzonderlijke beschikking van de Commissie vermelde beveiligingscontroles zijn uitgevoerd, ziet de erkend agent erop toe dat:

a)

de toegang tot deze zendingen wordt gecontroleerd, en

b)

deze zendingen tot het ogenblik waarop ze aan een ander erkend agent of luchtvaartmaatschappij worden overgedragen, beveiligd worden tegen manipulatie door onbevoegden.

6.3.2.5.

Nadat de beveiligingscontroles waarnaar wordt verwezen in de punten 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.4 van deze verordening zijn uitgevoerd, ziet de erkend agent erop toe dat alle zendingen die aan een luchtvaartmaatschappij of een andere erkend agent worden aangeboden, vergezeld gaan van passende documenten, ofwel in de vorm van een luchtvrachtbrief ofwel in de vorm van een afzonderlijke verklaring, hetzij schriftelijk, hetzij in elektronisch formaat.

6.3.2.6.

De bevoegde autoriteit moet de documenten op elk ogenblik kunnen inspecteren tot de zending aan boord van een luchtvaartuig wordt geladen; de documenten moeten de volgende informatie bevatten:

a)

de locatiegebonden naam en het locatiegebonden adres van de erkend agent die de beveiligingsstatus en/of de alfanumerieke identificatiecode, zoals ontvangen van de bevoegde autoriteit, heeft toegekend;

b)

een unieke identificatiecode van de zending, zoals het nummer van de house-luchtvrachtbrief of de master-luchtvrachtbrief;

c)

de inhoud van de zending;

d)

de beveiligingsstatus van de zending, met vermelding van:

„SPX”: veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, of

„SCO”: veilig voor vracht- en postluchtvaartuigen.

e)

de reden waarom de beveiligingsstatus is afgegeven, met vermelding van:

„KC”: ontvangen van bekende afzender, of

„AC”: ontvangen van vaste afzender, of

de gebruikte middelen of methoden voor het beveiligingsonderzoek, of

de redenen waarom de zending is vrijgesteld van het beveiligingsonderzoek.

f)

de naam van de persoon die de beveiligingsstatus heeft afgegeven, of een gelijkwaardige identificatie, en de datum en het tijdstip van afgifte;

g)

de plaatsspecifieke naam en het plaatspecifieke adres, of de van de bevoegde autoriteit ontvangen unieke identificatiecode van een erkend agent die de door een andere erkend agent aan een zending gegeven beveiligingsstatus heeft geaccepteerd.

6.3.2.7.

In het geval van consolidaties wordt geacht te zijn voldaan aan de eisen van punt 6.3.2.6, onder c), e), f) en g), wanneer de erkend agent, alvorens de zending in een luchtvaartuig wordt geladen en daarna gedurende 24 uur of, indien de vlucht langer duurt, tijdens de volledige duur van de vlucht, aan de hand van een verifieerbaar auditspoor kan nagaan wat de inhoud van de zending is, waarom de beveiligingsstatus is afgegeven en/of wat de naam is van de persoon die de beveiligingsstatus heeft afgegeven en op welke datum deze is afgegeven.

6.3.2.8.

Wanneer de erkend agent zendingen aanvaardt die niet aan alle vereiste beveiligingscontroles zijn onderworpen, mag hij ook er ook voor kiezen de in punt 6.3.2 vermelde beveiligingscontroles niet uit te voeren, maar de zendingen over te dragen aan een andere erkend agent om deze controles te laten uitvoeren.

Met betrekking tot beveiligingscontroles die door een erkend agent moeten worden uitgevoerd, zijn ook aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

6.4.   BEKENDE AFZENDERS

6.4.1.   Goedkeuring van bekende afzenders

6.4.1.1.

Bekende afzenders moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

De goedkeuring als bekende afzender geldt voor een bepaalde locatie.

6.4.1.2.

De bevoegde autoriteit van elke lidstaat legt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, de verantwoordelijkheden vast voor de tenuitvoerlegging van de volgende procedure inzake de goedkeuring van bekende afzenders:

a)

de aanvrager vraagt de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin zijn locatie zich bevindt.

De in aanhangsel 6-B opgenomen „Richtsnoeren voor bekende afzenders” worden aan de aanvrager verstrekt.

b)

De bevoegde autoriteit of de onafhankelijke validateur die namens deze autoriteit optreedt, voert een controle ter plaatse van de gespecificeerde locaties uit teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Om na te gaan of de aanvrager voldoet aan deze vereisten, maakt de bevoegde autoriteit of de onafhankelijke validateur die namens deze autoriteit optreedt, gebruik van de in aanhangsel 6-C opgenomen „Validatiecontrolelijst voor bekende afzenders”. Deze controlelijst bevat een verbintenisverklaring die moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger van de aanvrager of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de desbetreffende locatie.

De bevoegde autoriteit of de onafhankelijke validateur die namens deze autoriteit optreedt, moet rekening houden met het feit of de aanvrager houder is van het in artikel 14 bis, lid 1, onder b) of c), van Verordening (EG) nr. 1875/2006 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 vermelde AEO-certificaat.

De informatie op de ingevulde controlelijst wordt als vertrouwelijk behandeld.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt door de bevoegde autoriteit of de onafhankelijke validateur bewaard en op verzoek ter beschikking van de betrokken instantie gesteld.

c)

Als de bevoegde autoriteit tevreden is met de onder de punten a) en b) verstrekte informatie, zorgt zij ervoor dat de nodige gegevens van de afzender uiterlijk de volgende werkdag in de „EG-gegevensbank van erkend agenten en bekende afzenders” worden ingevoerd. Bij de invoer van de gegevens in de gegevensbank geeft de bevoegde autoriteit elke goedgekeurde locatie een unieke alfanumerieke identificatiecode in het standaardformaat.

Als de bevoegde autoriteit niet tevreden is met de onder a) en b) verstrekte informatie deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk mee aan de entiteit die de goedkeuring als bekende afzender heeft aangevraagd.

d)

Wanneer een bekende afzender vóór 29 april 2010 is goedgekeurd met het oog op de toepassing van de eisen van punt 6.4.2 van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, mag hij tot drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening worden beschouwd als een bekende afzender met het oog op de toepassing van die verordening.

e)

Een bekende afzender wordt pas als goedgekeurd beschouwd wanneer zijn gegevens zijn opgenomen in de „EG-gegevensbank van erkend agenten en bekende afzenders”.

6.4.1.3.

Een bekende afzender duidt per locatie minstens een persoon aan die verantwoordelijk is voor de toepassing van en het toezicht op de beveiligingscontroles. Deze persoon moet met succes een achtergrondonderzoek hebben doorstaan.

6.4.1.4.

Een bekende afzender moet geregeld, en uiterlijk om de vijf jaar opnieuw worden goedgekeurd. Dit omvat een controle ter plaatse om na te gaan of de bekende afzender nog steeds voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Een inspectie op de terreinen en in de gebouwen van de bekende afzender door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig haar nationaal kwaliteitscontroleprogramma, kan als een controle ter plaatse worden beschouwd voor zover ze betrekking heeft op alle in de controlelijst van aanhangsel 6-C vermelde domeinen.

6.4.1.5.

Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de bekende afzender voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, trekt zij de status van bekende afzender voor de gespecificeerde locatie(s) in.

Onmiddellijk na de intrekking, en in elk geval binnen 24 uur, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de verandering van status van de afzender wordt ingevoerd in de „EG-gegevensbank van erkend agenten en bekende afzenders”.

6.4.1.6.

Onverminderd het recht van elke lidstaat om strengere maatregelen toe te passen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 300/2008, wordt een overeenkomstig punt 6.4 goedgekeurde bekende afzender in alle lidstaten erkend.

Bekende afzenders die overeenkomstig punt 6.4.1.2, onder d), zijn goedgekeurd, zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in punt 6.4 van een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

6.4.2.   Door bekende afzenders toe te passen beveiligingscontroles

6.4.2.1.

Een bekende afzender ziet erop toe dat:

a)

het beveiligingsniveau op de locatie of op de terreinen en in de gebouwen voldoende is om identificeerbare luchtvracht en identificeerbare luchtpost te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden, en

b)

alle personeelsleden die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost waarop de vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast, in dienst zijn genomen en zijn opgeleid overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 11, en

c)

identificeerbare luchtvracht en identificeerbare luchtpost tijdens de productie, verpakking, opslag, verzending en/of het vervoer, voor zover van toepassing, worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden of sabotage.

Indien deze beveiligingscontroles, om welke reden dan ook, niet zijn toegepast op een zending, of indien de bekende afzender de zending niet voor eigen rekening verstuurt, deelt de bekende afzender dit duidelijk mee aan de erkend agent, zodat punt 6.3.2.3 kan worden toegepast.

6.4.2.2.

De bekende afzender gaat ermee akkoord dat zendingen waarop de passende beveiligingscontroles niet zijn toegepast, overeenkomstig punt 6.2.1 aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen.

6.5.   VASTE AFZENDERS

6.5.1.

Vaste afzenders worden aangewezen door een erkend agent.

6.5.2.

Om als vaste afzender te worden aangewezen, moet de volgende procedure worden gevolgd:

a)

De erkend agent verschaft de entiteit de in aanhangsel 6-D opgenomen „Luchtvaartbeveiligingsinstructies voor vaste afzenders” en de „Verbintenisverklaring — Vaste afzender”. De instructies en de verbintenisverklaring worden aan de erkend agent verstrekt door de betreffende bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de locatie van de agent zich bevindt.

b)

De entiteit dient een ondertekend exemplaar van de in aanhangsel 6-D opgenomen „Verbintenisverklaring — vaste afzender” in bij de erkend agent, tenzij de entiteit houder is van het AEO-certificaat dat vermeld is in artikel 14 bis, lid 1, onder b) of c), van Verordening (EG) nr. 1875/2006 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

De entiteit duidt ook minstens één persoon aan die verantwoordelijk is voor de beveiliging op haar terreinen en in haar gebouwen en deelt de naam en de contactgegevens van deze persoon mee aan de erkend agent.

Indien van toepassing wordt de ondertekende verbintenisverklaring bewaard door de erkend agent en op verzoek ter beschikking gesteld van de betreffende bevoegde autoriteit.

Wanneer de eis om een verbintenisverklaring in te vullen niet van toepassing is omdat de vaste afzender houder is van een AEO-certificaat, dient hij de erkend agent onmiddellijk op de hoogte te brengen wanneer hij niet langer houder is van een dergelijk certificaat.

c)

De erkend agent voert een validering uit door de volgende gegevens van de kandidaat-vaste afzender vast te stellen:

de bedrijfsgegevens, inclusief het bona fide bedrijfsadres, en

de aard van de activiteiten, en

de contactgegevens, inclusief die van de personen die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging, en

het btw-nummer of het handelsregisternummer, en

indien de vrijstelling van punt 6.5.2, onder b), van toepassing is: het AEO-certificaat.

d)

Als de erkend agent genoegen neemt met de krachtens de punten b) en c) verstrekte informatie, kan de erkend agent de entiteit aanduiden als vaste afzender.

6.5.3.

De erkend agent houdt een gegevensbank bij met de in punt 6.5.2, onder c), vermelde informatie. Deze gegevensbank moet beschikbaar zijn voor inspectie door de bevoegde autoriteit.

6.5.4.

Als voor rekening van de vaste afzender binnen een periode van twee jaar geen activiteiten met betrekking tot het luchtvervoer van vracht of post worden ondernomen, vervalt de status van vaste afzender.

6.5.5.

Als de bevoegde autoriteit of de erkend agent er niet langer van overtuigd is dat de vaste afzender aan de instructies van aanhangsel 6-D voldoet, trekt de erkend agent onmiddellijk de status van vaste afzender in.

6.5.6.

Indien de in de „Luchtvaartbeveiligingsinstructies voor vaste afzenders” gespecificeerde beveiligingscontroles, om welke reden dan ook, niet zijn toegepast op een zending, of indien de vaste afzender de zending niet voor eigen rekening verstuurt, deelt de vaste afzender dit duidelijk mee aan de erkend agent, zodat punt 6.3.2.3 kan worden toegepast.

6.6.   BESCHERMING VAN VRACHT EN POST

6.6.1.   Bescherming van vracht en post tijdens het vervoer

6.6.1.1.

Teneinde te garanderen dat zendingen die de vereiste beveiligingscontroles hebben ondergaan, tijdens het vervoer beschermd worden tegen manipulatie door onbevoegden:

a)

moeten de zendingen worden verpakt of verzegeld door de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender, teneinde te garanderen dat manipulaties zichtbaar zijn, en

b)

moet de vrachtruimte van het voertuig waarmee de zendingen worden vervoerd, gesloten of verzegeld zijn, of moeten huifvoertuigen beveiligd zijn met TIR-koorden, zodat manipulaties zichtbaar zijn, of moet het laadoppervlak van flatbedvoertuigen onder toezicht staan, of

c)

moet de vervoerder die het vervoer namens de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender verzorgt, instemmen met de in aanhangsel 6-E opgenomen vervoerdersverklaring, tenzij de vervoerder zelf is goedgekeurd als erkend agent.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt bewaard door de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender voor wie de vervoerder het vervoer verzorgt. Op verzoek wordt een kopie van de ondertekende verbintenisverklaring ter beschikking gesteld van de erkend agent of de luchtvaartmaatschappij die de zending ontvangt of van de betrokken bevoegde autoriteit, of

d)

moet de vervoerder aan de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender voor wie hij het vervoer verzorgt, het bewijs leveren dat hij gecertificeerd of goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit.

Deze bewijzen moeten voldoen aan de eisen van aanhangsel 6-E en kopieën ervan worden bewaard door de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender. Op verzoek wordt ook een kopie ter beschikking gesteld van de erkend agent of de luchtvaartmaatschappij die de zending ontvangt of aan een andere bevoegde autoriteit.

6.6.1.2.

Punt 6.6.1.1, onder b), c) en d), is niet van toepassing tijdens vervoer aan de luchtzijde.

6.6.2.   Bescherming van vracht en post in luchthavens

6.6.2.1.

Zendingen van vracht of post die zich in een kritiek deel bevinden, worden beschouwd als zijnde beschermd tegen manipulatie door onbevoegden.

6.6.2.2.

Zendingen van vracht of post die zich in een ander dan een kritiek deel bevinden, worden beschouwd als zijnde beschermd tegen manipulatie door onbevoegden indien:

a)

ze fysiek beschermd zijn teneinde te voorkomen dat er voorwerpen aan worden toegevoegd die bij een daad van manipulatie door onbevoegden kunnen worden gebruikt, of

b)

ze niet onbewaakt worden gelaten en de toegang ertoe beperkt is tot personen die betrokken zijn bij de bescherming en bij het inladen van de vracht of post in het luchtvaartuig.

AANHANGSEL 6-A

VERBINTENISVERKLARING — ERKEND AGENT

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

verklaar ik dat,

voor zover ik weet, de informatie in het beveiligingsprogramma van de onderneming correct en nauwkeurig is;

de in dit beveiligingprogramma uiteengezette praktijken en procedures blijvend zullen worden toegepast op alle locaties waarop het programma betrekking heeft;

dit beveiligingsprogramma zal worden bijgestuurd en aangepast om te voldoen aan alle relevante toekomstige wijzigingen van de EG-wetgeving, tenzij [naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] ervan in kennis stelt dat hij niet langer handel wenst te drijven als erkend agent;

[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] onverwijld schriftelijk in kennis stelt van:

a)

kleine wijzigingen van zijn beveiligingsprogramma, zoals de naam van de onderneming, de persoon die verantwoordelijk is voor beveiligings- of contactgegevens, wijzigingen van de persoon die toegang nodig heeft tot de „EG-gegevensbank van erkend agenten en bekende afzenders”, en dit binnen uiterlijk tien werkdagen, en

b)

geplande grote wijzigingen, zoals nieuwe onderzoeksprocedures, grote bouwwerken die een invloed kunnen hebben op de naleving van de relevante EG-wetgeving of wijzigingen van de plaats/het adres, en dit minstens 15 werkdagen vóór het begin van de geplande wijziging.

[naam van de onderneming] volledig zal meewerken met alle inspecties, voor zover vereist, en toegang zal verlenen tot alle door de inspecteurs gevraagde documenten, teneinde de overeenstemming met de relevante EG-wetgeving te garanderen;

[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] in kennis zal stellen van ernstige inbreuken op de beveiliging en van verdachte omstandigheden die relevant zijn voor de beveiliging van luchtvracht/luchtpost, met name pogingen om verboden voorwerpen in zendingen te verbergen;

[naam van de onderneming] ervoor zorgt dat alle desbetreffende personeelsleden een passende opleiding ontvangen en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden in het kader van het beveiligingsprogramma van de onderneming, en

[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] schriftelijk op de hoogte brengt wanneer de onderneming:

a)

niet langer handel drijft;

b)

niet langer activiteiten met betrekking tot luchtvracht/luchtpost uitvoert, of

c)

niet langer kan voldoen aan de eisen van de relevante EG-wetgeving.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Naam:

Functie in het bedrijf:

Datum:

Handtekening:

AANHANGSEL 6-B

Richtsnoeren voor bekende afzenders zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

AANHANGSEL 6-C

Bepalingen met betrekking tot de valideringscontrolelijst voor bekende afzenders zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

AANHANGSEL 6-D

INSTRUCTIES VOOR VASTE AFZENDERS MET BETREKKING TOT DE

BEVEILIGING VAN DE LUCHTVAART

Deze instructies zijn opgesteld voor uw gebruik en ter informatie aan uw personeel dat betrokken is bij de voorbereiding en controle van zendingen luchtvracht/luchtpost. Deze instructies worden u verstrekt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan.

Bedrijfsterreinen en -gebouwen

De toegang tot zones waar zendingen identificeerbare luchtvracht/luchtpost worden voorbereid, verpakt en/of opgeslagen, wordt gecontroleerd teneinde te garanderen dat onbevoegden geen toegang hebben tot de zendingen.

Bezoekers hebben geen toegang tot zones waar zendingen identificeerbare luchtvracht/luchtpost worden voorbereid, verpakt en/of opgeslagen, of worden te allen tijde begeleid wanneer ze toegang krijgen tot deze zones.

Personeel

De integriteit van alle personeelsleden die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht/luchtpost wordt gecontroleerd. Dit omvat minstens een controle van hun identiteit (indien mogelijk aan de hand van een identiteitskaart, rijbewijs of paspoort met foto) en een controle van hun curriculum vitae en/of referenties.

Alle personeelsleden die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht/luchtpost worden gewezen op hun beveiligingsverantwoordelijkheden, zoals uiteengezet in deze instructies.

Aangeduide verantwoordelijke

Er wordt minstens één persoon aangeduid die verantwoordelijk is voor de toepassing en controle van deze instructies (de aangeduide verantwoordelijke).

Integriteit van de zending

Zendingen luchtvracht/luchtpost mogen geen verboden voorwerpen bevatten, tenzij ze zijn aangegeven en aan de toepasselijke wetten en regels zijn onderworpen.

Zendingen luchtvracht/luchtpost worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden.

Zendingen luchtvracht/luchtpost worden goed verpakt, indien mogelijk met een manipulatieaantonende sluiting.

Op de documenten die bij verscheepte zendingen luchtvracht/luchtpost worden gevoegd, wordt de zending volledig beschreven en wordt het correcte adres vermeld.

Vervoer

Als de vaste afzender verantwoordelijk is voor het vervoer van zendingen luchtvracht/luchtpost, worden de zendingen beschermd tegen manipulatie door onbevoegden.

Als de vaste afzender een beroep doet op een contractant:

a)

wordt de zending verzegeld vóór het vervoer, en

b)

stemt de vervoerder die het vervoer namens de vaste afzender uitvoert, in met de in aanhangsel 6-E opgenomen expediteursverklaring.

De ondertekende verklaring of een kopie van het gelijkwaardige document van de bevoegde autoriteit wordt bewaard door de vaste afzender.

Onregelmatigheden

Zichtbare of vermoede onregelmatigheden met betrekking tot deze instructies worden aan de aangeduide verantwoordelijke meegedeeld. De aangeduide verantwoordelijke neemt passende maatregelen.

Zendingen uit andere bronnen

Een vaste afzender mag zendingen die hij niet voor eigen rekening vervoert, doorgeven aan een erkend agent, voor zover:

a)

ze worden gescheiden van de zendingen die hij voor eigen rekening vervoert, en

b)

de herkomst duidelijk is aangegeven op de zending of op de begeleidende documentatie.

Dergelijke zendingen moeten allemaal aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen alvorens ze in een luchtvaartuig worden geladen.

Onaangekondigde inspecties

Luchtvaartbeveiligingsinspecteurs van de bevoegde autoriteit kunnen onaangekondigde inspecties uitvoeren om de naleving van deze instructies te controleren. De inspecteurs moeten altijd een officiële pas bij zich dragen, die zij op verzoek moeten tonen wanneer zij een inspectie op uw terreinen en in uw gebouwen uitvoeren. Op deze pas zijn de naam en een foto van de inspecteur aangebracht.

Verboden voorwerpen

Geassembleerde explosieve en brandgevaarlijke apparaten mogen niet worden vervoerd in zendingen luchtvracht, tenzij alle veiligheidsregels volledig zijn gevolgd. Explosieve en brandgevaarlijke apparaten, al dan niet geassembleerd, mogen niet worden vervoerd in zendingen luchtpost.

Verbintenisverklaring

De „Verbintenisverklaring — Vaste afzender” hoeft niet te worden ondertekend en niet bij de erkend agent te worden ingediend als uw onderneming houder is van een in artikel 14 bis, lid 1, onder b) of c), van Verordening (EG) nr. 1875/2006 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 vermeld AEO-certificaat.

U moet de erkend agent echter onmiddellijk op de hoogte brengen wanneer uw bedrijf niet langer houder is van een AEO-certificaat. In dat geval deelt de erkend agent u mee hoe u de status van vaste afzender kan behouden.

VERBINTENISVERKLARING — VASTE AFZENDER

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

verklaar ik dat,

[naam van de onderneming] voldoet aan deze „Luchtvaartbeveiligingsinstructies voor vaste afzenders”;

[naam van de onderneming] garandeert dat deze instructies worden meegedeeld aan personeelsleden die toegang hebben tot luchtvracht/luchtpost;

[naam van de onderneming] luchtvracht/luchtpost veilig bewaart tot deze wordt overhandigd aan de erkend agent;

[naam van de onderneming] aanvaardt dat zendingen aan beveiligingscontroles, inclusief beveiligingsonderzoeken, kunnen worden onderworpen, en

[naam van de onderneming] instemt met onaangekondigde inspecties op zijn terreinen en in zijn gebouwen, die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de onderneming is gevestigd, worden uitgevoerd om na te gaan of [naam van de onderneming] deze instructies naleeft.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Naam:

Functie in het bedrijf:

Datum:

Handtekening:

AANHANGSEL 6-E

VERVOERDERSVERKLARING

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

bevestig ik dat de volgende beveiligingsprocedures worden gevolgd bij het [namens naam van de erkend agent/bekende afzender/vaste afzender] verzamelen, vervoeren, opslaan en afleveren van luchtvracht/luchtpost die aan beveiligingscontroles is onderworpen:

al het personeel dat deze luchtvracht/luchtpost vervoert, moet een beveiligingsbewustmakingstraining hebben gevolgd;

de integriteit van alle personeelsleden die toegang hebben tot luchtvracht/luchtpost wordt gecontroleerd; dit omvat minstens een controle van hun identiteit (indien mogelijk aan de hand van een identiteitskaart, rijbewijs of paspoort met foto) en een controle van hun curriculum vitae en/of referenties;

de laadruimten van voertuigen worden verzegeld of gesloten. Huifvoertuigen worden beveiligd met TIR-koorden. Het laadoppervlak van flatbedvoertuigen staat onder toezicht wanneer de luchtvracht wordt vervoerd;

onmiddellijk vóór het laden wordt de laadruimte doorzocht en de integriteit van deze doorzoeking wordt behouden tot het laden is voltooid;

elke bestuurder moet een identiteitskaart, paspoort, rijbewijs of ander document met foto bij zich dragen, dat door de nationale autoriteit is afgegeven of door haar wordt erkend;

tussen het ophalen en afleveren mogen de bestuurders geen ongeplande stops maken. Wanneer dit onvermijdelijk is, controleert de bestuurder bij zijn terugkeer de beveiliging van de lading en de integriteit van de sloten en/of zegels. Als de bestuurder tekenen van manipulatie ontdekt, stelt hij zijn chef daarvan in kennis en wordt de luchtvracht/luchtpost niet afgeleverd zonder dit bij de levering te vermelden;

het vervoer mag niet worden uitbesteed aan een derde partij, tenzij de derde partij ook een vervoerdersovereenkomst heeft met [hierboven vermelde naam van de erkend agent/bekende afzender/vaste afzender, of van de bevoegde autoriteit die de vervoerder heeft goedgekeurd of gecertificeerd], en

andere diensten (bv. opslag) mogen niet worden uitbesteed aan een andere partij dan een erkend agent of aan een entiteit die door de bevoegde autoriteit gecertificeerd of goedgekeurd en op een lijst geplaatst is voor het verlenen van deze diensten.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Naam:

Functie in het bedrijf:

Datum:

Handtekening:

AANHANGSEL 6-F

VRACHT EN POST

DERDE LANDEN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot vracht en post wordt erkend dat de volgende landen beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

7.   BEDRIJFSPOST EN -MATERIAAL VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN

7.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

Tenzij anders vermeld of tenzij de tenuitvoerlegging van de in de hoofdstukken 4, 5 en 6 vermelde beveiligingscontroles wordt verzorgd door een autoriteit, luchthavenexploitant, entiteit of andere luchtvaartmaatschappij, moet een luchtvaartmaatschappij zorgen voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen met betrekking tot haar bedrijfspost en -materiaal.

7.1.   BEDRIJFSPOST EN -MATERIAAL VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN DIE IN EEN LUCHTVAARTUIG MOETEN WORDEN GELADEN

7.1.1.

Alvorens in het ruim van een luchtvaartuig te worden geladen, worden de bedrijfspost en het bedrijfsmateriaal van een luchtvaartmaatschappij aan een beveiligingsonderzoek onderworpen en beschermd overeenkomstig hoofdstuk 5 of aan beveiligingscontroles onderworpen en beschermd overeenkomstig hoofdstuk 6.

7.1.2.

Alvorens in een ander deel van een luchtvaartuig dan het ruim te worden geladen, worden de bedrijfspost en het bedrijfsmateriaal van een luchtvaartmaatschappij aan een beveiligingsonderzoek onderworpen en beschermd overeenkomstig de in hoofdstuk 4 uiteengezette bepalingen inzake handbagage.

7.1.3.

Bedrijfspost en het bedrijfsmateriaal van een luchtvaartmaatschappij die in een luchtvaartuig moeten worden geladen, zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

7.2.   BEDRIJFSMATERIAAL VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN DAT WORDT GEBRUIKT VOOR PASSAGIERS- EN BAGAGEAFHANDELING

7.2.1.

Bedrijfsmateriaal van luchtvaartmaatschappijen dat wordt gebruikt voor passagiers- en bagageafhandeling en dat kan worden gebruikt om de beveiliging van het luchtvaartuig in gevaar te brengen, wordt beschermd of onder toezicht gehouden om toegang door onbevoegden te voorkomen.

„Self check-in” en toepasselijke internetmogelijkheden waar de passagiers gebruik van kunnen maken, worden beschouwd als een toegestane vorm van toegang tot dergelijke materialen.

7.2.2.

Afgedankt materiaal dat kan worden gebruikt om toegang door onbevoegden te vergemakkelijken of om bagage in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone of aan boord van een luchtvaartuig te brengen, wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt.

7.2.3.

Vertrekcontrolesystemen en check-insystemen worden zodanig beheerd dat toegang door onbevoegden wordt voorkomen.

„Self check-in” waar de passagiers gebruik van mogen maken, wordt beschouwd als een toegestane vorm van toegang tot dergelijke systemen.

8.   VLUCHTBENODIGDHEDEN

8.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

8.0.1.

Tenzij anders vermeld zorgt de autoriteit, de luchthavenexploitant, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit die verantwoordelijk is voor het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.

8.0.2.

Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk betekent „vluchtbenodigdheden” alle voorwerpen die bestemd zijn om mee te nemen aan boord van een luchtvaartuig voor gebruik, consumptie of aankoop door passagiers of bemanningsleden tijdens de vlucht, behalve:

a)

handbagage,

b)

voorwerpen die door andere personen dan passagiers worden meegenomen, en

c)

bedrijfspost en -materiaal van de luchtvaartmaatschappij.

Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk betekent „erkend leverancier van vluchtbenodigdheden” een leverancier wiens procedures in voldoende mate aan de gemeenschappelijke beveiligingsregels en -normen beantwoorden om de rechtstreekse levering van vluchtbenodigdheden aan luchtvaartuigen te kunnen toestaan.

Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk betekent „bekend leverancier van vluchtbenodigdheden” een leverancier wiens procedures in voldoende mate aan de gemeenschappelijke beveiligingsregels en -normen beantwoorden om de levering van vluchtbenodigdheden aan luchtvaartmaatschappijen of erkend leveranciers te kunnen toestaan, maar niet rechtstreeks aan luchtvaartuigen.

8.0.3.

Benodigdheden worden als vluchtbenodigdheden beschouwd vanaf het ogenblik dat ze identificeerbaar zijn als leveringen die aan boord van een luchtvaartuig moeten worden gebracht voor gebruik, consumptie of aankoop door passagiers of bemanningsleden tijdens de vlucht.

8.1.   BEVEILIGINGSCONTROLES

8.1.1.   Beveiligingscontroles — algemene bepalingen

8.1.1.1.

Vluchtbenodigdheden worden aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens ze in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone worden binnengebracht, tenzij:

a)

een luchtvaartmaatschappij die deze benodigdheden aan haar eigen luchtvaartuig levert, de benodigdheden aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en ze vanaf het ogenblik van deze controles tot de levering aan het luchtvaartuig beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden, of

b)

een erkend leverancier de benodigdheden aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en ze vanaf het ogenblik van deze controles tot de aankomst in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone of, indien van toepassing, tot de levering aan de luchtvaartmaatschappij of een andere erkend leverancier beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden, of

c)

een bekend leverancier de benodigdheden aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en ze vanaf het ogenblik van deze controles tot de levering aan de luchtvaartmaatschappij of aan een erkend leverancier beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden.

8.1.1.2.

Indien van een erkend of bekend leverancier ontvangen vluchtbenodigdheden tekenen van manipulatie vertonen of indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze vluchtbenodigdheden niet beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat de controle werd uitgevoerd, worden ze aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.

8.1.1.3.

Beveiligingscontroles van vluchtbenodigdheden zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

8.1.2.   Beveiligingsonderzoeken

8.1.2.1.

Bij de middelen of methoden voor beveiligingsonderzoeken van vluchtbenodigdheden moet rekening worden gehouden met de aard van de benodigdheden; deze middelen en methoden moeten bovendien volstaan om redelijkerwijs te garanderen dat geen verboden voorwerpen in de benodigdheden zijn verborgen.

8.1.2.2.

Beveiligingsonderzoeken van vluchtbenodigdheden zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

8.1.3.   Goedkeuring van erkend leveranciers

8.1.3.1.

Erkend leveranciers worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

De goedkeuring als erkend leverancier geldt voor een bepaalde locatie.

Een entiteit die zorgt voor de beveiligingscontroles overeenkomstig punt 8.1.5 en vluchtbenodigdheden rechtstreeks aan luchtvaartuigen levert, moet worden goedgekeurd als erkend leverancier. Dit geldt niet voor een luchtvaartmaatschappij welke die beveiligingscontroles zelf uitvoert en alleen aan haar eigen luchtvaartuigen vluchtbenodigdheden levert.

8.1.3.2.

De bevoegde autoriteit van elke lidstaat legt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, de verantwoordelijkheden vast voor de tenuitvoerlegging van de volgende procedure inzake de goedkeuring van erkend leveranciers:

a)

de entiteit vraagt de status van erkend leverancier aan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de entiteit is gevestigd.

De aanvrager moet een beveiligingsprogramma indienen bij de desbetreffende bevoegde autoriteit. In dat programma moet vermeld zijn welke methoden en procedures door de leverancier moeten worden gevolgd om aan de eisen van punt 8.1.5 te voldoen. In het programma is ook beschreven hoe de leverancier toezicht zal houden op de naleving van deze methoden en procedures.

De aanvrager moet ook de in aanhangsel 8-A opgenomen „Verbintenisverklaring — Erkend leverancier van vluchtbenodigdheden” indienen. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt bewaard door de desbetreffende bevoegde autoriteit.

b)

De bevoegde autoriteit of een onafhankelijke validateur die namens deze autoriteit optreedt, onderzoekt het beveiligingsprogramma en voert een controle ter plaatse van de gespecificeerde locaties uit teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de eisen van punt 8.1.5.

c)

Als de bevoegde autoriteit genoegen neemt met de krachtens de punten a) en b) verstrekte informatie, kan zij de leverancier voor specifieke locaties als erkend leverancier goedkeuren. Als de autoriteit geen genoegen neemt met die informatie, deelt zij de redenen daarvoor onverwijld mee aan de entiteit die om goedkeuring als erkend leverancier heeft gevraagd.

8.1.3.3.

Een erkend leverancier moet geregeld, en uiterlijk om de vijf jaar opnieuw worden goedgekeurd. Dit omvat een controle ter plaatse om na te gaan of de erkend leverancier nog steeds voldoet aan de eisen van punt 8.1.5.

Een inspectie op de terreinen en in de gebouwen van de erkend leverancier door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig haar nationaal kwaliteitscontroleprogramma, kan als een controle ter plaatse worden beschouwd voor zover ze betrekking heeft op alle eisen van punt 8.1.5.

8.1.3.4.

Als de bevoegde autoriteit er niet langer van overtuigd is dat de erkend leverancier aan de eisen van punt 8.1.5 voldoet, trekt zij de status van erkend leverancier voor de gespecificeerde locaties in.

8.1.3.5.

Onverminderd het recht van elke lidstaat om strengere maatregelen toe te passen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 300/2008, wordt een overeenkomstig punt 8.3.1 goedgekeurde erkend leverancier in alle lidstaten erkend.

8.1.4.   Aanwijzing van bekend leveranciers

8.1.4.1.

Een entiteit die zorgt voor de beveiligingsonderzoeken overeenkomstig punt 8.1.5.1 en die vluchtbenodigdheden levert, zij het niet rechtstreeks aan luchtvaartuigen, moet door het bedrijf waaraan zij levert, worden aangeduid als bekend leverancier. Dit geldt niet voor een erkend leverancier.

8.1.4.2.

Om als bekend leverancier te worden aangeduid, moet de entiteit de in aanhangsel 8-B opgenomen „Verbintenisverklaring — bekend leverancier van vluchtbenodigdheden” indienen bij elk bedrijf waaraan zij levert. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging.

De ondertekende verklaring wordt bij wijze van validering bewaard door het bedrijf waaraan de bekend leverancier levert.

8.1.4.3.

Als geen leveringen plaatsvinden binnen een periode van twee jaar, vervalt de status van bekend leverancier.

8.1.4.4.

Als de bevoegde autoriteit of het bedrijf waaraan de bekend leverancier levert er niet langer van overtuigd is dat de bekend leverancier voldoet aan de eisen van punt 8.1.5.1, trekt het desbetreffende bedrijf de status van bekend leverancier in.

8.1.5.   Beveiligingscontroles die moeten worden uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij, een erkend leverancier of een bekend leverancier

8.1.5.1.

Luchtvaartmaatschappijen, erkend leveranciers en bekend leveranciers van vluchtbenodigdheden moeten:

a)

een persoon aanstellen die binnen het bedrijf verantwoordelijk is voor de beveiliging, en

b)

ervoor zorgen dat personen met toegang tot vluchtbenodigdheden een beveiligingsbewustmakingstraining krijgen alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden, en

c)

verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot hun terreinen, gebouwen en vluchtbenodigdheden, en

d)

redelijkerwijs garanderen dat geen verboden voorwerpen verborgen zijn in de vluchtbenodigdheden, en

e)

manipulatieaantonende zegels aanbrengen op alle voertuigen en/of containers waarin vluchtbenodigdheden worden vervoerd of deze voertuigen en/of containers fysiek beveiligen.

Punt e) is niet van toepassing tijdens vervoer aan de luchtzijde.

8.1.5.2.

Met betrekking tot de beveiligingscontroles die door luchtvaartmaatschappijen en gereguleerde leveranciers moeten worden uitgevoerd, gelden eveneens de aanvullende bepalingen die zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

8.2.   BESCHERMING VAN VLUCHTBENODIGDHEDEN

Gedetailleerde bepalingen met betrekking tot de bescherming van vluchtbenodigdheden zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

AANHANGSEL 8-A

VERBINTENISVERKLARING

ERKEND LEVERANCIER VAN VLUCHTBENODIGDHEDEN

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

verklaar ik dat,

voor zover ik weet, de informatie in het beveiligingsprogramma van de onderneming correct en nauwkeurig is;

de in dit beveiligingprogramma uiteengezette praktijken en procedures blijvend zullen worden toegepast op alle locaties waarop het programma betrekking heeft;

dit beveiligingsprogramma zal worden bijgestuurd en aangepast om te voldoen aan alle relevante toekomstige wijzigingen van de EG-wetgeving, tenzij [naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] ervan in kennis stelt dat hij niet langer rechtstreeks vluchtbenodigdheden aan luchtvaartuigen wenst te leveren (en dus niet langer handel wenst te drijven als erkend leverancier);

[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] schriftelijk in kennis stelt van:

a)

kleine wijzigingen van het beveiligingsprogramma, zoals de naam van het bedrijf, de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiligings- of de contactgegevens, en dit binnen uiterlijk tien werkdagen, en

b)

geplande grote wijzigingen, zoals nieuwe onderzoeksprocedures, grote bouwwerken die een invloed kunnen hebben op de naleving van de relevante EG-wetgeving of wijzigingen van de locatie/het adres, en dit minstens 15 werkdagen vóór het begin van de geplande wijziging.

[naam van de onderneming] volledig zal meewerken met alle inspecties, voor zover vereist, en toegang zal verlenen tot alle door de inspecteurs gevraagde documenten, teneinde de overeenstemming met de relevante EG-wetgeving te garanderen;

[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] in kennis stelt van ernstige inbreuken op de beveiliging en van verdachte omstandigheden die relevant zijn voor de beveiliging van vluchtbenodigdheden, met name pogingen om verboden voorwerpen in vluchtbenodigdheden te verbergen;

[naam van de onderneming] ervoor zorgt dat alle desbetreffende personeelsleden een passende opleiding krijgen en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden in het kader van het beveiligingsprogramma van de onderneming, en

[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] schriftelijk op de hoogte brengt wanneer deze:

a)

niet langer handel drijft;

b)

niet langer vluchtbenodigdheden rechtstreeks aan luchtvaartuigen levert, of

c)

niet langer kan voldoen aan de eisen van de relevante EG-wetgeving.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Naam:

Functie in het bedrijf:

Datum:

Handtekening:

AANHANGSEL 8-B

VERBINTENISVERKLARING

BEKEND LEVERANCIER VAN VLUCHTBENODIGDHEDEN

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

verklaar ik dat,

[naam van de onderneming] voldoet aan de eisen van de EG-wetgeving;

[naam van de onderneming] volledige medewerking zal verlenen bij alle inspecties, voor zover vereist, en toegang zal verlenen tot alle door de inspecteurs gevraagde documenten, teneinde de overeenstemming met de relevante EG-wetgeving te garanderen;

[naam van de onderneming] [naam van de luchtvaartmaatschappij of de erkend leverancier aan wie zij vluchtbenodigdheden levert] in kennis stelt van ernstige inbreuken op de beveiliging en van verdachte omstandigheden die relevant zijn voor de beveiliging van vluchtbenodigdheden, met name pogingen om verboden voorwerpen in vluchtbenodigdheden te verbergen;

[de onderneming] ervoor zorgt dat alle desbetreffende personeelsleden een passende opleiding ontvangen en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden, en

[naam van de onderneming] [de luchtvaartmaatschappij of de erkend leverancier aan wie zij vluchtbenodigdheden levert] ervan in kennis stelt als deze:

a)

niet langer handel drijft, of

b)

niet langer kan voldoen aan de eisen van de relevante EG-wetgeving.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Naam:

Functie in het bedrijf:

Datum:

Handtekening:

9.   LUCHTHAVENBENODIGDHEDEN

9.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

9.0.1.

Tenzij anders vermeld, of tenzij een autoriteit of entiteit de beveiligingsonderzoeken uitvoert, zorgt de luchthavenexploitant voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.

9.0.2.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk:

a)

betekent „luchthavenbenodigdheden” alle voorwerpen die bestemd zijn om te worden verkocht, gebruikt of ter beschikking gesteld, voor om het even welke doelen of activiteiten, in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van luchthavens;

b)

„bekend leverancier van luchthavenbenodigdheden”: een leverancier wiens procedures in voldoende mate aan de gemeenschappelijke beveiligingsregels en -normen beantwoorden om de levering van luchthavenbenodigdheden in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijk zones te kunnen toestaan.

9.0.3.

Benodigdheden worden als luchthavenbenodigdheden beschouwd vanaf het ogenblik dat ze identificeerbaar zijn als benodigdheden die worden verkocht, gebruikt of ter beschikking gesteld in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van luchthavens.

9.1.   BEVEILIGINGSCONTROLES

9.1.1.   Beveiligingscontroles — algemene bepalingen

9.1.1.1.

Luchthavenbenodigdheden worden gecontroleerd alvorens te worden toegelaten tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, tenzij een bekend leverancier de benodigdheden aan beveiligingscontroles heeft onderworpen en de benodigdheden vanaf het ogenblik van deze controles tot de overbrenging naar de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden.

9.1.1.2.

Luchthavenbenodigdheden die afkomstig zijn uit de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone kunnen worden vrijgesteld van de beveiligingscontroles.

9.1.1.3.

Indien van een bekend leverancier ontvangen luchthavenbenodigdheden tekenen van manipulatie vertonen of indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze luchthavenbenodigdheden niet beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat de beveiligingscontroles werd uitgevoerd, worden ze gescreend.

9.1.1.4.

Bij levering aan de winkel in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone voert het winkelpersoneel een visuele controle van de luchthavenbenodigdheden uit om na te gaan of ze geen tekenen van manipulatie vertonen.

9.1.2.   Beveiligingsonderzoeken

9.1.2.1.

Bij de middelen of methoden voor beveiligingsonderzoeken van luchthavenbenodigdheden moet rekening worden gehouden met de aard van de benodigdheden; deze middelen en methoden moeten bovendien volstaan om redelijkerwijs te garanderen dat geen verboden voorwerpen in de benodigdheden zijn verborgen.

9.1.2.2.

Beveiligingsonderzoeken van luchthavenbenodigdheden zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

9.1.3.   Aanwijzing van bekend leveranciers

9.1.3.1.

Een entiteit die zorgt voor de beveiligingscontroles overeenkomstig punt 9.1.4 en luchthavenbenodigdheden levert, wordt door de luchthavenexploitant aangewezen als bekend leverancier.

9.1.3.2.

Om als bekend leverancier te worden aangeduid, moet de entiteit de in aanhangsel 9-A opgenomen „Verbintenisverklaring — Bekend leverancier van luchthavenbenodigdheden” indienen bij de luchthavenexploitant. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging.

De ondertekende verklaring wordt bij wijze van validering door de luchthavenexploitant bewaard.

9.1.3.3.

Als geen leveringen plaatsvinden binnen een periode van twee jaar, verstrijkt de status van bekend leverancier.

9.1.3.4.

Als de bevoegde autoriteit of de luchthavenexploitant er geen genoegen meer mee neemt dat de bekend leverancier aan de eisen van punt 9.1.4 voldoet, trekt de luchthavenexploitant de status van bekend leverancier in.

9.1.4.   Door bekend leveranciers toe te passen beveiligingscontroles

Bekend leveranciers van luchthavenbenodigdheden:

a)

stellen een persoon aan die binnen het bedrijf verantwoordelijk is voor de beveiliging, en

b)

zorgen ervoor dat personen met toegang tot luchthavenbenodigdheden een beveiligingsbewustmakingstraining krijgen alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden, en

c)

verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot hun terreinen, gebouwen en luchthavenbenodigdheden, en

d)

garanderen redelijkerwijs dat geen verboden voorwerpen verborgen zijn in de luchthavenbenodigdheden, en

e)

brengen manipulatieaantonende zegels aan op alle voertuigen en/of containers waarin luchthavenbenodigdheden worden vervoerd.

9.2.   BESCHERMING VAN LUCHTHAVENBENODIGDHEDEN

Gedetailleerde bepalingen met betrekking tot de bescherming van luchthavenbenodigdheden zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

AANHANGSEL 9-A

VERBINTENISVERKLARING

BEKEND LEVERANCIER VAN LUCHTHAVENBENODIGDHEDEN

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

verklaar ik dat,

[naam van de onderneming] voldoet aan de eisen van de EG-wetgeving;

[naam van de onderneming] volledige medewerking zal verlenen bij alle inspecties, voor zover vereist, en toegang zal verlenen tot alle door de inspecteurs gevraagde documenten, teneinde de overeenstemming met de relevante EG-wetgeving te garanderen;

[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit en van de luchthavenexploitant] in kennis stelt van ernstige inbreuken op de beveiliging en van verdachte omstandigheden die relevant zijn voor de beveiliging van luchthavenbenodigdheden, met name pogingen om verboden voorwerpen in luchthavenbenodigdheden te verbergen;

[de onderneming] ervoor zorgt dat alle betreffende personeelsleden een passende opleiding ontvangen en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden, en

[naam van de onderneming] [de luchthavenexploitant] op de hoogte brengt wanneer deze:

a)

niet langer handel drijft, of

b)

niet langer kan voldoen aan de eisen van de relevante EG-wetgeving.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Naam:

Functie in het bedrijf:

Datum:

Handtekening:

10.   BEVEILIGINGSMAATREGELEN TIJDENS DE VLUCHT

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

11.   INDIENSTNAME EN OPLEIDING VAN PERSONEEL

11.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

11.0.1.

De autoriteit, luchthavenexploitant, luchtvaartmaatschappij of entiteit die personen inzet die de maatregelen van het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart uitvoeren of verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan, zorgt ervoor dat deze personen voldoen aan de in dit hoofdstuk uiteengezette normen.

11.0.2.

Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „certificering” verstaan: een formele beoordeling en bevestiging door of namens de bevoegde autoriteit waaruit blijkt dat de persoon in kwestie met succes de relevante opleiding heeft gevolgd en over de nodige vaardigheden beschikt om de hem toegewezen taken op een aanvaardbaar niveau uit te voeren.

11.0.3.

Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „verblijfplaats” verstaan: het land waarin de desbetreffende persoon gedurende minstens zes maanden heeft gewoond, en onder „onderbreking” in het onderwijs of de loopbaan: elke onderbreking van meer dan 28 dagen.

11.0.4.

Bij het beoordelen van de opleidingsbehoeften in het kader van dit hoofdstuk kan rekening worden gehouden met de vaardigheden die vóór de indienstname zijn verworven.

11.1.   WERVING

11.1.1.

Personen die in dienst zijn genomen om beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones uit te voeren of die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan, moeten met succes een achtergrondonderzoek hebben doorstaan.

11.1.2.

Personen die in dienst zijn genomen om beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles in andere dan om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones uit te voeren of die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan, moeten met succes een achtergrondonderzoek of aan de indienstname voorafgaande controle hebben doorstaan. Tenzij anders vermeld in deze verordening, bepaalt de bevoegde autoriteit overeenkomstig de toepasselijke nationale regels of al dan niet een achtergrondonderzoek of aan de indienstname voorafgaande controle moet worden uitgevoerd.

11.1.3.

Overeenkomstig de communautaire en nationale regels omvat een achtergrondonderzoek ten minste:

a)

het vaststellen van de identiteit van de betrokken persoon op basis van schriftelijke bewijsstukken;

b)

een controle van het strafregister ten aanzien van alle verblijfplaatsen van de betrokken persoon in ten minste de afgelopen vijf jaar, en

c)

de opleiding en de loopbaan van de betrokken persoon in de afgelopen vijf jaar, alsmede eventuele onderbrekingen in deze opleiding en loopbaan.

11.1.4.

Overeenkomstig de communautaire en nationale regels omvat een aan de indienstname voorafgaande controle ten minste:

a)

het vaststellen van de identiteit van de betrokken persoon op basis van schriftelijke bewijsstukken;

b)

de opleiding en de loopbaan van de betrokken persoon in de afgelopen vijf jaar, alsmede eventuele onderbrekingen in deze opleiding en loopbaan, en

c)

een door de betrokken persoon ondertekende verklaring waarin zijn eventuele criminele antecedenten in al zijn verblijfplaatsen in ten minste de afgelopen vijf jaar in detail wordt toegelicht.

11.1.5.

Alvorens een persoon een beveiligingsopleiding volgt waarbij hij toegang krijgt tot informatie die niet publiek toegankelijk is, dient een achtergrondonderzoek of aan de indienstname voorafgaande controle te zijn afgerond.

11.1.6.

Voor alle personen die in het kader van de punten 11.1.1 en 11.1.2 in dienst worden genomen, omvat de procedure voor indienstname minstens een schriftelijke sollicitatie en een gesprek, teneinde een eerste beoordeling van hun vaardigheden te maken.

11.1.7.

Personen die in dienst worden genomen om beveiligingscontroles uit te voeren, moeten mentaal en fysiek in staat zijn om de hun toegewezen taken effectief uit te voeren en worden bij het begin van het wervingsproces gewezen op de aard van deze eisen.

Deze vaardigheden worden tijdens het wervingsproces en vóór de voltooiing van een proefperiode beoordeeld.

11.1.8.

De wervingsgegevens, inclusief de resultaten van testonderzoeken, van personen die op basis van de punten 11.1.1 en 11.1.2 in dienst zijn genomen dienen ten minste voor de duur van hun contract bewaard te worden in een personeelsdossier.

11.2.   OPLEIDING

11.2.1.   Algemene opleidingseisen

11.2.1.1.

Personen moeten met succes de relevante opleiding hebben gevolgd alvorens toestemming te krijgen om zonder toezicht beveiligingsonderzoeken uit te voeren.

11.2.1.2.

De opleiding van personen die de in de punten 11.2.3.1 tot en met 11.2.3.5 en punt 11.2.4 vermelde taken uitvoeren, omvat een theoretisch en een praktisch gedeelte en een training op de werkvloer.

11.2.1.3.

De inhoud van de cursussen wordt door de bevoegde autoriteit gespecificeerd of goedgekeurd alvorens:

a)

een instructeur een krachtens Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan vereiste opleiding geeft, of

b)

computerondersteund onderwijs wordt gebruikt om tegemoet te komen aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Computerondersteund onderwijs mag met of zonder de ondersteuning van een instructeur of begeleider worden gebruikt.

11.2.1.4.

De opleidingsgegevens van alle opgeleide personen dienen ten minste voor de duur van hun contract bewaard te worden.

11.2.2.   Basisopleiding

De basisopleiding van personen die de in de punten 11.2.3.1, 11.2.3.4, 11.2.3.5, 11.2.4, 11.2.5 en 11.5 vermelde taken uitvoeren, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van het juridisch kader met betrekking tot de luchtvaartbeveiliging;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van personen die beveiligingscontroles uitvoeren;

d)

kennis van procedures voor toegangcontrole;

e)

kennis van de identiteitskaartsystemen die op de luchthaven worden gebruikt;

f)

kennis van de procedures om personen staande te houden en van de omstandigheden waarin personen staande moeten worden gehouden of aangegeven;

g)

kennis van de aangifteprocedures;

h)

de vaardigheid om verboden voorwerpen te identificeren;

i)

de vaardigheid om passend te reageren op beveiligingsgerelateerde incidenten;

j)

kennis van de wijze waarop menselijk gedrag en de reacties daarop de beveiligingsprestaties kunnen beïnvloeden, en

k)

het vermogen om duidelijk en overtuigend te communiceren.

11.2.3.   Specifieke opleiding voor personen die beveiligingscontroles uitvoeren

11.2.3.1.

De specifieke opleiding voor personen die beveiligingscontroles van personen, handbagage, meegenomen voorwerpen en ruimbagage uitvoeren, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

inzicht in de configuratie van de beveiligingsopstelling en het verloop van het beveiligingsonderzoek;

b)

kennis van de manieren waarop verboden voorwerpen kunnen worden verborgen;

c)

het vermogen om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

d)

kennis van de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte beveiligingsapparatuur of beveiligingsonderzoekmethoden;

e)

kennis van noodprocedures;

en, indien de aan de persoon toegewezen taken dit vereisen:

f)

persoonlijke vaardigheden, met name de omgang met cultuurverschillen en met passagiers die de orde kunnen verstoren;

g)

kennis van fouilleringstechnieken;

h)

de vaardigheid om te fouilleren op een niveau dat redelijkerwijs garandeert dat verborgen verboden voorwerpen worden ontdekt;

i)

kennis van vrijstellingen van beveiligingsonderzoeken en bijzondere beveiligingsprocedures;

j)

de vaardigheid om de gebruikte beveiligingsapparatuur te bedienen;

k)

de vaardigheid om de door de beveiligingsapparatuur voortgebrachte beelden correct te interpreteren, en

l)

kennis van beschermingseisen voor ruimbagage.

11.2.3.2.

De opleiding van personen die beveiligingsonderzoeken van vracht en post uitvoeren, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van personen die beveiligingscontroles in de toeleveringsketen uitvoeren;

d)

de vaardigheid om verboden voorwerpen te identificeren;

e)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

f)

kennis van de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte beveiligingsapparatuur of beveiligingsonderzoekmethoden;

g)

kennis van de manieren waarop verboden voorwerpen verborgen kunnen worden;

h)

kennis van noodprocedures;

i)

kennis van beschermingseisen voor vracht en post;

en, indien de aan de persoon toegewezen taken dit vereisen:

j)

kennis van vereisten voor beveiligingsonderzoeken van vracht en post, inclusief vrijstellingen en bijzondere beveiligingsprocedures;

k)

kennis van passende beveiligingsonderzoekmethoden voor verschillende soorten vracht en post;

l)

kennis van technieken om met de hand te zoeken;

m)

de vaardigheid om met de hand te zoeken op een niveau dat redelijkerwijs garandeert dat verborgen verboden voorwerpen worden ontdekt;

n)

de vaardigheid om de gebruikte beveiligingsapparatuur te bedienen;

o)

de vaardigheid om de door de beveiligingsapparatuur voortgebrachte beelden correct te interpreteren, en

p)

kennis van de transportvereisten.

11.2.3.3.

De opleiding van personen die beveiligingsonderzoeken van bedrijfspost en -materiaal van luchtvaartmaatschappijen, vluchtbenodigdheden en luchthavenbenodigdheden uitvoeren, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van personen die beveiligingscontroles in de toeleveringsketen uitvoeren;

d)

de vaardigheid om verboden voorwerpen te identificeren;

e)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

f)

kennis van de manieren waarop verboden voorwerpen kunnen worden verborgen;

g)

kennis van noodprocedures;

h)

inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte beveiligingsapparatuur of beveiligingsonderzoekmethoden;

en, indien de aan de persoon toegewezen taken dit vereisen:

i)

kennis van technieken om met de hand te zoeken;

j)

de vaardigheid om met de hand te zoeken op een niveau dat redelijkerwijs garandeert dat verborgen verboden voorwerpen worden ontdekt;

k)

de vaardigheid om de gebruikte beveiligingsapparatuur te bedienen;

l)

de vaardigheid om de door de beveiligingsapparatuur voortgebrachte beelden correct te interpreteren, en

m)

kennis van de transporteisen.

11.2.3.4.

De specifieke opleiding van personen die voertuigonderzoeken uitvoeren, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van de wettelijke eisen voor voertuigonderzoeken, inclusief vrijstellingen en bijzondere onderzoeksprocedures;

b)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

c)

kennis van de manieren waarop verboden voorwerpen kunnen worden verborgen;

d)

kennis van noodprocedures;

e)

kennis van technieken voor voertuigonderzoeken, en

f)

de vaardigheid om voertuigonderzoeken uit te voeren op een niveau dat redelijkerwijs garandeert dat verborgen verboden voorwerpen worden ontdekt;

11.2.3.5.

De specifieke opleiding van personen die instaan voor toegangscontroles op een luchthaven, bewaking en patrouilles, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van de wettelijke eisen inzake toegangscontroles, inclusief vrijstellingen en bijzondere beveiligingsprocedures;

b)

kennis van de toegangscontrolesystemen die op de luchthaven worden gebruikt;

c)

kennis van toegangsbewijzen, inclusief identiteitskaarten en voertuigpassen die toegang verlenen tot de luchtzijde, en het vermogen om die toegangsbewijzen te identificeren;

d)

kennis van de procedures om patrouilles uit te voeren en om personen staande te houden en van de omstandigheden waarin personen staande moeten worden gehouden of moeten worden aangegeven;

e)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

f)

kennis van noodprocedures, en

g)

persoonlijke vaardigheden, met name de omgang met cultuurverschillen en met passagiers die de orde kunnen verstoren.

11.2.3.6.

De opleiding van personen die beveiligingsdoorzoekingen van luchtvaartuigen uitvoeren, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van de wettelijke eisen met betrekking tot beveiligingsdoorzoekingen van luchtvaartuigen;

b)

kennis van de configuratie van de types luchtvaartuigen die door de persoon in kwestie aan een beveiligingsdoorzoeking moeten worden onderworpen;

c)

de vaardigheid om verboden voorwerpen te identificeren;

d)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

e)

kennis van de manieren waarop verboden voorwerpen verborgen kunnen worden, en

f)

de vaardigheid om beveiligingsdoorzoekingen van luchtvaartuigen uit te voeren op een niveau dat redelijkerwijs garandeert dat verborgen verboden voorwerpen worden ontdekt.

11.2.3.7.

De opleiding van personen die betrokken zijn bij de bescherming van luchtvaartuigen, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van de manieren waarop luchtvaartuigen kunnen worden beschermd en toegang van onbevoegden tot het luchtvaartuig kan worden voorkomen;

b)

kennis van de procedures voor het verzegelen van het luchtvaartuig, indien van toepassing;

c)

kennis van de identiteitskaartsystemen die op de luchthaven worden gebruikt;

d)

kennis van de procedures om personen staande te houden en van de omstandigheden waarin personen staande moeten worden gehouden of moeten worden aangegeven, en

e)

kennis van noodprocedures.

11.2.3.8.

De opleiding van personen die betrokken zijn bij het controleren van de connectie tussen bagage en passagier, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van personen die beveiligingscontroles uitvoeren;

d)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

e)

kennis van noodprocedures;

f)

kennis van de vereisten en de technieken met betrekking tot het controleren van de connectie tussen bagage en passagier, en

g)

kennis van de vereisten inzake de bescherming van materiaal van luchtvaartmaatschappijen dat gebruikt wordt voor passagiers- en bagageafhandeling.

11.2.3.9.

De opleiding van personen die andere beveiligingscontroles dan beveiligingsonderzoeken toepassen op vracht en post, of die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van personen die beveiligingscontroles in de toeleveringsketen uitvoeren;

d)

kennis van de procedures om personen staande te houden en van de omstandigheden waarin personen staande moeten worden gehouden of moeten worden aangegeven;

e)

kennis van de aangifteprocedures;

f)

de vaardigheid om verboden voorwerpen te identificeren;

g)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

h)

kennis van de manieren waarop verboden voorwerpen verborgen kunnen worden;

i)

kennis van beschermingseisen voor vracht en post, en

j)

kennis van de transporteisen, indien van toepassing.

11.2.3.10.

De opleiding van personen die andere beveiligingscontroles van bedrijfspost en -materiaal van luchtvaartmaatschappijen, vluchtbenodigdheden en luchthavenbenodigdheden dan beveiligingsonderzoeken uitvoeren, moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van personen die beveiligingsonderzoeken uitvoeren;

d)

kennis van de procedures om personen staande te houden en van de omstandigheden waarin personen staande moeten worden gehouden of moeten worden aangegeven;

e)

kennis van de aangifteprocedures;

f)

de vaardigheid om verboden voorwerpen te identificeren;

g)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

h)

kennis van de manieren waarop verboden voorwerpen verborgen kunnen worden;

i)

kennis van beschermingseisen voor bedrijfspost en -materiaal van luchtvaartmaatschappijen, vluchtbenodigdheden en luchthavenbenodigdheden, voor zover van toepassing, en

j)

kennis van de transporteisen, indien van toepassing.

11.2.4.   Specifieke opleiding voor personen die rechtstreeks toezicht houden op personen die beveiligingscontroles uitvoeren (supervisors)

De specifieke opleiding van supervisors moet, naast de vaardigheden van de personen op wie toezicht wordt gehouden, resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en de wijze waarop daaraan moet worden voldaan;

b)

kennis van toezichthoudende taken;

c)

kennis van interne kwaliteitscontrole;

d)

de vaardigheid om passend te reageren op de ontdekking van verboden voorwerpen;

e)

kennis van noodprocedures;

f)

het vermogen als mentor op te treden, om training op de werkvloer te verzorgen en om anderen te motiveren;

en, indien de aan de persoon toegewezen taken dit vereisen:

g)

kennis van conflictbeheer, en

h)

inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte beveiligingsapparatuur of beveiligingsonderzoekmethoden.

11.2.5.   Specifieke opleiding voor personen die op nationaal of lokaal niveau de verantwoordelijkheid dragen om te garanderen dat een beveiligingsprogramma en de tenuitvoerlegging ervan aan alle wettelijke vereisten beantwoorden (beveiligingsmanagers)

De specifieke opleiding van beveiligingsmanagers moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en de wijze waarop daaraan moet worden voldaan;

b)

kennis van interne, nationale, communautaire en internationale kwaliteitscontrole;

c)

het vermogen anderen te motiveren;

d)

inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte beveiligingsapparatuur of beveiligingsonderzoekmethoden.

11.2.6.   Opleiding van andere personen dan passagiers die onbegeleide toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones moeten krijgen

11.2.6.1.

Andere personen dan passagiers die onbegeleide toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones moeten krijgen en die niet onder de punten 11.2.3 tot en met 11.2.5 en punt 11.5 vallen, moeten een beveiligingsbewustmakingstraining volgen alvorens een toegangsbewijs te krijgen die hun onbegeleid toegang verleent tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

11.2.6.2.

De beveiligingsbewustmakingstraining moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van personen die beveiligingsonderzoeken uitvoeren;

d)

inzicht in de configuratie van de beveiligingsopstelling en het verloop van een beveiligingsonderzoek;

e)

kennis van de relevante procedures voor toegangscontrole en beveiligingsonderzoeken;

f)

kennis van de luchthavenidentiteitskaarten die op de luchthaven worden gebruikt;

g)

kennis van de aangifteprocedures, en

h)

de vaardigheid om passend te reageren op beveiligingsgerelateerde incidenten.

11.2.6.3.

Elke persoon die een beveiligingsbewustmakingstraining volgt, moet aantonen dat hij inzicht heeft in alle onder punt 11.2.6.2 vermelde onderwerpen alvorens hem een toegangsbewijs wordt verleend om onbegeleid toegang te krijgen tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

11.3.   CERTIFICERING OF GOEDKEURING

11.3.1.

Personen die de in de punten 11.2.3.1 tot en met 11.2.3.5 vermelde taken uitvoeren, moeten:

a)

een eerste certificerings- of goedkeuringsprocedure doorlopen, en

b)

voor personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen: minstens om de drie jaar opnieuw worden gecertificeerd, en

c)

voor alle andere personen: minstens om de vijf jaar opnieuw worden gecertificeerd of goedgekeurd.

11.3.2.

Personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen moeten, in het kader van de procedure voor een eerste certificering of goedkeuring, slagen in een gestandaardiseerde beeldinterpretatietest.

11.3.3.

De procedure voor vernieuwde certificering of goedkeuring van personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen, omvat zowel de gestandaardiseerde beeldinterpretatietest als een beoordeling van hun operationele prestaties.

11.3.4.

Wanneer de vernieuwde certificering of goedkeuring niet binnen een redelijke termijn van normaliter hoogstens drie maanden met succes wordt voltooid, worden de bijbehorende beveiligingsrechten ingetrokken.

11.3.5.

Voor alle gecertificeerde of goedgekeurde personen wordt minstens tijdens de duur van hun contract een certificerings- of goedkeuringsdossier bijgehouden.

11.4.   PERIODIEKE OPLEIDING

11.4.1.

Personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen, moeten een periodieke opleiding volgen die uit een beeldherkenningstraining en uit beeldherkenningstesten bestaat. Dit moet de vorm aannemen van:

a)

een opleiding in een leslokaal en/of computerondersteunend onderwijs, of

b)

een TIP-opleiding op de werkvloer, voor zover de gebruikte röntgen- of EDS-apparatuur gebruik maakt van een TIP-bibliotheek van minstens 6 000 beelden, zoals hieronder gespecificeerd, en de betrokken persoon minstens een derde van zijn werktijd met deze apparatuur werkt.

De testresultaten worden aan de betrokken persoon meegedeeld; ze worden ook geregistreerd en kunnen in overweging worden genomen als onderdeel van de procedure voor vernieuwde certificering of goedkeuring.

Bij opleidingen in een leslokaal en/of computerondersteunend onderwijs moeten de betrokken personen minstens zes uur per half jaar beeldherkenningstraining volgen of beeldherkenningstesten afleggen. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een beeldbibliotheek van minstens 1 000 beelden, waarvan minstens 250 verschillende dreigingsvoorwerpen, inclusief beelden van onderdelen van dergelijke voorwerpen, waarbij elk voorwerp vanuit diverse standpunten is weergegeven. Tijdens de training en de testen wordt gebruikgemaakt van een onvoorspelbare selectie van beelden uit de bibliotheek.

Voor TIP-opleiding op de werkvloer wordt gebruikgemaakt van een beeldbibliotheek van minstens 6 000 beelden, waarvan minstens 1 500 verschillende dreigingsvoorwerpen, inclusief beelden van onderdelen van dergelijke voorwerpen, waarbij elk voorwerp vanuit diverse standpunten is weergegeven.

11.4.2.

Personen die onder punt 11.2, maar niet onder punt 11.4.1 vermelde taken uitvoeren, moeten een periodieke opleiding volgen die frequent genoeg plaatsvindt om te garanderen dat vaardigheden worden verworven en onderhouden overeenkomstig de ontwikkelingen op beveiligingsgebied.

De periodieke opleiding heeft betrekking op:

a)

vaardigheden die tijdens de eerste basisopleiding en specifieke opleidingen zijn verworven, en vindt minstens om de vijf jaar plaats of, wanneer de betrokkene zijn vaardigheden gedurende meer dan zes maanden niet heeft gebruikt, vóór hij zijn beveiligingstaken weer opneemt, en

b)

nieuwe of uitgebreide vaardigheden, teneinde te garanderen dat personen die beveiligingscontroles uitvoeren of verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan, onmiddellijk bewust worden gemaakt van nieuwe dreigingen en worden gewezen op de betrokken wettelijke vereisten tegen de tijd dat deze moeten worden toegepast.

De vereisten onder a) gelden niet voor vaardigheden die zijn verworven tijdens specifieke opleidingen die niet meer vereist zijn voor de taken die aan de persoon in kwestie zijn toegewezen.

11.4.3.

Voor alle opgeleide personen wordt minstens tijdens de duur van hun contract een dossier met de gevolgde periodieke opleidingen bewaard.

11.5.   KWALIFICATIES VAN INSTRUCTEURS EN ONAFHANKELIJKE VALIDATEURS

11.5.1.

De bevoegde autoriteit houdt een lijst bij van gecertificeerde instructeurs en, indien van toepassing, onafhankelijke validateurs die aan de vereisten van punt 11.5.2, 11.5.3 of 11.5.4 voldoen, of heeft toegang tot een dergelijke lijst.

11.5.2.

Instructeurs en onafhankelijke validateurs moeten met succes een achtergrondonderzoek overeenkomstig punt 11.1.3 hebben doorstaan en moeten aantonen dat ze over relevante kwalificaties of kennis beschikken. Onafhankelijke validateurs mogen geen contractuele of financiële verplichtingen hebben tegenover de luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen of entiteiten waarop zij toezicht moeten houden.

11.5.3.

Instructeurs die in dienst zijn genomen of die in deze verordening gespecificeerde opleidingen hebben verstrekt vóór de inwerkingtreding van de verordening, moeten minstens aan de bevoegde autoriteit aantonen dat zij:

a)

over de in punt 11.5.5 gespecificeerde kennis en vaardigheden beschikken, en

b)

alleen opleidingen geven die door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd overeenkomstig punt 11.2.1.3.

11.5.4.

Onafhankelijke validateurs die vóór de inwerkingtreding van deze verordening in dienst zijn genomen, moeten minstens aan de bevoegde autoriteit aantonen dat zij:

a)

over de in punt 11.5.6 gespecificeerde vaardigheden beschikken, en

b)

geen contractuele of financiële verplichtingen hebben ten aanzien van de luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen of entiteiten waarop zij toezicht moeten houden.

11.5.5.

Om te worden gecertificeerd als een instructeur die gekwalificeerd is om de in de punten 11.2.3.1 tot en met 11.2.3.5 en de punten 11.2.4 en 11.2.5 gedefinieerde opleiding te verstrekken, moet een persoon kennis hebben van de werkomgeving op het relevante gebied van de luchtvaartbeveiliging en over kwalificaties en vaardigheden op de volgende gebieden beschikken:

a)

educatieve technieken, en

b)

de beveiligingsaspecten die in de opleiding worden geleerd.

11.5.6.

Om te worden gecertificeerd als een onafhankelijke validateur moet een persoon kennis hebben van de werkomgeving op het relevante gebied van de luchtvaartbeveiliging en over vaardigheden op de volgende gebieden beschikken:

a)

kwaliteitscontrole, en

b)

de beveiligingsgebieden die moeten worden gevalideerd of waarop toezicht moet worden gehouden.

11.5.7.

De bevoegde autoriteit verstrekt ofwel zelf opleiding voor instructeurs en onafhankelijke validateurs of keurt een lijst van geschikte cursussen voor beveiligingsopleiding goed en houdt deze bij. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat instructeurs en onafhankelijke validateurs regelmatig opleiding krijgen en informatie ontvangen over ontwikkelingen op de relevante gebieden.

11.5.8.

Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de opleiding die door een gekwalificeerde instructeur wordt verstrekt tot de relevante vaardigheden leidt, trekt zij de goedkeuring van de desbetreffende cursus in, schorst zij de opleider of schrapt zij hem van de lijst van gekwalificeerde instructeurs.

11.6.   WEDERZIJDSE ERKENNING VAN OPLEIDINGEN

Alle vaardigheden die in een lidstaat door een persoon worden verworven om te voldoen aan de eisen krachtens Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, worden in aanmerking genomen in de andere lidstaten.

12.   BEVEILIGINGSAPPARATUUR

12.0.   ALGEMENE BEPALINGEN

12.0.1.

De autoriteit, exploitant of entiteit die apparatuur gebruikt voor de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvoor hij/zij verantwoordelijk is overeenkomstig het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, neemt redelijke maatregelen om te garanderen dat deze apparatuur voldoet aan de in dit hoofdstuk uiteengezette normen.

De overeenkomstig Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom (3) gerubriceerde informatie wordt door de bevoegde autoriteit op „need to know”-basis ter beschikking van fabrikanten gesteld.

12.0.2.

Alle beveiligingsapparatuur moet aan routinetests worden onderworpen.

12.1.   METAALDETECTIEPOORTEN (WTMD)

12.1.1.   Algemene beginselen

12.1.1.1.

Metaaldetectiepoorten moeten in staat zijn om minstens bepaalde metalen voorwerpen, zowel afzonderlijk als in combinatie, te detecteren, waarbij een alarmsignaal dient te worden gegeven.

12.1.1.2.

De detectie door een metaaldetectiepoort moet onafhankelijk zijn van de positie en oriëntatie van het metalen voorwerp.

12.1.1.3.

Metaaldetectiepoorten moeten stevig zijn bevestigd aan een solide basis.

12.1.1.4.

Metaaldetectiepoorten moeten een visuele indicator hebben die aangeeft of de apparatuur in werking is.

12.1.1.5.

Het instrument voor het wijzigen van de detectie-instellingen van een metaaldetectiepoort moet beveiligd zijn en alleen toegankelijk zijn voor geautoriseerde personen.

12.1.1.6.

Metaaldetectiepoorten moeten een visueel en een auditief alarmsignaal geven als metalen voorwerpen worden gedetecteerd, zoals bepaald in punt 12.1.1.1. Beide types alarmsignalen moeten op een afstand van twee meter kunnen worden waargenomen.

12.1.1.7.

Het visuele alarmsignaal moet een aanduiding geven van de sterkte van het door de metaaldetectiepoort gedetecteerde signaal.

12.1.1.8.

Metaaldetectiepoorten moeten zodanig geplaatst zijn dat ze niet worden beïnvloed door interferentiebronnen.

12.1.2.   Normen voor metaaldetectiepoorten

12.1.2.1.

Er zijn twee normen voor metaaldetectiepoorten. Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze normen zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

12.1.2.2.

Alle metaaldetectiepoorten moeten aan norm 1 voldoen.

Norm 1 verstrijkt op 1 januari 2011.

12.1.2.3.

Alle metaaldetectiepoorten die sinds 5 januari 2007 zijn geïnstalleerd, moeten voldoen aan norm 2, tenzij vóór die datum al een contract was gesloten om metaaldetectiepoorten van norm 1 te installeren.

Uiterlijk op 1 januari 2011 moeten alle metaaldetectiepoorten aan norm 2 voldoen.

12.1.3.   Aanvullende eisen voor metaaldetectiepoorten

Alle metaaldetectiepoorten waarvoor na 5 januari 2007 een installatiecontract is gesloten, moeten:

a)

een auditief en/of visueel signaal geven bij een bepaald percentage personen die door de metaaldetectiepoort lopen en die geen alarm overeenkomstig punt 12.1.1.1 hebben veroorzaakt. Het percentage moet kunnen worden ingesteld, en

b)

het aantal aan een beveiligingsonderzoek onderworpen personen tellen, met uitzondering van de personen die in omgekeerde richting door de metaaldetectiepoort lopen, en

c)

het aantal alarmsignalen tellen, en

d)

het aantal alarmsignalen berekenen als een percentage van het aantal aan een beveiligingsonderzoek onderworpen personen.

12.2.   DRAAGBARE METAALDETECTIEAPPARATUUR (HHMD)

12.2.1.

Draagbare metaaldetectieapparatuur moet zowel ferro-metalen als non-ferrometalen kunnen detecteren. Detectie en identificatie van de plaats van een metalen voorwerp zal geschieden middels een alarmsignaal.

12.2.2.

De bediening van de gevoeligheidinstellingen van draagbare metaaldetectieapparatuur moet beveiligd zijn en alleen toegankelijk zijn voor geautoriseerde personen.

12.2.3.

Wanneer de draagbare metaaldetectieapparatuur een metalen voorwerp detecteert, wordt een auditief alarmsignaal in werking gesteld. Het alarmsignaal moet op een afstand van 1 m kunnen worden waargenomen.

12.2.4.

De prestaties van de draagbare metaaldetectieapparatuur mogen niet worden beïnvloed door interferentiebronnen.

12.2.5.

Draagbare metaaldetectieapparatuur moet een visuele indicator hebben die aangeeft of de apparatuur in werking is.

12.3.   RÖNTGENAPPARATUUR

Röntgenapparatuur moet beantwoorden aan de gedetailleerde eisen van een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

12.4.   EXPLOSIEVENDETECTIESYSTEMEN (EDS)

12.4.1.   Algemene beginselen

12.4.1.1.

Explosievendetectiesystemen moeten in staat zijn om gespecificeerde en hogere individuele hoeveelheden explosieven in bagage of andere zendingen te detecteren en daarbij een alarmsignaal te geven.

12.4.1.2.

De vorm, positie of oriëntatie van de explosieven mogen geen invloed hebben op de detectie.

12.4.1.3.

Een explosievendetectiesysteem moet in de volgende gevallen een alarmsignaal geven:

als het explosieven detecteert, en

als het de aanwezigheid detecteert van een voorwerp dat verhindert dat explosieven worden gedetecteerd, en

als de inhoud van een stuk bagage of een zending een te hoge densiteit heeft om te worden geanalyseerd.

12.4.2.   Normen voor EDS

12.4.2.1.

Er zijn drie normen voor EDS. Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze normen zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

12.4.2.2.

Alle EDS moeten aan norm 1 voldoen.

Norm 1 verstrijkt op 1 september 2012.

De bevoegde autoriteit mag toestemming geven om EDS van norm 1, die geïnstalleerd zijn tussen 1 januari 2003 en 1 september 2006, te blijven gebruiken tot uiterlijk 1 januari 2014.

12.4.2.3.

Alle EDS die sinds 1 januari 2007 zijn geïnstalleerd, moeten voldoen aan norm 2, tenzij vóór 19 oktober 2006 een contract was gesloten om EDS van norm 1 te installeren.

Alle EDS moeten uiterlijk op 1 september 2012 aan norm 2 voldoen, tenzij de derde alinea van punt 12.4.2.2 van toepassing is.

Norm 2 verstrijkt op 1 september 2018.

12.4.2.4.

Alle EDS die vanaf 1 september 2012 worden geïnstalleerd, moeten voldoen aan norm 3.

Uiterlijk op 1 september 2018 moeten alle EDS aan norm 3 voldoen.

12.4.3.   Beeldkwaliteitsvereisten voor EDS

De beeldkwaliteit van EDS moet beantwoorden aan de in een afzonderlijke beschikking van de Commissie vastgestelde gedetailleerde eisen.

12.5.   BEELDPROJECTIE VAN DREIGINGSVOORWERPEN (THREAT IMAGE PROJECTION, TIP)

12.5.1.   Algemene beginselen

12.5.1.1.

TIP moet in staat zijn virtuele beelden van dreigingsvoorwerpen te projecteren op het röntgenbeeld van aan een beveiligingsonderzoek onderworpen stukken bagage of andere zendingen.

De virtuele beelden worden niet altijd op dezelfde plaats geprojecteerd, maar worden evenwichtig verspreid over het röntgenbeeld van de aan een beveiligingsonderzoek onderworpen stukken bagage of zendingen.

Het moet mogelijk zijn het percentage te projecteren virtuele beelden in te stellen.

12.5.1.2.

TIP mag de prestaties en de normale werking van röntgenapparatuur niet verstoren.

De screener krijgt geen indicatie dat een virtueel beeld van een dreigingsvoorwerp zal worden geprojecteerd of is geprojecteerd tot een bericht wordt weergegeven overeenkomstig punt 12.5.2.2.

12.5.1.3.

De bediening van TIP moet beveiligd zijn en alleen toegankelijk zijn voor geautoriseerde personen.

12.5.2.   Samenstelling van TIP

12.5.2.1.

TIP beschikt ten minste over:

a)

een bibliotheek van virtuele beelden van dreigingsvoorwerpen;

b)

een middel om berichten te presenteren en om berichten te verwijderen, en

c)

een middel voor het registreren en weergeven van de resultaten van de antwoorden van individuele screeners.

12.5.2.2.

TIP geeft een bericht aan de screener:

a)

wanneer de screener heeft gereageerd en een virtueel beeld van een dreigingsvoorwerp werd geprojecteerd;

b)

wanneer de screener niet heeft gereageerd en een virtueel beeld van een dreigingsvoorwerp werd geprojecteerd;

c)

wanneer de screener heeft gereageerd en geen virtueel beeld van een dreigingsvoorwerp werd geprojecteerd, en

d)

wanneer een poging om een virtueel beeld van een dreigingsvoorwerp te projecteren, is mislukt en dit zichtbaar was voor de screener.

Het bericht wordt zodanig gepresenteerd dat het zicht op het beeld van het desbetreffende stuk bagage of de desbetreffende zending niet wordt belemmerd.

Het bericht blijft zichtbaar tot het door de screener wordt verwijderd. In gevallen a) en b) wordt het bericht samen met het virtuele beeld van het dreigingsvoorwerp gepresenteerd.

12.5.2.3.

Een screener kan alleen met een unieke identificatiecode toegang krijgen tot geïnstalleerde en geactiveerde TIP-apparatuur.

12.5.2.4.

TIP moet de resultaten van de reacties van individuele screeners minstens twaalf maanden kunnen opslaan in een formaat dat het opstellen van verslagen mogelijk maakt.

12.5.2.5.

Met betrekking tot de samenstelling van TIP zijn eveneens aanvullende eisen vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

12.6.   APPARATUUR VOOR DETECTIE VAN EXPLOSIEVENSPOREN (ETD)

Met apparatuur voor detectie van explosievensporen moeten partikels op of dampen van gecontamineerde oppervlakken of van de inhoud van stukken bagage of zendingen kunnen worden verzameld en geanalyseerd, en moet de aanwezigheid van explosievensporen met een alarmsignaal kunnen worden aangegeven.

12.7.   APPARATUUR VOOR HET SCREENEN VAN VLOEISTOFFEN, SPUITBUSSEN EN GELS

12.7.1.   Algemene beginselen

12.7.1.1.

Met de in punt 4.1.3.1 opgesomde apparatuur voor het screenen van vloeistoffen, spuitbussen en gels moet het mogelijk zijn bepaalde en hogere hoeveelheden risicomaterialen in vloeistoffen, spuitbussen en gels te detecteren en daarbij een alarmsignaal te geven.

12.7.1.2.

De vorm en het materiaal van de verpakking van de vloeistof of gel mag geen invloed hebben op de detectie.

12.7.1.3.

De wijze waarop de apparatuur wordt gebruikt, moet garanderen dat de verpakking zodanig geplaatst en georiënteerd is dat de detectiecapaciteiten volledig worden benut.

12.7.1.4.

De apparatuur moet in de volgende gevallen een alarmsignaal geven:

a)

als hij risicomaterialen detecteert;

b)

als hij de aanwezigheid detecteert van een voorwerp dat verhindert dat risicomaterialen worden gedetecteerd;

c)

als hij niet kan beoordelen of de spuitbus, vloeistof of gel al dan niet onschadelijk is, en

d)

als de inhoud van het aan een beveiligingsonderzoek onderworpen stuk bagage een te hoge densiteit heeft om te worden geanalyseerd.

12.7.2.   Normen die van toepassing zijn op apparatuur voor het aan een beveiligingsonderzoek onderwerpen van spuitbussen, vloeistoffen en gels

12.7.2.1.

Er zijn twee normen van toepassing de apparatuur voor het aan een beveiligingsonderzoek onderwerpen van spuitbussen, vloeistoffen en gels. Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze normen zijn vastgesteld in een afzonderlijke beschikking van de Commissie.

12.7.2.2.

Alle apparatuur voor het aan een beveiligingsonderzoek onderwerpen van spuitbussen, vloeistoffen en gels moet voldoen aan norm 1.

Norm 1 vervalt op 28 april 2014.

12.7.2.3.

Norm 2 is van toepassing op alle apparatuur voor het aan een beveiligingsonderzoek onderwerpen van spuitbussen, vloeistoffen en gels die vanaf 29 april 2014 wordt geïnstalleerd.

Alle apparatuur voor het aan een beveiligingsonderzoek onderwerpen van spuitbussen, vloeistoffen en gels moet uiterlijk op 29 april 2016 voldoen aan norm 2.

12.7.3.   Goedkeuring van apparatuur voor het aan een beveiligingsonderzoek onderwerpen van LAG’s

Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat bevestigt dat apparatuur voldoet aan de eisen van een afzonderlijke beschikking van de Commissie, erkennen ook de andere lidstaten dat de apparatuur aan die eisen voldoet. De lidstaten dienen bij de Commissie de naam en, op verzoek, andere relevante bijzonderheden in van de organen die zijn aangewezen om apparatuur goed te keuren. De Commissie stelt de andere lidstaten in kennis van deze organen.

12.8.   BEVEILIGINGSONDERZOEKMETHODEN AAN DE HAND VAN NIEUWE TECHNOLOGIEËN

12.8.1.

Een lidstaat mag toestemming verlenen voor een beveiligingsonderzoekmethode waarbij gebruik wordt gemaakt van andere dan de in deze verordening vastgestelde technologieën, voor zover:

a)

ze wordt gebruikt voor het evalueren van een nieuwe beveiligingsonderzoekmethode, en

b)

ze geen negatieve invloed heeft op het algemene beveiligingsniveau, en

c)

alle betrokkenen, inclusief de passagiers, worden ervan op de hoogte gebracht dat een test wordt uitgevoerd.

12.8.2.

Als een lidstaat voornemens is toestemming te verlenen voor een nieuwe beveiligingsonderzoekmethode stelt hij minstens vier maanden vóór de geplande toepassing de Commissie en de overige lidstaten hiervan schriftelijk in kennis, waarbij hij aangeeft hoe hij zal garanderen dat de toepassing van de nieuwe methode aan de vereiste van punt 12.8.1, onder b), zal beantwoorden. De kennisgeving moet ook gedetailleerde informatie bevatten over de plaats(en) waar de beveiligingsonderzoekmethode zal worden toegepast en over de geplande duur van de evaluatieperiode.

12.8.3.

Als de lidstaat een positief antwoord ontvangt van de Commissie of als hij binnen drie maanden na de schriftelijke kennisgeving geen antwoord heeft ontvangen, mag hij toestemming geven voor de toepassing van de beveiligingsonderzoekmethode waarbij gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën.

Als de Commissie niet overtuigd is dat de voorgestelde beveiligingsonderzoekmethode voldoende garandeert dat het algemene luchtvaartbeveiligingsniveau in de Gemeenschap in stand wordt gehouden, stelt de Commissie de lidstaat daarvan schriftelijk in kennis binnen drie maanden na ontvangst van de in punt 12.8.2 vermelde kennisgeving en legt zij uit waarom zij niet overtuigd is. In dat geval dient de betrokken lidstaat de Commissie eerst te overtuigen alvorens met de beveiligingsonderzoekmethode mag worden gestart.

12.8.4.

De evaluatieperiode voor elke beveiligingsonderzoekmethode waarbij gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën, bedraagt hoogstens 18 maanden. De Commissie kan deze evaluatieperiode met hoogstens twaalf maanden verlengen op voorwaarde dat de lidstaat dit naar behoren kan motiveren.

12.8.5.

Tijdens de evaluatieperiode dient de bevoegde autoriteit in de betrokken lidstaat minstens om de zes maanden een verslag over de voortgang van de evaluatie bij de Commissie in. De Commissie stelt de overige lidstaten in kennis van de inhoud van deze voortgangsverslagen. Indien geen voortgangsverslagen worden ingediend, kan de Commissie de lidstaat verzoeken de test op te schorten.

12.8.6.

Als de Commissie er op basis van een verslag niet van overtuigd is dat de geteste beveiligingsonderzoekmethode voldoende garandeert dat het algemene luchtvaartbeveiligingsniveau in de Gemeenschap in stand wordt gehouden, stelt zij de lidstaat ervan in kennis dat de test moet worden opgeschort tot dergelijke garanties kunnen worden gegeven.

12.8.7.

De evaluatieperiode mag in geen geval langer duren dan 30 maanden.

AANHANGSEL 12-A

In een afzonderlijke beschikking van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor WTMD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-B

In een afzonderlijke beschikking van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor EDS vastgesteld.

AANHANGSEL 12-C

In een afzonderlijke beschikking van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor apparatuur voor het screenen van vloeistoffen, spuitbussen en gels (LAG’s) vastgesteld.


(1)  PB L 360 van 19.12.2006, blz. 64.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.


5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/56


VERORDENING (EU) Nr. 186/2010 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 5 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

121,5

JO

65,0

MA

115,7

TN

143,3

TR

124,3

ZZ

114,0

0707 00 05

EG

211,5

JO

143,3

MK

134,1

TR

144,5

ZZ

158,4

0709 90 70

MA

132,9

TR

106,0

ZZ

119,5

0709 90 80

EG

40,8

ZZ

40,8

0805 10 20

CL

52,4

EG

43,5

IL

56,2

MA

42,1

TN

46,2

TR

58,4

ZZ

49,8

0805 50 10

EG

76,3

IL

76,3

MA

65,7

TR

66,2

ZZ

71,1

0808 10 80

CA

96,5

CN

67,7

MK

24,7

US

110,7

ZZ

74,9

0808 20 50

AR

86,8

CL

188,1

CN

68,1

US

95,6

ZA

101,2

ZZ

108,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/58


VERORDENING (EU) Nr. 187/2010 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2010

houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 619/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot opening van een permanente inschrijving voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1454/2007 van de Commissie van 10 december 2007 houdende gemeenschappelijke bepalingen betreffende inschrijvingen voor de vaststelling van uitvoerrestituties voor bepaalde landbouwproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 2 maart 2010.

(3)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 619/2008 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 2 maart 2010, geen restitutie toegekend voor de in artikel 1, onder a) en b), respectievelijk artikel 2 van die verordening bedoelde producten en bestemmingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 5 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 20.

(3)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 69.


5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/59


VERORDENING (EU) Nr. 188/2010 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2010

houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor mageremelkpoeder in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 619/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot opening van een permanente inschrijving voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1454/2007 van de Commissie van 10 december 2007 houdende gemeenschappelijke bepalingen betreffende inschrijvingen voor de vaststelling van uitvoerrestituties voor bepaalde landbouwproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 2 maart 2010.

(3)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 619/2008 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 2 maart 2010, geen restitutie toegekend voor de in artikel 1, onder c), respectievelijk artikel 2 van die verordening bedoelde producten en bestemmingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 5 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 20.

(3)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 69.


BESLUITEN

5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/60


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2010

tot wijziging van haar reglement van orde

(2010/138/EU, Euratom)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 249,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 106 bis,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De artikelen 1 tot en met 29 van het reglement van orde van de Commissie (1) worden vervangen door de in de bijlage bij dit besluit vervatte tekst.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 308 van 8.12.2000, blz. 26.


BIJLAGE

„HOOFDSTUK I

DE COMMISSIE

Artikel 1

Collegialiteit

De Commissie handelt als college overeenkomstig de bepalingen van dit reglement van orde en met inachtneming van de prioriteiten die zijn vastgesteld in het kader van de door de voorzitter vastgestelde richtsnoeren, overeenkomstig artikel 17, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Artikel 2

Richtsnoeren, prioriteiten, werkprogramma en begroting

Met inachtneming van de door de voorzitter vastgestelde richtsnoeren stelt de Commissie haar prioriteiten vast en stelt zij elk jaar haar werkprogramma en de ontwerp-begroting vast.

Artikel 3

De voorzitter

1.   De voorzitter stelt de richtsnoeren vast met inachtneming waarvan de Commissie haar taak vervult (1). De voorzitter brengt de werkzaamheden van de Commissie tot een goed einde.

2.   De voorzitter beslist over de interne organisatie van de Commissie en waarborgt zodoende de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden (2).

Onverminderd artikel 18, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wijst de voorzitter aan de leden van de Commissie een bijzonder werkterrein toe waarop zij voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de Commissie en de uitvoering van haar besluiten specifiek verantwoordelijk zijn (3).

De voorzitter kan de leden van de Commissie verzoeken specifieke activiteiten te ondernemen tot uitvoering van de door hem vastgestelde politieke richtsnoeren en de prioriteiten van de Commissie.

Hij kan de aldus toegewezen taken te allen tijde wijzigen (4).

De leden van de Commissie oefenen de hun door de voorzitter toegewezen taak uit onder diens gezag (5).

3.   De voorzitter wijst uit de leden van de Commissie (6) de vicevoorzitters aan, andere dan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en stelt de voorrangsorde binnen de Commissie vast.

4.   De voorzitter kan uit de leden van de Commissie werkgroepen vormen, waarvan hij de voorzitter aanwijst, de bevoegdheden en werkwijzen vaststelt, en de samenstelling en duur bepaalt.

5.   De voorzitter treedt op als vertegenwoordiger van de Commissie. Hij wijst de leden van de Commissie aan die tot opdracht hebben hem in deze functie bij te staan.

6.   Onverminderd artikel 18, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, neemt een lid van de Commissie ontslag als de voorzitter hem daarom verzoekt (7).

Artikel 4

Besluitvormingsprocedures

De besluiten van de Commissie worden genomen:

a)

op de vergadering van de Commissie volgens de mondelinge procedure overeenkomstig artikel 8 van dit reglement van orde, of

b)

volgens de schriftelijke procedure overeenkomstig artikel 12 van dit reglement van orde, of

c)

volgens de machtigingsprocedure overeenkomstig artikel 13 van dit reglement van orde, of

d)

volgens de delegatieprocedure overeenkomstig artikel 14 van dit reglement van orde.

AFDELING 1

De vergaderingen van de Commissie

Artikel 5

Bijeenroeping

1.   De Commissie wordt in vergadering bijeengeroepen door de voorzitter.

2.   De Commissie vergadert in de regel ten minste eenmaal per week en voorts telkens wanneer zulks noodzakelijk is.

3.   De leden van de Commissie zijn gehouden alle vergaderingen bij te wonen. Indien zij verhinderd zijn, stellen zij de voorzitter tijdig in kennis van de redenen van hun afwezigheid. De voorzitter beoordeelt wanneer leden in bepaalde omstandigheden kunnen worden vrijgesteld van deze verplichting.

Artikel 6

Agenda van de vergaderingen van de Commissie

1.   De voorzitter stelt de agenda van elke vergadering van de Commissie vast.

2.   Onverminderd de bevoegdheid van de voorzitter om de agenda vast te stellen, is voor de indiening van elk voorstel waarmee aanzienlijke uitgaven zijn gemoeid, de instemming van het voor de begroting verantwoordelijke lid van de Commissie vereist.

3.   Elk punt waarvan een lid van de Commissie plaatsing op de agenda voorstelt, moet aan de voorzitter worden medegedeeld volgens de regels die de Commissie vaststelt overeenkomstig de krachtens artikel 28 van dit reglement van orde vastgestelde uitvoeringsbepalingen, hierna „de uitvoeringsbepalingen” genoemd.

4.   De agenda en de noodzakelijke werkdocumenten worden aan de leden van de Commissie verstrekt volgens de regels die zij overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen vaststelt.

5.   De Commissie kan op voorstel van de voorzitter beraadslagen over een punt dat niet op de agenda is geplaatst of ten aanzien waarvan de noodzakelijke werkdocumenten laattijdig zijn verstrekt.

Artikel 7

Quorum

Voor de geldigheid van de besluiten van de Commissie is de aanwezigheid van de meerderheid van het in het Verdrag vastgestelde aantal leden vereist.

Artikel 8

Besluitvorming

1.   De Commissie besluit op voorstel van een of meer van haar leden.

2.   De Commissie gaat op verzoek van een van haar leden tot stemming over. Deze stemming betreft het oorspronkelijke voorstel of een voorstel dat door het verantwoordelijke lid, respectievelijk de verantwoordelijke leden, of door de voorzitter werd gewijzigd.

3.   De besluiten van de Commissie worden goedgekeurd wanneer zij de stemmen van de meerderheid van het in het Verdrag vastgestelde aantal leden hebben verkregen.

4.   De uitkomst van de beraadslagingen wordt door de voorzitter vastgesteld en overeenkomstig artikel 11 van dit reglement van orde in de notulen van de vergadering opgenomen.

Artikel 9

Vertrouwelijkheid van de beraadslagingen

De vergaderingen van de Commissie zijn niet openbaar. De beraadslagingen zijn vertrouwelijk.

Artikel 10

Aanwezigheid van ambtenaren of andere personen

1.   De secretaris-generaal en de kabinetschef van de voorzitter wonen de vergaderingen bij, tenzij de Commissie anders besluit. De uitvoeringsbepalingen omvatten de voorwaarden waaronder aan andere personen toestemming wordt verleend om de vergaderingen bij te wonen.

2.   Bij afwezigheid van een lid van de Commissie mag zijn kabinetschef de vergadering bijwonen en, op verzoek van de voorzitter, het standpunt van het afwezige lid uiteenzetten.

3.   De Commissie kan besluiten ieder ander persoon te horen.

Artikel 11

Notulen

1.   Van elke vergadering van de Commissie worden notulen opgemaakt.

2.   De ontwerp-notulen worden tijdens een volgende vergadering ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd. De goedgekeurde notulen worden gewaarmerkt door de handtekening van de voorzitter en van de secretaris-generaal.

AFDELING 2

De andere besluitvormingsprocedures

Artikel 12

Schriftelijke procedure

1.   De instemming van de leden van de Commissie met een door één of meer van haar leden gedaan voorstel kan via een schriftelijke procedure worden verkregen, mits de juridische dienst vooraf over dat voorstel een gunstig advies heeft uitgebracht en mits de betrokken diensten naar behoren zijn geraadpleegd overeenkomstig de in artikel 23 van dit reglement van orde vastgestelde regels, en hiermee hebben ingestemd.

Dit gunstige advies en/of die instemming kunnen worden vervangen door een overeenkomst tussen de leden van de Commissie, indien in de vergadering van het college op voorstel van de voorzitter wordt besloten tot een afrondende schriftelijke procedure zoals vastgesteld in de uitvoeringsbepalingen.

2.   Te dien einde wordt de tekst van het voorstel schriftelijk aan alle leden van de Commissie op de overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen door haar vastgestelde wijze overgelegd, met vermelding van de termijn waarbinnen eventuele voorbehouden of amendementen ter kennis moeten worden gebracht.

3.   In de loop van de schriftelijke procedure kan elk lid van de Commissie verzoeken om het voorstel ter vergadering te bespreken. Daartoe moet een met redenen omkleed verzoek tot de voorzitter worden gericht.

4.   Een voorstel ten aanzien waarvan geen enkel lid van de Commissie binnen de voor een schriftelijke procedure vastgestelde termijn een verzoek tot opschorting heeft gedaan of gehandhaafd, wordt geacht door de Commissie te zijn aangenomen.

Artikel 13

Machtigingsprocedure

1.   De Commissie kan, op voorwaarde dat het beginsel van collegiale verantwoordelijkheid ten volle wordt geëerbiedigd, één of meer van haar leden machtigen in haar naam en met inachtneming van de door haar vastgestelde grenzen en voorwaarden maatregelen van beheer of bestuur te nemen.

2.   De Commissie kan eveneens in overleg met de voorzitter één of meer van haar leden opdragen de definitieve tekst goed te keuren van een besluit of van een voorstel dat aan de andere instellingen moet worden voorgelegd en waarvan zij de kern tijdens haar beraadslagingen heeft vastgesteld.

3.   De aldus verleende bevoegdheden mogen worden gesubdelegeerd aan de directeuren-generaal en de diensthoofden, tenzij dat in het machtigingsbesluit uitdrukkelijk is verboden.

4.   Het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 doet geen afbreuk aan de regels voor het delegeren van bevoegdheden op financieel gebied aan het tot aanstelling bevoegde gezag en aan het gezagsorgaan dat bevoegd is om aanstellingsovereenkomsten aan te gaan.

Artikel 14

Delegatieprocedure

De Commissie kan, op voorwaarde dat het beginsel van collegiale verantwoordelijkheid ten volle wordt geëerbiedigd, aan de directeuren-generaal en de diensthoofden de bevoegdheid delegeren om in haar naam en binnen de door haar vastgestelde grenzen en voorwaarden maatregelen van beheer of bestuur te nemen.

Artikel 15

Subdelegatie voor besluiten betreffende de toekenning van subsidies en de gunning van overheidsopdrachten

De directeur-generaal die of het diensthoofd dat overeenkomstig de artikelen 13 en 14 door subdelegatie of delegatie bevoegdheden heeft gekregen om financieringsbesluiten vast te stellen, kan beslissen om het nemen van bepaalde individuele besluiten betreffende de selectie van projecten en de toekenning van subsidies alsook de gunning van overheidsopdrachten aan de bevoegde directeur te subdelegeren of, met het akkoord van het bevoegde lid van de Commissie, aan het bevoegde hoofd van de eenheid, met inachtneming van de door de uitvoeringsbepalingen bepaalde grenzen en voorwaarden.

Artikel 16

Informatie over de genomen besluiten

Van de besluiten die via de schriftelijke procedure, de machtigingsprocedure of de delegatieprocedure zijn genomen, wordt aantekening gedaan in een dag- of weekregister; hiervan wordt melding gemaakt in de notulen van de eerstvolgende vergadering van de Commissie.

AFDELING 3

Gemeenschappelijke bepalingen inzake de besluitvormingsprocedures

Artikel 17

Waarmerking van door de Commissie goedgekeurde besluiten

1.   Ter vergadering genomen besluiten worden, in de taal of talen waarin zij authentiek zijn, op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij een korte samenvatting van de inhoud die wordt opgesteld tijdens de vergadering van de Commissie waarop zij zijn aangenomen. Deze besluiten worden gewaarmerkt door de handtekening van de voorzitter en de secretaris-generaal, die beide op de laatste bladzijde van de korte samenvatting van de inhoud worden geplaatst.

2.   Niet-wetgevingshandelingen van de Commissie, als bedoeld in artikel 297, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en goedgekeurd volgens de schriftelijke procedure, worden gewaarmerkt door de handtekening van de voorzitter en van de secretaris-generaal op de laatste bladzijde van de korte samenvatting van de inhoud als bedoeld in het vorige lid, tenzij voor deze handelingen een datum van bekendmaking en inwerkintreding is vereist die niet kan wachten tot de volgende vergadering van de Commissie. Met het oog op deze waarmerking wordt een kopie van het dagregister als bedoeld in artikel 16 van dit reglement van orde op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij de korte samenvatting van de inhoud als bedoeld in het vorige lid.

Overige via de schriftelijke procedure goedgekeurde besluiten en via de machtigingsprocedure overeenkomstig artikel 12 en artikel 13, eerste en tweede lid, van dit reglement van orde goedgekeurde besluiten worden, in de taal of talen waarin zij authentiek zijn, op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij het in artikel 16 van dit reglement van orde genoemde dagregister. Deze besluiten worden gewaarmerkt door de handtekening van de secretaris-generaal, die op de laatste bladzijde van het dagregister wordt geplaatst.

3.   Via de delegatieprocedure of in het kader van subdelegatie goedgekeurde besluiten worden, door middel van het daartoe bestemde computerprogramma, in de taal of talen waarin zij authentiek zijn, op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij het in artikel 16 genoemde dagregister. Deze besluiten worden gewaarmerkt door een akkoordverklaring die wordt ondertekend door de ambtenaar aan wie overeenkomstig artikel 13, derde lid, en de artikelen 14 en 15 van dit reglement van orde subdelegatie of delegatie is verleend.

4.   In de zin van dit reglement van orde worden onder „besluit” verstaan de besluiten die een van de vormen hebben als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

5.   In de zin van dit reglement van orde wordt, onverminderd de toepassing van Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad (8), onder „talen die authentiek zijn” verstaan alle officiële talen van de Europese Unie wanneer het gaat om besluiten met een algemene strekking en de taal of de talen van de adressaten wanneer het andere besluiten betreft.

AFDELING 4

Voorbereiding en uitvoering van de besluiten van de Commissie

Artikel 18

Werkgroepen gevormd uit leden van de Commissie

De werkgroepen die worden gevormd uit leden van de Commissie dragen bij tot de coördinatie en de voorbereiding van de werkzaamheden van de Commissie, op basis van het mandaat en de politieke richtsnoeren die de voorzitter heeft vastgesteld.

Artikel 19

Kabinetten en betrekkingen met de diensten

1.   De leden van de Commissie beschikken over een kabinet dat tot opdracht heeft hen bij de vervulling van hun taken en bij de voorbereiding van de besluiten van de Commissie bij te staan. De voorzitter stelt de regels betreffende de samenstelling en het functioneren van de kabinetten vast.

2.   Rekening houdend met de door de voorzitter vastgestelde beginselen, stelt het lid van de Commissie regels vast voor de samenwerking met de diensten die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Die regels bepalen met name hoe het lid van de Commissie zijn instructies geeft aan de betrokken diensten, die hem regelmatig alle inlichtingen verstrekken die met zijn werkterrein verband houden en die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie.

Artikel 20

De secretaris-generaal

1.   De secretaris-generaal staat de voorzitter bij opdat de Commissie de gestelde prioriteiten in het kader van de door de voorzitter vastgestelde politieke richtsnoeren realiseert.

2.   De secretaris-generaal draagt bij tot de coherentie van het beleid door vanaf het begin van de werkzaamheden de nodige coördinatie tussen de diensten te verzekeren, onder meer volgens de bepalingen van artikel 23 van dit reglement van orde.

De secretaris-generaal waakt over de inhoudelijke kwaliteit en de vorm van de documenten die aan de Commissie worden voorgelegd en draagt in dit verband ertoe bij dat deze documenten overeenstemmen met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, de externe verplichtingen, interinstitionele aspecten en de communicatiestrategie van de Commissie.

3.   De secretaris-generaal helpt de voorzitter bij het voorbereiden van de werkzaamheden en het beleggen van de vergaderingen van de Commissie.

Tevens helpt hij de voorzitters van de overeenkomstig artikel 3, lid 4, van dit reglement van orde gevormde werkgroepen bij het voorbereiden en beleggen van hun vergaderingen. Hij staat in voor het secretariaat van deze werkgroepen.

4.   Hij draagt zorg voor het goede verloop van de besluitvormingsprocedures en ziet toe op de uitvoering van de in artikel 4 van dit reglement van orde bedoelde besluiten.

Hij treft meer bepaald, behalve in bijzondere gevallen, de nodige maatregelen voor de kennisgeving en de bekendmaking van de besluiten van de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie, alsmede voor de toezending van de documenten van de Commissie en van die van haar diensten aan de andere instellingen van de Europese Unie en aan de nationale parlementen.

Hij is bevoegd voor de verspreiding van de schriftelijke informatie die de leden van de Commissie binnen het college willen verspreiden.

5.   Hij onderhoudt de officiële contacten met de andere instellingen van de Europese Unie, onverminderd de bevoegdheden die de Commissie besluit zelf uit te oefenen of aan haar leden of haar diensten te delegeren.

In dit verband draagt hij zorg voor de algemene samenhang door de diensten te coördineren tijdens de werkzaamheden van de andere instellingen.

6.   De secretaris-generaal informeert de Commissie op passende wijze over de stand van zaken van de interne en interinstitutionele procedures.

HOOFDSTUK II

DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE

Artikel 21

Structuur van de diensten

Voor de voorbereiding en uitvoering van haar ambtsbezigheden en de verwezenlijking van de prioriteiten en de politieke richtsnoeren die door de voorzitter zijn vastgesteld, richt de Commissie een samenstel van diensten in, bestaande uit directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten.

In beginsel zijn de directoraten-generaal en de daarmee gelijkgestelde diensten onderverdeeld in directoraten, en de directoraten in administratieve eenheden.

Artikel 22

Instelling van functies en specifieke structuren

Om in bijzondere behoeften te voorzien, kan de voorzitter functies en specifieke structuren instellen die met welomschreven opdrachten worden belast en waarvan hij de bevoegdheden en de werkwijzen vaststelt.

Artikel 23

Samenwerking en coördinatie tussen diensten

1.   Teneinde de doeltreffendheid van het optreden van de Commissie te waarborgen, werken de diensten bij de uitwerking of de uitvoering van de besluiten nauw en op gecoördineerde wijze met elkaar samen.

2.   De dienst die verantwoordelijk is voor de voorbereiding van een initiatief zorgt vanaf de aanvang van de voorbereidende werkzaamheden voor een effectieve coördinatie tussen de diensten die op grond van de werkterreinen en bevoegdheden of wegens de aard van het onderwerp bij dit initiatief een rechtmatig belang hebben.

3.   Alvorens een document aan de Commissie wordt voorgelegd, raadpleegt de verantwoordelijke dienst overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen tijdig de diensten die bij het voorstel een rechtmatig belang hebben.

4.   De juridische dienst wordt geraadpleegd over alle ontwerpen van en voorstellen voor besluiten, alsmede over alle documenten die juridische implicaties kunnen hebben.

Deze raadpleging is steeds vereist in het kader van de besluitvormingsprocedures van de artikelen 12, 13 en 14 van dit reglement van orde, behalve voor standaardbesluiten die al eerder de instemming van de juridische dienst hebben gekregen (besluiten van terugkerende aard). Zij is niet vereist voor de in artikel 15 van dit reglement van orde bedoelde besluiten.

5.   Het secretariaat-generaal dient te worden geraadpleegd over alle initiatieven die:

moeten worden goedgekeurd volgens de mondelinge procedure, onverminderd individuele personeelskwesties, of

van politiek belang zijn, of

in het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie en in het lopende programmeringsinstrument voorkomen, of

institutionele aspecten betreffen, of

aan een effectbeoordeling of een openbare raadpleging zijn onderworpen,

alsook voor elke standpuntbepaling of elk gezamenlijk initiatief waarmee de Commissie ten aanzien van andere instellingen of entiteiten verbintenissen zou aangaan.

6.   De directoraten-generaal die met de begroting, met personeelszaken en met de veiligheid zijn belast, moeten worden geraadpleegd over alle documenten die van invloed kunnen zijn op respectievelijk de begroting, de financiën, het personeel en het algemeen beheer, met uitzondering van de in artikel 15 van dit reglement van orde bedoelde besluiten. Dit geldt eveneens, indien nodig, voor de dienst die met fraudebestrijding is belast.

7.   De verantwoordelijke dienst tracht een voorstel te formuleren waarmee de geraadpleegde diensten akkoord gaan. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, voegt hij bij zijn voorstel, onverminderd artikel 12 van dit reglement van orde, de afwijkende adviezen van deze diensten.

HOOFDSTUK III

PLAATSVERVANGING

Artikel 24

Continuïteit van de dienst

De leden van de Commissie en de diensten zien erop toe dat de nodige voorzieningen worden getroffen om de continuïteit van de dienst te waarborgen, met inachtneming van de daartoe door de Commissie of de voorzitter vastgestelde bepalingen.

Artikel 25

Plaatsvervanging van de voorzitter

De taak van de voorzitter wordt, indien hij is verhinderd, in de door hem vastgestelde voorrangsorde waargenomen door een vicevoorzitter of door een lid.

Artikel 26

Plaatsvervanging van de secretaris-generaal

Indien de secretaris-generaal verhinderd is, of indien deze post vacant is, wordt zijn taak door de aanwezige adjunct-secretaris-generaal met de hoogste rang waargenomen, bij gelijke rang, door de adjunct-secretaris-generaal met het hoogste aantal dienstjaren in die rang, en bij gelijk aantal dienstjaren in die rang, door de oudste adjunct-secretaris-generaal, of door een door de Commissie aangewezen ambtenaar.

Indien geen adjunct-secretaris-generaal aanwezig is of geen ambtenaar door de Commissie is aangewezen, wordt hij vervangen door de aanwezige ondergeschikte ambtenaar in de hoogste functie en de hoogste rang, en, bij gelijke rang, met het hoogste aantal dienstjaren in die rang, of, bij een gelijk aantal dienstjaren, door de oudste in leeftijd.

Artikel 27

Plaatsvervanging van een hiërarchieke meerdere

1.   Indien de directeur-generaal verhinderd is, of indien deze post vacant is, wordt zijn taak door de aanwezige adjunct-directeur-generaal met de hoogste rang waargenomen, bij gelijke rang, door de adjunct-directeur-generaal met het hoogste aantal dienstjaren in die rang, en bij gelijk aantal dienstjaren in die rang, door de oudste adjunct-directeur-generaal, of door een door de Commissie aangewezen ambtenaar.

Indien geen adjunct-directeur-generaal aanwezig is of geen ambtenaar door de Commissie is aangewezen, wordt hij vervangen door de aanwezige ondergeschikte ambtenaar in de hoogste functie en de hoogste rang, en, bij gelijke rang, met het hoogste aantal dienstjaren in die rang, of, bij een gelijk aantal dienstjaren, door de oudste in leeftijd.

2.   Indien het hoofd van een administratieve eenheid verhinderd is, of indien deze post vacant is, wordt hij vervangen door het adjunct-hoofd van de eenheid of door een door de directeur-generaal aangewezen ambtenaar.

Indien geen adjunct-hoofd van de eenheid aanwezig is of geen ambtenaar door de directeur-generaal is aangewezen, wordt hij vervangen door de aanwezige ondergeschikte ambtenaar in de hoogste functie en de hoogste rang, en, bij gelijke rang, met het hoogste aantal dienstjaren in die rang, of, bij een gelijk aantal dienstjaren, door de oudste in leeftijd.

3.   Elke andere hiërarchische meerdere wordt bij verhindering of indien de post vacant is, vervangen door een ambtenaar die door de directeur-generaal in overleg met het verantwoordelijke lid van de Commissie wordt aangewezen. Indien niemand is aangewezen, wordt hij vervangen door de aanwezige ondergeschikte ambtenaar in de hoogste functie en de hoogste rang, en, bij gelijke rang, met het hoogste aantal dienstjaren in die rang, of, bij een gelijk aantal dienstjaren, door de oudste in leeftijd.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 28

De Commissie stelt, voor zover noodzakelijk, de uitvoeringsbepalingen van dit reglement van orde vast.

De Commissie kan aanvullende maatregelen nemen betreffende de werkwijze van de Commissie en haar diensten, rekening houdend met de technologische ontwikkelingen en de ontwikkelingen op informaticagebied.

Artikel 29

Dit reglement van orde treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.”


(1)  Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 17, lid 6, onder a).

(2)  Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 17, lid 6, onder b).

(3)  Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 248.

(4)  Zie voetnoot 3.

(5)  Zie voetnoot 3.

(6)  Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 17, lid 6, onder c).

(7)  Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 17, lid 6, tweede alinea.

(8)  PB L 156 van 18.6.2005, blz. 3.


5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/68


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2010

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON863xMON810xNK603 (MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1197)

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/139/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name op artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 2 november 2004 heeft Monsanto Europe nv bij de bevoegde instanties van België overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xMON810xNK603 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag heeft ook betrekking op het in de handel brengen van andere producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON863xMON810xNK603 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt. Daarom omvat zij overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 de gegevens en de informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (2) en de informatie en de conclusies over de risicobeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG.

(3)

Op 31 maart 2006 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht en geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xMON810xNK603 zoals beschreven in de aanvraag („de producten”) schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zal hebben (3). In haar advies heeft de EFSA geconcludeerd dat het aanvaardbaar was de gegevens voor de afzonderlijke events ter staving van de veiligheid van de producten te gebruiken en aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties, zoals bepaald in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(4)

In oktober 2006 heeft de EFSA op verzoek van de Commissie nadere bijzonderheden bekendgemaakt over de wijze waarop in haar advies rekening is gehouden met de opmerkingen van de bevoegde instanties van de lidstaten en ook nadere informatie gegeven over de verschillende aspecten die het wetenschappelijk panel voor genetisch gemodificeerde organismen van de EFSA in aanmerking heeft genomen.

(5)

De EFSA heeft in haar advies ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat bestaat uit een algemeen toezichtsplan, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten.

(6)

Op 26 februari 2007 heeft het Europees Geneesmiddelenbureau in het licht van een rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie waarin kanamycine en neomycine worden aangemerkt als „uiterst belangrijke antibacteriële stoffen voor gebruik in de humane geneeskunde en in het kader van risicobeheerstrategieën in de niet-humane sector” een verklaring afgegeven over het therapeutische belang van beide antibiotica voor de humane en de veterinaire geneeskunde. Op 13 april 2007 heeft de EFSA met inachtneming van deze verklaring meegedeeld dat de aanwezigheid van het nptII-gen in genetisch gemodificeerde planten geen afbreuk zal doen aan de therapeutische werking van de antibiotica in kwestie. Dit is toe te schrijven aan het feit dat de waarschijnlijkheid van genoverdracht van planten naar bacteriën en de erop volgende expressie uiterst gering is en dat dit antibioticaresistentiegen in bacteriën reeds wijd verspreid is in het milieu. Daarmee bevestigde de EFSA haar eerdere beoordeling dat het gebruik van het markergen voor antibioticaresistentie ntpII in genetisch gemodificeerde organismen en de daarvan afgeleide producten voor toepassingen in levensmiddelen en diervoeders veilig is.

(7)

Op 14 mei 2008 heeft de Commissie de EFSA een mandaat verstrekt, waarbij zij haar verzocht om i) een geconsolideerd wetenschappelijk advies op te stellen, rekening houdend met het eerdere advies en de verklaring betreffende het gebruik van ARM-genen in genetisch gemodificeerde planten die bestemd zijn of waarvoor reeds een vergunning is verleend om in de handel gebracht te worden, alsook de mogelijke gebruiksdoeleinden daarvan voor invoer, verwerking en teelt; ii) alsmede de eventuele gevolgen aan te geven die dit geconsolideerde advies zou kunnen hebben voor de eerdere beoordelingen van de EFSA van afzonderlijke ggo’s die ARM-genen bevatten. In het kader van het aan het aan de EFSA verstrekte mandaat heeft de Commissie onder meer brieven van Denemarken en Greenpeace onder haar aandacht gebracht.

(8)

Op 11 juni 2009 heeft de EFSA een verklaring afgegeven over de toepassing van ARM-genen in genetisch gemodificeerde planten, waarvan de conclusie luidde dat de eerdere beoordeling van de EFSA van mais MON863xMON810xNK603 in overeenstemming is met de in de verklaring beschreven risicobeoordelingsstrategie en dat er geen nieuw bewijsmateriaal beschikbaar is dat de EFSA ertoe zou kunnen bewegen haar vorig advies te wijzigen.

(9)

Op 15 maart 2007 heeft de Commissie naar aanleiding van een wetenschappelijke publicatie over een nieuwe analyse van de 90-dagenstudie met ratten betreffende MON 863 waarin vraagtekens geplaatst werden bij de veiligheid van MON 863-mais, de EFSA geraadpleegd over de eventuele gevolgen van deze analyse voor het eerdere EFSA-advies over MON 863-mais. Op 28 juni 2007 heeft de EFSA verklaard dat die publicatie geen nieuwe vragen van toxicologisch belang opwierp en heeft zij haar eerdere gunstige veiligheidsbeoordeling over MON 863-mais bevestigd.

(10)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning voor de producten worden verleend.

(11)

Er moet aan ieder ggo een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (4).

(12)

Op grond van het advies van de EFSA lijken voor de levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xMON810xNK603 geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die welke zijn vastgesteld in artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Om ervoor te zorgen dat de producten binnen de grenzen van deze vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van diervoeders en andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het ggo waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, ook duidelijk worden vermeld dat de producten in kwestie niet voor de teelt mogen worden gebruikt.

(13)

Het advies van de EFSA rechtvaardigt evenmin het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of specifieke voorwaarden of beperkingen voor het gebruik en de behandeling, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen, of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bijzondere ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, als bedoeld in punt e) van artikel 6, lid 5, en artikel 18, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Alle relevante informatie over de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(14)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (5) worden etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit ggo’s.

(15)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (6) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld.

(16)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht.

(17)

Tijdens zijn zitting van 18 februari 2008 heeft de Raad geen gekwalificeerde meerderheid kunnen bereiken voor of tegen het voorstel. Bijgevolg moet de Commissie de maatregelen vaststellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan de genetisch gemodificeerde mais (Zea mays L.) MON863xMON810xNK603, geproduceerd door kruisingen tussen mais die de events MON-ØØ863-5, MON-ØØ81Ø-6 en MON-ØØ6Ø3-6 bevat, zoals nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage, wordt het eenduidige identificatienummer MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6 toegekend, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Verlening van vergunning en in de handel brengen

Voor de volgende producten wordt voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een vergunning verleend overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6;

c)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6.

Artikel 4

Monitoring van de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   De vergunninghouder dient bij de Commissie elk jaar een verslag in over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage bij dit besluit wordt opgenomen in het bij artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Monsanto Europe nv, België, als vertegenwoordiger van Monsanto Company, Verenigde Staten van Amerika.

Artikel 7

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving.

Artikel 8

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Monsanto Europe nv, Scheldelaan 460, Haven 627 — 2040 Antwerpen — België.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(3)  http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2004-159

(4)  PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(5)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(6)  PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.


BIJLAGE

a)   Aanvrager en vergunninghouder:

Naam

:

Monsanto Europe nv

Adres

:

Scheldelaan 460, Haven 627 — 2040 Antwerpen — België

Namens Monsanto Company — 800 N. Lindbergh Boulevard — St. Louis, Missouri 63167 — Verenigde Staten van Amerika

b)   Benaming en specificatie van de producten:

1)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6;

2)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6;

3)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

De genetisch gemodificeerde mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6, zoals beschreven in de aanvraag, wordt geproduceerd door kruisingen tussen mais die de events MON-ØØ863-5, MON-ØØ81Ø-6 en MON-ØØ6Ø3-6 bevat en brengt het CryBb1-eiwit tot expressie dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke coleoptera (Diabrotica spp.), het Cry 1 Ab-eiwit dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke lepidoptera (Ostrinia nubilalis, Sesammia spp.) en het CP4 EPSPS-eiwit dat tolerantie veroorzaakt tegen het herbicide glyfosaat. Als selecteerbare marker is bij de genetische modificatie een nptII-gen gebruikt, dat resistentie tegen kanamycine veroorzaakt.

c)   Etikettering:

1)

Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2)

De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6.

d)   Detectiemethode:

Eventspecifieke real-time kwantitatieve PCR-gebaseerde methoden voor genetisch gemodificeerde mais MON-ØØ863-5, MON-ØØ81Ø-6 en MON-ØØ6Ø3-6, gevalideerd op mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6.

Gevalideerd door het communautair referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.it/statusofdoss.htm

Referentiemateriaal: ERM®-BF416 (voor MON-ØØ863-5), ERM®-BF413 (voor MON-ØØ81Ø-6) and ERM®-BF415 (voor MON-ØØ6Ø3-6), toegankelijk via het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) van de Commissie, Instituut voor Referentiematerialen en Metingen (IRMM) op http://www.irmm.jrc.be/html/reference_materials_catalogue/index.htm

e)   Eenduidig identificatienummer:

MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6xMON-ØØ6Ø3-6

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid dat aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehecht is:

Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: zie [wordt ingevuld bij de kennisgeving]

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van het product:

Niet van toepassing.

h)   Monitoringplan

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

[Link: naar het plan op internet]

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie:

Niet van toepassing.

Noot: Het kan gebeuren dat de links naar de documenten na verloop van tijd gewijzigd moeten worden. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders bij te werken.


5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/73


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2010

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON863xMON810 (MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1198)

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/140/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name op artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 juni 2004 heeft Monsanto Europe nv bij de bevoegde instanties van Duitsland overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xMON810 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag heeft ook betrekking op het in de handel brengen van andere producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON863xMON810 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt. Daarom omvat zij overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 de gegevens en de informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (2) en de informatie en de conclusies over de risicobeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG.

(3)

Op 31 maart 2006 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht en geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xMON810 zoals beschreven in de aanvraag („de producten”) schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zal hebben (3). In haar advies heeft de EFSA geconcludeerd dat het aanvaardbaar was de gegevens voor de afzonderlijke events ter staving van de veiligheid van de producten te gebruiken en aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties, zoals bepaald in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(4)

In oktober 2006 heeft de EFSA op verzoek van de Commissie nadere bijzonderheden bekendgemaakt over de wijze waarop in haar advies rekening is gehouden met de opmerkingen van de bevoegde instanties van de lidstaten en ook nadere informatie gegeven over de verschillende aspecten die het wetenschappelijk panel voor genetisch gemodificeerde organismen van de EFSA in aanmerking heeft genomen.

(5)

De EFSA heeft in haar advies ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat bestaat uit een algemeen toezichtsplan, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten.

(6)

Op 26 februari 2007 heeft het Europees Geneesmiddelenbureau in het licht van een rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie waarin kanamycine en neomycine worden aangemerkt als „uiterst belangrijke antibacteriële stoffen voor gebruik in de humane geneeskunde en in het kader van risicobeheerstrategieën in de niet-humane sector” een verklaring afgegeven over het therapeutische belang van beide antibiotica voor de humane en de veterinaire geneeskunde. Op 13 april 2007 heeft de EFSA met inachtneming van deze verklaring meegedeeld dat de aanwezigheid van het nptII-gen in genetisch gemodificeerde planten geen afbreuk zal doen aan de therapeutische werking van de antibiotica in kwestie. Dit is toe te schrijven aan het feit dat de waarschijnlijkheid van genoverdracht van planten naar bacteriën en de erop volgende expressie uiterst gering is en dat dit antibioticaresistentiegen in bacteriën reeds wijd verspreid is in het milieu. Daarmee bevestigde de EFSA haar eerdere beoordeling dat het gebruik van het markergen voor antibioticaresistentie ntpII in genetisch gemodificeerde organismen en de daarvan afgeleide producten voor toepassingen in levensmiddelen en diervoeders veilig is.

(7)

Op 14 mei 2008 heeft de Commissie de EFSA een mandaat verstrekt, waarbij zij haar verzocht om i) een geconsolideerd wetenschappelijk advies op te stellen, rekening houdend met het eerdere advies en de verklaring betreffende het gebruik van ARM-genen in genetisch gemodificeerde planten die bestemd zijn of waarvoor reeds een vergunning is verleend om in de handel te worden gebracht, alsook de mogelijke gebruiksdoeleinden daarvan voor invoer, verwerking en teelt; ii) alsmede de eventuele gevolgen aan te geven die dit geconsolideerde advies zou kunnen hebben voor de eerdere beoordelingen van de EFSA van afzonderlijke ggo’s die ARM-genen bevatten. In het kader van het aan het aan de EFSA verstrekte mandaat heeft de Commissie onder meer brieven van Denemarken en Greenpeace onder haar aandacht gebracht.

(8)

Op 11 juni 2009 heeft de EFSA een verklaring afgegeven over de toepassing van ARM-genen in genetisch gemodificeerde planten, waarvan de conclusie luidde dat de eerdere beoordeling van de EFSA van mais MON863xMON810 in overeenstemming is met de in de verklaring beschreven risicobeoordelingsstrategie en dat er geen nieuw bewijsmateriaal beschikbaar is dat de EFSA ertoe zou kunnen bewegen haar vorig advies te wijzigen.

(9)

Op 15 maart 2007 heeft de Commissie naar aanleiding van een wetenschappelijke publicatie over een nieuwe analyse van de 90-dagenstudie met ratten betreffende MON 863 waarin vraagtekens geplaatst werden bij de veiligheid van MON 863-mais, de EFSA geraadpleegd over de eventuele gevolgen van deze analyse voor het eerdere EFSA-advies over MON 863-mais. Op 28 juni 2007 heeft de EFSA verklaard dat die publicatie geen nieuwe vragen van toxicologisch belang opwierp en heeft zij haar eerdere gunstige veiligheidsbeoordeling over MON 863-mais bevestigd.

(10)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning voor de producten worden verleend.

(11)

Er moet aan ieder ggo een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (4).

(12)

Op grond van het advies van de EFSA lijken voor de levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xMON810 geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die welke zijn vastgesteld in artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Om ervoor te zorgen dat de producten binnen de grenzen van deze vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van diervoeders en andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het ggo waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, ook duidelijk worden vermeld dat de producten in kwestie niet voor de teelt mogen worden gebruikt.

(13)

Het advies van de EFSA rechtvaardigt evenmin het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of specifieke voorwaarden of beperkingen voor het gebruik en de behandeling, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen, of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bijzondere ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, als bedoeld in punt e) van artikel 6, lid 5, en artikel 18, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Alle relevante informatie over de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(14)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (5) worden etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit ggo’s.

(15)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (6) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld.

(16)

De andere toepassingen van het ggo dan in levensmiddelen en diervoeders, waarvoor een vergunning is verleend bij Beschikking 2006/47/EG van de Commissie (7), alsmede gelijkwaardige voorwaarden voor het in de handel brengen en de monitoring, zijn in dit besluit opgenomen en worden dus uitsluitend door dit besluit geregeld.

(17)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht.

(18)

Tijdens zijn zitting van 18 februari 2008 heeft de Raad geen gekwalificeerde meerderheid kunnen bereiken voor of tegen het voorstel. Bijgevolg moet de Commissie de maatregelen vaststellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan de genetisch gemodificeerde mais (Zea mays L.) MON863xMON810, geproduceerd door kruisingen tussen mais die de events MON-ØØ863-5 en MON-ØØ81Ø-6 bevat, zoals nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage, wordt het eenduidige identificatienummer MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6 toegekend, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Verlening van vergunning en in de handel brengen

Voor de volgende producten wordt voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een vergunning verleend overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6;

c)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6.

Artikel 4

Monitoring van de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   De vergunninghouder dient bij de Commissie elk jaar een verslag in over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage bij dit besluit wordt opgenomen in het bij artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Monsanto Europe nv, België, als vertegenwoordiger van Monsanto Company, Verenigde Staten van Amerika.

Artikel 7

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving.

Artikel 8

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Monsanto Europe nv, Scheldelaan 460, Haven 627 — 2040 Antwerpen — België.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(3)  http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question = EFSA-Q-2004-112

(4)  PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(5)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(6)  PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.

(7)  PB L 26 van 31.1.2006, blz. 17.


BIJLAGE

a)   Aanvrager en vergunninghouder:

Naam: Monsanto Europe nv

Adres:

Namens Monsanto Company — 800 N. Lindbergh Boulevard — St. Louis, Missouri 63167 — Verenigde Staten van Amerika

b)   Benaming en specificatie van de producten:

1)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6;

2)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6;

3)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

De genetisch gemodificeerde mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6, zoals beschreven in de aanvraag, wordt geproduceerd door kruisingen tussen mais die de events MON-ØØ863-5 en MON-ØØ81Ø-6 bevat en brengt het CryBb1-eiwit tot expressie dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke coleoptera (Diabrotica spp.) en het Cry 1 Ab-eiwit dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke lepidoptera (Ostrinia nubilalis, Sesammia spp.). Als selecteerbare marker is bij de genetische modificatie een nptII-gen gebruikt, dat resistentie tegen kanamycine veroorzaakt.

c)   Etikettering:

1)

Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2)

De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6.

d)   Detectiemethode:

Eventspecifieke real-time kwantitatieve PCR-gebaseerde methoden voor genetisch gemodificeerde mais MON-ØØ863-5 en mais MON-ØØ81Ø-6, gevalideerd op mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6.

Gevalideerd door het communautair referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.it/statusofdoss.htm

Referentiemateriaal: ERM®-BF416 (voor MON-ØØ863-5) en ERM®-BF413 (voor MON-ØØ81Ø-6) toegankelijk via het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) van de Commissie, Instituut voor Referentiematerialen en Metingen (IRMM) op http://www.irmm.jrc.be/html/reference_materials_catalogue/index.htm

e)   Eenduidig identificatienummer:

MON-ØØ863-5xMON-ØØ81Ø-6

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid dat aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehecht is:

Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: zie [wordt ingevuld bij de kennisgeving]

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van het product:

Niet van toepassing.

h)   Monitoringplan

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

[Link: naar het plan op internet]

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie:

Niet van toepassing.

Noot: Het kan gebeuren dat de links naar de documenten na verloop van tijd gewijzigd moeten worden. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders bij te werken.


5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/78


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2010

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON863xNK603 (MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1203)

(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/141/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name op artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 oktober 2004 heeft Monsanto Europe nv bij de bevoegde instanties van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xNK603 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag heeft ook betrekking op het in de handel brengen van andere producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON863xNK603 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt. Daarom omvat zij overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 de gegevens en de informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (2) en de informatie en de conclusies over de risicobeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG.

(3)

Op 31 maart 2006 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht en geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xNK603 zoals beschreven in de aanvraag („de producten”) schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zal hebben (3). In haar advies heeft de EFSA geconcludeerd dat het aanvaardbaar was de gegevens voor de afzonderlijke events ter staving van de veiligheid van de producten te gebruiken en aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties, zoals bepaald in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van die verordening.

(4)

In oktober 2006 heeft de EFSA op verzoek van de Commissie nadere bijzonderheden bekendgemaakt over de wijze waarop in haar advies rekening is gehouden met de opmerkingen van de bevoegde instanties van de lidstaten en ook nadere informatie verstrekt over de verschillende elementen die het wetenschappelijk panel voor genetisch gemodificeerde organismen van de EFSA in beschouwing heeft genomen.

(5)

De EFSA heeft in haar advies ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat bestaat uit een algemeen toezichtsplan, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten.

(6)

Op 26 februari 2007 heeft het Europees Geneesmiddelenbureau in het licht van een rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie waarin kanamycine en neomycine worden aangemerkt als „uiterst belangrijke antibacteriële stoffen voor gebruik in de humane geneeskunde en in het kader van risicobeheerstrategieën in de niet-humane sector” een verklaring afgegeven over het therapeutische belang van beide antibiotica voor de humane en de veterinaire geneeskunde. Op 13 april 2007 heeft de EFSA met inachtneming van deze verklaring meegedeeld dat de aanwezigheid van het nptII-gen in genetisch gemodificeerde planten geen afbreuk zal doen aan de therapeutische werking van de antibiotica in kwestie. Dit is toe te schrijven aan het feit dat de waarschijnlijkheid van genoverdracht van planten naar bacteriën en de erop volgende expressie uiterst gering is en dat dit antibioticaresistentiegen in bacteriën reeds wijd verspreid is in het milieu. Daarmee bevestigde de EFSA haar eerdere beoordeling dat het gebruik van het markergen voor antibioticaresistentie ntpII in genetisch gemodificeerde organismen en de daarvan afgeleide producten voor toepassingen in levensmiddelen en diervoeders veilig is.

(7)

Op 14 mei 2008 heeft de Commissie een mandaat aan de EFSA verstrekt met het verzoek om: i) een geconsolideerd wetenschappelijk advies op te stellen, rekening houdend met het vorige advies en de verklaring over het gebruik van ARM-genen in genetisch gemodificeerde planten die bestemd zijn of waarvoor reeds een vergunning is verleend om in de handel te worden gebracht, en de mogelijke gebruiksdoeleinden daarvan voor invoer en verwerking en voor de teelt; ii) de mogelijke gevolgen van dit geconsolideerde advies aan te geven voor de vorige EFSA-evaluaties over afzonderlijke ggo’s die ARM-genen bevatten. In verband met het mandaat heeft de Commissie de aandacht van de EFSA gevestigd op onder meer brieven van Denemarken en Greenpeace.

(8)

Op 11 juni 2009 heeft de EFSA een verklaring over het gebruik van ARM-genen in genetisch gemodificeerde planten gepubliceerd waarin wordt geconcludeerd dat de vorige evaluatie van de EFSA over mais MON863xNK603 in lijn is met de in de verklaring beschreven risicobeoordelingsstrategie en dat geen nieuw bewijsmateriaal beschikbaar is dat de EFSA ertoe zou kunnen bewegen haar vorige advies te wijzigen.

(9)

Op 15 maart 2007 heeft de Commissie naar aanleiding van een wetenschappelijke publicatie over een nieuwe analyse van de 90 dagenstudie met ratten betreffende MON 863 waarin vraagtekens geplaatst werden bij de veiligheid van MON 863-mais, de EFSA geraadpleegd over de eventuele gevolgen van deze analyse voor het eerdere EFSA-advies over MON 863-mais. Op 28 juni 2007 heeft de EFSA verklaard dat die publicatie geen nieuwe vragen van toxicologisch belang opwierp en heeft zij haar eerdere gunstige veiligheidsbeoordeling over MON 863-mais bevestigd.

(10)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning voor de producten worden verleend.

(11)

Er moet aan ieder ggo een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (4).

(12)

Op grond van het advies van de EFSA lijken voor de levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON863xNK603 geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die welke zijn vastgesteld in artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Om ervoor te zorgen dat de producten binnen de grenzen van deze vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van diervoeders en andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het ggo waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, ook duidelijk worden vermeld dat de producten in kwestie niet voor de teelt mogen worden gebruikt.

(13)

Het advies van de EFSA rechtvaardigt evenmin het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of specifieke voorwaarden of beperkingen voor het gebruik en de behandeling, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen, of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bijzondere ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, als bedoeld in punt e) van artikel 6, lid 5, en artikel 18, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Alle relevante informatie over de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(14)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (5) worden etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit ggo’s.

(15)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (6) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld.

(16)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht.

(17)

Tijdens zijn zitting van 18 februari 2008 heeft de Raad geen gekwalificeerde meerderheid kunnen bereiken voor of tegen het voorstel. Bijgevolg moet de Commissie de maatregelen vaststellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan de genetisch gemodificeerde mais (Zea mays L.) MON863xNK603, geproduceerd door kruisingen tussen mais die de events MON-ØØ863-5 en MON-ØØ6Ø3-6 bevat, zoals nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage bij dit besluit, wordt het eenduidige identificatienummer MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6 toegekend, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Verlening van vergunning en in de handel brengen

Voor de volgende producten wordt voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een vergunning verleend overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6;

c)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6.

Artikel 4

Monitoring van de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   De vergunninghouder dient bij de Commissie elk jaar een verslag in over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage bij dit besluit wordt opgenomen in het bij artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Monsanto Europe nv, België, als vertegenwoordiger van Monsanto Company, Verenigde Staten van Amerika.

Artikel 7

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving.

Artikel 8

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Monsanto Europe nv, Scheldelaan 460, Haven 627, 2040 Antwerpen, BELGIË.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(3)  http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question = EFSA-Q-2004-154

(4)  PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(5)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(6)  PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.


BIJLAGE

a)

Aanvrager en vergunninghouder:

Naam

:

Monsanto Europe nv

Adres

:

Scheldelaan 460, Haven 627, 2040 Antwerpen, BELGIË

Namens Monsanto Company, 800 N. Lindbergh Boulevard, St. Louis, Missouri 63167, Verenigde Staten van Amerika

b)

Benaming en specificatie van de producten:

1)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6;

2)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6;

3)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

De genetisch gemodificeerde mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6, zoals beschreven in de aanvraag, wordt geproduceerd door kruisingen tussen mais die de events MON-ØØ863-5 en MON-ØØ6Ø3-6 bevat en brengt het CryBb1-eiwit tot expressie dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke coleoptera (Diabrotica spp.) en het CP4 EPSPS-eiwit dat tolerantie oplevert voor het herbicide glyfosaat. Als selecteerbare marker is bij de genetische modificatie een nptII-gen gebruikt, dat resistentie tegen kanamycine veroorzaakt.

c)

Etikettering:

1)

Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2)

De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6.

d)

Detectiemethode:

Eventspecifieke realtime kwantitatieve PCR-gebaseerde methoden voor genetisch gemodificeerde mais MON-ØØ863-5 en MON-ØØ6Ø3-6, gevalideerd op mais MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6.

Gevalideerd door het communautair referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.it/statusofdoss.htm

referentiemateriaal: ERM®-BF416 (voor MON-ØØ863-5) en ERM®-BF415 (voor MON-ØØ6Ø3-6) toegankelijk via het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie, Instituut voor Referentiematerialen en Metingen (IRMM) op http://www.irmm.jrc.be/html/reference_materials_catalogue/index.htm

e)

Eenduidig identificatienummer:

MON-ØØ863-5xMON-ØØ6Ø3-6

f)

Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid dat aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehecht is:

Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: zie [wordt ingevuld bij de kennisgeving]

g)

Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van het product:

Niet van toepassing.

h)

Monitoringplan

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

[Link: naar het plan op internet]

i)

Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie:

Niet van toepassing.

Noot: Het kan gebeuren dat de links naar de documenten na verloop van tijd gewijzigd moeten worden. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders bij te werken.


Rectificaties

5.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/83


Rectificatie van Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde

( Publicatieblad van de Europese Unie L 325 van 11 december 2009 )

Bladzijden 46 en 48, bijlage, „Reglement van orde van de Raad”, voetnoot 1:

in plaats van:

„… en PB L 5 van 1.1.1999, blz. 71), onverlet.”

te lezen:

„… en PB L 5 van 9.1.1999, blz. 71), onverlet.”.