ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2010.050.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 50 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
53e jaargang |
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
|
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
|
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
Verordening (EU) nr. 165/2010 van de Commissie van 26 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen, wat betreft aflatoxinen ( 1 ) |
|
|
|
||
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
2010/124/EU |
|
|
* |
||
|
|
2010/125/EU |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
RICHTLIJNEN
27.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 50/1 |
RICHTLIJN 2010/12/EU VAN DE RAAD
van 16 februari 2010
tot wijziging van Richtlijnen 92/79/EEG, 92/80/EEG en 95/59/EG wat betreft de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten en Richtlijn 2008/118/EG
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 113,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De tarieven en de structuur van de accijns op tabaksproducten zijn overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 92/79/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op sigaretten (3) en artikel 4 van Richtlijn 92/80/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op andere tabaksfabrikaten dan sigaretten (4) aan een diepgaand onderzoek onderworpen. Dit onderzoek had ook betrekking op bepalingen van Richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (5). |
(2) |
Ter wille van de goede werking van de interne markt en een hoog niveau van gezondheidsbescherming, zoals vereist bij artikel 168 van het Verdrag, en rekening gehouden met het feit dat tabaksproducten de gezondheid ernstig kunnen schaden en dat de Unie partij is bij de kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik, moeten verschillende wijzigingen worden aangebracht in de wetgeving van de Unie betreffende de belasting van tabaksproducten. Hierbij moet de bestaande situatie voor elk van de verschillende tabaksproducten in aanmerking worden genomen. |
(3) |
Wat sigaretten betreft, moet de regeling worden vereenvoudigd om een neutraal mededingingsklimaat voor de fabrikanten te scheppen, de fragmentering van de tabaksmarkten terug te dringen en meer gewicht te geven aan gezondheidsdoelstellingen. Te dien einde moet het concept van de meest gevraagde prijsklasse worden vervangen. Het ad-valoremminimum dient te worden gerelateerd aan de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs en het nominale minimum moet van toepassing worden op alle sigaretten. Om dezelfde redenen moet de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs ook dienen als maatstaf voor het bepalen van het aandeel van het specifieke accijnsrecht in de totale belastingdruk. |
(4) |
Onverminderd de gemengde belastingstructuur van het specifieke deel en het maximale percentage van de totale belastingdruk dat het kan uitmaken, moeten de lidstaten effectievere middelen krijgen om een specifieke accijns of een minimumaccijns op sigaretten te heffen, teneinde te garanderen dat ten minste een zekere minimumbelastingdruk van toepassing is binnen de Unie. |
(5) |
Wat tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten betreft, moet het ad-valoremminimum in de Unie zodanig worden opgezet dat het bereikte effect vergelijkbaar is met het bij sigaretten bereikte effect en moet hiertoe de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs als maatstaf worden genomen. |
(6) |
Er is een analyse verricht van de ontwikkelingen van de prijzen en van de accijnzen, met name voor sigaretten, die veruit de belangrijkste categorie van tabaksproducten zijn, en voor tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten. Hieruit is gebleken dat er nog altijd aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten bestaan, die de werking van de interne markt kunnen verstoren. Een grotere convergentie van de door de lidstaten toegepaste belastingtarieven zou de fraude en de smokkel in de Unie helpen terugdringen. |
(7) |
Een grotere convergentie zou tevens een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid helpen garanderen. De belastingdruk speelt namelijk een belangrijke rol in de prijs van een tabaksproduct, die op zijn beurt het rookgedrag van de consument beïnvloedt. Fraude en smokkel ondergraven het fiscaal gestuurde prijsniveau in het bijzonder van sigaretten en van tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten, zodat de verwezenlijking van de doelstellingen van het tabakontmoedigingsbeleid en de gezondheidsbescherming in het gedrang komt. |
(8) |
Teneinde een grotere convergentie te bewerkstelligen en het verbruik te verminderen, dient de minimumbelastingdruk voor sigaretten en tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten in de Unie derhalve te worden verhoogd. |
(9) |
De minima voor tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten en de minima voor sigaretten moeten nader tot elkaar worden gebracht, teneinde meer rekening te houden met de concurrentieverhouding die volgens de waargenomen consumptiepatronen tussen beide producten bestaat, en met het feit dat beide even schadelijk zijn. |
(10) |
Overgangsperioden zouden de lidstaten in staat moeten stellen zich soepel aan te passen aan de nieuwe totale accijnstarieven en daardoor neveneffecten te vermijden. |
(11) |
Om het economische en sociale evenwicht van Corsica niet in gevaar te brengen is het nodig en gerechtvaardigd om de fiscale uitzonderingsmaatregel op grond waarvan Frankrijk een lager accijnstarief dan het nationale accijnstarief kan toepassen op sigaretten en andere tabaksfabrikaten die op Corsica tot verbruik worden aangegeven, te verlengen tot en met 31 december 2015. Tegen die tijd dient de accijnsregeling voor de op Corsica tot verbruik uitgeslagen tabaksfabrikaten volledig aangepast te zijn aan die welke in continentaal Frankrijk geldt. Om een te bruuske overgang te vermijden, is het evenwel opportuun om de accijns op sigaretten en tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten op Corsica stapsgewijze te verhogen. |
(12) |
Ter voorkoming van mededingingsverstoring en onaanvaardbare verlegging van het handelsverkeer en daarmee gepaard gaand inkomensverlies voor de lidstaten die hoge accijnzen toepassen, zowel als belangrijke bron van inkomsten als om redenen van volksgezondheid, dienen deze lidstaten de mogelijkheid te hebben om een beperking op te leggen met betrekking tot het aantal sigaretten dat vrij van bijkomende accijns op hun grondgebied mag worden binnengebracht vanuit lidstaten waarvoor een overgangsperiode geldt. Het is passend de toegestane beperkingen af te stemmen op het bereikte algemene verplichte minimumbelastingstarief en op de moeilijkheden die de lidstaten waarvoor een uitzondering geldt, kunnen ondervinden bij de geleidelijke aanpassing aan het algemene verplichte minimumtarief als gevolg van de lagere belasting in andere lidstaten. |
(13) |
Om te vermijden dat de minimumaccijnsdruk voor sigaren, cigarillo’s en andere rooktabak dan tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten in de Unie in waarde daalt, dienen de in specifieke bedragen uitgedrukte minima te worden verhoogd. |
(14) |
In het belang van een uniforme en billijke belastingheffing moet de definitie van sigaretten, sigaren en cigarillo’s en van andere vormen van rooktabak worden aangepast zodat tabaksrolletjes die op grond van hun lengte als twee of meer sigaretten beschouwd kunnen worden, voor accijnsdoeleinden worden behandeld als twee of meer sigaretten. Een sigaarsoort die in veel opzichten lijkt op een sigaret wordt voor accijnsdoeleinden beschouwd als een sigaret; rooktabak die in veel opzichten lijkt op tabak van fijne snede die bedoeld is voor het rollen van sigaretten, wordt voor accijnsdoeleinden als tabak van fijne snede beschouwd; en tabaksafval wordt duidelijk gedefinieerd. Gezien de economische moeilijkheden die een onmiddellijke toepassing voor de betrokken Duitse en Hongaarse marktdeelnemers zou kunnen veroorzaken, verdient het aanbeveling de Duitse Bondsrepubliek en de Republiek Hongarije te machtigen de toepassing van de nieuwe definitie van sigaren en cigarillo’s uit te stellen tot uiterlijk 1 januari 2015. |
(15) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (6) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie eigen tabellen op te stellen, die zo goed mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze te publiceren. |
(16) |
De Richtlijnen 92/79/EEG, 92/80/EEG, 95/59/EG en Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns (7) moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 92/79/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt vervangen door: „Artikel 2 1. De totale accijns (specifiek recht en ad-valoremrecht exclusief btw) op sigaretten bedraagt ten minste 57 % van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van de tot verbruik uitgeslagen sigaretten. Ongeacht de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs bedraagt die accijns niet minder dan 64 EUR per 1 000 sigaretten. De lidstaten die een accijns heffen van ten minste 101 EUR per 1 000 sigaretten op basis van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs, hoeven evenwel niet het in de eerste alinea bepaalde minimum van 57 % na te leven. 2. Met ingang van 1 januari 2014 bedraagt de totale accijns ten minste 60 % van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van tot verbruik uitgeslagen sigaretten. Ongeacht de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs bedraagt die accijns niet minder dan 90 EUR per 1 000 sigaretten. De lidstaten die een accijns heffen van ten minste 115 EUR per 1 000 sigaretten op basis van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs, hoeven evenwel niet het in de eerste alinea bepaalde minimum van 60 % na te leven. Aan Bulgarije, Estland, Griekenland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen en Roemenië wordt een overgangsperiode tot en met 31 december 2017 toegestaan om te voldoen aan de voorschriften van de eerste en tweede alinea van dit lid. 3. De gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs is gelijk aan de op basis van de kleinhandelsprijs inclusief alle belastingen berekende totale waarde van alle tot verbruik uitgeslagen sigaretten, gedeeld door de totale hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen sigaretten. Deze prijs wordt uiterlijk op 1 maart van elk jaar bepaald op basis van de gegevens in verband met alle tot verbruik uitgeslagen hoeveelheden van het voorgaande kalenderjaar. 4. De lidstaten verhogen geleidelijk de accijns om op de in lid 2 genoemde data aan de in dat lid bedoelde minima te voldoen. 5. De Commissie publiceert jaarlijks de waarde van de euro in nationale valuta's met het oog op de vaststelling van de bedragen van de totale accijns. De voor deze omrekening toe te passen wisselkoersen zijn de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte koersen van de eerste werkdag van oktober. Zij worden toegepast vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar. 6. De lidstaten kunnen bij de in lid 5 bedoelde jaarlijkse aanpassing de geldende bedragen van de accijns onveranderd laten, indien de omrekening van de in euro uitgedrukte bedragen van de accijns een verhoging van de in nationale valuta uitgedrukte accijns geeft van minder dan 5 %, of minder dan 5 EUR indien dit bedrag lager is.”. |
2) |
Artikel 2 bis wordt vervangen door: „Artikel 2 bis 1. Wanneer de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van sigaretten in een lidstaat verandert, waardoor de totale accijns onder het in de eerste zin van lid 1, respectievelijk van lid 2 van artikel 2 bepaalde minimum daalt, kan de betrokken lidstaat wachten met het aanpassen van de accijns tot uiterlijk 1 januari van het tweede jaar volgende op het jaar waarin de verandering zich heeft voorgedaan. 2. Indien een lidstaat het btw-tarief voor sigaretten verhoogt, kan de totale accijns worden verlaagd met een bedrag dat, uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs, gelijk is aan de verhoging van het btw-tarief, eveneens uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs, zelfs indien een dergelijke aanpassing tot gevolg heeft dat de totale accijns daalt onder het in de eerste zin van lid 1, respectievelijk lid 2 van artikel 2 bepaalde minimum, uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs. De lidstaat verhoogt die accijns evenwel opnieuw tot die minima uiterlijk op 1 januari van het tweede jaar volgende op het jaar waarin de accijns werd verlaagd.”. |
3) |
Artikel 3, lid 4, wordt vervangen door: „4. In afwijking van artikel 2 kan Frankrijk van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015 een lager accijnstarief blijven toepassen op sigaretten die in de departementen van Corsica tot verbruik worden uitgeslagen voor een jaarlijks quotum van maximaal 1 200 ton. Dit verlaagde tarief wordt als volgt vastgesteld:
|
4) |
Artikel 4 wordt vervangen door: „Artikel 4 1. Om de vier jaar legt de Commissie de Raad een verslag en, in voorkomend geval, een voorstel voor over de bij deze richtlijn vastgestelde accijnstarieven en over de structuur van de accijns als bepaald in artikel 16 van Richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (8). In het verslag van de Commissie wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, de werkelijke waarde van de accijnstarieven en de doelstellingen van het Verdrag in het algemeen. 2. Het in lid 1 genoemde verslag wordt hoofdzakelijk opgesteld aan de hand van de door de lidstaten verstrekte informatie. 3. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 43 van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns (9) een lijst van de voor het verslag vereiste statistische gegevens vast, met uitsluiting van gegevens over individuele natuurlijke personen of juridische entiteiten. Behalve voor de lidstaten direct beschikbare gegevens bevat de lijst alleen gegevens waarvan het verzamelen en ordenen niet een te zware administratieve last op de lidstaten legt. 4. De Commissie publiceert die gegevens niet, noch verspreidt zij ze anderszins indien dit zou leiden tot de onthulling van een commercieel, industrieel of beroepsgeheim. |
Artikel 2
Richtlijn 92/80/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 3, lid 1, worden de volgende alinea's toegevoegd: „Met ingang van 1 januari 2011 bedraagt de totale accijns (specifiek recht en/of ad-valoremrecht exclusief btw) op rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten ten minste 40 % van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van tot verbruik uitgeslagen rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten, of ten minste 40 EUR per kilogram. Met ingang van 1 januari 2013 bedraagt de totale accijns (specifiek recht en/of ad-valoremrecht exclusief btw) op rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten ten minste 43 % van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van tot verbruik uitgeslagen rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten, of ten minste 47 EUR per kilogram. Met ingang van 1 januari 2015 bedraagt de totale accijns (specifiek recht en/of ad-valoremrecht exclusief btw) op rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten ten minste 46 % van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van tot verbruik uitgeslagen rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten, of ten minste 54 EUR per kilogram. Met ingang van 1 januari 2018 bedraagt de totale accijns (specifiek recht en/of ad-valoremrecht exclusief btw) op rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten ten minste 48 % van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van tot verbruik uitgeslagen rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten, of ten minste 60 EUR per kilogram. Met ingang van 1 januari 2020 bedraagt de totale accijns (specifiek recht en/of ad-valoremrecht exclusief btw) op rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten ten minste 50 % van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van tot verbruik uitgeslagen rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten, of ten minste 60 EUR per kilogram. De gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs is gelijk aan de op basis van de kleinhandelsprijs inclusief alle belastingen berekende totale waarde van de tot verbruik uitgeslagen rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten, gedeeld door de totale hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen rooktabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten. Deze prijs wordt uiterlijk op 1 maart van elk jaar bepaald op basis van de gegevens in verband met alle tot verbruik uitgeslagen hoeveelheden van het voorgaande kalenderjaar. Met ingang van 1 januari 2011 is de totale accijns, uitgedrukt als een percentage, als een bedrag per kilogram of per aantal stuks, ten minste gelijk aan:
|
2) |
Artikel 3, lid 4, wordt vervangen door: „4. In afwijking van lid 1 kan Frankrijk van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015 een lager accijnstarief dan het nationale accijnstarief blijven toepassen op andere tabaksfabrikaten dan sigaretten die in de departementen van Corsica tot verbruik worden uitgeslagen. Dit verlaagde tarief wordt als volgt vastgesteld:
|
3) |
Artikel 4 wordt vervangen door: „Artikel 4 1. Om de vier jaar legt de Commissie de Raad een verslag en, in voorkomend geval, een voorstel voor over de bij deze richtlijn vastgestelde accijnstarieven en de structuur van de accijns. In het verslag van de Commissie wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, de werkelijke waarde van de accijnstarieven en de doelstellingen van het Verdrag in het algemeen. 2. Het in lid 1 genoemde verslag wordt hoofdzakelijk opgesteld aan de hand van de door de lidstaten verstrekte informatie. 3. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 43 van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns (10) een lijst van voor het verslag vereiste statistische gegevens vast, met uitsluiting van gegevens over individuele natuurlijke personen of juridische entiteiten. Behalve voor de lidstaten direct beschikbare gegevens bevat de lijst alleen gegevens waarvan het verzamelen en ordenen niet een te zware administratieve last op de lidstaten legt. 4. De Commissie publiceert die gegevens niet, noch verspreidt zij ze anderszins indien dit zou leiden tot de onthulling van een commercieel, industrieel of beroepsgeheim. |
4) |
Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door: „1. De Commissie publiceert jaarlijks de waarde van de euro in nationale valuta's met het oog op de vaststelling van de bedragen van de totale accijns. De voor deze omrekening toe te passen wisselkoersen zijn de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte koersen van de eerste werkdag van oktober. Zij worden toegepast vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar.”. |
Artikel 3
Richtlijn 95/59/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 3 wordt vervangen door: „Artikel 3 1. Als sigaren of cigarillo’s worden beschouwd de volgende producten, indien zij geschikt zijn om en, gelet op hun kenmerken en de normale verwachtingen van de consument, uitsluitend bestemd zijn om als zodanig te worden gerookt:
2. In afwijking van lid 1 mogen Duitsland en Hongarije artikel 3 van Richtlijn 95/59/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2002/10/EG, blijven toepassen tot en met 31 december 2014.”. |
2) |
Artikel 4, lid 2, wordt vervangen door: „2. Een tabaksrolletje als bedoeld in lid 1 wordt voor de toepassing van de accijns als twee sigaretten beschouwd wanneer het, zonder filter of mondstuk, meer dan 8 cm doch niet meer dan 11 cm lang is, en als drie sigaretten wanneer het, zonder filter of mondstuk, meer dan 11 cm doch niet meer dan 14 cm lang is, enzovoort.”. |
3) |
In artikel 5 wordt punt 2 vervangen door:
|
4) |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Artikel 7, lid 1, wordt vervangen door: „1. Met sigaren en cigarillo’s worden gelijkgesteld producten die gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, maar die aan de overige criteria van artikel 3 voldoen.”. |
6) |
Artikel 8, lid 4, wordt vervangen door: „4. Zo nodig kan voor de accijns op sigaretten een minimumaccijnsbedrag worden vastgesteld, op voorwaarde dat de gemengde belastingstructuur en de bandbreedte voor het specifieke deel van de accijns overeenkomstig artikel 16 strikt worden geëerbiedigd.”. |
7) |
Artikel 16 wordt vervangen door: „Artikel 16 1. Het percentage van het specifieke deel van de accijns op sigaretten ten opzichte van de totale belastingdruk wordt vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs. 2. De gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs is gelijk aan de op basis van de kleinhandelsprijs inclusief alle belastingen berekende totale waarde van alle tot verbruik uitgeslagen sigaretten, gedeeld door de totale hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen sigaretten. Deze prijs wordt uiterlijk op 1 maart van elk jaar bepaald op basis van de gegevens in verband met alle tot verbruik uitgeslagen hoeveelheden van het voorgaande kalenderjaar. 3. Tot en met 31 december 2013 mag het specifieke deel van de accijns niet lager zijn dan 5 % noch hoger dan 76,5 % van de totale belastingdruk die resulteert uit de samenstelling van:
4. Vanaf 1 januari 2014 mag het specifieke deel van de accijns op sigaretten niet lager zijn dan 7,5 % noch hoger dan 76,5 % van de totale belastingdruk die resulteert uit de samenstelling van:
5. Wanneer de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs van sigaretten in een lidstaat verandert en het specifieke deel van de accijns, uitgedrukt als percentage van de totale belastingdruk, hierdoor minder dan 5 % of 7,5 %, al naargelang het geval, dan wel meer dan 76,5 % van de totale belastingdruk gaat bedragen, mag de betrokken lidstaat, in afwijking van de leden 3 en 4, wachten met het aanpassen van het bedrag van de specifieke accijns tot uiterlijk 1 januari van het tweede jaar volgende op dat waarin de verandering zich heeft voorgedaan. 6. Niettegenstaande artikel 8, lid 1, kunnen de lidstaten douanerechten uitsluiten van de grondslag voor de berekening van de proportionele accijns op sigaretten. 7. Behoudens de leden 3, 4, 5 en 6 kunnen de lidstaten een minimumaccijns op sigaretten heffen.”. |
8) |
Artikel 17 wordt geschrapt. |
Artikel 4
Richtlijn 2008/118/EG wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 46 wordt het volgende lid toegevoegd:
„3. Onverminderd artikel 32 kunnen de niet in artikel 2, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 92/79/EEG genoemde lidstaten vanaf 1 januari 2014 een maximum van ten minste 300 sigaretten opleggen ten aanzien van sigaretten die zonder verdere betaling van accijns hun grondgebied mogen worden binnengebracht vanuit een lidstaat welke overeenkomstig artikel 2, lid 2, derde alinea, van die richtlijn lagere accijnzen toepast dan die welke voortvloeien uit de toepassing van artikel 2, lid 2, eerste alinea, van die richtlijn.
In artikel 2, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 92/79/EEG genoemde lidstaten die ongeacht de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs een accijns van ten minste 77 EUR per 1 000 sigaretten heffen, kunnen vanaf 1 januari 2014 een maximum van ten minste 300 sigaretten opleggen ten aanzien van sigaretten die zonder verdere betaling van accijns hun grondgebied worden binnengebracht vanuit een lidstaat welke overeenkomstig artikel 2, lid 2, derde alinea, van die richtlijn een lagere accijns toepast.
De lidstaten die overeenkomstig de eerste en de tweede alinea van dit lid een maximum opleggen, stellen de Commissie daarvan in kennis. Zij kunnen de nodige controles verrichten mits deze de goede werking van de interne markt niet in het gedrang brengen.”.
Artikel 5
1. Tenzij in deze richtlijn anders is bepaald, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om met ingang van 1 januari 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 6
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 16 februari 2010.
Voor de Raad
De voorzitster
E. SALGADO
(1) Advies van 24 maart 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB C 228 van 22.9.2009, blz. 130.
(3) PB L 316 van 31.10.1992, blz. 8.
(4) PB L 316 van 31.10.1992, blz. 10.
(5) PB L 291 van 6.12.1995, blz. 40.
(6) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(7) PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12.
(8) PB L 291 van 6.12.1995, blz. 40.
(9) PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12.”.
(10) PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12.”.
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
27.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 50/8 |
VERORDENING (EU) Nr. 165/2010 VAN DE COMMISSIE
van 26 februari 2010
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen, wat betreft aflatoxinen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name op artikel 2, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (2) zijn maximumgehalten vastgesteld voor aflatoxine B1 en het totaalgehalte aan aflatoxinen (aflatoxine B1 + B2 + G1 + G2) die in een aantal levensmiddelen zijn toegelaten. |
(2) |
Bepaalde maximumgehalten voor aflatoxinen in bepaalde levensmiddelen moeten worden gewijzigd naar aanleiding van ontwikkelingen in de Codex Alimentarius en nieuwe informatie uit recente wetenschappelijke adviezen. |
(3) |
De Codex Alimentarius heeft een totaalgehalte aan aflatoxinen van 15 μg/kg vastgesteld voor amandelen, hazelnoten en pistachenoten bestemd voor verdere verwerking, en een totaalgehalte aan aflatoxinen van 10 μg/kg voor direct eetbare amandelen, hazelnoten en pistachenoten (3). |
(4) |
Het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen (CONTAM-panel) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft op 25 januari 2007 een advies opgesteld over de mogelijke verhoging van het risico voor de consumentengezondheid indien de maximumgehalten aan aflatoxinen in amandelen, hazelnoten en pistachenoten en afgeleide producten zouden worden verhoogd (4). Het CONTAM-panel concludeerde dat verhoging van het maximale totaalgehalte aan aflatoxinen van 4 tot 8 of 10 μg/kg in amandelen, hazelnoten en pistachenoten een licht effect zou hebben op de geschatte blootstelling via de voeding, het risico op kanker en de geschatte blootstellingsmarges. Het panel stelde verder dat blootstelling aan aflatoxinen uit alle bronnen zo laag als redelijkerwijs haalbaar moet zijn, omdat aflatoxinen genotoxisch en carcinogeen zijn. Uit de gegevens blijkt dat verlaging van de totale blootstelling aan aflatoxinen via de voeding kan worden bereikt door het aantal sterk verontreinigde levensmiddelen dat in de handel wordt gebracht terug te dringen door efficiëntere handhaving en door de blootstelling via andere levensmiddelen dan amandelen, hazelnoten en pistachenoten te verlagen. |
(5) |
Het CONTAM-panel heeft op 16 juni 2009 een verklaring goedgekeurd over de effecten voor de volksgezondheid van een verhoging van het totaalgehalte aan aflatoxinen van 4 μg/kg tot 10 μg/kg voor andere noten dan amandelen, hazelnoten en pistachenoten (5). Het panel concludeerde op basis van de in 2007 beschikbare informatie dat de volksgezondheid niet negatief zou worden beïnvloed door een verhoging van het totaalgehalte aan aflatoxinen van 4 μg/kg tot 10 μg/kg voor andere noten, waaronder paranoten. Gezien de huidige discussies in de Codex Alimentarius over de maximumgehalten aan aflatoxinen in paranoten is het wenselijk het gehalte aan aflatoxinen in paranoten af te stemmen op het Codexgehalte voor amandelen, hazelnoten en pistachenoten. |
(6) |
De Codex Alimentarius heeft alleen een maximaal totaalgehalte aan aflatoxinen vastgesteld. Het daarmee overeenkomende gehalte aan aflatoxine B1 werd bepaald door gebruik te maken van de databank voor de aanwezigheid van aflatoxinen in levensmiddelen die de EFSA gebruikt om de blootstelling te beoordelen. |
(7) |
Het EFSA-advies over aflatoxinen stelt dat oliehoudende zaden en afgeleide producten in belangrijke mate bijdragen tot de menselijke blootstelling aan aflatoxinen. De EFSA concludeert dat de blootstelling aan aflatoxinen uit alle bronnen zo laag als redelijkerwijs haalbaar moet zijn. Bovendien wijzen kennisgevingen in het systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders (RASFF) erop dat oliehoudende zaden zoals zonnebloemzaden, meloenzaden enz. hoge gehalten aan aflatoxinen bevatten. Daarom wordt voorgesteld ook een maximumgehalte voor andere oliehoudende zaden dan aardnoten (pinda’s) vast te stellen, dat overeenkomt met de huidige maximumgehalten voor aardnoten (pinda’s). Aangezien aflatoxinen in het productieproces voor geraffineerde plantaardige oliën echter bijna volledig verdwijnen, is het wenselijk oliehoudende zaden hiervan uit te sluiten, met inbegrip van aardnoten (pinda’s) bestemd om te worden geplet voor de productie van geraffineerde plantaardige olie, alsmede geraffineerde plantaardige olie. |
(8) |
Een maximumgehalte van 2 μg/kg voor aflatoxine B1 en een maximaal totaalgehalte aan aflatoxinen van 4 μg/kg zijn vastgesteld voor alle granen en alle van granen afgeleide producten met uitzondering van mais die moet worden gesorteerd of waarop verplicht andere fysische behandelingen moeten worden toegepast voordat hij wordt bestemd voor menselijke consumptie, en waarvoor een maximumgehalte van 5 μg/kg voor aflatoxine B1 en een maximaal totaalgehalte aan aflatoxinen van 10 μg/kg zijn vastgesteld. Padie bevat regelmatig aflatoxinegehalten die licht boven de maximumgehalten liggen. Na het pletten, een proces waarbij het kaf wordt verwijderd, liggen de aflatoxinegehalten in de witte gemalen rijst onder de maximumgehalten. Het is daarom wenselijk de bestaande aanpak voor mais ook op rijst toe te passen en een hoger maximumgehalte aan aflatoxine B1 en totaalgehalte aan aflatoxinen vast te stellen voor rijst die moet worden gesorteerd of waarop verplicht andere fysische behandelingen moeten worden toegepast voordat hij wordt bestemd voor menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen. |
(9) |
De maximumgehalten gelden voor het eetbare gedeelte van de noten. Uit recent wetenschappelijk onderzoek is echter gebleken dat een deel van de verontreiniging met aflatoxine zich op de dop van paranoten bevindt. De voetnoot in de bijlage moet daarom worden gewijzigd, zodat de te volgen procedure voor het analyseren van noten „in de dop” wordt aangegeven naar aanleiding van deze nieuwe wetenschappelijke informatie. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 4 wordt vervangen door: „Artikel 4 Specifieke bepalingen voor aardnoten, andere oliehoudende zaden, noten, gedroogde vruchten, rijst en mais Aardnoten (pinda’s) andere oliehoudende zaden, noten, gedroogde vruchten, rijst en mais die niet voldoen aan de in de punten 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.1.8, 2.1.10 en 2.1.11 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten aan aflatoxinen, mogen in de handel worden gebracht op voorwaarde dat:
|
2) |
Artikel 5 wordt vervangen door: „Artikel 5 Specifieke bepalingen voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, daarvan afgeleide producten en granen Een duidelijke vermelding van het beoogde gebruik wordt op het etiket van iedere afzonderlijke zak, doos enz. en in het oorspronkelijke begeleidende document aangebracht. Dit begeleidende document moet onmiskenbaar bij de desbetreffende zending behoren en derhalve dezelfde identificatiecode bevatten als die welke op iedere afzonderlijke zak, doos enz. van de zending vermeld staat. Bovendien moet de op het begeleidende document vermelde bedrijfsactiviteit van de geadresseerde van de zending verenigbaar zijn met het beoogde gebruik. Bij het ontbreken van een duidelijke vermelding dat het beoogde gebruik niet voor menselijke consumptie is, gelden de in de punten 2.1.5 en 2.1.11 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten voor alle aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden en daarvan afgeleide producten, alsmede granen die in de handel worden gebracht. Met betrekking tot de uitzondering voor aardnoten (pinda’s) en andere oliehoudende zaden bestemd om te worden geplet en de toepassing van de maximumgehalten die in punt 2.1.1 van de bijlage zijn vastgelegd, is de uitzondering alleen van toepassing op zendingen die een etiket hebben waarop duidelijk het gebruik staat aangegeven en dat voorzien is van de vermelding „Product dat moet worden geplet voor de productie van geraffineerde plantaardige olie”. Deze vermelding wordt op het etiket van iedere afzonderlijke zak, doos enz. aangebracht en in het (de) begeleidende document(en). De eindbestemming moet een olieslagerij zijn.”. |
3) |
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
De verordening is niet van toepassing op abrikozenpitten, oliehoudende zaden, andere noten dan aardnoten (pinda’s) en verwerkte producten daarvan die vóór de datum van toepassing overeenkomstig de tot die datum toepasselijke bepalingen in de handel zijn gebracht.
De bewijslast betreffende het tijdstip waarop de producten in de handel zijn gebracht, ligt bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 februari 2010.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.
(2) PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5.
(3) Codex General Standard for Contaminants and toxins in foods (CODEX STAN 193-1995) http://www.codexalimentarius.net/download/standards/17/CXS_193e.pdf
(4) The EFSA Journal (2007) 446, 1-127. http://www.efsa.europa.eu/cs/BlobServer/Scientific_Opinion/CONTAM%20_op_ej446_aflatoxins_en.pdf?ssbinary=true
(5) Verklaring van het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen op verzoek van de Commissie over de effecten voor de volksgezondheid van een verhoging van het totaalgehalte aan aflatoxinen van 4 μg/kg tot 10 μg/kg voor andere noten dan amandelen, hazelnoten en pistachenoten. The EFSA Journal (2009) 1168, 1-11. http://www.efsa.europa.eu/cs/BlobServer/Statement/contam_statement_ej1168_aflatoxin_other_treenuts_en,0.pdf?ssbinary=true
BIJLAGE
Levensmiddelen (1) |
Maximumgehalte (μg/kg) |
|||||||||||||
„2.1. |
Aflatoxinen |
B1 |
Som van B1, B2, G1 en G2 |
M1 |
||||||||||
2.1.1. |
Aardnoten (pinda’s) en andere oliehoudende zaden (40), bestemd om te worden gesorteerd of om een andere fysische behandeling te ondergaan voordat zij bestemd worden voor menselijke consumptie of gebruik als ingrediënt in levensmiddelen met uitzondering van
|
8,0 (5) |
15,0 (5) |
— |
||||||||||
2.1.2. |
Amandelen, pistachenoten en abrikozenpitten, bestemd om te worden gesorteerd of om een andere fysische behandeling te ondergaan voordat ze voor menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen worden gebruikt |
12,0 (5) |
15,0 (5) |
— |
||||||||||
2.1.3. |
Hazelnoten en paranoten, bestemd om te worden gesorteerd of om een andere fysische behandeling te ondergaan voordat ze voor menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen worden gebruikt |
8,0 (5) |
15,0 (5) |
|
||||||||||
2.1.4. |
Andere noten dan die genoemd in 2.1.2 en 2.1.3, bestemd om te worden gesorteerd of om een andere fysische behandeling te ondergaan voordat ze voor menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen worden gebruikt |
5,0 (5) |
10,0 (5) |
— |
||||||||||
2.1.5. |
Aardnoten (pinda’s) en andere oliehoudende zaden (40) en door verwerking daarvan verkregen producten die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen met uitzondering van
|
2,0 (5) |
4,0 (5) |
— |
||||||||||
2.1.6. |
Amandelen, pistachenoten en abrikozenpitten die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen (41) |
8,0 (5) |
10,0 (5) |
— |
||||||||||
2.1.7. |
Hazelnoten en paranoten die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen (41) |
5,0 (5) |
10,0 (5) |
|
||||||||||
2.1.8. |
Andere noten dan die genoemd in 2.1.6 en 2.1.7, en door verwerking daarvan verkregen producten, die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen |
2,0 (5) |
4,0 (5) |
— |
||||||||||
2.1.9. |
Gedroogde vruchten, bestemd om te worden gesorteerd of om een andere fysische behandeling te ondergaan voordat ze voor menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen worden gebruikt |
5,0 |
10,0 |
— |
||||||||||
2.1.10. |
Gedroogde vruchten en door verwerking daarvan verkregen producten, die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen |
2,0 |
4,0 |
— |
||||||||||
2.1.11. |
Alle granen en van granen afgeleide producten, met inbegrip van verwerkte graanproducten, met uitzondering van de in de punten 2.1.12, 2.1.15 en 2.1.17 opgenomen levensmiddelen |
2,0 |
4,0 |
— |
||||||||||
2.1.12. |
Mais en rijst die worden gesorteerd of waarop een andere fysische behandeling wordt toegepast voordat ze voor menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen worden gebruikt |
5,0 |
10,0 |
— |
||||||||||
2.1.13. |
Rauwe melk (6), warmtebehandelde melk en melk voor producten op basis van melk |
— |
— |
0,050 |
||||||||||
2.1.14. |
Specerijen van de volgende soorten:
Mengsels van specerijen die één of meer van de bovengenoemde specerijen bevatten |
5,0 |
10,0 |
— |
||||||||||
2.1.15. |
Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3) (7) |
0,10 |
— |
— |
||||||||||
2.1.16. |
Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, met inbegrip van zuigelingenmelk en opvolgmelk (4) (8) |
— |
— |
0,025 |
||||||||||
2.1.17. |
Dieetvoeding voor medisch gebruik (9) (10), speciaal bestemd voor zuigelingen |
0,10 |
— |
0,025” |
27.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 50/13 |
VERORDENING (EU) Nr. 166/2010 VAN DE COMMISSIE
van 26 februari 2010
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 27 februari 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 februari 2010.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
114,6 |
JO |
82,9 |
|
MA |
97,0 |
|
TN |
131,1 |
|
TR |
105,0 |
|
ZZ |
106,1 |
|
0707 00 05 |
EG |
216,8 |
JO |
147,9 |
|
MK |
147,9 |
|
TR |
155,6 |
|
ZZ |
167,1 |
|
0709 90 70 |
IL |
265,5 |
MA |
135,0 |
|
TR |
92,4 |
|
ZZ |
164,3 |
|
0709 90 80 |
EG |
82,2 |
ZZ |
82,2 |
|
0805 10 20 |
EG |
48,5 |
IL |
58,4 |
|
MA |
51,2 |
|
TN |
57,3 |
|
TR |
61,8 |
|
ZZ |
55,4 |
|
0805 20 10 |
EG |
65,1 |
IL |
154,5 |
|
MA |
75,3 |
|
TR |
77,6 |
|
ZZ |
93,1 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
CN |
54,8 |
EG |
69,6 |
|
IL |
88,1 |
|
JM |
97,9 |
|
MA |
119,4 |
|
PK |
35,3 |
|
TR |
60,8 |
|
ZZ |
75,1 |
|
0805 50 10 |
EG |
76,3 |
IL |
76,3 |
|
MA |
68,6 |
|
TR |
65,1 |
|
ZZ |
71,6 |
|
0808 10 80 |
CA |
65,9 |
CL |
59,9 |
|
CN |
68,3 |
|
MK |
24,7 |
|
US |
117,4 |
|
ZZ |
67,2 |
|
0808 20 50 |
AR |
89,8 |
CL |
75,8 |
|
CN |
42,0 |
|
US |
95,7 |
|
ZA |
95,0 |
|
ZZ |
79,7 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
27.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 50/15 |
VERORDENING (EU) Nr. 167/2010 VAN DE COMMISSIE
van 26 februari 2010
tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 maart 2010
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002, ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief. |
(2) |
In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 4 van die verordening. |
(4) |
Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 maart 2010, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 maart 2010, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 februari 2010.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.
BIJLAGE I
Vanaf 1 maart 2010 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten
GN-code |
Omschrijving |
Invoerrecht (1) (EUR/t) |
1001 10 00 |
HARDE TARWE van hoge kwaliteit |
0,00 |
van gemiddelde kwaliteit |
0,00 |
|
van lage kwaliteit |
0,00 |
|
1001 90 91 |
ZACHTE TARWE, zaaigoed |
0,00 |
ex 1001 90 99 |
ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed |
0,00 |
1002 00 00 |
ROGGE |
36,84 |
1005 10 90 |
MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden |
17,08 |
1005 90 00 |
MAÏS, andere dan zaaigoed (2) |
17,08 |
1007 00 90 |
GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden |
36,84 |
(1) Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:
— |
3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, |
— |
2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt. |
(2) De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.
BIJLAGE II
Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten
16.2.2010-25.2.2010
1. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
2. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
(1) Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(2) Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(3) Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
BESLUITEN
27.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 50/18 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 25 februari 2010
betreffende de werkwijze van het comité bedoeld in artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(2010/124/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 255, tweede alinea,
Gezien het initiatief van de president van het Hof van Justitie van 11 januari 2010,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De rechters en advocaten-generaal van het Hof van Justitie en van het Gerecht worden in onderlinge overeenstemming benoemd door de regeringen van de lidstaten, na raadpleging van een comité dat advies geeft over de geschiktheid van de kandidaten voor de uitoefening van de ambten van rechter en advocaat-generaal. Dit comité bestaat uit zeven personen, gekozen uit voormalige leden van het Hof van Justitie en van het Gerecht, personen die de hoogste nationale rechterlijke ambten bekleden en personen die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, waarvan er één wordt voorgedragen door het Europees Parlement. |
(2) |
De werkwijze van het comité dient te worden vastgesteld, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De werkwijze van het comité bedoeld in artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is geregeld in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2010.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
A. PÉREZ RUBALCABA
BIJLAGE
WERKWIJZE VAN HET COMITÉ BEDOELD IN ARTIKEL 255 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE
1. Opdracht
Het comité dient de lidstaten van advies over de geschiktheid van de kandidaten voor de uitoefening van de ambten van rechter in en advocaat-generaal bij het Hof van Justitie en het Gerecht, voordat de regeringen van de lidstaten overgaan tot de benoemingen overeenkomstig de artikelen 253 en 254 VWEU.
2. Samenstelling
Het comité bestaat uit zeven personen, gekozen uit voormalige leden van het Hof van Justitie en van het Gerecht, personen die de hoogste nationale rechterlijke ambten bekleden en personen die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, waarvan er één wordt voorgedragen door het Europees Parlement.
3. Duur van het mandaat
De leden van het comité worden aangewezen voor een termijn van vier jaar. De leden wier ambtsuitoefening vóór het verstrijken van deze termijn eindigt, worden voor de verdere duur van hun mandaat vervangen.
Het mandaat van de leden van het comité kan eenmaal worden verlengd.
4. Voorzitterschap en secretariaat
Het comité wordt voorgezeten door een van de leden, dat daartoe door de Raad wordt aangewezen.
Het secretariaat-generaal van de Raad draagt zorg voor het secretariaat van het comité. Het verstrekt de nodige administratieve ondersteuning voor de werkzaamheden van het comité, ook ter zake van de vertaling van stukken.
5. Quorum en beraadslagingen
Het comité houdt geldig zitting wanneer ten minste vijf leden aanwezig zijn. Het beraadslaagt met gesloten deuren.
6. Voorlegging aan het comité en verzoek om aanvullende inlichtingen
Zodra de regering van een lidstaat een kandidaat voordraagt, zendt het secretariaat-generaal van de Raad de voordracht door naar de voorzitter van het comité.
Het comité kan de regering waarvan de voordracht afkomstig is, verzoeken om aanvullende inlichtingen of andere gegevens die het noodzakelijk acht voor zijn beraadslagingen.
7. Hoorzitting
Tenzij een voordracht betrekking heeft op de verlenging van het mandaat van een rechter of advocaat-generaal, wordt de kandidaat tijdens een besloten zitting door het comité gehoord.
8. Motivering en uitbrengen van het advies
Het advies van het comité wordt gemotiveerd. De motivering behelst de voornaamste gronden van het advies.
Het advies wordt toegezonden aan de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten. Op verzoek van het voorzitterschap legt de voorzitter van het comité dit advies tevens voor aan de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen.
9. Financiële bepalingen
De leden van het comité die zich voor de uitoefening van hun ambt buiten hun woonplaats moeten begeven, genieten vergoeding van hun kosten en een toelage overeenkomstig artikel 6 van Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, de president, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg alsmede de president, de leden en de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (1).
De desbetreffende uitgaven komen ten laste van de Raad.
27.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 50/20 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 25 februari 2010
houdende aanwijzing van de leden van het comité bedoeld in artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(2010/125/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 255, tweede alinea,
Gezien het initiatief van de president van het Hof van Justitie van 26 januari 2010,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 255, eerste alinea, van het Verdrag wordt er een comité opgericht dat de lidstaten van advies dient over de geschiktheid van de kandidaten voor de uitoefening van de ambten van rechter en advocaat-generaal van het Hof van Justitie en van het Gerecht, voordat de regeringen van de lidstaten overgaan tot de benoemingen (hierna „het comité” genoemd). |
(2) |
Het comité bestaat uit zeven personen, gekozen uit voormalige leden van het Hof van Justitie en van het Gerecht, personen die de hoogste nationale rechterlijke ambten bekleden en personen die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, waarvan er één wordt voorgedragen door het Europees Parlement. |
(3) |
Er moet rekening worden gehouden met een evenwichtige samenstelling van het comité, meer bepaald op basis van een zo breed mogelijke geografische spreiding en met betrekking tot de vertegenwoordigde nationale rechtsstelsels. |
(4) |
Derhalve moeten de leden alsook de voorzitter van het comité worden aangewezen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor een periode van vier jaar vanaf 1 maart 2010 worden benoemd tot lid van het comité bedoeld in artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie:
|
de heer Jean-Marc SAUVÉ, voorzitter |
|
de heer Peter JANN |
|
Lord MANCE |
|
de heer Torben MELCHIOR |
|
de heer Péter PACZOLAY |
|
mevrouw Ana PALACIO VALLELERSUNDI |
|
mevrouw Virpi TIILI |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2010.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
A. PÉREZ RUBALCABA