ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.049.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 49

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
26 februari 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 157/2010 van de Raad van 22 februari 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96

1

 

*

Verordening (EU) nr. 158/2010 van de Commissie van 25 februari 2010 houdende vaststelling vooraf, voor 2010, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter

14

 

 

Verordening (EU) nr. 159/2010 van de Commissie van 25 februari 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

16

 

 

Verordening (EU) nr. 160/2010 van de Commissie van 25 februari 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

18

 

 

Verordening (EU) nr. 161/2010 van de Commissie van 25 februari 2010 houdende vaststelling van de maximumkorting op het recht bij invoer van maïs in het kader van de in Verordening (EG) nr. 676/2009 bedoelde openbare inschrijving

20

 

 

Verordening (EU) nr. 162/2010 van de Commissie van 25 februari 2010 houdende vaststelling van de maximumkorting op het recht bij invoer van maïs in het kader van de in Verordening (EG) nr. 677/2009 bedoelde openbare inschrijving

21

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2010/118/GBVB van de Raad van 25 februari 2010 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo

22

 

*

Besluit 2010/119/GBVB van de Raad van 25 februari 2010 houdende verlenging en wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie bij de Afrikaanse Unie

26

 

*

Besluit 2010/120/GBVB van de Raad van 25 februari 2010 houdende verlenging en wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan en Pakistan

28

 

*

Besluit 2010/121/GBVB van de Raad van 25 februari 2010 houdende wijziging van de bijlage bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB houdende verlenging van de beperkende maatregelen tegen Zimbabwe

30

 

 

2010/122/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 25 februari 2010 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van de bijlage bij Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een vrijstelling voor een toepassing van cadmium (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1034)  ( 1 )

32

 

 

2010/123/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 25 februari 2010 tot wijziging van de aanpassingscoëfficiënten die met ingang van 1 februari 2009, 1 maart 2009, 1 april 2009, 1 mei 2009 en 1 juni 2009 van toepassing zijn op de bezoldigingen van de ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Gemeenschappen die in derde landen werkzaam zijn

34

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 157/2010 VAN DE RAAD

van 22 februari 2010

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), waarbij Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2) („de basisverordening”) wordt ingetrokken, en met name op artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009,

Gezien het voorstel dat de Europese Commissie („de Commissie”) na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 119/97 (3) definitieve antidumpingrechten ingesteld, variërend van 32,5 % tot 39,4 %, op bepaalde ringbandmechanismen („RBM’s”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”). Deze tarieven waren van toepassing op andere RBM’s dan die met 17 of 23 ringen, waarvoor een recht gold gelijk aan het verschil tussen de minimuminvoerprijs („MIP”) van 325 EUR per 1 000 stuks en de prijs franco grens Europese Unie („EU”), vóór inklaring, wanneer deze laatste lager was dan de MIP.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 2100/2000 (4) heeft de Raad na een nieuw onderzoek krachtens artikel 12 van de basisverordening bovengenoemde rechten voor bepaalde andere RBM’s dan die met 17 of 23 ringen gewijzigd en verhoogd. De gewijzigde rechten varieerden van 51,2 % tot 78,8 %.

(3)

Naar aanleiding van een verzoek van twee EU-producenten werd in januari 2002 krachtens artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen geopend (5), waarna de Raad bij Verordening (EG) nr. 2074/2004 (6) de bestaande antidumpingmaatregelen met vier jaar heeft verlengd.

(4)

Na een onderzoek naar ontwijking van de maatregelen krachtens artikel 13 van de basisverordening heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1208/2004 (7) de definitieve antidumpingmaatregelen uitgebreid tot de invoer van bepaalde RBM’s verzonden uit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam.

(5)

Na een onderzoek naar ontwijking van de maatregelen krachtens artikel 13 van de basisverordening heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 33/2006 (8) de definitieve antidumpingmaatregelen uitgebreid tot de invoer van bepaalde RBM’s verzonden uit de Democratische Volksrepubliek Laos, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Democratische Volksrepubliek Laos.

(6)

Ten slotte heeft de Raad het toepassingsgebied van de maatregelen in augustus 2008 bij Verordening (EG) nr. 818/2008 (9) uitgebreid tot enigszins gewijzigde RBM’s, omdat was geconstateerd dat de maatregelen werden ontweken.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(7)

Na de bekendmaking van het bericht dat de voor bepaalde RBM’s van oorsprong uit de VRC geldende antidumpingmaatregelen binnenkort zouden vervallen (10), heeft de Commissie op 4 september 2008 een verzoek ontvangen deze maatregelen krachtens artikel 11, lid 2, van de basisverordening opnieuw te onderzoeken.

(8)

Het verzoek werd ingediend door de EU-producent Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH („de indiener van het verzoek”), die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale EU-productie van ringbandmechanismen vertegenwoordigt. De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van de dumping en schade voor de bedrijfstak van de EU.

(9)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om krachtens artikel 11, lid 2, van de basisverordening een procedure voor een nieuw onderzoek in te leiden, opende zij een nieuw onderzoek (11).

3.   Onderzoek

a)   Procedure

(10)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, de EU-producent die het verzoek indiende en de andere haar bekende EU-producent officieel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord.

(11)

Alle partijen die dit binnen de gestelde termijn hadden aangevraagd en die konden aantonen dat er bijzondere redenen waren om hen te horen, werden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

(12)

Er werden vragenlijsten gezonden naar alle partijen die officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis waren gesteld en naar degenen die binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een vragenlijst aanvroegen. Met één producent in Thailand (het beoogde referentieland) werd contact opgenomen en aan hem werd eveneens een vragenlijst toegezonden.

(13)

Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van één producent-exporteur in de VRC die geen RBM’s naar de Europese Unie uitvoerde, en van zijn verbonden onderneming in Thailand, alsook van de EU-producent die het verzoek om een nieuw onderzoek indiende, drie niet-verbonden importeurs en één met de klager verbonden gebruiker. De andere EU-producent heeft niet aan dit onderzoek meegewerkt en één niet-verbonden importeur heeft alleen opmerkingen ingediend.

(14)

Alle betrokkenen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen definitieve antidumpingrechten in te stellen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

b)   Belanghebbenden en controlebezoeken

(15)

De diensten van de Commissie verzamelden en controleerden alle informatie die zij nodig achtten om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk waren en om het belang van de Europese Unie te beoordelen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

i)

EU-producent die het verzoek indiende

Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH, Wenen, Oostenrijk;

ii)

producent in het land van uitvoer

Wah Hing Stationery Manufactory Ltd (WHS), Guangzhou, en zijn verbonden onderneming Wah Hing Stationery Manufactory Ltd („WHS”), Hongkong, VRC;

iii)

niet-verbonden importeur in de EU

Giardini S.r.l., Settimo Milanese, Italië.

c)   Onderzoektijdvak

(16)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2007 tot en met 30 september 2008 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of opnieuw zal optreden, had betrekking op de periode van 1 januari 2005 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(17)

Het betrokken product is hetzelfde als dat gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 2074/2004 van de Raad, namelijk bepaalde ringbandmechanismen bestaande uit twee stalen plaatjes of draden met, hierop bevestigd, minstens vier halve ringen van staaldraad die met een stalen dekplaatje samen worden gehouden. Het mechanisme kan worden geopend hetzij door aan de halve ringen te trekken, hetzij door een klein stalen trekkermechanisme te bedienen dat aan het ringbandmechanisme is bevestigd. De ringen kunnen verschillende vormen hebben. De meest voorkomende zijn rond of D-vormig („het betrokken product”). RBM’s zijn momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 8305 10 00. Hendelboogmechanismen die onder dezelfde GN-code zijn ingedeeld, vallen niet onder het betrokken product.

(18)

RBM’s worden gebruikt voor papieren, kartonnen of met kunststof beklede kantoormappen, presentatie- en andere gebonden dossiermappen.

(19)

In het TNO werd in de Europese Unie een groot aantal verschillende soorten RBM’s verkocht. Deze soorten verschilden in de breedte van de basis, het soort mechanisme, het aantal ringen, het openingssysteem, de nominale papiercapaciteit, de diameter en vorm van de ringen, de lengte en de ruimte tussen de ringen. Omdat alle soorten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en binnen bepaalde groepen onderling verwisselbaar zijn, werden alle RBM’s in het kader van deze procedure als één product beschouwd.

2.   Soortgelijk product

(20)

Er bleken evenmin verschillen te bestaan in de fysieke en technische basiskenmerken en toepassingen tussen RBM’s die in de VRC worden geproduceerd en RBM’s die door de bedrijfstak van de Europese Unie worden vervaardigd en op de EU-markt worden verkocht.

(21)

Daarom werd geconcludeerd dat RBM’s van oorsprong uit de VRC en RBM’s die door de bedrijfstak van de Europese Unie worden vervaardigd en op de EU-markt worden verkocht, soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

(22)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet of zich opnieuw zal voordoen indien de bestaande maatregelen vervallen.

1.   Opmerkingen vooraf

(23)

Geen enkele Chinese producent die RBM’s naar de Europese Unie uitvoert, heeft aan het onderzoek meegewerkt. Van de vier in het verzoek genoemde Chinese ondernemingen heeft slechts één meegewerkt; ook haar in Thailand gevestigde verbonden onderneming heeft meegewerkt. De drie andere exporterende ondernemingen hebben de vragenlijst niet beantwoord. De enige medewerkende Chinese producent voerde het betrokken product niet uit naar de Europese Unie, maar wel naar andere derde landen. Omdat geen enkele Chinese producent-exporteur die in het TNO RBM’s naar de Europese Unie uitvoerde, aan het onderzoek meewerkte, moesten de bevindingen met betrekking tot dumping overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening worden gebaseerd op informatie die de Commissie uit andere bronnen kon verkrijgen. In dit geval werd geoordeeld dat Eurostat de meest redelijke en geschikte informatie met betrekking tot de uitvoer kon verstrekken. Waar dit praktisch was, werd deze informatie, rekening houdend met de voor het onderzoek geldende termijnen, gecontroleerd aan de hand van de informatie van de enige Chinese producent die aan dit onderzoek meewerkte, maar geen RBM’s naar de Europese Unie uitvoerde, en aan de hand van de Chinese uitvoerstatistieken. Niettemin worden de statistieken van Eurostat, rekening houdend met het feit dat de Chinese producenten-exporteurs geen bedrijfsspecifieke gegevens betreffende hoeveelheden en volumen hebben verstrekt, beschouwd als de enige beschikbare vervangende cijfergegevens voor de Chinese uitvoer naar de Europese Unie, ook al lijkt het absolute niveau van de door Eurostat vermelde prijzen vrij hoog vergeleken met de in de Chinese uitvoerstatistieken vermelde invoerprijzen en de door Eurostat vermelde cijfers voor andere derde landen.

2.   Voortzetting van dumping

a)   Referentieland

(24)

Omdat de VRC een land met een overgangseconomie is, moest de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening worden vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde normale waarde in een geschikt derde land met een markteconomie (het „referentieland”), of op basis van de prijs bij uitvoer uit het referentieland naar andere landen, met inbegrip van de Europese Unie, of, indien zulks niet mogelijk was, op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de in de Europese Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

(25)

In het vorige onderzoek werd India gekozen als referentieland. Hierbij zij opgemerkt dat de Commissie de enige Indiase producent die aan het vorige onderzoek heeft meegewerkt, in kennis heeft gesteld van de inleiding van de huidige procedure, maar de partij in kwestie weigerde mee te werken. In het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werd Thailand voorgesteld als referentieland om de normale waarde vast te stellen. Deze keuze werd betwist door bepaalde bij de procedure betrokken partijen die aanvoerden dat India als geschikt referentieland moest worden gebruikt.

(26)

Met betrekking tot Thailand werd één Thaise producent bereid gevonden mee te werken. Daarom ging de Commissie na of de uit Thailand verkregen gegevens konden worden gebruikt om de normale waarde voor de VRC vast te stellen. Hierbij zij opgemerkt dat er in Thailand geen binnenlandse verkoop van het betrokken product was. Dit betekent dat de normale waarde in Thailand moest worden vastgesteld op grond van artikel 2, lid 6, onder c).

(27)

Bovendien is uit de vergelijking van de gemiddelde prijs van het betrokken product bij uitvoer uit Thailand en de gemiddelde prijs van het betrokken product bij uitvoer uit de VRC, zoals verstrekt door Eurostat, gebleken dat de Chinese prijzen hoger waren dan de Thaise prijzen. Hierbij zij opgemerkt dat er een aanzienlijk aantal verschillende productsoorten bestaat die onder het betrokken product vallen, en dat de prijzen kunnen variëren naargelang van de productsoort. Omdat de producenten-exporteurs uit de VRC niet meewerkten, kon niet precies worden vastgesteld hoe hun uitvoer naar de Europese Unie was samengesteld, zodat een vergelijking met de productmix van de Thaise producenten-exporteurs niet mogelijk was. Aangezien er geen aanwijzingen waren dat het aanzienlijke verschil in uitvoerprijzen kan worden toegeschreven aan een andere factor, werd bijgevolg geconcludeerd dat er een verschil in productmix is tussen de door de Chinese producenten-exporteurs en de Thaise producenten-exporteurs naar de Europese Unie uitgevoerde RBM’s. Op basis van de verschillen in prijzen voor Thailand en de VRC bij uitvoer naar de Europese Unie werd aan de hand van de beste beschikbare gegevens geconcludeerd dat de uitvoer uit de VRC veeleer duurdere, fijner afgewerkte productsoorten betreft en dat het ook om die reden niet adequaat zou zijn gegevens uit Thailand te gebruiken om de normale waarde voor de VRC vast te stellen.

(28)

Bovendien was de Thaise onderneming verbonden met de enige medewerkende Chinese producent van RBM’s. De Commissie onderzocht of het feit dat de twee ondernemingen met elkaar verbonden waren, van invloed kon zijn op de vaststelling van de normale waarde. In dit verband zij eraan herinnerd dat uit vorige onderzoeken (namelijk twee onderzoeken naar ontwijking van de maatregelen) is gebleken dat de Thaise onderneming werd opgericht als reactie, uit zakelijke overwegingen, van een Chinese producent op het instellen van antidumpingmaatregelen ten aanzien van het betrokken product. Deze conclusie wordt bevestigd door het huidige onderzoek, zoals in overweging 38 in detail wordt uitgelegd. Met het oog op deze duidelijke band tussen de Chinese en de Thaise producent werd het adequaat geacht geen gebruik te maken van de informatie die werd verstrekt door de enige meewerkende onderneming in het voorgestelde referentieland. Bijgevolg werd Thailand, rekening houdend met alle bovenvermelde factoren en overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, niet als geschikt referentieland beschouwd om de normale waarde vast te stellen.

(29)

Gezien de bovenbeschreven feiten met betrekking tot Thailand, het gebrek aan medewerking uit het vroeger gebruikte referentieland (India), alsook het feit dat geen enkele Chinese onderneming die RBM’s naar de Europese Unie uitvoerde, aan het onderzoek meewerkte, werd het adequaat geacht de normale waarde te baseren op een andere redelijke grondslag, namelijk de in de Europese Unie werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het soortgelijke product.

b)   Normale waarde

(30)

Gezien de bovenbeschreven feiten werd besloten de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), te baseren op de prijzen van de bedrijfstak van de Europese Unie, d.w.z. de in de Europese Unie werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het soortgelijke product. De normale waarde werd aldus berekend op basis van gegevens die bij de EU-producent die het verzoek om een nieuw onderzoek indiende, ter plaatse werden gecontroleerd. De binnenlandse verkoop van deze producent van het soortgelijke product werd representatief bevonden in vergelijking met de uitvoer van het betrokken product uit de VRC naar de Europese Unie. Aangezien de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Europese Unie verliesgevend waren, moesten deze met een redelijke winstmarge worden verhoogd, zoals bepaald in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Hiervoor werd een winstmarge van 5 % gebruikt, wat voor dit soort bedrijfsactiviteiten redelijk wordt geacht.

c)   Uitvoerprijs

(31)

Omdat de Chinese producenten-exporteurs geen medewerking verleenden, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van Eurostatgegevens berekend.

d)   Vergelijking

(32)

De normale waarde werd met de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast in verband met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de prijsvergelijking. Waar nodig werden correcties toegepast voor verschillen in de vervoers- en verzekeringskosten en overige vervoersgerelateerde kosten.

e)   Dumpingmarge

(33)

Gezien het bovenstaande en bij gebrek aan andere betrouwbare informatie voor China werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge gebaseerd op een gewogen vergelijking van de gemiddelden, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Europese Unie, vóór inklaring, en vastgesteld op 20,7 %.

f)   Conclusie inzake dumping

(34)

Uit het onderzoek is gebleken dat in het TNO dumping heeft plaatsgevonden. Deze conclusie is gebaseerd op i) de van Eurostat verkregen uitvoerprijzen om de in overweging 23 vermelde redenen, en ii) de normale waarde die overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening op basis van de prijzen van de bedrijfstak van de Europese Unie is vastgesteld, om de in de overwegingen 24 tot en met 29 vermelde redenen.

3.   Herhaling van dumping

(35)

In aansluiting op de analyse waaruit bleek dat er in het TNO sprake was van dumping, werd nagegaan hoe waarschijnlijk het was dat herhaling van dumping zou plaatsvinden. Omdat de Chinese producenten-exporteurs geen medewerking verleenden, op één onderneming na die alleen naar niet-EU-landen uitvoerde, en omdat er geen algemeen beschikbare informatie was, zijn de onderstaande conclusies overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening hoofdzakelijk gebaseerd op de beschikbare gegevens, namelijk Eurostatgegevens, gegevens van de enige medewerkende onderneming, Chinese statistieken en het verzoek om een nieuw onderzoek.

(36)

Hiervoor werden de volgende elementen onderzocht: a) de reservecapaciteit en het gedrag uit het oogpunt van hoeveelheden en prijzen van de Chinese producenten-exporteurs, en b) de aantrekkelijkheid van de EU-markt voor Chinese exporteurs uit het oogpunt van prijzen en hoeveelheden.

a)   Reservecapaciteit en gedrag van de Chinese producenten-exporteurs

(37)

Omdat geen andere producent-exporteur dan WHS medewerking verleende, was er, behalve voor WHS, geen informatie beschikbaar over de productie in de VRC, de reserveproductiecapaciteit en de verkoop op de Chinese markt.

(38)

De enige medewerkende Chinese producent had zijn productiecapaciteit tussen 2005 en het einde van het TNO aanzienlijk verminderd (het precieze cijfer kan om redenen van vertrouwelijkheid niet openbaar worden gemaakt). Deze Chinese producent is echter in staat zijn productiecapaciteit weer te vergroten. Deze verlaagde productiecapaciteit kan immers onmiddellijk en zonder moeite weer worden verhoogd aangezien de producent nog steeds een leegstaande fabriek dicht bij de operationele installatie bezit. In die fabriek kan de Chinese producent in korte tijd, d.w.z. binnen zes maanden, weer een productielijn voor RBM’s opzetten onder gebruikmaking van bestaande apparatuur die momenteel weliswaar voor andere productiedoeleinden wordt gebruikt, maar kan worden aangepast om de totale productie van RBM’s te verhogen. Hierbij zij ook opgemerkt dat deze Chinese producent geen binnenlandse verkoop heeft en geen duidelijke plannen heeft om daar in de nabije toekomst mee te beginnen. Deze producent zou dus, indien de maatregelen vervallen, zijn productie snel kunnen verhogen en deze op exportmarkten (zoals de EU-markt, waarnaar hij momenteel niet uitvoert) kunnen richten. Voorts bevestigde de onderneming dat zij, indien de antidumpingmaatregelen zouden worden ingetrokken, de productie-installatie van haar verbonden Thaise onderneming zou sluiten en de hele productie van RBM’s weer naar China zou overbrengen. De medewerkende onderneming hield geen hoog investeringsniveau aan, wat gemakkelijk te verklaren is door het bestaan van haar verbonden Thaise onderneming, het lage investeringsniveau dat in het algemeen voor dit soort productieactiviteit nodig is, en de korte tijd die nodig is om machines om te schakelen op de productie van RBM’s.

(39)

Met betrekking tot de niet-medewerkende Chinese producenten wordt geconcludeerd dat er in de VRC nog steeds reservecapaciteit beschikbaar is. Dit is gebaseerd op het feit dat de totale Chinese uitvoer is gedaald, terwijl er geen informatie is waaruit blijkt dat de capaciteit in de VRC is teruggelopen. Bovendien kunnen machines in korte tijd worden aangepast en is de apparatuur in de RBM-industrie algemeen inzetbaar, zodat de capaciteit gemakkelijk weer kan worden opgetrokken om de ontwikkelingen op de RBM-markt te volgen.

(40)

Met betrekking tot de uitvoer van de enige medewerkende Chinese producent naar derde landen zij erop gewezen dat deze slechts gedeeltelijke informatie verstrekte waaruit bleek dat zijn verkoop tussen 2006 en het einde van het TNO met ongeveer 10 % is gestegen. In diezelfde periode is zijn gemiddelde prijs bij uitvoer naar derde landen met 0,7 % gedaald.

(41)

Met betrekking tot de ontwikkeling van de totale Chinese uitvoer naar andere landen werden de beschikbare Chinese statistieken geraadpleegd om het volume en de prijzen van de Chinese uitvoer vast te stellen. Uit die gegevens blijkt dat de hoeveelheid RBM’s uit China in de periode van 2004 tot het einde van het TNO aanzienlijk is gedaald. Volgens de Chinese statistieken werden in 2004 198 miljoen stuks uitgevoerd, een cijfer dat in het TNO terugviel tot 89 miljoen stuks. De gemiddelde verkoopprijs daarentegen is in de periode 2004-2007 scherp gedaald en lag in het TNO licht onder het niveau van 2004. Het feit dat het volume van de Chinese uitvoer van RBM’s in het TNO slechts 45 % van het niveau van 2004 bedroeg, terwijl de gemiddelde uitvoerprijs in het TNO 7 % onder het niveau van 2004 lag, bevestigt dat er voor alle Chinese producenten, ongeacht of zij al dan niet aan het onderzoek meewerkten, een sterke stimulans bestaat om te proberen weer hun vroegere exportprestaties te halen, rekening houdend met hun beschikbare capaciteit en de stijgende tendens die de laatste jaren werd waargenomen wat de uitvoerprijzen betreft. In deze omstandigheden kan redelijkerwijze worden aangenomen dat, indien de antidumpingmaatregelen vervallen, de EU-markt zeer aantrekkelijk zal worden voor alle Chinese producenten, die vervolgens zullen proberen aanzienlijke hoeveelheden naar de EU-markt uit te voeren.

b)   Aantrekkelijkheid van de EU-markt

(42)

Voordat antidumpingrechten werden ingesteld, was de Europese Unie voor de VRC de op een na belangrijkste exportmarkt voor RBM’s wat het totale volume betreft. Het marktaandeel van de VRC is gestaag gedaald nadat antidumpingmaatregelen werden ingesteld, deze maatregelen na twee onderzoeken naar ontwijking werden uitgebreid en in 2008 werden herzien om het toepassingsgebied ervan uit te breiden. Het marktaandeel bleef in wezen stabiel tijdens de beoordelingsperiode en is in het TNO slechts licht gedaald, tot 3,2 % (– 0,4 %). De Europese Unie is echter, door de omvang van haar markt, die op de tweede plaats komt na de Verenigde Staten, en de daaruit voortvloeiende vraag een belangrijke doelmarkt in vergelijking met andere Chinese exportmarkten. De vroegere Chinese aanwezigheid op de EU-markt en het belang van de markt kunnen als een duidelijke aanwijzing worden beschouwd dat de Chinese producenten in de toekomst zouden proberen marktaandeel in de Europese Unie terug te winnen.

(43)

Bovendien zijn er duidelijke aanwijzingen dat partijen in China het huidige onderzoek nauwlettend volgen en de mogelijkheid overwegen om naar de Europese Unie te beginnen uitvoeren. In dit verband zij opgemerkt dat een Chinese producent, die niet werd genoemd in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, zich na de inleiding van de procedure tot de Commissie heeft gewend met vragen, waarbij hij meedeelde dat de onderneming in 2005 is opgericht, RBM’s vervaardigt en van plan is vanaf 2009 RBM’s naar de Europese Unie uit te voeren. Deze onderneming overwoog aanvankelijk de mogelijkheid om aan de procedure mee te werken, maar heeft geen antwoorden op de vragenlijst in kwestie ingediend. Het bovenstaande bevestigt dat de Europese Unie voor Chinese producenten een aantrekkelijke markt blijft, zelfs met de bestaande antidumpingmaatregelen; dit betekent dat, als de maatregelen zouden vervallen, dit voor hen een nieuwe krachtige stimulans zou zijn om naar de Europese Unie te beginnen uitvoeren of die uitvoer te hervatten of te verhogen.

(44)

Dat de Europese Unie als RBM-markt altijd al belangrijk en aantrekkelijk is geweest, wordt ook bevestigd door de aanhoudende pogingen in het verleden om de bestaande antidumpingmaatregelen te ontwijken of te absorberen. Sinds de antidumpingmaatregelen tegen de VRC werden ingesteld, hebben Chinese exporteurs immers voortdurend pogingen ondernomen om ze te ontwijken en te absorberen teneinde toegang te krijgen tot de EU-markt. Er zij aan herinnerd dat de huidige maatregelen in 2000 zijn verhoogd als gevolg van een anti-absorptieprocedure, in 2004 en 2006 zijn uitgebreid tot respectievelijk Vietnam en Laos als gevolg van het bestaan van ontwijkingspraktijken, en in 2008 zijn gewijzigd wat de definitie van het betrokken product betreft, eveneens als gevolg van ontwijkingspraktijken in de vorm van een lichte productwijziging.

(45)

Wat de prijzen betreft, blijkt uit de Chinese statistieken dat de gemiddelde Chinese prijs bij uitvoer naar derde landen hoger is dan de gemiddelde Chinese prijs bij uitvoer naar de Europese Unie, maar nog steeds aanzienlijk lager dan het gemiddelde van de Indiase en Thaise prijzen op de EU-markt, d.w.z. de prijzen van hun potentiële directe concurrenten. De desbetreffende Chinese exportgegevens wijzen erop dat de Chinese producenten op de meeste andere markten reeds een stevige positie hebben ingenomen, in tegenstelling tot hun huidige prestaties op de EU-markt. Het is dus duidelijk dat de EU-markt voor de Chinese exporteurs een financieel aantrekkelijke optie zou zijn omdat zij in de Europese Unie tegen hogere prijzen zouden kunnen verkopen zonder hun verkoop aan de rest van de wereld in gevaar te brengen, en de prijzen van hun belangrijkste concurrenten in de Europese Unie nog steeds zouden kunnen onderbieden door tegen dumpingprijzen te verkopen.

c)   Handelsbeschermingsmaatregelen van derde landen

(46)

Geen enkel derde land past handelsbeschermingsmaatregelen toe ten aanzien van de invoer van RBM’s van oorsprong uit de VRC.

4.   Conclusie

(47)

Het onderzoek heeft aangetoond dat zowel de medewerkende producent-exporteur als zeer waarschijnlijk ook de twee overige Chinese producenten-exporteurs over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikken gezien de sterke daling van hun uitvoer in de periode van 2004 tot het einde van het TNO. Voorts is ook gebleken dat er bij Chinese partijen een niet-aflatende belangstelling is om toegang te krijgen tot de EU-markt. Bovendien kan de enige medewerkende producent zijn productiecapaciteit gemakkelijk weer van Thailand naar China overbrengen als de antidumpingmaatregelen worden ingetrokken.

(48)

Gezien de reservecapaciteit van de Chinese producenten en de veelzijdige inzetbaarheid van hun machines en apparatuur is het waarschijnlijk dat grote hoeveelheden opnieuw naar de Gemeenschap zullen worden uitgevoerd als de antidumpingmaatregelen vervallen. De EU-markt is momenteel de enige ter wereld waar antidumpingmaatregelen gelden, en de geconstateerde feiten wijzen erop dat de Chinese exporteurs zeker zouden proberen zo snel mogelijk hun vroegere marktaandeel terug te winnen door gebruik te maken van hun vermogen om hun capaciteit aan te passen. De bovenstaande conclusie wordt nog kracht bijgezet door het feit dat zij zich zouden kunnen veroorloven te verkopen tegen lagere prijzen dan die van al hun concurrenten op de EU-markt, wat zij in het TNO al hebben bewezen.

(49)

Op grond van al deze bevindingen en feiten is het waarschijnlijk dat, indien de Chinese exporteurs weer naar de Europese Unie beginnen uit te voeren, dit zal gebeuren tegen prijzen die onder de normale waarde liggen. Bijgevolg wordt vastgesteld dat, indien de bestaande maatregelen zouden worden ingetrokken, de dumping vanuit China zich waarschijnlijk zal herhalen.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE EU

(50)

In het TNO werden in de Europese Unie RBM’s vervaardigd door de volgende producenten:

Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH, Wenen, Oostenrijk;

Industria Meccanica Lombarda srl, Offanengo, Italië.

(51)

De eerstgenoemde producent is de indiener van het verzoek en heeft aan dit onderzoek meegewerkt. De andere (kleinere) EU-producent heeft niet meegewerkt. Uit het onderzoek is gebleken dat de indiener van het verzoek meer dan 50 % van de totale EU-productie van RBM’s in het TNO vertegenwoordigde. Deze producent wordt dan ook geacht de bedrijfstak van de Europese Unie te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Deze producent wordt hierna „de bedrijfstak van de Europese Unie” genoemd. De indiener van het verzoek en zijn dochterondernemingen zijn niet verbonden met de Chinese producenten-exporteurs.

(52)

In het verleden was de bedrijfstak van de Europese Unie oorspronkelijk samengesteld uit twee verschillende producenten (Koloman Handler, Oostenrijk, en Robert Krause, Duitsland), die failliet zijn gegaan en door een Oostenrijkse groep zijn overgenomen. De ondernemingen ondergingen een grondige herstructurering en de huidige structuur „Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH” werd opgericht in 2003, d.w.z. ongeveer twee jaar voor de beoordelingsperiode. Het hoofdkantoor is in Oostenrijk gevestigd, terwijl de productie in Hongarije plaatsvindt.

E.   SITUATIE OP DE EU-MARKT

1.   Verbruik in de EU

(53)

De antwoorden op de vragenlijst van de medewerkende EU-producent werden gebruikt om de verkoop van RBM’s door de bedrijfstak van de Europese Unie op de EU-markt te bepalen. Er werd nog andere beschikbare informatie gebruikt om de verkoop te bepalen van de EU-producent die niet in de definitie van bedrijfstak van de Europese Unie is opgenomen.

(54)

Van Eurostat werden gegevens betreffende de ingevoerde hoeveelheden verkregen, behalve voor de invoer uit Thailand, waarover gegevens werden verkregen uit de antwoorden op de vragenlijst die werden ontvangen in het kader van de parallelle antidumpingprocedure betreffende dat land.

(55)

Daaruit is gebleken dat het EU-verbruik van RBM’s in de beoordelingsperiode met 4 % is gedaald, van ongeveer 170-180 miljoen stuks in 2005 tot 165-175 miljoen stuks in het TNO (12).

2.   Invoer uit het betrokken land

a)   Invoervolume en marktaandeel

 

2005

2006

2007

TNO

Invoervolume

100

49

41

43

Marktaandeel (%)

7,0 %

3,8 %

3,2 %

3,2 %

(56)

Voor de vaststelling van de totale omvang van de invoer van het betrokken product uit de VRC werd het passend geacht ook de invoer uit de landen waartoe de huidige antidumpingmaatregelen op grond van artikel 13, lid 3, van de basisverordening waren uitgebreid, namelijk Vietnam en Laos (zie overwegingen 4 en 5), mee te tellen. De uit deze landen ingevoerde producten werden dan ook beschouwd als producten van oorsprong uit de VRC. Op basis daarvan werd vastgesteld dat de totale hoeveelheid uit de VRC ingevoerde RBM’s in de beoordelingsperiode met meer dan 50 % is gedaald. In die periode daalde het marktaandeel in dezelfde mate. In dat cijfer zijn echter, wat Laos betreft, alleen de in 2005 uit dat land verzonden producten begrepen, en deze vertegenwoordigden in dat jaar de helft van de invoer. In april 2005 werd het onderzoek naar ontwijking betreffende de invoer van uit Laos verzonden RBM’s geopend.

(57)

Het marktaandeel van de VRC is in 2006 verminderd van 7,0 % tot 3,8 % en is sindsdien stabiel gebleven (rond 3 %). In het kader van het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werd geconstateerd dat het marktaandeel van de VRC terugliep van 14,8 % in 1998 tot 1,9 % in 2001, wat betekent dat het marktaandeel van Chinese RBM’s nu groter is dan aan het einde van de periode die in het kader van het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werd onderzocht.

b)   Prijs van het ingevoerde betrokken product/prijsonderbieding

(58)

Van de drie medewerkende importeurs heeft er slechts één in het TNO RBM’s uit de VRC ingevoerd. Deze invoer was zeer gering in vergelijking met de totale invoer uit de VRC en bestond uit mechanismen met 17 en 23 ringen waarvoor een minimuminvoerprijs geldt. Deze invoer kon dan ook niet als representatieve basis worden gebruikt. Volgens de statistieken van Eurostat zijn de prijzen van de uit de VRC ingevoerde RBM’s in de beoordelingsperiode met 5 % gedaald en werden de prijzen van de bedrijfstak van de Europese Unie met ongeveer 10 % onderboden door de Chinese prijzen (waarbij de antidumpingrechten buiten beschouwing zijn gelaten). Het absolute niveau van de door Eurostat verstrekte prijzen lijkt echter vrij hoog vergeleken met de invoerprijzen volgens de Chinese exportstatistieken en de Eurostatcijfers voor andere derde landen. Zoals hierboven is vermeld, is het waarschijnlijk dat, indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, de Chinese exporteurs hun prijzen zouden moeten afstemmen op die van hun buitenlandse concurrenten (Thailand en India), waardoor de prijsonderbiedingsmarge veel groter zou worden.

c)   Invoer uit andere derde landen

 

2005

2006

2007

TNO

India

52,9 %

48,3 %

44,9 %

43,3 %

Thailand

11,5 %

12,2 %

7,9 %

13,0 %

Hongkong

0,2 %

0,0 %

5,1 %

4,9 %

Overige

1,2 %

2,7 %

4,4 %

1,7 %

(59)

De invoer van RBM’s van oorsprong uit India gaat in dalende lijn, terwijl de invoer van RBM’s van oorsprong uit Thailand in het TNO licht gestegen is en hoger is dan in de voorgaande jaren. Hongkong voert, zoals nog andere landen, RBM’s naar de Europese Unie uit, maar heeft in dit verband geen opmerkingen gemaakt en er is geen nadere informatie beschikbaar.

3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie  (13)

a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2005

2006

2007

TNO

Productie

100

102

118

119

Productiecapaciteit

100

91

100

103

Bezettingsgraad (%)

59 %

66 %

70 %

68 %

(60)

In de beoordelingsperiode is de productie met bijna 20 % toegenomen, terwijl de capaciteit relatief stabiel bleef. Daardoor volgde de bezettingsgraad met een stijging van 9 procentpunten ongeveer dezelfde trend als de productie.

(61)

De bezettingsgraad lag in het TNO echter onder het niveau van 2001, d.i. het tijdvak van het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. De bezettingsgraad lag toen tussen 70 en 75 %.

b)   Voorraden

 

2005

2006

2007

TNO

Eindvoorraden

100

95

119

143

(62)

In de beoordelingsperiode zijn de voorraden van de bedrijfstak van de Europese Unie in totaal met 43 % toegenomen. De productie van RBM’s bestaat voor een aanzienlijk deel uit standaardproducten en daarom moet de bedrijfstak van de Europese Unie een bepaald voorraadniveau aanhouden om in staat te zijn snel aan de vraag van de afnemers te voldoen. Elke stijging van de eindvoorraden boven het gemiddelde niveau wijst op moeilijkheden om de producten te verkopen (in het binnenland en op de exportmarkt). Er moet ook rekening worden gehouden met het seizoensgebonden karakter van de verkoop: er wordt meer verkocht in het laatste kwartaal van het jaar, dat samenvalt met het begin van het schooljaar.

c)   Verkoopvolume, marktaandeel en groei

 

2005

2006

2007

TNO

Verkoopvolume

100

113

118

123

Marktaandeel

24,4 %

30,2 %

31,5 %

31,1 %

(63)

De verkoop van de bedrijfstak van de Europese Unie op de EU-markt is in de beoordelingsperiode met 23 % gestegen en het marktaandeel is toegenomen van 24,4 % tot 31,1 %, een stijging met ongeveer 7 procentpunten. Deze stijging van het marktaandeel wijst erop dat de groei van de bedrijfstak van de Europese Unie groter was dan de toename van het verbruik.

(64)

Het absolute niveau van het marktaandeel bleef echter onder dat van 2001, het tijdvak van het vorige onderzoek, toen het ongeveer 40 % bedroeg.

d)   Verkoopprijzen en kosten

 

2005

2006

2007

TNO

Verkoopprijzen

100

88

88

88

(65)

De gewogen gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Europese Unie is in de beoordelingsperiode met 12 % gestegen. Hierbij zij opgemerkt dat de grondstofprijzen (staal) de laatste jaren wereldwijd een stijgende trend vertoonden en dat staal ongeveer 40 % van de totale kosten per eenheid vertegenwoordigt. De verkoopprijzen waren vanaf 2006 verliesgevend.

e)   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

 

2005

2006

2007

TNO

Winstgevendheid

100

– 646

–62

– 115

Rendement op nettoactiva

100

–72

– 103

–53

Kasstroom

100

56

42

– 131

(66)

De bedrijfstak van de Europese Unie was in 2005 nog winstgevend, maar het jaar daarna is de situatie fel verslechterd als gevolg van ontwijkingspraktijken, die ertoe hebben geleid dat in 2006 de maatregelen en in 2008 de productomschrijving werden uitgebreid. Hoewel de winstgevendheid in 2007 verbeterde, was de bedrijfstak van de Europese Unie nog steeds niet in staat het break-evenpoint te bereiken en maakte hij verlies in het TNO. In het TNO was het verlies gering.

(67)

De kasstroom en het rendement op nettoactiva volgden ruwweg dezelfde trend. In een dergelijke financiële situatie zou de indiener van het verzoek, die de bedrijfstak van de Europese Unie vertegenwoordigt, ongetwijfeld moeilijkheden ondervinden om buiten de groep kapitaal aan te trekken.

f)   Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

 

2005

2006

2007

TNO

Investeringen (EUR)

100

190

85

80

(68)

Ook al vertoonden de investeringen een dalende trend, namelijk – 20 % in de beoordelingsperiode, de bedrijfstak van de Europese Unie handhaafde een bepaald investeringsniveau om concurrerend te blijven. Die investeringen bestonden in nieuwe machines om het productieproces te verbeteren en het concurrentievermogen te vergroten.

(69)

Zoals in overweging 66 is vermeld, kan worden geconcludeerd dat het vermogen van de bedrijfstak van de Europese Unie om uit onafhankelijke bronnen kapitaal aan te trekken, gezien zijn zwakke financiële situatie ernstig was aangetast.

g)   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2005

2006

2007

TNO

Werkgelegenheid

100

94

105

104

Productiviteit

100

109

113

114

Totaal lonen

100

102

107

111

Lonen

100

109

102

106

(70)

In de beoordelingsperiode is de werkgelegenheid (voltijdbanen) met 4 % gestegen en is de productiviteit, gemeten in duizenden stuks die in die periode per werknemer werden geproduceerd, met 14 % verbeterd; in die periode zijn de totale arbeidskosten met 11 % gestegen, wat grotendeels te verklaren is door de toename van de werkgelegenheid, terwijl een beperktere gemiddelde loonstijging per werknemer werd genoteerd.

h)   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(71)

Uit het onderzoek is, op basis van de beste beschikbare gegevens, gebleken dat in het TNO dumping ten belope van 20,7 % heeft plaatsgevonden, wat vrij aanzienlijk is.

4.   Conclusie

(72)

De bedrijfstak van de Europese Unie is geherstructureerd en heeft in zekere mate profijt getrokken van de instelling van maatregelen tegen invoer met dumping. De economische situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie is de laatste jaren immers verbeterd: de productie, de verkoop, het marktaandeel en de werkgelegenheid geven een positieve trend te zien.

(73)

Ondanks de bovenvermelde positieve ontwikkeling kon de bedrijfstak van de Europese Unie niet volledig herstellen van de voordien geleden schade. Dit blijkt hoofdzakelijk uit de financiële indicatoren: de winstgevendheid, de kasstroom en het rendement op nettoactiva vertonen nog steeds tekenen van schade. De bedrijfstak van de Europese Unie kon evenmin het verkoop- en productieniveau halen die hij in het verleden bereikte. Dit moet ook worden gezien in het licht van het feit dat de maatregelen gedurende een deel van de onderzochte periode werden ondermijnd door ontwijkingspraktijken, zoals hierboven werd beschreven.

(74)

Er was dus weliswaar een verbetering opgetreden in de economische situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie, maar toch bleef de situatie in de beoordelingsperiode precair.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DE SCHADE

(75)

De bedrijfstak van de Europese Unie heeft zijn activiteiten geherstructureerd en heeft profijt getrokken van de antidumpingmaatregelen. Hoewel die maatregelen voor het eerst in 1997 werden ingesteld, werden zij echter pas volledig doeltreffend toen de gevolgen van absorptie- en ontwijkingspraktijken werden geneutraliseerd. De situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie is weliswaar verbeterd, maar blijft toch broos en kwetsbaar.

(76)

In die omstandigheden is het passend na te gaan of herhaling van aanmerkelijke schade waarschijnlijk is teneinde uit te maken of — indien de maatregelen zouden vervallen — de verwachte ontwikkelingen wat betreft hoeveelheden en prijzen van de invoer van oorsprong uit de VRC de situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie verder zouden verslechteren en aanmerkelijke schade zouden veroorzaken.

1.   Gevolgen voor de bedrijfstak van de Europese Unie van de verwachte toename van de invoer met dumping

(77)

Er zij aan herinnerd dat er in China een aanzienlijke reservecapaciteit beschikbaar is en dat de productie van RBM’s gemakkelijk sterk kan worden verhoogd. Dit is gebaseerd op de bovenvermelde bevindingen dat de enige medewerkende Chinese producent zijn momenteel verlaagde productiecapaciteit gemakkelijk kan herstellen en zelfs zijn productie-installatie in Thailand kan sluiten om de productie weer naar China over te brengen. Bovendien beschikken andere niet-medewerkende Chinese producenten over een aanzienlijke reservecapaciteit of kunnen zij daar gemakkelijk weer in voorzien aangezien de machines in korte tijd kunnen worden aangepast en de nodige apparatuur voor de productie van RBM’s algemeen inzetbaar is.

(78)

Vastgesteld werd dat elke hoeveelheid RBM’s waarmee de productie in de VRC zou worden verhoogd, meer dan waarschijnlijk massaal naar de Europese Unie zou worden uitgevoerd indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Dit is gebaseerd op het feit dat de Europese Unie nog steeds een markt van aanzienlijke grootte is en altijd al een belangrijke markt is geweest voor de Chinese exporteurs, die zeker zouden proberen hun verloren marktaandeel terug te winnen. De aantrekkelijkheid van de EU-markt voor de Chinese exporteurs is ook duidelijk gebleken uit de talrijke pogingen om de ingestelde antidumpingmaatregelen te ontwijken. De maatregelen werden immers geabsorbeerd en via derde landen of door een lichte wijziging van de producten ontweken.

(79)

Ten slotte is vastgesteld dat de voorwaarden voor een toekomstige verhoging van de invoer van RBM’s in de Europese Unie ernstige negatieve gevolgen zouden hebben voor de situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie. Zoals hierboven is vermeld, wordt verwacht dat de hoeveelheid uit de VRC ingevoerde RBM’s aanzienlijk zal toenemen als de maatregelen worden ingetrokken. Bovendien zou die invoer hoogstwaarschijnlijk een sterke druk uitoefenen op de prijzen op de EU-markt, en bijgevolg op de bedrijfstak van de Europese Unie, zoals op te maken is uit de analyse van het prijsniveau op de EU-markt en op de markt van derde landen. Volgens Eurostat worden de EU-prijzen immers met 10 % (exclusief antidumpingrechten) onderboden door de huidige Chinese prijzen en zijn zij momenteel veel hoger dan de gemiddelde prijs van China’s potentiële concurrenten (India en Thailand) op de EU-markt. Indien de maatregelen zouden worden ingetrokken en de Chinese producenten in staat zouden zijn om alle soorten RBM’s zonder antidumpingrechten naar de Europese Unie uit te voeren, is het meer dan waarschijnlijk dat zij hun prijzen, althans tot op zekere hoogte, op die van hun concurrenten zullen afstemmen. Dit wordt, volgens de Chinese exportstatistieken, ook bevestigd door het (lage) niveau van de Chinese prijzen op de markt van derde landen. Zonder maatregelen zou de EU-markt dus zeer aantrekkelijk worden voor de Chinese exporteurs.

2.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van de schade

(80)

Gelet op het voorgaande is het waarschijnlijk dat, wanneer de antidumpingmaatregelen ten aanzien van RBM’s van oorsprong uit de VRC vervallen, de invoer in de Europese Unie tegen zeer lage prijzen fors zal stijgen en dit een neerwaartse druk zal uitoefenen op het algemene prijsniveau op de EU-markt. Opgemerkt zij dat de producten op de RBM-markt voor het merendeel sterk gestandaardiseerd zijn en de prijs dus de belangrijkste beslissende factor is.

(81)

Gezien de reeds precaire situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie zal een aanzienlijke toename van de invoer uit de VRC tegen dumpingprijzen, in combinatie met de aanzienlijke prijsonderbieding, ongetwijfeld ernstige gevolgen hebben voor de situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie. Dit zou aanmerkelijke schade veroorzaken en bijgevolg de inspanningen die de bedrijfstak van de Europese Unie voor zijn herstructurering heeft gedaan, tenietdoen.

G.   BELANG VAN DE EU

1.   Inleiding

(82)

Onderzocht werd of er dwingende redenen waren die tot de conclusie konden leiden dat het niet in het belang van de Europese Unie is om de geldende antidumpingmaatregelen te handhaven. Daartoe werd, overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening, aan de hand van al het overgelegde bewijsmateriaal nagegaan welke gevolgen de handhaving van de maatregelen zou hebben voor alle bij deze procedure betrokken partijen en wat de gevolgen van het vervallen van de maatregelen zouden zijn.

(83)

Om de gevolgen te kunnen beoordelen van de eventuele handhaving van de maatregelen, heeft de Commissie alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun standpunt overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening bekend te maken. Zoals reeds vermeld, hebben alleen de medewerkende EU-producenten en drie niet-verbonden importeurs de vragenlijst beantwoord. Eén niet-verbonden importeur en één gebruiker hebben opmerkingen gemaakt zonder dat zij de vragenlijst hebben beantwoord.

2.   Belang van de bedrijfstak van de EU

(84)

De bedrijfstak van de Europese Unie bestond uit twee producenten toen in 1995 de eerste antidumpingklacht werd ingediend: Koloman Handler GmbH, een Oostenrijkse onderneming, en Robert Krause GmbH & Co, een Duitse onderneming. Die twee ondernemingen waren lange tijd aanwezig op de EU-markt, maar kregen met aanzienlijke financiële moeilijkheden te kampen, onder meer doordat op oneerlijke wijze goederen werden ingevoerd.

(85)

Hun economische situatie was zo slecht dat zij beide een faillissementsaanvraag moesten indienen. Terwijl Robert Krause GmbH in 1998 het faillissement aanvroeg en de onderneming die daarvoor in de plaats kwam, dat in 2002 ook moest doen, werd Koloman Hander in 2001 insolvent. Beide ondernemingen werden overgenomen door een andere onderneming, SX Bürowaren Produktions- und Handels GmbH, die op haar beurt werd overgenomen door Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH, de klager in het kader van dit nieuwe onderzoek.

(86)

Sindsdien werd de activiteit geherstructureerd om wereldwijd, maar vooral op de kernmarkt van de klager, namelijk de EU-markt, beter te kunnen concurreren.

(87)

De overname van Bensons, een sterke speler wat de handel in RBM’s betreft, met ondernemingen in Nederland, Singapore, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, toonde duidelijk aan dat de bedrijfstak van de Europese Unie zijn toegang tot de wereldmarkt wilde verbeteren en zijn herstructurering serieus nam.

(88)

De inspanningen van de klager hebben succes opgeleverd, althans gedeeltelijk, zoals blijkt uit de analyse van de economische situatie van de onderneming. De laatste jaren is een toename te zien van de productie, de verkoop, het marktaandeel en de werkgelegenheid.

(89)

De inspanningen die de bedrijfstak van de Europese Unie heeft geleverd om zijn situatie te verbeteren, werden echter ondermijnd door absorptie- en ontwijkingspraktijken waardoor het effect van de maatregelen tegen oneerlijke invoer werd uitgehold. Als gevolg daarvan bevindt de bedrijfstak van de Europese Unie zich, ondanks een aanzienlijke verbetering, nog steeds in een wankele situatie, zoals blijkt uit de ontwikkeling van de financiële indicatoren.

(90)

De bedrijfstak van de Europese Unie is dan ook nog steeds kwetsbaar voor de gevolgen van een eventuele toename van de invoer uit de VRC tegen lage en dumpingprijzen. Het is duidelijk dat, indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, de bedrijfstak van de Europese Unie opnieuw met ernstige moeilijkheden zou worden geconfronteerd waardoor hij definitief zou kunnen verdwijnen. Door zijn inspanningen om te herstructureren heeft de bedrijfstak van de Europese Unie aangetoond dat hij levensvatbaar is en nog steeds in staat is om een groot deel van de EU-markt te beleveren; hij heeft echter aanvullende en doeltreffende bescherming tegen invoer met dumping nodig om een solide en gezonde situatie tot stand te kunnen brengen.

(91)

Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat het in het belang van de bedrijfstak van de Europese Unie zou zijn de maatregelen gedurende een nieuwe periode van vijf jaar te handhaven.

3.   Belang van de importeurs

(92)

Vier niet-verbonden importeurs hebben aan dit onderzoek deelgenomen, maar slechts drie van hen hebben een ingevulde vragenlijst teruggezonden. Zij hebben echter geen RBM’s meer uit de VRC ingevoerd, op één importeur na die zich beperkte tot de invoer van mechanismen met 17 en 23 ringen, waarvoor een minimuminvoerprijs geldt. Twee importeurs verzetten zich tegen het onderzoek en betwistten de reeds tien jaar geldende antidumpingmaatregelen, terwijl de derde vrij neutraal was en verklaarde dat hij geen nadeel van de huidige maatregelen ondervond.

(93)

De importeurs klaagden vooral over het beperkte aantal leveranciers op de EU-markt gezien de hoogte van de antidumpingrechten op RBM’s uit de VRC en gezien het grote marktaandeel van de bedrijfstak van de Europese Unie, alsmede het feit dat deze ook eigenaar is van een belangrijke distributeur van RBM’s op de EU-markt, die beweerdelijk een vorm van exclusiviteit heeft voor RBM’s van oorsprong uit India.

(94)

In dit verband zij opgemerkt dat er momenteel verschillende leveranciers op de EU-markt zijn, namelijk de bedrijfstak van de Europese Unie, de andere EU-producent en leveranciers uit andere landen dan de VRC, zoals Thailand.

(95)

Bovendien zij eraan herinnerd dat het niveau van de huidige antidumpingrechten weliswaar vrij hoog is, maar dat deze rechten werden opgetrokken naar aanleiding van een onderzoek waaruit bleek dat de maatregelen door de Chinese exporteurs werden geabsorbeerd. Het huidige niveau is dan ook volledig gerechtvaardigd.

(96)

Sinds de maatregelen zijn ingesteld en de rechten zijn opgetrokken, is de invoer uit de VRC aanzienlijk gedaald en nam hij in het TNO slechts een klein deel van de EU-markt voor zijn rekening. De importeurs hebben zich echter aan de situatie aangepast en zijn op andere leveranciers overgeschakeld. Hoewel wordt erkend dat zij zonder maatregelen een ruimere keuze van leveranciers zouden hebben, want de importeurs voeren momenteel geen RBM’s van oorsprong uit de VRC in, zou de handhaving van de maatregelen geen nadelige gevolgen hebben voor de economische situatie van die importeurs.

(97)

Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de importeurs geen aanmerkelijk nadeel zouden ondervinden van de handhaving van de bestaande maatregelen.

4.   Belang van de gebruikers

(98)

De enige gebruiker die de vragenlijst heeft beantwoord, pleitte voor uitbreiding van de maatregelen, waarbij hij aanvoerde dat de in de Europese Unie vervaardigde RBM’s van veel betere kwaliteit zijn dan de uit de VRC ingevoerde.

(99)

Een andere gebruiker maakte enkele opmerkingen, maar verstrekte geen bewijsmateriaal tot staving ervan. Dit wijst erop dat de gebruikers geen aanmerkelijke gevolgen ondervonden van de maatregelen. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de handhaving van de antidumpingmaatregelen de situatie van de gebruikers zal verslechteren.

5.   Belang van de toeleveranciers

(100)

De leveranciers van staaldraad en staalband verkopen een verwaarloosbaar percentage van hun productie aan de bedrijfstak van de Europese Unie, zodat het resultaat van deze procedure op hen niet van invloed is. Geen van deze ondernemingen heeft zich als belanghebbende aangemeld.

6.   Verstoring van concurrentie en handel

(101)

Over de gevolgen van het eventuele vervallen van de maatregelen voor de concurrentie in de Europese Unie zij opgemerkt dat er wereldwijd slechts enkele producenten van RBM’s zijn, hoofdzakelijk Chinese producenten of producenten in handen van Chinese producenten-exporteurs. Het verdwijnen van de weinige producenten die niet in handen zijn van Chinese ondernemingen zou derhalve negatieve gevolgen hebben voor de concurrentie in de EU.

7.   Conclusie inzake het belang van de EU

(102)

Gelet op de bovenvermelde factoren en overwegingen wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de thans geldende antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

H.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN, EN ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(103)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken en argumenten naar voren brengen. De ingediende relevante opmerkingen zijn onderzocht maar gaven geen aanleiding tot wijziging van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan besloten is de huidige antidumpingmaatregelen te handhaven.

(104)

Uit het bovenstaande volgt dat, zoals bepaald in artikel 11, lid 2, van de basisverordening, de geldigheidsduur van de bij Verordening (EG) nr. 2074/2004 ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, moet worden verlengd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde ringbandmechanismen, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8305 10 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Voor de toepassing van dit artikel bestaan ringbandmechanismen uit twee stalen plaatjes of draden met, hierop bevestigd, minstens vier halve ringen van staaldraad die met een stalen dekplaatje samen worden gehouden. Het mechanisme kan worden geopend hetzij door aan de halve ringen te trekken, hetzij door een klein stalen trekkermechanisme te bedienen dat aan het ringbandmechanisme is bevestigd.

3.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Europese Unie, vóór inklaring, is als volgt:

a)

voor mechanismen met 17 en 23 ringen (Taric-codes 8305100021, 8305100023, 8305100029 en 8305100035) is het recht gelijk aan het verschil tussen de minimuminvoerprijs van 325 EUR per 1 000 stuks en de nettoprijs franco grens Europese Unie, vóór inklaring;

b)

voor andere mechanismen dan die met 17 of 23 ringen (Taric-codes 8305100011, 8305100013, 8305100019 en 8305100034)

 

Recht

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

 

 

World Wide Stationery Mfg, Hongkong, Volksrepubliek China

51,2 %

8934

alle andere ondernemingen

78,8 %

8900

Artikel 2

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde ringbandmechanismen, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8305 10 00, verzonden uit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam (Taric-codes 8305100011 en 8305100021).

2.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde ringbandmechanismen, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8305 10 00, verzonden uit de Democratische Volksrepubliek Laos, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Democratische Volksrepubliek Laos (Taric-codes 8305100013 en 8305100023).

3.   Voor de toepassing van dit artikel bestaan ringbandmechanismen uit twee rechthoekige stalen plaatjes of draden met, hierop bevestigd, minstens vier halve ringen van staaldraad die met een stalen dekplaatje samen worden gehouden. Het mechanisme kan worden geopend hetzij door aan de halve ringen te trekken, hetzij door een klein stalen trekkermechanisme te bedienen dat aan het ringbandmechanisme is bevestigd.

4.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Europese Unie, vóór inklaring, is als volgt:

a)

voor mechanismen met 17 en 23 ringen (Taric-codes 8305100021 en 8305100023) is het recht gelijk aan het verschil tussen de minimuminvoerprijs van 325 EUR per 1 000 stuks en de nettoprijs franco grens Europese Unie, vóór inklaring;

b)

voor andere mechanismen dan die met 17 of 23 ringen (Taric-codes 8305100011 en 8305100013) bedraagt het recht 78,8 %.

Artikel 3

Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ASHTON


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(3)  PB L 22 van 24.1.1997, blz. 1.

(4)  PB L 250 van 5.10.2000, blz. 1.

(5)  PB C 21 van 24.1.2002, blz. 25.

(6)  PB L 359 van 4.12.2004, blz. 11.

(7)  PB L 232 van 1.7.2004, blz. 1.

(8)  PB L 7 van 12.1.2006, blz. 1.

(9)  PB L 221 van 19.8.2008, blz. 1.

(10)  PB C 146 van 12.6.2008, blz. 33.

(11)  PB C 310 van 5.12.2008, blz. 15.

(12)  Om de vertrouwelijkheid van de gegevens van de enige klager te beschermen, worden de cijfers slechts in bandbreedten weergegeven.

(13)  De gegevens worden in indexvorm (1998 = 100) of binnen een bepaalde bandbreedte weergegeven wanneer ze van vertrouwelijke aard zijn.


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/14


VERORDENING (EU) Nr. 158/2010 VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2010

houdende vaststelling vooraf, voor 2010, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 43, onder a) en d), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt steun verleend voor de particuliere opslag van boter.

(2)

De ontwikkelingen van de boterprijzen en -voorraden op de markt wijzen op een verstoring van het marktevenwicht die geheel of gedeeltelijk kan worden verholpen door seizoensopslag. Gelet op de huidige marktsituatie is het passend met ingang van 1 maart 2010 steun te verlenen voor de particuliere opslag van boter.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 826/2008 van 20 augustus 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten (2) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de steunregeling voor particuliere opslag.

(4)

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 826/2008 wordt een vooraf vastgesteld steunbedrag verleend overeenkomstig de in hoofdstuk III van die verordening bedoelde nadere bepalingen en voorwaarden.

(5)

Om de uitvoering van de maatregel in kwestie met inachtneming van de bestaande praktijk in de lidstaten te bevorderen, mag artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 826/2008 uitsluitend betrekking hebben op producten die reeds volledig zijn opgeslagen. Bijgevolg moet van dat artikel worden afgeweken.

(6)

Overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt het steunbedrag vastgesteld rekening houdend met de opslagkosten en de verwachte ontwikkeling van de prijs voor verse boter en koelhuisboter.

(7)

Daarom moet een steunbedrag worden vastgesteld voor de kosten van het in- en uitslaan van de in aanmerking komende producten en voor de dagelijkse kosten van de opslag in een koelhuis en de financiering.

(8)

Om redenen van administratieve doelmatigheid en vereenvoudiging kan, wanneer de vereiste precieze informatie betreffende de opslag reeds in de steunaanvraag is opgenomen, worden afgezien van de in artikel 20, eerste alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008 vervatte eis om na de sluiting van het contract kennis te geven van diezelfde informatie.

(9)

Met het oog op administratieve doelmatigheid en vereenvoudiging moeten, rekening houdend met de bijzondere situatie voor boteropslag, de in artikel 36, lid 6, van Verordening (EG) nr. 826/2008 bedoelde controles worden verricht voor ten minste de helft van de contracten. Bijgevolg moet van dat artikel worden afgeweken. Deze afwijking moet eveneens gelden voor de uitslag als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1182/2008 van de Commissie van 28 november 2008 houdende vaststelling vooraf, voor 2009, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter (3).

(10)

Om redenen van vereenvoudiging en logistieke doelmatigheid kan worden afgezien van de eis om het contractnummer op elke opgeslagen eenheid aan te brengen, wanneer het contractnummer is opgenomen in het register van de opslagplaats.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze verordening wordt voorzien in steun voor de particuliere opslag van gezouten en ongezouten boter als bedoeld in artikel 28, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voor de contracten die op of na 1 maart 2010 worden gesloten.

Artikel 2

1.   Verordening (EG) nr. 826/2008 is van toepassing, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

2.   In afwijking van artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 826/2008 hebben aanvragen uitsluitend betrekking op producten die volledig zijn opgeslagen.

Artikel 3

De in artikel 16, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 826/2008 bedoelde eenheid voor de berekening is de opslagpartij die overeenkomt met de hoeveelheid product die onder deze verordening valt, ten minste één ton weegt, homogeen van samenstelling en kwaliteit is, in één fabriek is geproduceerd en op één dag in één opslagplaats is ingeslagen.

Artikel 4

1.   De steun voor de in artikel 1 bedoelde producten bedraagt:

18,31 EUR per opgeslagen ton voor de vaste opslagkosten,

0,34 EUR per ton per dag contractuele opslag.

2.   Inslag in contractuele opslag vindt plaats in de periode van 1 maart tot en met 15 augustus 2010. De uitslag kan pas met ingang van 16 augustus 2010 plaatsvinden. De contractuele opslag loopt af op de dag die voorafgaat aan de dag van uitslag of uiterlijk op de laatste dag van de maand februari volgende op het jaar van inslag.

3.   Steun kan alleen worden verleend als de periode van contractuele opslag 90 tot 210 dagen bedraagt.

Artikel 5

De lidstaten stellen de Commissie elke dinsdag tegen 12 uur 's middags (plaatselijke tijd Brussel) in kennis van de hoeveelheden waarvoor contracten zijn gesloten overeenkomstig artikel 35, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008, alsmede van de hoeveelheden waarvoor aanvragen zijn ingediend om een contract te sluiten.

Artikel 6

1.   Artikel 20, eerste alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008 is niet van toepassing.

2.   De lidstaten mogen afzien van de in artikel 22, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 862/2008 vermelde eis dat het contractnummer moet worden aangebracht op de opgeslagen producten, mits de beheerder van de opslagplaats het contractnummer in het in bijlage I, punt III, bij die verordening bedoelde register opneemt.

3.   In afwijking van artikel 36, lid 6, van Verordening (EG) nr. 826/2008, verifieert de voor de controles bevoegde autoriteit aan het einde van de contractuele opslagperiode en tijdens de hele uitslagperiode die loopt van augustus 2010 tot en met februari 2011, voor ten minste de helft van de contracten en aan de hand van steekproeven het gewicht en de identificatie van de opgeslagen boter.

De eerste alinea geldt voor controles tijdens de uitslagperiode vanaf 16 augustus 2010 als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1182/2008.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 223 van 21.8.2008, blz. 3.

(3)  PB L 319 van 29.11.2008, blz. 49.


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/16


VERORDENING (EU) Nr. 159/2010 VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 26 februari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

114,6

JO

79,9

MA

92,1

TN

128,5

TR

109,1

ZZ

104,8

0707 00 05

EG

216,8

JO

138,7

TR

146,0

ZZ

167,2

0709 90 70

IL

265,5

MA

137,3

TR

125,8

ZZ

176,2

0709 90 80

EG

82,2

ZZ

82,2

0805 10 20

EG

49,3

IL

58,3

MA

50,3

TN

48,2

TR

60,4

ZZ

53,3

0805 20 10

EG

65,1

IL

140,3

MA

87,5

TR

80,4

ZZ

93,3

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

60,5

EG

69,6

IL

81,8

JM

97,9

MA

112,6

PK

34,1

TR

60,6

ZZ

73,9

0805 50 10

EG

76,3

IL

76,3

MA

68,6

TR

57,9

ZZ

69,8

0808 10 80

CA

77,1

CL

59,9

CN

68,0

MK

24,7

US

110,2

ZZ

68,0

0808 20 50

AR

85,3

CL

75,8

CN

45,8

US

91,8

ZA

101,2

ZZ

80,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/18


VERORDENING (EU) Nr. 160/2010 VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 155/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 26 februari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.

(4)  PB L 48 van 25.2.2010, blz. 9.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 26 februari 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

43,40

0,00

1701 11 90 (1)

43,40

1,88

1701 12 10 (1)

43,40

0,00

1701 12 90 (1)

43,40

1,59

1701 91 00 (2)

49,77

2,54

1701 99 10 (2)

49,77

0,00

1701 99 90 (2)

49,77

0,00

1702 90 95 (3)

0,50

0,22


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/20


VERORDENING (EU) Nr. 161/2010 VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2010

houdende vaststelling van de maximumkorting op het recht bij invoer van maïs in het kader van de in Verordening (EG) nr. 676/2009 bedoelde openbare inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 144, lid 1, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 676/2009 van de Commissie (2) is een inschrijving geopend voor de vaststelling van de maximumkorting op het recht bij invoer van maïs in Spanje, van oorsprong uit derde landen.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1296/2008 van de Commissie van 18 december 2008 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (3), kan de Commissie, volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure, besluiten een maximumkorting op het invoerrecht vast te stellen. Voor de vaststelling van die korting moet met name rekening worden gehouden met de in de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1296/2008 vastgestelde criteria.

(3)

Toegewezen wordt aan inschrijvers wier offerte gelijk is aan of lager is dan de maximumkorting op het invoerrecht.

(4)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de van 12 februari tot en met 25 februari 2010 meegedeelde offertes in het kader van de in Verordening (EG) nr. 676/2009 bedoelde inschrijving wordt de maximumkorting op het recht bij invoer van maïs vastgesteld op 19,06 EUR/t voor een totale hoeveelheid van maximaal 1 000 t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 26 februari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 196 van 28.7.2009, blz. 6.

(3)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 57.


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/21


VERORDENING (EU) Nr. 162/2010 VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2010

houdende vaststelling van de maximumkorting op het recht bij invoer van maïs in het kader van de in Verordening (EG) nr. 677/2009 bedoelde openbare inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 144, lid 1, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 677/2009 van de Commissie (2) is een inschrijving geopend voor de vaststelling van de maximumkorting op het recht bij invoer van maïs in Portugal, van oorsprong uit derde landen.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1296/2008 van de Commissie van 18 december 2008 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (3), kan de Commissie, volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure, besluiten een maximumkorting op het invoerrecht vast te stellen. Voor de vaststelling van die korting moet met name rekening worden gehouden met de in de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1296/2008 vastgestelde criteria.

(3)

Toegewezen wordt aan inschrijvers wier offerte gelijk is aan of lager is dan de maximumkorting op het invoerrecht.

(4)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de van 12 februari tot en met 25 februari 2010 meegedeelde offertes in het kader van de in Verordening (EG) nr. 677/2009 bedoelde inschrijving wordt de maximumkorting op het recht bij invoer van maïs vastgesteld op 19,25 EUR/t voor een totale hoeveelheid van maximaal 20 000 t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 26 februari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 196 van 28.7.2009, blz. 7.

(3)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 57.


BESLUITEN

26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/22


BESLUIT 2010/118/GBVB VAN DE RAAD

van 25 februari 2010

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (1)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 10 juni 1999 Resolutie 1244 aangenomen.

(2)

De Raad heeft op 15 september 2006 Gemeenschappelijk Optreden 2006/623/GBVB (2) vastgesteld, betreffende de instelling van een EU-team dat zal bijdragen tot de vestiging van een eventueel internationaal civiel bureau in Kosovo, waaronder begrepen de diensten van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (Voorbereidingsteam ICB/SVEU).

(3)

De Europese Raad van 13 en 14 december 2007 heeft erop gewezen dat de Europese Unie (EU) bereid is een leidinggevende rol te spelen bij de versterking van de stabiliteit in de regio en de uitvoering van een regeling die de toekomstige status van Kosovo bepaalt. De Europese Raad verklaarde dat de Unie bereid is Kosovo bij te staan op de weg naar duurzame stabiliteit, onder meer door een missie in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) en een bijdrage aan een internationaal civiel bureau als onderdeel van de internationale aanwezigheid.

(4)

De Raad heeft op 4 februari 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO, vastgesteld (3), alsmede Gemeenschappelijk Optreden 2008/123/GBVB (4) houdende benoeming van de heer Pieter FEITH tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo tot en met 28 februari 2009.

(5)

De Raad heeft op 16 februari 2009 Gemeenschappelijk Optreden 2009/137/GBVB houdende de verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 28 februari 2010 vastgesteld (5).

(6)

Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 augustus 2010. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een aanbeveling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.

(7)

Het stabilisatie- en associatieproces is het strategisch kader voor het beleid van de Unie ten aanzien van de Westelijke Balkan, en de instrumenten ervan, waaronder een Europees partnerschap, een politieke en technische dialoog in het kader van het voortgangsbewakingsmechanisme van het SAP, en de bijbehorende bijstandsprogramma's van de Unie, zijn van toepassing op Kosovo.

(8)

Het mandaat van de SVEU moet worden vervuld in coördinatie met de Commissie teneinde te zorgen voor samenhang met andere activiteiten op dit terrein die onder de bevoegdheid van de Unie vallen.

(9)

De Raad gaat ervan uit dat de bevoegdheden en het gezag van de SVEU en de bevoegdheden en het gezag van een internationale civiele vertegenwoordiger bij een en dezelfde persoon berusten.

(10)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie, die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, als uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Pieter FEITH als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo wordt verlengd tot en met 31 augustus 2010. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een aanbeveling van de HV naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie in Kosovo. Deze omvatten een leidinggevende rol bij de versterking van de stabiliteit in de regio en bij de uitvoering van een regeling die de toekomstige status van Kosovo bepaalt, ten einde te komen tot een stabiel, levensvatbaar, vreedzaam, democratisch en multi-etnisch Kosovo dat op basis van goede nabuurschapsbetrekkingen tot samenwerking en stabiliteit in de regio bijdraagt en zich voor rechtsstatelijkheid en voor de bescherming van minderheden en van het cultureel en religieus erfgoed inzet.

Artikel 3

Mandaat

Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

advisering en ondersteuning door de Unie in het politieke proces aanbieden;

b)

de algehele politieke coördinatie van de Unie in Kosovo behartigen;

c)

plaatselijke politieke aansturing aan het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) bieden, ook betreffende de politieke aspecten van aangelegenheden in verband met uitvoeringsbevoegdheden;

d)

consistentie en samenhang van het optreden van de Unie ten overstaan van het publiek waarborgen. De woordvoerder van de SVEU vormt voor de media in Kosovo het voornaamste contactpunt van de Unie betreffende vraagstukken op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid/gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GBVB/GVDB). Alle activiteiten in verband met voorlichting aan pers en publiek geschieden doorlopend in nauwe coördinatie met de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV)/de persdienst van de Raad;

e)

overeenkomstig het EU-mensenrechtenbeleid en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten bijdragen tot de ontwikkeling en bestendiging van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Kosovo, mede ten aanzien van vrouwen en kinderen.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU .

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 augustus 2010 bedraagt 1 660 000 euro.

2.   Uitgaven die uit het in lid 1 genoemde bedrag worden gefinancierd, komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2010. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. Onderdanen van de landen van de Westelijke Balkan mogen inschrijven bij aanbestedingen.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Samenstelling van het team

1.   Er wordt een speciaal voor de Unie bestemde staf benoemd die de SVEU moet bijstaan bij de uitvoering van zijn mandaat en zal bijdragen aan de samenhang, de zichtbaarheid en de doeltreffendheid van het algehele optreden van de Unie in Kosovo. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Unie. Deskundigen die door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een EU-lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of instelling van de Unie en voert zijn taken uit en handelt in het belang van de missie van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn medewerkers

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn medewerkers, worden naar gelang het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde gegevens

1.   De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (6), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.

2.   De HV is gemachtigd om gerubriceerde gegevens en documenten van de EU tot op het niveau „CONFIDENTIEL UE” die ten behoeve van het optreden zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad vrij te geven aan de NAVO/KFOR.

3.   De HV is gemachtigd om, naar gelang van de operationele behoeften van de SVEU, gerubriceerde gegevens en documenten van de EU ot op het niveau „RESTREINT UE”, die ten behoeve van het optreden zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad vrij te geven aan de Verenigde Naties (VN) en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Te dien einde worden plaatselijke regelingen opgesteld.

4.   De HV is gemachtigd om niet-gerubriceerde documenten van de EU betreffende de beraadslagingen van de Raad over de missie die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 6, lid 1, van het reglement van orde van de Raad (7) vallen, vrij te geven aan derden die bij dit besluit betrokken zijn.

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is:

a)

hij stelt op basis van richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, alsmede het beheer van veiligheidsincidenten met inbegrip van een nood- en evacuatieplan voor de missie behelst;

b)

hij zorgt ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico's;

c)

hij zorgt ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld;

d)

hij zorgt ervoor dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en hij brengt aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het tussentijds verslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de groepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de Unie. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. Daartoe worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere SSVEU's die actief zijn in de regio. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie in de regio en met de missiehoofden van de lidstaten. die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU biedt plaatselijke politieke aansturing aan het hoofd van EULEX KOSOVO, ook betreffende de politieke aspecten van aangelegenheden in verband met uitvoeringsbevoegdheden. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen indien nodig overleg.

3.   De SVEU onderhoudt eveneens contacten met relevante plaatselijke instanties en andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

4.   De SVEU draagt samen met de andere actoren van de Unie die op het terrein aanwezig zijn, zorg voor de verspreiding en uitwisseling van informatie onder de actoren van de Unie ter plaatse, zodat een in hoge mate gemeenschappelijk situatiebewustzijn en een in hoge mate gemeenschappelijke situatiebeoordeling worden bewerkstelligd.

Artikel 13

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie een eindverslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2010.

Artikel 15

Bekendmaking

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

A. PÉREZ RUBALCABA


(1)  Op grond van Resolutie 1244 (1999) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(2)  PB L 253 van 16.9.2006, blz. 29.

(3)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(4)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 88.

(5)  PB L 46 van 17.2.2009, blz. 69. Gemeenschappelijk optreden gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2009/605/GBVB (PB L 206 van 8.8.2009, blz. 20).

(6)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.

(7)  Besluit 2009/937/EU van de Raad houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/26


BESLUIT 2010/119/GBVB VAN DE RAAD

van 25 februari 2010

houdende verlenging en wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie bij de Afrikaanse Unie

De RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 6 december 2007 Gemeenschappelijk Optreden 2007/805/GBVB vastgesteld houdende benoeming van de heer Koen VERVAEKE tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) bij de Afrikaanse Unie (AU) (1).

(2)

Op 1 december 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/898/GBVB (2) houdende de verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 28 februari 2010 vastgesteld.

(3)

Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 augustus 2010. Het mandaat van de SVEU kan evenwel eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een aanbeveling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.

(4)

De SVEU moet zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, als uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2008/898/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Koen VERVAEKE als SVEU bij de AU wordt verlengd tot en met 31 augustus 2010. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit ingevolge een aanbeveling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit betreffende de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden.”;

2)

in artikel 3 worden de aanhef van de eerste alinea en de punten a) en k) vervangen door:

„Met het oog op de uitvoering van de aspecten van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid/Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GBVB/GVDB) van de in artikel 2 genoemde doelstellingen, omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

vergroten van de algemene invloed van de EU in de dialoog met de AU en de AU-Commissie in Addis Abeba over een heel scala aan GBVB/GVDB-kwesties die deel uitmaken van de betrekkingen tussen de EU en de AU, en die dialoog strakker coördineren;

k)

nauwe contacten onderhouden en de coördinatie bevorderen met belangrijke internationale partners van de AU die in Addis Abeba aanwezig zijn, in het bijzonder met de Verenigde Naties, maar ook met niet-overheidsorganen, betreffende het hele scala aan GBVB/GVDB-kwesties die deel uitmaken van de relatie tussen de EU en de AU.”;

3)

artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.”;

4)

artikel 5, leden 1 en 2, worden vervangen door:

„1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2010 bedraagt 1 850 000 euro.

2.   Uitgaven die uit het in lid 1 genoemde bedrag worden gefinancierd, komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 januari 2009. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie.”;

5)

artikel 6, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van zijn team.”;

6)

artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.”;

7)

artikel 10, punt d), wordt vervangen door:

„d)

hij zorgt ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en hij brengt aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van zijn tussentijds verslag en zijn verslag over de uitvoering van het mandaat.”;

8)

artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de groepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken.”;

9)

artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Coördinatie

De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de EU. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle EU-instrumenten ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de EU te verwezenlijken. Daartoe worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere SVEU's die actief zijn in de regio. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.

Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie in de regio en de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt eveneens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.”.

Artikel 2

De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie aan het einde van zijn mandaat een verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2010.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

A. PÉREZ RUBALCABA


(1)  PB L 323 van 8.12.2007, blz. 45.

(2)  PB L 322 van 2.12.2008, blz. 50.


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/28


BESLUIT 2010/120/GBVB VAN DE RAAD

van 25 februari 2010

houdende verlenging en wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan en Pakistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 24 juli 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/612/GBVB (1) betreffende de benoeming van de heer Ettore F. SEQUI tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Afghanistan voor de periode van 1 september 2008 tot en met 28 februari 2009 vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 16 februari 2009 Gemeenschappelijk Optreden 2009/135/GBVB (2) houdende de verlenging van het mandaat van de SVEU voor Afghanistan tot en met 28 februari 2010 vastgesteld.

(3)

Op grond van een evaluatie van Gemeenschappelijk Optreden 2009/135/GBVB heeft de Raad op 15 juni 2009 Gemeenschappelijk Optreden 2009/467/GBVB (3) vastgesteld, waarbij het mandaat van de SVEU voor Afghanistan wordt uitgebreid tot Pakistan.

(4)

Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 maart 2010.

(5)

De SVEU voor Afghanistan en Pakistan zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2009/467/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

De heer Ettore F. SEQUI wordt benoemd tot speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Afghanistan en Pakistan tot en met 31 maart 2010.”;

2)

artikel 2, onder e), wordt vervangen door:

„e)

de werkzaamheden van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) in de regio te ondersteunen.”;

3)

artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.”;

4)

artikel 5, leden 1 en 2, worden vervangen door:

„1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode vanaf 1 maart 2009 tot en met 31 maart 2010 bedraagt 2 830 000 EUR.

2.   Uitgaven die uit het in lid 1 genoemde bedrag worden gefinancierd, komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2009. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie.”;

5)

artikel 6, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de vorming van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van zijn team.”;

6)

artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.”;

7)

artikel 10, onder d), wordt vervangen door:

„d)

hij zorgt ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en hij brengt aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van zijn tussentijds verslag en zijn verslag over de uitvoering van het mandaat.”;

8)

artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de groepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ).”;

9)

artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU bevordert de algehele politieke coördinatie van de EU. Hij helpt ervoor te zorgen dat alle EU-instrumenten ter plaatse op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de EU te verwezenlijken. Daartoe worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van de SVEU voor Centraal-Azië. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU geeft het hoofd van de politiemissie van de EU in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN) plaatselijke politieke sturing. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen indien nodig overleg. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.”.

Artikel 2

De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie aan het einde van zijn mandaat een verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2010.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

A. PÉREZ RUBALCABA


(1)  PB L 197 van 25.7.2008, blz. 60.

(2)  PB L 46 van 17.2.2009, blz. 61.

(3)  PB L 151 van 16.6.2009, blz. 41.


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/30


BESLUIT 2010/121/GBVB VAN DE RAAD

van 25 februari 2010

houdende wijziging van de bijlage bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB houdende verlenging van de beperkende maatregelen tegen Zimbabwe

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 19 februari 2004 Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB houdende verlenging van de beperkende maatregelen tegen Zimbabwe vastgesteld (1).

(2)

Bij Besluit 2010/92/GBVB van de Raad (2), vastgesteld op 15 februari 2010, zijn de beperkende maatregelen van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB tot 20 februari 2011 verlengd.

(3)

De Raad is van oordeel dat een persoon moet worden toegevoegd aan de lijst van personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB van toepassing zijn. De lijst in de bijlage bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB moet dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij dit besluit genoemde persoon wordt toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

M. Á. MORATINOS


(1)  PB L 50 van 20.2.2004, blz. 66.

(2)  PB L 41 van 16.2.2010, blz. 6.


BIJLAGE

Persoon als bedoeld in artikel 1

nr. 57

Jangara (alias Changara), Thomsen


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/32


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2010

tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van de bijlage bij Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een vrijstelling voor een toepassing van cadmium

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1034)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/122/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name op artikel 5, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2002/95/EG moet de Commissie de wijzigingen vaststellen die nodig zijn om de lijst van toepassingen die van de eisen van artikel 4, lid 1, van die richtlijn vrijgesteld zijn, aan de vooruitgang van wetenschap en techniek aan te passen.

(2)

Het is technisch nog niet haalbaar om cadmium in II-VI-leds met kleuromzetting te vervangen zonder dat de prestaties aanzienlijk slechter worden. Bepaalde materialen en onderdelen die cadmium bevatten, moeten derhalve van het verbod worden vrijgesteld. Er wordt echter onderzoek gedaan naar cadmiumvrije technologie en uiterlijk binnen de komende vier tot vijf jaar zouden er vervangingsmiddelen beschikbaar moeten komen.

(3)

Richtlijn 2002/95/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2002/95/EG heeft de Commissie de betrokken partijen geraadpleegd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18 van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Richtlijn 2002/95/EG wordt overeenkomstig de bijlage bij dit besluit gewijzigd.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.

(2)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.


BIJLAGE

Aan de bijlage bij Richtlijn 2002/95/EG wordt het volgende punt 39 toegevoegd:

„39.

Cadmium in II-VI-leds met kleuromzetting (< 10 μg Cd per mm2 lichtemitterend oppervlak), gebruikt in halfgeleiderverlichting of -beeldweergavesystemen, tot 1 juli 2014”.


26.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/34


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2010

tot wijziging van de aanpassingscoëfficiënten die met ingang van 1 februari 2009, 1 maart 2009, 1 april 2009, 1 mei 2009 en 1 juni 2009 van toepassing zijn op de bezoldigingen van de ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Gemeenschappen die in derde landen werkzaam zijn

(2010/123/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), en met name op artikel 13, tweede alinea, van bijlage X,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 613/2009 van de Raad (2) zijn, overeenkomstig artikel 13, eerste alinea, van bijlage X bij het Statuut, de aanpassingscoëfficiënten vastgesteld die met ingang van 1 juli 2008 van toepassing zijn op de bezoldigingen die in de valuta van de standplaats worden uitbetaald aan ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Gemeenschappen die in derde landen werkzaam zijn.

(2)

Met ingang van 1 februari 2009, 1 maart 2009, 1 april 2009, 1 mei 2009 en 1 juni 2009 moeten sommige van deze aanpassingscoëfficiënten overeenkomstig artikel 13, tweede alinea, van bijlage X bij het Statuut worden gewijzigd, omdat uit de statistische gegevens waarover de Commissie beschikt, is gebleken dat de wijziging van de kosten van levensonderhoud, die aan de hand van de aanpassingscoëfficiënt en de desbetreffende wisselkoers wordt gemeten, voor bepaalde derde landen sedert de laatste aanpassing meer dan 5 % bedraagt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op de in de valuta van de standplaats uitbetaalde bezoldigingen van in derde landen werkzame ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Gemeenschappen worden voor een aantal landen aangepast zoals aangegeven in de bijlage. De bijlage bevat vijf maandtabellen waarin de betrokken landen en de opeenvolgende toepassingsdata voor elk land worden vermeld (1 februari 2009, 1 maart 2009, 1 april 2009, 1 mei 2009 en 1 juni 2009).

De voor de berekening van deze bezoldigingen toegepaste wisselkoersen worden vastgesteld overeenkomstig de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement en hebben betrekking op de in de eerste alinea vermelde data.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Catherine ASHTON

Vice-voorzitster


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(2)  PB L 181 van 14.7.2009, blz. 1.


BIJLAGE

FEBRUARI 2009

Standplaats

Economische pariteit februari 2009

Wisselkoers februari 2009 (1)

Aanpassingscoëfficiënt februari 2009 (2)

Azerbeidzjan (3)

0,9962

1,0578

94,2

Belarus (4)

2 192

3 495,42

62,7

Chili

478,2

810,48

59,0

China

8,502

8,9653

94,8

Colombia

2 300

2 990,32

76,9

India

35,8

64,075

55,9

Indonesië (Jakarta)

10 540

14 913,8

70,7

Kazachstan (Almaty) (3)

150,2

161,79

92,8

Kenia

78,23

103,009

75,9

Lesotho

6,198

12,9979

47,7

Liberia

84,28

84,6997

99,5

Pakistan

48,48

101,889

47,6

Sierra Leone

3 356

3 998,59

83,9

Trinidad en Tobago

6,291

8,10395

77,6

Zambia (3)

3 331

6 548,29

50,9


MAART 2009

Standplaats

Economische pariteit maart 2009

Wisselkoers maart 2009 (5)

Aanpassingscoëfficiënt maart 2009 (6)

Kroatië (7)

7,21

7,386

97,6

Verenigde Staten (New York)

1,367

1,2782

106,9

Ethiopië

12,93

14,289

90,5

Kazachstan (Astana)

140,3

191,460

73,3

Papoea-Nieuw-Guinea (7)

3,265

3,47947

93,8

Syrië

50,24

60,97

82,4

Venezuela (8)

2,496

2,74813

90,8


APRIL 2009

Standplaats

Economische pariteit april 2009

Wisselkoers april 2009 (9)

Aanpassingscoëfficiënt april 2009 (10)

Zuid-Afrika

6,162

12,8433

48,0

Belize

1,902

2,5947

73,3

Kameroen (11)

678,9

655,957

103,5

Eritrea

10,43

20,8173

50,1

Verenigde Staten (Washington)

1,264

1,3193

95,8

Ghana

1,045

1,859

56,2

Israël

5,915

5,5288

107,0

Marokko (11)

9,319

11,2015

83,2

Nigeria

176,4

196,571

89,7

Democratische Republiek Congo (11)

1 185

1 100,11

107,7


MEI 2009

Standplaats

Economische pariteit mei 2009

Wisselkoers mei 2009 (12)

Aanpassingscoëfficiënt mei 2009 (13)

Saudi-Arabië

4,62

4,8515

95,2

Belarus (14)

2 348

3 735,22

62,9

Haïti

66,21

55,0576

120,3

Kirgizië

53,52

56,48

94,8

Libanon

1 795

1 999,85

89,8

Nieuw-Caledonië

157

119,332

131,6

Servië

61,49

94,1782

65,3

Venezuela (15)

2,64

2,85219

92,6


JUNI 2009

Standplaats

Economische pariteit juni 2009

Wisselkoers juni 2009 (16)

Aanpassingscoëfficiënt juni 2009 (17)

Algerije

80,51

100,892

79,8

Azerbeidzjan (18)

1,048

1,11513

94,0

Bosnië en Herzegovina (Sarajevo)

1,437

1,95583

73,5

Kameroen (19)

644,4

655,957

98,2

Congo (Brazzaville)

794

655,957

121,0

Kroatië (20)

6,843

7,3305

93,3

Georgië

2,06

2,2857

90,1

Guinee-Bissau

712,6

655,957

108,6

Fiji

1,78

2,91971

61,0

Salomonseilanden

10,23

10,9681

93,3

Kazachstan (Almaty) (18)

159,4

209,7

76,0

Marokko (19)

8,821

11,2615

78,3

Mexico

11,97

18,3176

65,3

Nicaragua

15,79

28,0214

56,3

Noorwegen

11,26

8,9615

125,6

Oezbekistan

1 053

2 032,12

51,8

Papoea-Nieuw-Guinea (20)

3,456

3,87597

89,2

Paraguay

4 748

7 003,48

67,8

Democratische Republiek Congo (19)

1 277

1 083,84

117,8

Zuid-Sudan (Juba)

3,108

3,37579

92,1

Zwitserland (Genève)

1,692

1,5117

111,9

Tadzjikistan

3,498

6,04787

57,8

Turkije

1,654

2,1775

76,0

Oekraïne

8,155

10,6411

76,6

Uruguay

23,59

32,7002

72,1

Jemen

187,9

279,175

67,3

Zambia (18)

3 540

7 126,41

49,7


(1)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, Ecuador en El Salvador).

(2)  Brussel = 100 %.

(3)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor februari en juni 2009.

(4)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor februari en mei 2009.

(5)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, Ecuador en El Salvador).

(6)  Brussel = 100 %.

(7)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor maart en juni 2009.

(8)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor maart en mei 2009.

(9)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, Ecuador en El Salvador).

(10)  Brussel = 100 %.

(11)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor april en juni 2009.

(12)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, Ecuador en El Salvador).

(13)  Brussel = 100 %.

(14)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor februari en mei 2009.

(15)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor maart en mei 2009.

(16)  1 EUR in nationale valuta (USD voor Cuba, Ecuador en El Salvador).

(17)  Brussel = 100 %.

(18)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor februari en juni 2009.

(19)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor april en juni 2009.

(20)  Voor deze standplaats wordt de coëfficiënt twee keer aangepast: voor maart en juni 2009.