ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.035.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 35

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
6 februari 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 103/2010 van de Commissie van 5 februari 2010 tot verlening van een vergunning voor mangaanchelaat van het hydroxy-analoog van methionine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 104/2010 van de Commissie van 5 februari 2010 tot verlening van een vergunning voor het gebruik van kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor zeugen (vergunninghouder BASF SE) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1200/2005 ( 1 )

4

 

*

Verordening (EU) nr. 105/2010 van de Commissie van 5 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen, wat betreft ochratoxine A ( 1 )

7

 

 

Verordening (EU) nr. 106/2010 van de Commissie van 5 februari 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/62/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 4 februari 2010 inzake de goedkeuring van de rekeningen van bepaalde betaalorganen in Griekenland, Malta, Portugal en Finland betreffende de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2007 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 474)

11

 

 

2010/63/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 4 februari 2010 tot verlenging van de geldigheidsduur van Besluit 2006/210/EG

14

 

 

2010/64/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 5 februari 2010 betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van bepaalde derde landen overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 590)  ( 1 )

15

 

 

2010/65/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 5 februari 2010 tot wijziging van Beschikking 2005/880/EG tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 606)

18

 

 

2010/66/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 5 februari 2010 tot wijziging van Beschikking 2009/719/EG tot machtiging van bepaalde lidstaten om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 626)  ( 1 )

21

 

 

2010/67/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 5 februari 2010 tot oprichting van de GMES-partnerraad

23

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/1


VERORDENING (EU) Nr. 103/2010 VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

tot verlening van een vergunning voor mangaanchelaat van het hydroxy-analoog van methionine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de verleningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage bij deze verordening opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij die aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat mangaanchelaat van het hydroxy-analoog van methionine als toevoegingsmiddel in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” voor mestkippen.

(4)

Uit het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), goedgekeurd op 15 september 2009 (2) in combinatie met een advies van 15 april 2008 (3), blijkt dat mangaanchelaat van het hydroxy-analoog van methionine voor mestkippen geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu. Overeenkomstig het advies van 15 april 2008 kan het gebruik van dat preparaat als bron van biobeschikbaar mangaan worden beschouwd en voldoet het aan de criteria van een nutritioneel toevoegingsmiddel voor mestkippen. De EFSA beveelt aan passende maatregelen te nemen met het oog op de veiligheid van de gebruikers. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verbindingen van sporenelementen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)   The EFSA Journal (2009) 7(9): 1316.

(3)   The EFSA Journal (2008) 692, 1.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Gehalte van het element (Mn) in mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verbindingen van sporenelementen

3b5.10

Mangaanchelaat van het hydroxy-analoog van methionine

 

Karakterisering van het toevoegingsmiddel:

 

Mangaanchelaat van het hydroxy-analoog van methionine met ten minste 13 % gechelateerd mangaan en 76 % (2-hydroxy-4-methylthio) butaanzuur

 

Minerale olie: ≤ 1 %

 

Analysemethode (1):

Atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES) overeenkomstig EN 15510:2007

Mestkippen

150 (totaal)

1.

Het toevoegingsmiddel wordt in de vorm van een voormengsel in diervoeder verwerkt.

2.

Voor de veiligheid van de gebruiker: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

26.2.2020


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/crl-feed-additives


6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/4


VERORDENING (EU) Nr. 104/2010 VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

tot verlening van een vergunning voor het gebruik van kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor zeugen (vergunninghouder BASF SE) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1200/2005

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de verleningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Er is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een voorlopige vergunning verleend voor het gebruik van kaliumdiformiaat, vaste vorm, als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor zeugen bij Verordening (EG) nr. 1200/2005 van de Commissie van 26 juli 2005 tot verlening van een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (3). Vervolgens is dat toevoegingsmiddel overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het Communautair repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 van die verordening is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van dat toevoegingsmiddel, waarbij is verzocht om indeling van dat toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij die aanvraag verstrekt.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 15 september 2009 (4) geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft en dat het gebruik van dat toevoegingsmiddel de prestaties van de dieren kan verbeteren. De EFSA beveelt aan om passende maatregelen te nemen met het oog op de veiligheid van de gebruikers. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van dat toevoegingsmiddel blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

Bijgevolg moeten de bepalingen over dat preparaat in Verordening (EG) nr. 1200/2005 worden geschrapt.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „andere zoötechnische toevoegingmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

In Verordening (EG) nr. 1200/2005 worden artikel 1 en bijlage I geschrapt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)   PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(3)   PB L 195 van 27.7.2005, blz. 6.

(4)  EFSA Journal 2009; 7(9): 1315.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”. Functionele groep: andere zoötechnische toevoegingsmiddelen (verbetering van zoötechnische parameters)

4d800

BASF SE

Kaliumdiformiaat

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

 

kaliumdiformiaat, vast, min. 98 %

 

silicaat: max. 1,5 %,

 

water: max. 0,5 %

 

Karakterisering van de werkzame stof:

 

kaliumdiformiaat, vast

 

KH(COOH)2

 

CAS-nr. 20642-05-1

 

Analysemethode (1):

Ionchromatografiemethode, uitgerust met elektrische conductiviteitsdetectie (IC/ECD)

Zeugen

10 000

12 000

Het mengsel van verschillende bronnen van kaliumdiformiaat mag het toegestane maximumgehalte in het volledige diervoeder van 12 000  mg/kg volledig diervoeder niet overschrijden.

Het toevoegingsmiddel wordt in de vorm van een voormengsel in diervoeder verwerkt.

Dit product kan ernstige oogletsels veroorzaken.

Er moeten maatregelen worden getroffen om de werknemers te beschermen.

26.2.2020


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/7


VERORDENING (EU) Nr. 105/2010 VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen, wat betreft ochratoxine A

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name op artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) stelt maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen vast.

(2)

Op verzoek van de Commissie heeft het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 4 april 2006 een geactualiseerd wetenschappelijk advies met betrekking tot ochratoxine A (OTA) in levensmiddelen (3) goedgekeurd. In dit advies wordt rekening gehouden met nieuwe wetenschappelijke informatie en wordt een toelaatbare wekelijkse inname (TWI) van 120 ng/kg lichaamsgewicht afgeleid.

(3)

In Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt bepaald dat de noodzaak van de vaststelling van een maximumgehalte aan OTA in levensmiddelen zoals andere gedroogde vruchten dan gedroogde druiven, cacao en cacaoproducten, specerijen, vleesproducten, groene koffie, bier en zoethout, alsook een herziening van de bestaande maximumgehalten, in het bijzonder voor OTA in gedroogde druiven en druivensap, in het licht van het recente wetenschappelijke advies van de EFSA wordt beoordeeld.

(4)

Op grond van het door de EFSA goedgekeurde advies blijken de bestaande maximumgehalten geëigend te zijn voor de bescherming van de volksgezondheid en moeten zij worden gehandhaafd. Wat de nog niet onder Verordening (EG) nr. 1881/2006 vallende levensmiddelen betreft, is het voor de bescherming van de volksgezondheid nodig en geëigend geacht dat maximumgehalten voor ochratoxine A worden vastgesteld voor levensmiddelen die op significante wijze bijdragen aan de blootstelling aan OTA (voor de gehele bevolking, voor kwetsbare groepen van de bevolking of voor een significant deel van de bevolking) of voor levensmiddelen die niet noodzakelijk op significante wijze bijdragen aan de blootstelling aan OTA maar waarvan is bewezen dat in deze goederen een zeer hoog OTA-gehalte kan worden aangetroffen. Er moet in deze gevallen een maximumgehalte worden vastgesteld om te vermijden dat die in zeer hoge mate verontreinigde goederen in de voedselketen worden gebracht.

(5)

Op grond van de beschikbare informatie blijkt het voor de bescherming van de volksgezondheid niet nodig dat een maximumgehalte aan OTA in andere gedroogde vruchten dan gedroogde druiven, cacao en cacaoproducten, vleesproducten, met inbegrip van eetbare slachtafvallen en bloedproducten, en likeurwijnen wordt vastgesteld, aangezien zij niet op significante wijze bijdragen aan de blootstelling aan OTA en hoge gehalten aan OTA slechts zelden in die goederen zijn aangetroffen. Voor groene koffie en bier wordt de aanwezigheid van OTA reeds in een ander meer geschikt stadium van de productieketen gecontroleerd (gebrande koffie respectievelijk mout).

(6)

Er zijn bij verscheidene gelegenheden zeer hoge gehalten aan OTA in specerijen en zoethout geconstateerd. Daarom moet een maximumgehalte voor specerijen en zoethout worden vastgesteld.

(7)

Er is recentelijk gebleken dat in sommige landen die belangrijke producenten van naar de Unie uitgevoerde specerijen zijn, geen preventiemaatregelen zijn genomen en geen officiële controles worden verricht om de aanwezigheid van ochratoxine A in specerijen te controleren. Om de volksgezondheid te beschermen moet onverwijld een maximumgehalte voor ochratoxine A in specerijen worden vastgesteld. Om de producerende landen in staat te stellen preventiemaatregelen te nemen en om het handelsverkeer niet in onaanvaardbare mate te verstoren, moet een hoger maximumgehalte, dat op korte termijn van toepassing moet zijn, voor een beperkte periode worden vastgesteld voordat het maximumgehalte dat het door toepassing van goede praktijken te bereiken gehalte weerspiegelt, van toepassing wordt. Voordat het stringentere gehalte van toepassing wordt, moet worden beoordeeld of in de verschillende producerende regio’s in de wereld de gehalten voor ochratoxine A door toepassing van goede praktijken kunnen worden bereikt.

(8)

De monitoring van OTA in levensmiddelen waarvoor geen maximumgehalte is vastgesteld, moet worden voortgezet en wanneer regelmatig ongebruikelijk hoge gehalten aan OTA worden aangetroffen, kan de vaststelling van een maximumgehalte voor OTA in die levensmiddelen worden overwogen.

(9)

Verordening (EG) nr. 1881/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 2.2.11 wordt vervangen door de volgende punten:

„2.2.11

Specerijen

 

Capsicum spp. (gedroogde vruchten daarvan, heel of gemalen, met inbegrip van Spaanse peper, chilipoeder, cayennepeper en paprika)

 

Piper spp. (vruchten daarvan, met inbegrip van witte en zwarte peper)

 

Myristica fragrans (nootmuskaat)

 

Zingiber officinale (gember)

 

Curcuma longa (kurkuma)

Mengsels van specerijen die één of meer van de bovengenoemde specerijen bevatten

30 μg/kg van 1.7.2010 tot en met 30.6.2012

15 μg/kg vanaf 1.7.2012

2.2.12

Zoethout (Glycyrrhiza glabra, Glycyrrhiza inflata en andere soorten)

 

2.2.12.1

Zoethoutwortel, ingrediënt voor kruidenthee

20 μg/kg

2.2.12.2

Zoethoutextract (42), voor gebruik in levensmiddelen, met name dranken en zoetwaren

80 μg/kg”.

2)

De volgende voetnoot wordt toegevoegd:

„(42)

Het maximumgehalte geldt voor het zuivere en onverdunde extract, verkregen wanneer 1 kg extract wordt verkregen van 3 tot 4 kg zoethoutwortel).”.

Artikel 2

De belanghebbende partijen melden aan de Commissie de resultaten van de verrichte onderzoeken, met inbegrip van gegevens over het vóórkomen, en de geboekte vooruitgang bij de toepassing van preventiemaatregelen om verontreiniging met ochratoxine A in specerijen te vermijden.

De lidstaten delen de Commissie regelmatig de bevindingen inzake ochratoxine A in specerijen mee.

De Commissie stelt deze informatie ter beschikking van de lidstaten met het oog op een beoordeling, voordat het stringentere gehalte van toepassing wordt, van de mogelijkheid om in de verschillende producerende regio’s in de wereld het stringentere gehalte voor ochratoxine A in specerijen te bereiken door toepassing van goede praktijken.

Artikel 3

Deze verordening is niet van toepassing op producten die vóór 1 juli 2010 overeenkomstig de tot die datum toepasselijke bepalingen in de handel zijn gebracht.

Het in punt 2.2.11 van de bijlage vastgestelde maximumgehalte voor ochratoxine A, dat van toepassing is vanaf 1 juli 2012, geldt niet voor producten die vóór 1 juli 2012 overeenkomstig de tot die datum toepasselijke bepalingen in de handel zijn gebracht.

De bewijslast betreffende het tijdstip waarop de producten in de handel zijn gebracht, ligt bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.

(2)   PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5.

(3)  http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/doc/contam_op_ej365_ochratoxin_a_food_en.pdf


6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/9


VERORDENING (EU) Nr. 106/2010 VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 februari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

106,9

JO

94,7

MA

61,7

TN

115,7

TR

105,1

ZZ

96,8

0707 00 05

MA

68,9

TR

142,6

ZZ

105,8

0709 90 70

MA

143,8

TR

162,4

ZZ

153,1

0709 90 80

EG

82,2

ZZ

82,2

0805 10 20

EG

49,8

IL

53,6

MA

51,6

TN

46,6

TR

50,7

ZZ

50,5

0805 20 10

IL

162,4

MA

79,5

TR

62,0

ZZ

101,3

0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90

CN

55,1

EG

61,9

IL

84,7

JM

106,7

MA

128,4

PK

38,1

TR

68,0

ZZ

77,6

0805 50 10

EG

88,6

IL

88,6

TR

71,1

ZZ

82,8

0808 10 80

CA

95,3

CL

60,1

CN

77,1

MK

24,7

US

121,2

ZZ

75,7

0808 20 50

CN

54,7

TR

84,8

US

111,6

ZA

102,4

ZZ

88,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/11


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2010

inzake de goedkeuring van de rekeningen van bepaalde betaalorganen in Griekenland, Malta, Portugal en Finland betreffende de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2007

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 474)

(Slechts de teksten in de Finse, de Griekse, de Maltese, de Portugese en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2010/62/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name op artikel 30 en artikel 32, lid 8,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Beschikkingen 2008/396/EG (2) en 2009/87/EG (3) van de Commissie zijn voor het begrotingsjaar 2007 de rekeningen van alle betaalorganen goedgekeurd, behalve die van het Griekse betaalorgaan OPEKEPE, het Italiaanse betaalorgaan ARBEA, het Maltese betaalorgaan MRAE, de Portugese betaalorganen IFADAP en IFAP en het Finse betaalorgaan MAVI.

(2)

Nadat nieuwe gegevens zijn verstrekt en aanvullende controles zijn verricht, kan de Commissie nu een besluit nemen over de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen die zijn ingediend door het Griekse betaalorgaan OPEKEPE, het Maltese betaalorgaan MRAE, de Portugese betaalorganen IFADAP en IFAP en het Finse betaalorgaan MAVI.

(3)

In artikel 10, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (4) is bepaald dat de bedragen die overeenkomstig het in lid 1, eerste alinea, van dat artikel bedoelde besluit tot goedkeuring van de rekeningen moeten worden ingevorderd bij of betaald aan elke lidstaat, worden vastgesteld door de voorschotten die tijdens het desbetreffende begrotingsjaar, in dit geval 2007, zijn betaald, af te trekken van de overeenkomstig lid 1 voor datzelfde jaar erkende uitgaven. Deze bedragen worden afgetrokken van of opgeteld bij de voorschotten op de uitgaven van de tweede maand na de maand waarin de beschikking tot goedkeuring van de rekeningen is gegeven.

(4)

Krachtens artikel 32, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 worden de financiële gevolgen van de niet-invordering van in verband met onregelmatigheden verschuldigde bedragen voor 50 % door de betrokken lidstaat en voor 50 % door de Gemeenschapsbegroting gedragen als de invordering niet heeft plaatsgevonden binnen vier jaar na de datum van het eerste administratieve of gerechtelijke proces-verbaal, of binnen acht jaar na die datum als over de terugvordering een zaak is aangespannen bij een nationale rechtbank. In artikel 32, lid 3, van die verordening is bepaald dat de lidstaten de Commissie bij de indiening van de jaarrekeningen een samenvattend overzicht van de in verband met onregelmatigheden ingeleide terugvorderingsprocedures moeten bezorgen. De bepalingen over de manier waarop de lidstaten de in te vorderen bedragen moeten rapporteren, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 885/2006. In bijlage III bij die verordening zijn de modellen opgenomen voor de tabellen 1 en 2 die de lidstaten in 2008 moesten indienen. Op basis van de door de lidstaten ingevulde tabellen moet de Commissie een besluit vaststellen over de financiële gevolgen van het na respectievelijk vier of acht jaar nog steeds achterwege blijven van invordering van in verband met onregelmatigheden terug te betalen bedragen. Een dergelijk besluit staat niet in de weg aan latere conformiteitsbesluiten op grond van artikel 32, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

(5)

Overeenkomstig artikel 32, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 kunnen de lidstaten besluiten de terugvordering niet voort te zetten. Een dergelijk besluit kan alleen worden genomen indien het totaal van de reeds gemaakte en de nog te verwachten terugvorderingskosten hoger is dan het terug te vorderen bedrag of indien de invordering onmogelijk blijkt als gevolg van de overeenkomstig het nationale recht geconstateerde en erkende insolventie van de debiteur of van de personen die juridisch aansprakelijk zijn voor de onregelmatigheid. Als dat besluit is genomen binnen vier jaar na de datum van het eerste administratieve of gerechtelijke proces-verbaal, of binnen acht jaar na die datum indien over de terugvordering een zaak is aangespannen bij nationale rechtbanken, worden de financiële gevolgen van het achterwege blijven van de invordering voor 100 % door de Gemeenschapsbegroting gedragen. De bedragen waarvoor de lidstaten hebben besloten de terugvordering niet voort te zetten, en de redenen voor dat besluit moeten worden vermeld in het in artikel 32, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde samenvattende overzicht. Die bedragen worden niet ten laste van de betrokken lidstaten gebracht en worden bijgevolg gedragen door de Gemeenschapsbegroting. Dit besluit staat niet in de weg aan latere conformiteitsbesluiten op grond van artikel 32, lid 8, van de genoemde verordening.

(6)

Bij de goedkeuring van de rekeningen van de betrokken betaalorganen moet de Commissie rekening houden met de bedragen die op grond van Beschikking 2008/396/EG en Beschikking 2009/87/EG reeds zijn ingehouden op de betalingen aan de betrokken lidstaten.

(7)

Overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 staat het onderhavige besluit niet in de weg aan latere besluiten van de Commissie waarbij uitgaven die niet overeenkomstig de communautaire voorschriften blijken te zijn gedaan, alsnog aan communautaire financiering worden onttrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De rekeningen van het Griekse betaalorgaan OPEKEPE, het Maltese betaalorgaan MRAE, de Portugese betaalorganen IFADAP en IFAP en het Finse betaalorgaan MAVI betreffende de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2007 worden goedgekeurd.

De bedragen die op grond van dit besluit bij de betrokken lidstaten moeten worden ingevorderd of aan hen moeten worden betaald, met inbegrip van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 32, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1290/2005, worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek, de Republiek Malta, de Portugese Republiek en de Republiek Finland.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2010.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)   PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(2)   PB L 139 van 29.5.2008, blz. 33.

(3)   PB L 33 van 3.2.2009, blz. 38.

(4)   PB L 171 van 23.6.2006, blz. 90.


BIJLAGE

GOEDKEURING VAN DE REKENINGEN VAN DE BETAALORGANEN

BEGROTINGSJAAR 2007

BIJ DE LIDSTAAT IN TE VORDEREN OF AAN DE LIDSTAAT TE BETALEN BEDRAG

Noot: Nomenclatuur 2010 : 05 07 01 06, 05 02 16 02, 6701, 6702, 6803.

LS

 

2007 — Uitgaven/bestemmingsontvangsten van de betaalorganen waarvan de rekeningen zijn

Totaal a + b

Verlagingen en schorsingen voor het hele begrotingsjaar

Verlagingen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 (1)

Totaal na verlagingen en schorsingen

Betalingen aan de lidstaat voor het begrotingsjaar

Bij de lidstaat in te vorderen (–) of aan de lidstaat te betalen (+) bedrag

Op grond van Beschikking 2008/396/EG bij de lidstaat ingevorderd (–) of aan de lidstaat betaald (+) bedrag

Op grond van beschikking 2009/87/EG bij de lidstaat ingevorderd (–) of aan de lidstaat betaald (+) bedrag

Bij de lidstaat in te vorderen (–) of aan de lidstaat te betalen (+) bedrag (2)

goedgekeurd

afgesplitst

= in de jaarlijkse declaratie opgenomen uitgaven/bestemmingsontvangsten

= totaal van de in de maandelijkse declaraties opgenomen uitgaven/bestemmingsontvangsten

 

 

a

b

c = a + b

d

e

f = c + d + e

g

h = f – g

i

i'

j = h – i – i'

EL

EUR

2 377 709 692,71

0,00

2 377 709 692,71

–3 777 975,35

–5 925 969,19

2 368 005 748,17

2 374 149 976,67

–6 144 228,50

0,00

0,00

–6 144 228,50

MT

EUR

1 968 874,78

0,00

1 968 874,78

–16 690,38

0,00

1 952 184,40

1 953 932,59

–1 748,19

0,00

0,00

–1 748,19

PT

EUR

718 788 155,94

0,00

718 788 155,94

– 283 116,74

– 210 898,70

718 294 140,50

717 209 444,82

1 084 695,68

0,00

295 352,51

789 343,17

FI

EUR

579 761 052,62

0,00

579 761 052,62

–1 768 694,94

–17 427,95

577 974 929,73

577 803 602,60

171 327,13

0,00

0,00

171 327,13


LS

 

Uitgaven (3)

Bestemmingsontvangsten (3)

Suikerfonds

Artikel 32 (=e)

Totaal (=h)

Uitgaven (4)

Bestemmingsontvangsten (4)

05 07 01 06

6701

05 02 16 02

6803

6702

i

j

k

l

m

n = i + j + k + l + m

EL

EUR

– 218 259,31

0,00

0,00

0,00

–5 925 969,19

–6 144 228,50

MT

EUR

–1 682,32

–65,87

0,00

0,00

0,00

–1 748,19

PT

EUR

1 000 241,87

0,00

0,00

0,00

– 210 898,70

789 343,17

FI

EUR

189 819,66

–1 064,58

0,00

0,00

–17 427,95

171 327,13


(1)  De verlagingen en schorsingen omvatten die welke in het kader van de regeling voor de betalingen zijn verricht, en voorts met name de correcties wegens de overschrijdingen van de betalingstermijn die plaatsvonden in de maanden augustus, september en oktober 2008.

(2)  Het bedrag waarvan is uitgegaan bij de berekening van het bij de lidstaat in te vorderen of aan de lidstaat te betalen bedrag, is het totaal van de jaarlijkse declaratie in het geval van de goedgekeurde uitgaven (kolom a), respectievelijk het totaal van de maandelijkse declaraties in het geval van de afgesplitste uitgaven (kolom b). Toe te passen wisselkoers: artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 883/2006 van de Commissie.

(3)  Een eventuele aanpassing van de bestemmingsontvangsten in het voordeel van de lidstaat moet worden gedeclareerd ten laste van post 05 07 01 06.

(4)  Een eventuele aanpassing van de bestemmingsontvangsten voor het Suikerfonds in het voordeel van de lidstaat moet worden gedeclareerd ten laste van post 05 02 16 02.

Noot: Nomenclatuur 2010 : 05 07 01 06, 05 02 16 02, 6701, 6702, 6803.


6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/14


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2010

tot verlenging van de geldigheidsduur van Besluit 2006/210/EG

(2010/63/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De werkgroep van nationale regelgevingsdeskundigen van hoog niveau (hierna „de werkgroep” genoemd) die is opgericht bij Besluit 2006/210/EG (1), is een adviserende groep van nationale deskundigen van hoog niveau ter bevordering van betere regelgeving.

(2)

De voorzitter van de Commissie heeft aangegeven dat betere regelgeving hoog op de beleidsagenda van de Commissie zal blijven (2).

(3)

Voor het verwezenlijken van de agenda is een belangrijke rol weggelegd voor een forum om over een betere regelgeving te overleggen en samenwerking met de lidstaten inzake betere regelgeving te bevorderen.

(4)

Het mandaat van de groep moet derhalve met drie jaar worden verlengd.

(5)

De geldigheidsduur van Besluit 2006/210/EG moet daarom dienovereenkomstig worden verlengd.

(6)

Opdat de groep haar werkzaamheden kan voortzetten, moet dit besluit per 1 januari 2010 in werking treden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 6 van Besluit 2006/210/EG wordt de tweede zin vervangen door:

„Het blijft geldig tot en met 31 december 2012.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op 1 januari 2010.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 76 van 15.3.2006, blz. 3.

(2)  Politieke richtsnoeren voor de nieuwe Commissie, een document dat op 15 september 2009 aan de leden van het Europees Parlement is gepresenteerd.


6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/15


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van bepaalde derde landen overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 590)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/64/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 47, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 47, lid 1, en artikel 53 van Richtlijn 2006/43/EG mogen bevoegde autoriteiten van lidstaten met ingang van 29 juni 2008 toestaan dat controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren aan de bevoegde autoriteiten van een derde land worden overgedragen, op voorwaarde dat laatstgenoemde autoriteiten door de Commissie adequaat zijn verklaard en dat er tussen deze autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten op wederkerigheid gebaseerde werkregelingen zijn overeengekomen. Er dient derhalve te worden uitgemaakt welke bevoegde autoriteiten van derde landen adequaat zijn voor de overdracht van controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren aan de bevoegde autoriteiten van een derde land.

(2)

Een overdracht van controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren aan de bevoegde autoriteiten van een derde land is een aangelegenheid van zwaarwegend algemeen belang die met de uitoefening van onafhankelijk publiek toezicht verband houdt. Om die reden mag een dergelijke overdracht door bevoegde autoriteiten van lidstaten alleen plaatsvinden voor de uitoefening door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land van hun publiektoezicht-, externe-kwaliteitsborgings- en onderzoeksfuncties ten aanzien van auditors en auditkantoren. Eenieder die werkzaam is of is geweest bij de bevoegde autoriteiten van een derde land die de informatie ontvangen, is onderworpen aan het beroepsgeheim.

(3)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig deze richtlijn. Ingeval bij een overdracht aan de bevoegde autoriteiten van de hierna genoemde derde landen van controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren ook persoonsgegevens worden verstrekt, dan dient de overdracht steeds te worden uitgevoerd conform de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG. Aan de hand van in overeenstemming met hoofdstuk IV van Richtlijn 95/46/EG zijnde werkregelingen tussen hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van derde landen dienen de lidstaten erop toe te zien dat laatstgenoemde autoriteiten persoonsgegevens die voorkomen in overgedragen controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, niet verder doorgeven zonder de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is over dit besluit geraadpleegd.

(4)

De adequaatheid van bevoegde autoriteiten van een derde land dient te worden getoetst op basis van de samenwerkingscriteria van artikel 36 van Richtlijn 2006/43/EG of grotendeels gelijkwaardige functionele resultaten. De adequaatheid dient meer in het bijzonder te worden getoetst op basis van de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land, de geboden waarborgen tegen inbreuken op de door hen toegepaste regels op het gebied van vertrouwelijkheid en beroepsgeheim en de mate waarin hun nationale wetten en voorschriften hen in staat stellen met bevoegde autoriteiten van lidstaten samen te werken.

(5)

Aangezien auditors en auditkantoren van in de Gemeenschap gevestigde vennootschappen die effecten in Canada, Japan of Zwitserland hebben uitgegeven, of die deel uitmaken van een groep die wettelijk voorgeschreven geconsolideerde jaarrekeningen in genoemde landen bekendmaakt, onderworpen zijn aan de nationale wetgeving van die landen, dient een besluit te worden genomen over de vraag of de bevoegde autoriteiten van lidstaten controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren aan de bevoegde autoriteiten van die landen mogen overdragen, waarbij deze autoriteiten de overgedragen documenten alleen mogen gebruiken voor de uitoefening van hun publiektoezicht-, externe-kwaliteitsborgings- en onderzoeksfuncties ten aanzien van auditors en auditkantoren.

(6)

Met betrekking tot de bevoegde autoriteiten van Canada, Japan en Zwitserland zijn adequaatheidstoetsingen in de zin van artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG uitgevoerd. Op basis van deze toetsingen dienen besluiten over de adequaatheid van deze autoriteiten te worden genomen.

(7)

De Canadian Public Accountability Board is bevoegd voor publiek toezicht op, externe kwaliteitsborging van en onderzoeken bij auditors en auditkantoren. De instelling past afdoende veiligheidsmaatregelen toe die de verstrekking door haar huidige of vroegere werknemers van vertrouwelijke informatie aan een derde persoon of autoriteit verbieden of bestraffen. Zij zou de overgedragen controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren alleen aanwenden voor doeleinden die met publiek toezicht op, externe kwaliteitsborging van en onderzoeken bij auditors en auditkantoren verband houden. Krachtens de wetten en voorschriften van Canada mag zij controle- of andere documenten die in het bezit zijn van Canadese auditors of auditkantoren aan de bevoegde autoriteiten van lidstaten overdragen. Op grond hiervan dient de Canadian Public Accountability Board adequaat te worden verklaard voor de toepassing van artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG.

(8)

Het Financial Services Agency van Japan en de Certified Public Accountants and Auditing Oversight Board binnen het Financial Services Agency van Japan zijn bevoegd voor publiek toezicht op, externe kwaliteitsborging van en onderzoeken bij auditors en auditkantoren. Dit besluit dient alleen betrekking te hebben op de bevoegdheid van het Financial Services Agency om onderzoeken bij auditors en auditkantoren uit te voeren. Het Financial Services Agency van Japan en de Certified Public Accountants and Auditing Oversight Board van Japan passen afdoende veiligheidsmaatregelen toe die de verstrekking door hun huidige of vroegere werknemers van vertrouwelijke informatie aan een derde persoon of autoriteit verbieden of bestraffen. Zij zouden de overgedragen controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren alleen aanwenden voor doeleinden die met publiek toezicht op, externe kwaliteitsborging van en onderzoeken bij auditors en auditkantoren verband houden. Krachtens de wetten en voorschriften van Japan mogen zij controle- of andere documenten die in het bezit zijn van Japanse auditors of auditkantoren aan de bevoegde autoriteiten van lidstaten overdragen. Op grond hiervan dienen het Financial Services Agency van Japan en de Certified Public Accountants and Auditing Oversight Board van Japan adequaat te worden verklaard voor de toepassing van artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG.

(9)

De Federal Audit Oversight Authority van Zwitserland is bevoegd voor publiek toezicht op, externe kwaliteitsborging van en onderzoeken bij auditors en auditkantoren. De instelling past afdoende veiligheidsmaatregelen toe die de verstrekking door haar huidige of vroegere werknemers van vertrouwelijke informatie aan een derde persoon of autoriteit verbieden of bestraffen. Zij zou de overgedragen controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren alleen aanwenden voor doeleinden die met publiek toezicht op, externe kwaliteitsborging van en onderzoeken bij auditors en auditkantoren verband houden. Krachtens de wetten en voorschriften van Zwitserland mag zij controle- of andere documenten die in het bezit zijn van Zwitserse auditors of auditkantoren aan de bevoegde autoriteiten van lidstaten overdragen. Op grond hiervan dient de Federal Audit Oversight Authority van Zwitserland adequaat te worden verklaard voor de toepassing van artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG.

(10)

De overdracht van controledocumenten dient in te houden dat de bij dit besluit adequaat verklaarde autoriteiten toegang wordt verleend tot controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, dan wel dat de documenten in kwestie hun worden toegezonden na voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten van lidstaten, alsook dat de bevoegde autoriteiten van lidstaten de bij dit besluit adequaat verklaarde autoriteiten toegang verlenen tot dergelijke documenten of hun deze toezenden. Dit heeft tot gevolg dat het wettelijke auditors en auditkantoren niet mag worden toegestaan laatstgenoemde autoriteiten onder andere voorwaarden dan die welke in dit besluit en in artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG worden gesteld, bijvoorbeeld op grond van de toestemming van de wettelijke auditor, het auditkantoor of de cliënt, tot controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren toegang te bieden of dergelijke documenten toe te zenden.

(11)

Dit besluit dient de samenwerkingsovereenkomsten onverlet te laten die worden bedoeld in artikel 25, lid 4, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (3).

(12)

Aangezien dit besluit wordt vastgesteld in de context van de overgangsperiode die bij Beschikking 2008/627/EG van de Commissie van 29 juli 2008 betreffende een overgangsperiode voor controleactiviteiten van bepaalde auditors en auditorganisaties van derde landen (4) aan bepaalde auditors en auditkantoren van derde landen is toegestaan, mag het niet vooruitlopen op enigerlei definitieve gelijkwaardigheidsbesluiten die de Commissie op grond van artikel 46 van Richtlijn 2006/43/EG zou kunnen nemen.

(13)

Doel van dit besluit is een doeltreffende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en die van Canada, Japan en Zwitserland te faciliteren teneinde hen in staat te stellen hun publiektoezicht-, externe-kwaliteitsborgings- en onderzoeksfuncties uit te oefenen, en tegelijkertijd de rechten van de betrokken partijen te beschermen. De lidstaten dienen de Commissie van de met deze autoriteiten overeengekomen werkregelingen in kennis te stellen, zodat zij kan nagaan of de samenwerking in overeenstemming met artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG verloopt.

(14)

Het uiteindelijke doel van de samenwerking met Canada, Japan en Zwitserland op het gebied van het toezicht op controleactiviteiten is te komen tot wederzijds vertrouwen in elkaars toezichtstelsel, waarbij slechts in uitzonderlijke gevallen overdrachten van controledocumenten plaatsvinden. Dit wederzijds vertrouwen zou gebaseerd zijn op de gelijkwaardigheid van de stelsels van publiek toezicht op auditors van de Gemeenschap en van de betrokken landen.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 48, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende bevoegde autoriteiten van derde landen worden als adequaat aangemerkt voor de toepassing van artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG:

1.

de Canadian Public Accountability Board;

2.

het Financial Services Agency van Japan;

3.

de Certified Public Accountants and Auditing Oversight Board van Japan;

4.

de Federal Audit Oversight Authority van Zwitserland.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 47, lid 4, en overeenkomstig artikel 53 van Richtlijn 2006/43/EG mogen met ingang van 29 juni 2008 controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, ofwel na voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, ofwel door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat worden overgedragen.

2.   De overdracht van controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren dient geen ander doel dan het publiek toezicht op, de externe kwaliteitsborging van of onderzoeken bij auditors en auditkantoren.

3.   Ingeval controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren uitsluitend in het bezit zijn van een wettelijke auditor die, of een auditkantoor dat is ingeschreven in het register van een andere lidstaat dan de lidstaat van de groepsauditor en indien de bevoegde autoriteit van de groepsauditor van een van de in artikel 1 bedoelde autoriteiten een overdrachtsverzoek heeft ontvangen, worden de documenten in kwestie pas aan de bevoegde autoriteit van het betrokken derde land overgedragen indien de bevoegde autoriteit van eerstgenoemde lidstaat uitdrukkelijk met de overdracht heeft ingestemd.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)   PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.

(2)   PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(3)   PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(4)   PB L 202 van 31.7.2008, blz. 70.


6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/18


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

tot wijziging van Beschikking 2005/880/EG tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 606)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(2010/65/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name op bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer een lidstaat voornemens is per hectare jaarlijks een andere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem te brengen dan is bepaald in punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG, moet deze hoeveelheid zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet deze hoeveelheid worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals, in het onderhavige geval, lange groeiperioden en gewassen met een hoge stikstofopname. Op 8 december 2005 heeft de Commissie Beschikking 2005/880/EG (2) vastgesteld, waarbij Nederland toestemming kreeg om 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem te brengen op landbouwbedrijven met ten minste 70 % grasland.

(2)

De aldus verleende derogatie heeft betrekking op ongeveer 25 000 bedrijven in Nederland en ongeveer 900 000 hectare land en is van toepassing voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. De derogatie is verleend omdat:

a)

de Nederlandse wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG gebruiksnormen voor zowel stikstof als fosfaat bevat en er met de gebruiksnormen voor fosfaat naar wordt gestreefd uiterlijk in 2015 een evenwicht in de fosfaatbemesting te bereiken;

b)

Nederland de problematiek van het nutriëntenoverschot van dierlijke en minerale meststoffen met verscheidene beleidsinstrumenten heeft aangepakt en in de periode 1992-2002 de veestapel met 17 % voor runderen, 14 % voor varkens en 21 % voor schapen en geiten heeft teruggebracht. De hoeveelheden stikstof en fosfor in dierlijke mest zijn in de periode 1985-2002 met respectievelijk 29 % en 34 % teruggebracht. Het stikstof- en fosforoverschot is in de periode 1992-2002 met respectievelijk 25 % en 37 % verminderd;

c)

uit beschikbare gegevens over de waterkwaliteit blijkt dat de nitraatconcentratie in het grondwater en de nutriëntenconcentratie (fosfor inbegrepen) in het oppervlaktewater een dalende tendens vertonen;

d)

uit de technische en wetenschappelijke documentatie bij de Nederlandse kennisgeving blijkt dat bij een voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit dierlijke mest op landbouwbedrijven met ten minste 70 % grasland het niveau van 11,3 mg N/l (dat overeenkomt met 50 mg NO3/l) in water bij alle bodemtypen kan worden bereikt en het fosforoverschot onder optimale beheersomstandigheden bij benadering nul is;

e)

uit de ingediende technische en wetenschappelijke documentatie blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit dierlijke mest op bedrijven met ten minste 70 % grasland gerechtvaardigd is op grond van objectieve criteria, zoals lange groeiperioden en gewassen met een hoge stikstofopname.

(3)

De Commissie was derhalve van oordeel dat de door Nederland voorgestelde hoeveelheid mest geen afbreuk doet aan het bereiken van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden behelsden het opstellen van een bemestingsplan voor elk afzonderlijk bedrijf, de registratie van bemestingspraktijken door het registreren van meststoffen, periodieke bodemanalyses, groenbedekking in de winter na maïs, specifieke bepalingen inzake het vernietigen van de graszode, een bemestingsverbod vóór het vernietigen van de graszode en de aanpassing van de bemesting om met de bijdrage van vlinderbloemigen rekening te houden. Deze voorwaarden moesten de bemesting in overeenstemming met de gewasbehoeften brengen en de stikstofuitspoeling verminderen of voorkomen.

(4)

Teneinde te voorkomen dat door de toepassing van de bij Beschikking 2005/880/EG voor 2006-2009 verleende derogatie intensivering zou optreden, moesten de bevoegde instanties ervoor zorgen dat de mestproductie wat zowel stikstof als fosfor betreft het niveau van het jaar 2002 niet zou overschrijden, overeenkomstig het Nederlandse derde nationale actieprogramma.

(5)

Nederland heeft de in artikel 8 en artikel 10 van Beschikking 2005/880/EG bedoelde kaarten en verslagen tijdig ingediend.

(6)

Op 14 juli 2009 heeft Nederland bij de Commissie een verzoek om verlenging van de derogatie ingediend. In dit verzoek werd verwezen naar een gedetailleerde motivering en de goedkeuring van het vierde actieprogramma nitraatrichtlijn (2010-2013) door de Nederlandse Tweede Kamer. Dit vierde actieprogramma vermeldt de (aanzienlijke) vorderingen die overeenkomstig de voorwaarden van de derogatie voor 2006-2009 zijn geboekt en de uitdagingen voor de toekomst. Het borduurt voort op het derde actieprogramma en bevat aangescherpte maatregelen, zoals strengere normen voor het stikstofgebruik in zandgebieden, strengere normen voor het fosfaatgebruik op basis van de fosfaattoestand van de bodem en langere perioden waarin geen mest mag worden uitgereden (3). Deze wettelijke maatregelen zijn gericht op een verdere verlaging van het nutriëntenoverschot en een verdere verbetering van de waterkwaliteit, zo nodig door verder aangescherpte maatregelen na de periode 2010-2013.

(7)

De waterkwaliteit geeft een verder dalende tendens bij de nitraatconcentratie in het grondwater en de nutriëntenconcentratie (inclusief fosfor) in het oppervlaktewater te zien, terwijl de grootste effecten van het derde actieprogramma de komende jaren nog verwacht worden.

(8)

Uit de resultaten van monitoring en controles is gebleken dat in de periode 2006-2009 ongeveer 24 000 graslandbedrijven onder de derogatie vielen, hetgeen neerkomt op ongeveer 830 000 ha bebouwde grond.

(9)

Teneinde te voorkomen dat door de toepassing van de gevraagde derogatie intensivering optreedt, moeten de bevoegde instanties ervoor blijven zorgen dat de mestproductie wat zowel stikstof als fosfor betreft het niveau van het jaar 2002 niet overschrijdt.

(10)

De tot op heden door Nederland geboekte resultaten zijn in overeenstemming met de in Beschikking 2005/880/EG vermelde voorwaarden.

(11)

Het benodigde rechtskader voor de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG en de uitvoering van het vierde actieprogramma is vastgesteld en is eveneens van toepassing op de gevraagde derogatie.

(12)

Gezien de maatregelen waarop Nederland zich in het actieprogramma voor de periode 2010-2013 heeft vastgelegd, is de Commissie van mening dat de door Nederland voor de periode 2010-2013 voorgestelde hoeveelheid mest geen afbreuk doet aan het bereiken van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, als aan dezelfde in Beschikking 2005/880/EG vastgestelde strenge voorwaarden wordt voldaan.

(13)

Beschikking 2005/880/EG verstrijkt op 31 december 2009.

(14)

Om ervoor te zorgen dat de betrokken veehouderijen van een derogatie gebruik kunnen blijven maken, dient de geldigheidsduur van Beschikking 2005/880/EG onder dezelfde voorwaarden als in de artikelen 4 tot en met 10 van Beschikking 2005/880/EG worden vermeld, tot 31 december 2013 te worden verlengd.

(15)

De in artikel 10 van Beschikking 2005/880/EG vastgestelde termijn om verslag uit te brengen aan de Commissie dient echter te worden aangepast en in overeenstemming te worden gebracht met de termijn voor rapportageverplichtingen krachtens artikel 8 van Beschikking 2005/880/EG.

(16)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2005/880/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

De door Nederland bij schrijven van 8 april 2005 gevraagde derogatie en de bij schrijven van 14 juli 2009 gevraagde verlenging waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan bepaald in punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG, worden verleend.”.

2)

Artikel 10, lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Het verslag wordt jaarlijks bij de Commissie ingediend in het tweede kwartaal van het jaar dat volgt op het jaar waarop het betrekking heeft.”.

3)

Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Toepassing

Dit besluit is tot en met 31 december 2013 van toepassing in the context van het vierde Nederlandse actieprogramma nitraatrichtlijn.”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)   PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)   PB L 324 van 10.12.2005, blz. 89.

(3)  Wet van 26 november 2009 tot wijziging van de Meststoffenwet (Staatsblad Koninkrijk der Nederlanden 2009, 551); Besluit van 9 november 2009, houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en het Besluit glastuinbouw (Staatsblad Koninkrijk der Nederlanden 2009, 477); Besluit van 14 december 2009, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Staatsblad Koninkrijk der Nederlanden 2009, 601); Regeling van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 december 2009, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Staatscourant Koninkrijk der Nederlanden, 30 december 2009, 20342).


6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/21


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

tot wijziging van Beschikking 2009/719/EG tot machtiging van bepaalde lidstaten om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 626)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/66/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 6, lid 1 ter, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij dieren. Zij schrijft voor dat elke lidstaat een jaarlijks programma voor toezicht op TSE's moet uitvoeren overeenkomstig bijlage III bij die verordening. Die programma's moeten minimaal betrekking hebben op bepaalde subpopulaties van runderen die tot nader gespecificeerde leeftijdsgroepen behoren.

(2)

Die verordening bepaalt ook dat lidstaten die kunnen aantonen dat de epidemiologische situatie in hun land is verbeterd, volgens bepaalde criteria hun jaarlijkse programma voor toezicht mogen herzien.

(3)

Beschikking 2009/719/EG van de Commissie (2) machtigt de in de bijlage bij die beschikking opgenomen lidstaten om hun jaarlijkse programma voor toezicht te herzien. Zij bepaalt ook dat hun programma's van toepassing moeten zijn op ten minste alle runderen ouder dan 48 maanden die tot bepaalde subpopulaties behoren.

(4)

Op 2 oktober 2008 heeft Cyprus bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien.

(5)

Het Voedsel- en Veterinair Bureau heeft van 29 juni 2009 tot en met 3 juli 2009 een inspectie in Cyprus uitgevoerd om na te gaan of wordt voldaan aan de epidemiologische criteria, vastgesteld in punt 7 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

(6)

Uit de resultaten van die inspectie is gebleken dat in Cyprus de voorschriften inzake beschermende maatregelen betreffende boviene spongiforme encefalopathieën (BSE), als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 999/2001, naar behoren worden uitgevoerd. Bovendien zijn alle voorschriften van artikel 6, lid 1 ter, derde alinea, en alle epidemiologische criteria van punt 7 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij die verordening gecontroleerd, waarbij is geconstateerd dat Cyprus aan deze voorschriften en criteria voldeed.

(7)

Op grond van alle beschikbare informatie is het door Cyprus ingediende verzoek om herziening van zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE gunstig beoordeeld. Daarom moet Cyprus worden gemachtigd om zijn jaarlijkse programma voor toezicht te herzien en de nieuwe leeftijdsgrens voor de uitvoering van BSE-tests in die lidstaat vast te stellen op 48 maanden.

(8)

De bijlage bij Beschikking 2009/719/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2009/719/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)   PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)   PB L 256 van 29.9.2009, blz. 35.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Lijst van de lidstaten die zijn gemachtigd om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien

België

Denemarken

Duitsland

Ierland

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Cyprus

Luxemburg

Nederland

Oostenrijk

Portugal

Slovenië

Finland

Zweden

Verenigd Koninkrijk”


6.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 35/23


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

tot oprichting van de GMES-partnerraad

(2010/67/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES) is een aardobservatie- initiatief dat door de Europese Unie wordt geleid en in een partnerschap met de lidstaten wordt uitgevoerd. Het heeft tot doel een betere exploitatie van het industrieel potentieel van het innovatie-, onderzoeks- en technologische-ontwikkelingsbeleid op het gebied van de observatie van de aarde te bevorderen en informatiediensten te verstrekken.

(2)

Om de GMES-doelstelling op een duurzame basis te realiseren, moeten de activiteiten van de diverse partners die bij GMES zijn betrokken, worden gecoördineerd, en moeten diensten en observatiecapaciteit die aan de gebruikersbehoeften beantwoorden, worden ontwikkeld, opgezet en geëxploiteerd. Daarom moet de Commissie een beroep kunnen doen op een adviesorgaan van deskundigen.

(3)

In haar mededeling „Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): voor een veiliger planeet” (1) heeft de Commissie de oprichting aangekondigd van een partnerraad, die de Commissie in de algemene coördinatie van GMES moet bijstaan.

(4)

Het is derhalve dienstig een groep van deskundigen op het gebied van GMES en de observatie van de aarde op te richten en de taken en de structuur daarvan vast te stellen.

(5)

De groep moet de coördinatie van de bijdragen tot GMES door alle partners helpen garanderen door de bestaande capaciteiten zo goed mogelijk te gebruiken en door lacunes op te sporen die op het niveau van de Unie moeten worden aangevuld. Zij moet de Commissie bijstaan in het toezicht op de coherente tenuitvoerlegging van het Europees programma voor aardobservatie (GMES). Zij moet toezicht houden op de ontwikkelingen van het beleid en moet de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van GMES en aardobservatie mogelijk maken.

(6)

De partnerraad moet zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten die bevoegd zijn op de gebieden aardobservatie, milieu en veiligheid. De vertegenwoordigers moeten worden benoemd door de nationale autoriteiten die in hun lidstaat voor aardobservatie bevoegd zijn.

(7)

Er dienen regels te worden vastgesteld voor de openbaarmaking van informatie door de leden van de raad, onverminderd de veiligheidsvoorschriften van de Commissie zoals vastgesteld in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (2).

(8)

Persoonsgegevens over de leden van de raad moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3).

(9)

Er moet worden voorzien in de deelname van Noorwegen en Zwitserland, leden van het Europees Ruimteagentschap (ESA), aan de werkzaamheden van de groep. Vertegenwoordigers van organisaties die bij aardobservatie betrokken zijn, in het bijzonder voormalige leden van de GMES-adviesraad, moeten de vergaderingen van de groep als waarnemers kunnen bijwonen.

(10)

Er moet een periode worden vastgesteld gedurende welke dit besluit van toepassing zal zijn. De Commissie zal te zijner tijd de wenselijkheid van een verlenging onderzoeken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De GMES-partnerraad

De GMES-partnerraad, hierna „de raad” genoemd, wordt opgericht.

Artikel 2

Taken

De raad heeft tot taak:

1.

samenwerking tot stand te brengen tussen organen van de lidstaten en de Commissie over kwesties die met GMES verband houden, teneinde de coördinatie van de bijdragen van nationale en EU-activiteiten tot GMES te helpen garanderen, de bestaande capaciteiten zo goed mogelijk te gebruiken en lacunes op te sporen die op het niveau van de Unie moeten worden aangevuld;

2.

de Commissie bij te staan in het toezicht op de coherente tenuitvoerlegging van het Europees programma voor aardobservatie (GMES), dat onder meer gefinancierd wordt uit het kaderprogramma voor onderzoek, waarvoor de Commissie wordt bijgestaan door het krachtens artikel 8 van Beschikking 2006/971/EG van de Raad (4) opgerichte comité, alsook uit andere EU-financieringsbronnen, en dat voortbouwt op het GMES-ruimtecomponentprogramma van het ESA, waarvan de uitvoering door het programmacomité van het ESA voor aardobservatie wordt gemonitord;

3.

de Commissie bij te staan bij de opstelling van een strategisch kader voor de tenuitvoerlegging van het Europees programma voor aardobservatie (GMES), met inbegrip van: i) de indicatieve jaarlijkse en meerjarenplanning van de activiteiten van het EU-programma; ii) indicatieve implementatieregelingen; iii) kostenbeoordeling en preliminaire begrotingsstrategie van de GMES-activiteiten, en iv) specificering van het programma en regels voor deelname;

4.

uitwisseling van ervaringen en goede praktijken op het gebied van GMES en aardobservatie tot stand te brengen.

Artikel 3

Raadpleging

1.   De Commissie kan de raad om advies vragen over alle aangelegenheden die met de ontwikkeling of de implementatie van GMES verband houden.

2.   De voorzitter van de raad kan de Commissie adviseren over de wenselijkheid om de raad over een bepaalde kwestie te raadplegen.

Artikel 4

Samenstelling — Benoeming

1.   De raad telt 27 leden.

2.   De leden van de raad worden door de Commissie benoemd uit specialisten die bevoegd zijn op de gebieden aardobservatie, milieu en veiligheid.

De leden worden door de nationale autoriteiten van de lidstaten voorgedragen.

3.   Onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld voor de gewone leden van de raad wordt een gelijk aantal plaatsvervangende leden benoemd. Plaatsvervangende leden nemen van rechtswege de plaats van gewone leden in wanneer deze afwezig zijn.

4.   De Commissie kan vertegenwoordigers van bij aardobservatie betrokken organisaties als waarnemers bij de vergaderingen uitnodigen.

Een vertegenwoordiger van Zwitserland en een vertegenwoordiger van Noorwegen worden als permanente waarnemers uitgenodigd.

5.   De leden worden benoemd als vertegenwoordigers van een overheidsinstantie.

6.   De leden van de raad worden benoemd voor een hernieuwbare ambtstermijn van een jaar. Zij blijven in functie tot zij worden vervangen of tot hun ambtstermijn afloopt.

7.   Leden die geen effectieve bijdrage meer aan de beraadslagingen van de raad kunnen leveren, die ontslag nemen of die niet aan de voorwaarden van artikel 339 van het Verdrag voldoen, kunnen voor de rest van hun ambtstermijn worden vervangen.

Artikel 5

Werkwijze

1.   De raad wordt voorgezeten door de Commissie.

2.   Bij de bespreking van aangelegenheden die met de ruimtecomponent van het GMES-programma verband houden, wordt de Commissie door het Europees Ruimteagentschap bijgestaan.

Bij de bespreking van aangelegenheden die met de in-situcomponent van het GMES-programma verband houden, wordt de Commissie door het Europees Milieuagentschap bijgestaan.

3.   Met instemming van de Commissie kunnen subgroepen worden opgericht om specifieke kwesties te onderzoeken op basis van een door de raad opgesteld mandaat. Deze groepen worden ontbonden zodra hun mandaat is vervuld.

4.   Indien dit nuttig en/of nodig is, kan de vertegenwoordiger van de Commissie deskundigen of waarnemers met specifieke deskundigheid inzake een geagendeerd onderwerp vragen om aan de beraadslagingen van de raad of subgroepen deel te nemen.

5.   De bij de werkzaamheden van de raad of subgroep verkregen informatie mag niet worden verspreid wanneer deze volgens de Commissie betrekking heeft op vertrouwelijke aangelegenheden.

6.   De raad en haar subgroepen vergaderen normaliter in de lokalen van de Commissie overeenkomstig de procedures en het tijdschema die door de raad worden vastgesteld. De diensten van de Commissie verzorgen het secretariaat. Andere ambtenaren van de Commissie die belang hebben bij de besprekingen, kunnen de vergaderingen van de raad en haar subgroepen bijwonen.

7.   De raad stelt zijn reglement van orde vast op basis van het door de Commissie vastgestelde standaardreglement van orde.

8.   De Commissie mag op het internet samenvattingen, conclusies, deelconclusies of werkdocumenten van de raad publiceren in de oorspronkelijke taal van het document in kwestie.

Artikel 6

Kosten van vergaderingen

1.   Alle reis- en eventuele verblijfkosten die door de leden, andere deskundigen en waarnemers in het kader van de werkzaamheden van de raad worden gemaakt, worden door de Commissie vergoed overeenkomstig de interne regels voor de vergoeding van kosten van externe deskundigen.

2.   De leden van de raad, deskundigen en waarnemers worden niet betaald voor hun diensten.

3.   Vergaderkosten worden vergoed binnen de grenzen van het jaarlijkse budget dat door de bevoegde diensten van de Commissie aan de raad wordt toegewezen.

Artikel 7

Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Dit besluit treedt in werking op de derde dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing tot en met 31 december 2011.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  COM(2008) 748 definitief.

(2)   PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

(3)   PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(4)   PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86.