ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.017.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 17

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
22 januari 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 54/2010 van de Raad van 19 januari 2010 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van ethanolamine uit de Verenigde Staten van Amerika

1

 

*

Verordening (EU) nr. 55/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op wijting in het gebied EG-wateren van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van België voeren

21

 

*

Verordening (EU) nr. 56/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in het gebied EG-wateren van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

23

 

 

Verordening (EU) nr. 57/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

25

 

 

Verordening (EU) nr. 58/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor mageremelkpoeder in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

27

 

 

Verordening (EU) nr. 59/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector eieren

28

 

 

Verordening (EU) nr. 60/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op eieren en eigeel, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

30

 

 

Verordening (EU) nr. 61/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

32

 

 

Verordening (EU) nr. 62/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees

33

 

 

Verordening (EU) nr. 63/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee

37

 

 

Verordening (EU) nr. 64/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van uitvoerrestituties in de sector varkensvlees

39

 

 

Verordening (EU) nr. 65/2010 van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

41

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

 

2010/37/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 27 november 2009 over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap (2011)

43

 

 

2010/38/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 oktober 2008 betreffende steunmaatregel C 20/08 (ex N 62/08) die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen door middel van een wijziging van regeling N 59/04 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6015)  ( 1 )

50

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 54/2010 VAN DE RAAD

van 19 januari 2010

tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van ethanolamine uit de Verenigde Staten van Amerika

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) waarbij Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2) wordt ingetrokken (de „basisverordening”), en met name op artikel 9, lid 4, en artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

In februari 1994 stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 229/94 (3) definitieve antidumpingrechten in op de invoer van ethanolamine (het „betrokken product”) uit de Verenigde Staten van Amerika („VS”).

(2)

Naar aanleiding van een verzoek van de Europese Raad van de bonden van de chemische nijverheid (CEFIC) werd in juli 2005 uit hoofde van artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen geopend. Bij Verordening (EG) nr. 1583/2006 (4) heeft de Raad dat onderzoek afgesloten en definitieve antidumpingrechten op de invoer van ethanolamine uit de VS ingesteld. De rechten hadden de vorm van specifieke vaste rechten.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(3)

Na de publicatie in maart 2008 van het bericht van het naderende vervallen van de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van ethanolamines van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (5) ontving de Commissie op 25 juli 2008 een verzoek om een nieuw onderzoek op basis van artikel 11, lid 2, van de basisverordening te openen.

(4)

Het verzoek werd ingediend door BASF SE/AG, INEOS Oxide Ltd, Sasol Germany GmbH en Akzo Nobel Functional Chemicals AB (de „producenten van de Unie die het verzoek hebben ingediend”) namens de producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale communautaire productie van ethanolamine vertegenwoordigen.

(5)

De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting dan wel herhaling van de dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(6)

Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om tot de opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen over te gaan, en heeft zij door middel van een bericht van opening overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening een onderzoek (6) geopend.

3.   Onderzoek

(7)

De diensten van de Commissie hebben de producenten van de Unie, de producenten-exporteurs in de VS, de importeurs-handelaren, de hen bekende bedrijven in de Unie die ethanolamine gebruiken en de autoriteiten in de VS in kennis gesteld van de inleiding van het nieuwe onderzoek. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord.

(8)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden een vragenlijst toegezonden, evenals de partijen die daarom binnen de in het bericht van opening vastgestelde termijn hadden verzocht.

(9)

De rechtstreeks belanghebbende partijen werden ook in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn verzoeken te worden gehoord.

(10)

Ingevulde vragenlijsten werden geretourneerd door twee producenten-exporteurs in de VS, één verbonden importeur in de Unie, één verbonden importeur in Zwitserland, de producenten van de Unie die het verzoek hebben ingediend en één industriële gebruiker in de Unie. Een andere producent-exporteur in de VS (Huntsman Petrochemical Corporation) heeft een document („position paper”) ingediend, waarin hij beweerde dat de maatregelen moesten worden ingetrokken, zonder echter de vragenlijst te beantwoorden.

(11)

De diensten van de Commissie hebben alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij nodig hadden om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat dumping en schade zouden worden voortgezet of zich opnieuw zouden voordoen, en om het belang van de Unie vast te stellen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

Producenten van de Unie die het verzoek hebben ingediend

BASF SE/AG, Ludwigshafen, Duitsland

INEOS Oxide Ltd, Southampton, Verenigd Koninkrijk

Sasol Germany GmbH, Hamburg, Duitsland

Akzo Nobel Functional Chemicals AB, Stenungsund, Zweden

b)

Producenten-exporteurs in de VS

The Dow Chemical Company, Midland, Michigan en Seadrift, Texas, VS

INEOS Oxide LLC, Houston, Texas en Plaquemine, Louisiana, VS

c)

Verbonden importeur in de Unie

INEOS Oxide Ltd, Zwijndrecht, België

d)

Verbonden importeur in Zwitserland

Dow Europe GmbH, Horgen, Zwitserland

e)

Industriële gebruiker in de Unie

Evonik Degussa GmbH, Essen, Duitsland

4.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(12)

Het onderzoek naar de voortzetting dan wel herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2007 tot en met 30 september 2008 (het „tijdvak van het nieuwe onderzoek” ofwel „TNO”).

(13)

Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of opnieuw zal optreden, had betrekking op de periode van 1 januari 2005 tot het einde van het TNO (de „beoordelingsperiode”). Daarnaast zijn ook de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of opnieuw zal optreden, geëvalueerd vanuit het oogpunt van de gevolgen van de economische wereldcrisis op de ethanolaminemarkt sinds het TNO.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(14)

In het kader van dit onderzoek wordt hetzelfde product onderzocht als in het kader van het vorige onderzoek, namelijk ethanolamine die momenteel valt onder de GN-codes 2922 11 00, ex 2922 12 00 en 2922 13 10 van oorsprong uit de VS. Ethanolamine wordt verkregen door een reactie van ethyleenoxide (EO), dat zelf het resultaat is van een reactie van ethyleen met zuurstof, met ammoniak. Ten gevolge van deze synthese doen zich drie concurrerende reacties voor die resulteren in drie verschillende typen ethanolamine: monoëthanolamine (MEA), diëthanolamine (DEA) en triëthanolamine (TEA), afhankelijk van het aantal malen dat de ethyleenoxide wordt gebonden. Het aantal combinaties wordt beperkt door het aantal waterstofelementen in ammoniak, namelijk drie. Het aandeel van elk van de drie soorten in de totale productie wordt bepaald door het specifieke ontwerp van de productiefaciliteiten, maar kan in zekere mate ook worden bepaald door de keuze van ammoniak/ethyleenoxideverhouding (de molaire verhouding).

(15)

Het betrokken product wordt gebruikt als tussenstof en/of additief in oppervlakteactieve stoffen in detergenten en producten voor lichaamsverzorging, cosmetica, meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen (glyfosaat), anticorrosiemiddelen, smeermiddelen, textielveredelingsmiddelen en wasverzachters (esterquats), in de fotografie gebruikte chemicaliën, in de papier- en metaalindustrie, voor houtbehandeling, als maal- en bindmiddel in de cementproductie en als absorptiehulpmiddel voor gaswasinstallaties (verwijdering van zuren). Het product kan ook door de fabrikanten zelf of door hun verbonden fabrikanten worden gebruikt voor het produceren van ethyleenamine. Nieuwe MEA-aanvragen hebben betrekking op taurine en elektronica, met name producten in de LCD-sector.

2.   Soortgelijk product

(16)

Evenals bij de voorafgaande onderzoeken is gebleken dat het betrokken product, dat in de VS wordt geproduceerd en aan de Unie wordt verkocht, wat zijn fysieke en technische kenmerken betreft, identiek is aan het in de Unie vervaardigde en verkochte product, en dat er geen verschil in gebruik is tussen het in de Unie vervaardigde product en het ingevoerde product. Voorts werd vastgesteld dat het betrokken in de VS geproduceerde en in de Unie verkochte product identiek is aan het op de binnenlandse markt van de VS verkochte product. Derhalve moeten al deze producten geacht worden soortgelijke producten te zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

(17)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of er op dit moment sprake was van dumping en, zo ja, of het waarschijnlijk was dat het vervallen van de maatregelen zou leiden tot voortzetting of herhaling van de dumping.

1.   Opmerkingen vooraf

(18)

Van de vier in de klacht genoemde producenten-exporteurs in de VS werkten er twee mee, werkte er één niet mee maar diende slechts een position paper in, terwijl geen antwoorden of andere informatie werden ontvangen van de vierde in de klacht genoemde onderneming in de VS.

(19)

De twee medewerkende producenten-exporteurs vertegenwoordigen een groot deel (meer dan 90 %, het exacte cijfer kan om redenen van vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt) van de invoer in de Unie gedurende het TNO, namelijk 37 583 ton, hetgeen 8,5 % minder is dan de invoer gedurende het voorgaande onderzoekstijdvak (1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005). De invoer van het betrokken product uit de VS in de Unie vertegenwoordigde 14 % van het verbruik in de Unie gedurende het TNO.

2.   Dumping van invoer gedurende het TNO

(20)

Voor de twee medewerkende producenten-exporteurs in de VS werd de normale waarde voor ieder type van het betrokken product vastgesteld op basis van de prijs die door onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van de VS werd betaald of diende te worden betaald, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening, aangezien bleek dat deze producten in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties werden verkocht.

(21)

Evenals in het oorspronkelijke en de voorgaande onderzoeken bleek bij dit onderzoek opnieuw dat de twee medewerkende producenten-exporteurs in de VS het product naar de Unie exporteerden via aan hen verbonden bedrijven. Om die reden werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend op basis van de prijzen waartegen het ingevoerde product voor het eerst werd doorverkocht aan onafhankelijke afnemers in de Unie. Hierbij werden correcties toegepast voor alle kosten die waren ontstaan tussen de invoer en de wederverkoop, met inbegrip van verkoop-, algemene en administratieve kosten en de door de importerende bedrijven in de Unie geboekte winst gedurende het TNO. Wat de winstmarge betreft, kon de feitelijke winst van de verbonden handelaren niet worden gebruikt omdat deze prijzen vanwege de relatie tussen de producenten-exporteurs en de verbonden handelaren onbetrouwbaar waren. Er werd daarom een redelijke winstmarge vastgesteld, die niet hoger was dan de werkelijke winstmarge van de verbonden handelaren en overeenstemde met de winstmarges die om vergelijkbare redenen in het voorgaande nieuwe onderzoek bij het vervallen van maatregelen waren gebruikt.

(22)

De normale waarde werd vergeleken met de gemiddelde uitvoerprijs voor elk type van het betrokken product, af fabriek en in hetzelfde handelsstadium. Overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening werd, om een billijke vergelijking te kunnen maken, rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangetoond dat zij de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden. Er werden derhalve correcties toegepast voor kosten van vervoer over land en over zee, uitgestelde rabatten, kosten van verlading en verpakking, kredietkosten en invoerrechten, die alle van de wederverkoopprijs werden afgetrokken om tot een prijs af fabriek te komen.

(23)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge per producttype vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs in hetzelfde handelsstadium. Uit deze vergelijking bleek dat er tijdens het TNO sprake was van dumping, zij het in mindere mate dan bij het vorige onderzoek was vastgesteld. De gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde grens Unie was 11,9 % voor INEOS Oxide LLC en 0 % voor Dow Chemical. Met betrekking tot de andere producenten in de VS die niet meewerkten met het onderzoek en tijdens het TNO goed waren voor minder dan 5 % (het exacte cijfer kan om redenen van vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt) van de invoer in de VS van het betrokken product naar de Unie, moest de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening worden vastgesteld op basis van de beschikbare feiten.

Zoals hierboven aangegeven, is bij het onderzoek vastgesteld dat er sprake was van dumping. Derhalve wordt het bestaan van dumping op het niveau dat is aangetroffen voor INEOS Oxide LLC, namelijk 11,9 %, overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, lid 6, van de basisverordening eveneens toegeschreven aan die exporteurs die niet aan het onderzoek hebben meegewerkt. Er is geen reden om aan te nemen dat een partij die niet met het onderzoek heeft meegewerkt zich aan minder dumping schuldig zou hebben gemaakt dan medewerkende partijen en om een dergelijke partij gunstiger te behandelen dan partijen die wel hebben meegewerkt. Overigens was er geen controleerbare informatie voor de niet-medewerkende producenten in de VS beschikbaar en blijkt uit een vergelijking van de gecontroleerde antwoorden op vragenlijsten van de medewerkende producenten-exporteurs in de VS met de statistieken van Eurostat dat de ontbrekende hoeveelheden niet door de medewerkende producenten-exporteurs in de VS kunnen zijn uitgevoerd.

3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

(24)

Uitgaande van de analyse waaruit bleek dat er in het TNO sprake was van dumping, werd ook nagegaan hoe waarschijnlijk het was dat de dumping zou worden voortgezet.

(25)

Door het vervallen van de maatregelen zouden exporteurs hun uitvoerprijzen kunnen verlagen. Een verlaging van de uitvoerprijzen zou het Amerikaanse product aantrekkelijker maken op de markt van de Unie. Bij een verlaging van de uitvoerprijzen met het bedrag van de rechten zouden de tijdens het TNO geconstateerde dumpingmarges 12 % worden voor INEOS Oxide LLC en voor de niet-medewerkende partijen (overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening), terwijl er nog steeds geen sprake zou zijn van dumping voor Dow Chemical. Het kleine verschil tussen de dumpingmarge inclusief rechten en die zonder rechten komt door het feit dat het algemene prijsniveau voor ethanolamine tijdens het TNO zeer hoog lag, wat betekende dat het antidumpingrecht dat in de vorm van een specifiek vast bedrag werd geheven, slechts een minimaal effect had. Na afloop van het TNO zijn de prijzen van ethanolamine over het geheel gezien aanzienlijk gedaald, zoals verderop in detail wordt uitgelegd.

(26)

De reservecapaciteit in de VS gedurende het TNO is niet onaanzienlijk. De onbenutte productiecapaciteit in de VS tijdens het TNO wordt geschat op ongeveer 60 000 ton. Deze berekening is gebaseerd op de volumes die door de twee medewerkende producenten-exporteurs worden geproduceerd, het feit dat de normaliter verwachte productie rond 90 % van de nominale capaciteit ligt, de aanname dat de feitelijke productieresultaten van niet-medewerkende producenten-exporteurs in de VS niet zouden zijn behaald bij een feitelijke productie die minder dan 80 % van de nominale capaciteit bedraagt, en uit gezaghebbende publicaties van de bedrijfstak. Bovenstaand cijfer kan tot circa 85 000 ton stijgen als meer ambitieuze productiecijfers worden bereikt. Vergeleken met een geschatte nominale capaciteit van 732 000 ton in de VS bedroeg de totale geschatte vraag, inclusief de productie voor eigen gebruik, 588 000 ton. De relatief lage bezettingsgraad was het gevolg van een aantal incidenten die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, zoals selectieve sluitingen door producenten in de VS om hun voorraden laag te houden, de uitvoering van hun capaciteitsuitbreidingen (de laatste uitbreiding van Dow Chemical met 45 000 ton en de laatste uitbreiding van een van de niet-medewerkende producenten-exporteurs in de VS met 32 000 ton) en de impact van de orkanen Gustav en Ike op respectievelijk bepaalde productiefaciliteiten en een aantal faciliteiten voor de productie van grondstoffen. Wat de orkanen Ike en Gustav betreft, deze hadden nog steeds een zeker effect tijdens het TNO maar na afloop van het TNO was dit verdwenen.

Het effect was volgens schattingen van de PCI Consulting Group (PCI) van 2008 39 000 ton productieverlies (7). Het bestaan van mogelijke onbenutte productiecapaciteit in de VS in 2007 en 2008, d.w.z. tijdens een periode die binnen het TNO valt, werd ook bevestigd in een toonaangevende jaarlijkse publicatie waarin de ethanolaminemarkt wordt geanalyseerd (8). Deze publicatie raamde het overaanbod in de VS markt in 2007 op 65 000 ton. Deze reservecapaciteit van circa 60 000 ton moet in verhouding worden gezien tot het volume van de export van de VS naar de Unie gedurende het TNO (37 583 ton) en het totale verbruik van de Unie (268 000 ton). Hieruit volgt dat er ruimte is om de export vanuit de VS op te voeren en een deel van de markt van de Unie over te nemen.

(27)

Met betrekking tot een aantal belangrijke exportmarkten van de VS is uit het onderzoek gebleken dat producenten in de VS steeds meer moeite zullen hebben om aan deze markten te leveren, omdat zij sinds kort in de eigen behoefte voorzien of dit binnenkort zullen doen. In de markten van derde landen waaraan de VS leveren, is onlangs een aantal capaciteitsuitbreidingen voltooid en is nog een aantal gaande. Het betreft met name:

i)

de recente capaciteitsuitbreiding in Brazilië (gaande van 55 000 tot 65 000 ton afhankelijk van de bron), een belangrijke exportmarkt voor de producenten in de VS;

ii)

een totale gecumuleerde uitbreiding van 180 000 ton in China, een markt waarnaar sommige producenten in de VS via joint ventures in andere Aziatische landen exporteren, en

iii)

de uitbreiding in Taiwan en Thailand (van samen 90 000 ton), die ervoor zorgt dat de Aziatische markt wordt gekenmerkt door overcapaciteit zodat er weinig ruimte is voor een partij buiten Azië om naar de Aziatische markt te exporteren. De totale uitvoer uit de VS naar andere markten dan de Unie in 2008 bedroeg 137 600 ton, waarvan de Aziatische 61 600 ton ontving (9). Een grote hoeveelheid moet dus naar nieuwe markten worden geleid.

(28)

Kortom, zoals uiteengezet in overweging 26, is er enige reservecapaciteit beschikbaar die kan worden gebruikt om meer ethanolamine te produceren en op de markt van de Unie te verkopen als de maatregelen worden ingetrokken. Daarnaast zullen belangrijke exportmarkten voor de producenten in de VS waarschijnlijk verzadigd worden door verhoging van de plaatselijke productie, waardoor de markt van de Unie een zeer aantrekkelijke optie voor export uit de VS wordt.

(29)

De mogelijke handelspraktijken van de in overweging 10 genoemde niet-medewerkende partij in de VS werden eveneens bestudeerd. Er wordt op gewezen dat de enige informatie die deze partij heeft ingediend, een position paper was waarin zij concludeerde dat geen schade als gevolg van invoer van ethanolamine uit de VS plaatsvindt en dat herhaling van schadelijke dumping onwaarschijnlijk is. De onderneming voerde aan dat zij tijdens het TNO slechts een kleine hoeveelheid van het betrokken product had verkocht aan twee niet-verbonden en één verbonden partij in de Unie. Zij verklaarde verder dat zij een regelmatig en eerlijk verkooppatroon aan de Unie wenst, maar verstrekte geen concrete gegevens of controleerbare informatie, noch over de resultaten met betrekking tot het betrokken product in het TNO, noch over haar voorgenomen toekomstige gedrag in de ethanolaminehandel ten aanzien van de markt van de Unie. De conclusies over deze niet-medewerkende producent in de VS moesten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening dus aan de hand van de beschikbare gegevens worden getrokken. In dit verband werd openbaar beschikbare informatie verkregen van de website van deze partij en werden relevante gegevens verkregen uit CEH Product Review on Ethanolamines (SRI Consulting), een gezaghebbende publicatie van de bedrijfstak. Op basis van het voorgaande werd geconcludeerd dat deze niet-medewerkende producent in de VS tijdens het TNO 29 % van de productiecapaciteit van de VS vertegenwoordigde, waarbij het betrokken product als een sector die als een van de best presterende bedrijfsonderdelen wordt beschouwd.

Het algehele belang van de markt van de Unie werd ook bevestigd door het feit dat de verkoop aan de Unie circa 33 % van de totale omzet van deze onderneming uitmaakt. Gezien de omvang van deze producent in de Amerikaanse markt, zijn productiecapaciteit, het gewicht van de Unie in zijn bedrijfsactiviteiten en het aandeel van de markt van de Unie in de wereldmarkt voor ethanolamine, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat deze niet-medewerkende producent in de VS zijn exportactiviteiten naar de Unie verder zou uitbreiden als de maatregelen worden opgeheven. Er zou een stimulans zijn om dit te doen gezien de gegevens voor het TNO, vooral vanwege de hoge prijsniveaus van het betrokken product in de markt van de Unie.

(30)

Sinds november 2004 heft China antidumpingrechten op MEA en DEA uit Japan, de VS, Iran, Maleisië, Taiwan en Mexico. Op ethanolamine uit de VS worden antidumpingrechten variërend van 20 % tot 74 % geheven. In 2008 vond 11 % van de totale export uit de VS plaats naar China (10), een markt met een stijgende vraag naar het betrokken product die in 2007 circa 24 % van het totale binnenlandse verbruik van ethanolamine produceerde. Hierbij moet worden opgemerkt dat Dow Chemical een joint venture met Petronas, genoemd Optimal, heeft gevormd, en 75 000 ton capaciteit in Maleisië heeft geïnstalleerd waarmee sinds 2002 de Aziatische ethanolaminemarkt wordt bediend. Het blijft echter een feit dat daadwerkelijke export uit de VS naar China aan maatregelen onderworpen is, waardoor de mogelijkheden om de reservecapaciteit noemenswaardig te absorberen voor praktische doeleinden beperkt zijn.

(31)

Daarnaast lijkt de export van ethanolamine uit de VS naar China ook te worden geschaad doordat het Chinese rechtenstelsel voor uit ASEAN-landen ingevoerde ethanolamine is gewijzigd (de invoerrechten zijn verlaagd van 5 % tot 0 %), hetgeen ethanolamineproducenten in de ASEAN-landen die naar China exporteren een extra voordeel geeft (11).

(32)

De ethanolaminemarkt werd gekenmerkt door een sterke groei van de vraag naar DEA als gevolg van het gebruik van DEA voor de productie van glyfosaatherbiciden. De vraag naar TEA komt met name van de cementsector en de producenten van wasverzachters. De belangrijkste markt voor MEA is de synthese van organische verbindingen (voornamelijk ethyleenamine). Nieuwe wetgeving in de VS, die op 1 januari 2005 van kracht is geworden en die het gebruik van alternatieve op metaal gebaseerde producten voor de behandeling van hout verbiedt, heeft tot een grotere vraag naar MEA geleid. Uit informatie uit gezaghebbende publicaties blijkt echter dat de gevolgen die het wetgevingsinitiatief van de VS van 2005 voor de vraag heeft, in de toekomst geen aanleiding meer zullen geven tot grote procentuele stijgingen van het verbruik. De openbaar beschikbare informatie bevestigt dat het verbruik van MEA voor houtbehandelingsmiddelen van 3 000 ton in 2001 is gestegen tot 107 000 ton in 2007. Sinds 2006 is de jaarlijkse groei echter bescheiden (3 %) en naar verwachting zal deze in de toekomst niet noemenswaardig veranderen. Dit komt doordat dit marktsegment zich heeft gestabiliseerd en doordat er op de markt voor houtbehandelingsmiddelen concurrentie is van andere producten waarin geen MEA wordt gebruikt (zoals houtbehandelingsmiddelen op basis van boraat, van nature resistente houtsoorten en gerecycleerd staal). Kortom, voorafgaand aan het TNO ontwikkelde de vraag zich positief, maar deze zal waarschijnlijk afvlakken.

(33)

De beschikbare informatie over mogelijke ontwikkelingen van de vraag in de VS en de rest van de wereld over de periode tot 2013 is eveneens geanalyseerd. Alle cijfers in de volgende overwegingen zijn gebaseerd op informatie afkomstig van de klagers, Dow Chemical, INEOS Oxide LLC en de gezaghebbende publicaties voor de chemische industrie uitgegeven door SRI Consulting, PCI en Tecnon OrbiChem Ltd. In de gegevens komen de gevolgen van de huidige economische crisis nog niet tot uiting.

(34)

Volgens die informatie zal de jaarlijkse groei van de vraag in de VS naar verwachting oplopen tot 3,1 %. De groei ligt in andere markten hoger. In de Unie zal de jaarlijkse gemiddelde groei naar verwachting onder 4 % blijven, vergeleken met 4,6 % in China, 5 % in Midden- en Zuid-Amerika en 13,4 % in het Midden-Oosten. Dit bevestigt dat producenten in de VS naar exportmarkten op zoek moeten en moeten proberen hun aanwezigheid en winsten te maximaliseren in delen van de wereld waar naar verwachting meer groei en een groter marktaandeel te behalen zijn.

(35)

Als de ontwikkeling van de vraag wordt vergeleken met de beschikbare productiecapaciteit, ontstaat het volgende beeld, wederom op basis van gegevens van vóór de crisis: in de VS, waar de feitelijke productie tijdens het TNO circa 65 000 ton hoger lag dan het daadwerkelijke verbruik van het product in combinatie met de reservecapaciteit, zal het enige tijd duren voordat de aanvullende productiecapaciteit die onlangs operationeel is geworden, wordt geabsorbeerd. Uit openbaar beschikbare informatie blijkt dat de overtollige capaciteit in de VS waarschijnlijk niet voor 2013 zal verdwijnen. Het is daarom niet waarschijnlijk dat de stimulans voor producenten in de VS om te exporteren in de nabije toekomst zal afnemen.

(36)

Op de Europese markt daarentegen lag in 2007 de vraag iets hoger dan de productiecapaciteit van de Unie (12). Op basis van de gegevens van vóór de crisis is het echter onwaarschijnlijk dat deze situatie onveranderd zal blijven. Als de verwachte groeipercentages worden vergeleken met de aangekondigde capaciteitsuitbreidingen, valt enige overtollige capaciteit te verwachten als de investeringsplannen van INEOS Oxide Ltd in de Unie worden uitgevoerd. Deze capaciteitsuitbreiding zal naar verwachting niet voor eind 2010 operationeel worden. De markt van de Unie zou dus zeer kwetsbaar worden voor druk die zou kunnen ontstaan door de behoefte van producenten in de VS om markten te vinden voor hun overtollige productie.

(37)

In het algemeen zal de wereldwijde productiecapaciteit tegen 2013 waarschijnlijk toenemen van rond 1 764 000 ton tot 2 423 000 ton (nominale capaciteit). Dit omvat nieuw geïnstalleerde capaciteit in de Unie (+ 119 000 ton), in Rusland (+50 000 ton), Saudi-Arabië (+ 100 000 ton) en Azië (+ 394 000 ton) (13). In China zijn voor de periode 2009-2011 capaciteitsuitbreidingen van 344 000 ton voor ethanolamine gepland. Rekening gehouden met het feit dat één producent in de VS het betrokken product aan China verkoopt via een joint venture in Maleisië, ligt het voor de hand te verwachten dat als China beter in de eigen behoefte kan voorzien, dit de exportmogelijkheden van de producent in de VS ernstig beperkt. Wat de rest van de Aziatische markten betreft, bevestigt de beschikbare informatie dat deze geleidelijk ook in hun eigen behoefte beginnen te voorzien, waarmee extra druk op de producenten in de VS wordt uitgeoefend om nieuwe markten aan te boren.

(38)

De wereldvraag zal, uitgaande van een verwachte groei van 3,5-4 %, tegen 2013 tot 1 836 000 ton stijgen. In aanmerking genomen dat er altijd een zekere mate van overcapaciteit geabsorbeerd wordt door stilleggingen voor onderhoud, en dat er dus een buffer nodig is, zal er volgens de voorspellingen voor 2013 alleen evenwicht in de VS zijn en overtollige capaciteit in de rest van de wereld. Kortom, de verschillende capaciteitsuitbreidingen en de voorspellingen van de ontwikkeling van de marktsituatie tussen nu en 2013 wijzen erop dat het waarschijnlijk is dat de producenten-exporteurs in de VS hun producten op de markt van de Unie zullen dumpen, aangezien het evenwicht tussen vraag en aanbod op de Amerikaanse markt waarschijnlijk niet vóór 2013 zal plaatsvinden.

(39)

Ethanolamine behoort tot de sector van de EO-derivaten. Monoëthyleenglycol (MEG) behoort ook tot deze sector. Er zijn aanwijzingen dat de meeste producenten van EO-derivaten in Azië zich proberen te richten op andere derivaten van ethyleenoxide dan MEG vanwege de zeer zwakke glycolmarkten, waardoor meer ethanolamine op de markt komt. Door de zeer zwakke MEG-prijzen in 2008 hebben de Aziatische producenten die MEG en ethanolamine kunnen produceren, de voorkeur gegeven aan de productie van ethanolamine om hun winstgevendheid te verbeteren (14). Dit leidt waarschijnlijk tot inkrimping van de ethanolaminemarkt in Azië, die in 2008 18 % (15) van de totale export van de VS uitmaakte. Op basis van informatie uit het begin van de huidige economische crisis waren er enkele voorspellingen dat op korte termijn nog aanzienlijke tekorten in Azië zouden blijven bestaan (16), maar deze zullen naar verwachting op middellange termijn verdwijnen doordat de ethanolaminecapaciteit in Azië aanzienlijk zal worden uitgebreid, zoals uitgelegd in overweging 27.

(40)

De beschikbare informatie van na het TNO bevestigt dat vanwege de zeer zwakke MEG-prijzen producenten die zowel MEG als ethanolamine produceren, de voorkeur zullen geven aan ethanolamineproductie om hun winstgevendheid te verbeteren. Met betrekking tot de ontwikkeling van de MEG-capaciteiten in de wereld is er informatie (17) die erop wijst dat de MEG-capaciteiten gedurende de beoordelingsperiode met circa 19 % zijn toegenomen. Naast Azië werd dit vooral toegeschreven aan toenames in landen van het Midden-Oosten (Iran, Koeweit en Saudi-Arabië), waar uitbreidingen van de MEG-capaciteit tot 2015 zullen doorgaan. In Mexico vond tijdens de beoordelingsperiode een capaciteitsuitbreiding van 40 000 ton plaats voor de productie van ethanolamine, terwijl uit de beschikbare informatie valt af te leiden dat een overschakeling van MEG-productie naar productie van ethanolamine moet worden verwacht. Deze situatie bevestigt dat de wereldmarkt met een ernstig overaanbod in de MEG-productie kampt en verklaart waarom de MEG-prijzen wereldwijd dalen.

(41)

Aangezien de VS de belangrijkste ethanolaminemarkt in de wereld is, wordt verwacht dat deze als eerste markt zal worden geconfronteerd met de gevolgen van MEG-overcapaciteit, nl. een daling van de MEG-prijzen en verschuiving van de desbetreffende grondstof (EO) van de productie van MEG naar de productie van ethanolamine. Het is duidelijk dat de MEG-overcapaciteit en de daaruit voortvloeiende gevolgen in combinatie met het reeds geconstateerde overschot aan ethanolamine in de Amerikaanse markt de ethanolamineprijzen onder druk zal zetten.

(42)

In het algemeen wordt bij verkopen op de markt van de Unie minder vaak met termijncontracten gewerkt dan op de Amerikaanse markt, maar alle gecontroleerde contracten bevatten clausules waarmee de prijzen in vergelijking snel konden worden aangepast (meestal binnen een paar weken) na een eventuele prijsschommeling. Het bestaan van een verkoopcontract houdt dus niet in dat de verkoopprijzen voor langere tijd vaststaan en derhalve stabiel zijn. Eenheidsprijzen worden in hoge mate bepaald door de prijzen op de wereldmarkt.

(43)

Industriële gebruikers in de VS en in de Unie kunnen op beide markten meestal vergelijkbare prijzen bedingen, aangezien het vaak om multinationals gaat die hun toelevering op wereldschaal regelen en dus leveranciers selecteren die ook op die schaal kunnen opereren. Verkopen aan handelaren en distributeurs door de twee medewerkende producenten-exporteurs vertegenwoordigen slechts 10-20 % van de verkoop op de binnenlandse markt van de VS en 25-35 % van de verkoop op de markt van de Unie. Volgens gecontroleerde gegevens lagen de binnenlandse prijzen voor handelaren in de VS gemiddeld 7 % lager dan de prijzen in de Unie en lagen de verkoopprijzen in de VS voor binnenlandse industriële gebruikers gemiddeld ongeveer 30 % lager dan voor gebruikers in de Unie. Deze gegevens bevestigen dat er tijdens het TNO een relatief aanzienlijk verschil was tussen de twee markten, waarbij de prijzen in de Unie hoger lagen dan in de VS. Gezien de verzadiging van de andere exportmarkten van de VS en het prijsniveau in de Unie, zou beëindiging van de maatregelen dus een belangrijke stimulans betekenen om meer naar de Unie te exporteren als dit prijsverschil in de nabije toekomst blijft bestaan.

In dit verband wordt opgemerkt dat, zoals in overweging 48 wordt uitgelegd, uit de relevante gegevens van na het TNO blijkt dat de prijzen in de VS als gevolg van de wereldwijde economische crisis in de periode na het TNO hoger lagen dan de prijzen in de Unie.

(44)

Op basis van de gegevens met betrekking tot het TNO en gezien het niet onaanzienlijke prijsverschil tussen de prijzen in de VS en in de Unie voor industriële gebruikers, die de meerderheid van de afnemers uitmaken, zou beëindiging van de maatregelen een aanzienlijke stimulans zijn om de verkoop in de VS te verschuiven naar de Unie. In elk geval is dit beeld na het TNO veranderd en zou de export uit de VS voor de meeste productsoorten alleen concurrerend geprijsd zijn als zij tegen dumpingprijzen plaatsvindt (zie hieronder in overweging 48).

(45)

Uit het onderzoek bleek dat Canada, Mexico, Brazilië en de Unie tijdens het TNO de belangrijkste exportmarkten voor de VS waren. Wat de verkoopprijzen betreft, liggen de exportprijzen van de VS naar derde landen over het algemeen hoger dan op de binnenlandse markt van de VS en de exportprijzen van de VS naar de Unie liggen over het algemeen hoger dan die naar de rest van de wereld. Hoewel dat deels zou kunnen worden toegeschreven aan de lagere exportvolumes (d.w.z. lagere volumes leiden meestal tot hogere prijzen), bevestigt het ook het belang van de exportmarkten voor de producenten in de VS, die altijd hogere prijzen kunnen verwachten en deze markten dus zeer aantrekkelijk vinden als zich problemen zoals overaanbod/overcapaciteit of afname van de vraag voordoen op de binnenlandse markt van de VS.

(46)

De ethanolamineprijzen gingen tegen eind 2008 over de gehele linie omlaag nadat deze in het derde kwartaal en het begin van het vierde kwartaal van 2008 een recordhoogte hadden bereikt. Vervolgens daalden de prijzen door een zwakke vraag en veel lagere ethyleenkosten (18). Het is ook duidelijk te zien dat deze prijsdaling zich ook voordeed in traditionele exportmarkten van de VS, waaronder Canada, Mexico en Brazilië (19), hetgeen erop duidt dat de prijzen in de traditionele exportmarkten van de VS na het TNO lager liggen dan in de Unie.

(47)

Samengevat blijft voor beide medewerkende producenten-exporteurs de Amerikaanse markt in principe de belangrijkste verkoopmarkt. De Unie en Canada (laatstgenoemde heeft geen ethanolamineproductie) absorberen de meeste export van het betrokken product uit de VS, gevolgd door Brazilië en Mexico. Ongeveer 20 % van de productie in de VS werd tijdens het TNO geëxporteerd tegen prijzen die over het algemeen hoger lagen dan de prijzen die op de binnenlandse markt van de VS worden berekend. Tijdens het TNO speelde de verkoop aan de Unie en aan de rest van de wereld dus een belangrijke rol in het algehele gebruik en de winstgevendheid van de geïnstalleerde productiecapaciteiten. Hoewel de prijzen na het TNO aanzienlijk zijn gewijzigd, is er geen twijfel over dat de exportmarkten nog steeds belangrijk zijn voor de winstgevendheid en de capaciteitsbenutting. Niets wijst erop dat al het voorgaande niet van toepassing is op de niet-medewerkende producenten in de VS.

(48)

Eén element dat naar verwachting in de nabije toekomst een cruciale rol zal spelen in de ontwikkeling van de wereldwijde capaciteit en vraag, is de impact van de wereldwijde economische crisis. Dow Chemical heeft beweerd dat de crisis geen noemenswaardige gevolgen zal hebben voor de handel in ethanolamine, dat de huidige crisis over het dieptepunt heen is en dat de prijzen in de tweede helft van 2009 waarschijnlijk weer zullen stijgen. Anderzijds beweerde de bedrijfstak van de Unie dat de vraag met 30 % was afgenomen, dat hun verkoopprijzen scherp zijn gedaald en dat deze daling groter was dan de daling van de prijs van de relevante grondstof die voor de productie van ethanolamine wordt gebruikt, namelijk EO en ammoniak.

De beweringen van Dow Chemical werden niet als overtuigend beschouwd. In het verleden werd de vraag van bepaalde eindverbruikers naar het betrokken product, zoals persoonlijke verzorgingsproducten, negatief beïnvloed door een economische neergang. Zoals al is uitgelegd, zullen de gevolgen van de wetgeving in de VS op het gebied van houtbehandeling naar verwachting binnenkort afzwakken, terwijl de vraag naar het betrokken product van de cementsector of de producenten van vloeistoffen voor voertuigen, wellicht niet binnen afzienbare tijd zal verbeteren omwille van de gekende zwakte van de bouw- en de automobielsector — zowel in Europa als in de VS. Bovendien hebben textieltoepassingen in de VS ook enige tijd een neerwaartse ontwikkeling laten zien, en vervolgens een afvlakking in 2007. Uiteindelijk werden de beweringen van Dow Chemical over de economische crisis en de toekomstige prijsontwikkeling niet bevestigd door openbaar beschikbare informatie die tijdens het huidige onderzoek is ingediend. Beschikbare informatie uit gezaghebbende gespecialiseerde publicaties bevestigde de stelling van de bedrijfstak van de Unie dat de vraag aanzienlijk was gedaald, in sommige sectoren zelfs met 40 %.

Uit informatie van na het TNO blijkt dat de dumping is toegenomen in vergelijking met de situatie tijdens het TNO. Zoals hierboven aangegeven, was er tijdens het TNO een groot verschil tussen de markten van de Unie en de VS en lagen de prijzen in de Unie vaak hoger dan die in de VS. Er werd dus dumping vastgesteld bij twee exporteurs in de VS, maar niet bij de derde. Tegen het eind van het TNO en in oktober 2008 was duidelijk sprake van oververhitting van de markt. Met name voor twee van de drie producttypen (MEA en DEA, goed voor 41 % van de export uit de VS) stegen de prijzen in de VS sterk en kwamen hoger te liggen dan die in de Unie, terwijl het prijsverschil voor TEA aanzienlijk afnam. Hoewel de prijzen sinds 2008 aanmerkelijk zijn gedaald, blijkt uit de meest recente informatie dat de prijzen in de VS nog steeds hoger liggen dan die in Europa, met name de prijzen van MEA en DEA. Met andere woorden, export uit de VS naar de Unie moet tegen dumpingprijzen plaatsvinden als deze op basis van de prijs met Europese producten moet concurreren.

(49)

Gedurende het TNO werd vastgesteld dat bij een van de twee medewerkende producenten-exporteurs sprake was van dumping, hoewel in mindere mate dan bij het vorige onderzoek. Er vond ook dumping plaats met betrekking tot de producenten-exporteurs die niet meewerkten.

(50)

In vergelijking met het vorige onderzoek nam het marktaandeel van de import van de VS af van 16,7 % tot 14 %. De reservecapaciteit van de VS is met circa 60 000 ton nog steeds aanzienlijk, maar ligt lager dan bij het vorige onderzoek. Hierbij moet worden aangetekend dat de lage bezettingsgraad tijdens het TNO het gevolg was van tijdelijke factoren en dat het gebruik van naar schatting 29 % van de geïnstalleerde capaciteit van de VS door een gebrek aan medewerking niet kon worden onderzocht. Tegelijkertijd zal naar verwachting de vraag op de markt van de VS iets langzamer groeien dan in de Unie en zal de overtollige capaciteit in de VS op zijn vroegst in 2013 worden geabsorbeerd. Bovendien hebben de producenten in de VS een stimulans om hun verkoop aan de markt van de Unie te vergroten als de maatregelen worden ingetrokken, aangezien in een aantal gevallen de prijzen in de Unie hoger bleken te liggen dan de prijzen op de binnenlandse markt van de VS of enige andere exportmarkt waarop de producenten in de VS tijdens het TNO actief waren. Uit de voorgaande punten blijkt dat er een stimulans is voor ondernemingen in de VS om hun aanwezigheid op de markt van de Unie te vergroten. Dit zou leiden tot een overaanbod en de daaruit voortvloeiende neerwaartse spiraal van de prijzen, d.w.z. een nog hoger volume van invoer met dumping dan tijdens het TNO. Uitgaande van de gegevens van het TNO wordt het nog waarschijnlijker dat de invoer met dumping doorgaat of toeneemt als rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen van na het TNO. Na het TNO zijn als gevolg van de wereldwijde economische crisis de prijzen in de VS voor een aanzienlijk deel van het betrokken product hoger komen te liggen dan de prijzen in de Unie, terwijl de prijsniveaus in de rest van de wereld over het algemeen lager liggen. De ontwikkeling na het TNO wijst er duidelijk op dat als producenten in de VS met de bedrijfstak van de Unie zouden concurreren, hun producten op nog grotere schaal tegen dumpingprijzen zouden binnenkomen dan tijdens het TNO.

(51)

Het is dus waarschijnlijk dat de dumping zal worden voortgezet, en het risico bestaat dat het importvolume zal toenemen, waardoor de mogelijkheid bestaat dat het prijsniveau in de Unie in ieder geval tot 2013 wordt gedrukt als de maatregelen worden ingetrokken.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(52)

De klacht werd ingediend namens vier bekende ethanolamineproducenten uit de EU die samen een belangrijk deel van de totale bekende productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen, namelijk meer dan 95 %.

(53)

De vier producenten van de Unie die het verzoek indienden, werkten volledig mee aan het onderzoek. Een andere onderneming van de Unie, LUKOIL Neftochim Bourgas AD, ondersteunde de klacht als producent van de Unie, maar antwoordde niet op de vragenlijst en verstrekte geen andere informatie of gegevens. De producenten van de Unie die het verzoek hebben ingediend, hebben productielocaties in Frankrijk, Duitsland, Zweden en België.

(54)

Overigens heeft één producent van de Unie, INEOS Oxide Ltd, ook productbelangen in de VS. Tijdens het onderzoek verklaarde die producent dat hij zichzelf als een betrokken producent van de Unie beschouwt. De onderneming importeerde tijdens het TNO het betrokken product van zijn verbonden producent in de VS, maar deze import vertegenwoordigt minder dan 10 % van zijn productie in de Unie. Verder heeft deze producent volgens de beschikbare informatie plannen om de capaciteit in de Unie tegen eind 2010 uit te breiden. Op grond van het bovenstaande kan de onderneming als een daadwerkelijke producent van de Unie worden beschouwd, aangezien de betrokken invoer niet haar kernactiviteit is. Daarom wordt het niet passend geacht deze producent uit te sluiten van de definitie van de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening.

(55)

Gelet op het voorgaande zijn de vier producenten van de Unie BASF SE/AG, INEOS Oxide Ltd, Sasol Germany GmbH en Akzo Nobel Functional Chemicals AB, en vormen zij „de bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Zij worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

(56)

Uit het onderzoek bleek, evenals uit het vorige onderzoek, dat een deel van de in de Unie geproduceerde ethanolamine voor eigen gebruik bestemd was. Drie van de vier ondernemingen die tot de bedrijfstak van de Unie behoren, produceren voor eigen gebruik. Het onderzoek bevestigde dat de bedrijfstak van de Unie het betrokken product voor eigen gebruik niet bij onafhankelijke partijen binnen of buiten de Unie afneemt en dat de productie voor eigen gebruik voor de productie van andere stroomafwaartse producten wordt gebruikt. Ethanolamine voor eigen gebruik wordt daarom niet beschouwd als een product dat concurreert met op de markt van de Unie („de vrije markt”) verkrijgbare ethanolamine.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(57)

Het verbruik in de Unie werd bepaald op basis van de combinatie van het door de producenten van de Unie zelf geproduceerde volume dat bestemd was voor de vrije verkoop op de markt van de Unie en voor eigen gebruik door die producenten, en de volumes van de invoer uit derde landen in de Unie minus de export van de producenten van de Unie. Ook werden ramingen voor de niet-medewerkende producent, die een zeer klein deel van de productie van de Unie vertegenwoordigt, toegevoegd.

(58)

Het aldus berekende verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt.

Verbruik

(in ton)

2005

2006

2007

TNO

Totaal

439 521

438 872

479 361

475 269

Index

100

100

109

108

Eigen gebruik

248 994

246 857

243 995

206 982

Index

100

99

98

83

Vrije markt

190 505

192 010

235 461

268 386

Index

100

101

124

141

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en Eurostat.

(59)

Het verbruik op de vrije markt steeg in de beoordelingsperiode met 41 %, een stijging die grotendeels plaatsvond tussen 2007 en het TNO. Wat de markt voor eigen gebruik betreft, nam het verbruik met 17 % af.

2.   Invoer uit de VS

(60)

De invoer van het betrokken product uit de VS in de Unie nam in de beoordelingsperiode met 16 % af. Niettemin is vanaf 2007 tot aan het TNO een lichte stijging van de invoer vastgesteld. Kortom, de producenten in de VS hebben hun export naar de EU niet verhoogd vanwege i) operationele problemen (de materiële gevolgen van orkanen op de productie en export van de VS) en de daaruit voortvloeiende noodzaak om aan de vraag op de binnenlandse markt van de VS te voldoen en ii) de verkrapping van vraag en aanbod wereldwijd als gevolg van productietekorten in andere delen van de wereld en grotere commerciële opportuniteiten om de grondstoffen die voor ethanolamine werden gebruikt te verschuiven naar de productie van MEG. Daarnaast heeft één producent in de VS in de beoordelingsperiode zijn export naar de EU vrijwel stopgezet, hetgeen bijdroeg tot de geconstateerde daling. Hierbij moet worden opgemerkt dat een aanzienlijk deel van de import uit de VS tijdens het TNO niet met dumping plaatsvond.

Invoer

(in ton)

2005

2006

2007

TNO

Betrokken product

44 912

39 641

35 892

37 583

Index

100

88

80

84

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en Eurostat.

(61)

De gemiddelde invoerprijs steeg geleidelijk gedurende de gehele beoordelingsperiode. Over het geheel genomen lag de gemiddelde invoerprijs uit de VS altijd lager dan de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

Gemiddelde invoerprijs per ton

(in EUR)

2005

2006

2007

TNO

Betrokken product

825

974

1 000

1 114

Index

100

118

121

135

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en Eurostat.

(62)

Het marktaandeel van de invoer uit de VS daalde in de beoordelingsperiode met 9,6 procentpunten. Dit wordt wederom toegeschreven aan de problemen die in overweging 60 uiteen zijn gezet.

Marktaandeel VS

2005

2006

2007

TNO

Betrokken product

23,6 %

20,6 %

15,2 %

14 %

Index

100

88

65

59

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en Eurostat.

(63)

Voor een analyse van de prijsonderbieding werden de invoerprijzen van de twee medewerkende producenten-exporteurs die aan onafhankelijke klanten in rekening werden gebracht, vergeleken met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op basis van gewogen gemiddelden voor vergelijkbare productsoorten tijdens het TNO. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden gecorrigeerd tot het niveau af fabriek en werden vergeleken met de cif-invoerprijs, grens van de Unie, inclusief alle soorten invoerrechten. Deze prijsvergelijking werd uitgevoerd voor transacties in hetzelfde handelsstadium, gecorrigeerd waar nodig, en na aftrek van rabatten en kortingen.

(64)

Op basis van de bovenstaande methodologie is geen onderbieding van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie vastgesteld.

3.   Invoer uit andere derde landen

(65)

De invoer uit andere derde landen is tijdens de beoordelingsperiode geleidelijk toegenomen, waarbij de piek in 2007 lag. Tussen 2007 en het TNO was een dalende tendens te zien. Niettemin bleef hij gedurende de beoordelingsperiode altijd aanzienlijk lager dan die van de VS. De belangrijkste andere exportlanden zijn Rusland, Mexico, Iran en Taiwan. Met uitzondering van Rusland, dat een geleidelijke toename van de export laat zien, vertonen alle andere landen een onsamenhangende ontwikkeling van de export waarin de hoeveelheden van jaar tot jaar stijgen en dalen.

Invoer uit andere landen

2005

2006

2007

TNO

Ton

7 862

16 021

23 086

19 644

Index

100

204

294

250

Marktaandeel

4,1 %

8,3 %

9,8 %

7,3 %

Index

100

202

238

177

Invoerprijs (EUR/ton)

1 215

1 177

1 402

1 459

Index

100

97

115

120

Bron: Eurostat.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(66)

Zoals reeds aangegeven, produceert de bedrijfstak ook voor eigen gebruik. De volgende indicatoren zijn vastgesteld op basis van zowel de verkoop op de vrije markt als die voor eigen gebruik: voorraden, productie, capaciteit, bezettingsgraad, investeringen, rendement van investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal aan te trekken, werkgelegenheid, productiviteit en lonen. De overige indicatoren, met name verkoop en winst, hebben betrekking op de verkoop op de vrije markt. Gezien de ontwikkelingen op de markt voor eigen gebruik, namelijk dat het eigen gebruik zich grotendeels vergelijkbaar ontwikkelt met de verkoop op de vrije markt, kunnen de bevindingen voor de markt voor eigen gebruik worden geëxtrapoleerd.

(67)

In de beoordelingsperiode stegen het productievolume van de bedrijfstak van de Unie en de capaciteit geleidelijk met 13 %. De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie bleef stabiel op een hoog niveau, net onder 90 %. Volgens de beschikbare informatie ligt dit niveau vlak bij het maximumniveau voor de betrokken sector. De productieverhoging en capaciteitsuitbreiding die tegelijkertijd plaatsvonden, bleven in ieder geval lager dan de toename van het verbruik in de Unie. Dit bevestigt dat de bedrijfstak van de Unie kon profiteren van de bestaande maatregelen en baat had bij de toename van de vraag naar het betrokken product (die wordt toegeschreven aan de groeiende vraag van de verschillende afnemers die ethanolamine gebruiken).

 

2005

2006

2007

TNO

Productie (ton)

375 119

371 688

407 744

424 526

Index

100

99

109

113

Productiecapaciteit (ton)

424 000

432 000

458 000

477 000

Index

100

102

108

113

Bezettingsgraad

88 %

86 %

89 %

89 %

Index

100

97

101

101

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(68)

De voorraden van de bedrijfstak van de Unie zijn eveneens toegenomen en volgen daarmee de algemene stijging van het verbruik in de Unie. Dit wordt hoe dan ook niet als een zeer veelzeggende indicator beschouwd, omdat de ethanolamineproductie afhankelijk is van de afnemer en voornamelijk gebaseerd is op langlopende contracten, die meestal tegen het einde van het kalenderjaar worden gesloten.

 

2005

2006

2007

TNO

Voorraden (ton)

8 906

10 113

9 250

11 097

Index

100

114

104

125

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(69)

De verkoop van de bedrijfstak van de Unie nam in de beoordelingsperiode sterk toe (met 54 %). Niettemin was de vergroting van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, gezien de gelijktijdige aanzienlijke groei van het verbruik op de vrije markt in de Unie, in de beoordelingsperiode relatief bescheiden (6,4 procentpunten). Deze trends bevestigen dat de bedrijfstak van de Unie kon profiteren van de geldende maatregelen. De gemiddelde eenheidsprijs van de eigen productie van de bedrijfstak van de Unie steeg in de beoordelingsperiode met 31 %. Deze situatie weerspiegelt de substantiële prijsstijging van grondstoffen die bij de productie van ethanolamine worden gebruikt, maar ook een grotere winstgevendheid, met name in de beoordelingsperiode.

(70)

De vastgestelde verhoging van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie komt ook overeen met de wereldwijde prijsstijging in de ethanolaminemarkt. Dit verschijnsel wordt toegeschreven aan een reeks uitzonderlijke en tijdelijke gebeurtenissen die in de beoordelingsperiode plaatsvonden, en met name van 2007 tot het TNO. Enerzijds zijn de kosten voor de grondstoffen (EO, voornamelijk een afgeleid product op basis van benzine, en ammoniak) in deze periode aanzienlijk gestegen. Anderzijds is het evenwicht tussen vraag en aanbod op de wereldmarkt in dezelfde periode aanmerkelijk verkrapt. Dit was het gevolg van verschillende factoren, zoals: problemen met de productie en export van de VS als gevolg van orkanen, productieproblemen in Azië, een sterke groei van de vraag naar stroomafwaartse producten (landbouwchemicaliën, in het bijzonder glyfosaat) waarvoor ethanolamine als grondstof wordt gebruikt, en problemen met de vervaardiging van producten (met name MEG) waarvoor dezelfde grondstoffen worden gebruikt als voor de vervaardiging van ethanolamine, hetgeen voor de producenten die zowel MEG als ethanolamine produceren reden was om tijdelijk over te schakelen op MEG.

Verkoop in de Unie van het soortgelijke product op de vrije markt

2005

2006

2007

TNO

Hoeveelheid (ton)

132 003

130 575

169 403

203 090

Index

100

99

128

154

Gemiddelde verkoopprijs (EUR/ton)

1 044

1 141

1 189

1 366

Index

100

109

114

131

Marktaandeel

69 %

68 %

72,9 %

76,6 %

Index

100

98

106

111

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(71)

Gedurende de beoordelingsperiode is de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie sterk gestegen. Deze verbetering moet worden gezien in de context van: de wereldwijde stijging van de ethanolamineprijzen, het besluit van één producent in de VS om de export naar de Unie bijna stop te zetten, hetgeen bijdroeg tot de daling van de import uit de VS, en de stijgende vraag naar ethanolamine in zowel de Unie als de rest van de wereld. Dit laatste leidde tot een toename van de verkoopvolumes en een stijging van de verkoopprijzen, die tegen het eind van het TNO groter waren dan de corresponderende stijging van de productiekosten.

 

2005

2006

2007

TNO

Winstgevendheid bedrijfstak van de Unie

10,1 %

16 %

15,8 %

21,9 %

Index

100

159

157

217

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(72)

De investeringen vertoonden in de beoordelingsperiode een niet-lineaire ontwikkeling. De investeringen waren enerzijds nodig voor het behoud van de productievestigingen en anderzijds voor kleine capaciteitsuitbreidingen om van de stijging van het verbruik te kunnen profiteren en aan de exportbehoeften te voldoen. Het rendement op de investeringen, uitgedrukt in de nettowinst van de bedrijfstak van de Unie en de nettoboekwaarde van zijn investeringen, is in de beoordelingsperiode aanzienlijk verbeterd. De kasstroom van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode eveneens sterk verbeterd.

 

2005

2006

2007

TNO

Investeringen (EUR)

980 213

6 396 684

1 505 707

2 454 173

Index

100

654

154

250

Rendement op nettoactiva

45 %

54 %

55 %

87 %

Index

100

121

123

195

Kasstroom (EUR)

22 831 675

34 807 468

36 971 471

55 859 958

Index

100

152

162

245

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(73)

Het aantal werknemers van de bedrijfstak van de Unie die bij de productie van het soortgelijke product betrokken zijn, is in de beoordelingsperiode licht gestegen. De bedrijfstak van de Unie wist de ontwikkeling van de gemiddelde loonkosten per werknemer in de beoordelingsperiode te beheersen. De productiviteit, uitgedrukt in productie per werknemer, is in dezelfde periode licht verbeterd. De ontwikkeling van de loonkosten en de productiviteit had positieve gevolgen voor een strikte beheersing van de productiekosten en droeg bij tot de verbetering van de winst.

 

2005

2006

2007

TNO

Werkgelegenheid

100

104

104

110

Index

100

103

104

110

Productiviteit (in ton per werknemer)

3 749

3 591

3 916

3 858

Index

100

96

104

103

Gemiddelde loonkosten per werknemer (in EUR)

2 389

2 629

2 449

2 262

Index

100

110

103

95

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(74)

De dumping werd voortgezet gedurende het TNO, hoewel in mindere mate dan bij het vorige herzieningsonderzoek geconstateerd werd.

(75)

Zoals uit het bovenstaande blijkt, is de bedrijfstak van de Unie erin geslaagd de gevolgen van de vroegere dumping te boven te komen, met name in termen van winstgevendheid, verkoop en marktaandeel.

(76)

Het exportvolume van de bedrijfstak van de Unie naar derde landen steeg tijdens de beoordelingsperiode met 21 %. Deze aanmerkelijke stijging, die in 2007 inzette en tot aan het TNO aanhield, werd voornamelijk toegeschreven aan de grotere vraag naar ethanolamine in de Aziatische markten als gevolg van productieproblemen die zich in deze periode in deze markten voordeden. De uitvoerprijzen hebben een vergelijkbaar patroon als de prijzen in de Unie gevolgd. Deze situatie wordt eveneens toegeschreven aan het feit dat de periode tussen 2007 en het TNO werd gekenmerkt door een aanzienlijke verkrapping van het wereldwijde evenwicht tussen vraag en aanbod.

 

2005

2006

2007

TNO

Uitvoer van de bedrijfstak van de Unie (in ton)

18 308

14 055

22 746

22 228

Index

100

77

124

121

Uitvoerprijs

1 223

1 293

1 241

1 689

Index

100

106

101

138

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

5.   Conclusie betreffende de situatie op de markt van de Unie

(77)

De op de markt van de Unie verbruikte hoeveelheid ethanolamine nam met 41 % toe in de beoordelingsperiode, terwijl de invoer vanuit de VS met 16 % afnam. Tegelijkertijd heeft de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopvolume en daarmee overeenstemmend marktaandeel vergroot.

(78)

De economische situatie van de producenten van de Unie is in de beoordelingsperiode verbeterd. De relevante schade-indicatoren wijzen op een goede stand van zaken wat bedrijfsresultaten betreft. De bedrijfstak van de Unie werkte met een hoge capaciteit en behaalde daarbij grote winstmarges, hield een stabiele kasstroom, verhoogde de investeringen en beheerste de loonkosten. Bovendien kon de bedrijfstak van de Unie profiteren van een reeks uitzonderlijke gebeurtenissen in de periode tussen 2007 en het TNO plaatsvonden, waardoor de prijzen stegen en de bedrijfsresultaten positief werden beïnvloed.

(79)

Kortom, gelet op de positieve ontwikkeling van de indicatoren voor de bedrijfstak van de Unie kon niet worden vastgesteld dat er nog steeds sprake was van aanmerkelijke schade. Daarom werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat er opnieuw schade ontstaat wanneer de maatregelen vervallen.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE

(80)

Voor twee producenten-exporteurs in de VS werd vastgesteld dat de dumping tijdens het TNO werd voortgezet. Een van de twee exporteurs die zich schuldig maakten aan dumping werkte niet mee. Aangezien op deze exporteur de hoogste antidumpingmaatregelen van toepassing zijn en hij tegelijkertijd de belangrijkste producent op de markt van de VS is, zou hij de grootste stimulans hebben om terug te keren op de markt van de Unie als de maatregelen zouden worden opgeheven.

(81)

Zoals meer in detail is uitgelegd in deel C, is in het onderzoek een aantal factoren vastgesteld die erop wijzen dat een aanzienlijke toename van de invoer met dumping uit de VS waarschijnlijk is als de maatregelen worden ingetrokken. Deze factoren zijn met name:

de reservecapaciteit van 6 000 ton van de producenten in de VS, die naar verwachting niet op korte termijn zal worden geabsorbeerd;

het feit dat de traditionele exportmarkten van de VS naar verwachting aan hun eigen behoeften zullen kunnen voldoen, hetgeen de producenten in de VS dwingt de export naar de Unie te verschuiven. Dit geldt met name voor de exportmarkten in Latijns-Amerika en Azië (20). De Aziatische markten spelen een belangrijke rol in de mogelijkheden voor de producenten in de VS om hun overschotten aan ethanolamine van de hand te doen;

de Chinese antidumpingmaatregelen die voor twee van de drie productsoorten zijn ingesteld ten aanzien van een aantal landen, waaronder de VS;

de druk om de productie te verhogen als gevolg van de overschakeling van MEG- naar EAO-productie. De overcapaciteit en de lage prijzen in de MEG-sector zal producenten onder druk zetten om de voorkeur te geven aan ethanolamine- boven MEG-productie, waardoor nieuwe ethanolaminecapaciteiten worden gecreëerd en de prijzen onder druk komen te staan;

de ontwikkeling van de vraag naar ethanolamine in de VS zal naar schatting lager liggen dan in andere delen van de wereld, waaronder de Unie;

de gemiddelde groei van de vraag in de Unie zal naar verwachting hoger liggen dan die in de VS, hetgeen een extra stimulans is voor de producenten-exporteurs in de VS om hun export op de Unie te richten;

de beschikbare informatie over één niet-medewerkende producent in de VS leidt tot de conclusie dat zelfs ondernemingen die niet aan het onderzoek meewerkten en hun export naar de Unie hebben geminimaliseerd, nog steeds zeer veel interesse hebben om op de markt van de Unie actief te blijven en hun exportactiviteiten te vergroten.

(82)

Gelet op het voorgaande moeten de producenten in de VS nieuwe afnemers vinden en de meest haalbare optie is voor hen om zich op de markt van de Unie te richten.

(83)

Tijdens het TNO deed de bedrijfstak van de Unie het goed. De reden hiervoor ligt in de sterke vraag naar het betrokken product, die groter was dan het aanbod. Niettemin zou een vergroting van de invoer met dumping van ethanolamine uit de VS de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijk onder druk zetten en zijn resultaten ondermijnen.

(84)

Ook moet worden opgemerkt dat ethanolamine een basisproduct is, d.w.z. dat de verschillende producttypen volgens bepaalde technische standaarden worden geproduceerd en producten uit één bron gemakkelijk kunnen worden vervangen door producten uit een andere bron. In een markt die wordt gekenmerkt door overaanbod zal de concurrentie dus voornamelijk gebaseerd zijn op de prijs.

(85)

Tegen deze achtergrond kan de combinatie van de hierboven beschreven factoren in relatief korte tijd de sterke vraag naar ethanolamine in gevaar brengen en tot een situatie van overaanbod in de markt van de Unie leiden. Een stijging van de invoer met dumping zou neerwaartse druk uitoefenen op de verkoopprijzen en zou tegelijkertijd een negatief effect hebben op de prestatiegerelateerde indicatoren van de bedrijfstak van de Unie, met name op de winstgevendheid. Als de dumping zou toenemen, zou er sprake zijn van onderbieding.

(86)

Herhaling van schade zoals beschreven in het vorige deel wordt des te waarschijnlijker doordat de ethanolaminemarkt na de economische crisis die in het najaar van 2008 begon, is veranderd. Veel belangrijke parameters zijn aanzienlijk veranderd, zowel wat de export als de situatie van de bedrijfstak van de Unie betreft. Zoals hierboven uitgelegd, blijkt uit de beschikbare informatie dat de invoer met dumping na het TNO sterk is gestegen doordat de prijzen voor twee productsoorten in de VS hoger liggen dan in Europa, terwijl het prijsverschil voor het derde producttype snel aan het verdwijnen is. Tevens blijkt uit Eurostat-gegevens dat in het tweede kwartaal van 2009 de invoer uit de VS (15 052 ton) 20 % goedkoper de Unie in kwam dan tijdens het TNO.

(87)

Zonder maatregelen zou de aanmerkelijk verzwakte bedrijfstak van de Unie worden geconfronteerd met een stijging van de invoer met dumping. De openbaar beschikbare informatie die in het onderzoek is verzameld, duidt op een afname van de vraag, de verkoop en de schaalvoordelen, ongebruikte productiecapaciteit, afnemende financiële resultaten enz. (21). Als gevolg van de huidige economische crisis kreeg de communautaire ethanolaminemarkt te maken met een zwakke vraag. De producenten van de Unie waren daarom gedwongen hun productie te verlagen.

(88)

De bedrijfstak van de Unie werkt momenteel met een bezettingsgraad van 70 %, ver onder het niveau tijdens het TNO toen op vrijwel volledige capaciteit werd gewerkt. Bovendien is het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie met ongeveer 30 % afgenomen en zijn tegelijkertijd de verkoopprijzen na het TNO met 35-40 % gedaald. Tegelijkertijd blijkt uit de ontwikkeling van de productiekosten en de winstgevendheid na het TNO dat de kosten van grondstoffen en de ethanolamineprijzen schijnbaar sterk uit balans zijn, hetgeen de financiële resultaten van de bedrijfstak van de Unie negatief beïnvloedt. De kosten van de twee belangrijkste grondstoffen voor de productie van ethanolamine (ethyleen en ammoniak) zijn na het TNO aanzienlijk minder sterk gedaald dan de ethanolamineprijzen. Dit heeft geleid tot een sterke daling van de winstmarges van de bedrijfstak van de Unie, die momenteel hetzij verlies lijdt hetzij winsten van minder dan 10 % boekt.

(89)

Met andere woorden, de bedrijfstak van de Unie bevindt zich niet meer in een schijnbaar sterke situatie, maar in een situatie waarin de druk van invoer met dumping naar alle waarschijnlijkheid een gevaarlijke neerwaartse spiraal in gang zet, die veel ernstiger zal zijn dan die welke op basis van de gegevens van het TNO is geconstateerd.

(90)

Deze economische situatie heeft de commerciële mogelijkheden van de bedrijfstak van de Unie verslechterd. Enerzijds zou de bedrijfstak van de Unie niet in staat zijn meer afnemers in de Unie te werven, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de belangrijkste concurrenten in de markt van de Unie (nl. de producenten in de VS) gestopt zijn met exporteren naar de Unie. Anderzijds lijkt het niet mogelijk de druk op de bedrijfstak van de Unie te verminderen door de productie voor eigen gebruik te verhogen, omdat er geen indicatie is dat de economische perspectieven voor stroomafwaartse producten (zoals ethyleenamine, herbiciden en katalysatoren) tegenwicht zouden kunnen bieden tegen de druk op de ethanolaminemarkt.

(91)

Als de maatregelen zouden worden ingetrokken, is het zeer waarschijnlijk dat de invoer met dumping uit de VS naar de Unie aanzienlijk toeneemt, hetgeen alleen kan leiden tot herhaling van schade. De producenten in de VS verliezen hun traditionele markten, terwijl het overaanbod aan MEG zou leiden tot een vergroting van de ethanolamineproductie die in andere markten dan de VS zouden moeten worden verkocht. Bovendien heeft de economische crisis de bedrijfstak van de Unie geraakt en ondervindt deze druk van de huidige invoer met dumping uit de VS, zonder dat hij een andere haalbare oplossing heeft om de schadelijke dumping het hoofd te bieden dan de handhaving van de antidumpingrechten. Er zijn geen indicaties om te concluderen dat deze situatie niet zal verergeren als de maatregelen worden opgeheven.

G.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Opmerking vooraf

(92)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of de handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het algemene belang van de Unie. Om het belang van de Unie in haar geheel na te gaan, werd het belang beoordeeld van de diverse partijen, namelijk de bedrijfstak van de Unie, de importeurs, handelaren, groothandelaren en de industriële gebruikers van het betrokken product.

(93)

In de vorige onderzoeken werd het niet in strijd geacht met het belang van de Unie om antidumpingmaatregelen op te leggen. Omdat het bij het huidige onderzoek gaat om een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen, wordt een situatie geanalyseerd waarin er al antidumpingmaatregelen zijn.

(94)

Onderzocht werd of er, ondanks de conclusie inzake de waarschijnlijkheid van een voortzetting van dumping en van terugkerende schade, dwingende redenen waren die tot de conclusie leiden dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is de maatregelen te handhaven.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(95)

Er zij aan herinnerd dat tijdens het TNO nog steeds sprake was van dumping, en dat het waarschijnlijk is dat de dumping van het betrokken uit de VS afkomstige product voortgezet zal worden en de bedrijfstak van de Unie opnieuw schade zal lijden.

(96)

De bedrijfstak van de Unie heeft bewezen levensvatbaar en concurrerend te zijn, wat wordt bevestigd door de positieve ontwikkeling van een meerderheid van de economische indicatoren. De eerder ingestelde antidumpingmaatregelen hebben bijgedragen tot herstel van de winstgevendheid en een voldoende rendement van investeringen mogelijk gemaakt. Dit zou nieuwe investeringen in 2010 kunnen stimuleren. Het is derhalve in het belang van de bedrijfstak van de Unie om de maatregelen tegen invoer met dumping uit de VS te handhaven.

3.   Belang van importeurs en van handelaren/groothandelaren

(97)

Aangezien geen enkele handelaar of groothandelaar medewerking verleende, werd geconcludeerd dat de intrekking dan wel de voortzetting van de maatregelen de belangen van deze partijen kennelijk niet in aanzienlijke mate raakt. Bovendien bleek uit het onderzoek niet dat er niet-verbonden importeurs bestaan, aangezien alle invoer in de Unie van het betrokken product van oorsprong uit de VS plaatsvindt via importeurs die verbonden zijn aan de producenten-exporteurs in de VS.

(98)

De voortzetting van de maatregelen zal geen verandering brengen in de situatie van deze verbonden importeurs, die naar bleek tijdens het TNO een winstmarge konden realiseren die overeenkwam met de marktcondities. In ieder geval, en tenminste in een situatie als deze, vormen de belangen van de verbonden importeurs een integraal onderdeel van de belangen van de producenten-exporteurs, aangezien deze laatsten het commerciële beleid van hun verbonden importeurs kunnen bepalen. Er zij aan herinnerd dat de belangen van de producenten-exporteurs geen onderwerp vormen van de analyse van het belang van de Unie.

4.   Belang van de industriële gebruikers

(99)

Overwegende dat de voortzetting van de maatregelen een derde verlenging van de antidumpingmaatregelen zou betekenen, is bijzondere aandacht besteed aan de belangen van de industriële gebruikers.

(100)

Slechts één verwerkend bedrijf dat esterquats voor wasverzachters produceert, werkte mee met het onderzoek. Esterquats worden geproduceerd op basis van TEA en worden gebruikt in wasverzachters die in de handel worden gebracht door ondernemingen als Unilever, Henkel, Colgate Palmolive, Procter & Gamble en Benckiser/Reckitt. De industriële gebruiker in kwestie betrok gedurende het TNO ethanolamine van zowel producenten in de VS als van de bedrijfstak van de Unie. De invoer ten behoeve van deze industriële gebruiker vertegenwoordigde slechts een klein deel van de totale invoer uit de VS (ergens tussen de 15 en de 25 % — het precieze cijfer is vertrouwelijke informatie).

(101)

De enige medewerkende industriële gebruiker voerde aan dat de gebruikers in de Unie te lijden hebben onder de antidumpingmaatregelen, omdat invoer van ethanolamine noodzakelijk is om de vraag in de Unie te kunnen dekken. Deze gebruiker stelde ook dat de gebruikers in de Unie opereren in zeer competitieve en prijsgevoelige markten, en onder druk worden gezet door de afnemers van hun producten. Ook moeten zij hun grondstoffen tegen de laagst mogelijke prijzen inkopen om hun kosten laag te kunnen houden. Daarom betekent volgens deze industriële gebruiker iedere stijging van de prijs van ethanolamine een bedreiging van de activiteiten en een ondermijning van de winstgevendheid. Deze ondernemer concludeerde dan ook dat voortzetting van de maatregelen niet in het belang van de Unie is, overwegende dat de genoemde problemen verlicht zouden worden bij afschaffing van de antidumpingmaatregelen.

(102)

Het bleek dat TEA gedurende het TNO een belangrijk deel (variërend tussen 20 en 30 %) uitmaakte van de totale productiekosten van esterquats voor de enige medewerkende industriële gebruiker. Het is duidelijk dat intrekking van de antidumpingmaatregelen de belasting van deze onderneming door de kosten van TEA als grondstof zou verlichten, althans op korte termijn. Desalniettemin valt niet aan te nemen, gelet op het feit dat deze onderneming zeer aanzienlijke hoeveelheden TEA betrekt van de bedrijfstak van de Unie, dat wijzigingen van de antidumpingmaatregelen significante financiële gevolgen zouden hebben voor deze industriële gebruiker. In dit verband heeft de Commissie het effect onderzocht van de huidige antidumpingmaatregelen op de omzet van de onderneming voor wat betreft de productie van en handel in esterquats met gebruikmaking van uit de VS geïmporteerde ethanolamine. De beschikbare gegevens wijzen erop dat het totale effect van het antidumpingrecht op de omzet van deze onderneming niet overmatig is (tussen 1 en 5 %, het precieze cijfer is vertrouwelijk). Dit verklaart hoe de onderneming in staat was haar activiteiten in deze sector voort te zetten ondanks een sterke stijging van de ethanolamineprijzen voorafgaande aan het TNO en de instelling van antidumpingmaatregelen. Er zij ook op gewezen dat esterquats slechts een beperkt deel van de activiteiten van deze industriële gebruiker vertegenwoordigen.

(103)

De ontwikkeling van de prijzen van TEA na het TNO en het effect daarvan op de productiekosten van de enige medewerkende industriële gebruiker zijn eveneens onderzocht. Er zij in dit verband aan herinnerd dat de prijs van ethanolamine aanzienlijk gedaald is sinds het TNO. Gezien de geconstateerde ontwikkeling van de prijs van TEA en de kostenstructuur van de productie van en de handel in esterquats concludeert de Commissie dat het aandeel van de kosten van TEA in de totale kosten van het eindproduct is gedaald sinds het TNO. Op basis van de beschikbare gegevens valt aan te nemen dat voor deze specifieke gebruiker de daling van de prijs van TEA zou kunnen leiden tot een daling van de kosten van TEA in de orde van grootte van 20 à 25 %. Een overeenkomstig effect op de totale productiekosten van het eindproduct zou een daling van ongeveer 15 à 20 % betekenen.

(104)

Het effect van verlenging van de antidumpingmaatregelen op de enige medewerkende industriële gebruiker is eveneens geanalyseerd op basis van een onderzoek van zijn economische prestaties in het verleden, met name ten aanzien van winstgevendheid en verkoopcijfers. Wat de winstgevendheid betreft, bleek dat gedurende de onderzochte periode, en ondanks de geldende maatregelen, de enige medewerkende industriële gebruiker een marginale winstgevendheid kon bereiken voor producten die ethanolamine bevatten. Wat de verkoopcijfers betreft, bleek dat de enige medewerkende industriële gebruiker zijn exportverkoop van producten die ethanolamine bevatten aanzienlijk had opgevoerd, terwijl de verkoop binnen de Unie licht gedaald was. Deze trends golden in gelijke mate voor producten met ethanolamine van oorsprong uit de VS en voor producten met ethanolamine van oorsprong uit de Unie. Daaruit blijkt duidelijk dat het bestaan van antidumpingmaatregelen geen effect had op het besluitvormingsproces van de onderneming met betrekking tot de verkoop, hetgeen bevestigt dat de onderneming in staat was met succes zaken te blijven doen, zonder wezenlijke problemen ten aanzien van verkoop en winstgevendheid. Er zijn geen overtuigende aanwijzingen dat daar verandering in zou komen als de antidumpingmaatregelen worden verlengd.

(105)

Ten slotte zijn er ook geen overtuigende bewijzen gevonden voor de bewering dat de krappe markt voor industriële gebruikers rechtstreeks toe te schrijven is aan een ontoereikende productie van ethanolamine door de bedrijfstak van de Unie.

(106)

Samengevat: gedurende het TNO was het effect van het antidumpingrecht op de productiekosten van het eindproduct voor de medewerkende industriële gebruiker relatief gering, en opheffing van de antidumpingmaatregelen zou slechts een geringe kostenverlichting betekenen. Bovendien heeft de ontwikkeling van de prijs van TEA sinds het TNO al een positief effect op de kostenstructuur van de onderneming. De conclusie was dan ook dat voortzetting van de maatregelen geen wezenlijke gevolgen zou hebben voor de enige medewerkende industriële gebruiker. Gezien het feit dat geen enkele ander gebruiker meewerkte aan het onderzoek, en dat geen enkele betrokken partij verdere relevante informatie over deze kwestie heeft verstrekt, kan worden besloten dat deze analyse ook geldt voor alle andere industriële gebruikers die zich op de ethanolaminemarkt begeven.

5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(107)

Uit het onderzoek is gebleken dat de bestaande antidumpingmaatregelen bijgedragen hebben tot het herstel van de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak van de Unie zou profiteren van een verlenging van de maatregelen, waardoor de huidige winstgevende prijsniveaus gehandhaafd zouden blijven en aanvullende investeringen mogelijk zouden zijn. Als de maatregelen worden ingetrokken, zou dat het herstelproces in gevaar brengen, zoals hierboven onder deel F beschreven. De voortzetting van de maatregelen is derhalve in het belang van de bedrijfstak van de Unie.

(108)

Er bestaan kennelijk geen niet-verbonden importeurs, en niet-verbonden handelaren/groothandelaren hebben zich evenmin gemanifesteerd. Alle invoer afkomstig uit de VS vindt plaats via verbonden handelaren, die naar gebleken is in staat waren om tijdens het TNO en onder de geldende maatregelen marktconforme winstmarges te realiseren.

(109)

Bovendien blijken de geldende maatregelen in het verleden geen noemenswaardige negatieve gevolgen te hebben gehad voor de economische situatie van de afnemers. Op basis van de tijdens dit onderzoek verzamelde informatie lijken eventuele prijsstijgingen als gevolg van de oplegging van antidumpingrechten, als die al mochten optreden, niet disproportioneel, vergeleken met de voordelen voor de bedrijfstak van de Unie door het opheffen van de handelsverstoring als gevolg van de invoer met dumping.

(110)

Wat het belang van de Unie betreft, wordt derhalve geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van ethanolamine uit de VS niet te verlengen.

(111)

Het wordt derhalve passend geacht de huidige antidumpingmaatregelen ten aanzien van ethanolamine uit de VS te handhaven.

H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(112)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken en argumenten naar voren brengen. De ingediende relevante opmerkingen zijn onderzocht, maar waren geen aanleiding tot herziening van de centrale gegevens en overwegingen op basis waarvan geconcludeerd is dat de huidige antidumpingmaatregelen gehandhaafd dienen te worden.

(113)

Uit het onderzoek bleek dat het bij intrekking van de maatregelen waarschijnlijk is dat de dumping hervat zal worden (en dat de omvang van de gedumpte export zal toenemen) en dat de bedrijfstak van de Unie opnieuw schade zal lijden.

(114)

Zelfs in aanmerking genomen dat een van de twee medewerkende producenten-exporteurs geen dumping bedreef, en aangenomen dat het aandeel van deze onderneming in de invoer vanuit de VS ook in de toekomst niet gedumpt zal worden, wordt toch nog steeds voldaan aan de voorwaarden voor handhaving van de rechten op basis van artikel 11, lid 2.

(115)

Uit het voorgaande vloeit voort dat de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 1583/2006 werden ingesteld op de invoer van ethanolamine van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, moeten worden gehandhaafd.

(116)

Verder wordt het passend geacht de maatregelen te handhaven voor een aanvullende periode van slechts twee jaar. Dit voorstel is gebaseerd op een aantal redenen, waaronder: de waarschijnlijkheid van hervatting van schadelijke dumping, aangezien i) de dumping door producenten-exporteurs in de VS voortduurt, ondanks de maatregelen die nu van kracht zijn, en ii) de invoer in de Unie naar verwachting zal stijgen als gevolg van de bestaande productieovercapaciteit van 60 000 ton in de VS en het ontbreken van een corresponderende binnenlandse vraag die de overproductie zou kunnen absorberen. Daarnaast is een van de niet-medewerkende producenten in de VS momenteel onderworpen aan het hoogste antidumpingrecht, en heeft daarom ook het grootste belang bij een terugkeer op de markt van de Unie als de maatregelen worden afgeschaft. Deze producent beschikt ook over het noodzakelijke distributienetwerk, aangezien hij ook andere chemische producten verkoopt op de markt van de Unie en te kennen heeft gegeven dat hij de Unie als een belangrijke exportmarkt beschouwt.

(117)

Bovendien zal de overcapaciteit in de VS naar verwachting geleidelijk verdwijnen in de periode tot 2013, en in de Unie bestaan er plannen om de capaciteit uit te breiden tegen het einde van 2010. Gelet op deze laatste overwegingen, in combinatie met de onzekerheid betreffende het effect van de huidige wereldwijde economische crisis op de ethanolaminemarkt (op wereldniveau, maar ook en vooral op het niveau van de Unie), is het gerechtvaardigd de handhaving van de maatregelen te beperken tot twee jaar,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van ethanolamine die momenteel valt onder de GN-codes ex 2922 11 00 (monoëthanolamine) (Taric-code 2922110010), ex 2922 12 00 (diëthanolamine) (Taric-code 2922120010) en 2922 13 10 (triëthanolamine), van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de in lid 1 omschreven door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten is als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht

(EUR per ton)

Aanvullende Taric-code

The Dow Chemical

Corporation

2030 Dow Center

Midland, Michigan 48674

Verenigde Staten van Amerika

59,25

A115

INEOS Americas LLC

7770 Rangeline Road

Theodore, Alabama 36582

Verenigde Staten van Amerika

69,40

A145

Huntsman Chemical

Corporation

3040 Post Oak Boulevard

PO Box 27707

Houston, Texas 77056

111,25

A116

Alle andere ondernemingen

111,25

A999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

4.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer werden gebracht en de douanewaarde daarom, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93van de Commissie (22), verhoudingsgewijs wordt aangepast aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend op grond van bovengenoemd bedrag, verminderd met het percentage dat met de aanpassing aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is twee jaar van kracht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

E. SALGADO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(3)  PB L 28 van 2.2.1994, blz. 40.

(4)  PB L 294 van 25.10.2006, blz. 2.

(5)  PB C 71 van 18.3.2008, blz. 13.

(6)  PB C 270 van 25.10.2008, blz. 26.

(7)  Ethylene Oxide & Glycol Market Outlook door PCI Xylenes & Polyesters Ltd (hierna PCI), uitgave oktober 2008.

(8)  Chemical Economics Handbook Product Review-Ethanolamines-SRI Consulting, januari 2009, 642.5000 A, blz. 14-15.

(9)  PCI, uitgave januari 2009.

(10)  PCI, uitgave april 2009.

(11)  Publicatie Tecnon OrbiChem, 17 maart 2009.

(12)  Publicatie SRI, januari 2009.

(13)  Publicatie Tecnon OrbiChem, 17 maart 2009.

(14)  Publicatie Tecnon OrbiChem, 17 december 2008.

(15)  PCI, uitgave april 2009.

(16)  Gebaseerd op de gegevens voor het verbruik en de uitbreidingsplannen, publicatie SRI, januari 2009.

(17)  PCI, uitgave april 2009; Publicaties Tecnon OrbiChem, 17 december 2008 en 17 maart 2009.

(18)  PCI, uitgave april 2009.

(19)  Publicaties Tecnon OrbiChem, 17 maart en 14 augustus 2009.

(20)  Publicatie Tecnon OrbiChem, 17 maart 2009.

(21)  Publicatie Tecnon OrbiChem, 14 augustus 2009; Publicaties ICIS, 15 april 2009 en 19 april 2009; PCI, uitgaven van november 2008 tot en met juli 2009.

(22)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/21


VERORDENING (EU) Nr. 55/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op wijting in het gebied EG-wateren van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie en op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2009 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2009 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2009 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

E2/BE/NS/001

Lidstaat

België

Bestand

WHG/2AC4.

Soort

Wijting (Merlangius merlangus)

Gebied

EG-wateren van IIa en IV

Datum

14 november 2009


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/23


VERORDENING (EU) Nr. 56/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in het gebied EG-wateren van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie en op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2009 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2009 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2009 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

E2/NL/NS/003

Lidstaat

Nederland

Bestand

SRX/2AC4-C

Soort

Roggen (Rajidae)

Gebied

EG-wateren van IIa en IV

Datum

14 november 2009


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/25


VERORDENING (EU) Nr. 57/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

64,0

MA

62,1

TN

116,6

TR

96,8

ZZ

84,9

0707 00 05

EG

174,9

JO

101,4

MA

78,1

TR

111,2

ZZ

116,4

0709 90 70

MA

119,2

TR

128,4

ZZ

123,8

0805 10 20

EG

53,1

IL

58,8

MA

52,8

TN

57,1

TR

54,0

ZZ

55,2

0805 20 10

IL

166,5

MA

78,8

ZZ

122,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

52,8

EG

74,4

IL

76,0

JM

97,6

MA

93,3

PK

41,0

TR

82,9

ZZ

74,0

0805 50 10

EG

63,3

IL

88,6

TR

74,3

ZZ

75,4

0808 10 80

CA

77,0

CL

60,1

CN

77,3

MK

24,7

US

133,7

ZZ

74,6

0808 20 50

CN

53,6

US

114,9

ZZ

84,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/27


VERORDENING (EU) Nr. 58/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor mageremelkpoeder in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 619/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot opening van een permanente inschrijving voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1454/2007 van de Commissie van 10 december 2007 houdende gemeenschappelijke bepalingen betreffende inschrijvingen voor de vaststelling van uitvoerrestituties voor bepaalde landbouwproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 19 januari 2010.

(3)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 619/2008 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 19 januari 2010, geen restitutie toegekend voor de in artikel 1, onder c), respectievelijk artikel 2 van die verordening bedoelde producten en bestemmingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 20.

(3)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 69.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/28


VERORDENING (EU) Nr. 59/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector eieren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (1), en met name op artikel 164, lid 2, laatste alinea, en artikel 170,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XIX van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de eiermarkt, moeten uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de regels en bepaalde criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167, 169 en 170 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de restituties naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

(4)

De restituties moeten slechts worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap mogen worden verhandeld en die voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (2) en van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3), alsmede aan de voorwaarden inzake het merken die zijn vastgesteld in bijlage XIV, punt A, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De voor de restituties als bedoeld in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 in aanmerking komende producten, alsmede het bedrag van die restituties zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening, en gelden onder voorbehoud van de naleving van de in lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De op grond van lid 1 voor restituties in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de vereisten van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en moeten met name in een erkende inrichting zijn bereid en voldoen aan de voorwaarden voor het merken, die zijn vastgesteld in bijlage II, sectie I, van Verordening (EG) nr. 853/2004 en in bijlage XIV, punt A, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.


BIJLAGE

Uitvoerrestituties in de sector eieren van toepassing vanaf 22 januari 2010

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

0407 00 11 9000

A02

EUR/100 st.

0,39

0407 00 19 9000

A02

EUR/100 st.

0,20

0407 00 30 9000

E09

EUR/100 kg

0,00

E10

EUR/100 kg

20,00

E19

EUR/100 kg

0,00

0408 11 80 9100

A03

EUR/100 kg

84,72

0408 19 81 9100

A03

EUR/100 kg

42,53

0408 19 89 9100

A03

EUR/100 kg

42,53

0408 91 80 9100

A03

EUR/100 kg

53,67

0408 99 80 9100

A03

EUR/100 kg

9,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

E09

:

Uitvoer naar Koeweit, Bahrein, Oman, Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten, Jemen, Hongkong SAR, Rusland en Turkije

E10

:

Uitvoer naar Zuid-Korea, Japan, Maleisië, Thailand, Taiwan en de Filipijnen

E19

:

Uitvoer naar alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland en de bestemmingen bedoeld onder E09 en E10


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/30


VERORDENING (EU) Nr. 60/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op eieren en eigeel, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 162, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, lid 1, onder s), en in deel XIX van bijlage I bij die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die in deel V van bijlage XX bij die verordening worden genoemd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in deel V van bijlage XX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1043/2005 dient de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten te worden vastgesteld voor dezelfde periode als die welke is gekozen voor de vaststelling van de restituties voor dezelfde producten die in onverwerkte toestand worden uitgevoerd.

(4)

In artikel 11 van de in het kader van de Uruguayronde gesloten landbouwovereenkomst is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1, lid 1, onder s), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van in deel V van bijlage XX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde goederen, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Ondernemingen en industrie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.


BIJLAGE

Restituties die met ingang van 22 januari 2010 van toepassing zijn op eieren en eigeel die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving

Bestemming (1)

Restituties

0407 00

Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt:

 

 

– van pluimvee:

 

 

0407 00 30

– – andere:

 

 

a)

in geval van uitvoer van ovoalbumine van de GN-codes 3502 11 90 en 3502 19 90

02

0,00

03

20,00

04

0,00

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

01

0,00

0408

Vogeleieren uit de schaal en eigeel, vers, gedroogd, gestoomd of in water gekookt, in een bepaalde vorm gebracht, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen:

 

 

– eigeel:

 

 

0408 11

– – gedroogd:

 

 

ex 0408 11 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

84,72

0408 19

– – andere:

 

 

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ex 0408 19 81

– – – – vloeibaar:

 

 

ongezoet

01

42,53

ex 0408 19 89

– – – – bevroren:

 

 

ongezoet

01

42,53

– andere:

 

 

0408 91

– – gedroogd:

 

 

ex 0408 91 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

53,67

0408 99

– – andere:

 

 

ex 0408 99 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

9,00


(1)  De bestemmingen zijn:

01

derde landen. Voor Zwitserland en Liechtenstein gelden deze restituties niet voor de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972;

02

Bahrein, Hongkong SAR, Jemen, Koeweit, Oman, Qatar, Rusland, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten;

03

de Filipijnen, Japan, Maleisië, Taiwan, Thailand en Zuid-Korea, en

04

alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland en van de bestemmingen bedoeld onder 02 en 03.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/32


VERORDENING (EU) Nr. 61/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 619/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot opening van een permanente inschrijving voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1454/2007 van de Commissie van 10 december 2007 houdende gemeenschappelijke bepalingen betreffende inschrijvingen voor de vaststelling van uitvoerrestituties voor bepaalde landbouwproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 19 januari 2010.

(3)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 619/2008 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 19 januari 2010, geen restitutie toegekend voor de in artikel 1, onder a) en b), respectievelijk artikel 2 van die verordening bedoelde producten en bestemmingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 20.

(3)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 69.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/33


VERORDENING (EU) Nr. 62/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2, laatste alinea, en artikel 170,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XV van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie marktsituatie in de rundvleessector moeten uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften en criteria van de artikelen 162, 163, 164 en 167 tot en met 170 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de restituties naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

(4)

Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die zijn voorzien van een gezondheidsmerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3) en van Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (4).

(5)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1359/2007 van de Commissie van 21 november 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (5) wordt de bijzondere restitutie verlaagd wanneer de voor uitvoer bestemde hoeveelheid minder dan 95 %, doch ten minste 85 % van de totale hoeveelheid (in gewicht) door uitbening verkregen stukken bedraagt.

(6)

Verordening (EG) nr. 993/2009 van de Commissie (6) moet derhalve worden ingetrokken en door een nieuwe verordening worden vervangen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De voor de uitvoerrestituties als bedoeld in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 in aanmerking komende producten, alsmede het bedrag van die restituties zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening, en gelden onder voorbehoud van de naleving van de in lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De op grond van lid 1 voor restituties in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en moeten met name in een erkende inrichting zijn vervaardigd en voldoen aan de in bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde bepalingen inzake gezondheidsmerken.

Artikel 2

In het in artikel 7, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1359/2007 bedoelde geval wordt de restitutie voor producten van code 0201 30 00 9100 verminderd met 7 EUR/100 kg.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 993/2009 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op 22 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(5)  PB L 304 van 22.11.2007, blz. 21.

(6)  PB L 278 van 23.10.2009, blz. 9.


BIJLAGE

Met ingang van 22 januari 2010 geldende uitvoerrestituties in de sector rundvlees

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

0102 10 10 9140

B00

EUR/100 kg levend gewicht

25,9

0102 10 30 9140

B00

EUR/100 kg levend gewicht

25,9

0201 10 00 9110 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

36,6

B03

EUR/100 kg nettogewicht

21,5

0201 10 00 9130 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

48,8

B03

EUR/100 kg nettogewicht

28,7

0201 20 20 9110 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

48,8

B03

EUR/100 kg nettogewicht

28,7

0201 20 30 9110 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

36,6

B03

EUR/100 kg nettogewicht

21,5

0201 20 50 9110 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

61,0

B03

EUR/100 kg nettogewicht

35,9

0201 20 50 9130 (2)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

36,6

B03

EUR/100 kg nettogewicht

21,5

0201 30 00 9050

US (4)

EUR/100 kg nettogewicht

6,5

CA (5)

EUR/100 kg nettogewicht

6,5

0201 30 00 9060 (7)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

22,6

B03

EUR/100 kg nettogewicht

7,5

0201 30 00 9100 (3)  (7)

B04

EUR/100 kg nettogewicht

84,7

B03

EUR/100 kg nettogewicht

49,8

EG

EUR/100 kg nettogewicht

103,4

0201 30 00 9120 (3)  (7)

B04

EUR/100 kg nettogewicht

50,8

B03

EUR/100 kg nettogewicht

29,9

EG

EUR/100 kg nettogewicht

62,0

0202 10 00 9100

B02

EUR/100 kg nettogewicht

16,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

5,4

0202 20 30 9000

B02

EUR/100 kg nettogewicht

16,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

5,4

0202 20 50 9900

B02

EUR/100 kg nettogewicht

16,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

5,4

0202 20 90 9100

B02

EUR/100 kg nettogewicht

16,3

B03

EUR/100 kg nettogewicht

5,4

0202 30 90 9100

US (4)

EUR/100 kg nettogewicht

6,5

CA (5)

EUR/100 kg nettogewicht

6,5

0202 30 90 9200 (7)

B02

EUR/100 kg nettogewicht

22,6

B03

EUR/100 kg nettogewicht

7,5

1602 50 31 9125 (6)

B00

EUR/100 kg nettogewicht

23,3

1602 50 31 9325 (6)

B00

EUR/100 kg nettogewicht

20,7

1602 50 95 9125 (6)

B00

EUR/100 kg nettogewicht

23,3

1602 50 95 9325 (6)

B00

EUR/100 kg nettogewicht

20,7

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De bestemmingscodes zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

B00

:

alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen).

B02

:

B04 en bestemming EG.

B03

:

Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Kosovo (), Montenegro, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, proviandering en bunkeren (bestemmingen zoals bedoeld in de artikelen 33 en 42 en, indien toepasselijk, artikel 41 van Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie (PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1).

B04

:

Turkije, Oekraïne, Belarus, Moldavië, Rusland, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Kazachstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizië, Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Libanon, Syrië, Irak, Iran, Israël, Westelijke Jordaanoever/Gazastrook, Jordanië, Saoedi-Arabië, Koeweit, Bahrein, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Jemen, Pakistan, Sri Lanka, Myanmar (Birma), Thailand, Vietnam, Indonesië, Filipijnen, China, Noord-Korea, Hongkong, Soedan, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Niger, Tsjaad, Kaapverdië, Senegal, Gambia, Guinee-Bissau, Guinee, Sierra Leone, Liberia, Ivoorkust, Ghana, Togo, Benin, Nigeria, Kameroen, Centraal-Afrikaanse Republiek, Equatoriaal-Guinea, Sao Tomé en Principe, Gabon, Congo (Republiek), Congo (Democratische Republiek), Rwanda, Burundi, Sint-Helena en onderhorigheden, Angola, Ethiopië, Eritrea, Djibouti, Somalië, Oeganda, Tanzania, Seychellen en onderhorigheden, Brits gebied in de Indische Oceaan, Mozambique, Mauritius, Comoren, Mayotte, Zambia, Malawi, Zuid-Afrika, Lesotho.


(1)  Zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.

(2)  Indeling onder deze onderverdeling is afhankelijk van de overlegging van het attest dat is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 433/2007 van de Commissie (PB L 104 van 21.4.2007, blz. 3).

(3)  De restitutie wordt toegekend mits voldaan is aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1359/2007 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2007, blz. 21) en, indien van toepassing, aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1741/2006 van de Commissie (PB L 329 van 25.11.2006, blz. 7).

(4)  Zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1643/2006 van de Commissie (PB L 308 van 8.11.2006, blz. 7).

(5)  Zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1041/2008 van de Commissie (PB L 281 van 24.10.2008, blz. 3).

(6)  De restitutie wordt toegekend mits voldaan is aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1731/2006 van de Commissie (PB L 325 van 24.11.2006, blz. 12).

(7)  Het gehalte aan mager rundvlees met uitzondering van vet wordt bepaald aan de hand van de analyseprocedure die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2429/86 van de Commissie (PB L 210 van 1.8.1986, blz. 39).

Het begrip „gemiddeld gehalte” verwijst naar de hoeveelheid van het monster zoals bepaald in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2002 van de Commissie (PB L 117 van 4.5.2002, blz. 6). Het monster wordt genomen uit het deel van de betrokken partij met het hoogste risico.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/37


VERORDENING (EU) Nr. 63/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

tot vaststelling van uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (1), en met name op artikel 164, lid 2, laatste alinea, en artikel 170,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XX van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de pluimveevleesmarkt, moeten uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de regels en bepaalde criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167, 169 en 170 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de restituties naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

(4)

De restituties moeten slechts worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap mogen worden verhandeld en die zijn voorzien van het identificatiemerk als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten tevens voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3).

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De voor de restituties als bedoeld in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 in aanmerking komende producten, alsmede het bedrag van die restituties zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening, en gelden onder voorbehoud van de naleving van de in lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De op grond van lid 1 voor restituties in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de vereisten van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en moeten met name in een erkende inrichting zijn bereid en voldoen aan de voorwaarden inzake het identificatiemerk, die zijn vastgesteld in bijlage II, sectie I, van Verordening (EG) nr. 853/2004.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

Uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee voor de periode vanaf 22 januari 2010

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

0105 11 11 9000

A02

EUR/100 pcs

0,24

0105 11 19 9000

A02

EUR/100 pcs

0,24

0105 11 91 9000

A02

EUR/100 pcs

0,24

0105 11 99 9000

A02

EUR/100 pcs

0,24

0105 12 00 9000

A02

EUR/100 pcs

0,47

0105 19 20 9000

A02

EUR/100 pcs

0,47

0207 12 10 9900

V03

EUR/100 kg

40,00

0207 12 90 9190

V03

EUR/100 kg

40,00

0207 12 90 9990

V03

EUR/100 kg

40,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

V03:

A24, Angola, Saudi-Arabië, Koeweit, Bahrein, Qatar, Oman, Verenigde Arabische Emiraten, Jordanië, Jemen, Libanon, Irak en Iran.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/39


VERORDENING (EU) Nr. 64/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

tot vaststelling van uitvoerrestituties in de sector varkensvlees

DE EUROPESE COMMISSIE

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 164, lid 2, laatste alinea, en artikel 170,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XVII van bijlage I die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige marktsituatie in de varkensvleessector moeten uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften en criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167, 169 en 170 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de restituties naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

(4)

Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die zijn voorzien van een gezondheidsmerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3) en van Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (4).

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De voor de uitvoerrestituties als bedoeld in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 in aanmerking komende producten, alsmede het bedrag van die restituties zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening, en gelden onder voorbehoud van de naleving van de in lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De op grond van lid 1 voor restituties in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en moeten met name in een erkende inrichting zijn vervaardigd en voldoen aan de in bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde bepalingen inzake gezondheidsmerken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.


BIJLAGE

Uitvoerrestituties in de sector varkensvlees voor de periode vanaf 22 januari 2010

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

0210 11 31 9110

A00

EUR/100 kg

54,20

0210 11 31 9910

A00

EUR/100 kg

54,20

0210 19 81 9100

A00

EUR/100 kg

54,20

0210 19 81 9300

A00

EUR/100 kg

54,20

1601 00 91 9120

A00

EUR/100 kg

19,50

1601 00 99 9110

A00

EUR/100 kg

15,20

1602 41 10 9110

A00

EUR/100 kg

29,00

1602 41 10 9130

A00

EUR/100 kg

17,10

1602 42 10 9110

A00

EUR/100 kg

22,80

1602 42 10 9130

A00

EUR/100 kg

17,10

1602 49 19 9130

A00

EUR/100 kg

17,10

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/41


VERORDENING (EU) Nr. 65/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2010

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 143,

Gelet op Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (2), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de regeling inzake aanvullende invoerrechten en zijn de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. De representatieve prijzen moeten derhalve worden bekendgemaakt.

(3)

Deze wijziging moet, gezien de marktsituatie, zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8.

(3)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.


BIJLAGE

van de verordening van de Commissie van 21 januari 2010 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3, lid 3, bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

86,6

1

AR

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

116,5

0

BR

113,8

1

AR

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

208,4

28

BR

190,0

35

AR

284,5

5

CL

0207 14 50

Borsten van kippen, bevroren

201,1

3

BR

0207 14 60

Dijen van kippen, bevroren

98,9

13

BR

94,5

15

AR

0207 25 10

Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren

172,0

0

BR

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

241,0

17

BR

291,3

2

CL

0408 11 80

Eigeel

341,4

0

AR

0408 91 80

Eieren uit de schaal, gedroogd

332,5

0

AR

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

227,4

18

BR

162,0

43

AR

3502 11 90

Ovoalbumine, gedroogd

594,0

0

AR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.”


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/43


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 27 november 2009

over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap (2011)

(2010/37/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag voorziet in het burgerschap van de Europese Unie (EU), dat een aanvulling vormt op het nationale burgerschap van de respectieve lidstaten en een belangrijk element vormt bij het versterken en beschermen van het proces van Europese integratie.

(2)

Het aanmoedigen van actief burgerschap is essentieel voor de versterking van de samenhang en de ontwikkeling van democratie.

(3)

Het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap zal helpen aantonen dat vrijwilligerswerk een van de belangrijke dimensies van actief burgerschap en democratie vormt, waarbij Europese waarden zoals solidariteit en non-discriminatie in praktijk worden gebracht en aldus wordt bijgedragen aan de harmonieuze ontwikkeling van de Europese samenlevingen.

(4)

Vrijwilligerswerk biedt een rijke leerervaring, werkt de ontwikkeling van sociale vaardigheden en competenties in de hand en draagt bij tot de solidariteit. Het werk dat door vrijwilligers van alle leeftijden wordt verzet is cruciaal voor de ontwikkeling van de democratie, een van de basisbeginselen van de Europese Unie. Vrijwilligerswerk kan bijdragen aan het welzijn van personen en aan de harmonieuze ontwikkeling van de Europese samenlevingen.

(5)

Met passende aandacht voor de specifieke kenmerken van de situatie in elke lidstaat en alle vormen van vrijwillige inzet, wordt de term „vrijwilligerswerk” gebruikt voor alle typen vrijwillige activiteit, formeel, niet-formeel of informeel, die iemand uit vrije wil, uit eigen keuze en uit eigen beweegredenen en zonder winstbejag op zich neemt. Vrijwilligerswerk komt ten goede aan de individuele vrijwilliger, aan gemeenschappen en aan de samenleving als geheel. Het is ook een instrument waarmee personen en verenigingen menselijke, sociale, intergenerationele of ecologische noden en problemen aanpakken en wordt vaak verricht ter ondersteuning van non-profitorganisaties of een gemeenschapsinitiatief. Vrijwilligerswerk is geen vervangmiddel voor betaald professioneel werk maar heeft de samenleving een meerwaarde te bieden.

(6)

In snel veranderende samenlevingen is er behoefte aan ondersteuning van vrijwilligerswerk met effectieve maatregelen om meer mensen in staat te stellen aan vrijwilligerswerk deel te nemen. Het is daarom belangrijk dat leren onder gelijken en de uitwisseling en ontwikkeling van goede praktijken op lokaal, regionaal, nationaal en communautair niveau worden ondersteund.

(7)

De intergouvernementele conferentie van 1997 heeft Verklaring 38 betreffende vrijwilligerswerk goedgekeurd, die aan de slotakte van het Verdrag van Amsterdam is gehecht en waarin de belangrijke bijdrage van het vrijwilligerswerk aan de ontwikkeling van de sociale solidariteit wordt erkend.

(8)

In haar mededeling van juni 1997 over de versterking van de rol van verenigingen en stichtingen in Europa heeft de Commissie drie aspecten van vrijwilligersorganisaties en stichtingen benadrukt: het economische aspect (het creëren van banen); het sociale aspect (het helpen vaststellen van het sociale beleid waardoor wordt bijgedragen aan de sociale vooruitgang); en het politieke aspect (het bevorderen van democratie, burgerschap en burgerparticipatie).

(9)

In de resoluties van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 juni 2002 en van 16 november 2007 en in de aanbeveling van 20 november 2008, merkten de Raad en de lidstaten vrijwilligerswerk aan als een sleutelaspect op jongerengebied en werden zij het eens over gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwilligerswerk door jongeren en mobiliteit van jongeren in de EU.

(10)

In zijn advies van 13 december 2006„Rol en impact van vrijwilligersactiviteiten in de Europese samenleving” (2) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité de Commissie gevraagd een jaar van vrijwilligers uit te roepen en zo spoedig mogelijk met een witboek over vrijwilligerswerk en actief burgerschap in Europa te komen.

(11)

In maart 2008 heeft het Europees Parlement een verslag aangenomen over de „Rol van vrijwilligerswerk als bijdrage aan de economische en sociale cohesie”, waarin de lidstaten en de regionale en lokale overheden worden aangemoedigd om de waarde van het werk voor de bevordering van de sociale en economische cohesie te erkennen.

(12)

In juli 2008 heeft het Europees Parlement een schriftelijke verklaring goedgekeurd waarin wordt opgeroepen om 2011 uit te roepen tot het Europees jaar van het vrijwilligerswerk.

(13)

Vrijwilligerswerk komt aan de orde in verscheidene communautaire programma’s en netwerken waarin mobiliteit voor vrijwilligers van alle leeftijden een van de centrale thema’s is, zoals het programma „Een leven lang leren” (3), het programma „Europa voor de burgers” (4) en het onderdeel Europees vrijwilligerswerk van het programma „Jeugd in actie” (5).

(14)

Er bestaat een grote verscheidenheid aan vrijwilligersactiviteiten in Europa, die in stand gehouden en uitgebouwd moet worden.

(15)

Het vrijwilligerswerk heeft nog niet zijn volle potentieel bereikt. Een Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap zal de mogelijkheid bieden om in een Europese context aan te tonen dat vrijwilligerswerk de burgerparticipatie vergroot en het saamhorigheidsgevoel van burgers en hun inzet voor de samenleving kan helpen versterken op alle niveaus — lokaal, regionaal, nationaal en Europees.

(16)

Het Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap kan tevens bijdragen tot het aanpakken van genderongelijkheid in de vrijwilligerssector, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag in welke sectoren en activiteiten mannen en vrouwen participeren en in hoeverre zij in het vrijwilligerswerk leidende posities bekleden.

(17)

In 2011 zal het tien jaar geleden zijn dat het Internationaal Jaar van de vrijwilligers van de Verenigde Naties in 2001 is gehouden.

(18)

Deze beschikking stelt een budget vast, dat geldt als de voornaamste referentie voor de begrotingsautoriteit in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (6).

(19)

De doelstellingen van het voorgestelde Europees Jaar kunnen niet volledig worden bereikt op het niveau van de lidstaten wegens de behoefte aan transnationale uitwisseling van informatie en aan de verspreiding van goede praktijken in de gehele Gemeenschap en kunnen daarom, gezien de omvang van de voorgestelde actie, beter op communautair niveau worden verwezenlijkt. Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Het jaar 2011 wordt uitgeroepen tot het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap (hierna „het Europees Jaar” genoemd).

Artikel 2

Doelstellingen

Het algemene doel van het Europees Jaar is het aanmoedigen en ondersteunen — met name door de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken — van de door de Gemeenschap, de lidstaten, en lokale en regionale autoriteiten geleverde inspanningen om in de civiele samenleving gunstige voorwaarden voor vrijwilligerswerk in de Europese Unie (EU) te scheppen en om de zichtbaarheid van het vrijwilligerswerk in de Europese Unie te vergroten.

De doelstellingen van het Europees Jaar zijn:

1.

een gunstig klimaat voor vrijwilligerswerk in de Europese Unie creëren om vrijwilligerswerk te verankeren als onderdeel van de bevordering van burgerparticipatie en interpersoonlijke activiteiten in een EU-context en, voor zover passend en nodig, bestaande belemmeringen voor vrijwilligerswerk wegwerken;

2.

degenen die vrijwilligerswerk organiseren de mogelijkheden geven om de kwaliteit van het vrijwilligerswerk te verbeteren om vrijwilligerswerk te faciliteren, de organisatoren van vrijwilligerswerk te helpen nieuwe soorten vrijwilligerswerk te realiseren, en netwerking, mobiliteit, samenwerking en synergieën in de civiele samenleving en tussen de civiele samenleving en andere sectoren in een EU-context aan te moedigen;

3.

vrijwilligerswerk erkennen om passende prikkels voor personen, ondernemingen en vrijwilligersorganisaties aan te moedigen en op EU-niveau en in de lidstaten bij beleidsmakers, maatschappelijke organisaties, publieke instellingen, de sectoren formeel en niet-formeel onderwijs en werkgevers erkenning te kweken voor in het kader van vrijwilligerswerk ontwikkelde vaardigheden en competenties;

4.

de waarde en het belang van vrijwilligerswerk onder de aandacht brengen om het grote publiek bewust te maken van het belang van vrijwilligerswerk als uiting van burgerparticipatie die bijdraagt aan kwesties van gemeenschappelijk belang voor alle lidstaten, zoals een harmonieuze maatschappelijke ontwikkeling en sociale samenhang.

Artikel 3

Initiatieven

1.   De maatregelen die moeten worden genomen om de in artikel 2 gestelde doelen te verwezenlijken, kunnen bestaan in de volgende op Europees, nationaal, regionaal of lokaal niveau georganiseerde initiatieven in verband met de doelstellingen van het Europees Jaar:

a)

uitwisseling van ervaringen en goede praktijken;

b)

verrichten van studies en onderzoek, en verspreiding van de resultaten;

c)

conferenties en evenementen om het debat te bevorderen over en aandacht te vragen voor het belang en de waarde van vrijwilligerswerk dat burgers tot betrokkenheid stimuleert, en om vrijwilligers en hun organisaties voor hun inzet te prijzen;

d)

concrete initiatieven in de lidstaten die de doelstellingen van het Europees Jaar moeten propageren; ten minste 25 % van de totale begroting voor het jaar zal hiervoor worden gebruikt;

e)

informatie- en promotiecampagnes om sleutelboodschappen te verspreiden.

Nadere bijzonderheden over de in de eerste alinea bedoelde maatregelen staan vermeld in de bijlage.

2.   Communautaire financiering van projecten kan uitsluitend via bestaande communautaire programma’s worden verleend.

Artikel 4

Samenwerking met de lidstaten

Uiterlijk 28 februari 2010 wijst elke lidstaat een instantie aan die verantwoordelijk is voor de organisatie van zijn deelname aan het Europees Jaar (hierna „de nationale coördinerende instantie” genoemd) en deelt hij de Commissie mee, welke instantie is aangewezen.

Bij de uitoefening van haar activiteiten, met name bij de opstelling van het nationale programma, pleegt de nationale coördinerende instantie nauw overleg en werkt zij nauw samen met een breed scala aan belanghebbenden, daaronder begrepen organisaties van de civiele samenleving en waar dienstig de nationale agentschappen of contactpunten van relevante communautaire programma’s.

Het nationale programma en de nationale prioriteiten van het Europees Jaar worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2 vermelde doelstellingen en de bijzonderheden van de in de bijlage vermelde maatregelen.

Artikel 5

Coördinatie op communautair niveau en uitvoering

De Commissie belegt vergaderingen van de nationale coördinerende instanties om de uitvoering van het Europees Jaar te coördineren en om informatie over de uitvoering op nationaal niveau uit te wisselen.

De Commissie belegt ook vergaderingen van vertegenwoordigers van Europese organisaties of instanties die actief zijn op het gebied van vrijwilligerswerk en van belanghebbenden om haar bij te staan bij de uitvoering van het Europees Jaar op communautair niveau.

De Commissie voert het Europees Jaar op communautair niveau uit.

De lidstaten, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s worden bij de activiteiten betrokken.

Artikel 6

Financiële bepalingen

1.   Voor maatregelen op het niveau van de Gemeenschap als bedoeld in deel A van de bijlage wordt een aanbesteding uitgeschreven of een subsidie uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen verleend.

2.   Voor de maatregelen op het niveau van de Gemeenschap als bedoeld in deel B van de bijlage kan uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen financiële bijstand worden verleend.

3.   De Commissie verleent aan elke nationale coördinerende instantie een subsidie volgens de procedure in deel C van de bijlage.

Artikel 7

Budget

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van deze beschikking voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 bedragen 8 000 000 EUR.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financiële kader.

Artikel 8

Internationale samenwerking

De Commissie kan voor de uitvoering van het Europees Jaar samenwerken met relevante internationale organisaties, in het bijzonder met de Verenigde Naties en de Raad van Europa, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de deelname van de Europese Unie zichtbaar wordt gemaakt.

Artikel 9

Samenhang en complementariteit

De Commissie zorgt tezamen met de lidstaten voor de nodige samenhang tussen de in deze beschikking vastgestelde maatregelen en andere communautaire, nationale en regionale projecten en initiatieven die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar.

Artikel 10

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   De Commissie zorgt er bij de uitvoering van de uit hoofde van deze beschikking gefinancierde acties voor dat de financiële belangen van de Gemeenschap worden beschermd door preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te nemen, doeltreffende controles te verrichten en onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen, en door, indien er onregelmatigheden worden geconstateerd, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties op te leggen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (7), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (8) en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (9).

2.   Voor de uit hoofde van deze beschikking gefinancierde communautaire acties wordt onder onregelmatigheid in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 verstaan elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht of elke schending van een contractuele verplichting door een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer, die als gevolg van een ongerechtvaardigde uitgave een nadelig effect heeft of zou kunnen hebben op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of op de door de Europese Gemeenschappen beheerde budgetten.

3.   De voor een actie verleende financiële steun wordt door de Commissie verminderd, opgeschort of teruggevorderd indien zij onregelmatigheden constateert, en in het bijzonder in geval van niet-naleving van deze beschikking, het individuele besluit of het contract waarbij de financiële steun in kwestie werd toegekend, of indien een belangrijke wijziging in de actie is aangebracht die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden ervan en waarvoor de Commissie niet om goedkeuring is verzocht.

4.   Indien de termijnen niet in acht zijn genomen of indien de stand van uitvoering van een actie slechts een gedeelte van de toegekende steun rechtvaardigt, verzoekt de Commissie de begunstigde haar binnen een bepaalde termijn zijn opmerkingen mede te delen. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, kan de Commissie de rest van de financiële steun schrappen en de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen eisen.

5.   Onverschuldigd betaalde bedragen worden aan de Commissie terugbetaald. Over niet tijdig terugbetaalde bedragen kan rente worden aangerekend volgens de voorwaarden van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (10).

Artikel 11

Monitoring en evaluatie

De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2012 een verslag in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de uitvoering, de resultaten en de algehele beoordeling van de in deze beschikking bedoelde initiatieven.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

L. ADELSOHN LILJEROTH


(1)  Advies van het Europees Parlement van 26 november 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 325 van 30.12.2006, blz. 46.

(3)  Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45).

(4)  Besluit nr. 1904/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het programma „Europa voor de burger” ter bevordering van een actief Europees burgerschap (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 32).

(5)  Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013 (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30).

(6)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(7)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(8)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(10)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


BIJLAGE

Bijzonderheden van de in artikel 3 bedoelde maatregelen

Als leidend beginsel zal de uitvoering van het Europees Jaar worden gebaseerd op het engagement, de grootschalige mobilisatie en de actieve betrokkenheid van de civiele samenleving en andere belanghebbenden. Bovendien zal de uitvoering plaatsvinden door middel van de volgende maatregelen:

A.   DIRECTE COMMUNAUTAIRE INITIATIEVEN

De financiering zal over het algemeen geschieden in de vorm van de directe aankoop van goederen en diensten in het kader van bestaande raamcontracten. Zij kan ook in de vorm van subsidies geschieden.

1.   Informatie- en promotiecampagnes, omvattende:

evenementen met een hoog zichtbaarheidsgehalte en fora voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken;

wedstrijden met of zonder prijzen;

samenwerking met de particuliere sector, omroeporganisaties en andere media als partners bij de verspreiding van informatie over vrijwilligerswerk en het Europees Jaar;

productie van in de gehele Europese Unie verkrijgbaar materiaal en instrumenten om de belangstelling van het publiek te wekken;

maatregelen om bekendheid te geven aan de resultaten en aan het profiel van de communautaire programma’s, projecten en initiatieven die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar;

de oprichting van een informatiewebsite op de Europa-site, met een portaal voor initiatiefnemers van projecten in verband met vrijwilligerswerk om hen door de diverse communautaire programma’s en initiatieven te loodsen.

2.   Andere initiatieven:

enquêtes en studies op communautair niveau voor de beoordeling van en de rapportage over de voorbereiding, de doeltreffendheid, het effect en de langetermijnmonitoring van het Europees Jaar.

B.   MEDEFINANCIERING VAN COMMUNAUTAIRE INITIATIEVEN

Evenementen op Europese schaal met een hoog zichtbaarheidsgehalte, die tot doel hebben om grotere bekendheid te geven aan de doelstellingen van het Europees Jaar, zo mogelijk georganiseerd in samenwerking met de fungerende voorzitterschappen in 2011, kunnen een communautaire subsidie van maximaal 80 % van de totale subsidiabele kosten ontvangen.

C.   MEDEFINANCIERING VAN NATIONALE INITIATIEVEN

Elke nationale coördinerende instantie dient één enkele aanvraag voor communautaire financiering in. Die subsidieaanvraag bevat een beschrijving van het werkprogramma van de nationale coördinerende instantie of de te financieren actie ter bevordering van het Europees Jaar. De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een gedetailleerde begroting waarin de totale kosten van de voorgestelde initiatieven/het voorgestelde werkprogramma en het bedrag en de bronnen van medefinanciering worden aangegeven. De communautaire subsidie kan maximaal 80 % van de totale subsidiabele kosten bedragen.

De Commissie stelt de indicatieve bedragen die beschikbaar zijn voor de subsidie voor elke nationale coördinerende instantie en de termijn voor de indiening van de aanvragen vast. De criteria moeten rekening houden met de bevolking, de kosten van levensonderhoud en een vastgesteld bedrag per lidstaat om een minimumniveau van activiteiten te garanderen.

De toegekende definitieve bedragen worden vastgesteld op grond van de door de nationale coördinerende instantie ingediende afzonderlijke subsidieaanvragen. De maximale communautaire medefinanciering bedraagt 80 % van de totale subsidiabele kosten.

De werkprogramma’s/acties kunnen bestaan in:

vergaderingen en evenementen in verband met de doelstellingen van het Europees Jaar, waaronder nationale evenementen voor het lanceren en promoten van het Europees Jaar, het bewerkstelligen van een katalysatoreffect en het bieden van een open ruimte voor een debat over concrete initiatieven;

conferenties en seminars op nationaal, regionaal en lokaal niveau die de uitwisseling van leerervaringen en goede praktijken mogelijk maken;

informatie, onderzoeksactiviteiten en daarmee verband houdende studies, onderwijs- en promotiecampagnes op nationaal, regionaal en lokaal niveau, waaronder de organisatie van onderscheidingen en wedstrijden;

samenwerking met de media.

D.   INITIATIEVEN DIE GEEN FINANCIËLE STEUN VAN DE GEMEENSCHAP ONTVANGEN

De Gemeenschap zal niet-financiële steun, waaronder de schriftelijke toestemming voor het gebruik van het ontworpen logo en ander materiaal dat verband houdt met het Europees Jaar, verlenen aan initiatieven van particuliere of overheidsorganisaties, wanneer die organisaties de Commissie waarborgen dat de desbetreffende initiatieven tijdens het jaar 2011 worden ontplooid en naar verwacht een wezenlijke bijdrage zullen leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar.


22.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/50


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2008

betreffende steunmaatregel C 20/08 (ex N 62/08) die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen door middel van een wijziging van regeling N 59/04 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6015)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/38/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij schrijven van 1 februari 2008, op dezelfde dag geregistreerd bij de Commissie, heeft Italië de Commissie in kennis gesteld van de staatssteunmaatregel C 20/08 (ex N 62/08). Bij een bij de Commissie op 18 maart 2008 geregistreerd schrijven verstrekte Italië de Commissie aanvullende informatie.

(2)

Bij schrijven van 30 april 2008 heeft de Commissie Italië in kennis gesteld van haar besluit de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van deze steun. Dit besluit werd op 7 mei 2008 aan Italië bekendgemaakt.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steun te maken.

(4)

Bij e-mail van 4 juni 2008, bij de Commissie op dezelfde dag geregistreerd (dat wil zeggen binnen de in het besluit tot inleiding van de procedure vastgestelde termijn voor het indienen van opmerkingen door Italië), verzocht Italië om een verlenging van één maand voor het indienen van opmerkingen. Bij schrijven van 9 juni 2008 ging de Commissie hierop in en verlengde zij de termijn voor het indienen van opmerkingen tot 7 juli 2008. Italië verstrekte haar opmerkingen uiteindelijk bij schrijven van 7 juli 2008, geregistreerd bij de Commissie op dezelfde dag (dat wil zeggen binnen de verlengde termijn).

(5)

De Italiaanse scheepswerf Cantiere Navale De Poli S.p.A. (hierna „De Poli”), die beweerde belanghebbende partij te zijn, maakte opmerkingen bij brief van 12 september 2008, geregistreerd bij de Commissie op 17 september 2008. De Poli is een in Venezia-Pellestrina gevestigde Italiaanse scheepswerf. Volgens de in de aanmelding vervatte informatie, is zij een van de twee scheepswerven die staatssteun zou kunnen ontvangen krachtens de in onderstaande overweging 6 beschreven regeling, voor zover de aangemelde steun wordt goedgekeurd. De termijn waarbinnen belanghebbenden opmerkingen konden maken, verstreek evenwel één maand nadat het besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag bekendgemaakt werd in het Publicatieblad van de Europese Unie, dat wil zeggen op 7 juli 2008. De opmerkingen van De Poli werden na deze termijn verstrekt. De Poli beweert dat zij pas laattijdig kennis had genomen van het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure en van Italië’s opmerkingen hierover.

(6)

Overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag moet de Commissie de betrokken partijen verzoeken om hun opmerkingen te maken. Zij is evenwel niet verplicht alle betrokkenen daarvan individueel in kennis te stellen, doch ervoor te zorgen dat alle potentiële belanghebbenden de mogelijkheid krijgen opmerkingen te maken. De bekendmaking van een mededeling in het Publicatieblad is een passend middel om alle betrokkenen ervan in kennis te stellen dat een procedure werd ingeleid (3). Derhalve werd De Poli door middel van bovenvermelde bekendmaking op passende wijze in kennis gesteld van het besluit tot inleiding van de procedure en de termijn voor het indienen van opmerkingen. De Poli heeft de termijn, die overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (4) (hierna „de procedureverordening”) werd bepaald, niet in acht genomen. De Commissie merkt op dat De Poli niet verzocht heeft om een verlenging van de termijn voor het indienen van opmerkingen, noch bijzondere redenen heeft aangegeven waarom haar opmerkingen in aanmerking zouden moeten worden genomen ondanks de indiening ervan na het verstrijken van de termijn. De Commissie zal derhalve geen rekening houden met de laattijdig ingediende opmerkingen van De Poli.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

(7)

Bij brief C(2004) 1807 definitief van 19 mei 2004 had de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen een Italiaanse staatssteunregeling betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (5) (hierna „de regeling”). De Commissie achtte de regeling verenigbaar met de gemeenschappelijke markt aangezien zij in overeenstemming was met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1177/2002 van de Raad van 27 juni 2002 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (6), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 502/2004 van de Raad (7) (hierna de „TDM-verordening”).

(8)

Voor de regeling, die bij de Commissie was aangemeld en door haar was goedgekeurd, was een budget van 10 miljoen EUR uitgetrokken.

(9)

Italië heeft bij de Commissie haar voornemen aangemeld om nogmaals 10 miljoen EUR voor het budget van de regeling toe te kennen.

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE

(10)

De Commissie heeft de formele onderzoekprocedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid omdat zij wegens onderstaande redenen betwijfelde of de aangemelde steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

(11)

Overeenkomstig artikel 1, onder c), van de procedureverordening en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (8) (hierna „de uitvoeringsverordening”), was de Commissie van oordeel dat de aangemelde budgetverhoging neerkwam op een wijziging van de regeling en derhalve nieuwe steun vormde die krachtens artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag bij de Commissie dient te worden aangemeld. Voorts meende de Commissie dat de verenigbaarheid van de aangemelde steun met de gemeenschappelijke markt beoordeeld moest worden overeenkomstig de thans geldende regels. Aangezien de TDM-verordening slechts geldig was tot 31 maart 2005, kan deze niet als rechtsgrondslag voor de goedkeuring van de steun worden gebruikt.

(12)

De Commissie stelde tevens vast dat de steun evenmin krachtens andere relevante staatssteunbepalingen verenigbaar leek te zijn met de gemeenschappelijke markt.

IV.   OPMERKINGEN VAN ITALIË

(13)

Italië betwistte het standpunt van de Commissie en maakte de volgende opmerkingen.

(14)

Ten eerste betwist Italië het standpunt van de Commissie dat de aangemelde maatregel nieuwe steun vormt. Italië argumenteert dat volgens een correcte interpretatie van artikel 4 van de uitvoeringsverordening, een budgetverhoging van een goedgekeurde steunregeling slechts als nieuwe steun mag worden beschouwd indien deze gepaard gaat met een uitbreiding van de termijn waarbinnen ondernemingen aanspraak kunnen maken op de betrokken voordelen, waardoor de concurrentie zou worden verstoord. Volgens Italië geldt dit duidelijk niet in dit geval, omdat het hier gaat om de afronding van maatregelen waarvoor een formeel verzoek was ingediend toen de TDM-verordening nog van toepassing was. In dit verband beweert Italië ook dat artikel 4 van de uitvoeringsverordening een procedurele bepaling is die de procedures voor aanmelding van bepaalde wijzigingen van bestaande steun beschrijft, maar niets te maken heeft met de beoordeling van verenigbaarheid, waardoor de Commissie zich dus niet kan baseren op dit artikel om de verenigbaarheid van de voorgenomen staatssteun te beoordelen.

(15)

Vervolgens spreekt Italië zich uit over de mening van de Commissie dat de TDM-verordening niet langer een rechtsgrondslag vormt voor de verenigbaarheid van de aangemelde steun. Italië beweert dat dit argument niet strookt met het in de TDM-verordening opgenomen standpunt: deze verordening had namelijk, hoewel zij tot 31 maart 2004 (later verlengd tot 31 maart 2005) van kracht was, als rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (9) (hierna „de scheepsbouwverordening”), die reeds op 31 december 2003 zou verstrijken.

(16)

Daarnaast is het Italië niet duidelijk waarom de TDM-verordening niet zou kunnen rechtvaardigen dat het budget van de steunregeling wordt „aangepast”, daar dit louter neerkomt op een financiële operatie met als doel scheepswerven die steun hadden aangevraagd overeenkomstig de toen geldende TDM-verordening, maar deze steun niet konden ontvangen wegens het tekort aan middelen, op grond van het principe van de gelijke behandeling, gelijk te stellen aan de scheepswerven die reeds van de steun hadden kunnen profiteren. Italië meent dat de aanpassing van voor overheidsmaatregelen uitgetrokken middelen met als doel de gevolgen van onjuist ingeschatte termijnen of kosten te corrigeren dan wel mag leiden tot een verhoging van het oorspronkelijke steunbedrag, doch geen nieuwe steun vormt, maar verenigbaar is op basis van de rechtsgrondslag die de oorspronkelijke steun rechtvaardigde. Kort gezegd gaat het er voor Italië alleen om hangende steunaanvragen met betrekking tot vóór 31 maart 2005 gesloten contracten af te handelen, zonder dat er daarbij sprake is van een verlenging van de regeling, een uitbreiding van de reikwijdte ervan of een wijziging in haar fundamentele structuur. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst Italië naar de algemene principes van gelijke behandeling, de noodzaak om terdege rekening te houden met het gewettigd vertrouwen van de begunstigden en de jurisprudentie van het Hof van Justitie (arresten in zaken 223/85 (10) en C-364/90 (11)).

(17)

Ten slotte beweert Italië dat de aangemelde steun niet in strijd is met een besluit van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) volgens welk de TDM-verordening niet conform de WTO-regels is.

V.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(18)

Aangezien de maatregel van louter financiële aard is, moet de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt beoordeeld worden in relatie tot de daarmee te financieren maatregelen, dat wil zeggen de in het kader van de regeling verleende steun. Wegens de in bovenvermelde brief van 19 mei 2004 van de Commissie uiteengezette redenen, vormt de regeling staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(19)

Volgens artikel 1, onder c), van de procedureverordening en artikel 4 van de uitvoeringsverordening vormen verhogingen van de voor een goedgekeurde steunregeling voorziene middelen met meer dan 20 %, nieuwe steun. In het onderhavige geval bedraagt de aangemelde verhoging 100 % van de oorspronkelijke middelen, en moet deze dus als nieuwe steun in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag worden beoordeeld.

(20)

De bezwaren van Italië in dit verband hebben geen invloed op de beoordeling van de Commissie.

(21)

Wat het begrip nieuwe steun betreft, die onder de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag valt, past de Commissie de in artikel 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 659/1999 opgenomen definities toe. Volgens artikel 1, onder c), van deze verordening wordt onder nieuwe steun onder andere „wijzigingen in bestaande steun” verstaan.

(22)

Volgens artikel 4 van de uitvoeringsverordening wordt voorts „onder een wijziging in bestaande steun iedere wijziging verstaan, met uitzondering van aanpassingen van louter formele of administratieve aard die de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt niet kunnen beïnvloeden”, met inbegrip van verhogingen van de voor een goedgekeurde steunregeling voorziene middelen met meer dan 20 %. In dit verband merkt de Commissie op dat artikel 4 van de uitvoeringsverordening niet de rechtsgrondslag vormt voor de beoordeling van de verenigbaarheid van nieuwe steun en dat zij zich ook niet, in tegenstelling tot hetgeen Italië suggereert (zie overweging 13), te dien einde op dat artikel gebaseerd heeft; dit artikel verduidelijkt veeleer hoe de Commissie artikel 1, onder c), van de procedureverordening dient toe te passen met betrekking tot het begrip „nieuwe steun”. De Commissie merkt voorts op dat het argument van Italië dat de maatregel bestaat uit een loutere „aanpassing” van onjuist geraamde kosten zonder dat de fundamentele structuur van de regeling wordt gewijzigd, niets verandert aan het feit dat de betrokken verhoging van middelen neerkomt op een wijziging van bestaande steun en derhalve overeenkomstig artikel 1, onder c), van de procedureverordening en artikel 4 van de uitvoeringsverordening nieuwe steun vormt.

(23)

Net zomin kan de Commissie het argument van Italië aanvaarden dat een juiste interpretatie van artikel 4 van de uitvoeringsverordening inhoudt dat verhogingen van de voor een goedgekeurde steunregeling voorziene middelen alleen als nieuwe steun mogen worden beschouwd indien dit gepaard gaat met een verlenging van de termijn waarbinnen ondernemingen van de desbetreffende voordelen kunnen profiteren, met als gevolg dat de concurrentie wordt verstoord. Volgens de Commissie hebben verhogingen van de voor een goedgekeurde steunregeling voorziene middelen (behalve marginale verhogingen van minder dan 20 %) altijd een impact op de concurrentie aangezien zij de lidstaat de mogelijkheid geven meer steun te verlenen dan oorspronkelijk was goedgekeurd. Omdat de gevolgen van de regeling voor de concurrentie gewijzigd zijn, moet de Commissie de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt opnieuw beoordelen. Daaruit volgt dat een verhoging van de middelen in de door Italië voorgenomen orde van grootte, niet beschouwd kan worden als een aanpassing van louter formele of administratieve aard; noch als geen invloed hebbend op de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt.

(24)

De Commissie bevestigt derhalve dat de aangemelde maatregel overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag beoordeeld dient te worden als nieuwe steun.

(25)

Wat de eerste opmerking van Italië in dit verband betreft, wijst de Commissie er ten eerste op dat de rechtsgrondslag voor het aannemen van de TDM-verordening niet de scheepsbouwverordening, maar het EG-Verdrag was, in het bijzonder artikel 87, lid 3, onder e), en de artikelen 93 en 133. Voorts ziet de Commissie geen ongerijmdheden tussen haar standpunt in onderhavige zaak en het feit dat in de TDM-verordening voor een aantal van de bepalingen verwezen werd naar de scheepsbouwverordening. Het ging daarbij louter om een wetgevingstechniek waarbij in de TDM-verordening, om herhalingen te vermijden, bepaalde definities of regels die reeds in de scheepsbouwverordening waren opgenomen, niet opnieuw werden herhaald maar de inhoud ervan eenvoudigweg werd overgenomen door ernaar te verwijzen. Derhalve hing de toepassing van de TDM-verordening op deze punten niet af van de blijvende geldigheid van de scheepsbouwverordening, maar werden veeleer in de TDM-verordening nieuwe, op zichzelf staande bepalingen opgenomen die inhoudelijk overeenkwamen met de bepalingen van de scheepsbouwverordening waarnaar werd verwezen. Dit is op geen enkele wijze in tegenspraak met het standpunt van de Commissie in onderhavige zaak dat een wettelijk besluit van de instellingen van de Gemeenschap een rechtsgrondslag moet hebben die geldig is op de datum waarop het wettelijk besluit wordt aangenomen.

(26)

Zoals in het besluit van de Commissie van 30 april 2008 tot inleiding van de formele onderzoekprocedure is vermeld, is de TDM-verordening niet langer van kracht en vormt deze dus geen geldende rechtsgrond om de steun te beoordelen. Wegens de in het besluit tot inleiding van de onderzoekprocedure vermelde redenen (punten 9 en 10) is de aangemelde steun niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig de kaderregeling inzake staatsteun aan de scheepsbouw (12) noch lijkt zij verenigbaar te zijn met de gemeenschappelijke markt op basis van gelijk welke andere toepasselijke staatssteunvoorschriften. De Commissie merkt voorts op dat Italië geen andere rechtsgrondslag voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de steun heeft voorgesteld, doch heeft geargumenteerd dat het hier niet om „nieuwe steun” gaat, hetgeen de Commissie, zoals uiteengezet in de overwegingen 18 tot en met 22, niet kan aanvaarden.

(27)

De Commissie kan evenmin Italië’s argumenten betreffende de algemene rechtsbeginselen van het gewettigd vertrouwen en de gelijke behandeling aanvaarden.

(28)

Italië beweert dat scheepswerven die een steunaanvraag hebben ingediend toen de TDM-verordening nog van kracht was en aan de voorwaarden voldeden om in aanmerking te komen voor steun, maar deze niet ontvingen wegens een gebrek aan middelen, het gewettigd vertrouwen hebben dat zij de steun zullen ontvangen en dat volgens de algemene beginselen van de bescherming van het gewettigd vertrouwen (en tevens met het oog op een gelijke behandeling met de scheepswerven die de steun wel hebben ontvangen), zij het recht hebben de steun te ontvangen, ongeacht het feit of de TDM-verordening al dan niet van kracht is.

(29)

Volgens vaste rechtspraak kan elke persoon zich beroepen op het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen indien de autoriteiten van de Gemeenschap hem duidelijke garanties hebben gegeven die het gewettigd vertrouwen hebben gevoed. Een persoon kan evenwel geen inbreuk op dit beginsel pleiten tenzij de autoriteiten hem duidelijke waarborgen hebben gegeven (13).

(30)

In voorliggend geval meent de Commissie dat de potentiële begunstigden van de regeling het gewettigd vertrouwen konden hebben dat steun die verleend wordt overeenkomstig een door de Commissie goedgekeurde regeling, met inbegrip van het budgettair plafond van 10 miljoen EUR, rechtmatig zou zijn. Italië argumenteert daarentegen dat ondernemingen kunnen verwachten, ook na afloop van de regeling, en in het bijzonder na uitputting van de goedgekeurde middelen, nog steun te ontvangen, dat wil zeggen nieuwe steun te ontvangen. Een onderneming mag zich in beginsel niet beroepen op het gewettigd vertrouwen om steun te ontvangen indien deze niet door de Commissie werd goedgekeurd overeenkomstig de in het EG-Verdrag opgenomen procedures (14). Wegens dezelfde reden kan zij zich niet beroepen op het algemene beginsel van gelijke behandeling teneinde op gelijke voet te worden behandeld met de begunstigden van goedgekeurde steun.

(31)

Italië citeert voorts vaste rechtspraak die, naar eigen zeggen, de toepassing van het beginsel „accessorium sequitur principale” weerspiegelt en waaruit kan afgeleid worden dat de aanpassing van voor overheidsmaatregelen uitgetrokken middelen met als doel de onjuist geraamde tijdspanne of kosten te corrigeren, ondanks een eventuele daarmee gepaard gaande verhoging van het oorspronkelijke subsidiebedrag, geen nieuwe steun vormt en verenigbaar is op basis van dezelfde rechtsgrondslag die de oorspronkelijke steun gerechtvaardigd had.

(32)

De aangehaalde rechtspraak kan het standpunt van Italië evenwel niet ondersteunen.

(33)

In het arrest in zaak C 223/85 oordeelde het Hof dat het feit dat de Commissie niet binnen een redelijke tijdsspanne een beschikking heeft gegeven in samenhang met het feit dat de steun bestemd was als tegemoetkoming in de extra kosten van een operatie waarvoor ook steun was verleend, welke was goedgekeurd, de begunstigde dus redelijkerwijs mocht aannemen dat de steun niet meer op bezwaar zou stuiten. De Commissie ziet evenwel niet in hoe dit precedent het standpunt van Italië kan staven dat de aanpassing van de voor de regeling uitgetrokken middelen geen nieuwe steun vormt of, subsidiair, dat deze verenigbaar is krachtens de rechtsgrondslag op basis waarvan de oorspronkelijke steun gerechtvaardigd was, dat wil zeggen de TDM-verordening. De Commissie merkt integendeel op dat het Hof in dit arrest geenszins heeft betwist dat „steun [die] bestemd was als tegemoetkoming in de extra kosten van een operatie waarvoor ook steun was verleend, welke was goedgekeurd,” de goedkeuring van de Commissie in de zin van artikel 87, lid 1, (toen artikel 93) van het EG-Verdrag vereiste.

(34)

Daarenboven heeft Italië niet aangetoond dat de Commissie in onderhavig geval niet binnen een redelijke termijn heeft gehandeld. Het gaat er daarentegen veeleer om dat Italië de budgetverhoging van de regeling niet heeft aangemeld toen de TDM-verordening nog van kracht was.

(35)

Ook de rechtspraak in zaak C-364/90 bevestigt dat standpunt van Italië niet. In het deel van het arrest waarnaar Italië verwijst stelt het Hof alleen vast dat de Commissie een negatieve staatssteunbeschikking niet voldoende heeft gemotiveerd en wijst het erop dat bepaalde documenten die in de precontentieuze fase werden ingediend, voldoende duidelijk waren zodat de desbetreffende argumenten door het Hof in aanmerking konden worden genomen. De Commissie ziet niet in hoe deze louter procedurele vaststellingen het standpunt van Italië kunnen ondersteunen dat de budgetverhoging van de regeling — als een kwestie van materieel recht — op basis van de TDM-verordening goedgekeurd zou moeten worden. Wat ten slotte de opmerking van Italië betreft dat de aangemelde steun niet in tegenspraak is met een besluit van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) waarin werd gesteld dat de bepalingen van de TDM-verordening niet conform de WTO-regels waren, heeft de Commissie reeds in eerdere beschikkingen vastgesteld dat, overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof van Justitie, de bepalingen van gemeenschapsrecht zoveel mogelijk moeten worden uitgelegd in het licht van het internationale recht, met inbegrip van de verplichtingen van de Europese Gemeenschap in het kader van de WTO (15). Derhalve moet de TDM-verordening ook geïnterpreteerd worden rekening houdend met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap (16).

(36)

In dit verband merkt de Commissie op dat Korea de verenigbaarheid van de TDM-verordening met de WTO-regels heeft betwist. Op 22 april 2005 heeft een panel van deskundigen een rapport gepubliceerd waarin werd geconcludeerd dat de TDM-verordening en verschillende nationale TDM-regelingen — die van kracht waren op het tijdstip dat Korea het WTO-geschil heeft ingeleid — inbreuk maakten op artikel 23, lid 1, van het Memorandum van Overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen (17). Op 20 juni 2005 heeft het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO (DSB) het panelrapport goedgekeurd, waarin werd aanbevolen dat de Gemeenschap de TDM-verordening en de nationale TDM-regelingen in overeenkomst zou brengen met haar verplichtingen krachtens de WTO-overeenkomsten (18). Op 20 juli 2005 heeft de Gemeenschap het DSB laten weten dat haar regels thans in overeenstemming waren met het besluit en de aanbevelingen van het DSB, aangezien de TDM-verordening op 31 maart 2005 buiten werking was getreden en de lidstaten geen productiesteun meer konden toekennen uit hoofde van deze verordening.

(37)

Het rapport van het panel en het besluit van het DSB waarbij het rapport werd aangenomen, veroordeelden de TDM-verordening per se omdat zij in strijd was met de WTO-regels, en de Gemeenschap werd verplicht de verordening niet meer toe te passen. De aan de Gemeenschap opgelegde verplichting tot toepassing van het besluit van het DSB geldt tevens voor toekomstige beslissingen over het toekennen van nieuwe steun op grond van de TDM-verordening (19). De Gemeenschap informeerde het DSB dat het besluit en de aanbevelingen van het DSB al werden nagekomen, aangezien de TDM-verordening op 31 maart 2005 was verstreken en de lidstaten niet langer productiesteun konden toekennen op grond van deze verordening, en ging aldus de verbintenis aan om deze verordening niet langer toe te passen met het oog op de goedkeuring van nieuwe steun. Bijgevolg zou goedkeuring van de steun in kwestie een inbreuk vormen op de internationale verbintenissen voor de Gemeenschap.

VI.   CONCLUSIE

(38)

Wegens de hierboven uiteengezette redenen, stelt de Commissie vast dat de aangemelde staatssteun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De staatssteun die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen door middel van een wijziging van regeling N 59/04 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw, welke een budgetverhoging met 10 miljoen EUR inhoudt, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Deze steun mag derhalve niet ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 2

Italië deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2008.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 140 van 6.6.2008, blz. 20.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Arrest van het Hof van Justitie van 14 november 1984, zaak 323/82, SA Intermills/Commissie, Jurispr. 1984, blz. 3809, overweging 17.

(4)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(5)  Staatssteun N 59/04 (PB C 100 van 26.4.2005, blz. 27). De beschikking is te raadplegen in de authentieke taal op http://ec.europa.eu/comm/competition/state_aid/register/ii/by_case_nr_n2004_0030.html#59

(6)  PB L 172 van 2.7.2002, blz. 1.

(7)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 6.

(8)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(9)  PB L 202 van 18.7.1998, blz. 1.

(10)  Arrest van het Hof van Justitie van 24 november 1987, zaak 223/85, RSV/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4617.

(11)  Arrest van het Hof van Justitie van 28 april 1993, zaak C-364/90, Italië/Commissie, Jurispr. 1993, blz. I-2097.

(12)  PB C 317 van 30.12.2003, blz. 11.

(13)  Zie onder andere het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 in zaak T-20/03, Kahla/Thüringen Porzellan, nog niet gepubliceerd, overweging 146.

(14)  Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1990, blz. I-3437, overweging 14.

(15)  Zaak C-53/96, Hermes, Jurispr. 1998, blz. I-3603, overweging 28; zaak C-76/00 P, Petrotub, Jurispr. 2003, blz. I-79, overweging 57.

(16)  Zaken C 26/06 (ex N 110/06) (PB L 219 van 24.8.2007, blz. 25) en C 32/07 (ex N 389/06) (PB L 108 van 18.4.2008, blz. 23).

(17)  Zie EC — Measures affecting trade in commercial vessels, WT/DS301/R, punten 7184-7222 en 8.1(d).

(18)  Zie WTO-document WT/DS301/6.

(19)  Zie EC — Measures affecting trade in commercial vessels, WT/DS301/R, punt 7.21.