ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.349.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 349

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
29 december 2009


Inhoud

 

V   Besluiten die zijn aangenomen vanaf 1 december 2009op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag

Bladzijde

 

 

BESLUITEN WAARVAN DE PUBLICATIE VOORWAARDE IS VOOR DE TOEPASSING

 

*

Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


V Besluiten die zijn aangenomen vanaf 1 december 2009op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag

BESLUITEN WAARVAN DE PUBLICATIE VOORWAARDE IS VOOR DE TOEPASSING

29.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/1


VERORDENING (EU) Nr. 1272/2009 VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2009

tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 43, onder a), a bis), c), d), f), j), k) en l), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 komen zachte tarwe, durumtarwe, gerst, maïs, sorghum, padie, in het kader van quota geproduceerde witte of ruwe suiker, vers of gekoeld rundvlees, boter en mageremelkpoeder in aanmerking voor openbare interventie.

(2)

Krachtens artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009 van de Raad (2), is de openbare interventie voor suiker slechts open gedurende de verkoopseizoenen 2008/2009 en 2009/2010. Om ervoor te zorgen dat deze regeling efficiënt blijft voor de suikersector en om de administratieve lasten voor marktdeelnemers en nationale bestuursdiensten te beperken, lijkt het niet aangewezen de bestaande uitvoeringsbepalingen voor de suikersector voor het verkoopseizoen 2009/2010 in de onderhavige uitvoeringsbepalingen op te nemen.

(3)

De regeling voor openbare interventie voor de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 genoemde producten geldt wanneer aan de in die verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan.

(4)

Om de beheers- en controlemechanismen met betrekking tot de regeling voor openbare interventie te vereenvoudigen en doeltreffender te maken, moeten gemeenschappelijke voorschriften worden vastgesteld voor alle in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 genoemde producten, behalve voor suiker.

(5)

Krachtens artikel 13, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009, bedraagt de hoeveelheid die in het kader van de openbare interventie tegen een vaste prijs kan worden aangekocht, voor de periode van 1 november tot en met 31 mei maximaal 0 t voor durumtarwe, gerst, maïs en sorghum en voor de periode van 1 april tot en met 31 juli maximaal 0 t voor padie.

(6)

Krachtens artikel 13, lid 1, onder c) en d), en artikel 18, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009, bedraagt de hoeveelheid die in het kader van de openbare interventie tegen een vaste prijs kan worden aangekocht, voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus maximaal 30 000 t voor boter en maximaal 109 000 t voor mageremelkpoeder en voor de periode van 1 november tot en met 31 mei maximaal 3 miljoen ton voor zachte tarwe.

(7)

Krachtens artikel 13, lid 3, en artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009, kan de Commissie, als de ontwikkeling van de marktprijzen dit vereist, besluiten de toepassing van de regeling voor openbare interventie via openbare inschrijvingen uit te breiden tot hoeveelheden boven de maximumhoeveelheden die zijn vastgesteld in artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009.

(8)

Er moeten regels worden vastgesteld met betrekking tot de autoriteiten die in de lidstaten voor de openbare interventie verantwoordelijk zijn, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 884/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de financiering van de maatregelen voor interventie in de vorm van openbare opslag door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en de boeking van de verrichtingen in verband met openbare opslag door de betaalorganen van de lidstaten (3). Deze autoriteiten worden met het oog op de toepassing van de onderhavige verordening „interventiebureaus” genoemd.

(9)

Om te garanderen dat de regeling voor openbare interventie in de hele Europese Gemeenschap zo eenvoudig en efficiënt mogelijk functioneert wat betreft enerzijds de aankoop van in aanmerking komende producten en anderzijds de verkoop van door de interventiebureaus overgenomen producten, moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaraan de opslagplaatsen moeten voldoen. Met name moeten voor granen en rijst, om te voldoen aan artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, de regels worden vastgesteld met betrekking tot de voorafgaande erkenning van de interventiecentra door de lidstaten voordat die centra door de Commissie worden aangewezen. Om de wijze waarop de interventie functioneert, te rationaliseren en te stroomlijnen door niet langer gebruik te maken van kleine opslagvoorzieningen die over een hele regio verspreid kunnen zijn, moet voor de interventiecentra en de daarbij behorende opslagplaatsen een minimumopslagcapaciteit worden vastgesteld, die evenwel niet mag gelden voor opslagplaatsen die gemakkelijk toegang hebben tot een rivier-, zee- of spoorwegverbinding.

(10)

In beginsel mag, om het beheer en de controle te vergemakkelijken, de deelname aan de regeling voor openbare interventie uitsluitend worden toegestaan aan marktdeelnemers die in een lidstaat zijn gevestigd en daar voor btw-doeleinden zijn geregistreerd.

(11)

Voor interventieaankopen van granen en rijst moet, voor het geval in sommige lidstaten marktdeelnemers die aan de regeling zouden kunnen deelnemen, geen btw-nummer hebben, worden toegestaan dat ook marktdeelnemers die in het landbouwregister zijn ingeschreven, aan de regeling voor openbare interventie deelnemen.

(12)

Aangezien de onder de interventiemaatregelen vallende producten van elkaar verschillen wat productie, oogsttijdstip en opslagvereisten betreft, moeten specifieke voorwaarden worden vastgesteld.

(13)

Met het oog op een doeltreffende controle van de productie in de sector rundvlees, en met name wat betreft de voor de uitbenings- en opslagvoorzieningen geldende voorwaarden, moeten marktdeelnemers die in aanmerking komen voor deelname aan de regeling voor openbare interventie via een openbare inschrijving, aan aanvullende voorwaarden voldoen.

(14)

Granen en padie die wegens de kwaliteit ervan niet meer naar behoren kunnen worden gebruikt of opgeslagen, mogen niet voor interventie worden aanvaard. Daarom moeten methoden worden vastgesteld aan de hand waarvan de kwaliteit van de granen en de rijst kan worden bepaald.

(15)

De betaalorganen of interventiebureaus kunnen de risico’s in verband met overschrijding van de toegestane maximumgehalten aan verontreinigingen inschatten aan de hand van de gegevens die zij van de aanbieders of inschrijvers ontvangen, en aan de hand van hun eigen analysecriteria. Bijgevolg is het, om de kosten te beperken, gerechtvaardigd te bepalen dat de onder de verantwoordelijkheid van de betaalorganen of interventiebureaus vóór de overname van de producten te verrichten analyses slechts vereist zijn als dit verantwoord is op basis van een risicoanalyse die de kwaliteit garandeert van de producten op het ogenblik dat zij onder de interventieregeling worden geplaatst.

(16)

Wat de producten van de sector rundvlees betreft, moeten de voorwaarden waaraan de producten moeten voldoen om voor interventie in aanmerking te komen, zodanig worden vastgesteld dat producten die niet representatief zijn voor de nationale productie van de lidstaat en niet aan de geldende sanitaire en veterinaire voorschriften voldoen, enerzijds, en producten die het gewoonlijk op de markt gevraagde gewicht overschrijden, anderzijds, worden uitgesloten.

(17)

Om voor interventie in aanmerking te komen moet boter voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en aan nader te bepalen voorwaarden inzake kwaliteit en aanbiedingsvorm. Bovendien moeten voor boter en mageremelkpoeder analysemethoden en voorschriften inzake kwaliteitscontrole worden vastgesteld, en moeten boter en mageremelkpoeder, wanneer de situatie dit vereist, worden gecontroleerd op radioactiviteit, waarvan de maximumgehalten in voorkomend geval in de Gemeenschapswetgeving moeten worden vastgesteld. De lidstaten moeten evenwel de mogelijkheid krijgen om onder bepaalde voorwaarden toestemming voor een systeem van zelfcontrole te verlenen.

(18)

Wat boter en mageremelkpoeder betreft, moeten voor de goede werking van de interventieregeling de voorwaarden worden vastgesteld waaronder productiebedrijven kunnen worden erkend, alsmede voorschriften voor de controle op de inachtneming van die voorwaarden. Om de doeltreffendheid van de regeling te garanderen, moet worden bepaald welke maatregelen moeten worden genomen als die voorwaarden niet in acht worden genomen. Aangezien boter en mageremelkpoeder kunnen worden aangekocht door een bevoegde instantie van een andere lidstaat dan die op het grondgebied waarvan de boter is vervaardigd, moet de bevoegde instantie die de interventieaankoop verricht, in staat worden gesteld de naleving van de voorschriften inzake kwaliteit en aanbiedingsvorm te controleren.

(19)

Voor een goed beheer van de regeling moet een minimumhoeveelheid worden vastgesteld waaronder het interventiebureau geen offertes of inschrijvingen voor interventieaankopen of -verkopen mag aanvaarden. Als de in een lidstaat geldende groothandelsvoorwaarden en -gebruiken of milieuvoorschriften evenwel de toepassing van grotere dan de vastgestelde minimumhoeveelheden rechtvaardigen, moet de betrokken lidstaat dergelijke grotere minimumhoeveelheden voor interventieaankoop tegen een vaste prijs kunnen voorschrijven.

(20)

De offertes en inschrijvingen moeten alle gegevens bevatten die voor de beoordeling ervan nodig zijn en er moet een regeling worden ingesteld voor de mededeling van gegevens tussen de lidstaten en de Commissie.

(21)

Om, wat zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder betreft, de maximumhoeveelheden van respectievelijk 3 000 000, 30 000 en 109 000 t in acht te nemen, is het dienstig te voorzien in een bedenktijd waarin, voordat een besluit over de offertes wordt genomen, bijzondere maatregelen kunnen worden genomen, met name voor hangende offertes. Deze maatregelen kunnen bestaan in het sluiten van de interventie, het toepassen van een verlagingscoëfficiënt of het afwijzen van hangende offertes. Zij vergen snel ingrijpen en de Commissie moet in staat worden gesteld om onverwijld alle vereiste maatregelen te nemen.

(22)

Op basis van de ontvangen inschrijvingen kan een maximumprijs worden vastgesteld. Naar aanleiding van bepaalde situaties die de markt uit economisch oogpunt of anderszins beïnvloeden, kan het evenwel noodzakelijk zijn alle ontvangen inschrijvingen af te wijzen.

(23)

Voor de openbare interventie, zowel tegen een vaste prijs als via een openbare inschrijving, is een zekerheid vereist om de ernst van de offerte of inschrijving te garanderen en om ervoor te zorgen dat de maatregel het gewenste effect op de markt sorteert. Daarom moeten bepalingen worden vastgesteld voor het vrijgeven en verbeurdverklaren van de zekerheid die wordt gesteld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (4).

(24)

Met het oog op een duidelijke en efficiënte werking van de regeling voor openbare interventie moeten algemene voorschriften worden vastgesteld voor de levering van de producten in de door het interventiebureau aangewezen opslagplaats. Daarnaast zijn voor granen en rijst en voor zuivelproducten specifieke regels ter aanvulling van deze algemene regels nodig, gezien de specifieke kenmerken van deze sectoren.

(25)

Met het oog op een goed beheer van de opgeslagen voorraden moet worden bepaald welke verplichtingen de lidstaten hebben met betrekking tot de maximumafstand tot de opslagplaats en de betaling van de kosten als die afstand wordt overschreden. Omdat de producten van elkaar verschillen, is het evenwel verantwoord voor granen en rijst andere maximumafstanden vast te stellen dan voor zuivelproducten.

(26)

Om gemeenschappelijke voorschriften tot stand te brengen, moet worden bepaald dat de productcontroles tijdens de opslag moeten worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 884/2006.

(27)

Met het oog op de harmonisering van de huidige, in de verschillende sectoren geldende voorschriften, moet worden bepaald dat de producten, nadat zij in de opslagplaats zijn geleverd, slechts door het interventiebureau kunnen worden overgenomen nadat uit de betrokken controles en analyses blijkt dat zij aan de voorwaarden voor interventieaankoop voldoen. Op basis van deze controles en analyses moet uiterlijk zestig dagen na de uiterste leveringsdatum een overnamebewijs worden afgegeven. Als de producten niet aan de geldende voorschriften voldoen, moet de aanbieder of inschrijver de producten terugnemen en alle kosten die verband houden met de voorlopige overname gedurende de periode waarin de producten in de interventieopslagplaats waren opgeslagen, voor zijn rekening nemen.

(28)

Om speculatie in verband met de zeer grote volatiliteit van de prijzen in de sectoren granen en rijst te voorkomen, moeten de voor interventie aangeboden producten daadwerkelijk in het bezit van de aanbieder of inschrijver zijn op het ogenblik dat hij de offerte of inschrijving indient; dit moet een van de primaire eisen zijn om voor de openbare-interventieregeling in aanmerking te komen. De interventiebureaus moeten voldoende garanties krijgen dat de aangeboden hoeveelheden werkelijk aanwezig zijn in de opslagplaats die in de offerte of inschrijving is vermeld; hiertoe moeten de aanbieders of inschrijvers worden verplicht om samen met hun offerte of inschrijving een verklaring daaromtrent voor te leggen.

(29)

Om een eenvoudig en efficiënt beheer van de interventie te garanderen, moet worden bepaald dat een voor interventie aangeboden partij granen homogeen moet zijn en dat een partij rijst uit eenzelfde ras moet bestaan.

(30)

Voor granen en rijst is het passend producten die niet meer zullen kunnen worden gebruikt of die niet behoorlijk kunnen worden opgeslagen, niet voor interventie te aanvaarden. Daarom moeten methoden worden vastgesteld aan de hand waarvan de kwaliteit van de granen en de rijst kan worden bepaald.

(31)

Krachtens artikel 18, lid 2, en artikel 18, lid 4, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009, wordt de interventieprijs voor granen door de Commissie vastgesteld in het kader van openbare inschrijvingen, onverminderd eventuele prijsverhogingen of -verlagingen om kwaliteitsredenen. Het is dienstig melding te maken van de prijsvariatie op basis van de belangrijkste kwaliteitscriteria voor granen.

(32)

In artikel 18, lid 4, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat de interventieprijs voor rijst wordt vastgesteld voor een bepaalde standaardkwaliteit en dat, indien de kwaliteit van de voor interventie aangeboden rijst van die standaardkwaliteit afwijkt, de interventieprijs wordt aangepast door toepassing van verlagings- of verhogingscoëfficiënten. De toepassing van deze coëfficiënten moet een weerspiegeling zijn van de prijsverschillen die om kwaliteitsredenen op de rijstmarkt heersen. Daartoe moet rekening worden gehouden met de belangrijkste kenmerken van de rijst, op basis waarvan een objectieve beoordeling van de kwaliteit kan worden gemaakt.

(33)

De producten die de interventiebureaus op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 aankopen, moeten op zodanige wijze worden afgezet dat het evenwicht op de markt niet wordt verstoord en dat de kopers een gelijke toegang tot de producten en een gelijke behandeling worden gegarandeerd; dit doel kan via openbare inschrijvingen worden bereikt.

(34)

Het interventiebureau dat voor verkoop beschikbare interventievoorraden in zijn bezit heeft, moet een bericht van inschrijving opstellen en bekendmaken, met de bedoeling de nodige gegevens te verstrekken over de kenmerken van de producten en de plaats waar zij zijn opgeslagen. In dit verband moet worden bepaald dat tussen de datum van deze bekendmaking en de laatste dag van de eerste termijn voor het indienen van de inschrijvingen een redelijk tijdsbestek moet liggen.

(35)

Met het oog op een goed beheer van de interventievoorraden moeten de producten worden verkocht zodra zich afzetmogelijkheden voordoen. Om gelijke toegang tot de te koop aangeboden producten te waarborgen, moeten alle gegadigden de mogelijkheid krijgen op hun kosten monsters van de te koop aangeboden producten te onderzoeken.

(36)

Voor granen en rijst moeten de inschrijvingen, opdat zij met elkaar kunnen worden vergeleken, worden ingediend voor een bepaalde kwaliteit. Als de granen en de rijst niet met deze kwaliteit overeenstemmen, moet de verkoopprijs kunnen worden aangepast.

(37)

Om de efficiënte werking van de regeling voor openbare interventie te garanderen, moeten algemene regels betreffende de afhaling van de producten uit de opslagplaats worden vastgesteld. Voor boter en mageremelkpoeder moeten, gezien de specifieke aard van die producten, de algemene regels met specifieke regels worden aangevuld.

(38)

Openbare inschrijvingen kunnen slechts normaal verlopen als de betrokkenen ernstige inschrijvingen indienen. Dit doel kan worden bereikt door te bepalen dat een zekerheid moet worden gesteld die wordt vrijgegeven als de verkoopprijs binnen de vastgestelde termijn wordt betaald.

(39)

De interventiebureaus moeten de Commissie in kennis stellen van de ontvankelijke inschrijvingen. Op basis van de inschrijvingen en de situatie op de communautaire markt moet de Commissie besluiten al dan niet een minimumverkoopprijs vast te stellen. Naargelang van dat besluit moeten de interventiebureaus de inschrijvingen voor voor verkoop beschikbare producten aanvaarden of aanwijzen.

(40)

Om de afzet van kleine hoeveelheden die in opslagplaatsen in een lidstaat overblijven, te vergemakkelijken en een goed beheer van de regeling te garanderen, is het, met het oog op een gelijke toegang voor alle betrokken partijen, dienstig te bepalen dat het interventiebureau onder zijn eigen verantwoordelijkheid een openbare inschrijving voor de verkoop van die hoeveelheden kan openen, waarbij het mutatis mutandis de regels moet toepassen die zijn vastgesteld voor door de Gemeenschap geopende openbare inschrijvingen. Om dezelfde redenen moet het interventiebureau worden gemachtigd om de hoeveelheden die, na visueel onderzoek in het kader van de jaarlijkse inventarisatie of in het kader van de controle na de overname voor interventieopslag, niet opnieuw kunnen worden verpakt, en de hoeveelheden die in kwaliteit zijn achteruitgegaan, voor rechtstreekse verkoop aan te bieden.

(41)

Met het oog op een doeltreffend beheer van de regeling moet worden bepaald dat de lidstaten de Commissie regelmatig in kennis moeten stellen van de stand van de voorraden en van de producten die zijn in- en uitgeslagen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten deze gegevens elektronisch aan de Commissie doorsturen aan de hand van het formulier dat de Commissie hun ter beschikking stelt.

(42)

In de onderhavige verordening zijn enkele bepalingen betreffende interventiemaatregelen opgenomen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 562/2005 van de Commissie van 5 april 2005 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de mededelingen van gegevens tussen de lidstaten en de Commissie in de sector melk en zuivelproducten (5). Die verordening moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(43)

Aangezien de onderhavige verordening tot doel heeft de voorschriften voor de voor openbare interventie in aanmerking komende producten te harmoniseren, moet zij de bepalingen vervangen die zijn vastgesteld bij de Verordeningen van de Commissie (EEG) nr. 75/91 van 11 januari 1991 tot vaststelling van de procedures en de voorwaarden voor de verkoop van padie door de interventiebureaus (6), (EG) nr. 214/2001 van 12 januari 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor mageremelkpoeder (7), (EG) nr. 1669/2006 van 8 november 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad wat de openbare interventieaankoop in de sector rundvlees betreft (8), (EG) nr. 105/2008 van 5 februari 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter (9), (EG) nr. 687/2008 van 18 juli 2008 tot vaststelling van de procedures voor de overneming van granen door de betaalorganen of interventiebureaus, en tot vaststelling van de analysemethodes voor de bepaling van de kwaliteit (10), (EG) nr. 127/2009 van 12 februari 2009 tot vaststelling van de procedures en de voorwaarden voor de verkoop van graan door de betaalorganen of interventiebureaus (11) en (EG) nr. 670/2009 van 24 juli 2009 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft openbare interventie via openbare inschrijving voor de aankoop van durumtarwe of padie, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 428/2008 en (EG) nr. 687/2008 (12). Deze verordeningen dienen derhalve te worden ingetrokken.

(44)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN EN VOORWAARDEN BETREFFENDE OPENBARE INTERVENTIE

HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied, begripsomschrijving en erkenning van interventiecentra en opslagplaatsen

Artikel 1

Toepassingsgebied en begripsomschrijving

1.   Bij deze verordening worden gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de interventieaankoop en -verkoop van de producten die zijn vermeld in artikel 10, lid 1, onder a), b), d), e) en f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Deze verordening is van toepassing onverminderd de specifieke bepalingen die zijn vastgesteld in de verordeningen van de Commissie houdende opening van een openbare inschrijving voor de aankoop van producten of in de verordeningen van de Commissie betreffende de verkoop van interventieproducten.

2.   Met het oog op de toepassing van deze verordening wordt onder „interventiebureau” het betaalorgaan verstaan of het interventiebureau dat door het betaalorgaan is gedegeleerd overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 884/2006.

Artikel 2

Aanwijzing en erkenning van interventiecentra en opslagplaatsen

1.   De interventiecentra en opslagplaatsen waar in het kader van de interventie aangekochte producten worden opgeslagen, vallen onder de verantwoordelijkheid van de interventiebureaus overeenkomstig de onderhavige verordening en Verordening (EG) nr. 884/2006, met name wat betreft de in artikel 2 van die verordening vastgestelde aansprakelijkheidspunten en controles.

2.   De interventiecentra die de Commissie krachtens artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voor granen en rijst moet aanwijzen, moeten vooraf door de interventiebureaus zijn erkend. Een interventiecentrum kan bestaan uit één of meer in een regio van een lidstaat gevestigde opslagplaatsen.

3.   De opslagplaatsen van een interventiecentrum moeten door de interventiebureaus zijn erkend. De interventiebureaus zien erop toe dat de interventiecentra of opslagplaatsen ten minste voldoen aan de in artikel 3 vastgestelde voorwaarden.

4.   De gegevens met betrekking tot de interventiecentra en hun opslagplaatsen worden overeenkomstig artikel 55 van de onderhavige verordening bijgewerkt en ter beschikking van de lidstaten en het publiek gesteld.

Artikel 3

Voorschriften voor interventiecentra en opslagplaatsen

1.   Voor granen en rijst:

a)

heeft elk interventiecentrum een minimumopslagcapaciteit van:

i)

20 000 t voor granen, voor alle opslagplaatsen samen,

ii)

10 000 t voor rijst, voor alle opslagplaatsen samen;

b)

geldt voor elke opslagplaats dat zij:

i)

een minimumopslagcapaciteit van 5 000 t heeft voor aankopen vanaf de interventieperiode die start in 2012/2013,

ii)

gebouwd is of geschikt is om granen en rijst op te slaan en in goede staat te bewaren overeenkomstig lid 3,

iii)

beschikt over de nodige technische uitrusting voor de overname van de granen en de rijst,

iv)

de hoeveelheden kan uitslaan die nodig zijn voor de naleving van de in artikel 51, lid 2, vastgestelde afhaalperiode.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder „minimumopslagcapaciteit” voor een interventiecentrum een minimumcapaciteit verstaan die niet permanent beschikbaar hoeft te zijn, maar gemakkelijk ter beschikking kan worden gesteld in de periode waarin de interventieaankoop kan plaatsvinden. De minimumopslagcapaciteit geldt voor alle granen en rijstrassen die moeten worden aangekocht.

Als de opslagplaatsen gemakkelijk toegang hebben tot een rivier-, zee- of spoorwegverbinding, is de in de eerste alinea, onder b), i), vastgestelde minimumopslagcapaciteit niet van toepassing.

2.   Opslagplaatsen voor boter en mageremelkpoeder hebben een minimumopslagcapaciteit van 400 t. Deze minimumopslagcapaciteit is niet vereist als de opslagplaats gemakkelijk toegang heeft tot een rivier-, zee- of spoorwegverbinding.

3.   Wat mageremelkpoeder, boter, granen en rijst betreft, is het zo dat de opslagplaatsen:

a)

droog, in goede staat van onderhoud en vrij van ongedierte moeten zijn;

b)

geen enkele vreemde geur mogen hebben;

c)

goed geventileerd moeten kunnen worden, met uitzondering van de koelhuizen.

4.   Wat boter betreft, stellen de interventiebureaus technische normen vast, waaronder een opslagtemperatuur die niet hoger is dan - 15 oC, en nemen zij alle verdere maatregelen om de goede bewaring van de boter te garanderen.

5.   Wat betreft de producten van de sector rund- en kalfsvlees, hierna „rundvlees” genoemd, kiezen de lidstaten de opslagplaatsen op zodanige wijze dat de doeltreffendheid van de interventiemaatregelen wordt gewaarborgd. De installaties van deze opslagplaatsen zijn geschikt:

a)

voor de overname van vlees met been;

b)

voor de invriezing van al het zonder verdere be- of verwerking te bewaren vlees;

c)

voor de opslag van dit vlees gedurende ten minste drie maanden in technisch bevredigende omstandigheden.

Voor vlees met been dat voor uitbening bestemd is, mogen enkel opslagplaatsen worden gekozen waarvan de uitsnijderijen en de koelinstallaties geen banden hebben met het slachthuis en/of diegene aan wie is gegund, en die, wat werking, beheer en personeel betreft, onafhankelijk zijn van het slachthuis en/of van degene aan wie is gegund. Wanneer zich bij de inachtneming van deze voorschriften praktische moeilijkheden in de verwerkingsketen voordoen, mogen de lidstaten van deze voorschriften afwijken voor zover zij de in bijlage III, deel III, punt 5, bedoelde controles bij de aanvaarding van de producten verscherpen.

Behoudens bijzondere, volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure vastgestelde afwijkingen moeten de koelhuizen die gelegen zijn in de lidstaat waaronder het interventiebureau ressorteert, over voldoende capaciteit beschikken om al het door het interventiebureau toegewezen vlees zonder been gedurende ten minste drie maanden in technisch bevredigende omstandigheden op te slaan.

HOOFDSTUK II

Toegang tot de openbare interventie

Artikel 4

Marktdeelnemers die toegang tot de openbare interventie hebben

1.   Elke in de Gemeenschap gevestigde en voor btw-doeleinden geregistreerde marktdeelnemer mag in het kader van de regeling voor openbare interventie een offerte of een inschrijving indienen.

Als de marktdeelnemer geen btw-nummer heeft, is het voor de interventieaankoop van granen en rijst evenwel voldoende dat hij in het register van landbouwbedrijven is ingeschreven.

2.   Voor de interventieaankoop van rundvlees mogen alleen de volgende marktdeelnemers inschrijvingen indienen:

a)

runderslachthuizen die overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad zijn geregistreerd of erkend (13), ongeacht de rechtsvorm ervan, en

b)

vee- of vleeshandelaren die daar voor eigen rekening laten slachten.

3.   Voor boter en mageremelkpoeder komen de in artikel 10, lid 1, onder e) en f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde erkende bedrijven slechts in aanmerking als zij aan de in bijlage IV, deel III, en bijlage V, deel III, vastgestelde voorwaarden voldoen.

Artikel 5

Procedure voor de indiening van offertes of inschrijvingen

1.   Offertes of inschrijvingen kunnen overeenkomstig deze verordening worden ingediend volgens de methode die de betrokken lidstaat ter beschikking van de marktdeelnemers stelt.

2.   De interventiebureaus kunnen eisen dat elektronische offertes of inschrijvingen vergezeld gaan van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, punt 2, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), of van een elektronische handtekening die met betrekking tot de functies van een handtekening gelijkwaardige garanties biedt, en daartoe passen zij dezelfde regels en voorwaarden toe als die welke de Commissie toepast overeenkomstig haar voorschriften voor elektronische en gedigitaliseerde documenten, als vastgesteld bij Besluit 2004/563/EG, Euratom (15), en de bepalingen ter uitvoering daarvan.

TITEL II

PROCEDURE VOOR INTERVENTIEAANKOPEN

Artikel 6

Soorten aankoopprocedures

1.   De in artikel 10, lid 1, onder a), b), d), e) en f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde producten worden overeenkomstig de artikelen 12, 13 en 18 van die verordening aangekocht tegen een vaste prijs of in het kader van openbare inschrijvingen.

2.   Offertes of inschrijvingen voor zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder kunnen overeenkomstig de bepalingen van de onderhavige titel worden ingediend tijdens de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde interventieperioden.

HOOFDSTUK I

Algemene voorschriften

Afdeling I

Gemeenschappelijke voorwaarden voor interventieaankopen

Artikel 7

In aanmerking komende producten

1.   Om voor openbare interventie in aanmerking te komen, moeten de producten aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voldoen en van gezonde handelskwaliteit zijn.

Zij moeten met name voldoen aan de voorschriften die in de onderhavige verordening zijn vastgesteld:

voor granen: in bijlage I, delen I, II en III,

voor rijst: in bijlage II, delen I en III,

voor rundvlees: in bijlage III, delen I, III, V en VI,

voor boter: in artikel 28 en bijlage IV, delen I en IV,

voor mageremelkpoeder: in artikel 28 en bijlage V, delen I, IV en V.

2.   Om te bepalen of de producten in aanmerking komen, worden controles verricht overeenkomstig de methoden die zijn vastgesteld in:

voor granen: bijlage I, delen IV tot en met VIII en deel XII,

voor rijst: bijlage II, deel VI,

voor rundvlees: bijlage III, deel III,

voor boter: bijlage IV, deel IV,

voor mageremelkpoeder: bijlage V, deel IV.

Artikel 8

Aan te bieden minimumhoeveelheden

1.   De voor aankoop tegen een vaste prijs of bij inschrijving aangeboden hoeveelheden bedragen minstens:

a)

voor zachte tarwe, gerst, maïs en sorghum: 80 t;

b)

voor durumtarwe: 10 t;

c)

voor rijst: 20 t;

d)

voor rundvlees: 10 t;

e)

voor boter: 20 t;

f)

voor mageremelkpoeder: 20 t.

2.   Voor producten die tegen een vaste prijs worden aangekocht, kan een lidstaat eisen dat grotere dan de in lid 1 vastgestelde minimumhoeveelheden worden aangeboden als dit gerechtvaardigd is op grond van de in die lidstaat geldende groothandelsvoorwaarden en -gebruiken of milieuvoorschriften.

Artikel 9

Zekerheid

Bij de indiening van een offerte of een inschrijving voor interventieaankoop wordt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2220/85 de volgende zekerheid gesteld ten gunste van het interventiebureau waarbij de offerte of inschrijving wordt ingediend:

a)

voor granen: 20 EUR per ton;

b)

voor padie: 30 EUR per ton;

c)

voor rundvlees: 300 EUR per ton;

d)

voor boter: 50 EUR per ton;

e)

voor mageremelkpoeder: 50 EUR per ton.

Artikel 10

Voorwaarden voor de indiening en de ontvankelijkheid van offertes en inschrijvingen

1.   Om door het interventiebureau als ontvankelijk te worden beschouwd, moet de offerte of de inschrijving zijn gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar die offerte of inschrijving wordt ingediend, en moet zij de volgende elementen bevatten:

a)

een door de lidstaat ter beschikking gesteld formulier waarop ten minste de volgende gegevens worden vermeld:

i)

de naam van de aanbieder of inschrijver, zijn adres en zijn btw-nummer in de lidstaat waar hij zijn hoofdactiviteit uitoefent of, bij gebrek daaraan, zijn nummer in het register van landbouwbedrijven;

ii)

het aangeboden product met, voor granen en rijst, de betrokken GN-code en, voor rijst, de vermelding van de soort en het ras;

iii)

behalve voor rundvlees, de plaats waar het product is opgeslagen op het ogenblik dat de offerte of de inschrijving wordt ingediend;

iv)

voor granen en rijst, de erkende opslagplaats van een interventiecentrum waarvoor de offerte of inschrijving is opgesteld tegen de laagste kosten, rekening houdend met artikel 29; deze opslagplaats is niet de opslagplaats waar het product is opgeslagen op het tijdstip van de indiening van de offerte of de inschrijving;

v)

voor granen en rijst, het oogstjaar en het productiegebied of de productiegebieden in de Gemeenschap;

vi)

voor boter en mageremelkpoeder, de productiedatum;

vii)

de aangeboden hoeveelheid met inachtneming van de in artikel 8 vastgestelde minima;

viii)

voor granen en rijst, de belangrijkste kenmerken van het aangeboden product;

ix)

voor boter en mageremelkpoeder, de naam en het erkenningsnummer van de onderneming;

b)

de volgende bijgevoegde documenten:

i)

een bewijs dat de aanbieder of inschrijver de in artikel 9 bedoelde zekerheid heeft gesteld;

ii)

voor granen en rijst, een verklaring door de aanbieder of inschrijver dat de aangeboden hoeveelheid daadwerkelijk aanwezig is in de onder a), iii), van dit lid bedoelde opslagplaats;

iii)

voor granen en rijst, een verklaring door de aanbieder of inschrijver dat de producten van communautaire oorsprong zijn en dat de offerte of inschrijving betrekking heeft op een homogene partij, en, met betrekking tot rijst, dat die partij bestaat uit padie van eenzelfde ras, en

iv)

voor granen en rijst, een verklaring met de volgende gegevens: of al dan niet een behandeling na de oogst is toegepast, de naam van het gebruikte product en de vermelding dat het product volgens de gebruiksaanwijzingen is toegepast en dat het toegelaten is op grond van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (16).

2.   Onverminderd lid 1, onder a), iv), van dit artikel kan een aanbieder of inschrijver op het in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde formulier verzoeken om overname van het product in de opslagplaats waar het is opgeslagen op het ogenblik dat de offerte of inschrijving wordt ingediend, op voorwaarde dat de opslagplaats aan artikel 3 voldoet en, voor granen en rijst, overeenkomstig artikel 2, lid 3, is erkend.

3.   Als de uiterste datum voor de indiening van de offertes of inschrijvingen een feestdag is, worden de offertes of inschrijvingen uiterlijk ingediend op de laatste werkdag die aan die feestdag voorafgaat.

4.   Offertes of inschrijvingen die worden ingediend op een zaterdag, een zondag of een feestdag, worden geacht door het interventiebureau te zijn ontvangen op de eerste werkdag na de dag van indiening.

5.   Nadat de offertes of inschrijvingen zijn ingediend, kunnen zij niet meer worden ingetrokken of gewijzigd.

6.   Het interventiebureau registreert elke ontvankelijke offerte en inschrijving op de dag waarop het die ontvangt, en schrijft de betrokken hoeveelheden in.

7.   De uit de aanvaarding van de offerte of inschrijving voortvloeiende rechten en verplichtingen kunnen niet worden overgedragen.

Artikel 11

Controle van de offertes of inschrijvingen door het interventiebureau

1.   Het interventiebureau gaat op basis van de in artikel 10, lid 1, omschreven elementen na of de offertes of inschrijvingen ontvankelijk zijn.

Als de offerte of inschrijving niet ontvankelijk is, brengt het interventiebureau de betrokken marktdeelnemer daarvan binnen drie werkdagen op de hoogte. Voor offertes geldt dat als de marktdeelnemer geen dergelijke mededeling ontvangt, de offerte ontvankelijk wordt geacht.

2.   Nadat het interventiebureau heeft gecontroleerd of de offerte of inschrijving ontvankelijk is, kunnen de in artikel 10, lid 1), onder b), ii), iii) en iv), bedoelde documenten op hun juistheid worden gecontroleerd, indien nodig met de hulp van het interventiebureau dat bevoegd is voor de door de aanbieder of inschrijver opgegeven opslagplaats, overeenkomstig artikel 32, lid 3.

Afdeling II

Specifieke voorwaarden voor de aankoop tegen een vaste prijs

Artikel 12

Procedure voor de aankoop van producten tegen een vaste prijs

1.   De aankoop van zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder tegen de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde vaste prijs, vindt plaats overeenkomstig afdeling I en de onderhavige afdeling.

2.   De offertes kunnen bij het interventiebureau worden ingediend vanaf het begin van elke in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde periode.

Artikel 13

Mededelingen aan de Commissie

1.   De interventiebureaus delen de Commissie de hoeveelheden zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder mee waarvoor in de voorafgaande week een offerte is ingediend, alsmede de gegevens die daarop betrekking hebben.

2.   De mededelingen worden toegestuurd:

a)

voor boter en mageremelkpoeder: uiterlijk elke maandag om 14.00 uur (plaatselijke tijd Brussel),

b)

voor zachte tarwe: uiterlijk elke woensdag om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), als onderdeel van de in artikel 56, lid 1, bedoelde mededeling.

3.   Als de aangeboden hoeveelheden zachte tarwe, boter of mageremelkpoeder in de buurt komen van de in artikel 13, lid 1, onder a), c) of d), of artikel 18, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde maxima, deelt de Commissie de lidstaten mee vanaf welke datum zij de Commissie de in lid 1 van dit artikel bedoelde hoeveelheden elke werkdag vóór 14.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) moeten meedelen met betrekking tot de hoeveelheden zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder die de voorgaande werkdag voor interventie zijn aangeboden.

4.   In de mededelingen worden de in artikel 10, lid 1, onder a), i) en ix), bedoelde gegevens niet vermeld.

5.   De mededelingen worden gedaan overeenkomstig artikel 58.

Artikel 14

Maatregelen met het oog op de inachtneming van de interventiemaxima

1.   Om ervoor te zorgen dat de in artikel 13, lid 1, onder a), c) en d), en artikel 18, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde maxima in acht worden genomen, besluit de Commissie, zonder raadpleging van het in artikel 195, lid 1, van die verordening bedoelde Comité, om:

a)

de interventieaankopen tegen een vaste prijs te beëindigen;

b)

wanneer aanvaarding van de volledige op een bepaalde dag aangeboden hoeveelheid zou leiden tot overschrijding van de maximumhoeveelheid, een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen voor de totale hoeveelheid die op die dag door elke aanbieder is aangeboden en aan de Commissie is meegedeeld;

c)

zo nodig, hangende offertes die bij de interventiebureaus van de lidstaten zijn ingediend, af te wijzen.

De Commissie neemt een besluit binnen twee werkdagen na de in artikel 13, lid 1, bedoelde mededeling en binnen vijf werkdagen na de in artikel 13, lid 3, bedoelde mededeling.

2.   Voor zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder kan een aanbieder voor wie een in lid 1, onder b), bedoelde toewijzingscoëfficiënt geldt, zijn offerte intrekken binnen vijf werkdagen na de datum van inwerkingtreding van de verordening tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt.

Afdeling III

Specifieke voorwaarden voor de aankoop in het kader van een openbare inschrijving

Artikel 15

Procedure voor de aankoop van producten in het kader van een openbare inschrijving

De aankoop van de in artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten vindt plaats overeenkomstig afdeling I en de onderhavige afdeling.

Artikel 16

Openbare inschrijving

1.   Een openbare inschrijving voor de aankoop van producten kan volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure worden geopend bij een verordening, hierna de „verordening tot opening van de openbare inschrijving” genoemd.

2.   De Commissie opent, zonder raadpleging van het in artikel 195, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde comité:

a)

de openbare inschrijving voor de aankoop van zachte tarwe voor de hoeveelheden die de maximumhoeveelheid van 3 miljoen ton waarvoor offertes mogen worden ingediend, te boven gaan;

b)

de openbare inschrijving voor de aankoop van rundvlees per categorie en per lidstaat of gebied van een lidstaat, op basis van de twee recentste wekelijkse noteringen van de marktprijzen, overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), en artikel 18, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

3.   De verordening tot opening van de openbare inschrijving bevat met name de volgende gegevens:

a)

de betrokken producten met, voor granen en rijst, de desbetreffende GN-code en voor rijst de vermelding van de soort en het ras;

b)

de periode waarop de inschrijving betrekking heeft („inschrijvingsperiode”) en, indien nodig, de verschillende deelperioden waarin de inschrijvingen kunnen worden ingediend.

4.   Overeenkomstig artikel 18, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan in bijzondere omstandigheden een beperkte openbare inschrijving worden geopend volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure. In dat geval heeft de verordening betrekking op de specifieke lidstaat of het specifieke gebied van een lidstaat waarvoor de openbare inschrijving geldt.

5.   Met betrekking tot rijst kan de openbare inschrijving worden beperkt tot een of meer soorten rijst als gedefinieerd in bijlage III, deel I, punt I.2, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 („rondkorrelige rijst”, „halflangkorrelige rijst”, „langkorrelige rijst A” of „langkorrelige rijst B”).

6.   Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, onder c), en artikel 18, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 geldt het volgende:

a)

voor de berekening van de gemiddelde marktprijs per in aanmerking komende categorie in een lidstaat of in een gebied van een lidstaat worden de prijzen voor de kwaliteiten U, R en O in aanmerking genomen, die in kwaliteit R3 worden uitgedrukt door toepassing, in die lidstaat of in dat interventiegebied, van de in bijlage III, deel II, bij de onderhavige verordening vastgestelde coëfficiënten,

b)

de gemiddelde marktprijzen worden genoteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1249/2008 van de Commissie (17) en voor de in die verordening omschreven kwaliteiten,

c)

de gemiddelde marktprijs per in aanmerking komende categorie in een lidstaat of in een gebied van een lidstaat is gelijk aan het gemiddelde van de marktprijzen voor alle onder b) bedoelde kwaliteiten, die onderling worden gewogen volgens het relatieve aandeel ervan in de slachtingen in die lidstaat of in dat gebied.

Het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk bestaat uit de volgende twee interventiegebieden:

gebied I: Groot-Brittannië,

gebied II: Noord-Ierland.

7.   Voor de toepassing van de leden 2 en 6 van dit artikel deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de Commissie de gemiddelde marktprijzen mee overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1249/2008 en artikel 58 van de onderhavige verordening.

Artikel 17

Indiening en ontvankelijkheid van inschrijvingen

1.   Om ontvankelijk te zijn moet een inschrijving niet alleen aan de algemene voorwaarden van artikel 10 voldoen, maar ook een voorstel bevatten voor een prijs in euro per meeteenheid, afgerond op ten hoogste twee decimalen, exclusief btw.

Voor granen en rijst wordt voor de producten een prijs per ton voorgesteld die overeenstemt met de minimumkwaliteit voor granen of de standaardkwaliteit voor rijst, geleverd in de door de inschrijver opgegeven opslagplaats, niet gelost.

Voor boter en mageremelkpoeder is de voorgestelde prijs de prijs per 100 kg product geleverd op het laadperron van de overeenkomstig artikel 25 en artikel 30, lid 1, door het interventiebureau aan te wijzen opslagplaats.

Voor rundvlees wordt in de inschrijvingen de overeenkomstig artikel 16, lid 5, onder a), en artikel 19, lid 2, tweede alinea, genoteerde prijs vermeld, uitgedrukt per 100 kg product van kwaliteit R3.

2.   Onverminderd artikel 20, lid 1, van de onderhavige verordening is de in de inschrijving gevraagde prijs voor granen, rijst, rundvlees en mageremelkpoeder ten hoogste gelijk aan de in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde referentieprijs of, voor boter, aan 90 % van de referentieprijs, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van die verordening.

Artikel 18

Mededeling van de inschrijvingen aan de Commissie

1.   De interventiebureaus delen alle ontvankelijke inschrijvingen, met de vereiste gegevens, aan de Commissie mee binnen de termijnen die zijn vastgesteld in de verordening tot opening van de openbare inschrijving.

2.   In de mededelingen worden de in artikel 10, lid 1, onder a), i) en ix), bedoelde gegevens niet vermeld.

3.   Wanneer geen inschrijvingen zijn ingediend, stellen de interventiebureaus de Commissie daarvan binnen de in lid 1 bedoelde termijnen in kennis.

4.   De mededelingen worden gedaan overeenkomstig artikel 58.

Artikel 19

Besluiten op basis van de inschrijvingen

1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 18 meegedeelde inschrijvingen stelt de Commissie volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure een maximumaankoopprijs vast of besluit zij geen maximumaankoopprijs vast te stellen.

2.   Wat rundvlees betreft:

a)

wordt de maximumaankoopprijs voor kwaliteit R3 per categorie vastgesteld;

b)

kan overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 een verschillende aankoopprijs per lidstaat of gebied van een lidstaat worden vastgesteld om de genoteerde gemiddelde marktprijs te weerspiegelen.

Als de overname betrekking heeft op een andere kwaliteit dan R3, wordt de prijs die moet worden betaald aan de inschrijver aan wie is gegund, aangepast aan de hand van de coëfficiënt die in bijlage III, deel II, voor de aangekochte kwaliteit is vastgesteld.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten over openbare interventie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 20

Individuele besluiten over inschrijvingen

1.   Als overeenkomstig artikel 19, lid 1, een maximumaankoopprijs is vastgesteld, aanvaarden de interventiebureaus alle inschrijvingen waarin een prijs is opgegeven die niet hoger is dan die maximumprijs. Alle overige inschrijvingen worden afgewezen.

2.   Als geen maximumaankoopprijs is vastgesteld, worden alle inschrijvingen afgewezen.

De interventiebureaus aanvaarden geen inschrijvingen die niet overeenkomstig artikel 18 zijn meegedeeld.

3.   De interventiebureaus nemen de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde besluiten nadat het besluit van de Commissie over openbare interventie is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 19, lid 3, en zij stellen de inschrijvers uiterlijk drie werkdagen na de inwerkingtreding van het betrokken besluit in kennis van het resultaat van hun deelname.

Artikel 21

Specifieke criteria voor de rundvleessector

1.   Inschrijvingen voor rundvlees worden niet in aanmerking genomen als de opgegeven prijs hoger is dan de in een lidstaat of in een gebied van een lidstaat genoteerde gemiddelde marktprijs per categorie, omgerekend in kwaliteit R3 aan de hand van de in bijlage III, deel II, vastgestelde coëfficiënten, en verhoogd met een bedrag van 10 EUR per 100 kg karkasgewicht.

2.   Onverminderd lid 1 wordt de inschrijving geweigerd als de opgegeven prijs hoger is dan de in artikel 19, lid 2, eerste alinea, bedoelde maximumaankoopprijs voor de betrokken deelperiode voor de inschrijving.

3.   Wanneer de aan een inschrijver gegunde aankoopprijs hoger is dan de in lid 1 bedoelde gemiddelde marktprijs, wordt de gegunde prijs aangepast door die te vermenigvuldigen met de coëfficiënt die door toepassing van formule A van bijlage III, deel VII, wordt verkregen. Deze coëfficiënt mag evenwel:

a)

niet groter zijn dan 1,

b)

niet leiden tot een verlaging van de gegunde prijs met een bedrag dat groter is dan het verschil tussen die prijs en de gemiddelde marktprijs.

Voor zover de lidstaat over betrouwbare gegevens en adequate controlemogelijkheden beschikt, kan hij besluiten de coëfficiënt per inschrijver te berekenen volgens formule B van bijlage III, deel VII.

Artikel 22

Beperking van de aankoop van rundvlees

Als de interventiebureaus hoeveelheden rundvlees aangeboden krijgen die groter zijn dan wat zij onmiddellijk kunnen overnemen, mogen zij de aankopen beperken tot de hoeveelheden die zij op hun grondgebied of in een van hun interventiegebieden als gedefinieerd in artikel 16, lid 5, tweede alinea, kunnen overnemen.

De lidstaten zien erop toe dat, als deze beperking wordt toegepast, de gelijke toegang voor alle betrokkenen gehandhaafd blijft.

HOOFDSTUK II

Primaire eisen en vrijgave of verbeurdverklaring van de zekerheid

Artikel 23

Primaire eisen

De volgende verplichtingen vormen primaire eisen in de zin van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2220/85:

a)

de handhaving van de offerte of de inschrijving;

b)

de levering van de producten aan de door het interventiebureau aangewezen opslagplaats binnen de termijn die overeenkomstig artikel 25 in de leveringsbon is bepaald;

c)

de naleving van de in artikel 7 vastgestelde eisen;

d)

voor granen en rijst, de aanwezigheid van de producten in de opslagplaats die is opgegeven bij de indiening van de offerte of de inschrijving.

Artikel 24

Vrijgave en verbeurdverklaring van de zekerheid

1.   De in artikel 9 bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven zodra de aanbieder of inschrijver de hoeveelheid die krachtens artikel 25 in de leveringsbon is bepaald, binnen de in die bon bepaalde termijn heeft geleverd en nadat is geconstateerd dat aan de in artikel 7 bedoelde eisen is voldaan.

2.   Als de producten niet aan de in artikel 7 bedoelde eisen voldoen, worden zij niet aanvaard en wordt de zekerheid verbeurd ten aanzien van de niet-aanvaarde hoeveelheden.

3.   Als de aanbieder of inschrijver de producten niet binnen de in de leveringsbon bepaalde termijn levert, wordt, behoudens overmacht, de zekerheid verbeurd in verhouding tot de niet-geleverde hoeveelheden en wordt de aankoop voor de nog niet geleverde hoeveelheden geannuleerd.

4.   Voor offertes of inschrijvingen die niet ontvankelijk zijn of niet worden aanvaard, worden de zekerheden vrijgegeven.

5.   Voor granen en rijst wordt de zekerheid verbeurd als het interventiebureau geen afdoend bewijs heeft ontvangen dat de hoeveelheden waarvoor een offerte of een inschrijving is ingediend, in de opslagplaats aanwezig zijn overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b), ii).

Met het oog op de toepassing van de eerste alinea controleert het interventiebureau de in de opslagplaatsen aanwezige hoeveelheden door op overeenkomstige wijze de regels en voorwaarden toe te passen die bij Verordening (EG) nr. 884/2006 zijn vastgesteld voor de controle op de fysieke aanwezigheid van in het kader van de openbare-opslagverrichtingen opgeslagen producten, en meer bepaald die welke zijn vastgesteld in deel B.III van bijlage I bij die verordening. Deze controles hebben betrekking op ten minste 5 % van de inschrijvingen en 5 % van de aangeboden hoeveelheden, en zijn gebaseerd op een risicoanalyse.

6.   Voor granen en rijst wordt de zekerheid, als de werkelijk geleverde en aanvaarde hoeveelheid kleiner is dan de gegunde hoeveelheid, volledig vrijgegeven wanneer het verschil niet groter is dan 5 %.

7.   Voor rundvlees wordt de zekerheid, als de werkelijk geleverde en aanvaarde hoeveelheid kleiner is dan de gegunde hoeveelheid:

a)

volledig vrijgegeven wanneer het verschil niet groter is dan 5 % of 175 kg;

b)

behoudens overmacht,

i)

wanneer het verschil niet groter is dan 15 %, naar evenredigheid van de niet-geleverde of niet-aanvaarde hoeveelheden verbeurd;

ii)

in de overige gevallen volledig verbeurd, krachtens artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 2220/85.

8.   Bij toepassing van artikel 14, lid 2, wordt de zekerheid vrijgegeven.

HOOFDSTUK III

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende leveringen

Afdeling I

Leveringen

Artikel 25

Leveringen en leveringsbonnen

Nadat het interventiebureau de in artikel 11, lid 1, bedoelde ontvankelijkheid van de offerte heeft gecontroleerd en de in artikel 20, lid 3, bedoelde kennisgeving heeft gedaan, geeft het een leveringsbon af, onverminderd de overeenkomstig artikel 14, lid 1, en artikel 19, lid 1, genomen maatregelen. De leveringsbon is gedateerd en genummerd en bevat:

a)

de te leveren hoeveelheid;

b)

de uiterste datum voor de levering van de producten;

c)

de opslagplaats waar de producten moeten worden geleverd;

d)

de prijs waartegen de offerte of inschrijving is aanvaard.

Voor hoeveelheden die niet overeenkomstig artikel 13, lid 1, en artikel 18, lid 1, zijn meegedeeld, wordt geen leveringsbon afgegeven.

Artikel 26

Specifieke bepalingen voor de levering van granen en rijst

1.   Als de granen of de rijst niet kunnen worden geleverd in de door de aanbieder of inschrijver opgegeven opslagplaats van het interventiecentrum, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a), iv), wijst het interventiebureau een andere opslagplaats van hetzelfde interventiecentrum of een opslagplaats van een ander erkend interventiecentrum aan waar de producten tegen de laagste kosten moeten worden geleverd.

2.   De levering in de opslagplaats vindt uiterlijk plaats aan het einde van de derde maand na de datum van de afgifte van de leveringsbon als bedoeld in artikel 25, en in elk geval niet later dan 30 juni voor granen en 31 augustus voor rijst.

In de in artikel 35, lid 2, bedoelde gevallen evenwel is de uiterste datum voor levering 31 augustus voor granen en 31 oktober voor rijst.

3.   De geleverde hoeveelheid wordt gewogen in aanwezigheid van de aanbieder of inschrijver en van een vertegenwoordiger van het interventiebureau die onafhankelijk staat ten opzichte van de aanbieder of inschrijver.

De vertegenwoordiger van het interventiebureau mag evenwel ook de opslaghouder zijn. In dat geval voert het interventiebureau binnen 30 dagen na de in artikel 31, lid 1, bedoelde datum van voorwaardelijke overname zelf een controle uit die minstens een meting van het volume omvat; het eventuele verschil tussen de gewogen hoeveelheid en de door meting van het volume berekende hoeveelheid mag niet groter zijn dan 5 %.

Wanneer deze marge niet wordt overschreden, betaalt de opslaghouder alle kosten van bij een latere weging gebleken manco’s ten opzichte van het bij de overname van de granen of de rijst geregistreerde gewicht.

Wanneer deze marge wordt overschreden, wordt de betrokken hoeveelheid granen of rijst onverwijld gewogen. Als het geconstateerde gewicht lager is dan het geregistreerde gewicht, zijn de wegingskosten voor rekening van de opslaghouder, en in het omgekeerde geval zijn deze kosten voor rekening van de lidstaat.

Artikel 27

Specifieke bepalingen voor de levering van rundvlees

1.   De loskosten zijn voor rekening van de inschrijver aan wie is gegund.

2.   De inschrijver aan wie is gegund, levert de producten binnen 17 dagen na de eerste werkdag die volgt op de bekendmaking van de verordening tot vaststelling van de maximumaankoopprijs.

Het interventiebureau kan deze termijn evenwel met een week verlengen wegens de omvang van de toegewezen hoeveelheden. De levering mag in verschillende partijen worden gesplitst.

3.   In bijlage III, deel III, zijn specifieke voorschriften voor de levering van rundvlees vastgesteld.

Artikel 28

Specifieke bepalingen voor de levering van boter en mageremelkpoeder

1.   De boter wordt verpakt en geleverd in kluiten met een nettogewicht van ten minste 25 kg die beantwoorden aan de in bijlage IV, deel IV, vastgestelde voorschriften. De boter wordt verpakt in nieuw en stevig materiaal dat geschikt is om de boter gedurende het vervoer, de inslag, de opslag en de uitslag te beschermen. Op de verpakking dienen ten minste de volgende gegevens te zijn vermeld, eventueel in code:

a)

het erkenningsnummer ter identificatie van de fabriek en de lidstaat van productie;

b)

de productiedatum;

c)

de datum van inslag;

d)

het nummer van de productiepartij en het nummer van de verpakkingseenheid; het nummer van de verpakkingseenheid mag door een op het pallet aangebracht palletnummer worden vervangen;

e)

de vermelding „van zoete room” wanneer de ph van de waterige fase van de boter daarmee overeenstemt.

De lidstaten mogen vrijstelling verlenen van de verplichting de datum van inslag op de verpakking te vermelden indien de beheerder van de opslagplaats zich ertoe verbindt een register bij te houden waarin op de dag van inslag de in de eerste alinea bedoelde gegevens worden opgenomen.

2.   Het mageremelkpoeder wordt verpakt in zakken met een nettogewicht van 25 kg die beantwoorden aan de in bijlage V, delen II en III, vastgestelde voorschriften en waarop, eventueel in code, de volgende gegevens moeten zijn vermeld:

a)

het erkenningsnummer ter identificatie van de onderneming en de lidstaat van vervaardiging;

b)

de datum of, eventueel, de week van vervaardiging;

c)

het nummer van de productiepartij;

d)

de vermelding „volgens het sprayprocedé geproduceerd mageremelkpoeder”.

3.   De aanbieder of inschrijver aan wie is gegund, levert de boter of het mageremelkpoeder binnen 28 dagen na de datum van afgifte van de leveringsbon op het laadperron van de opslagplaats. De levering in verschillende partijen worden gesplitst.

Het mageremelkpoeder en de boter worden geleverd op laadborden die voor langdurige opslag geschikt zijn en in ruil waarvoor soortgelijke laadborden worden teruggegeven.

De eventuele kosten van het lossen van de boter of het mageremelkpoeder op het laadperron van de opslagplaats zijn voor rekening van de aanbieder of inschrijver aan wie is gegund.

Afdeling II

Transportkosten

Artikel 29

Transportkosten voor granen en rijst

1.   De kosten om de granen en de rijst te vervoeren naar de opslagplaats die de aanbieder of inschrijver overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), iv), als de goedkoopste heeft opgegeven, zijn voor rekening van de aanbieder of inschrijver wanneer de afstand niet meer dan 100 km bedraagt. Wanneer deze afstand wordt overschreden, zijn de transportkosten voor de afstand boven 100 km voor rekening van het interventiebureau.

2.   Als het interventiebureau de door de aanbieder of inschrijver opgegeven opslagplaats overeenkomstig artikel 26, lid 1, wijzigt, zijn de extra transportkosten, met een franchise van 20 km, voor rekening van het interventiebureau. De transportkosten voor de afstand boven 100 km blijven evenwel volledig voor rekening van het interventiebureau. Dit lid geldt niet als artikel 31, lid 2, van toepassing is.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde, door het interventiebureau te betalen kosten worden door de Commissie op niet-forfaitaire basis vergoed overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 884/2006.

4.   De transportkosten die betrekking hebben op de in artikel 35, lid 2, bedoelde vervanging van de producten, zijn volledig voor rekening van de aanbieder of inschrijver.

Artikel 30

Transportkosten voor boter en mageremelkpoeder

1.   Het interventiebureau kiest de beschikbare opslagplaats die het dichtst bij de plaats ligt waar de boter of het mageremelkpoeder is opgeslagen.

Het interventiebureau kan evenwel binnen een afstand van 350 km een andere opslagplaats kiezen, voor zover deze keuze geen extra opslagkosten meebrengt.

Het interventiebureau kan een verder gelegen opslagplaats kiezen als deze keuze, met inachtneming van opslag- en vervoerkosten, tot geringere uitgaven leidt. In dit geval stelt het interventiebureau de Commissie onverwijld van zijn keuze in kennis.

2.   Wanneer het interventiebureau dat de boter of het mageremelkpoeder aankoopt, gevestigd is in een andere lidstaat dan die waar de aangeboden boter of het aangeboden mageremelkpoeder is opgeslagen, wordt voor de berekening van de in lid 1 bedoelde maximumafstand geen rekening gehouden met de afstand van de opslagplaats van de aanbieder of inschrijver tot de grens van de lidstaat waaronder de aankopende bevoegde instantie ressorteert.

3.   Bij een grotere dan de in lid 1 vastgestelde maximumafstand worden de extra transportkosten door het interventiebureau gedragen ten belope van 0,05 EUR per ton en per km voor mageremelkpoeder en van 0,065 EUR per ton en per km voor boter. De extra kosten worden slechts door het interventiebureau gedragen als de temperatuur van de boter bij aankomst in het koelhuis niet hoger is dan 6 oC.

HOOFDSTUK IV

Overname, initiële controles en bemonstering

Artikel 31

Voorwaardelijke overname

1.   Onder de datum van voorwaardelijke overname wordt verstaan:

a)

voor granen, rijst, boter en mageremelkpoeder, de dag waarop de volledige hoeveelheid in de aangewezen opslagplaats is ingeslagen, met dien verstande dat die dag op zijn vroegst valt op de dag na die waarop de leveringsbon is afgegeven;

b)

voor elke partij rundvlees als bedoeld in artikel 27, de dag waarop die binnenkomt op de plaats van weging in de uitsnijderij van de interventieopslagplaats.

2.   Het interventiebureau kan besluiten dat de overname van granen, rijst, boter of mageremelkpoeder kan plaatsvinden in de opslagplaats waar de producten zich bevinden op het ogenblik dat de offerte of inschrijving wordt ingediend, op voorwaarde dat de opslagplaats aan artikel 3 voldoet en, voor granen en rijst, is erkend overeenkomstig artikel 2, lid 3. In dit geval vindt de voorwaardelijke overname plaats op de dag na die waarop de leveringsbon is afgegeven.

3.   De producten worden overgenomen door het interventiebureau of de vertegenwoordiger daarvan, die onafhankelijk moet zijn van de aanbieder of de inschrijver.

Artikel 32

Controlemaatregelen

1.   Onverminderd de krachtens de onderhavige verordening vereiste controles met betrekking tot de overname van de producten, worden de controles van de interventievoorraden uitgevoerd overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 884/2006.

2.   Wanneer, voor granen, de controles moeten worden verricht op basis van de in deel I, derde alinea, van bijlage I bij de onderhavige verordening bedoelde risicoanalyse, zijn de lidstaten overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 884/2006 aansprakelijk voor de financiële gevolgen van de niet-inachtneming van de toegelaten maximumgehalten aan verontreinigingen.

In het geval van ochratoxine A en aflatoxine komen de financiële gevolgen evenwel ten laste van de EU-begroting indien de betrokken lidstaat ten genoegen van de Commissie kan bewijzen dat bij de inslag aan de normen was voldaan, dat de normale opslagvoorwaarden in acht zijn genomen en dat de andere verplichtingen van de opslaghouder zijn nagekomen.

3.   Wanneer, voor granen en rijst, de overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), iii), opgegeven opslagplaats zich bevindt in een andere lidstaat dan die waar de offerte of de inschrijving is ingediend en wanneer het interventiebureau dat de offerte of inschrijving heeft ontvangen, besluit dat de daadwerkelijke aanwezigheid van de producten via een controle ter plaatse moet worden geverifieerd, richt dit interventiebureau een controleverzoek, vergezeld van een kopie van de offerte of inschrijving, tot het interventiebureau dat bevoegd is voor de betrokken opslagplaats. De controle ter plaatse wordt verricht binnen de termijn die is vastgesteld door het interventiebureau dat de offerte of inschrijving heeft ontvangen.

4.   De in de bijlagen bij de onderhavige verordening vastgestelde bepalingen met betrekking tot controles kunnen volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure worden gewijzigd, met name wanneer de marktsituatie ernstig wordt verstoord door verontreinigingen of de controle op de mate van radioactieve besmetting van de producten specifieke monitoring vereist.

5.   De inschrijver of aanbieder draagt de kosten van de onderstaande tests voor granen die overeenkomstig de in bijlage I, deel XII, bedoelde methode worden verricht:

i)

de bepaling van het tanninegehalte van sorghum;

ii)

de amylaseactiviteitstest (Hagberg);

iii)

de bepaling van het eiwitgehalte van zachte tarwe en durumtarwe;

iv)

de Zélény-test;

v)

de test van de machinale verwerkbaarheid;

vi)

de analyses op verontreinigingen.

6.   Bij geschillen over de resultaten draagt de inschrijver of aanbieder de kosten van de noodzakelijke, opnieuw verrichte relevante tests alleen als hij verliezende partij is.

Artikel 33

Specifieke bepalingen voor de overname van granen en rijst in de opslagplaats van de opslaghouder

1.   Als het graan of de rijst wordt overgenomen in de opslagplaats waar de producten zich bevinden op het ogenblik waarop de offerte of de inschrijving wordt ingediend, wordt de overgenomen hoeveelheid vastgesteld op basis van de voorraadboekhouding, die moet voldoen aan professionele normen welke de naleving van de communautaire regelgeving, en met name van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 884/2006, kunnen garanderen, met dien verstande bovendien dat

a)

in de voorraadboekhouding het volgende wordt aangegeven:

i)

het gewicht dat wordt geconstateerd bij een weging die hoogstens tien maanden vóór de overname plaatsvindt;

ii)

de fysieke kwaliteitskenmerken op het ogenblik van weging en met name het vochtgehalte;

iii)

eventuele overbrengingen naar een andere silo en alle uitgevoerde behandelingen;

b)

de opslaghouder verklaart dat de aangeboden partij op alle punten beantwoordt aan de in de voorraadboekhouding opgenomen gegevens;

c)

de op het tijdstip van de weging geconstateerde kwaliteitskenmerken overeenstemmen met die van het representatieve monster dat is samengesteld uit monsters die door het interventiebureau of de vertegenwoordiger daarvan met een frequentie van één monster per 60 t zijn genomen.

2.   Als lid 1 van toepassing is, moet, overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 884/2006, het gewicht in aanmerking worden genomen dat is aangegeven in de voorraadboekhouding, eventueel aangepast om rekening te houden met het verschil tussen het vochtgehalte en het gehalte aan uitschot (Schwarzbesatz) die bij de weging zijn vastgesteld, en die van het representatieve monster. Een verschil in gehalte aan uitschot mag uitsluitend in aanmerking worden genomen om het in de voorraadboekhouding vermelde gewicht te verlagen.

Binnen 45 dagen na de overname voert het interventiebureau een controlemeting van het volume uit. Het eventuele verschil tussen de gewogen hoeveelheid en de door meting van het volume berekende hoeveelheid mag niet groter zijn dan 5 %.

Wanneer deze marge niet wordt overschreden, betaalt de opslaghouder alle kosten voor bij een latere weging gebleken manco’s ten opzichte van het bij de overname geregistreerde gewicht.

Wanneer deze marge wordt overschreden, wordt de betrokken hoeveelheid granen of rijst onverwijld gewogen. Als het geconstateerde gewicht lager is dan het geregistreerde gewicht, zijn de wegingskosten voor rekening van de opslaghouder, en in het omgekeerde geval zijn deze kosten voor rekening van het Europees Landbouwgarantiefonds; in beide gevallen worden de in bijlage XI, punt 1, van Verordening (EG) nr. 884/2006 vastgestelde toleranties toegepast.

Artikel 34

Het overnamebewijs

1.   Als uit de controles en analyses blijkt dat aan de in artikel 7 bedoelde voorschriften is voldaan, geeft het interventiebureau uiterlijk 60 dagen na de in artikel 25, onder b), bedoelde uiterste datum voor de levering van de producten een overnamebewijs af. In dat bewijs wordt het volgende vermeld:

a)

de datum waarop de hoeveelheid en de minimumkenmerken zijn gecontroleerd;

b)

het geleverde gewicht en, met betrekking tot rijst, het ras;

c)

voor granen en rijst, het aantal monsters dat is genomen om het representatieve monster samen te stellen;

d)

de kenmerken van de producten volgens de analyses;

e)

de instantie die verantwoordelijk is voor de analyses en de resultaten;

f)

de datum van voorwaardelijke overname als bedoeld in artikel 31, lid 1;

g)

indien van toepassing, voor granen en rijst, de hoeveelheden die niet zijn overgenomen. In dit geval wordt de aanbieder of inschrijver ervan in kennis gesteld dat die hoeveelheden niet worden overgenomen.

2.   Het overnamebewijs wordt gedateerd en aan de aanbieder of inschrijver en aan de opslaghouder toegestuurd.

Het mag evenwel ook in het boekhoudsysteem van het interventiebureau worden geregistreerd en elektronisch worden doorgestuurd.

Artikel 35

Verplichtingen van de aanbieder of inschrijver

1.   Als uit de controles blijkt dat de producten niet voldoen aan de voorschriften van artikel 7,

a)

neemt de aanbieder of inschrijver de betrokken producten op eigen kosten terug,

b)

betaalt de aanbieder of inschrijver de met de betrokken producten verband houdende kosten vanaf de dag van inslag tot en met de dag van uitslag.

De door de aanbieder of inschrijver te betalen kosten worden bepaald op basis van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 884/2006 vastgestelde forfaitaire bedragen voor de kosten van inslag, opslag en uitslag.

2.   Als het op grond van de analyses en controles niet mogelijk is de aangeboden granen of rijst voor interventie te aanvaarden, mag de aanbieder of inschrijver de hoeveelheid die niet aan de eisen voldoet, vervangen. In dit geval mag het interventiebureau de leveringsdatum veranderen, onverminderd de in artikel 26, lid 2, vastgestelde uiterste leveringsdatum.

Artikel 36

Specifieke voorwaarde voor rundvlees — Verplichte uitbening

Het interventiebureau ziet erop toe dat het aangekochte rundvlees wordt uitgebeend overeenkomstig bijlage III, deel IV.

HOOFDSTUK V

Interventieprijs, aankoopprijs en betalingen

Artikel 37

Aankoopprijs voor rundvlees

De aankoopprijs voor rundvlees geldt franco plaats van weging bij de ingang van de uitsnijderij van de opslagplaats.

Artikel 38

Interventieprijzen en aankoopprijs voor granen en rijst

1.   Met het oog op de toepassing van artikel 13, lid 3, en artikel 18, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 met betrekking tot de graansector, is de interventieprijs die voor de vaststelling van de vaste prijs voor interventieaankopen in aanmerking moet worden genomen, gelijk aan de referentieprijs die is vastgesteld in artikel 8, lid 1, onder a), van die verordening.

2.   Voor granen en rijst wordt de volgende prijs betaald:

a)

aan de aanbieder, als het gaat om een aankoop tegen een vaste prijs: de in lid 1 bedoelde prijs;

b)

aan de inschrijver aan wie wordt gegund, als het gaat om een openbare inschrijving: de prijs die door het interventiebureau wordt berekend op basis van de in de inschrijving opgegeven prijs.

In beide gevallen wordt, om rekening te houden met de kwaliteit van de producten, de prijs aangepast overeenkomstig bijlage I, delen IX, X en XI, wat granen betreft, en bijlage II, delen II en III, wat rijst betreft.

3.   Voor granen en rijst wordt de te betalen aankoopprijs verlaagd als het interventiebureau overeenkomstig artikel 31, lid 2, de producten overneemt en opslaat in de opslagplaats waar zij zich bevonden op het ogenblik dat de offerte of de inschrijving werd ingediend. Deze verlaging behelst:

a)

de transportkosten tussen de door het interventiebureau aangewezen plaats van feitelijke overname en de in artikel 10, lid 1, onder a), iv), bedoelde opslagplaats waar de producten tegen de laagste kosten hadden moeten worden geleverd, en

b)

de kosten van uitslag uit de interventieopslagplaats.

De in de punten a) en b) van de eerste alinea bedoelde kosten worden geraamd op basis van de feitelijke prijzen die in de betrokken lidstaat worden genoteerd.

Artikel 39

Betalingen

1.   De betalingen voor de overeenkomstig artikel 34 overgenomen hoeveelheden worden uiterlijk op de 65e dag na de datum van de in artikel 31 bedoelde voorwaardelijke overname verricht.

2.   De prijs wordt slechts voor de werkelijk geleverde en aanvaarde hoeveelheid betaald. Als de werkelijk geleverde en aanvaarde hoeveelheid evenwel groter is dan de gegunde hoeveelheid, wordt de prijs slechts voor de gegunde hoeveelheid betaald.

TITEL III

PROCEDURE VOOR DE VERKOOP VAN INTERVENTIEPRODUCTEN

HOOFDSTUK I

Openbare inschrijving

Artikel 40

Opening van een openbare inschrijving

1.   De overgenomen producten die voor verkoop beschikbaar zijn, worden in het kader van een openbare inschrijving verkocht.

2.   De openbare inschrijving wordt volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure geopend bij een verordening, hierna de „verordening tot opening van de verkoop” genoemd.

De laatste dag van de eerste termijn voor het indienen van inschrijvingen mag niet vroeger vallen dan zes dagen na de bekendmaking van de verordening tot opening van de verkoop.

3.   De openbare inschrijving kan worden geopend voor de verkoop van producten die zijn opgeslagen in één gebied of in verschillende gebieden van de Gemeenschap of de betrokken lidstaat.

4.   De verordening tot opening van de verkoop bevat met name de volgende gegevens:

a)

de betrokken producten met, voor granen en rijst de desbetreffende GN-code, voor rijst de vermelding van de soort en het ras, en voor rundvlees de desbetreffende beschrijving;

b)

de periode waarop de inschrijving betrekking heeft (inschrijvingsperiode) en de verschillende deelperioden waarin de inschrijvingen kunnen worden ingediend.

Voorts kan de verordening de volgende gegevens bevatten:

a)

de totale hoeveelheden waarop de inschrijvingsprocedure betrekking heeft;

b)

indien van toepassing, bepalingen betreffende de transportkosten voor granen en rijst.

5.   De openbare inschrijvingen mogen worden beperkt tot specifieke aanwendingen en/of bestemmingen, met name tot granen die bestemd zijn om te worden verwerkt tot ethylalcohol (bioethanol) die in de Gemeenschap wordt gebruikt om er brandstof van te maken.

Artikel 41

Bericht van inschrijving en regelingen betreffende de inschrijving

1.   Elk interventiebureau dat voor verkoop beschikbare interventievoorraden in zijn bezit heeft, stelt een bericht van inschrijving op en maakt dat uiterlijk vier dagen vóór de eerste datum voor de indiening van de inschrijvingen bekend.

2.   Dit bericht bevat met name de volgende gegevens:

a)

de naam en het adres van het interventiebureau dat het bericht van inschrijving opstelt;

b)

een verwijzing naar de verordening tot opening van de verkoop;

c)

de uiterste datum voor de indiening van de inschrijvingen voor elke deelinschrijving;

d)

de opslagplaatsen, de naam en het adres van de opslaghouders, de beschikbare hoeveelheden en,

i)

voor granen en rijst, de aangeboden verkooppartijen, die zo zijn vastgesteld dat de gelijke toegang voor de inschrijvers wordt gegarandeerd, met vermelding van de kwaliteit van elke verkooppartij;

ii)

voor rundvlees, per product en per koelhuis, de datum waarop het rundvlees is aangekocht;

e)

het in artikel 42, lid 1, onder e), bedoelde leveringsstadium en, indien van toepassing, de soort verpakking;

f)

eventuele in de opslagplaats aanwezige voorzieningen voor het laden op een vervoermiddel;

g)

als het gaat om een inschrijving voor de uitvoer van granen en rijst, de haven of de plaats van grensoverschrijding die tegen de laagste transportkosten kan worden bereikt en waar voldoende technische voorzieningen aanwezig zijn voor de uitvoer van de producten waarop de inschrijving betrekking heeft;

h)

voor boter, indien van toepassing, de vermelding van de in artikel 28, lid 1, onder e), bedoelde soort boter waarvoor de inschrijving wordt ingediend.

3.   Het interventiebureau zorgt ervoor dat aan de berichten van inschrijving de nodige bekendheid wordt gegeven, met name door ze in het hoofdkantoor aan te plakken en op zijn internetsite of de internetsite van het bevoegde ministerie te plaatsen.

4.   De interventiebureaus treffen de nodige maatregelen opdat de gegadigden:

a)

alvorens zij een inschrijving indienen, op hun kosten de te koop aangeboden producten kunnen inspecteren en daarvan, behalve van rundvlees, monsters kunnen nemen en onderzoeken;

b)

de resultaten van de in bijlage I, deel XII, bijlage II, deel VI, bijlage IV, deel V, en bijlage V, deel VI, bedoelde analyses kunnen inkijken.

5.   Voor de toepassing van lid 2, onder g), mogen de havens van Rijeka en Split als een plaats van grensoverschrijding worden beschouwd.

Artikel 42

Indiening en ontvankelijkheid van inschrijvingen

1.   Een inschrijving is ontvankelijk als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de inschrijving bevat een verwijzing naar de verordening tot opening van de verkoop, alsmede de datum waarop de deelperiode voor de indiening van de inschrijvingen afloopt;

b)

de inschrijving bevat de identificatiegegevens van de inschrijver: naam, adres en btw-nummer;

c)

in de inschrijving zijn de betrokken producten vermeld, met, voor granen en rijst, de vermelding, indien nodig, van de betrokken GN-code en, voor rundvlees, de desbetreffende beschrijving;

d)

in de inschrijving is de hoeveelheid vermeld waarvoor wordt ingeschreven en, voor granen en rijst, de verkooppartij;

e)

de inschrijving bevat de prijs, uitgedrukt in euro, afgerond op ten hoogste twee decimalen, exclusief btw, die per meeteenheid wordt geboden, in het geval van granen en rijst, voor het op een transportmiddel geladen product, en in het geval van andere producten, voor het op het laadperron van de opslagplaats geleverde product;

f)

de inschrijving betreft ten minste de in artikel 43, lid 2, bedoelde minimumhoeveelheid voor rundvlees, boter en mageremelkpoeder;

g)

in de inschrijving is de opslagplaats vermeld waar het product is opgeslagen en, voor zuivelproducten, in voorkomend geval een alternatieve opslagplaats;

h)

het bewijs wordt geleverd dat de inschrijver de in artikel 44 bedoelde zekerheid heeft gesteld;

i)

de inschrijving bevat buiten de in de onderhavige verordening en de verordening tot opening van de verkoop vastgestelde voorwaarden geen aanvullende, door de inschrijver opgelegde voorwaarden;

j)

de inschrijving is gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar zij wordt ingediend.

2.   Voor granen en rijst heeft de in de inschrijving geboden prijs betrekking op de minimumkwaliteit of de standaardkwaliteit die zijn vastgesteld in respectievelijk bijlage I, deel II, bij de onderhavige verordening en bijlage IV, punt A, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Als het gaat om een openbare inschrijving voor de uitvoer van granen als bedoeld in bijlage II, deel II, bij Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie (18), zijn de inschrijvingen slechts ontvankelijk als zij vergezeld gaan van een uitvoercertificaataanvraag.

Er kan worden bepaald dat inschrijvingen die op grond van artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008 worden ingediend, niet ontvankelijk zijn.

In afwijking van artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 376/2008 worden op grond van de onderhavige verordening afgegeven uitvoercertificaten, wat de bepaling van hun geldigheidsduur betreft, geacht te zijn afgegeven op de laatste dag van de termijn voor het indienen van de inschrijvingen.

3.   Voor rundvlees, boter en mageremelkpoeder heeft de in de inschrijving geboden prijs betrekking op het nettogewicht. Voor rundvlees wordt onder nettogewicht verstaan het verschil tussen het brutogewicht dat op het laadperron van het koelhuis is geconstateerd en het gemiddelde gewicht van de verpakking, dat vóór het gebruik ervan is vastgesteld.

Voor boter wordt, indien van toepassing, in de inschrijving de in artikel 41, lid 2, onder h), bedoelde soort boter vermeld waarvoor de inschrijving wordt ingediend.

4.   Inschrijvingen die op een zaterdag, een zondag of een feestdag worden ingediend, worden geacht door de bevoegde instantie te zijn ontvangen op de eerste werkdag volgende op de dag waarop zij zijn ingediend.

5.   Als de uiterste datum voor de indiening van de inschrijvingen een feestdag is, worden de inschrijvingen uiterlijk ingediend op de laatste werkdag die aan die feestdag voorafgaat.

6.   Na de indiening kan een inschrijving niet meer worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 43

Hoeveelheid per inschrijving

1.   Voor granen en rijst wordt de inschrijving ingediend voor de in het bericht van inschrijving vermelde totale hoeveelheid van een verkooppartij.

2.   Voorts wordt de inschrijving ingediend voor een minimumhoeveelheid van:

a)

2 t voor rundvlees;

b)

10 t voor boter en voor mageremelkpoeder.

Als de in de opslagplaats beschikbare hoeveelheid kleiner is dan de minimumhoeveelheid, vormt de beschikbare hoeveelheid de minimumhoeveelheid.

Artikel 44

Zekerheid

Bij de indiening van een inschrijving in het kader van de verkoop van producten wordt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2220/85 de volgende zekerheid gesteld ten gunste van het interventiebureau waarbij de inschrijving wordt ingediend:

a)

voor rijst en granen: 10 EUR per ton;

b)

voor rundvlees, boter en mageremelkpoeder: 60 EUR per ton.

Artikel 45

Mededeling van de inschrijvingen aan de Commissie

1.   De interventiebureaus delen alle ontvankelijke inschrijvingen aan de Commissie mee binnen de termijn die is vastgesteld in de verordening tot opening van de verkoop.

2.   In de mededelingen worden de in artikel 42, lid 1, onder b), bedoelde gegevens niet vermeld.

3.   Wanneer geen inschrijvingen zijn ingediend, stellen de interventiebureaus de Commissie daarvan binnen de in lid 1 bedoelde termijnen in kennis.

4.   De mededelingen worden gedaan overeenkomstig artikel 58.

Artikel 46

Besluit op basis van de inschrijvingen

1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 45, lid 1, meegedeelde inschrijvingen stelt de Commissie volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure een minimumverkoopprijs vast of besluit zij geen minimumverkoopprijs vast te stellen.

Voor boter en mageremelkpoeder kan de minimumverkoopprijs variëren naargelang van de plaats waar de te koop aangeboden producten zich bevinden.

2.   De in lid 1 bedoelde besluiten worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 47

Individuele besluiten over inschrijvingen

1.   Als geen minimumverkoopprijs is vastgesteld, worden alle inschrijvingen afgewezen.

2.   Als een minimumverkoopprijs is vastgesteld, wijzen de interventiebureaus elke inschrijving af waarin een prijs is opgegeven die lager is dan die minimumverkoopprijs.

De interventiebureaus aanvaarden geen inschrijvingen die niet overeenkomstig artikel 45 zijn meegedeeld.

3.   De interventiebureaus stellen de in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten vast na de in artikel 46, lid 2, bedoelde bekendmaking van het besluit van de Commissie. Zij stellen de inschrijvers binnen drie werkdagen na de inwerkingtreding van het besluit van de Commissie in kennis van de resultaten van hun deelname aan de openbare inschrijving. Zij stellen de inschrijvers aan wie wordt gegund, in kennis van de aanvaarde hoeveelheden en van de te betalen prijs, die voor granen en rijst door middel van de overeenkomstig bijlage I, delen IX, X en XI, en bijlage II, deel II en deel III, punt 2, vast te stellen verhogingen en verlagingen wordt aangepast als de kwaliteit van de producten afwijkt van de minimumkwaliteit, respectievelijk de standaardkwaliteit.

4.   Als de granen worden uitgevoerd en de uitvoercertificaataanvraag die de inschrijver aan wie is gegund, krachtens artikel 42, lid 2, heeft ingediend, gebaseerd is op artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008, annuleert het interventiebureau de verkoop voor de hoeveelheden waarvoor het certificaat niet overeenkomstig dat artikel is afgegeven.

5.   De rechten en verplichtingen van de inschrijver aan wie is gegund, kunnen niet worden overgedragen.

Artikel 48

Specifieke voorschriften voor de toewijzing van zuivelproducten en rundvlees

1.   Voor boter en mageremelkpoeder wordt gegund aan de meestbiedende. Als de hoeveelheid niet volledig is toegewezen, wordt de resterende hoeveelheid gegund aan de overige inschrijvers, waarbij telkens eerst aan de meestbiedende onder hen wordt gegund.

2.   Als bij aanvaarding van een inschrijving voor een bepaalde opslagplaats de daar beschikbare hoeveelheid zou worden overschreden, wordt alleen de beschikbare hoeveelheid aan de betrokken inschrijver gegund. Het interventiebureau kan evenwel in overleg met de inschrijver andere opslagplaatsen aanwijzen om de in de inschrijving vermelde hoeveelheid te bereiken.

3.   Als bij aanvaarding van twee of meer inschrijvingen met een gelijke prijs voor producten uit eenzelfde opslagplaats de beschikbare hoeveelheid zou worden overschreden, wordt bij de gunning de beschikbare hoeveelheid verdeeld naar evenredigheid van de in de betrokken inschrijvingen aangegeven hoeveelheden. Als die verdeling er evenwel toe zou leiden dat hoeveelheden van minder dan de in artikel 43, lid 2, vastgestelde hoeveelheid worden gegund, vindt de gunning door loting plaats.

4.   Wanneer, nadat alle aangevraagde hoeveelheden zijn aanvaard, de nog in de opslagplaats resterende hoeveelheid minder dan de in artikel 43, lid 2, bedoelde hoeveelheid bedraagt, wordt deze resterende hoeveelheid door het interventiebureau aangeboden aan de inschrijvers aan wie reeds is gegund, te beginnen met degene die de hoogste prijs heeft geboden. De betrokken inschrijver krijgt de mogelijkheid de resterende hoeveelheid te kopen tegen de minimumverkoopprijs.

5.   De boter of het mageremelkpoeder wordt door het interventiebureau toegewezen op basis van de datum van inslag, door telkens eerst het oudste product te nemen van de totale hoeveelheid die in de door de inschrijver aangewezen opslagplaats beschikbaar is of, in voorkomend geval, het oudste product van de hoeveelheid boter van zoete room of boter van zure room die in het door de inschrijver aangewezen koelhuis beschikbaar is.

6.   De betrokken interventiebureaus verkopen eerst het rundvlees dat het langst is opgeslagen.

Artikel 49

Betalingen

Voordat de inschrijvers aan wie is gegund, het product afhalen, betalen zij het interventiebureau, binnen de in artikel 51, lid 2, vastgestelde termijn, voor elke hoeveelheid die zij afhalen, het met hun inschrijving overeenstemmende bedrag, zoals dat overeenkomstig artikel 47, lid 3, door het interventiebureau is vastgesteld en meegedeeld.

Artikel 50

Verkoop door de lidstaten

1.   Een lidstaat waar geen openbare inschrijving is geopend overeenkomstig artikel 40, kan zelf een openbare inschrijving openen als de totale hoeveelheid die in zijn opslagplaatsen overblijft, minder bedraagt dan:

a)

voor elke graansoort: 5 000 t;

b)

voor rijst: 1 000 t;

c)

voor rundvlees, boter of mageremelkpoeder: 100 t.

2.   Voor overeenkomstig lid 1 door een lidstaat geopende openbare inschrijvingen gelden de bepalingen van deze titel, met uitzondering van artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 2, onder b), artikel 42, lid 1, onder a) en f), artikel 43, artikel 45 en artikel 46, lid 2, en die van titel IV. Artikel 46, lid 1, is van overeenkomstige toepassing via een besluit van de lidstaat.

3.   De lidstaten mogen de producten die, na een visueel onderzoek door het interventiebureau in het kader van de jaarlijkse inventarisatie of van de controle, niet opnieuw kunnen worden verpakt, en de producten die in kwaliteit zijn achteruitgegaan als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d), respectievelijk f), van Verordening (EG) nr. 884/2006, voor rechtstreekse verkoop aanbieden.

Dit lid geldt binnen de in lid 1 van dit artikel vastgestelde hoeveelheden.

4.   Het interventiebureau garandeert gelijke toegang voor alle betrokken partijen.

HOOFDSTUK II

Afhaling uit de opslagplaats

Artikel 51

Afhaalbon

1.   Zodra het in artikel 49 bedoelde bedrag is betaald, geeft het interventiebureau een afhaalbon af waarin zijn vermeld:

a)

de hoeveelheid waarvoor dat bedrag is betaald;

b)

de opslagplaats waar het product is opgeslagen;

c)

de uiterste datum waarop het product moet worden afgehaald.

2.   De inschrijver aan wie is gegund, haalt de hem gegunde producten af binnen 30 dagen na de in artikel 47, lid 3, bedoelde mededeling.

3.   Op verzoek van de inschrijver aan wie is gegund, mag het interventiebureau een langere periode voor de afhaling uit de opslagplaats toestaan. Als de producten evenwel niet binnen de in lid 2 vastgestelde termijn zijn afgehaald, zijn de opslagkosten, behoudens overmacht, vanaf de dag na de uiterste datum voor de afhaling van de producten, voor rekening van de inschrijver aan wie is gegund. Deze inschrijver draagt ook alle aan de opslag verbonden risico’s.

Artikel 52

Afhaling van boter en mageremelkpoeder

1.   Op het moment van afhaling uit de opslagplaats stelt het interventiebureau de boter en het mageremelkpoeder op laadborden ter beschikking op het laadperron van de opslagplaats.

2.   De koper bezorgt het interventiebureau op het moment van afhaling uit de opslagplaats laadborden van gelijkwaardige kwaliteit.

3.   De laadkosten en de eventuele kosten van het afladen van de laadborden zijn voor rekening van de koper van de boter of het mageremelkpoeder. Deze kosten worden forfaitair vastgesteld door de lidstaten en deze bedragen worden op verzoek aan alle belanghebbenden meegedeeld.

HOOFDSTUK III

Primaire eisen en vrijgave of verbeurdverklaring van de zekerheid

Artikel 53

Primaire eisen

De handhaving van de inschrijvingen na de in artikel 40, lid 4, onder b), bedoelde termijn en de betaling van de prijs overeenkomstig artikel 49 vormen primaire eisen in de zin van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2220/85.

Artikel 54

Vrijgave en verbeurdverklaring van de zekerheid

1.   Voor inschrijvers aan wie niet is gegund, wordt de krachtens artikel 44 gestelde zekerheid onmiddellijk na het in artikel 46, lid 2, en artikel 50, lid 2, bedoelde besluit vrijgegeven.

2.   Voor inschrijvers aan wie is gegund, wordt de zekerheid vrijgegeven voor de hoeveelheden waarvoor de verkoopprijs overeenkomstig artikel 49 is betaald.

3.   Behoudens overmacht wordt de zekerheid verbeurd voor de hoeveelheden waarvoor de betaling niet overeenkomstig artikel 49 is verricht en wordt de verkoop voor die niet-betaalde hoeveelheden geannuleerd.

TITEL IV

VOORSCHRIFTEN INZAKE DE MEDEDELINGEN

Artikel 55

Interventiebureaus en interventiecentra voor granen en rijst

1.   Voor granen en rijst delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

de erkende interventiebureaus;

b)

de erkende interventiecentra;

c)

de erkende opslagplaatsen van de interventiecentra, en

d)

de voor aankoop van producten tegen een vaste prijs vereiste minimumhoeveelheid als die verschilt van de in artikel 8, lid 1, vastgestelde hoeveelheden.

2.   De mededelingen worden gedaan overeenkomstig artikel 58.

3.   De lijst van de interventiebureaus, de lijst van de interventiecentra en de bijbehorende opslagplaatsen, alsmede de wijzigingen van die lijsten worden via de door de Commissie opgezette informatiesystemen met alle passende middelen, waaronder bekendmaking op het internet, ter beschikking van de lidstaten en van het publiek gesteld.

Artikel 56

Wekelijkse mededelingen voor granen en rijst

1.   Zodra de interventie open is, delen de betrokken lidstaten, totdat de interventieaankoop is afgerond, voor elke in artikel 10, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde soort granen en voor rijst de Commissie elke woensdag, uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), de onderstaande gegevens over de voorgaande week mee:

a)

de overeenkomstig artikel 13 aangeboden hoeveelheden zachte tarwe;

b)

de in het kader van inschrijvingen aangeboden hoeveelheden die overeenkomstig artikel 20, lid 1, zijn aanvaard;

c)

de hoeveelheden waarvoor artikel 24, lid 5, van toepassing is;

d)

de hoeveelheden die overeenkomstig artikel 31, lid 1, onder a), voorwaardelijk zijn overgenomen.

2.   Voor elke in artikel 10, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde soort granen en voor rijst delen de betrokken lidstaten de Commissie elke woensdag, uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), de voorraadsituatie mee betreffende de voorgaande week, met vermelding van:

a)

de hoeveelheden die aan het begin van het verkoopseizoen waren opgeslagen;

b)

de cumulatieve hoeveelheden die sinds het begin van het verkoopseizoen zijn overgenomen;

c)

de cumulatieve hoeveelheden die sinds het begin van het verkoopseizoen zijn uitgeslagen, uitgesplitst naar soort gebruik of bestemming, en de cumulatieve hoeveelheden die verloren gegaan zijn;

d)

de cumulatieve hoeveelheden waarvoor een contract is gesloten, uitgesplitst naar soort gebruik of bestemming;

e)

de hoeveelheden waarvoor aan het einde van de wekelijkse aangifteperiode een offerte is ingediend.

3.   Voor elke soort en kwaliteit granen die voor de gemeenschappelijke markt relevant wordt geacht, delen de lidstaten de Commissie elke woensdag, uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), de representatieve marktprijs, uitgedrukt in nationale valuta per ton, mee voor de voorgaande week. Deze prijzen worden regelmatig en op onafhankelijke en transparante wijze berekend en verwijzen met name naar de kwaliteitskenmerken, de plaats van notering van elk product en het handelsstadium.

4.   Voor alle rijstrassen die voor de gemeenschappelijke markt relevant wordt geacht, delen de lidstaten de Commissie elke woensdag, uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), de representatieve marktprijs, uitgedrukt in nationale valuta per ton, mee voor de voorgaande week. Deze prijzen worden regelmatig en op onafhankelijke en transparante wijze berekend en verwijzen met name naar het verwerkingsstadium, de plaats van notering van elk product en het handelsstadium.

5.   De mededelingen worden gedaan overeenkomstig artikel 58.

Artikel 57

Maandelijkse mededelingen

1.   De interventiebureaus die over interventievoorraden beschikken, delen de Commissie uiterlijk op de 15e van elke maand de onderstaande gegevens over de voorgaande maand mee:

a)

voor granen, volgens de in bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 837/90 van de Raad (19) omschreven regionale niveaus, de gewogen gemiddelde resultaten van het soortelijk gewicht, het vochtgehalte, het percentage gebroken korrels en het eiwitgehalte die zijn geconstateerd voor de overgenomen partijen van elke soort granen;

b)

voor boter en mageremelkpoeder:

i)

voor elk product, de hoeveelheden die aan het einde van de betrokken maand waren opgeslagen en de hoeveelheden die tijdens die maand in de opslagplaatsen werden ingeslagen of daaruit werden uitgeslagen;

ii)

voor elk product, een uitsplitsing van de hoeveelheden die tijdens de betrokken maand uit de opslagplaats werden uitgeslagen, op basis van de verordeningen waaronder zij vallen;

iii)

een uitsplitsing naar leeftijd van de hoeveelheden die aan het einde van de betrokken maand zijn opgeslagen;

c)

voor rundvlees:

i)

voor elk product, de hoeveelheden die aan het einde van de betrokken maand waren opgeslagen en de hoeveelheden die tijdens die maand in de opslagplaatsen werden ingeslagen of daaruit werden uitgeslagen;

ii)

voor elk product, een uitsplitsing van de hoeveelheden die tijdens de betrokken maand uit de opslagplaats werden uitgeslagen, op basis van de verordeningen waaronder zij vallen;

iii)

de hoeveelheden van elk product zonder been waarvoor tijdens de betrokken maand een verkoopcontract is gesloten;

iv)

de hoeveelheden van elk product zonder been waarvoor tijdens de betrokken maand een afhaalbon of een soortgelijk document is afgegeven;

v)

de hoeveelheden van elk product zonder been die zijn verkregen uit gedurende de betrokken maand voor interventie aangekocht rundvlees met been;

vi)

voor elk product zonder been de voorraden waarvoor aan het einde van de betrokken maand geen contract is gesloten en de materiële voorraden aan het einde van die maand, onder opgave van de leeftijdsopbouw van de voorraden waarvoor geen contract is gesloten;

d)

voor alle producten, de opening van een openbare inschrijving, de gegunde hoeveelheden en de vastgestelde minimumverkoopprijzen bij toepassing van artikel 50.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder b), wordt verstaan onder:

a)

„hoeveelheden die werden ingeslagen”: de hoeveelheden die werkelijk in opslag zijn genomen, ongeacht of zij door het interventiebureau zijn overgenomen of niet;

b)

„hoeveelheden die werden uitgeslagen”: de hoeveelheden die zijn afgehaald of, wanneer zij door de koper zijn overgenomen voordat zij zijn afgehaald, de hoeveelheden die zijn overgenomen.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), wordt verstaan onder:

a)

„voorraden waarvoor geen contract is gesloten”, de voorraden waarvoor nog geen verkoopcontract is opgesteld;

b)

„materiële voorraden”: het totaal van de voorraden waarvoor geen contract is gesloten en de voorraden waarvoor wel reeds een verkoopcontract is opgesteld, maar die nog niet zijn overgenomen.

4.   In het kader van de op grond van dit artikel te verrichten mededelingen stellen de interventiebureaus in voorkomend geval de Commissie ervan in kennis dat er geen inschrijvingen zijn ingediend.

5.   De mededelingen worden gedaan overeenkomstig artikel 58.

Artikel 58

Wijze waarop aan de mededelingsverplichtingen moet worden voldaan

1.   Als naar dit artikel wordt verwezen, delen de lidstaten de Commissie de gegevens elektronisch mee aan de hand van het formulier dat de Commissie hun ter beschikking stelt.

2.   Vorm en inhoud van de mededelingen worden vastgesteld volgens modellen of methoden die de Commissie ter beschikking van de bevoegde autoriteiten stelt. Deze modellen en methoden worden aangepast en bijgewerkt nadat, indien nodig, het in artikel 195, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde Comité en de betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis zijn gesteld.

3.   De mededelingen worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteiten.

TITEL V

WIJZIGINGS-, INTREKKINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 59

Wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2005

Hoofdstuk I van Verordening (EG) nr. 562/2005 wordt geschrapt.

Artikel 60

Intrekkingen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

a)

Verordening (EG) nr. 1669/2006, met ingang van de datum waarop de onderhavige verordening in werking treedt;

b)

de Verordeningen (EG) nr. 214/2001 en (EG) nr. 105/2008, met ingang van 1 maart 2010;

c)

de Verordeningen (EG) nr. 687/2008, (EG) nr. 127/2009 en (EG) nr. 670/2009, met ingang van 1 juli 2010 voor wat betreft granen;

d)

de Verordeningen (EG) nr. 75/91 en (EG) nr. 670/2009, met ingang van 1 september 2010, voor wat betreft rijst.

Deze ingetrokken verordeningen blijven van toepassing voor offertes en inschrijvingen die op grond van die verordeningen zijn ingediend. De onderhavige verordening is evenwel in alle gevallen van toepassing op de opslag en de afzet van de producten.

Artikel 61

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is evenwel van toepassing met ingang van:

a)

1 maart 2010 voor boter en mageremelkpoeder;

b)

1 juli 2010 voor granen; en

c)

1 september 2010 voor rijst.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2009.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 1.

(3)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 35.

(4)  PB L 205 van 3.8.1985, blz. 55.

(5)  PB L 95 van 14.4.2005, blz. 11.

(6)  PB L 9 van 12.1.1991, blz. 15.

(7)  PB L 37 van 7.2.2001, blz. 100.

(8)  PB L 312 van 11.11.2006, blz. 6.

(9)  PB L 32 van 6.2.2008, blz. 3.

(10)  PB L 192 van 19.7.2008, blz. 20.

(11)  PB L 42 van 13.2.2009, blz. 3.

(12)  PB L 194 van 25.7.2009, blz. 22.

(13)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(14)  PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

(15)  PB L 251 van 27.7.2004, blz. 9.

(16)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(17)  PB L 337 van 16.12.2008, blz. 3.

(18)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

(19)  PB L 88 van 3.4.1990, blz. 1.


BIJLAGE I

GRANEN

DEEL I

Criteria om te bepalen of de granen voor interventie in aanmerking komen

De in artikel 7, lid 1, bedoelde vereisten met betrekking tot granen zijn met name de volgende:

a)

de granen hebben de kleur die eigen is aan de betrokken graansoort;

b)

de granen hebben geen onfrisse reuk en zijn vrij van ongedierte (met inbegrip van mijt) in al zijn ontwikkelingsstadia;

c)

de granen voldoen aan de in deel II van deze bijlage vermelde minimumkwaliteitscriteria, en

d)

de niveaus van verontreinigingen, inclusief radioactiviteit, overschrijden de in de communautaire regelgeving vastgestelde maximaal toelaatbare niveaus niet.

De maximumgehalten aan verontreinigingen, die niet mogen worden overschreden, zijn:

a)

voor zachte tarwe en durumtarwe, de op grond van Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad (1) vastgestelde maximumgehalten, inclusief de in de punten 2.4 tot en met 2.7 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) vastgestelde maximumgehalten voor Fusarium-toxinen in zachte tarwe en durumtarwe;

b)

voor gerst, maïs en sorghum, de bij Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalten.

De lidstaten controleren de niveaus van verontreinigingen, inclusief radioactiviteit, op basis van een risicoanalyse waarbij met name rekening wordt gehouden met de door de aanbieder of de inschrijver verstrekte gegevens en de door hem aangegane verbintenissen met betrekking tot de inachtneming van de geldende normen, vooral in het licht van de resultaten van de analyses.

Bovendien wordt een partij zachte tarwe waarvan het Zélény-getal volgens de analyses tussen 22 en 30 ligt, slechts als van gezonde handelskwaliteit aangemerkt, wanneer het deeg dat van deze tarwe wordt verkregen niet kleeft en machinaal kan worden verwerkt.

DEEL II

Minimumkwaliteitsvereisten als bedoeld in deel I

 

Durumtarwe

Zachte tarwe

Gerst

Maïs

Sorghum

A.

Maximaal vochtgehalte

14,5 %

14,5 %

14,5 %

13,5 %

13,5 %

B.

Maximumaandeel aan bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn, waaronder:

12 %

12 %

12 %

12 %

12 %

1.

gebroken korrels

6 %

5 %

5 %

5 %

5 %

2.

graanbijmengsels (andere dan die genoemd onder 3)

5 %

7 %

12 %

5 %

5 %

waaronder:

 

 

 

 

 

a)

noodrijpe korrels

b)

korrels van andere graansoorten

3 %

5 %

c)

door ongedierte aangetaste korrels

d)

korrels waarvan de kiem kleurafwijkingen vertoont

e)

tijdens het drogen verhitte korrels

0,50 %

0,50 %

3 %

0,50 %

0,50 %

3.

Gevlekte korrels en/of door fusariose aangetaste korrels, waaronder:

5 %

door fusariose aangetaste korrels

1,5 %

4.

Gekiemde korrels

4 %

4 %

6 %

6 %

6 %

5.

Uitschot (Schwarzbesatz), waaronder:

3 %

3 %

3 %

3 %

3 %

a)

zaden van andere planten:

schadelijke

0,10 %

0,10 %

0,10 %

0,10 %

0,10 %

andere

b)

bedorven korrels waaronder:

 

 

 

 

 

door spontane broei en door te hevige droging beschadigde korrels

0,05 %

0,05 %

andere

c)

onzuiverheden

d)

kaf

e)

moederkoren

0,05 %

0,05 %

f)

door brandschimmel aangetaste korrels

g)

dode insecten en deeltjes van insecten

C.

Maximumaandeel aan korrels die geheel of zelfs gedeeltelijk hun glazig uiterlijk hebben verloren

27 %

D.

Maximumtanninegehalte (3)

1 %

E.

Minimaal soortelijk gewicht (kg/hl)

78

73

62

F.

Minimaal eiwitgehalte (3)

11,5 %

10,5 %

G.

Minimaal valgetal volgens Hagberg in seconden

220

220

H.

Minimumgetal volgens Zélény (ml)

22

„—”

hiervoor geldt geen specifieke bepaling.

Voor de bestanddelen die geen basisgraan van onberispelijke kwaliteit zijn, gelden de omschrijvingen van deel III van deze bijlage.

Korrels van basisgraan en van ander graan die bedorven zijn, moederkoren zijn of door brandschimmel zijn aangetast, worden ingedeeld in de categorie „uitschot”, zelfs indien zij gebreken vertonen die onder andere categorieën vallen.

DEEL III

1.   OMSCHRIJVING VAN DE BESTANDDELEN DIE GEEN ONBERISPELIJK BASISGRAAN ZIJN

1.1.   Gebroken korrels

Alle korrels waarvan het endosperm gedeeltelijk onbedekt is, worden als gebroken korrels beschouwd. Door dorsen beschadigde korrels en korrels waarvan de kiem is weggeslagen, behoren eveneens tot deze categorie.

Bij maïs zijn „gebroken korrels”, korrels of delen daarvan die door een zeef met ronde gaten met een diameter van 4,5 mm gaan.

Bij sorghum zijn „gebroken korrels”, korrels of delen daarvan die door een zeef met ronde gaten met een diameter van 1,8 mm gaan.

1.2.   Graanbijmengsels

a)   Noodrijpe korrels

Als noodrijpe korrels worden beschouwd de korrels die, na verwijdering van alle andere in deze bijlage bedoelde bestanddelen van het monster, door zeven met de hierna genoemde spleetbreedte gaan: zachte tarwe: 2,0 mm, durumtarwe: 1,9 mm en gerst: 2,2 mm.

Noodrijpe korrels zijn echter, in afwijking van deze definitie,

bij gerst uit Estland, Letland, Finland en Zweden die een soortelijk gewicht heeft van 64 kg per hl of meer en die in die lidstaten voor interventie wordt aangeboden of

bij gerst met een vochtgehalte van ten hoogste 12,5 %, korrels die, na verwijdering van alle andere in deze bijlage bedoelde bestanddelen, door zeven met een spleetbreedte van 2,0 mm gaan.

Bovendien behoren door vorst aangetaste korrels en onrijpe (groene) korrels ook tot de noodrijpe korrels.

b)   Korrels van andere graansoorten

Korrels van andere graansoorten zijn alle graankorrels die niet behoren tot de soort waaruit het monster genomen is.

c)   Door ongedierte aangetaste korrels

Korrels aangetast door ongedierte zijn die welke aangetaste plekken vertonen. Hiertoe behoren ook de door wantsen aangetaste korrels.

d)   Korrels waarvan de kiem kleurafwijkingen vertoont, gevlekte korrels en door fusariose aangetaste korrels

Korrels waarvan de kiem kleurafwijkingen vertoont, zijn korrels waarvan de huid over de intacte, nog geen tekenen van kieming vertonende kiem, bruin tot bruinzwart gekleurd is. Bij zachte tarwe worden korrels waarvan de kiem kleurafwijkingen vertoont, slechts boven de 8 % in aanmerking genomen.

Bij durumtarwe worden:

als gevlekte korrels beschouwd, korrels die op andere plaatsen dan op de kiem bruine tot bruinzwarte vlekken vertonen;

als door fusariose aangetaste korrels beschouwd, korrels waarvan de zaadhuid aangetast is door mycelium van fusarium; die korrels lijken enigszins noodrijp, zijn gerimpeld en vertonen roze of witte diffuse vlekken met een vage omtrek.

e)

Door droging verhitte korrels zijn korrels die uiterlijke tekenen van brand vertonen, maar die niet bedorven zijn.

1.3.   Gekiemde korrels

Gekiemde korrels zijn die waarbij men duidelijk, met het blote oog, een kiemwortel of bladaanleg ziet. Niettemin dient men bij het beoordelen van het gehalte aan gekiemde korrels rekening te houden met de aard van het volledige monster. Bij graanrassen met vooruitstekende kiem, zoals durumtarwe, kan het huidje dat de kiem bedekt, gemakkelijk openbreken wanneer de graanpartij in beweging is. Zulke korrels gelijken dan erg op gekiemde korrels, doch mogen niet tot deze categorie worden gerekend. Van gekiemde korrels is alleen sprake wanneer de kiem duidelijk zichtbare veranderingen heeft ondergaan, waardoor de gekiemde korrel gemakkelijk van een gewone korrel te onderscheiden is.

1.4.   Uitschot (Schwarzbesatz)

a)   Zaden van andere planten

„Zaden van andere planten” zijn zaden van al dan niet gekweekte gewassen, met uitzondering van granen. Deze zaden van andere planten bestaan uit zaden zonder gebruikswaarde, zaden die kunnen worden gebruikt als veevoeder en schadelijke zaden.

„Schadelijke zaden” zijn zaden die voor mens en dier giftig zijn, zaden die het schonen en het malen van granen hinderen of bemoeilijken, en zaden die de kwaliteit van verwerkte producten op basis van granen wijzigen.

b)   Bedorven korrels

„Bedorven korrels” zijn korrels die door rotting, aantasting door schimmels of bacteriën of door andere oorzaken voor menselijke voeding en, voor wat voedergranen betreft, voor veevoeding ongeschikt zijn geworden.

Door spontane broei of te hevige droging beschadigde korrels behoren eveneens tot deze categorie. Dit zijn volledig ontwikkelde korrels waarvan de vruchtwand een grijsbruine tot zwarte kleur vertoont, terwijl bij doorsnijden het meellichaam een geelgrijze tot bruinzwarte verkleuring te zien geeft.

Door tarwegalmuggen aangetaste korrels worden slechts als bedorven korrels beschouwd wanneer meer dan de helft van het korreloppervlak door een secundaire schimmelaantasting een verkleuring te zien geeft die varieert van grijs tot zwart. Als minder dan de helft van het korreloppervlak is verkleurd, moeten de korrels worden gerekend tot korrels aangetast door ongedierte.

c)   Onzuiverheden

Alle bestanddelen van een graanmonster die niet door een zeef met een spleetbreedte van 3,5 mm gaan (uitgezonderd korrels van andere graansoorten, alsmede bijzonder dikke korrels van de basisgraansoort) en die welke door spleten van 1 mm gaan, worden als onzuiverheden beschouwd. Tot deze categorie worden eveneens gerekend, steentjes, zand, strodeeltjes en andere onzuiverheden in de monsters die door een zeef met een spleetbreedte van 3,5 mm gaan maar door een zeef met een spleetbreedte van 1 mm worden tegengehouden.

Deze definitie geldt niet voor maïs. Voor deze graansoort moeten alle bestanddelen die door een zeef met een spleetbreedte van 1 mm gaan en alle in de eerste alinea bedoelde bestanddelen als onzuiverheden worden beschouwd.

d)

Kaf (voor maïs: deeltjes van de kolven)

e)

Moederkoren

f)

Door brandschimmel aangetaste korrels

g)

Dode insecten en deeltjes van insecten

1.5.

Levend ongedierte

1.6.   Korrels die hun glazig uiterlijk hebben verloren

Korrels van durumtarwe die hun glazig uiterlijk hebben verloren, zijn korrels waarvan het meellichaam niet meer als volledig glazig kan worden beschouwd.

2.   VOOR DE DEFINITIE VAN GRAANBIJMENGSELS IN AANMERKING TE NEMEN SPECIFIEKE ELEMENTEN PER GRAANSOORT

2.1.   Durumtarwe

Graanbijmengsels zijn noodrijpe korrels, korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels, korrels waarvan de kiem een verkleuring vertoont, gevlekte of door fusariose aangetaste korrels en door droging verhitte korrels.

Het uitschot bestaat uit zaden van andere planten, bedorven korrels, onzuiverheden, kaf, moederkoren, door brandschimmel aangetaste korrels, dode insecten en deeltjes van insecten.

2.2.   Zachte tarwe

Graanbijmengsels zijn noodrijpe korrels, korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels, korrels waarvan de kiem een verkleuring vertoont en door droging verhitte korrels.

Het uitschot bestaat uit zaden van andere planten, bedorven korrels, onzuiverheden, kaf, moederkoren, door brandschimmel aangetaste korrels, dode insecten en deeltjes van insecten.

2.3.   Gerst

Graanbijmengsels zijn noodrijpe korrels, korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels en door droging verhitte korrels.

Het uitschot bestaat uit zaden van andere planten, bedorven korrels, onzuiverheden, kaf, dode insecten en deeltjes van insecten.

2.4.   Maïs

Graanbijmengsels zijn korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels en door droging verhitte korrels.

Voor deze graansoort moeten alle bestanddelen van het monster die door een zeef met een spleetbreedte van 1 mm gaan, als onzuiverheden worden beschouwd.

Het uitschot bestaat uit zaden van andere planten, bedorven korrels, onzuiverheden, kaf, dode insecten en deeltjes van insecten.

2.5.   Sorghum

Graanbijmengsels zijn korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels en door droging verhitte korrels.

Het uitschot bestaat uit zaden van andere planten, bedorven korrels, onzuiverheden, kaf, dode insecten en deeltjes van insecten.

DEEL IV

Methoden voor de bepaling van de kwaliteit van de voor interventie aangeboden granen

Voor de bepaling van de kwaliteit van de voor interventie aangeboden granen worden de volgende methoden gebruikt:

a)

de referentiemethode voor de bepaling van de bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn, is die van deel V van deze bijlage;

b)

de referentiemethode voor de bepaling van het vochtgehalte is die van deel VI van deze bijlage. De lidstaten mogen evenwel ook andere op het in bijlage V aangegeven principe gebaseerde methoden, ISO-methode 712:1998 of een op infraroodtechnologie gebaseerde methode toepassen. Bij geschillen is alleen de methode van deel V van deze bijlage rechtsgeldig;

c)

de referentiemethode voor de bepaling van het tanninegehalte van sorghum is ISO-methode 9648:1988;

d)

de referentiemethode voor de vaststelling dat het deeg van zachte tarwe niet kleeft en machinaal kan worden verwerkt, is die van deel VII van deze bijlage;

e)

de referentiemethode voor de vaststelling van het eiwitgehalte van gemalen zachte tarwe is die welke door de International Association for Cereal Chemistry (ICC) is erkend en waarvan de normen zijn vastgesteld in rubriek nr. 105/2 „Methode voor de bepaling van het eiwitgehalte in granen en graanproducten”.

De lidstaten mogen evenwel andere methoden gebruiken. In dat geval moeten zij de Commissie vooraf het bewijs leveren van de erkenning van de met die methode verkregen resultaten door de ICC;

f)

het Zélény-getal van gemalen zachte tarwe wordt bepaald overeenkomstig ISO-methode 5529:1992;

g)

het valgetal van Hagberg (amylaseactiviteitstest) wordt bepaald overeenkomstig ISO-methode 3093:2004;

h)

de referentiemethode voor de bepaling van de mate waarin het glazig uiterlijk van harde tarwe verloren is gegaan, is die van deel VIII van deze bijlage;

i)

de referentiemethode voor het bepalen van het soortelijk gewicht is ISO-methode 7971/2:1995;

j)

de bemonsteringsmethoden en de referentieanalysemethoden voor de bepaling van het gehalte aan mycotoxinen zijn die welke zijn genoemd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 en zijn vastgesteld in de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie (4).

DEEL V

Referentiemethode voor het bepalen van de bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn

1.

Voor zachte tarwe, durumtarwe en gerst wordt een doorsneemonster van 250 g telkens gedurende een halve minuut over twee zeven met een spleetbreedte van respectievelijk 3,5 mm en 1,0 mm gezeefd.

Om een constante zeefwerking te garanderen worden mechanische zeven, bijvoorbeeld zeven gemonteerd op een triltafel, aanbevolen.

De bestanddelen die door een zeef met een spleetbreedte van 3,5 mm worden tegengehouden en die welke door de zeef met een spleetbreedte van 1 mm gaan, worden samen gewogen en worden als onzuiverheden beschouwd. Wanneer zich bij de bestanddelen die door de zeef met een spleetbreedte van 3,5 mm worden tegengehouden, korrels van „andere graansoorten” of bijzonder dikke korrels van de basisgraansoort bevinden, worden deze bestanddelen weer toegevoegd aan het gezeefde monster. In de doorval van de zeef met een spleetbreedte van 1 mm moet worden nagegaan of zich daarin levend ongedierte bevindt.

Uit het gezeefde monster wordt met behulp van een monsterverdeler een monster van 50 à 100 g afgesplitst. Dit deelmonster moet worden gewogen.

Het deelmonster wordt vervolgens met behulp van een pincet of een hoornen spatel uitgespreid op een tafel, waarna de gebroken korrels, de korrels van andere graansoorten, de gekiemde korrels, de door ongedierte aangetaste korrels, de door vorst beschadigde korrels, de korrels met kleurafwijkingen aan de kiem, de gevlekte korrels, de zaden van andere planten, het moederkoren, de bedorven korrels, de door brandschimmel aangetaste korrels, het kaf en het levend ongedierte en de dode insecten worden uitgezocht.

Als het deelmonster korrels bevat die zich nog in de kafjes bevinden, worden zij met de hand hiervan ontdaan; de aldus verkregen kafjes worden tot de categorie kaf gerekend. Steentjes, zand en strodeeltjes worden als onzuiverheden beschouwd.

Het deelmonster wordt gedurende een halve minuut gezeefd over een zeef met een spleetbreedte van 2,0 mm voor zachte tarwe, 1,9 mm voor durumtarwe en 2,2 mm voor gerst. De bestanddelen die door deze zeef gaan, worden als noodrijpe korrels beschouwd. Door vorst aangetaste korrels en onrijpe groene korrels worden tot de categorie „noodrijpe korrels” gerekend.

2.

Voor maïs wordt een doorsneemonster van 500 g en voor sorghum een doorsneemonster van 250 g gedurende een halve minuut in een zeef met een spleetbreedte van 1 mm geschud. Geconstateerd wordt of er zich levend ongedierte en dode insecten in bevinden.

Met behulp van een pincet of een hoornen spatel worden uit de bestanddelen die door de zeef met een spleetbreedte van 1 mm worden tegengehouden, steentjes, zand, strodeeltjes en andere onzuiverheden uitgezocht.

De aldus uitgezochte onzuiverheden worden bij de bestanddelen gevoegd die door de zeef met een spleetbreedte van 1 mm zijn gegaan, en samen gewogen.

Met een monsterverdeler worden uit het gezeefde monster een monster van 100 à 200 g voor maïs en een monster van 25 à 50 g voor sorghum afgesplitst. Deze deelmonsters worden gewogen en vervolgens in een dunne laag op een tafel uitgespreid. Met een pincet of een hoornen spatel worden de deeltjes van andere graansoorten, de door ongedierte aangetaste korrels, de door vorst beschadigde korrels, de gekiemde korrels, de zaden van andere planten, de bedorven korrels, het kaf en het levend ongedierte en de dode insecten uitgezocht.

Daarna worden deze deelmonsters over een zeef met ronde gaten van 4,5 mm diameter voor maïs en van 1,8 mm diameter voor sorghum gezeefd. De bestanddelen die door deze zeef gaan, worden als gebroken korrels beschouwd.

3.

De categorieën bestanddelen die volgens de uitkomsten van de in de punten 1 en 2 bedoelde methoden geen onberispelijk basisgraan zijn, worden zo zorgvuldig mogelijk tot op 0,01 g nauwkeurig gewogen en daarna in procenten van het doorsneemonster berekend. De gegevens in het analyserapport worden tot op 0,1 % nauwkeurig vermeld. Geconstateerd wordt of er zich levend ongedierte in het monster bevindt.

In beginsel moeten twee analyses per monster worden verricht. Ten aanzien van het totaal van de bovengenoemde bestanddelen mogen zij niet meer dan 10 % verschillen.

4.

Voor de in de punten 1, 2 en 3 omschreven methoden worden de volgende toestellen gebruikt:

a)

monsterverdeler, bijvoorbeeld conische verdeler of spleetverdeler;

b)

precisieweegschaal of technische balans;

c)

zeven met een spleetbreedte van 1,0 mm, 1,8 mm, 1,9 mm, 2,0 mm, 2,2 mm en 3,5 mm en zeven met ronde gaten van 1,8 mm en van 4,5 mm diameter. De zeven worden eventueel gemonteerd op een triltafel.

DEEL VI

Referentieonderzoekmethode voor de bepaling van het vochtgehalte

1.   Principe

Het product wordt bij een temperatuur van + 130 à 133 oC bij normale druk gedroogd, en wel gedurende een naargelang van de grootte van de deeltjes vastgestelde tijdsduur.

2.   Toepassing

Deze droogmethode geldt voor korrels die gemalen zijn tot deeltjes waarvan ten minste 50 % door een zeef met ronde gaten van 0,5 mm gaat en niet meer dan 10 % achterblijft op de zeef met ronde gaten van 1,0 mm. De methode geldt eveneens voor meel.

3.   Toestellen

Precisieweegschaal

Molen vervaardigd van materiaal dat geen vocht opneemt en die gemakkelijk kan worden gereinigd, een snelle en gelijkmatige vermaling mogelijk maakt zonder aanmerkelijke warmteontwikkeling, het contact met de buitenlucht zoveel mogelijk uitsluit en beantwoordt aan de in punt 2 gestelde eisen (bijvoorbeeld een uitneembare schijvenmolen).

Weegdoosjes van corrosievrij metaal of van glas, voorzien van een vlak geslepen deksel; de nuttige oppervlakte moet een verdeling van het monster mogelijk maken tot 0,3 g per cm2.

Elektrisch verwarmde isothermische droogstoof die op een temperatuur tussen + 130 oC en 133 oC (5) is afgesteld en een toereikende ventilatie bezit (6).

Exsiccator met een dikke, geperforeerde metalen of eventueel porseleinen plaat die een doeltreffend droogmiddel bevat.

4.   Werkwijze

Droging

In het weegdoosje waarvan het gewicht van tevoren nauwkeurig is bepaald, weegt men (tot op ± 1 mg nauwkeurig) voor granen met kleine korrels iets meer dan 5 g van de vermalen hoeveelheid en voor maïs iets meer dan 8 g. Men plaatst het doosje in een droogstoof die op een temperatuur van + 130 oC à 133 oC is gebracht. Om een te grote temperatuurdaling in de droogstoof te vermijden, wordt het doosje zo snel mogelijk daarin geplaatst. Men laat drogen gedurende twee uur voor granen met kleine korrels en gedurende vier uur voor maïs, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de temperatuur in de droogstoof opnieuw + 130 oC à 133 oC heeft bereikt. Men neemt het doosje daarna uit de droogstoof, sluit het doosje snel wederom af met het deksel, laat het gedurende 30 tot 45 minuten in een exsiccator afkoelen, waarna men het weegt (de weging dient tot op ± 1 mg nauwkeurig te worden verricht).

5.   Wijze van berekening en formules

E

=

het oorspronkelijk gewicht in gram van het monster;

M

=

het gewicht in gram van het monster na conditionering;

M’

=

het gewicht in gram van het monster na vermaling;

m

=

het gewicht in gram van het droge monster.

Het vochtgehalte, in procent van het product als zodanig, is gelijk aan:

zonder voorafgaande conditionering (E - m) × 100/E,

met voorafgaande conditionering [(M’ - m)M/M’ + E - M] × 100/E = 100 (1 - Mm/EM’).

De proeven worden ten minste dubbel uitgevoerd.

6.   Herhaling

Het verschil tussen twee gelijktijdig of in snelle opeenvolging door dezelfde analist uitgevoerde vochtgehaltebepalingen mag niet meer bedragen dan 0,15 g vocht per 100 g monster. Is het verschil groter, dan moet de proef worden herhaald.

DEEL VII

Methode voor de bepaling van de klevendheid en de machinale verwerkbaarheid van deeg van zachte tarwe

1.   Titel

Methode voor de bakproef met tarwebloem.

2.   Toepassing

De methode geldt voor bloem die met een laboratoriummolen uit tarwe is gemalen voor de vervaardiging van met gist gerezen brood.

3.   Principe

In een voorgeschreven kneder wordt deeg aangemaakt uit bloem, water, gist, zout en sucrose. Na het verdelen en het opbollen krijgen de deegbollen 30 minuten rust; ze worden opgemaakt, op bakplaten geplaatst en na een laatste rijs van vaste duur gebakken. De deegverwerkingseigenschappen worden beoordeeld. De broden worden beoordeeld op volume en hoogte.

4.   Grondstoffen

4.1.   Gist

Actieve gedroogde gist Saccharomyces cerevisiae, van het type DHW-Hamburg-Wansbeck of gelijkwaardig product.

4.2.

Leidingwater

4.3.   Suiker-zout-ascorbinezuuroplossing

Los op in 800 ± 5 g water: 30 ±0,5 g natriumchloride (handelskwaliteit), 30 ±0,5 g sucrose (handelskwaliteit) en 0,040 ±0,001 g ascorbinezuur. Dagelijks vers bereiden.

4.4.   Suikeroplossing

Los in 95 ± 1 g water op: 5 ±0,1 g sucrose (handelskwaliteit). Dagelijks vers bereiden.

4.5.   Enzymactieve moutbloem

Handelskwaliteit.

5.   Toestellen en hulpmiddelen

5.1.   Omstandigheden in het bakkerijlokaal

Met voorzieningen die het mogelijk maken de temperatuur tussen 22 en 25 oC te houden.

5.2.   Koelkast

Instelbaar op een temperatuur van 4 ± 2 oC.

5.3.   Weegschaal

Maximumbelasting 2 kg, precisie 2 g.

5.4.   Weegschaal

Maximumbelasting 0,5 kg, precisie 0,1 g.

5.5.   Analytische weegschaal

Precisie 0,1 × 10-3 g.

5.6.   Kneder

Stephan UMTA 10, met kneedarmmodel „Detmold” (Stephan Soehne GmbH) of gelijkwaardig apparaat.

5.7.   Rijskast

Ingesteld op een temperatuur van 30 ± 1 oC.

5.8.   Open kunststofdozen

Gemaakt van polymethylmethacrylaat (Plexiglas, Perspex). Inwendige afmetingen: 25 × 25 cm, hoogte: 15 cm; wanddikte 0,5 ±0,05 cm.

5.9.   Vierkante kunststofplaten

Gemaakt van polymethylmethacrylaat (Plexiglas, Perspex). Minstens 30 × 30 cm, dikte 0,5 ±0,05 cm.

5.10.   Opboller

Brabender (Brabender OHG) opboller of gelijkwaardig apparaat.

6.   Monsterneming

Volgens ICC-norm nr. 101.

7.   Werkwijze

7.1.   Bepaling van de wateropname

De waterabsorptie wordt bepaald volgens ICC-norm nr. 115/1.

7.2.   Bepaling van de hoeveelheid toe te voegen moutbloem

Bepaal het valgetal van de bloem volgens ISO 3093-1982. Wanneer dit valgetal hoger is dan 250, bepaal dan, met behulp van een reeks mengsels van de bloem met toenemende hoeveelheden moutbloem (4.5), de hoeveelheid moutbloem die toegevoegd moet worden om het valgetal tussen 200 en 250 te brengen. Als het valgetal kleiner is dan 250, hoeft geen moutbloem te worden toegevoegd.

7.3.   Reactivering van actieve gedroogde gist

Breng de suikeroplossing (4.4) op een temperatuur van 35 ± 1 oC. Giet één gewichtsdeel actieve gedroogde gist in vier gewichtsdelen van de op temperatuur gebrachte suikeroplossing. Niet roeren; zo nodig zwenken.

Laat 10 ± 1 minuut staan, roer daarna tot een homogene suspensie is verkregen. Gebruik deze suspensie binnen 10 minuten.

7.4.   Op temperatuur brengen van de bloem en de vloeistof voor de deegbereiding

De bloem en het water moeten op een zodanige temperatuur gebracht worden dat het deeg na het kneden een temperatuur van 27 ± 1 oC heeft.

7.5.   Deegsamenstelling

Weeg met een nauwkeurigheid van 2 g, 10 y/3 g bloem waarvan het vochtgehalte niet is gewijzigd (overeenkomend met 1 kg bloem met een vochtgehalte van 14 %), waarin „y” de in de farinograafproef gebruikte hoeveelheid bloem is (zie ICC-norm nr. 115/1).

Weeg met een nauwkeurigheid van 0,2 g de hoeveelheid moutbloem af die nodig is om het valgetal tussen 200 en 250 te brengen (7.2).

Weeg 430 ± 5 g suiker-zout-ascorbinezuuroplossing (4.3) af en voeg water toe tot een totale massa van (x - 9) 10 y/3 g (zie 10.2), waarin „x” de in de farinograafproef gebruikte hoeveelheid water is (zie ICC-norm nr. 115/1). Deze gezamenlijke massa (gewoonlijk tussen 450 en 650 g) moet met een nauwkeurigheid van 1,5 g worden bereikt.

Weeg 90 ± 1 g gistsuspensie (7.3) af.

Noteer de totale massa van het deeg (P), die de som is van de massa’s van de bloem, de suiker-zout-ascorbinezuuroplossing plus water, de gistsuspensie en de moutbloem.

7.6.   Kneden

Breng alvorens te beginnen de kneder op een temperatuur van 27 ± 1 oC met gebruik van een hoeveelheid verwarmd water.

Doe de vloeibare deeggrondstoffen in de kneder en strooi er de bloem plus de moutbloem in.

Zet de kneder aan en laat deze gedurende 60 seconden op snelheid 1 (1 400 omwentelingen per minuut) lopen. Draai 20 seconden na het begin van het kneden, de wand van de kneder af door de aan het deksel van de kneedkuip bevestigde schraper tweemaal rond te draaien.

Meet de temperatuur van het deeg. Wanneer die niet tussen 26 en 28 oC ligt, doe het deeg dan weg en kneed een nieuw na de temperatuur van de grondstoffen bijgeregeld te hebben.

Beoordeel de deegverwerkingseigenschappen met een van de volgende uitdrukkingen:

niet-klevend en machinaal verwerkbaar, of

klevend en niet machinaal verwerkbaar.

Deeg wordt als „niet-klevend en machinaal verwerkbaar” beschouwd als het aan het einde van het kneden een samenhangende massa vormt die nauwelijks aan de wand van de kuip en de kneedarm van de kneder kleeft. Het deeg moet met de hand in één beweging uit de kneedkuip kunnen worden genomen zonder dat aanmerkelijke hoeveelheden achterblijven.

7.7.   Verdelen en opbollen

Weeg, met een nauwkeurigheid van 2 g, drie stukken deeg af volgens de formule:

p

=

0,25 P waarin:

p

=

massa van het afgewogen deegstuk,

P

=

totale massa van het deeg.

Bol de deegstukken onmiddellijk gedurende 15 seconden op in de opboller (5.10) en plaats ze daarna gedurende 30 ± 2 minuten op de kunststofplaten (5.9), onder de omgekeerde kunststofdozen (5.8), in de rijskast (5.7).

Gebruik geen stuifbloem.

7.8.   Opmaken

Breng de deegstukken op de kunststofplaten, onder de omgekeerde dozen, naar de opboller (5.10) en bol ieder deegstuk opnieuw gedurende 15 seconden op. Neem de doos pas onmiddellijk vóór het opbollen boven het deegstuk weg. Beoordeel de deegverwerkingseigenschappen opnieuw met een van de volgende uitdrukkingen:

niet-klevend en machinaal verwerkbaar, of

klevend en niet machinaal verwerkbaar.

Deeg wordt als „niet-klevend en machinaal verwerkbaar” beschouwd als het nauwelijks of helemaal niet hecht aan de wanden van de „kamer” van de opboller, zodat het vrij om zijn eigen as kan ronddraaien en een regelmatige bol kan vormen tijdens de werking van het apparaat. Aan het einde van de bewerking mag bij het oplichten van het deksel van de „kamer” het deeg niet kleven aan de wanden.

8.   Analyseverslag

In het verslag moet het volgende worden vermeld:

de deegverwerkingseigenschappen aan het einde van het kneden en bij het opmaken,

het valgetal van de bloem zonder toevoeging van moutbloem,

alle waargenomen afwijkingen.

Voorts moeten worden vermeld:

de gebruikte methode,

alle bijzonderheden die nodig zijn voor het identificeren van het monster.

9.   Algemene opmerkingen

9.1.

De formule voor het berekenen van de hoeveelheid vloeistof voor het deeg is gebaseerd op de volgende overwegingen:

Toevoeging van x ml water aan het equivalent van 300 g bloem met 14 % vochtgehalte geeft de voorgeschreven consistentie. Omdat in de bakproef 1 kg bloem (vochtgehalte 14 %) wordt gebruikt, terwijl x gebaseerd is op 300 g bloem, is voor de bakproef x gedeeld door drie en vermenigvuldigd met 10 g water nodig, dus 10 x/3 g.

De 430 g suiker-zout-ascorbinezuuroplossing bevat 15 g zout en 15 g suiker. Deze 430 g oplossing wordt opgenomen in de vloeistof voor het deeg. Om 10 x/3 g water aan het deeg toe te voegen, moet dus (10 x/3 + 30) g vloeistof bestaande uit de 430 g suiker-zout-ascorbinezuuroplossing en een hoeveelheid hieraan toegevoegd water, worden bijgevoegd.

Hoewel een deel van het water dat met de gistsuspensie wordt toegevoegd, geabsorbeerd is door de gist, bevat deze suspensie ook „vrij” water. Er is willekeurig aangenomen dat 90 g gistsuspensie 60 g „vrij” water bevat. De hoeveelheid vloeistof voor het deeg moet dus gecorrigeerd worden voor deze 60 g „vrij” water in de gistsuspensie, dus moet uiteindelijk 10 x/3 plus 30 min 60 g toegevoegd worden. Dit kan als volgt herleid worden: (10 x/3 + 30) - 60 = 10 x/3 - 30 = (x/3 - 3) 10 = (x - 9) 10/3, zijnde de formule in punt 7.5. Als bijvoorbeeld met de farinograafproef een watertoevoeging x van 165 ml is gevonden, moet deze waarde in de formule worden gesubstitueerd, en moet dus aan de 430 g suiker-zout-ascorbinezuuroplossing water worden toegevoegd tot een totale massa van:

(165 - 9) 10/3 = 156 × 10/3 = 520 g.

9.2.

De methode is niet rechtstreeks toepasbaar op tarwe. Om de bakkwaliteit van tarwe te bepalen moet de volgende werkwijze worden gevolgd:

Reinig de tarwe en bepaal het vochtgehalte van de gereinigde tarwe. Conditioneer de tarwe niet, indien het vochtgehalte tussen 15 en 16 % ligt. Indien het vochtgehalte buiten deze grenzen ligt, moet het vochtgehalte ten minste drie uur vóór het malen op 15,5 ±0,5 % worden gebracht.

Maal de tarwe tot bloem met behulp van een Buehler laboratoriummolen MLU 202 of met een Brabender Quadrumat Senior molen of met een gelijkwaardige molen.

Kies een zodanige maalmethode dat een bloem verkregen wordt van ten minste 72 % uitmaling, met een asgehalte tussen 0,50 en 0,60 % op basis van de droge stof.

Bepaal het asgehalte van de bloem volgens bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie en het vochtgehalte van de bloem volgens de onderhavige verordening. Bereken het uitmalingspercentage door middel van de vergelijking:

E = (((100 - f) F)/(100 - w) W) × 100 %

waarin:

E

=

uitmalingspercentage,

f

=

vochtgehalte van de bloem,

w

=

vochtgehalte van de tarwe,

F

=

massa van de verkregen bloem met vochtgehalte f,

W

=

massa van de gemalen tarwe met vochtgehalte w.

Opmerking

:

Bijzonderheden betreffende de te gebruiken grondstoffen en apparaten staan vermeld in document T/77 300 van 31 maart 1977 uitgegeven door het Instituut voor Graan, Meel en Brood, TNO, Postbus 15, Wageningen, Nederland.

DEEL VIII

Bepaling van het gehalte aan korrels die geheel of gedeeltelijk hun glazig uiterlijk hebben verloren

1.   Principe

Slechts een deel van het monster wordt gebruikt voor de bepaling van het gehalte aan korrels die geheel of gedeeltelijk hun glazig uiterlijk hebben verloren. De korrels worden gesneden met behulp van de korrelsnijder van Pohl of een equivalent toestel.

2.   Toestellen en hulpmiddelen

Korrelsnijder van Pohl of een equivalent toestel,

Pincetten, scalpel,

Kom of bakje.

3.   Werkwijze

a)

Het onderzoek wordt verricht op een monster van 100 g, waaruit eerst de bestanddelen worden afgezonderd die geen onberispelijk basisgraan zijn.

b)

Het monster wordt overgebracht in een kom en goed gehomogeniseerd.

c)

Nadat een plaat in de korrelsnijder is gebracht, wordt een handvol korrels over het rooster uitgespreid. Vervolgens moet zolang worden geklopt tot zich nog slechts één korrel in elk roostervakje bevindt. Het mobiele gedeelte wordt vervolgens neergeklapt om de korrels vast te houden, zodat zij kunnen worden doorgesneden.

d)

Deze bereiding van plaatjes moet worden herhaald totdat ten minste 600 korrels zijn doorgesneden.

e)

Het aantal korrels die geheel of gedeeltelijk hun glazig uiterlijk hebben verloren, wordt geteld.

f)

Vervolgens wordt het percentage berekend van de korrels die geheel of gedeeltelijk hun glazig uiterlijk hebben verloren.

4.   Weergave van de resultaten

I

=

massa bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn, in gram.

M

=

percentage korrels die geheel of gedeeltelijk hun glazig uiterlijk hebben verloren ten opzichte van het onderzochte aantal zuivere korrels.

5.   Resultaat

Aantal korrels die geheel of gedeeltelijk hun glazig uiterlijk hebben verloren, uitgedrukt als percentage van het monster:

[M × (100 - I)]/100 = …

DEEL IX

Prijsverhogingen en -verlagingen

Tabel I

Prijsverhogingen voor het vochtgehalte

Maïs en sorghum

Andere graansoorten

Vochtgehalte

(%)

Verhoging

(EUR/t)

Vochtgehalte

(%)

Verhoging

(EUR/t)

13,4

0,1

13,3

0,2

13,2

0,3

13,1

0,4

13,0

0,5

12,9

0,6

12,8

0,7

12,7

0,8

12,6

0,9

12,5

1,0

12,4

0,1

12,4

1,1

12,3

0,2

12,3

1,2

12,2

0,3

12,2

1,3

12,1

0,4

12,1

1,4

12,0

0,5

12,0

1,5

11,9

0,6

11,9

1,6

11,8

0,7

11,8

1,7

11,7

0,8

11,7

1,8

11,6

0,9

11,6

1,9

11,5

1,0

11,5

2,0

11,4

1,1

11,4

2,1

11,3

1,2

11,3

2,2

11,2

1,3

11,2

2,3

11,1

1,4

11,1

2,4

11,0

1,5

11,0

2,5

10,9

1,6

10,9

2,6

10,8

1,7

10,8

2,7

10,7

1,8

10,7

2,8

10,6

1,9

10,6

2,9

10,5

2,0

10,5

3,0

10,4

2,1

10,4

3,1

10,3

2,2

10,3

3,2

10,2

2,3

10,2

3,3

10,1

2,4

10,1

3,4

10,0

2,5

10,0

3,5


Tabel II

Prijsverlagingen voor het vochtgehalte

Maïs en sorghum

Andere graansoorten

Vochtgehalte

(%)

Verlaging

(EUR/t)

Vochtgehalte

(%)

Verlaging

(EUR/t)

13,5

1,0

14,5

1,0

13,4

0,8

14,4

0,8

13,3

0,6

14,3

0,6

13,2

0,4

14,2

0,4

13,1

0,2

14,1

0,2


Tabel III

Prijsverlagingen voor het soortelijk gewicht

Graansoort

Soortelijk gewicht

(kg/hl)

Prijsverlaging

(EUR/t)

Zachte tarwe

Minder dan 76 tot 75

0,5

 

Minder dan 75 tot 74

1,0

 

Minder dan 74 tot 73

1,5

Gerst

Minder dan 64 tot 62

1,0


Tabel IV

Prijsverlagingen voor het eiwitgehalte

Eiwitgehalte (7)

(N × 5,7)

Prijsverlaging

(EUR/t)

Minder dan 11,5 tot 11,0

2,5

Minder dan 11,0 tot 10,5

5

DEEL X

Praktische methode voor de bepaling van de door de interventiebureaus op de prijs voor sorghum toe te passen verlaging

1.   Basisgegevens

P

=

percentage tannine van het monster, berekend op het ruwe product

0,4 %

=

percentage tannine boven hetwelk de verlaging wordt toegepast, 11 % (8) = verlaging overeenkomend met 1 % tannine berekend op de droge stof.

2.   Berekening van de verlaging

De verlaging, uitgedrukt in euro, die moet worden toegepast op de referentieprijs, wordt berekend volgens de volgende formule:

11 (P - 0,40)

Image

Image

DEEL XI

Berekening van de prijsverhogingen en -verlagingen

De in artikel 38 bedoelde prijsverhogingen en -verlagingen die worden toegepast op de interventieprijs van voor interventie aangeboden granen, worden uitgedrukt in euro per ton en worden vastgesteld door die interventieprijs te vermenigvuldigen met de som van de hieronder bedoelde verhogings- en verlagingspercentages:

a)

wanneer het vochtgehalte van het voor interventie aangeboden graan lager is dan 13 % voor maïs en sorghum en dan 14 % voor de overige graansoorten, worden de in tabel I van deel IX van deze bijlage vastgestelde verhogingen toegepast. Wanneer het vochtgehalte van dat voor interventie aangeboden graan hoger is dan respectievelijk 13 % en 14 %, worden de in tabel II van deel IX bij deze bijlage vastgestelde verlagingen toegepast;

b)

wanneer het soortgelijk gewicht van het voor interventie aangeboden graan lager is dan 76 kg/hl voor zachte tarwe en dan 64 kg/hl voor gerst, worden de in tabel III van deel IX van deze bijlage vastgestelde verlagingen toegepast;

c)

wanneer het percentage gebroken korrels hoger is dan 3 % bij durumtarwe, zachte tarwe of gerst en dan 4 % bij maïs of sorghum, wordt per 0,1 procentpunt boven genoemde percentages een verlaging van 0,05 EUR toegepast;

d)

wanneer het percentage graanbijmengsel hoger is dan 2 % voor durumtarwe, dan 4 % voor maïs of sorghum en dan 5 % voor zachte tarwe of gerst, wordt per 0,1 procentpunt boven genoemde percentages een verlaging van 0,05 EUR toegepast;

e)

wanneer het percentage gekiemde korrels hoger is dan 2,5 %, wordt per 0,1 procentpunt boven genoemd percentage een verlaging van 0,05 EUR toegepast;

f)

wanneer het gehalte aan uitschot (Schwarzbesatz) hoger is dan 0,5 % bij durumtarwe en dan 1 % bij zachte tarwe, gerst, maïs of sorghum, wordt per 0,1 procentpunt boven genoemde percentages een verlaging van 0,1 EUR toegepast;

g)

wanneer voor durumtarwe het gehalte aan korrels die hun glazig uiterlijk hebben verloren, hoger is dan 20 %, wordt per procentpunt of gedeelte daarvan boven genoemd percentage een verlaging van 0,2 EUR toegepast;

h)

wanneer het eiwitgehalte van zachte tarwe lager is dan 11,5 %, worden de in tabel IV van deel IX bij deze bijlage aangegeven verlagingen toegepast;

i)

wanneer het tanninegehalte van voor interventie aangeboden sorghum hoger is dan 0,4 % van de droge stof, wordt de toe te passen verlaging overeenkomstig de in deel X van deze bijlage vastgestelde methode berekend.

DEEL XII

Methoden voor de bemonstering en de analyse van granen

1.

Voor elke partij granen worden de kwaliteitskenmerken geconstateerd aan de hand van een representatief monster van de aangeboden partij dat is samengesteld uit monsters die met een frequentie van één monster per levering, en ten minste één monster per 60 t, zijn genomen.

2.

Het interventiebureau laat onder eigen verantwoordelijkheid de kenmerken van de genomen monsters analyseren binnen 20 werkdagen na de samenstelling van het representatieve monster.

3.

Voor de bepaling van de kwaliteit van de voor interventie aangeboden granen worden de referentiemethoden gebruikt die zijn vastgesteld in de delen IV, V, VI en VII van deze bijlage.

4.

De resultaten van de analyses worden aan de inschrijver of aanbieder meegedeeld aan de hand van het in artikel 34 bedoelde overnamebewijs.

5.

In geval van betwisting laat het interventiebureau de vereiste controles op de betrokken granen opnieuw uitvoeren.


(1)  PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.

(2)  PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5.

(3)  percentage berekend op de droge stof.

(4)  PB L 70 van 9.3.2006, blz. 12.

(5)  Temperatuur van de lucht in de droogstoof.

(6)  De droogstoof moet een zodanige warmtecapaciteit bezitten dat, wanneer de stoof op een temperatuur van + 130 tot 133 oC is afgesteld, deze temperatuur binnen 45 minuten weer kan worden bereikt nadat het maximale aantal gelijktijdig te drogen monsters in de stoof is geplaatst. De ventilatie moet zodanig zijn dat, wanneer in een volle stoof de monsters gedurende twee uur worden gedroogd voor griesmeel van granen met kleine korrels (zachte tarwe, durumtarwe, gerst en sorghum) en gedurende vier uur voor maïs, de resultaten minder dan 0,15 % afwijken van de resultaten die na drie uur droging zijn verkregen voor granen met kleine korrels en na vijf uur droging voor maïs.

(7)  Percentage berekend op de droge stof.

(8)  Verlaging die op de prijs van sorghum moet worden toegepast op basis van het tanninegehalte van 1 000 g droge stof:

a)

metaboliseerbare energie pluimvee van 1 000 g droge stof van sorghum met een theoretisch tanninegehalte van 0 %: 3 917 kilocalorieën;

b)

herleiding van de metaboliseerbare energie pluimvee tot 1 000 g droge stof van sorghum per extra procentpunt tannine: 419 kilocalorieën;

c)

verschil, uitgedrukt in procentpunten, tussen het maximumtanninegehalte dat is vastgesteld voor het door de interventiebureaus aanvaarde sorghum en het voor de standaardkwaliteit in aanmerking genomen tanninegehalte: 1,0 - 0,30 = 0,70;

d)

verschil, uitgedrukt in procentpunten, tussen de metaboliseerbare energie pluimvee van sorghum met een tanninegehalte van 1,0 % en die van sorghum met een tanninegehalte dat overeenkomt met de standaardkwaliteit (0,30 %);

e)

verlaging overeenkomend met een tanninegehalte van 1 %, berekend op de droge stof en hoger dan 0,30 %.


BIJLAGE II

RIJST

DEEL I

Criteria om te bepalen of de padie voor interventie in aanmerking komt

De in artikel 7, lid 1, bedoelde vereisten met betrekking tot rijst zijn met name de volgende:

a)

de padie ruikt gezond en is vrij van levende insecten;

b)

hij heeft een vochtgehalte van ten hoogste 14,5 %;

c)

het rendement bij de bewerking is niet meer dan 5 punten lager dan de in deel III van deze bijlage genoemde basisrendementen;

d)

het percentage uitschot, het percentage rijstkorrels van andere rassen en het percentage korrels die niet voldoen aan de in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 omschreven standaardkwaliteit, zijn niet hoger dan de maximumpercentages die in deel IV van deze bijlage voor elk type rijst zijn vastgesteld;

e)

de radioactiviteit is niet hoger dan de in de communautaire regelgeving vastgestelde toegestane maximumniveaus.

Voor de toepassing van deze bijlage bedoelt men met „uitschot” materiaal dat normaal niet in rijst voorkomt.

DEEL II

Prijsverhogingen en -verlagingen

1.

De in artikel 38 bedoelde prijsverhogingen en -verlagingen die worden toegepast op de interventieprijs van voor interventie aangeboden padie, worden uitgedrukt in euro per ton en worden vastgesteld door die interventieprijs te vermenigvuldigen met de som van de hieronder bedoelde verhogings- en verlagingspercentages:

a)

wanneer het vochtgehalte van de padie meer dan 13 % bedraagt, is het percentage waarmee de interventieprijs wordt verlaagd, gelijk aan het verschil tussen het tot op 1 decimaal nauwkeurig gemeten vochtigheidspercentage van de voor interventie aangeboden padie en 13 %;

b)

wanneer het rendement bij de bewerking afwijkt van het in deel III, punt 1, van deze bijlage voor het betrokken ras vermelde basisrendement bij de bewerking, worden de in deel III, punt 2, van deze bijlage voor elk ras vastgestelde verhogings- en verlagingspercentages toegepast;

c)

wanneer het percentage onvolkomen padierijstkorrels hoger ligt dan de voor de standaardkwaliteit padie vastgestelde tolerantie, wordt het in deel V van deze bijlage voor elk type rijst vastgestelde verlagingspercentage op de interventieprijs toegepast;

d)

wanneer het percentage uitschot van de padie hoger ligt dan 0,1 %, wordt bij aankoop voor interventie voor elke 0,01 procentpunt boven die waarde een verlagingspercentage van 0,02 % op de interventieprijs toegepast;

e)

wanneer een partij padie van een bepaald ras voor interventie wordt aangeboden die meer dan 3 % korrels van een ander rijstras bevat, wordt bij aankoop voor interventie van die partij voor elke 0,1 procentpunt boven die waarde een verlagingspercentage van 0,1 % op de interventieprijs toegepast.

2.

De in punt 1 bedoelde prijsverhogingen en -verlagingen worden berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de analyseresultaten voor de in deel VI van deze bijlage omschreven representatieve monsters.

DEEL III

Criteria voor het rendement bij bewerking

1.   Basisrendement bij de bewerking

Ras

Rendement in hele korrels

( %)

Totaalrendement

( %)

Argo, Selenio, Couachi

66

73

Alpe, Arco, Balilla, Balilla Sollana, Bomba, Elio, Flipper, Lido, Sara, Thainato, Thaiperla, Veta, Guadiamar

65

73

Ispaniki A, Makedonia

64

73

Bravo, Europa, Loto, Riva, Rosa Marchetti, Savio, Veneria

63

72

Ariete, Bahia, Carola, Cigalon, Cripto, Drago, Eolo, Gladio, Graldo, Koral, Mercurio, Niva, Onda, Padano, Panda, Ribe, S. Andrea, Saturno, Senia, Smeraldo, Dion, Zeus

62

72

Strymonas

62

71

Baldo, Redi, Roma, Tebre, Volano

61

72

Thaibonnet, Puntal

60

72

Evropi

60

70

Arborio, Rea

58

72

Carnaroli, Elba, Vialone Nano

57

72

Axios

57

67

Roxani

57

66

Overige rassen

64

72

2.   Prijsverhogingen en -verlagingen in verband met het rendement bij de bewerking

Rendement bij de bewerking van padie tot volwitte rijst, in hele korrels

Prijsverhogingen en -verlagingen per punt rendement

Hoger dan het basisrendement

Verhoging met 0,75 %

Lager dan het basisrendement

Verlaging met 1 %

Totaalrendement bij de bewerking van padie tot volwitte rijst

Prijsverhogingen en -verlagingen per punt rendement

Hoger dan het basisrendement

Verhoging met 0,60 %

Lager dan het basisrendement

Verlaging met 0,80 %

DEEL IV

Maximumpercentages

Onvolkomenheden van de korrels

Rondkorrelige rijst GN-code

1006 10 92

Halflangkorrelige en langkorrelige rijst A

GN-codes 1006 10 94 en 1006 10 96

Langkorrelige rijst B GN-code

1006 10 98

Krijtachtige korrels

6

4

4

Roodgestreepte korrels

10

5

5

Gevlekte en gespikkelde korrels

4

2,75

2,75

Barnsteenkleurige korrels

1

0,50

0,50

Gele korrels

0,175

0,175

0,175

Uitschot

1

1

1

Rijstkorrels van andere rassen

5

5

5

DEEL V

Prijsverlagingen in verband met onvolkomenheden van de korrels

 

Percentage onvolkomen korrels dat leidt tot een verlaging van de interventieprijs

Verlagingspercentage (1) dat wordt toegepast i.v.m. extra afwijkingen t.o.v. de laagste grenswaarde

Onvolkomenheden van de korrels

Rondkorrelige rijst GN-code

1006 10 92

Halflangkorrelige en langkorrelige rijst A GN-codes

1006 10 94 en 1006 10 96

Langkorrelige rijst B GN-code

1006 10 98

Krijtachtige korrels

van 2 % tot en met 6 %

van 2 % tot en met 4 %

van 1,5 % tot en met 4 %

1 % voor elke extra afwijking van 0,5 %

Roodgestreepte korrels

van 1 % tot en met 10 %

van 1 % tot en met 5 %

van 1 % tot en met 5 %

1 % voor elke extra afwijking van 1 %

Gevlekte en gespikkelde korrels

van 0,50 % tot en met 4 %

van 0,50 % tot en met 2,75 %

van 0,50 % tot en met 2,75 %

0,8 % voor elke extra afwijking van 0,25 %

Barnsteenkleurige korrels

van 0,05 % tot en met 1 %

van 0,05 % tot en met 0,50 %

van 0,05 % tot en met 0,50 %

1,25 % voor elke extra afwijking van 0,25 %

Gele korrels

van 0,02 % tot en met 0,175 %

van 0,02 % tot en met 0,175 %

van 0,02 % tot en met 0,175 %

6 % voor elke extra afwijking van 0,125 %

DEEL VI

Methoden voor de bemonstering en de analyse van padie

1.

Om na te gaan of aan de in deel I van deze bijlage vastgestelde kwaliteitseisen is voldaan, neemt het interventiebureau monsters in het bijzijn van de aanbieder of de inschrijver of diens naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger.

Er worden drie representatieve monsters genomen met een minimumgewicht van 1 kg elk. Deze zijn respectievelijk bestemd voor:

a)

de aanbieder of inschrijver,

b)

de opslagplaats waar de overname plaatsvindt,

c)

het interventiebureau.

Om representatieve steekproeven te verkrijgen wordt het aantal uit te voeren monsternemingen bepaald door de hoeveelheid van de aangeboden partij te delen door 10 t. Alle monsters hebben hetzelfde gewicht. Een representatief monster bestaat uit één derde van het totale aantal monsters.

De controle waarbij wordt nagegaan of aan de kwaliteitseisen is voldaan, wordt uitgevoerd op het representatieve monster dat bestemd is voor de opslagplaats waar de overname plaatsvindt.

2.

Van elke deellevering (per vrachtwagen, aak, wagon) worden representatieve monsters genomen overeenkomstig punt 1.

Bij deelleveringen hoeft men, vóór de inslag in de interventieopslagplaats, slechts het vochtgehalte, het gehalte aan onzuiverheden en de afwezigheid van levende insecten te controleren. Wanneer een deellevering echter later op grond van het eindresultaat van de controle niet in overeenstemming met de minimumkwaliteitseisen blijkt te zijn, wordt de overname van de betrokken hoeveelheid geweigerd. Wanneer het interventiebureau in een lidstaat de mogelijkheid heeft om vóór de inslag na te gaan of elke deellevering aan alle minimumkwaliteitseisen voldoet, moet dat interventiebureau de overname van deelleveringen die niet aan deze eisen beantwoorden, weigeren.

3.

De controle van de radioactiviteit vindt uitsluitend plaats als de situatie dit vereist en gedurende een beperkte periode.

4.

De resultaten van de analyses worden aan de aanbieder of de inschrijver meegedeeld aan de hand van het in artikel 34 bedoelde overnamebewijs.

5.

In geval van betwisting laat het interventiebureau de vereiste controles op de betrokken producten opnieuw uitvoeren, in welk geval de kosten daarvan voor rekening van de verliezende partij komen.

Een door het interventiebureau erkend laboratorium verricht een nieuwe analyse op basis van een nieuw representatief monster dat gelijkelijk uit het door de aanbieder of inschrijver en het door het interventiebureau bewaarde representatieve monster bestaat. In het geval van deelleveringen wordt het resultaat verkregen door het gewogen gemiddelde van de analyseresultaten voor deze nieuwe representatieve monsters voor alle deelleveringen te berekenen.


(1)  Voor de berekening van de afwijking wordt rekening gehouden met het percentage onvolkomen korrels, uitgedrukt tot twee cijfers na de komma.


BIJLAGE III

RUNDVLEES

DEEL I

Criteria om te bepalen of het rundvlees voor interventie in aanmerking komt

1.

Interventieaankoop is mogelijk voor de in deel V van deze bijlage vermelde producten van de volgende in bijlage V, punt A.II, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 omschreven categorieën:

a)

vlees van minder dan twee jaar oude, niet-gecastreerde mannelijke dieren (categorie A);

b)

vlees van gecastreerde mannelijke dieren (categorie C).

2.

Er mogen slechts hele of halve geslachte dieren worden aangekocht:

a)

die zijn voorzien van het gezondheidsmerk als bedoeld in bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1);

b)

die geen kenmerken vertonen waardoor de daarvan afgeleide producten voor opslag of voor later gebruik ongeschikt worden;

c)

die niet van noodslachtingen afkomstig zijn;

d)

die van oorsprong uit de Gemeenschap zijn in de zin van artikel 39 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (2);

e)

die afkomstig zijn van overeenkomstig de geldende veterinaire vereisten gehouden dieren;

f)

waarbij de op grond van de communautaire regelgeving geldende maximaal toelaatbare niveaus van radioactiviteit niet worden overschreden;

g)

die afkomstig zijn van hele geslachte dieren met een gewicht van niet meer dan 340 kg.

De controle van de radioactiviteit vindt uitsluitend plaats als de situatie dit vereist en gedurende een beperkte periode.

3.

Slechts hele en halve geslachte dieren mogen worden aangekocht die:

a)

overeenkomstig de in deel V van deze bijlage vervatte voorschriften worden aangeboden, in voorkomend geval na versnijding in voor- en achtervoeten voor rekening van de belanghebbende. In het bijzonder moet door een controle van elk van de delen van het hele geslachte dier worden nagegaan of aan de in punt 2 van dat deel vervatte voorwaarden is voldaan. Wanneer aan één van die voorwaarden niet is voldaan, wordt de overname geweigerd; wanneer een voor- of een achtervoet wordt geweigerd omdat deze wat de aanbiedingsvorm betreft, niet aan de vorenbedoelde voorwaarden voldoet, en dit met name niet tijdens de aanvaardingsprocedure kan worden verholpen, wordt ook de corresponderende achter-, respectievelijk voorvoet, geweigerd;

b)

overeenkomstig het in artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde communautaire indelingsschema zijn ingedeeld. De interventiebureaus weigeren de producten ten aanzien waarvan zij, na grondige controle van elk deel van het hele geslachte dier, van oordeel zijn dat de indeling niet met dit schema in overeenstemming is;

c)

aan de hand van, enerzijds, een merking waarmee de categorie, de bevleesdheids- en de vetheidsklasse worden aangegeven en, anderzijds, een vermelding van het identificatie- of het slachtnummer, zijn geïdentificeerd. De merking waarmee de categorie, de bevleesdheids- en de vetheidsklasse worden aangegeven, moet volmaakt leesbaar zijn en met een stempel worden aangebracht met niet-giftige, onuitwisbare en kleurvaste inkt volgens een door de bevoegde nationale instanties goedgekeurd procedé. De letters en cijfers moeten ten minste 2 cm hoog zijn. De merktekens worden op de achtervoeten aangebracht ter hoogte van het lendenstuk en de vierde lendenwervel, en op de voorvoeten ter hoogte van de puntborst op 10 tot 30 cm van de scheiding van het borstbeen. Het identificatie- of het slachtnummer wordt in het midden op de binnenzijde van elke voor- en achtervoet aangebracht, hetzij met een stempel, hetzij met behulp van een onuitwisbare viltstift waarvan het gebruik door het interventiebureau is toegestaan;

d)

overeenkomstig de bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (3)ingestelde regeling voorzien zijn van een etiket.

DEEL II

Omrekeningscoëfficiënten

Kwaliteit

Coëfficiënt

U2

1,058

U3

1,044

U4

1,015

R2

1,015

R3

1,000

R4

0,971

O2

0,956

O3

0,942

O4

0,914

DEEL III

Overnamevoorwaarden en -controles

1.

De producten worden afgeleverd in partijen van 10 tot 20 t. Een partij mag evenwel minder dan 10 t wegen wanneer die hoeveelheid het restant van de oorspronkelijke offerte vormt of indien de oorspronkelijke offerte tot minder dan 10 t is verlaagd.

De afgeleverde producten worden slechts aanvaard en overgenomen nadat het interventiebureau heeft nagegaan of deze producten aan de bij deze verordening vastgestelde eisen voldoen. Om na te gaan of aan de eisen van deel I, punt 2, onder e), van deze bijlage is voldaan en, met name, of daarin geen overeenkomstig artikel 3 en artikel 4, punt 1, van Richtlijn 96/22/EG van de Raad (4)verboden stoffen voorkomen, wordt een analyse uitgevoerd van een monster waarvan de omvang en de wijze van bemonstering in de veterinaire wetgeving ter zake zijn vastgesteld.

2.

Wanneer op het laadperron van het slachthuis geen voorafgaand onderzoek onmiddellijk vóór het laden wordt uitgevoerd, worden de halve geslachte dieren, alvorens deze naar de interventieopslagplaats worden vervoerd, als volgt geïdentificeerd:

a)

indien zij slechts worden gemerkt, moet deze merking aan deel I, punt 3, onder c), van deze bijlage voldoen en wordt voor het halve geslachte dier een document met het identificatie- of het slachtnummer en met de slachtdatum opgesteld;

b)

indien zij tevens van een etiket worden voorzien, moeten de etiketten aan artikel 6, leden 4, 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 1249/2008 van de Commissie voldoen.

Wanneer halve geslachte dieren in voor- en achtervoeten worden verdeeld, worden zij overeenkomstig deel VI van deze bijlage versneden. De voor- en achtervoeten van elk geslacht dier worden gegroepeerd om de aanvaardingsprocedure bij de overname per heel of half geslacht dier te kunnen afwikkelen. Wanneer halve geslachte dieren niet in voor- en achtervoeten zijn verdeeld alvorens zij naar de interventieopslagplaats worden vervoerd, worden zij daar bij aankomst overeenkomstig deel VI van deze bijlage versneden.

Op de plaats van aanvaarding wordt elke voor- of achtervoet geïdentificeerd met een etiket dat aan artikel 6, leden 4, 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 1249/2008 voldoet. Op het etiket wordt ook het gewicht van de voor- of achtervoet en het nummer van het contract vermeld. De etiketten worden zonder metalen of plastic klemmen rechtstreeks aan ofwel de pezen van het voorste en achterste spronggewricht, ofwel de nekpezen van de voorvoet en de vang van de achtervoet bevestigd.

Bij de aanvaardingsprocedure worden de aanbiedingsvorm, de indeling, het gewicht en de etiketten van elke geleverde voor- en achtervoet systematisch gecontroleerd. Bij één van de achtervoeten van ieder heel geslacht dier wordt ook de temperatuur gecontroleerd. Met name worden geen hele geslachte dieren aanvaard die zwaarder wegen dan het in deel I, punt 2, onder g), van deze bijlage vastgestelde maximumgewicht.

3.

Onmiddellijk vóór het laden kan op het laadperron van het slachthuis een voorafgaand onderzoek naar gewicht, indeling, aanbiedingsvorm en temperatuur van de halve geslachte dieren worden uitgevoerd. Met name worden geen hele geslachte dieren aanvaard die zwaarder wegen dan het in deel I, punt 2, onder g), van deze bijlage vastgestelde maximumgewicht. De geweigerde producten worden dienovereenkomstig gemerkt en mogen niet opnieuw voor een voorafgaand onderzoek, noch voor de aanvaardingsprocedure worden aangeboden.

Dit onderzoek wordt uitgevoerd op een door het interventiebureau aangewezen partij van niet meer dan 20 t halve geslachte dieren. Wanneer de offerte echter voor- en achtervoeten omvat, mag het interventiebureau accepteren dat een partij uit meer dan 20 t halve geslachte dieren bestaat. Wanneer het aantal geweigerde halve geslachte dieren meer dan 20 % van het totale aantal van de partij bedraagt, wordt de volledige partij overeenkomstig punt 6 geweigerd.

Voorafgaand aan het vervoer naar de interventieopslagplaats worden de halve geslachte dieren overeenkomstig deel VI van deze bijlage in voor- en achtervoeten verdeeld. Elke voor- en achtervoet wordt systematisch gewogen en geïdentificeerd met een etiket dat aan artikel 6, leden 4, 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 1249/2008 voldoet. Op het etiket worden ook het gewicht van de voor- of achtervoet en het nummer van het contract vermeld. De etiketten worden zonder metalen of plastic klemmen rechtstreeks aan ofwel de pezen van het voorste en achterste spronggewricht, ofwel de nekpezen van de voorvoet en de vang van de achtervoet bevestigd.

De voor- en de achtervoeten van elk heel geslacht dier worden vervolgens gegroepeerd om de aanvaardingsprocedure bij de overname per heel of half geslacht dier te kunnen afwikkelen.

Elke partij gaat tot de plaats van aanvaarding vergezeld van een controlelijst met alle informatie over de halve geslachte dieren of over de voor- en achtervoeten, met inbegrip van het aantal aangeboden halve geslachte dieren of aangeboden voor- en achtervoeten dat is aanvaard of geweigerd. De controlelijst wordt aan de met de aanvaarding belaste functionaris afgegeven.

Het vervoermiddel wordt vóór het vertrek ervan uit het slachthuis verzegeld. Het nummer van het zegel wordt op het gezondheidscertificaat of op de controlelijst vermeld.

Tijdens de aanvaardingsprocedure worden de aanbiedingsvorm, de indeling, het gewicht, de etiketten en de temperatuur van de geleverde voor- en achtervoeten gecontroleerd.

4.

Het voorafgaande onderzoek en de aanvaarding van de voor interventie aangeboden producten geschieden door een functionaris van het interventiebureau of door een door het interventiebureau gemachtigde die voor de indeling van dieren de nodige kwalificaties bezit, niet bij de indeling van de dieren in het slachthuis betrokken is en die volledig onafhankelijk is van de inschrijver aan wie is gegund. Deze onafhankelijkheid wordt met name gegarandeerd door deze functionarissen in een rouleersysteem bij verschillende interventieopslagplaatsen te laten werken.

Het interventiebureau registreert op het tijdstip van de overname het totale gewicht van de voor- en de achtervoeten van iedere partij, welke gegevens door het interventiebureau worden bewaard.

De met de aanvaarding belaste functionaris vult een document in waarin alle bijzonderheden betreffende gewicht en aantal van de aangeboden en hetzij aanvaarde, hetzij geweigerde producten worden vermeld.

5.

Wat de overname van vlees met been betreft dat is bestemd om te worden uitgebeend in opslagplaatsen die niet aan de voorwaarden van artikel 3, lid 5, tweede alinea, voldoen, houden de eisen ten aanzien van identificatie, levering en controle het volgende in:

a)

op het tijdstip van de in punt 1 bedoelde overname worden de voor uitbening bestemde voor- en achtervoeten geïdentificeerd door deze op de binnen- en de buitenkant met de letters INT te merken, op dezelfde wijze als bepaald in deel I, punt 3, onder c), van deze bijlage wat betreft het merken met de categorie, het aanbrengen van het slachtnummer en de plaats die daarvoor moet worden gekozen; de letters INT worden echter op de binnenzijde van de voorvoet ter hoogte van de derde of de vierde rib en op de binnenzijde van de achtervoet ter hoogte van de zevende of de achtste rib aangebracht;

b)

het zakvet moet aan het geslachte dier vastgehecht blijven tot het tijdstip van de overname, maar moet vóór de weging worden verwijderd;

c)

de geleverde producten worden ingedeeld in partijen zoals deze in punt 1 van dit deel zijn omschreven.

Als met de letters INT gemerkte hele geslachte dieren of voor- dan wel achtervoeten buiten de daarvoor gereserveerde zones worden aangetroffen, stelt de lidstaat een onderzoek in, neemt hij passende maatregelen en stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

6.

Wanneer het aantal geweigerde producten ten opzichte van het aantal aangeboden halve geslachte dieren, respectievelijk voor- of achtervoeten meer dan 20 % van de aangeboden partij bedraagt, worden alle producten van de partij geweigerd en dienovereenkomstig gemerkt, en mogen deze niet meer voor het voorafgaande onderzoek noch voor de aanvaardingsprocedure worden aangeboden.

DEEL IV

Uitbening

I.   Algemene bepalingen voor uitbening

1.

Vlees mag slechts worden uitgebeend in uitsnijderijen die overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn geregistreerd of erkend en die over een of meer aangrenzende vriestunnels beschikken.

Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie een in de tijd beperkte afwijking van de in de eerste alinea opgenomen verplichting toestaan. De Commissie houdt bij het nemen van haar besluit rekening met de ontwikkeling op het gebied van installaties en uitrusting, met de gezondheids- en controle-eisen en met het doel tot een geleidelijke harmonisatie op dit gebied te komen.

2.

De deelstukken zonder been moeten voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 853/2004 en aan de eisen van deel VIII van deze bijlage.

3.

Met uitbening mag niet worden begonnen vooraleer de overnameprocedures voor elke geleverde partij zijn voltooid.

4.

Tijdens het uitbenen, opmaken en verpakken van interventierundvlees mag geen ander vlees in het uitsnijlokaal aanwezig zijn. Tegelijk met het uit te benen rundvlees mag in het uitsnijlokaal wel varkensvlees aanwezig zijn, mits de bewerking van dat vlees aan een andere bewerkingslijn gebeurt.

5.

Uitbening gebeurt tussen 7.00 en 18.00 uur, maar niet op zaterdagen, zon- of feestdagen. Deze werktijd mag met ten hoogste twee uur worden verlengd voor zover controle-instanties aanwezig zijn.

Als de uitbening niet op de dag van overname kan worden voltooid, worden de koelruimten waar de producten worden opgeslagen, door de interventiebureaus verzegeld en wordt het betrokken zegel door die bureaus pas bij hervatting van de uitbeningsverrichtingen verwijderd.

II.   Contracten en algemene voorwaarden

1.

Uitbening geschiedt op grond van contracten die door de interventiebureaus overeenkomstig hun algemene voorwaarden worden opgesteld.

2.

De algemene voorwaarden van de interventiebureaus omvatten de aan de uitsnijderijen gestelde eisen, omschrijven de vereiste installaties en uitrusting en waarborgen dat de uitsnijding van de deelstukken volgens de communautaire voorschriften geschiedt.

Zij omvatten meer in het bijzonder nadere voorschriften voor uitbening, waarbij de wijze van uitsnijding, opmaak, verpakking, invriezing en bewaring van de deelstukken met het oog op de overname ervan door het interventiebureau nader worden omschreven.

III.   Controle van de uitbeningsverrichtingen

1.

De interventiebureaus zien erop toe dat alle uitbeningsverrichtingen aan een permanente fysieke controle worden onderworpen.

De uitvoering van deze controles kan worden gedelegeerd aan instanties die volledig onafhankelijk zijn van de betrokken handelaren, slachtinrichtingen en opslaghouders. In dergelijke gevallen laat het interventiebureau door zijn functionarissen per inschrijving een onaangekondigde controle op de uitbeningsverrichtingen uitvoeren. Tijdens deze controle worden de kartons met deelstukken vóór en na de invriezing steekproefsgewijs onderzocht en worden de gebruikte hoeveelheden vergeleken met de geproduceerde hoeveelheden enerzijds, en met de beenderen, vetresten en andere afsnijdsels anderzijds. Dit onderzoek bestrijkt minstens 5 % van het totale aantal kartons dat op die dag voor ieder verschillend deelstuk is gevuld, en bij een voldoende aantal kartons, minstens vijf kartons per deelstuk.

2.

Voor- en achtervoeten worden apart uitgebeend. Elke dag wordt voor de hoeveelheid vlees die in de betrokken werkdag is uitgebeend:

a)

een vergelijking gemaakt tussen het aantal deelstukken en het aantal gevulde kartons;

b)

een rendementsblad opgesteld, waarop het uitbeenrendement voor voorvoeten en achtervoeten apart wordt aangegeven.

IV.   Bijzondere bepalingen voor uitbening

1.

Gedurende de aan het invriezen voorafgaande uitbenings-, opmaak- en verpakkingsverrichtingen mag de inwendige temperatuur van het vlees nooit meer dan + 7 oC bedragen.

Vervoer van deelstukken voorafgaand aan het snelvriezen wordt niet toegestaan, behoudens in het geval van de in dit deel, punt I.1, bedoelde afwijkingen.

2.

Alle etiketten en ongerechtigheden worden onmiddellijk vóór uitbening geheel verwijderd.

3.

Alle beenderen, pezen, al het kraakbeen, ligamentum nuchae en alle grote zenen worden zorgvuldig verwijderd. Het opmaken van de deelstukken blijft beperkt tot de verwijdering van vetresten, kraakbeen, pezen, gewrichtskapsels en andere specifieke afsnijdsels. Alle grote zenuwen en al het zichtbare lymfweefsel worden verwijderd.

4.

Grote bloedvaten en -klonters en alle verontreinigde delen worden zorgvuldig verwijderd, waarbij zo weinig mogelijk voor opmaak wordt weggesneden.

V.   Verpakking van deelstukken

1.

De deelstukken worden onmiddellijk na het uitbenen verpakt overeenkomstig deel VIII van deze bijlage en zodanig dat het vlees nergens rechtstreeks met het karton in aanraking komt.

2.

Voor de binnenbekleding van de kartons gebruikt polyethyleen en folie of zakken van polyethyleen waarin de deelstukken worden verpakt, moeten ten minste 0,05 mm dik en van een voor levensmiddelenverpakking geschikte kwaliteit zijn.

3.

De gebruikte kartons, pallets en kooipallets moeten aan de voorschriften van deel IX van deze bijlage voldoen.

VI.   Opslag van deelstukken

De interventiebureaus zorgen ervoor dat al het aangekochte ontbeende vlees afzonderlijk wordt opgeslagen en per inschrijving, per maand van opslag en per deelstuk gemakkelijk te identificeren is.

De verkregen deelstukken worden opgeslagen in koelhuizen die gelegen zijn op het grondgebied van de lidstaat waaronder het interventiebureau ressorteert.

VII.   UitbenVIIingskosten

De in punt II van dit deel van deze bijlage bedoelde contracten en de bijbehorende vergoeding hebben betrekking op de verrichtingen en de kosten die uit de toepassing van de onderhavige verordening voortvloeien, en met name op:

a)

de kosten van eventueel vervoer van het niet-ontbeende product, na de aanvaarding ervan, naar de uitsnijderij;

b)

de uitbenings-, opmaak- en verpakkingsverrichtingen alsmede het snelvriezen;

c)

de opslag, het laden en het vervoer van de ingevroren deelstukken en de overname ervan door het interventiebureau in de door dat bureau aangewezen koelhuizen;

d)

de materiaalkosten, met name die voor de verpakking;

e)

de waarde van de beenderen, vetresten en andere afsnijdsels die bij het uitsnijden ontstaan en die door het interventiebureau aan de uitsnijderijen worden overgelaten.

VIII.   Termijnen

De uitbenings-, opmaak- en verpakkingsverrichtingen moeten binnen tien kalenderdagen na het slachten beëindigd zijn. De lidstaten kunnen evenwel kortere termijnen vaststellen.

Het snelvriezen gebeurt onverwijld na het verpakken en daarmee wordt in ieder geval nog op de dag van de verpakking begonnen; de hoeveelheid vlees zonder been mag niet groter zijn dan de dagcapaciteit van de vriestunnels.

De invriestemperatuur dient zodanig te zijn dat binnen maximaal 36 uur een kerntemperatuur van — 7 oC of kouder wordt bereikt.

IX.   Weigering van producten

1.

Wanneer bij de in dit deel, punt III.1, nader omschreven controles blijkt dat de uitsnijderij de punten 1 tot en met 8 van dit deel voor een bepaald deelstuk niet in acht neemt, worden de genoemde controles uitgebreid tot nogmaals een tranche van 5 % van de op de betrokken dag gevulde kartons. Indien daarbij nieuwe overtredingen aan het licht komen, worden extra monsters gecontroleerd die 5 % van het totale aantal kartons van het betrokken deelstuk vertegenwoordigen. Wanneer bij de vierde controle van 5 % van de kartons blijkt dat minstens 50 % van de kartons niet aan de genoemde artikelen voldoet, wordt de volledige dagproductie voor het betrokken deelstuk gecontroleerd. De controle van de volledige dagproductie is echter niet vereist zodra is geconstateerd dat ten minste 20 % van de kartons van een bepaald deelstuk niet aan de voorschriften voldoet.

2.

Wanneer op basis van punt 1 blijkt dat minder dan 20 % van de kartons van een bepaald deelstuk niet aan de voorschriften voldoet, wordt de inhoud van die kartons geweigerd en is geen enkele vergoeding verschuldigd. De uitsnijderij betaalt het interventiebureau voor de geweigerde deelstukken een bedrag dat gelijk is aan de in deel X van deze bijlage vastgestelde prijs.

Indien ten minste 20 % van de kartons van een bepaald deelstuk niet aan de voorschriften blijkt te voldoen, wordt de volledige dagproductie voor dat bepaalde deelstuk door het interventiebureau geweigerd en is geen enkele vergoeding verschuldigd. De uitsnijderij betaalt het interventiebureau voor de geweigerde deelstukken een bedrag dat gelijk is aan de in deel X van deze bijlage vastgestelde prijs.

Indien ten minste 20 % van de kartons van verschillende deelstukken van de dagproductie niet aan de voorschriften blijkt te voldoen, wordt de volledige dagproductie door het interventiebureau geweigerd en is geen enkele vergoeding verschuldigd. De uitsnijderij betaalt het interventiebureau voor de door dat bureau aangekochte producten met been die na uitbening geweigerd zijn, een bedrag dat gelijk is aan de overeenkomstig artikel 19, lid 2, en de artikelen 27, 37 en 39 aan de inschrijver aan wie is gegund te betalen prijs, vermeerderd met 20 %.

Indien de bepalingen van de derde alinea van toepassing zijn, zijn die van de eerste en de tweede alinea niet van toepassing.

3.

Wanneer de uitsnijderij de punten I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII en IX van dit deel wegens een grove nalatigheid of fraude niet in acht neemt, geldt in afwijking van de punten 1 en 2 het volgende:

a)

alle gedurende de dag waarvoor is vastgesteld dat de bovengenoemde bepalingen niet in acht zijn genomen, na uitbening verkregen producten worden door het interventiebureau geweigerd en er is geen enkele vergoeding verschuldigd;

b)

de uitsnijderij betaalt het interventiebureau voor de door dat bureau oorspronkelijk voor interventie aangekochte producten met been die na uitbening geweigerd zijn overeenkomstig de bepalingen onder a), een bedrag dat gelijk is aan de door het interventiebureau overeenkomstig artikel 19, lid 2, en de artikelen 27, 37 en 39 aan de inschrijver aan wie is gegund te betalen prijs, vermeerderd met 20 %.

DEEL V

Indeling van producten

 

BELGIQUE/BELGIË

Carcasses, demi-carcasses: Hele dieren, halve dieren:

Catégorie A, classe U2/

Categorie A, klasse U2

Catégorie A, classe U3/

Categorie A, klasse U3

Catégorie A, classe R2/

Categorie A, klasse R2

Catégorie A, classe R3/

Categorie A, klasse R3

 

БЪЛГАРИЯ

Tрупове, половинки трупове:

категория А, клас R2

категория А, клас R3

 

ČESKÁ REPUBLIKA

Jatečně upravená těla, půlky jatečně upravených těl:

Kategorie A, třída R2

Kategorie A, třída R3

 

DANMARK

Hele og halve kroppe:

Kategori A, klasse R2

Kategori A, klasse R3

 

DEUTSCHLAND

Ganze oder halbe Tierkörper:

Kategorie A, Klasse U2

Kategorie A, Klasse U3

Kategorie A, Klasse R2

Kategorie A, Klasse R3

 

EESTI

Rümbad, poolrümbad:

Kategooria A, klass R2

Kategooria A, klass R3

 

EIRE/IRELAND

Carcases, half-carcases:

Category C, class U3

Category C, class U4

Category C, class R3

Category C, class R4

Category C, class O3

 

ΕΛΛΑΔΑ

Ολόκληρα ή μισά σφάγια:

Κατηγορία A, κλάση R2

Κατηγορία A, κλάση R3

 

ESPAÑA

Canales o semicanales:

Categoría A, clase U2

Categoría A, clase U3

Categoría A, clase R2

Categoría A, clase R3

 

FRANCE

Carcasses, demi-carcasses:

Catégorie A, classe U2

Catégorie A, classe U3

Catégorie A, classe R2/

Catégorie A, classe R3/

Catégorie C, classe U2

Catégorie C, classe U3

Catégorie C, classe U4

Catégorie C, classe R3

Catégorie C, classe R4

Catégorie C, classe O3

 

ITALIA

Carcasse e mezzene:

Categoria A, classe U2

Categoria A, classe U3

Categoria A, classe R2

Categoria A, classe R3

 

ΚΥΠΡΟΣ

Ολόκληρα ή μισά σφάγια:

Κατηγορία A, κλάση R2

 

LATVIJA

Liemeņi, pusliemeņi:

A kategorija, R2 klase

A kategorija, R3 klase

 

LIETUVA

Skerdenos ir skerdenų pusės:

A kategorija, R2 klasė

A kategorija, R3 klasė

 

LUXEMBOURG

Carcasses, demi-carcasses:

Catégorie A, classe U2

Catégorie A, classe U3

Catégorie A, classe R2

Catégorie A, classe R3

 

MAGYARORSZÁG

Hasított test vagy hasított féltest:

A kategória, R2 osztály

A kategória, R3 osztály

 

MALTA

Karkassi u nofs karkassi:

Kategorija A, klassi R3

 

NEDERLAND

Hele dieren, halve dieren:

Categorie A, klasse R2

Categorie A, klasse R3

 

ÖSTERREICH

Ganze oder halbe Tierkörper:

Kategorie A, Klasse U2

Kategorie A, Klasse U3

Kategorie A, Klasse R2

Kategorie A, Klasse R3

 

POLSKA

Tusze, półtusze:

Kategoria A, klasa R2

Kategoria A, klasa R3

 

PORTUGAL

Carcaças ou meias-carcaças

Categoria A, classe U2

Categoria A, classe U3

Categoria A, classe R2

Categoria A, classe R3

 

ROMÂNIA

Carcase, jumătăți de carcase

categoria A, clasa R2

categoria A, clasa R3

 

SLOVENIJA

Trupi, polovice trupov:

Kategorija A, razred R2

Kategorija A, razred R3

 

SLOVENSKO

Jatočné telá, jatočné polovičky:

kategória A, akostná trieda R2

kategória A, akostná trieda R3

 

SUOMI/FINLAND

Ruhot, puoliruhot/Slaktkroppar, halva slaktkroppar:

Kategoria A, luokka R2/Kategori A, klass R2

Kategoria A, luokka R3/Kategori A, klass R3

 

SVERIGE

Slaktkroppar, halva slaktkroppar:

Kategori A, klass R2

Kategori A, klass R3

 

UNITED KINGDOM

I.

Great Britain

 

Carcases, half-carcases:

Category C, class U3

Category C, class U4

Category C, class R3

Category C, class R4

II.

Northern Ireland

 

Carcases, half-carcases:

Category C, class U3

Category C, class U4

Category C, class R3

Category C, class R4

Category C, class O3

DEEL VI

Voorschriften betreffende hele en halve geslachte dieren en voor- en achtervoeten

1.

Hele en halve geslachte dieren, vers of gekoeld (GN-code 0201), die afkomstig zijn van runderen die ten hoogste zes en ten minste twee dagen tevoren geslacht zijn.

2.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„heel geslacht dier”: het hele geslachte dier na het uitbloeden, het ontdoen van de ingewanden en het villen, aangeboden:

zonder kop en zonder poten; de kop moet van de romp zijn gescheiden ter hoogte van de bovenste halswervel (atlaswervel), de poten moeten zijn afgescheiden ter hoogte van de voorkniegewrichten, respectievelijk spronggewrichten,

zonder de organen in de borst- en buikholte, zonder de nieren, het niervet en het slotvet,

zonder de geslachtsorganen met de bijbehorende spieren,

zonder middenrif en longhaas,

zonder staart en zonder de eerste staartwervel,

zonder ruggenmerg,

zonder zakvet en zonder het vet aan de binnenzijde van de vang,

zonder het peesvliesgedeelte van de buikspier,

zonder bovenbilvet,

zonder vette nekaders, waarbij de kop volgens de veterinaire voorschriften is afgesneden,

zonder verwijdering van de nekspier, waarbij de vetlaag aan de puntborst niet meer dan 1 cm dik mag zijn;

b)

„half geslacht dier”: het product dat verkregen wordt door het scheiden van het onder a) bedoelde hele geslachte dier in twee symmetrische delen door het midden van alle hals-, rug-, lenden- en staartwervels en door het midden van het borstbeen en het bekken. Tijdens de verwerking van het karkas mogen de rug- en lendenwervels niet ernstig uiteengerukt worden; bij gebruik van een zaag of een mes mag niet diep in de vastzittende spieren en pezen worden gesneden;

c)

voorvoeten:

uitsnijding van het geslachte dier na besterven,

op vijf ribben recht afgesneden;

d)

achtervoeten:

uitsnijding van het geslachte dier na besterven,

op acht ribben recht afgesneden.

3.

De in de punten 1 en 2 vermelde producten moeten afkomstig zijn van goed uitgebloede hele geslachte dieren, die op vakkundige wijze van de huid zijn ontdaan, zonder het bedekkende vet te beschadigen, en die geen insnijdingen, verwondingen of bloeduitstortingen vertonen. Borst- en buikvlies moeten onbeschadigd blijven, behalve om ophanging van de voorvoet te vergemakkelijken. De hele geslachte dieren mogen door geen enkele bron van besmetting worden verontreinigd, in het bijzonder niet door uitwerpselen of grote bloedvlekken.

4.

De in punt 2, onder c) en d), vermelde producten moeten afkomstig zijn van hele of halve geslachte dieren die aan de in punt 2, onder a) en b), omschreven voorwaarden beantwoorden.

5.

De in de punten 1 en 2 vermelde producten moeten onverwijld na het slachten gedurende ten minste 48 uren worden gekoeld op een zodanige wijze dat na het verstrijken van deze koelperiode de inwendige temperatuur niet boven + 7 oC ligt. Deze temperatuur moet worden gehandhaafd tot op het tijdstip van de overname.

DEEL VII

In artikel 21, lid 3, bedoelde coëfficiënten

Formule A

Coëfficiënt n = (a/b)

waarin:

a

=

het gemiddelde van de op de markt van de betrokken lidstaat of het betrokken gebied van de lidstaat genoteerde gemiddelde prijzen over de twee of drie weken na het gunningsbesluit,

b

=

de in de betrokken lidstaat of het betrokken gebied van een lidstaat genoteerde gemiddelde marktprijs als bedoeld in artikel 21, lid 1, die voor de betrokken inschrijving geldt.

Formule B

Coëfficiënt n’ = (a’/b’)

waarin:

a’

=

het gemiddelde van de door de inschrijver betaalde aankoopprijzen voor dieren van dezelfde kwaliteit en dezelfde categorie als die welke in aanmerking komen voor de berekening van de gemiddelde marktprijs gedurende de twee of drie weken volgende op het gunningsbesluit,

b’

=

het gemiddelde van de door de inschrijver betaalde aankoopprijzen voor dieren die in aanmerking komen voor de berekening van de gemiddelde marktprijs in de twee weken die in aanmerking zijn genomen voor de notering van de gemiddelde marktprijs voor de betrokken inschrijving.

DEEL VIII

Uitbeningsvoorschriften voor interventievlees

1.   DELEN VAN DE ACHTERVOET

1.1.   Gegevens van de delen

1.1.1.   Interventieachterschenkel (code INT 11)

Uitsnijden en uitbenen: het achterste kniegewricht doorsnijden en lossnijden van bovenbil en platte bil door de natuurlijke naad te volgen; daarbij het peeseind aan de schenkel laten vastzitten. De beenderen (scheenbeen en spronggewricht) verwijderen.

Opmaak: zeenpunten terugsnijden tot het vlees.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

1.1.2.   Interventiespierstuk (code INT 12)

Uitsnijden en uitbenen: van de bovenbil scheiden door naar beneden te snijden langs het dijbeen en van de platte bil losmaken door de natuurlijke naad verder naar beneden te volgen. De ezel moet aan het deelstuk blijven zitten.

Opmaak: knieschijf, vlies en pees verwijderen; het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

1.1.3.   Interventiebovenbil (code INT 13)

Uitsnijden en uitbenen: lossnijden van de platte bil en de schenkel langs de natuurlijke naad en losmaken van het dijbeen; het staartbeen verwijderen.

Opmaak: zakeind met zenen en scrotum verwijderen. Kraakbeen en aan het bekkenbeen vastzittend vlees verwijderen; het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

1.1.4.   Interventieplattebil (code INT 14)

Uitsnijden en uitbenen: van bovenbil en schenkel lossnijden langs de natuurlijke naad; dijbeen verwijderen.

Opmaak: dik kraakbeen aan het beengewricht verwijderen. Lymfeknoop met daaraan vastzittend vet in de knieholte verwijderen. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

1.1.5.   Interventiehaas (code INT 15)

Uitsnijden: de haas over de hele lengte lossnijden door de kop (dikke uiteinde) te scheiden van het heupbeen en door een lijn langs de haas naast de wervels te volgen, waarbij de haas van de lende wordt losgemaakt.

Opmaak: klieren en vet verwijderen. Ketting intact aan de haas vast laten. Dit commercieel waardevolle deelstuk moet met bijzondere zorg worden uitgesneden, opgemaakt en verpakt.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken moeten met zorg worden verpakt; zij worden in de lengte gelegd, de buitenkant naar boven gekeerd en met afwisseling van het dunne en het dikke uiteinde vooraan. Zij mogen niet worden gevouwen.

De deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

1.1.6.   Interventie-dikke-lende (code INT 16)

Uitsnijden en uitbenen: de dikke lende wordt van de platte bil en het spierstuk losgesneden door een rechte snede van ongeveer 5 cm achter de vijfde heiligbeenwervel doorgaande tot op ongeveer 5 cm van het voorste uiteinde van het staartbeen, er daarbij op lettend dat niet door het spierstuk heen wordt gesneden.

Van de lende lossnijden tussen de laatste lendewervel en de eerste heiligbeenwervel, waarbij het vooreinde van het bekkenbeen vrijgemaakt wordt. Been en kraakbeen verwijderen.

Opmaak: de vetophoging aan de binnenzijde onder de muis verwijderen. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm. Dit commercieel waardevolle deelstuk moet met bijzondere zorg worden uitgesneden, opgemaakt en verpakt.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

1.1.7.   Interventie-dunne-lende (code INT 17)

Uitsnijden en uitbenen: dit deelstuk wordt recht van de dikke lende afgesneden tussen de laatste lendewervel en de eerste heiligbeenwervel. Van de doorgaande rib wordt het recht afgesneden tussen de elfde en de tiende rib. De wervels schoon verwijderen. Rib en doornuitsteeksels worden in één enkele snijbeweging verwijderd.

Opmaak: achtergebleven stukken kraakbeen verwijderen. Ook de pees moet worden verwijderd. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm. Dit commercieel waardevolle deelstuk moet met bijzondere zorg worden uitgesneden, opgemaakt en verpakt.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

1.1.8.   Interventievang (code INT 18)

Uitsnijden en uitbenen: de hele vang moet van het op acht ribben afgesneden halve dier worden losgemaakt vanaf het punt waar de vang teruggeklapt is, waarbij de natuurlijke naad rond het zijvlak van de bil naar beneden gevolgd wordt tot het punt dat horizontaal ten opzichte van het midden van de laatste lendewervel ligt.

Vandaar wordt in rechte lijn parallel met de haas naar beneden gesneden en dan verder door de dertiende tot en met de zesde rib in een lijn die parallel loopt met de kromming van de ruggengraat en zodanig dat de volledige snede aan de onderkant niet verder dan 5 cm van het zij-uiteinde van de muis ligt.

Alle beenderen en al het kraakbeen in één snijbeweging verwijderen. De vang moet heel blijven.

Opmaak: het ruwe weefsel op de vanglap verwijderen, waarbij de vanglap intact wordt gelaten. Het vet zodanig verwijderen dat het totale percentage zichtbaar vet (dekvet en tussengelegen vet) niet groter is dan 30 %.

Verpakking en plaatsing in kartons: voor verpakking mag de hele vang in tweeën worden gevouwen. Hij mag niet worden doorgesneden of opgerold. Het deelstuk moet zodanig worden verpakt dat de binnenzijde van de vang en de vanglap duidelijk zichtbaar blijven. Elk karton moet vooraf aan de binnenzijde met polyethyleenfolie worden bekleed, zodat een volledige inwikkeling van het deelstuk/de deelstukken wordt verkregen.

1.1.9.   Interventie-doorgaande-rib (code INT 19)

Uitsnijden en uitbenen: dit deelstuk moet tussen de elfde en de tiende rib recht van de dunne lende worden afgesneden en moet de zesde tot en met de tiende rib omvatten. Het vlees tussen de ribben en het borstvlies moet in één snede met de ribben worden verwijderd. Ruggengraat en kraakbeen met het uiteinde van het schouderblad verwijderen.

Opmaak: nekpees verwijderen. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm. De ezel moet aan het deelstuk blijven vastzitten.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

2.   DELEN VAN DE VOORVOET

2.1.   Gegevens van de delen

2.1.1.   Interventievoorschenkel (code INT 21)

Uitsnijden en uitbenen: lossnijden rond het gewricht tussen schenkelpijp (radius) en kuitbeen (humerus). Schenkelpijp (radius) uitnemen.

Opmaak: zeenpunten terugsnijden tot het vlees.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

Geen voor- en achterschenkels in dezelfde verpakking.

2.1.2.   Interventieschouder (code INT 22)

Uitsnijden en uitbenen: de schouder van de voorvoet scheiden door langs de natuurlijke naad rond de bovenkant van de schouder en het kraakbeen bovenaan het schouderblad te snijden en, verder doorsnijdend langs de naad, de schouder uit de holte los te maken waarin deze zich van nature bevindt. Schouderblad verwijderen. De schouderlap onder het schouderblad moet worden teruggeklapt (maar mag niet volledig worden losgemaakt), zodat het been netjes kan worden verwijderd. Het schouderblad wordt dan vrijgemaakt. Het kuitbeen (humerus) verwijderen.

Opmaak: verwijder kraakbeen, vliezen en pezen; zoveel vet wegnemen dat niet meer dan 10 % vet (dekvet en tussenliggend vet) nog zichtbaar is.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

2.1.3.   Interventieborst (code INT 23)

Uitsnijden en uitbenen: van de voorvoet scheiden door in een loodrechte lijn op het midden van de eerste rib te snijden. Het vlees tussen de ribben en het borstvlies in één snijbeweging met ribben, borstbeen en kraakbeen verwijderen. Het deksel moet aan de borst blijven vastzitten. Het vet onder het deksel moet worden verwijderd, alsmede de vetlaag onder het borstbeen.

Opmaak: zoveel vet wegnemen dat niet meer dan 30 % vet (dekvet en tussenliggend vet) nog zichtbaar is.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton plaatsen dat een binnenbekleding van polyethyleenfolie heeft waardoor een volledige inwikkeling van het deelstuk/de deelstukken wordt verkregen.

2.1.4.   Interventievoorvoet (code INT 24)

Uitsnijden en uitbenen: na verwijdering van borst, schouder en voorschenkel blijft de voorvoet over.

De ribben in één snijbeweging wegsnijden. Halsbeenderen netjes verwijderen.

De ketting moet aan de voorvoet blijven vastzitten.

Opmaak: pezen, gewrichtskapsels en kraakbeen moeten worden verwijderd. Het vet zodanig verwijderen dat het totale percentage zichtbaar vet (dekvet en tussengelegen vet) niet groter is dan 10 %.

Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken eerst afzonderlijk in polyethyleenfolie wikkelen en ze daarna in een karton met een binnenbekleding van polyethyleenfolie plaatsen.

3.   VACUÜMVERPAKKEN VAN BEPAALDE INDIVIDUELE DEELSTUKKEN

De lidstaten mogen voor bepaalde deelstukken (codes INT 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 19) toestaan dat ze vacuümverpakt worden in plaats van verpakt in een individuele wikkel, zoals voorgeschreven is in punt 1.

DEEL IX

Voorschriften voor kartons, pallets en kooipallets

I.   Voorschriften voor kartons

1.

De kartons hebben een standaardformaat en -gewicht en zijn voldoende stevig om te worden gestapeld.

2.

Op de gebruikte kartons mag de naam van de slachtinrichting of uitsnijderij waarvan de producten afkomstig zijn, niet voorkomen.

3.

Elk karton moet nadat het gevuld is, afzonderlijk worden gewogen; kartons die tot een vooraf vastgesteld gewicht worden gevuld, worden niet toegestaan.

4.

Per karton mag het nettogewicht van de deelstukken niet meer dan 30 kg bedragen.

5.

In eenzelfde karton mogen uitsluitend deelstukken met dezelfde benaming afkomstig van dezelfde categorie dieren worden verpakt die met hun volledige benaming of met de code van de Gemeenschap geïdentificeerd worden; de kartons mogen in geen geval vetresten en andere afsnijdsels bevatten.

6.

Elk karton moet worden verzegeld:

met een etiket van het interventiebureau op overliggende zijden,

met een officieel etiket van de veterinaire inspectie op de voor- en de achterkant, en alleen op de voorkant in het geval van kartons uit één stuk.

Die etiketten moeten doorlopend genummerd zijn en zo worden aangebracht dat ze worden vernietigd bij opening van het karton.

7.

Op de etiketten van het interventiebureau wordt het nummer van het contract, de soort en het aantal deelstukken, het nettogewicht en de verpakkingsdatum vermeld; de etiketten mogen niet kleiner zijn dan 20 × 20 cm. Op de etiketten van de veterinaire inspectie wordt het erkenningsnummer van de uitsnijderij vermeld.

8.

De volgnummers van de in punt 6 bedoelde etiketten moeten voor elk contract worden geregistreerd en het aantal gebruikte kartons moet kunnen worden vergeleken met het aantal afgegeven etiketten.

9.

De kartons moeten worden omsnoerd met vier verpakkingsbanden, twee in de lengte en twee in de breedte, op 10 cm van elke hoek.

10.

Wanneer de etiketten bij een controle worden gescheurd, worden zij vervangen door doorlopend genummerde etiketten — twee per karton — die door het interventiebureau aan de bevoegde autoriteiten zijn afgegeven.

II.   IXVoorschriften voor pallets en kooipallets

1.

De kartons worden afzonderlijk per inschrijving of per maand en per deelstuk op pallets opgeslagen. De pallets worden geïdentificeerd met een etiket met het nummer van de inschrijving, het soort deelstuk, het nettogewicht van het product en de tarra, en het aantal kartons per deelstuk.

2.

De plaats van de pallets en kooipallets wordt aangegeven op een plattegrond van de opslagruimte.

DEEL X

Prijzen van door het interventiebureau geweigerde deelstukken met het oog op de toepassing van deel IV, punt IX.2, eerste en tweede alinea, van deze bijlage

(EUR/t)

Interventiehaas

22 000

Interventie-dunne-lende

14 000

Interventiebovenbil Interventie-dikke-lende

10 000

Interventie-platte-bil Interventiespierstuk Interventie-doorgaande-rib (met vijf ribben)

8 000

Interventieschouder Interventievoorvoet

6 000

Interventieborst Interventieachterschenkel Interventievoorschenkel

5 000

Interventievang

4 000

DEEL XI

Controle van de producten

1.

De interventiebureaus vergewissen zich ervan dat inslag en opslag van het in deze verordening bedoelde vlees zodanig geschiedt dat het vlees gemakkelijk toegankelijk is en aan de bepalingen van deel IV, punt VI, eerste alinea, van deze bijlage beantwoordt.

2.

De opslagtemperatuur moet gelijk zijn aan of kouder zijn dan - 17o.

3.

De lidstaten nemen alle maatregelen om de juiste kwantitatieve en goede kwalitatieve bewaring van de opgeslagen producten te waarborgen en zij zorgen ervoor dat beschadigde verpakkingen onverwijld worden vervangen. Zij dekken de daaraan verbonden risico’s door een verzekering die de vorm van hetzij een contractuele verplichting van de opslaghouders, hetzij een algemene verzekering van het interventiebureau kan aannemen. De lidstaat kan ook zijn eigen verzekeraar zijn.

4.

In de loop van de opslagperiode controleert de bevoegde instantie regelmatig voldoende grote hoeveelheden van de producten die in aansluiting op de in de loop van de maand gehouden inschrijvingen zijn opgeslagen.

Wanneer bij deze controle blijkt dat producten niet aan de in deze verordening vervatte vereisten voldoen, worden deze geweigerd en dienovereenkomstig gemerkt. Onverminderd de toepassing van sancties, vordert de bevoegde autoriteit indien nodig de betaalde bedragen van de betrokken verantwoordelijke partijen terug.

De functionarissen die deze controle verrichten, mogen ter zake geen instructies krijgen van de dienst die de aankopen heeft verricht.

5.

De bevoegde instantie moet de maatregelen inzake traceerbaarheid en opslag nemen die nodig zijn voor een zo efficiënt mogelijke uitslag en nadien voor de afzet van de opgeslagen producten, daarbij met name rekening houdend met eventuele eisen wat de veterinaire status van de betrokken dieren betreft.


(1)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(4)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3.


BIJLAGE IV

BOTER

DEEL I

Criteria om te bepalen of de boter voor interventie in aanmerking komt

1.

Het interventiebureau koopt slechts boter die voldoet aan de voorschriften van artikel 10, lid 1), onder e), eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, de punten 3, 4, 5 en 6 van dit deel van deze bijlage en artikel 28, lid 1, van de onderhavige verordening.

2.

De criteria voor de erkenning van bedrijven als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, zijn opgenomen in deel III van deze bijlage.

3.

Het interventiebureau controleert de kwaliteit van de boter volgens de in deel IV van deze bijlage beschreven methoden aan de hand van monsters die zijn genomen overeenkomstig deel V van deze bijlage. De lidstaten mogen evenwel, na schriftelijke toestemming van de Commissie, een onder hun toezicht staand systeem voor zelfcontrole vaststellen voor bepaalde kwaliteitseisen en bepaalde erkende bedrijven.

4.

De mate van radioactiviteit van de boter mag de eventueel in de communautaire regelgeving vastgestelde toelaatbare maximumniveaus niet overschrijden.

Alleen wanneer de situatie het vereist, wordt de boter gedurende de noodzakelijk geachte periode op de mate van radioactieve besmetting gecontroleerd.

5.

De boter moet zijn vervaardigd in de periode van 31 dagen voorafgaande aan de dag waarop de bevoegde instantie de offerte tot verkoop tegen een vaste prijs heeft ontvangen, of in het geval van inschrijvingen, de periode van 31 dagen vóór de laatste dag van de betrokken deelperiode voor de inschrijving.

6.

Wanneer de boter in een andere lidstaat dan de lidstaat van productie voor interventie wordt aangeboden, wordt deze slechts aangekocht na overlegging van een door de bevoegde instantie van de lidstaat van productie afgegeven certificaat.

Het certificaat wordt uiterlijk 35 dagen na de datum waarop de offerte is ontvangen of na de laatste dag waarop een inschrijving kon worden ingediend, bij de bevoegde instantie van de aankopende lidstaat ingediend en bevat de in artikel 28, lid 1, onder a), b) en d), van deze verordening bedoelde gegevens, alsmede een verklaring dat de boter in een erkend bedrijf in de Gemeenschap rechtstreeks en uitsluitend is bereid uit room in de zin van artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 die is gepasteuriseerd.

7.

Wanneer de lidstaat van productie de in punt 3 van dit deel van deze bijlage bedoelde controles heeft verricht, worden in het certificaat ook de resultaten van die controles opgenomen, alsmede een verklaring dat de betrokken boter aan de in artikel 10, lid 1, onder e), eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde eisen voldoet. In dat geval wordt de in deel VI, punt 6, van deze bijlage bedoelde verpakking verzegeld met een genummerd etiket dat is afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat van productie. Op het certificaat wordt het nummer van het etiket vermeld.

DEEL II

Overname en initiële controles voor boter

1.

Voor de opslag van de boter geldt een proefperiode. Deze periode bedraagt 30 dagen en begint te lopen op de dag van overname.

2.

Het interventiebureau eist dat de boter op laadborden wordt geplaatst en daarop zodanig opgeslagen blijft dat de partijen gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd en gemakkelijk toegankelijk zijn.

DEEL III

Criteria voor de erkenning van bedrijven als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder e) en f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (gemeenschappelijk deel voor boter en mageremelkpoeder)

1.

Het in artikel 10, lid 1, onder e) en f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde bedrijf wordt slechts erkend indien het:

a)

is erkend overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 en over de nodige technische uitrusting beschikt;

b)

zich ertoe verbindt doorlopend de door de bevoegde instantie van elke lidstaat voorgeschreven registers bij te houden waarin de leverancier en de oorsprong van de grondstoffen, voor boter de verkregen hoeveelheden boter en voor melkpoeder de verkregen hoeveelheden mageremelkpoeder, karnemelk en wei, de verpakkingsvorm, de identificatie en de uitslagdatum van elke voor openbare interventie aangeboden partij zijn vermeld;

c)

ermee instemt de vervaardiging van boter en mageremelkpoeder die voor interventie zouden kunnen worden aangeboden, aan een specifieke officiële controle te onderwerpen;

d)

zich ertoe verbindt de bevoegde instantie ten minste twee werkdagen vooraf in kennis te stellen van zijn voornemen boter en mageremelkpoeder voor openbare interventie te vervaardigen; de lidstaat kan evenwel een kortere termijn vaststellen.

2.

Om de bepalingen van deze verordening te doen naleven, voert de bevoegde instantie onaangekondigde controles ter plaatse uit op basis van het programma van de betrokken bedrijven voor de vervaardiging van boter en mageremelkpoeder voor interventie.

Zij verrichten ten minste:

a)

voor de verificatie van de in punt 1, onder b), bedoelde registers, één controle per periode van 28 dagen voor interventie bestemde productie en ten minste één controle per jaar;

b)

voor het toezicht op de inachtneming van de andere in lid 1 bedoelde erkenningsvoorwaarden, één controle per jaar.

3.

De erkenning wordt ingetrokken wanneer niet langer aan de in punt 1, onder a), bedoelde voorwaarden wordt voldaan. Niet eerder dan zes maanden daarna kan op verzoek van het betrokken bedrijf de erkenning na grondige controle opnieuw worden verleend.

Wanneer wordt vastgesteld dat een bedrijf een van de in punt 1, onder b), c) en d), bedoelde verbintenissen niet is nagekomen, wordt behoudens overmacht de erkenning geschorst voor een periode die naargelang van de ernst van de onregelmatigheid op ten minste één maand en ten hoogste twaalf maanden wordt vastgesteld.

De lidstaat past de schorsing niet toe indien wordt geconstateerd dat de onregelmatigheid niet opzettelijk of door ernstige nalatigheid is begaan en dat zij slechts zeer weinig afdoet aan de doeltreffendheid van de in punt 2 bedoelde controles.

4.

Over de controles op grond van de punten 2 en 3 wordt een verslag opgesteld waarin worden vermeld:

a)

de datum van de controle;

b)

de duur van de controle;

c)

de verrichte controlewerkzaamheden.

Het controleverslag wordt door de bevoegde inspecteur ondertekend.

DEEL IV

Eisen inzake samenstelling, kwaliteitskenmerken en analysemethoden

Boter is een vaste emulsie, hoofdzakelijk van het emulsietype water in olie, met de volgende kenmerken inzake samenstelling en kwaliteit:

Parameters

Gehalte en kwaliteitskenmerken

Vetstoffen

Ten minste 82 %

Water

Ten hoogste 16 %

Vetvrije droge stof

Ten hoogste 2 %

Vrije vetzuren

Ten hoogste 1,2 mmole/100 g vetstoffen

Peroxidegetal

Ten hoogste 0,3 meq zuurstof/1 000 g vetstoffen

Colibacteriën

Niet detecteerbaar in 1 g

Niet-melkvet

Niet detecteerbaar met triglyceridenanalyse

Sensorische kenmerken

Ten minste 4 punten op 5 voor uiterlijk, geur en consistentie

Waterdispersie

Ten minste 4 punten

De toe te passen referentiemethoden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 213/2001 (PB L 37 van 7.2.2001, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 273/2008 (PB L 88 van 29.3.2008, blz. 1).

DEEL V

Bemonstering voor de chemische en microbiologische analyse en sensorisch onderzoek

1.   Chemische en microbiologische analyse

Hoeveelheid boter

(kg)

Minimumaantal te nemen monsters

(> 100 g)

≤ 1 000

2

> 1 000 ≤ 5 000

3

> 5 000 ≤ 10 000

4

> 10 000 ≤ 15 000

5

> 15 000 ≤ 20 000

6

> 20 000 ≤ 25 000

7

> 25 000

7 + 1 per 25 000 kg of gedeelte daarvan

De bemonstering voor de microbiologische analyse moet onder aseptische omstandigheden worden uitgevoerd.

Maximaal vijf monsters van 100 g mogen worden gecombineerd tot één monster, dat wordt geanalyseerd na grondig te zijn gemengd.

De monsters moeten willekeurig uit verschillende delen van de aangeboden partij worden genomen vóór of op het tijdstip van de inslag in het door de bevoegde instantie aangewezen koelhuis.

Voorbereiding van een samengesteld botermonster (chemische analyse):

a)

neem met behulp van een schone, droge boterboor of een soortgelijk geschikt instrument een hoeveelheid boter van ten minste 30 g en breng deze in een monsterpot. Het samengestelde monster moet dan worden verzegeld en naar het laboratorium worden gebracht voor analyse;

b)

in het laboratorium wordt het samengestelde monster in het oorspronkelijke ongeopende monsterpotje tot 30 oC verwarmd en regelmatig geschud totdat een homogene vloeibare emulsie zonder brokken wordt verkregen. Het monsterpotje moet ten minste voor de helft en ten hoogste voor twee derde gevuld zijn.

Voor elke fabrikant die boter voor interventie aanbiedt, moeten per jaar twee monsters worden geanalyseerd op aanwezigheid van andere vetten dan melkvetten.

2.   Sensorisch onderzoek

Hoeveelheid boter

(kg)

Minimumaantal te nemen monsters

1 000 ≤ 5 000

2

> 5 000 ≤ 25 000

3

> 25 000

3 + 1 per 25 000 kg of gedeelte daarvan

De monsters moeten willekeurig uit verschillende delen van de aangeboden hoeveelheid worden genomen tussen de 30e en de 45e dag na de voorwaardelijke overname van de boter, en moeten worden geclassificeerd.

Elk monster moet afzonderlijk worden beoordeeld overeenkomstig bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 278/2008. Een tweede bemonstering of onderzoek is niet toegestaan.

3.   Te volgen richtsnoeren bij een monster dat niet voldoet

a)

chemische en microbiologische analyse:

wanneer afzonderlijke monsters worden geanalyseerd, wordt één monster met één enkel gebrek per 5 tot 10 monsters geaccepteerd, of twee monsters met één enkel gebrek per 11 tot 15 monsters. Indien een monster een gebrek vertoont, moeten twee nieuwe monsters worden genomen aan elke zijde van dat monster en worden onderzocht op de parameter waarvoor het eerste monster niet voldeed. Indien beide monsters niet aan de minimumvoorwaarden voldoen, moet de hoeveelheid boter tussen de twee oorspronkelijke monsters aan weerszijden van het eerste monster dat niet voldeed, uit de aangeboden hoeveelheid worden verwijderd.

Te verwijderen hoeveelheid bij een nieuw falend monster:

Image

wanneer samengestelde monsters worden geanalyseerd en een monster niet voldoet voor een parameter, wordt de hoeveelheid waarop dit samengestelde monster betrekking heeft, uit de aangeboden hoeveelheid verwijderd. De hoeveelheid waarop een samengesteld monster betrekking heeft, kan worden bepaald door de aangeboden hoeveelheid eerst in kleinere delen te verdelen en dan pas elk deel afzonderlijk willekeurig te bemonsteren;

b)

sensorisch onderzoek:

wanneer het sensorisch onderzoek van een monster slechte resultaten te zien geeft, wordt de hoeveelheid boter tussen de twee monsters aan weerszijden van het ondeugdelijke monster uit de aangeboden hoeveelheid verwijderd.

c)

indien een monster zowel voor de chemische of microbiologische analyse als voor het sensorisch onderzoek niet voldoet, wordt de volledige hoeveelheid afgewezen.


BIJLAGE V

MAGEREMELKPOEDER

DEEL I

Criteria om te bepalen of het mageremelkpoeder voor interventie in aanmerking komt

1.

Het interventiebureau koopt slechts mageremelkpoeder dat voldoet aan artikel 10, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, aan de punten 2 tot en met 5 van dit deel van deze bijlage en aan artikel 28, lid 2, van de onderhavige verordening.

2.

De criteria voor de erkenning van bedrijven als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, zijn opgenomen in deel III van bijlage IV.

3.

Het interventiebureau controleert de kwaliteit van het mageremelkpoeder volgens de in deel IV van deze bijlage beschreven analysemethoden aan de hand van monsters die zijn genomen overeenkomstig deel VI van deze bijlage. Uit de controles moet blijken dat het mageremelkpoeder behalve de in bijlage I, punt 4, onder b), van Richtlijn 2001/114/EG van de Raad (1) genoemde, voor wijziging van het eiwitgehalte toegestane grondstoffen, geen andere producten bevat, met name karnemelk of wei als gedefinieerd in deel IV van deze bijlage.

Eventuele wijziging van het eiwitgehalte dient plaats te vinden in de vloeibare fase. Voor wijziging van het eiwitgehalte gebruikt materiaal moet van communautaire oorsprong zijn.

Met goedvinden van de Commissie kunnen de lidstaten echter voor bepaalde kwaliteitseisen en bepaalde erkende bedrijven een onder hun toezicht staand systeem voor zelfcontrole vaststellen.

4.

De mate van radioactiviteit van het mageremelkpoeder mag de eventueel in de communautaire wetgeving vastgestelde maximaal toelaatbare niveaus niet overschrijden. Alleen wanneer de situatie het vereist, wordt het product op radioactiviteit gecontroleerd gedurende de periode waarin dat nodig is.

5.

Het mageremelkpoeder moet zijn vervaardigd in de periode van 31 dagen voorafgaande aan de dag waarop het interventiebureau de offerte tot verkoop tegen een vaste prijs heeft ontvangen, of in het geval van inschrijvingen, in de periode van 31 dagen vóór de laatste dag van de betrokken deelperiode voor de inschrijving. Als het mageremelkpoeder wordt opgeslagen in silo’s die meer bevatten dan de productie van één dag, moet het zijn vervaardigd in de drie weken vóór de week waarin het interventiebureau de offerte om mageremelkpoeder tegen een vaste prijs te verkopen, heeft ontvangen of, in het geval van inschrijvingen, in de vier weken vóór de laatste dag van de betrokken deelperiode voor de inschrijving.

6.

Wanneer het mageremelkpoeder in een andere lidstaat dan de lidstaat van productie voor interventie wordt aangeboden, wordt het slechts aangekocht na overlegging, uiterlijk 35 dagen na de datum van ontvangst van de offerte of na de laatste dag waarop een inschrijving kon worden ingediend, van een door de bevoegde instantie van de lidstaat van productie afgegeven certificaat.

In het certificaat zijn de in artikel 28, lid 2, onder a), b) en c), bedoelde gegevens opgenomen en een verklaring dat het mageremelkpoeder in een erkend bedrijf in de Gemeenschap uit melk is bereid en de eventuele wijziging van het eiwitgehalte heeft plaatsgevonden in de vloeibare fase, overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Wanneer de lidstaat van productie de in bovenstaand punt 2 bedoelde controles heeft verricht, worden in het certificaat ook de resultaten van die controles vermeld en wordt daarin bevestigd dat het mageremelkpoeder in de zin van artikel 10, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 betreft. In dat geval moeten de in artikel 28 bedoelde zakken worden verzegeld met een genummerd etiket dat is afgegeven door het interventiebureau van de lidstaat van productie. Het nummer moet op het in dit punt, eerste alinea, bedoelde certificaat worden vermeld.

DEEL II

Overname en initiële controles voor mageremelkpoeder

Het interventiebureau eist dat de mageremelkpoeder op laadborden wordt geplaatst en daarop zodanig opgeslagen blijft dat de partijen gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd en gemakkelijk toegankelijk zijn.

DEEL III

Criteria voor de erkenning van bedrijven als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder e) en f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007

Deel III van bijlage IV bij de onderhavige verordening is van toepassing.

DEEL IV

Eisen inzake samenstelling, kwaliteitskenmerken en analysemethoden

Parameters

Gehalte en kwaliteitskenmerken

Eiwitgehalte

Minimaal 34,0 % van de vetvrije droge stof

Vetgehalte

Ten hoogste 1,00 %

Vochtgehalte

Ten hoogste 3,5 %

Titreerbare zuurtegraad, uitgedrukt in 0,1 N natriumhydroxide

Ten hoogste 19,5 ml

Gehalte aan lactaten

Ten hoogste 150 mg/100 g

Additieven

Geen

Fosfataseproef

Negatief, d.w.z. gelijk aan of minder dan 350 milli-eenheden fosfataseactiviteit per liter gereconstitueerde melk

Oplosbaarheidscoëfficiënt

Ten hoogste 0,5 ml (24 oC)

Gehalte aan verbrande deeltjes

Maximaal 15,0 mg; dit betekent ten minste monster B

Gehalte aan micro-organismen

Maximaal 40 000 per gram

Colibacterieproef

Negatief in 0,1 g

Opsporing van karnemelk (2)

Negatief (3)

Opsporing van lebwei (4)

Geen

Opsporing van zure wei (5)

Geen

Smaak en geur

Onberispelijk

Uiterlijk

Wit of enigermate gelige kleur, vrij van vuile en gekleurde deeltjes

Antibacteriële substanties

Negatief (6)

De toe te passen referentiemethoden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 273/2008 van de Commissie (PB L 88 van 29.3.2008, blz. 1).

DEEL V

Verpakkingsvoorschriften

1.

Het mageremelkpoeder is verpakt in nieuwe, schone, droge en onbeschadigde papieren zakken met een inhoud van 25 kg netto.

2.

De zakken moeten, in een samenstelling met minimaal drie lagen, bestand zijn tegen een gemiddelde spanning die overeenkomt met de absorptie van 420 J/m2.

De tweede laag is bedekt met een laag polyethyleen van ten minste 15 g/m2.

De binnenzak is van polyethyleen van ten minste 0,08 mm dikte, onderaan dichtgelast.

3.

De zakken voldoen aan EN 770.

4.

Bij het vullen moet het poeder in de zak goed worden aangedrukt. Het binnendringen van los poeder tussen de verschillende lagen moet absoluut worden vermeden.

DEEL VI

Bemonstering en analyse van het voor interventie aangeboden mageremelkpoeder

1.

De monsters worden getrokken volgens de procedure van de internationale norm ISO 707. De lidstaten kunnen evenwel voor de monsterneming een andere methode toepassen, voor zover die methode overeenstemt met de beginselen van de vorengenoemde internationale norm.

2.

Steekproefsgewijze uit te kiezen aantal zakken waaruit monsters worden genomen:

a)

partijen tot 800 zakken van 25 kg: minstens acht,

b)

partijen van meer dan 800 zakken van 25 kg: minstens acht plus één voor elke extra hoeveelheid van 800 zakken of gedeelte daarvan.

3.

Gewicht van het monster: ten minste 200 g per zak.

4.

Groepering van de monsters: hoogstens negen monsters worden samengevoegd tot één verzamelmonster.

5.

Analyse van de monsters: elk verzamelmonster wordt geanalyseerd om na te gaan of het aan alle in deel III van deze bijlage vermelde kwaliteitskenmerken beantwoordt.

6.

Bij een falend monster:

a)

wanneer een samengesteld monster voor één parameter faalt, wordt de door dat samengestelde monster vertegenwoordigde hoeveelheid afgekeurd;

b)

wanneer een samengesteld monster voor meerdere parameters faalt, wordt de door dat monster vertegenwoordigde hoeveelheid afgekeurd en wordt de resterende van dezelfde fabriek afkomstige hoeveelheid een tweede maal voor analyse bemonsterd; de analyse van deze monsters is doorslaggevend. In dat geval:

wordt het in punt 2 vastgestelde aantal monsters verdubbeld,

wordt, indien een samengesteld monster voor een of meer parameters faalt, de door dat monster vertegenwoordigde hoeveelheid afgekeurd.


(1)  PB L 15 van 17.1.2002, blz. 19.

(2)  Onder„karnemelk” wordt verstaan: het bijproduct van de vervaardiging van boter, verkregen na het karnen van de room en de afscheiding daaruit van de vaste vetstoffen.

(3)  De afwezigheid van karnemelk kan worden vastgesteld door een onaangekondigde controle ter plaatse in het productiebedrijf, die ten minste eenmaal per week plaatsvindt, of door laboratoriumanalyse van het eindproduct; maximaal 69,31 mg PEDP per 100 g.

(4)  Onder „wei” wordt verstaan: het bijproduct van de vervaardiging van kaas of caseïne door middel van het gebruik van zuren, stremsel en/of chemisch-fysische procedés.

(5)  Onder „wei” wordt verstaan: het bijproduct van de vervaardiging van kaas of caseïne door middel van het gebruik van zuren, stremsel en/of chemisch-fysische procedés. De toe te passen methode moet door het interventiebureau erkend zijn.

(6)  De voor de vervaardiging van het mageremelkpoeder gebruikte melk moet voldoen aan de in bijlage III, sectie IX, van Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde eisen.


Lijst van bijlagen

BIJLAGE I

GRANEN

Deel I

Criteria om te bepalen of de granen voor interventie in aanmerking komen

Deel II

Minimumkwaliteitsvereisten als bedoeld in deel I

Deel III

Omschrijving van de bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn

Deel IV

Methoden voor de bepaling van de kwaliteit van de voor interventie aangeboden granen

Deel V

Referentiemethode voor het bepalen van de bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn

Deel VI

Referentieonderzoekmethode voor de bepaling van het vochtgehalte

Deel VII

Methode voor de bepaling van de klevendheid en de machinale verwerkbaarheid van deeg van zachte tarwe

Deel VIII

Bepaling van het gehalte aan korrels die geheel of gedeeltelijk hun glazig uiterlijk hebben verloren

Deel IX

Prijsverhogingen en -verlagingen

Deel X

Praktische methode voor de bepaling van de door de interventiebureaus op de prijs voor sorghum toe te passen verlaging

Deel XI

Berekening van de prijsverhogingen en -verlagingen

Deel XII

Methoden voor de bemonstering en de analyse van granen

BIJLAGE II

RIJST

Deel I

Criteria om te bepalen of de padie voor interventie in aanmerking komt

Deel II

Prijsverhogingen en -verlagingen

Deel III

Criteria voor het rendement bij bewerking

Deel IV

Maximumpercentages

Deel V

Prijsverlagingen in verband met onvolkomenheden van de korrels

Deel VI

Methoden voor de bemonstering en de analyse van padie

BIJLAGE III

RUNDVLEES

Deel I

Criteria om te bepalen of het rundvlees voor interventie in aanmerking komt

Deel II

Omrekeningscoëfficiënten

Deel III

Overnamevoorwaarden en -controles

Deel IV

Uitbening

Deel V

Indeling van producten

Deel VI

Voorschriften betreffende hele en halve geslachte dieren en voor- en achtervoeten

Deel VII

In artikel 21, lid 3, bedoelde coëfficiënten

Deel VIII

Uitbeningsvoorschriften voor interventievlees

Deel IX

Voorschriften voor kartons, pallets en kooipallets

Deel X

Prijzen van door het interventiebureau geweigerde deelstukken met het oog op de toepassing van deel IV, punt IX.2, eerste en tweede alinea, van deze bijlage

Deel XI

Controle van de producten

BIJLAGE IV

BOTER

Deel I

Criteria om te bepalen of de boter voor interventie in aanmerking komt

Deel II

Overname en initiële controles voor boter

Deel III

Criteria voor de erkenning van bedrijven als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder e) en f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (gemeenschappelijk deel voor boter en mageremelkpoeder)

Deel IV

Eisen inzake samenstelling, kwaliteitskenmerken en analysemethoden

Deel V

Bemonstering voor de chemische en microbiologische analyse en sensorisch onderzoek

BIJLAGE V

MAGEREMELKPOEDER

Deel I

Criteria om te bepalen of het mageremelkpoeder voor interventie in aanmerking komt

Deel II

Overname en initiële controles voor mageremelkpoeder

Deel III

Criteria voor de erkenning van bedrijven als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder e) en f), van Verordening (EG) nr. 1234/2007

Deel IV

Eisen inzake samenstelling, kwaliteitskenmerken en analysemethoden

Deel V

Verpakkingsvoorschriften

Deel VI

Bemonstering en analyse van het voor interventie aangeboden mageremelkpoeder