ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2009.330.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
Richtlijn 2009/142/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende gastoestellen ( 1 ) |
|
|
* |
Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk ( 1 ) |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Raad |
|
|
|
2009/954/EG |
|
|
* |
|
|
V Besluiten die zijn aangenomen vanaf 1 december 2009 op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag |
|
|
|
BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE VERPLICHT IS |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
2009/957/GBVB |
|
|
* |
||
|
|
2009/958/GBVB |
|
|
* |
||
|
|
BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE NIET VERPLICHT IS |
|
|
|
2009/959/EU |
|
|
* |
Besluit van de Commissie van 14 december 2009 tot wijziging van Beschikking 2007/230/EG tot vaststelling van een formulier in het kader van de sociale wetgeving met betrekking tot het wegvervoer (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9895) ( 1 ) |
|
|
|
2009/960/EU |
|
|
* |
||
|
|
2009/961/EU |
|
|
* |
||
|
|
2009/962/EU |
|
|
* |
Besluit van de Commissie van 15 december 2009 tot wijziging van het aanhangsel van bijlage VI bij de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië wat betreft bepaalde melkverwerkingsinrichtingen in Bulgarije (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9976) ( 1 ) |
|
|
|
2009/963/EU |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/1 |
VERORDENING (EG) Nr 1226/2009 VAN DE RAAD
van 20 november 2009
tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en van de bij die visserij in acht te nemen voorschriften
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,
Gelet op Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota (2), en met name op artikel 2,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren (3), en met name op artikel 5 en artikel 8, lid 3,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet de Raad, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke adviezen en met name het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, alsmede in het licht van eventuele adviezen die zijn ontvangen van de regionale adviesraad voor de Oostzee, maatregelen vaststellen waarbij de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld. |
(2) |
Krachtens artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 dient de Raad de vangstmogelijkheden per visserijtak of groep van visserijtakken vast te stellen en deze aan de lidstaten toe te wijzen. |
(3) |
Voor een efficiënt beheer van de vangstmogelijkheden moeten bijzondere voorschriften voor de uitoefening van de betrokken visserij worden vastgesteld. |
(4) |
De beginselen van en bepaalde procedures voor het visserijbeheer moeten door de Gemeenschap worden vastgelegd om de lidstaten in staat te stellen het beheer van de onder hun vlag varende vissersvaartuigen te garanderen. |
(5) |
In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 zijn definities vastgesteld die relevant zijn voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 moeten de bestanden waarop de daarin vervatte maatregelen van toepassing zijn, worden omschreven. |
(7) |
Bij de benutting van de vangstmogelijkheden moet worden voldaan aan de Gemeenschapswetgeving op dit gebied, en met name aan Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (4), Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (5), Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen (6), Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordwestelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (7),Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (8), Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (9), Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont (10), Verordening (EG) nr. 1098/2007 en Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (11). |
(8) |
Om te garanderen dat de jaarlijkse vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een niveau dat overeenstemt met een vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzame exploitatie van de bestanden, is rekening gehouden met de beginselen voor het bepalen van de TAC’s die zijn omschreven in de mededeling van de Commissie „Raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2010”. |
(9) |
Om de teruggooi te verminderen, is het dienstig voor soorten waarvoor quota gelden, een verbod op highgrading in te stellen dat inhoudt dat soorten waarvoor quota gelden en die krachtens de communautaire regelgeving voor de visserij legaal kunnen worden gevangen en aangeland, niet mogen worden teruggegooid. |
(10) |
Met het oog op de instandhouding van de visbestanden moeten in 2010 bepaalde aanvullende maatregelen in het kader van de technische voorschriften voor de visserij ten uitvoer worden gelegd. |
(11) |
Om het inkomen van de vissers in de Gemeenschap veilig te stellen, is het belangrijk dat deze visserijtakken op 1 januari 2010 met hun activiteiten van start kunnen gaan. Gezien de urgentie van deze kwestie moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken als bedoeld in punt I.3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, gehechte Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
WERKINGSSFEER EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden voor het jaar 2010 de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee vastgesteld, alsmede de voorschriften die bij de benutting van deze vangstmogelijkheden in acht moeten worden genomen.
Artikel 2
Werkingssfeer
Deze verordening is van toepassing op in de Oostzee vissende vissersvaartuigen van de Gemeenschap (vaartuigen van de Gemeenschap).
Artikel 3
Definities
Naast de definities in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 zijn voor de toepassing van deze verordening de volgende definities van toepassing:
a) |
„de zones van de ICES” (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea): de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 afgebakende geografische zones; |
b) |
„de Oostzee”: ICES-deelsectoren 22-32; |
c) |
„totaal toegestane vangsten (TAC’s)”: de hoeveelheid die per bestand per jaar mag worden gevangen; |
d) |
„quotum”: een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Gemeenschap, aan een lidstaat of aan een derde land; |
e) |
„buitengaats doorgebrachte dag”: elke ononderbroken periode van 24 uur of een gedeelte van die periode, waarin het vaartuig zich niet in de haven bevindt. |
HOOFDSTUK II
VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VOOR DE BENUTTING DAARVAN GELDENDE VOORSCHRIFTEN
Artikel 4
Vangstmogelijkheden en toewijzingen
De vangstmogelijkheden, de toewijzing daarvan aan de lidstaten en de voorwaarden als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96, zijn vastgesteld in bijlage I bij de onderhavige verordening.
Artikel 5
Bijzondere bepalingen inzake toewijzingen
1. De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig bijlage I aan de lidstaten toegewezen onverminderd:
a) |
het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002; |
b) |
het opnieuw toewijzen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93; |
c) |
het aanlanden van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96; |
d) |
het inhouden van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96; |
e) |
verminderingen op grond van artikel 23, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 338/2008. |
2. Bij inhoudingen op de quota voor overdracht naar 2011 mag artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96, in afwijking van die verordening, worden toegepast op alle bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.
Artikel 6
Voorwaarden voor vangsten en bijvangsten
1. Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of worden aangeland mits die vis:
a) |
is gevangen met vaartuigen van een lidstaat die een quotum heeft en zijn quotum nog niet heeft opgebruikt, of |
b) |
met andere soorten dan haring of sprot is gemengd en niet aan boord of bij aanlanding is gesorteerd, en is gevangen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van minder dan 32 mm. |
2. Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum of, wanneer het aandeel van de Gemeenschap niet in de vorm van quota aan de lidstaten is toegewezen, op het Gemeenschapsaandeel, met uitzondering van de in lid 1, onder b), bedoelde vangsten.
3. Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum voor haring is opgebruikt, mogen de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, in de Gemeenschap zijn geregistreerd en actief zijn in de visserijtak waarvoor het quotum is vastgesteld, geen ongesorteerde vangsten aanvoeren die haring bevatten.
4. Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum voor sprot is opgebruikt, mogen de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, in de Gemeenschap zijn geregistreerd en actief zijn in de visserijtak waarvoor het quotum is vastgesteld, geen ongesorteerde vangsten aanvoeren die sprot bevatten.
Artikel 7
Verbod op highgrading
Soorten waarvoor quota gelden en die tijdens visserijactiviteiten gevangen worden, worden aan boord van het vaartuig gebracht en vervolgens aangeland, tenzij dit indruist tegen de communautaire visserijwetgeving waarbij technische, controle- en instandhoudingsmaatregelen zijn vastgesteld, inzonderheid onderhavige verordening en de Verordeningen (EG) nr. 2187/2005, (EEG) nr. 2847/93 en (EG) nr. 2371/2002.
Artikel 8
Beperkingen van de visserijinspanning
1. De beperkingen van de visserijinspanning zijn vastgesteld in bijlage II.
2. De in lid 1 vermelde beperkingen gelden voor de ICES-deelsectoren 27 en 28.2, voor zover de Commissie niet overeenkomstig artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1098/2007 heeft besloten deze deelsectoren uit te sluiten van de beperkingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, leden 3, 4 en 5, en artikel 13 van die verordening.
3. De in lid 1 vermelde beperkingen zijn niet van toepassing op ICES-deelsector 28.1, voor zover de Commissie niet overeenkomstig artikel 29, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1098/2007 heeft besloten die deelsector uit te sluiten van de beperkingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, leden 3, 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1098/2007.
Artikel 9
Technische overgangsmaatregelen
De technische overgangsmaatregelen zijn vastgesteld in bijlage III.
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 10
Gegevensverstrekking
Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 gegevens aan de Commissie verstrekken met betrekking tot de hoeveelheden die uit de bestanden zijn aangeland, gebruiken zij daarvoor de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.
Artikel 11
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 november 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
E. ERLANDSSON
(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.
(2) PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.
(3) PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1.
(4) PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1.
(5) PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1.
(6) PB L 132 van 21.5.1987, blz. 9.
(7) PB L 365 van 31.12.1991, blz. 1.
(8) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.
(9) PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.
(10) PB L 16 van 20.1.2005, blz. 184.
(11) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.
BIJLAGE I
VANGSTMOGELIJKHEDEN EN BIJ DE VISSERIJ IN ACHT TE NEMEN VOORSCHRIFTEN VOOR HET MEERJARENBEHEER VAN DE VANGSTMOGELIJKHEDEN PER SOORT EN PER ZONE VOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP IN ZONES MET VANGSTBEPERKINGEN
Onderstaande tabellen bevatten de TAC’s en quota (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) per bestand, de toewijzing daarvan aan de lidstaten en de daaraan verbonden voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de quota.
Per gebied staan de visbestanden vermeld in alfabetische volgorde op de Latijnse naam van de vissoort. In deze tabellen worden voor de verschillende soorten de volgende codes gebruikt:
Wetenschappelijke benaming |
Drielettercode |
Triviale naam |
Clupea harengus |
HER |
Haring |
Gadus morhua |
COD |
Kabeljauw |
Platichthys flesus |
FLX |
Bot |
Pleuronectes platessa |
PLE |
Schol |
Psetta maxima |
TUR |
Tarbot |
Salmo salar |
SAL |
Atlantische zalm |
Sprattus sprattus |
SPR |
Sprot |
|
|
|||||||
Finland |
84 721 |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Zweden |
18 615 |
|||||||
EG |
103 336 |
|||||||
TAC |
103 336 |
|
|
|||||||
Denemarken |
3 181 |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Duitsland |
12 519 |
|||||||
Finland |
2 |
|||||||
Polen |
2 953 |
|||||||
Zweden |
4 037 |
|||||||
EG |
22 692 |
|||||||
TAC |
22 692 |
|
|
|||||||
Denemarken |
2 780 |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Duitsland |
737 |
|||||||
Estland |
14 198 |
|||||||
Finland |
27 714 |
|||||||
Letland |
3 504 |
|||||||
Litouwen |
3 689 |
|||||||
Polen |
31 486 |
|||||||
Zweden |
42 268 |
|||||||
EG |
126 376 |
|||||||
TAC |
Niet relevant |
|
|
|||||||
Estland |
16 809 |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Letland |
19 591 |
|||||||
EG |
36 400 |
|||||||
TAC |
36 400 |
|
|
|||||||
Denemarken |
11 777 |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Duitsland |
4 685 |
|||||||
Estland |
1 148 |
|||||||
Finland |
901 |
|||||||
Letland |
4 379 |
|||||||
Litouwen |
2 885 |
|||||||
Polen |
13 561 |
|||||||
Zweden |
11 932 |
|||||||
EG |
51 267 |
|||||||
TAC |
Niet relevant |
|
|
|||||||
Denemarken |
7 726 |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Duitsland |
3 777 |
|||||||
Estland |
171 |
|||||||
Finland |
152 |
|||||||
Letland |
639 |
|||||||
Litouwen |
415 |
|||||||
Polen |
2 067 |
|||||||
Zweden |
2 753 |
|||||||
EG |
17 700 |
|||||||
TAC |
17 700 |
|
|
|||||||
Denemarken |
2 179 |
Voorzorgs-TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Duitsland |
242 |
|||||||
Polen |
456 |
|||||||
Zweden |
164 |
|||||||
EG |
3 041 |
|||||||
TAC |
3 041 |
|
|
|||||||
Denemarken |
60 975 (1) |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Duitsland |
6 784 (1) |
|||||||
Estland |
6 197 (1) |
|||||||
Finland |
76 031 (1) |
|||||||
Letland |
38 783 (1) |
|||||||
Litouwen |
5 594 (1) |
|||||||
Polen |
18 497 (1) |
|||||||
Zweden |
82 420 (1) |
|||||||
EG |
294 246 (1) |
|||||||
TAC |
Niet relevant |
|
|
|||||||
Estland |
1 581 (2) |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Finland |
13 838 (2) |
|||||||
EG |
15 419 (2) |
|||||||
TAC |
Niet relevant |
|
|
|||||||
Denemarken |
37 480 |
Analytische TAC. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing |
||||||
Duitsland |
23 745 |
|||||||
Estland |
43 522 |
|||||||
Finland |
19 620 |
|||||||
Letland |
52 565 |
|||||||
Litouwen |
19 015 |
|||||||
Polen |
111 552 |
|||||||
Zweden |
72 456 |
|||||||
EG |
379 955 |
|||||||
TAC |
Niet relevant |
(1) Aantal stuks
(2) Aantal stuks
BIJLAGE II
Beperkingen van de visserijinspanning
1. |
De lidstaten zien erop toe dat de visserij door onder hun vlag varende vissersvaartuigen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, met geankerde beugen, beuglijnen met uitzondering van vrije beuglijnen, met handlijnen of de peur, slechts wordt toegestaan gedurende ten hoogste:
|
2. |
Het maximale aantal buitengaats doorgebrachte dagen per jaar gedurende welke een vaartuig zich in de in punt 1, onder a) en onder b), omschreven gebieden mag bevinden en daar met het in punt 1 bedoelde vistuig mag vissen, mag niet meer bedragen dan het maximale aantal dagen dat voor een van de twee gebieden is toegekend. |
BIJLAGE III
TECHNISCHE OVERGANGSMAATREGELEN
A. Beperkingen van de visserij op bot en tarbot
1. |
Het is verboden de volgende vissoorten die zijn gevangen in de geografische gebieden en tijdens de perioden die hierna worden gespecificeerd, aan boord te houden:
|
2. |
In afwijking van punt 1 geldt dat, wanneer wordt gevist met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 105 mm of meer, of met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer, de bijvangsten van bot en tarbot aan boord mogen worden gehouden en aangeland mits het aandeel van deze soorten niet meer bedraagt dan 10 % van de totale vangst in levend gewicht die aan boord wordt gehouden en wordt aangeland tijdens de in punt 1 vastgestelde verbodsperioden. |
B. Specificaties van het ontsnappingspaneel in het bovenste deel van de kuil („BACOMA”)
1. |
In afwijking van punt 1, onder e), i), van aanhangsel 1 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 bedraagt de maaswijdte minimaal 120 mm vanaf 1 januari in de deelsectoren 22-24 en vanaf 1 maart in de deelsectoren 25-32. |
2. |
In afwijking van punt 1, onder d), ii), van aanhangsel 1 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 bedraagt de lengte van het paneel minimaal 5,5 m vanaf 1 januari in de deelsectoren 22-24 en vanaf 1 maart in de deelsectoren 25-32. |
3. |
In afwijking van punt 2 bedraagt de lengte van het paneel minimaal 6 m vanaf 1 januari in de deelsectoren 22-24 en vanaf 1 maart in de deelsectoren 25-32, indien een sensor voor het meten van de omvang van de vangsten aan het paneel is bevestigd. |
C. Specificaties van T90-trawl
In afwijking van punt b) van aanhangsel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 bedraagt de maaswijdte minimaal 120 mm vanaf 1 januari in de deelsectoren 22-24 en vanaf 1 maart in de deelsectoren 25-32.
RICHTLIJNEN
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/10 |
RICHTLIJN 2009/142/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 30 november 2009
betreffende gastoestellen
(gecodificeerde versie)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 90/396/EEG van 29 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake gastoestellen (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan. |
(2) |
Het behoort tot de taak van de lidstaten op hun grondgebied de veiligheid en de gezondheid van personen en, indien van toepassing, van huisdieren en goederen te beschermen tegen gevaren die kunnen ontstaan door het gebruik van gastoestellen. |
(3) |
In bepaalde lidstaten bestaan er dwingende voorschriften, waarin met name wordt bepaald welk veiligheidsniveau gastoestellen moeten hebben, door middel van specificaties inzake constructie en werking en van controleprocedures. Deze dwingende voorschriften leiden niet noodzakelijk tot veiligheidsniveaus die van land tot land verschillen, maar op grond van hun verscheidenheid belemmeren zij het handelsverkeer binnen de Gemeenschap. |
(4) |
De situaties in de lidstaten verschillen wat betreft gassoorten en gasdrukken. Deze situaties zijn niet geharmoniseerd omdat in iedere lidstaat de situatie op het gebied van energievoorziening en -distributie eigen is aan dat land. |
(5) |
Het Gemeenschapsrecht bepaalt dat, in afwijking van de in één van de grondregels van de Gemeenschap vervatte vrijheid van verkeer van goederen, belemmeringen van het handelsverkeer binnen de Gemeenschap als gevolg van verschillen in de nationale wetgevingen met betrekking tot de commercialisering van producten moeten worden aanvaard voor zover kan worden erkend dat deze dwingende voorschriften noodzakelijk zijn. Derhalve moet de harmonisatie van de wetgeving in dit geval beperkt blijven tot de voorschriften die nodig zijn om te voldoen aan de dwingende en fundamentele voorschriften inzake veiligheid, gezondheid en energiebesparing in verband met gastoestellen. Deze voorschriften moeten in de plaats komen van de nationale voorschriften, omdat zij een fundamenteel karakter hebben. |
(6) |
Handhaving of verbetering van het in de lidstaten bereikte veiligheidsniveau is een van de hoofddoelstellingen van deze richtlijn en van de veiligheid als omschreven in de fundamentele voorschriften. |
(7) |
Voor de waarborging van de veiligheid van gastoestellen moet aan fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften worden voldaan. Energiebesparing wordt als fundamenteel beschouwd. De toepassing van deze eisen moet oordeelkundig gebeuren in die zin dat rekening moet worden gehouden met de stand van de techniek in de tijd van het opzetten hiervan. |
(8) |
Derhalve dient deze richtlijn uitsluitend fundamentele voorschriften te bevatten. Teneinde het bewijs van overeenstemming met de fundamentele voorschriften te vergemakkelijken, is het nodig om op communautair vlak te beschikken over geharmoniseerde normen inzake met name het ontwerp, de bouw en beproeving van gastoestellen, welker inachtneming de producten een vermoeden van overeenstemming met de fundamentele voorschriften verschaft. Deze op communautair vlak geharmoniseerde normen worden opgesteld door particuliere instellingen en moeten hun status van niet-bindende teksten behouden. In verband hiermede worden de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor Normalisatie op het gebied van Elektrotechniek (CENELEC) en het Europees Normalisatie-instituut voor Telecommunicatie (ETSI) erkend als de instellingen die bevoegd zijn tot goedkeuring van de geharmoniseerde normen overeenkomstig de algemene richtsnoeren voor samenwerking tussen de Commissie, de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) en deze drie instellingen die op 28 maart 2003 werden ondertekend (5). „Geharmoniseerde norm” betekent een technische specificatie (Europese norm of harmoniseringsdocument) die hetzij door de CEN, door het Cenelec of door het ETSI, hetzij door twee of drie van die instellingen is aanvaard in opdracht van de Commissie overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (6), en de bovenvernoemde algemene richtsnoeren voor samenwerking. |
(9) |
De Raad heeft een aantal richtlijnen tot opheffing van technische handelsbelemmeringen vastgesteld waarbij is uitgegaan van de beginselen die zijn vastgelegd in zijn resolutie van 7 May 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van technische harmonisatie en normalisatie (7). Elk van deze richtlijnen voorziet in het aanbrengen van de CE-markering. De Commissie heeft in haar mededeling van 15 juni 1989 betreffende een globale aanpak op het gebied van certificatie en keuring (8) de invoering voorgesteld van een gemeenschappelijke regelgeving betreffende een CE-markering waarvoor een enkele grafische vorm geldt. De Raad heeft in zijn resolutie van 21 december 1989 betreffende een globale aanpak op het gebied van de conformiteitsbeoordeling (9) een dergelijke coherente aanpak wat het gebruik van de CE-markering betreft als leidend beginsel goedgekeurd. De twee fundamentele elementen van de nieuwe aanpak die moeten worden toegepast, zijn de fundamentele voorschriften en de procedures ter beoordeling van de overeenstemming. |
(10) |
Controle op de naleving van de desbetreffende technische eisen is noodzakelijk voor een doeltreffende bescherming van gebruikers en derden. De bestaande certificatieprocedures verschillen van lidstaat tot lidstaat. Ter vermijding van veelvuldige controles, die in feite belemmeringen voor het vrije verkeer van gastoestellen vormen, is het wenselijk een wederzijdse erkenning in te stellen van de certificatieprocedures van de lidstaten. Teneinde deze wederzijdse erkenning van certificatieprocedures te vergemakkelijken, is het wenselijk te voorzien in geharmoniseerde communautaire procedures en in de criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij het aanwijzen van de instellingen die worden belast met de uitvoering van deze procedures. |
(11) |
De verantwoordelijkheid van de lidstaten op hun grondgebied voor de onder de fundamentele voorschriften vallende veiligheid, gezondheid en energiebesparing moet worden erkend in een vrijwaringsclausule die voorziet in een geschikte communautaire procedure. |
(12) |
Degenen tot wie een in het kader van deze richtlijn genomen besluit is gericht, moeten de beweegredenen van dit besluit en de wegen van beroep die voor hen openstaan kennen. |
(13) |
Deze richtlijn laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
WERKINGSSFEER, DEFINITIES, IN DE HANDEL BRENGEN, VRIJ VERKEER
Artikel 1
1. Deze richtlijn is van toepassing op toestellen en toebehoren.
Toestellen die specifiek voor gebruik in industriële processen bestemd zijn en in industriële bedrijven worden gebruikt, vallen buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.
2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) „toestellen”: gastoestellen die worden gebruikt voor koken, verwarmen, warmwaterproductie, koeling, verlichting of wassen, en die, indien van toepassing, een normale watertemperatuur van ten hoogste 105 °C hebben. Ventilatorbranders en met dergelijke branders uitgeruste warmtegeneratoren worden eveneens als toestellen beschouwd;
b) „toebehoren”: beveiligings-, controle- en regelapparatuur en onderdelen - met uitzondering van ventilatorbranders en met dergelijke branders uitgeruste warmtegeneratoren - die apart op de markt worden gebracht voor professioneel gebruik en die bestemd zijn om in een toestel te worden ingebouwd of om geassembleerd te worden tot een toestel;
c) „gas”: elke brandstof die bij een temperatuur van 15 °C onder een druk van 1 bar in gasvormige toestand verkeert.
3. Met „normaal gebruik” wordt in deze richtlijn bedoeld dat:
a) |
de toestellen op de juiste wijze zijn geïnstalleerd en regelmatig worden onderhouden overeenkomstig de instructies van de fabrikant; |
b) |
de toestellen worden gebruikt met een normale schommeling van de gaskwaliteit en de gasdruk; en |
c) |
de toestellen in overeenstemming met hun gebruiksdoel of op een in redelijkheid te verwachten manier worden gebruikt. |
Artikel 2
1. De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de toestellen alleen in de handel gebracht en in gebruik genomen worden indien zij bij normaal gebruik geen gevaar opleveren voor de veiligheid van personen, huisdieren of eigendommen.
2. De lidstaten brengen de overige lidstaten en de Commissie tijdig op de hoogte van elke verandering betreffende de op hun grondgebied gebruikte gassoorten en bijbehorende gebruiksdrukken die in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van Richtlijn 90/396/EEG ter kennis zijn gebracht.
De Commissie zorgt ervoor dat zij in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
Artikel 3
Toestellen en toebehoren moeten voldoen aan de fundamentele voorschriften die in bijlage I zijn vermeld.
Artikel 4
1. De lidstaten mogen het in de handel brengen en de ingebruikneming van toestellen die voldoen aan deze richtlijn niet verbieden, beperken of belemmeren, indien deze van de in artikel 10 bedoelde CE-markering zijn voorzien.
2. De lidstaten mogen het in de handel brengen van toebehoren vergezeld van een verklaring als bedoeld in artikel 8, lid 4, niet verbieden, beperken of belemmeren.
Artikel 5
1. De lidstaten gaan uit van het vermoeden dat toestellen en toebehoren aan de fundamentele voorschriften van bijlage I voldoen, wanneer zij in overeenstemming zijn met:
a) |
de betreffende nationale normen ter uitvoering van de geharmoniseerde normen, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt; |
b) |
de desbetreffende nationale normen, voor zover er op de door deze normen bestreken gebieden geen geharmoniseerde normen bestaan. |
2. De lidstaten publiceren de referentienummers van de in lid 1, onder a), bedoelde nationale normen.
Zij delen de Commissie de tekst mede van hun nationale normen als bedoeld in lid 1, onder b), die volgens hen voldoen aan de fundamentele voorschriften van bijlage I.
De Commissie zendt deze nationale normen door aan de andere lidstaten. Overeenkomstig de procedure van artikel 6, lid 2, stelt zij de lidstaten in kennis van de nationale normen, ten aanzien waarvan er een vermoeden bestaat van overeenstemming met de fundamentele voorschriften van bijlage I.
Artikel 6
1. Indien een lidstaat of de Commissie van mening is dat de in artikel 5, lid 1, bedoelde normen niet geheel voldoen aan de fundamentele voorschriften van bijlage I, legt de Commissie of de betrokken lidstaat onder opgave van de redenen de zaak voor aan het bij artikel 5 van Richtlijn 98/34/EG ingestelde Permanent Comité, hierna „het Comité” te noemen.
Het Comité brengt onverwijld advies uit.
In het licht van het advies van het Comité stelt de Commissie de lidstaten ervan in kennis of de betrokken normen al dan niet uit de in artikel 5, lid 2, eerste alinea, bedoelde publicaties geschrapt moeten worden.
2. Na ontvangst van de in artikel 5, lid 2, tweede alinea, bedoelde mededeling raadpleegt de Commissie het Comité.
Na ontvangst van het advies van het Comité stelt de Commissie binnen een maand de lidstaten ervan in kennis of voor de desbetreffende nationale norm(en) het vermoeden van overeenstemming geldt. Indien dit het geval is, maken de lidstaten de referentienummers van deze normen bekend.
De Commissie publiceert de referentienummers ook in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
1. Wanneer een lidstaat constateert dat toestellen die voorzien zijn van de CE-markering bij normaal gebruik gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen, huisdieren of eigendommen, neemt hij passende maatregelen om die toestellen uit de handel te nemen of het in de handel brengen daarvan te verbieden, dan wel te beperken.
De betrokken lidstaat stelt de Commissie onverwijld van deze maatregelen in kennis en vermeldt de redenen van deze beslissing, met name als de niet-overeenstemming voortvloeit uit:
a) |
het niet voldoen aan de fundamentele voorschriften van bijlage I, wanneer het toestel niet voldoet aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde normen; |
b) |
een verkeerde toepassing van de in artikel 5, lid 1, bedoelde normen; |
c) |
leemten in de in artikel 5, lid 1, bedoelde normen zelf. |
2. De Commissie treedt zo spoedig mogelijk met de betrokken partijen in overleg. Indien de Commissie na dit overleg vaststelt dat de in lid 1 bedoelde maatregel gerechtvaardigd is, stelt zij de lidstaat die tot de maatregelen is overgegaan alsmede de overige lidstaten onmiddellijk hiervan in kennis.
Wanneer het in lid 1 bedoelde besluit wordt gemotiveerd door leemten in de normen legt de Commissie na overleg met de betrokken partijen de kwestie binnen een termijn van twee maanden aan het Comité voor indien de lidstaat die de maatregelen heeft genomen voornemens is deze te handhaven, en leidt zij de in artikel 6 bedoelde procedures in.
3. Indien een toestel dat niet voldoet aan de fundamentele voorschriften is voorzien van de CE-markering, treft de bevoegde lidstaat passende maatregelen tegen degene die de CE-markering heeft aangebracht en stelt hij de Commissie en de overige lidstaten hiervan in kennis.
4. De Commissie ziet erop toe dat de lidstaten van het verloop en de resultaten van de procedures op de hoogte worden gehouden.
HOOFDSTUK 2
PROCEDURES VAN VASTSTELLING VAN OVEREENSTEMMING
Artikel 8
1. De procedures volgens welke de overeenstemming wordt vastgesteld van de in serie gefabriceerde toestellen zijn:
a) |
het EG-type-onderzoek bedoeld in bijlage II, punt 1, en |
b) |
voordat de toestellen in de handel worden gebracht, naar keuze van de fabrikant:
|
2. In geval van productie van een toestel als afzonderlijke eenheid of in kleine aantallen kan de fabrikant de EG-keuring per eenheid, bedoeld in bijlage II, punt 6, hanteren.
3. Nadat de in de leden 1, onder b), en 2 bedoelde procedures zijn afgewikkeld, wordt op de in overeenstemming zijnde toestellen overeenkomstig artikel 10 de CE-markering aangebracht.
4. De in lid 1 bedoelde procedures van vaststelling van overeenstemming worden toegepast op de toebehoren, met uitzondering van het aanbrengen van de CE-markering en in voorkomend geval het opstellen van de verklaring van overeenstemming.
Er moet een verklaring worden afgegeven waarin staat dat het toebehoren voldoet aan de daarop van toepassing zijnde bepalingen van deze richtlijn; voorts moeten daarin de kenmerken van de toebehoren worden vermeld alsmede de voorschriften voor het inbouwen in een toestel of het assembleren, die van belang zijn voor het voldoen aan de voor bedrijfsklare toestellen geldende voorschriften van bijlage I.
Het toebehoren gaat vergezeld van deze verklaring.
5. Wanneer de toestellen reeds onder andere richtlijnen vallen die betrekking hebben op andere aspecten en die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, dan toont deze markering aan dat de toestellen geacht worden ook aan de bepalingen van die richtlijnen te voldoen.
Indien echter in een of meer van deze richtlijnen gedurende een overgangsperiode de fabrikant de keuze van de toe te passen regeling wordt gelaten, geeft de CE-markering alleen aan dat aan de voorschriften van de door de fabrikant toegepaste richtlijnen is voldaan. In dat geval moeten de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte referenties van de toegepaste richtlijnen worden vermeld op de door deze richtlijnen vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij de toestellen zijn gevoegd.
6. De dossiers en de briefwisseling met betrekking tot procedures van vaststelling van overeenstemming worden gesteld in de officiële taal (talen) van de lidstaat waar de aangewezen instantie is gevestigd of in een door die instantie aanvaarde taal.
Artikel 9
1. De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten mee welke instanties zij met de in artikel 8 bedoelde procedure hebben belast, met welke specifieke taken deze instanties zijn belast en welk identificatienummer de Commissie hun vooraf heeft toegekend.
De Commissie publiceert in het Publicatieblad van de Europese Unie de lijst van die instanties met hun nummer en de taken waarvoor zij zijn aangemeld. Zij zorgt voor de bijwerking van deze lijst.
2. Voor het beoordelen van de aan te wijzen instanties passen de lidstaten de criteria van bijlage V toe.
De instanties die voldoen aan de in de desbetreffende geharmoniseerde normen vermelde beoordelingscriteria worden geacht in overeenstemming met de in deze bijlage vermelde criteria te zijn.
3. Een lidstaat die een instantie heeft aangewezen dient zijn erkenning in te trekken indien hij constateert dat die instantie niet langer voldoet aan de criteria van bijlage V. Hij stelt de Commissie en de overige lidstaten hiervan onverwijld in kennis.
HOOFDSTUK 3
CE-MARKERING
Artikel 10
1. De CE-markering en de in bijlage III genoemde opschriften moeten zichtbaar, gemakkelijk leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht op het toestel of op een daarop bevestigde opschriftplaat. De opschriftplaat moet zodanig zijn ontworpen dat deze niet opnieuw kan worden gebruikt.
2. Op de toestellen mogen geen markeringen worden aangebracht die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van de CE-markering. Op het toestel of de opschriftplaat mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.
Artikel 11
Onverminderd artikel 7:
a) |
ontstaat, wanneer een lidstaat vaststelt dat de CE-markering ten onrechte is aangebracht, voor de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde de verplichting om onder de door deze lidstaat gestelde voorwaarden het product in overeenstemming te brengen met de bepalingen inzake de CE-markering en aan de overtreding een einde te maken; |
b) |
treft de lidstaat, indien de tekortkoming blijft bestaan, alle nodige maatregelen om overeenkomstig de procedure van artikel 7 het in de handel brengen van het betrokken toestel te beperken of te verbieden dan wel het uit de handel te laten nemen. |
HOOFDSTUK 4
SLOTBEPALINGEN
Artikel 12
Elk besluit dat ter uitvoering van deze richtlijn wordt genomen en tot gevolg heeft dat beperkingen worden opgelegd aan het in de handel brengen en/of de ingebruikneming van een toestel moet nauwkeurig worden gemotiveerd. Van dit besluit wordt zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan de belanghebbende, met vermelding van de krachtens de in de betrokken lidstaat geldende wetgeving openstaande rechtsmiddelen en van de termijn binnen welke die rechtsmiddelen moeten worden aangewend.
Artikel 13
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 14
Richtlijn 90/396/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VI, deel A, genoemde richtlijn, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.
Artikel 15
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 16
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BUZEK
Voor de Raad
De voorzitster
B. ASK
(1) PB C 151 van 17.6.2008, blz. 12.
(2) Advies van het Europees Parlement van 20 oktober 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 november 2009.
(3) PB L 196 van 26.7.1990, blz. 15.
(4) Zie bijlage VI, deel A.
(5) PB C 91 van 16.4.2003, blz. 7.
(6) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
(7) PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.
(8) PB C 231 van 8.9.1989, blz. 3 en PB C 267 van 19.10.1989, blz. 3.
(9) PB C 10 van 16.1.1990, blz. 1.
BIJLAGE I
FUNDAMENTELE VOORSCHRIFTEN
OPMERKING VOORAF
De in de fundamentele voorschriften van deze bijlage vervatte verplichtingen voor toestellen zijn ook van toepassing op het toebehoren indien het desbetreffende gevaar bestaat.
1. ALGEMENE VOORWAARDEN
1.1. Een toestel moet zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de werking veilig is en het bij normaal gebruik als omschreven in artikel 1, lid 3, van deze richtlijn geen gevaar oplevert voor personen, huisdieren of eigendommen.
1.2. Wanneer het toestel in de handel wordt gebracht, moeten:
— |
technische aanwijzingen voor de installateur worden meegeleverd; |
— |
gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen voor de gebruiker worden meegeleverd; |
— |
de nodige waarschuwingen op het toestel, alsmede op de verpakking worden vermeld. |
De aanwijzingen en waarschuwingen moeten gesteld zijn in de officiële talen (taal) van de lidstaat van bestemming.
1.2.1. |
In de technische aanwijzingen voor de installateur moeten alle instructies voor installatie, afstelling en onderhoud worden vermeld, zodat deze taken op de juiste wijze kunnen worden uitgevoerd en het toestel veilig kan worden gebruikt. Ook moeten de aanwijzingen nadere gegevens bevatten omtrent:
|
1.2.2. |
In de gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen voor de gebruiker moeten alle nodige inlichtingen voor een veilig gebruik worden gegeven en moet de aandacht van de gebruiker met name worden gevestigd op eventuele gebruiksbeperkingen. |
1.2.3. |
Bij de waarschuwingen op het toestel en op de verpakking moeten de gassoort, de gasdruk en de eventuele gebruiksbeperkingen duidelijk worden vermeld, met name de beperking dat het toestel alleen in voldoende verluchte ruimten mag worden geïnstalleerd. |
1.3. Een in een toestel te gebruiken toebehoren moet zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat het op de juiste wijze overeenkomstig het gebruiksdoel werkt indien het overeenkomstig de aanwijzingen voor de installatie is aangebracht.
De instructies voor installatie, afstelling, werking en onderhoud worden met het toebehoren meegeleverd.
2. MATERIALEN
2.1. |
De materialen moeten geschikt zijn voor het voorziene gebruik en bestand zijn tegen de mechanische, chemische en thermische omstandigheden waaraan zij naar verwachting zullen worden blootgesteld. |
2.2. |
De fabrikant of de leverancier moet garant staan voor materiaaleigenschappen die van belang zijn voor de veiligheid. |
3. ONTWERP EN CONSTRUCTIE
3.1. Algemeen
3.1.1. |
De constructie van het toestel moet zodanig zijn dat zich bij normaal gebruik geen onstabiliteit, vervorming, breuk of slijtage voordoet die de veiligheid in gevaar kan brengen. |
3.1.2. |
Condensvorming bij het opwarmen en/of tijdens bedrijf mag niet van invloed zijn op de veiligheid van het toestel. |
3.1.3. |
Het ontwerp en de constructie van het toestel moeten zodanig zijn dat bij aanwezigheid van vuur buiten het toestel het ontploffingsgevaar minimaal is. |
3.1.4. |
De constructie van het toestel moet zodanig zijn dat ongewenst binnendringen van water en lucht in de gasleiding onmogelijk is. |
3.1.5. |
Bij een normale variatie van de hulpenergie moet het toestel veilig blijven functioneren. |
3.1.6. |
Abnormale variatie of het uitvallen van de hulpenergie of terugkomst ervan mogen niet tot een onveilige situatie leiden. |
3.1.7. |
Het ontwerp en de constructie van het toestel moeten zodanig zijn dat gevaren van elektrische aard uitgesloten worden. In het onderhavige toepassingsgebied geldt naleving van de veiligheidsdoelstellingen met betrekking tot gevaren van elektrische aard van Richtlijn 2006/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) als naleving van dit vereiste. |
3.1.8. |
Onder druk staande delen van een toestel moeten bestand zijn tegen de mechanische en thermische belasting waaraan ze blootstaan zonder dat er vervormingen optreden die de veiligheid in gevaar brengen. |
3.1.9. |
Een toestel moet zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat een defect aan een beveiligings-, controle- of afstellingsinrichting niet tot een onveilige situatie leidt. |
3.1.10. |
Indien een toestel is uitgerust met beveiligings- en afstellingsinrichtingen, mag de werking van de beveiligingsinrichtingen niet worden beïnvloed door die van de afstellingsinrichtingen. |
3.1.11. |
Alle onderdelen van een toestel die bij de fabricage zijn aangebracht of afgesteld en die door de gebruiker en de installateur ongemoeid moeten worden gelaten, moeten afdoende worden beschermd. |
3.1.12. |
De bedienings- en afstellingshendels of -organen dienen duidelijk te zijn aangegeven en te zijn voorzien van passende instructies om een foutieve bediening te voorkomen. Zij dienen zodanig te zijn ontworpen dat bij toeval hanteren uitgesloten is. |
3.2. Het vrijkomen van onverbrand gas
3.2.1. |
Een toestel moet zodanig geconstrueerd zijn dat het gaslek uit een toestel geen gevaar kan opleveren. |
3.2.2. |
Een toestel moet zodanig geconstrueerd zijn dat de hoeveelheid gas die bij ontsteking, herontsteking en na doving van de vlam vrijkomt, voldoende beperkt is om een gevaarlijke opeenhoping van onverbrand gas in het toestel te voorkomen. |
3.2.3. |
Toestellen die bestemd zijn om te worden gebruikt in gesloten ruimten, moeten voorzien zijn van een specifiek toebehoren ter vermijding van gevaarlijke opeenhoping van niet-verbrand gas in de ruimten. Toestellen zonder zo een toebehoren mogen alleen worden gebruikt in ruimten met voldoende verluchting om gevaarlijke opeenhoping van niet-verbrand gas te vermijden. De lidstaten kunnen op hun grondgebied de voorwaarden voor voldoende verluchting voor de installatie van deze toestellen vaststellen met inachtneming van de kenmerken van de toestellen. Toestellen voor grote keukens en toestellen die werken op gas dat toxische componenten bevat, dienen van dit toebehoren te zijn voorzien. |
3.3. Ontsteking
Een toestel moet zodanig geconstrueerd zijn dat bij normaal gebruik
— |
de ontsteking en herontsteking rustig verlopen; |
— |
overlopen gewaarborgd is. |
3.4. Verbranding
3.4.1. |
Een toestel moet zodanig zijn geconstrueerd dat bij normaal gebruik een stabiele vlam gewaarborgd is, terwijl de verbrandingsproducten geen onaanvaardbare concentraties mogen bevatten van stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid. |
3.4.2. |
Een toestel moet zodanig geconstrueerd zijn dat er bij normaal gebruik geen onvoorziene verbrandingsproducten vrijkomen. |
3.4.3. |
Een toestel dat is aangesloten op een afvoerleiding voor verbrandingsproducten moet zodanig geconstrueerd zijn dat er in geval van abnormale trek in het desbetreffende vertrek geen verbrandingsproducten in gevaarlijke hoeveelheden vrijkomen. |
3.4.4. |
Geisers en individuele verwarmingstoestellen die niet zijn aangesloten op een afvoerleiding voor verbrandingsproducten mogen geen koolmonoxideconcentratie in het vertrek veroorzaken. Deze koolmonoxideconcentratie mag, gelet op de te verwachten duur van blootstelling, geen gevaar opleveren voor de gezondheid van personen. |
3.5. Rationeel energiegebruik
Een toestel moet zodanig geconstrueerd zijn dat een rationeel gebruik van energie gewaarborgd is overeenkomstig de stand van de kennis en de techniek en met inachtneming van de veiligheidsaspecten.
3.6. Temperaturen
3.6.1. |
Delen van een toestel die zich dicht bij de vloer of andere oppervlakken bevinden mogen geen voor de omgeving gevaarlijke temperaturen bereiken. |
3.6.2. |
De oppervlaktetemperatuur van de voor de gebruiker bestemde bedieningsknoppen en -hendels mag geen voor de gebruiker gevaarlijke waarden bereiken. |
3.6.3. |
Het oppervlak van uitwendige delen van een voor huishoudelijk gebruik bestemd toestel mag, met uitzondering van de oppervlakken of delen die een rol spelen bij het doorgeven van de warmte, tijdens het gebruik geen temperaturen bereiken die gevaar opleveren voor de gebruiker, en in het bijzonder voor kinderen, voor wie met een aangepaste reactietijd rekening moet worden gehouden. |
3.7. Levensmiddelen en tapwater
Onverminderd de communautaire voorschriften terzake mogen de voor de constructie van een toestel gebruikte materialen en componenten die in contact kunnen komen met levensmiddelen of met tapwater geen afbreuk doen aan de kwaliteit daarvan.
BIJLAGE II
PROCEDURES VOOR DE VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING
1. EG-TYPE-ONDERZOEK
1.1. Het EG-type-onderzoek is dat deel van de procedure waarbij een aangewezen instantie vaststelt en verklaart dat een toestel, dat representatief is voor de beoogde productie, voldoet aan de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn.
1.2. De aanvraag om een EG-type-onderzoek wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde ingediend bij één enkele aangewezen instantie.
1.2.1. |
De aanvraag omvat:
|
1.2.2. |
De fabrikant stelt een voor de beoogde productie representatief toestel, hierna „type” te noemen, ter beschikking van de aangewezen instantie. De aangewezen instantie kan om meer exemplaren van het type verzoeken indien dit nodig is voor het beproevingsprogramma. Een type kan bovendien type-varianten omvatten, mits die varianten geen afwijkende eigenschappen hebben wat betreft de soorten van gevaar. |
1.3. De aangewezen instantie
1.3.1. |
bestudeert de ontwerp-documentatie, controleert of het type vervaardigd is in overeenstemming met de ontwerp-documentatie en identificeert de onderdelen die ontworpen zijn overeenkomstig de betreffende bepalingen van de in artikel 5 bedoelde normen en de fundamentele voorschriften van deze richtlijn; |
1.3.2. |
verricht de juiste onderzoeken en/of proeven of laat deze verrichten om na te gaan of de door de fabrikant gekozen oplossingen voldoen aan de fundamentele voorschriften wanneer de in artikel 5 bedoelde normen niet zijn toegepast; |
1.3.3. |
verricht de juiste onderzoeken en/of proeven of laat deze verrichten om na te gaan of, wanneer de fabrikant heeft besloten de desbetreffende normen toe te passen, deze ook werkelijk zijn toegepast, waardoor de garantie van overeenstemming met de fundamentele voorschriften is geschapen. |
1.4. Indien het type voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn, verstrekt de aangewezen instantie een EG-type-onderzoekcertificaat aan de aanvrager. Het certificaat bevat de conclusies van het onderzoek, alsmede eventuele voorwaarden voor de geldigheid, de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type en, voor zover van toepassing, een beschrijving van de werking daarvan. De relevante technische gegevens, zoals tekeningen en schema’s, worden als bijlage bij het certificaat gevoegd.
1.5. De overige aangewezen instanties worden onmiddellijk in kennis gesteld van de afgifte van het EG-type-onderzoekcertificaat voor het genoemde type en eventuele aanvullingen als bedoeld in punt 1.7. Zij kunnen een afschrift van het EG-type-goedkeuringscertificaat en/of de aanvullingen krijgen alsmede op grond van een gemotiveerd verzoek een afschrift van de bijlagen bij het certificaat, alsook de rapporten over de verrichte onderzoeken en proeven.
1.6. Een aangewezen instantie die een EG-type-onderzoekcertificaat weigert te verstrekken dan wel intrekt, stelt de lidstaat die deze instantie heeft aangewezen en de overige aangemelde instanties daarvan in kennis onder opgave van de redenen van het besluit.
1.7. De aanvrager houdt de aangewezen instantie die het EG-type-onderzoekcertificaat heeft verstrekt op de hoogte van elke wijziging in het goedgekeurde type die van invloed kan zijn op de overeenstemming met de fundamentele voorschriften.
Voor wijzigingen in het goedgekeurde type moet aanvullende goedkeuring worden verleend door de aangewezen instantie die het EG-type-onderzoekcertificaat heeft afgegeven indien dergelijke wijzigingen van invloed zijn op de overeenstemming met de fundamentele voorschriften of op de voor het toestel voorgeschreven gebruiksomstandigheden. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een aanvulling op het oorspronkelijke EG-type-onderzoekcertificaat.
2. EG-VERKLARING VAN TYPE-OVEREENSTEMMING
2.1. |
De EG-verklaring van type-overeenstemming is dat deel van de procedure waarbij de fabrikant verklaart dat de betreffende toestellen in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het EG-type-onderzoekcertificaat en voldoen aan de toepasselijke fundamentele voorschriften van deze richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt de CE-markering op ieder toestel aan en stelt een verklaring van overeenstemming op Deze verklaring van overeenstemming heeft betrekking op één afzonderlijk toestel of op een aantal toestellen en wordt door de fabrikant bewaard. De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met de in punt 2.3 beschreven steekproeven |
2.2. |
De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces, met inbegrip van eindcontrole en beproeving van het toestel, de homogeniteit van de productie waarborgt, alsmede overeenstemming van de toestellen met het type als omschreven in het EG-type-onderzoekcertificaat en met de toepasselijke fundamentele voorschriften van deze richtlijn. Een door de fabrikant gekozen aangewezen instantie verricht de in punt 2.3 beschreven steekproeven op de toestellen. |
2.3. |
Controle ter plaatse van de toestellen dient door de aangewezen instantie te worden uitgevoerd met willekeurige tussenpozen van ten hoogste één jaar. Er wordt een voldoende aantal toestellen onderzocht, terwijl er passende proeven als omschreven in de in artikel 5 bedoelde desbetreffende normen, of daarmee gelijkstaande proeven, worden verricht teneinde de garantie te scheppen van overeenstemming met de toepasselijke fundamentele voorschriften van deze richtlijn. De aangewezen instantie bepaalt in elk apart geval of deze proeven volledig of gedeeltelijk moeten worden uitgevoerd. Indien een of meer toestellen worden afgewezen, neemt de aangewezen instantie passende maatregelen om te voorkomen dat deze toestellen op de markt worden gebracht. |
3. EG-VERKLARING VAN TYPE-OVEREENSTEMMING (productiekwaliteitsbewaking)
3.1. |
De EG-verklaring van type-overeenstemming (productiekwaliteitsbewaking) is de procedure waarbij de fabrikant die aan de voorschriften van punt 3.2 voldoet, verklaart dat de betreffende toestellen in overeenstemming zijn met het in het EG-type-onderzoekcertificaat beschreven type en voldoen aan de toepasselijke fundamentele voorschriften van deze richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt de CE-markering op ieder toestel aan en stelt een verklaring van overeenstemming op Deze verklaring heeft betrekking op één afzonderlijk toestel of op een aantal toestellen en wordt door de fabrikant bewaard. De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met het EG-toezicht |
3.2. |
De fabrikant moet op afdoende wijze een productiekwaliteitssysteem opzetten dat de overeenstemming van de toestellen met het in het EG-type-onderzoekcertificaat beschreven type en met de toepasselijke fundamentele voorschriften van deze richtlijn waarborgt. De fabrikant is onderworpen aan EG-toezicht als omschreven in punt 3.4. |
3.3. Kwaliteitssysteem
3.3.1. |
De fabrikant dient voor de betrokken toestellen bij een aangewezen instantie van zijn keuze een aanvraag in voor goedkeuring van zijn kwaliteitssysteem. Deze aanvraag bevat:
|
3.3.2. |
Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, voorschriften en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden vastgelegd in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient er voor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma’s, -plannen, -handleidingen en -dossiers door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd. Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van
|
3.3.3. |
De aangewezen instantie onderzoekt en evalueert het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.3.2 bedoelde voorschriften. Zij vermoedt overeenstemming met deze voorschriften bij kwaliteitssystemen waar de betreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast. Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis, en licht de andere aangewezen instanties daarover in. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek, de naam en het adres van de aangewezen instantie en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing betreffende de betrokken toestellen. |
3.3.4. |
De fabrikant houdt de aangewezen instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd op de hoogte van elke aanpassing van het kwaliteitssysteem aan veranderingen die bijvoorbeeld kunnen voortvloeien uit nieuwe technologieën en nieuwe kwaliteitsconcepten. De aangewezen instantie onderzoekt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het kwaliteitssysteem in zijn gewijzigde vorm aan de desbetreffende voorschriften voldoet, dan wel of een nieuwe beoordeling nodig is. Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies waartoe de controle heeft geleid en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing. |
3.3.5. |
Een aangewezen instantie die de goedkeuring van een kwaliteitssysteem intrekt, stelt de overige aangewezen instanties daarvan in kennis en vermeldt de redenen van haar besluit. |
3.4. EG-toezicht
3.4.1. |
Het EG-toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. |
3.4.2. |
De fabrikant verleent de aangewezen instantie voor controledoeleinden toegang tot de fabricage-, controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name
|
3.4.3. |
De aangewezen instantie verricht minimaal eens om de twee jaar een controle om zich ervan te vergewissen dat de fabrikant de hand houdt aan het goedgekeurde kwaliteitssysteem en het toepast, en bezorgt de fabrikant een controleverslag. |
3.4.4. |
Bovendien kan de aangewezen instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Tijdens deze bezoeken kan de instantie de toestellen beproeven of laten beproeven. Zij legt aan de fabrikant een verslag betreffende het bezoek voor, alsmede eventueel een testrapport. |
3.4.5. |
De fabrikant dient het verslag van de aangewezen instantie op verzoek te kunnen overleggen. |
4. EG-VERKLARING VAN TYPE-OVEREENSTEMMING (productkwaliteitsbewaking)
4.1. De EG-verklaring van type-overeenstemming (productkwaliteitsbewaking) is dat deel van de procedure waarbij de fabrikant die voldoet aan de verplichtingen van punt 4.2 verklaart dat de toestellen in kwestie in overeenstemming zijn met het type beschreven in het EG-type-onderzoekcertificaat en voldoen aan de op de toestellen van toepassing zijnde fundamentele voorschriften van deze richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt de CE-markering op ieder toestel aan en stelt een verklaring van overeenstemming op Deze verklaring van overeenstemming heeft betrekking op één of meer toestellen en wordt door de fabrikant bewaard. De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met het EG-toezicht.
4.2. De fabrikant zet een goedgekeurd kwaliteitssysteem op voor de eindcontrole en de beproeving van de toestellen, zoals omschreven in punt 4.3, en is onderworpen aan het EG-toezicht zoals omschreven in punt 4.4.
4.3. Kwaliteitssysteem
4.3.1. |
In het kader van deze procedure dient de fabrikant voor de betrokken toestellen bij een aangewezen instantie van zijn keuze een aanvraag in voor goedkeuring van zijn kwaliteitssysteem. Deze aanvraag bevat:
|
4.3.2. |
In het kader van het kwaliteitssysteem worden alle toestellen onderzocht en worden passende proeven als omschreven in de in artikel 5 bedoelde toepasselijke norm of normen, dan wel gelijkwaardige proeven uitgevoerd om na te gaan of zij in overeenstemming zijn met de toepasselijke fundamentele voorschriften van deze richtlijn. Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, voorschriften en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden opgenomen in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem maakt een uniforme interpretatie van de kwaliteitsprogramma’s, -plannen, -handleidingen en dossiers mogelijk. De documentatie over het kwaliteitssysteem dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van:
|
4.3.3. |
De aangewezen instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of het voldoet aan het in punt 4.3.2 bepaalde. Zij vermoedt overeenstemming met deze bepalingen bij kwaliteitssystemen waarin de betreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast. Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis en licht de andere aangemelde instanties daarover in. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek, de naam en het adres van de aangewezen instantie en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing betreffende de betrokken toestellen. |
4.3.4. |
De fabrikant houdt de aangewezen instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, op de hoogte van elke aanpassing van het kwaliteitssysteem aan veranderingen die bijvoorbeeld kunnen voortvloeien uit nieuwe technologieën en nieuwe kwaliteitsconcepten. De instantie onderzoekt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem voldoet aan de desbetreffende bepalingen. Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies waartoe de controle heeft geleid en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing. |
4.3.5. |
Een aangewezen instantie die de goedkeuring van een kwaliteitssysteem intrekt, stelt de overige aangewezen instanties daarvan in kennis en vermeldt de redenen van haar besluit. |
4.4. EG-toezicht
4.4.1. |
Het EG-toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. |
4.4.2. |
De fabrikant verleent de instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name:
|
4.4.3. |
De aangewezen instantie verricht minimaal eens om de twee jaar een controle om zich ervan te vergewissen dat de fabrikant de hand houdt aan het goedgekeurde kwaliteitssysteem en het toepast en verstrekt de fabrikant een controlerapport. |
4.4.4. |
Bovendien kan de aangewezen instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Tijdens deze bezoeken kan de instantie de toestellen beproeven of laten beproeven. Zij legt de fabrikant een rapport betreffende het bezoek voor en, eventueel, een testrapport. |
4.4.5. |
De fabrikant dient het verslag van de aangewezen instantie op verzoek te kunnen voorleggen. |
5. EG-KEURING
5.1. De EG-keuring is de procedure waarbij de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde garandeert en verklaart dat de aan de bepalingen van punt 3 onderworpen toestellen in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het EG-type-onderzoekcertificaat en voldoen aan de desbetreffende eisen van deze richtlijn.
5.2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageprocédé waarborgt dat de toestellen in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het EG-type-onderzoekcertificaat, en voldoen aan de desbetreffende eisen van deze richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op elk toestel de CE-markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op. De verklaring van overeenstemming kan slaan op een of meer toestellen en wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde bewaard.
5.3. De aangemelde instantie verricht de nodige onderzoeken en proeven om na te gaan of het toestel voldoet aan de eisen van deze richtlijn; dit geschiedt naar keuze van de fabrikant door middel van controle en beproeving van elk toestel afzonderlijk overeenkomstig punt 5.4, dan wel door middel van controle en beproeving op statistische basis overeenkomstig punt 5.5.
5.4. Keuring door controle en beproeving van elk toestel afzonderlijk
5.4.1. |
Elk toestel wordt afzonderlijk onderzocht en onderworpen aan de nodige proeven als beschreven in de in artikel 5 bedoelde relevante norm(en) dan wel aan gelijkwaardige proeven, om na te gaan of het in overeenstemming is met het type als beschreven in het EG-type-onderzoekcertificaat en voldoet aan de desbetreffende eisen van deze richtlijn. |
5.4.2. |
De aangemelde instantie brengt op ieder goedgekeurd toestel haar identificatienummer aan of laat dit doen; tevens stelt zij voor de verrichte proeven een verklaring van overeenstemming op. De verklaring van overeenstemming kan voor een of meer toestellen gelden. |
5.4.3. |
De fabrikant of zijn gevolmachtigde moet in staat zijn desgevraagd de verklaringen van overeenstemming van de aangemelde instantie over te leggen. |
5.5. Statistische keuring
5.5.1. |
De fabrikant biedt zijn producten aan in homogene partijen en neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageprocédé de homogeniteit van iedere partij waarborgt. |
5.5.2. |
Voor de statistische methode wordt gebruik gemaakt van de volgende gegevens. De toestellen worden onderworpen aan een statistische attributenkeuring en worden daarvoor verdeeld in identificeerbare partijen bestaande uit exemplaren van één model die onder nagenoeg gelijke omstandigheden zijn vervaardigd. Met willekeurige tussenpozen wordt een partij onderzocht. De voor de steekproef uitgekozen toestellen worden afzonderlijk onderzocht en onderworpen aan de nodige proeven, als beschreven in de in artikel 5 bedoelde toepasselijke norm(en) dan wel aan gelijkwaardige proeven, om te bepalen of de partij wordt goedgekeurd of afgekeurd. Een en ander geschiedt aan de hand van een bemonsteringsschema, waarbij de volgende criteria gelden:
|
5.5.3. |
Indien een partij wordt goedgekeurd, brengt de aangemelde instantie op ieder toestel haar identificatienummer aan of laat zij dit doen; tevens stelt zij voor de verrichte proeven een verklaring van overeenstemming op. Alle toestellen van de partij mogen in de handel worden gebracht, behalve de producten van het monster die niet in overeenstemming werden bevonden. Indien een partij wordt afgekeurd, neemt de bevoegde aangemelde instantie de nodige maatregelen om te voorkomen dat die partij in de handel wordt gebracht. Ingeval het vaak voorkomt dat partijen worden afgekeurd, kan de aangemelde instantie de statistische keuring staken. Tijdens de fabricage mag de fabrikant onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie het identificatienummer van de instantie aanbrengen. |
5.5.4. |
De fabrikant of zijn gevolmachtigde moet in staat zijn desgevraagd de verklaringen van overeenstemming van de aangemelde instantie over te leggen. |
6. EG-EENHEIDSKEURING
6.1. |
De EG-eenheidskeuring is de procedure waarbij de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde garandeert en verklaart dat het toestel waarvoor de in punt 2 bedoelde verklaring is afgegeven, voldoet aan de desbetreffende eisen van deze richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op het toestel de CE-markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op, die hij bewaart. |
6.2. |
De aangemelde instantie onderzoekt het toestel en verricht, met behulp van de ontwerp-documentatie, de nodige proeven om na te gaan of het toestel voldoet aan de essentiële eisen van deze richtlijn. De aangemelde instantie brengt haar identificatienummer op het goedgekeurde toestel aan of laat dit doen; tevens stelt zij voor de verrichte proeven een verklaring van overeenstemming op. |
6.3. |
Op basis van de in bijlage IV bedoelde ontwerp-documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het product voldoet aan de eisen van deze richtlijn en of inzicht kan worden verkregen in het ontwerp, de fabricage en de werking van het toestel. De ontwerp-documentatie als omschreven in bijlage IV wordt ter beschikking gesteld van de aangemelde instantie. |
6.4. |
Indien de aangemelde instantie dit nodig acht, kunnen na installatie van het toestel de nodige onderzoeken en proeven worden verricht. |
6.5. |
De fabrikant of zijn gevolmachtigde moet desgevraagd de verklaringen van overeenstemming van de aangemelde instantie kunnen overleggen. |
BIJLAGE III
CE-MARKERING EN OPSCHRIFTEN
1. |
De CE-markering bestaat uit de initialen CE in de volgende grafische vorm:
De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie die in de productiecontrolefase optreedt. |
2. |
Op het toestel of de opschriftplaat moet de CE-markering zijn aangebracht tezamen met de volgende opschriften:
Aanvullende gegevens die nodig zijn voor installatie worden bijgevoegd al naar gelang van de aard van de verschillende toestellen. |
3. |
Bij vergroting of verkleining van de CE-markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen. De onderscheiden onderdelen van de CE-markering moeten nagenoeg dezelfde hoogte hebben, die minimaal 5 mm bedraagt. |
BIJLAGE IV
ONTWERPDOCUMENTATIE
De ontwerpdocumentatie omvat de volgende informatie, voor zover die voor de aangemelde instantie met het oog op de beoordeling nodig is:
— |
een algemene beschrijving van het toestel; |
— |
ontwerp- en fabricagetekeningen en schema's van delen en onderdelen van het toestel, leidingen; |
— |
beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor begrip van het bovenstaande, de werking van de toestellen inbegrepen; |
— |
een lijst van de in artikel 5 bedoelde normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast en beschrijvingen van de oplossingen die zijn gekozen om te voldoen aan de fundamentele voorschriften, wanneer de in artikel 5 bedoelde normen niet zijn toegepast; |
— |
keuringsverslagen; |
— |
de handleidingen voor de installatie en het gebruik. |
In voorkomend geval bevat de ontwerpdocumentatie ook de volgende gegevens:
— |
de verklaringen betreffende de in het toestel verwerkte uitrusting; |
— |
de verklaringen en certificaten betreffende de methoden voor de fabricatie en/of de inspectie en/of de controle van het toestel; |
— |
alle andere documenten die kunnen bijdragen tot een betere evaluatie door de aangemelde instantie. |
BIJLAGE V
MINIMUMCRITERIA WAARAAN AAN TE WIJZEN INSTANTIES BIJ HUN BEOORDELING MOETEN VOLDOEN
De door de lidstaten aangewezen instanties moeten aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen:
— |
beschikbaarheid van personeel, alsmede van de nodige middelen en uitrusting; |
— |
technische bekwaamheid en professionele integriteit van het personeel; |
— |
onafhankelijkheid bij het uitvoeren van proeven, het opstellen van verslagen, het afgeven van verklaringen en het uitoefenen van het in deze richtlijn voorgeschreven toezicht, van het kaderpersoneel en het technisch personeel ten aanzien van alle kringen, groeperingen en personen die rechtstreeks of indirect belangen hebben op het gebied van de toestellen; |
— |
bewaring van het beroepsgeheim door het personeel; |
— |
afsluiting van een verzekering van wettelijke aansprakelijkheid, tenzij deze op grond van het nationale recht reeds door de staat wordt gedekt. |
Door de bevoegde instanties van de lidstaat of de door de lidstaat aangewezen instanties wordt periodiek gecontroleerd of aan de achter de eerste twee streepjes genoemde voorwaarden is voldaan.
BIJLAGE VI
DEEL A
Ingetrokken richtlijn met de wijziging ervan
(bedoeld in artikel 14)
Richtlijn 90/396/EEG van de Raad |
|
Richtlijn 93/68/EEG van de Raad |
Uitsluitend artikel 10 |
DEEL B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing
(bedoeld in artikel 14)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
Toepassingsdatum |
90/396/EEG |
30 juni 1991 |
1 januari 1992 |
93/68/EEG |
30 juni 1994 |
1 januari 1995 |
BIJLAGE VII
Concordantietabel
Richtlijn 90/396/EEG |
De onderhavige richtlijn |
Artikel 1, lid 1, aanhef |
Artikel 1, lid 1, eerste alinea |
Artikel 1, lid 1, eerste en tweede streepje |
Artikel 1, lid 2, onder a) en b) |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 1, lid 1, tweede alinea |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 2, onder d) |
Artikel 1, lid 4 |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 2, eerste en tweede zin |
Artikel 2, lid 2, eerste alinea |
Artikel 2, lid 2, derde zin |
Artikel 2, lid 2, tweede alinea |
Artikelen 3 en 4 |
Artikelen 3 en 4 |
Artikel 5, lid 1, onder a), eerste alinea |
Artikel 5, lid 1, onder a) |
Artikel 5, lid 1, onder a), tweede alinea |
Artikel 5, lid 2, eerste alinea |
Artikel 5, lid 1, onder b) |
Artikel 5, lid 1, onder b) |
Artikel 5, lid 2, eerste zin |
Artikel 5, lid 2, tweede alinea |
Artikel 5, lid 2, derde zin |
Artikel 5, lid 2, derde alinea |
Artikel 6, lid 1, eerste alinea, eerste zin |
Artikel 6, lid 1, eerste alinea |
Artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede zin |
Artikel 6, lid 1, tweede alinea |
Artikel 6, lid 1, tweede alinea |
Artikel 6, lid 1, derde alinea |
Artikel 6, lid 2, eerste zin |
Artikel 6, lid 2, eerste alinea |
Artikel 6, lid 2, tweede zin |
Artikel 6, lid 2, tweede alinea |
Artikel 6, lid 2, derde zin |
Artikel 6, lid 2, derde alinea |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Artikel 8, lid 1, onder a) |
Artikel 8, lid 1, onder a) |
Artikel 8, lid 1, onder b), aanhef |
Artikel 8, lid 1, onder b), aanhef |
Artikel 8, lid 1, onder b), eerste tot en met vierde streepje |
Artikel 8, lid 1, onder b), punt i) tot en met iv) |
Artikel 8, leden 2 en 3 |
Artikel 8, leden 2 en 3 |
Artikel 8, lid 4, eerste alinea, eerste zin |
Artikel 8, lid 4, eerste alinea |
Artikel 8, lid 4, eerste alinea, tweede zin |
Artikel 8, lid 4, tweede alinea |
Artikel 8, lid 4, tweede alinea |
Artikel 8, lid 4, derde alinea |
Artikel 8, lid 5, onder a) |
Artikel 8, lid 5, eerste alinea |
Artikel 8, lid 5, onder b) |
Artikel 8, lid 5, tweede alinea |
Artikel 8, lid 6 |
Artikel 8, lid 6 |
Artikelen 9 tot en met 12 |
Artikelen 9 tot en met 12 |
Artikel 13 |
— |
Artikel 14, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 14, lid 3 |
Artikel 13 |
— |
Artikel 14 |
— |
Artikel 15 |
Artikel 15 |
Artikel 16 |
Bijlagen I tot en met V |
Bijlagen I tot en met V |
— |
Bijlage VI |
— |
Bijlage VII |
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/28 |
RICHTLIJN 2009/148/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 30 november 2009
betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk
(gecodificeerde versie)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 137, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 83/477/EEG van de Raad van 19 september 1983 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 8 van Richtlijn 80/1107/EEG) (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan. |
(2) |
Asbest is een bijzonder gevaarlijk agens dat ernstige ziekten kan veroorzaken en dat in een groot aantal arbeidssituaties wordt aangetroffen en bijgevolg zijn veel werknemers aan een potentieel gevaar voor hun gezondheid blootgesteld. Crocidoliet wordt beschouwd als een buitengewoon gevaarlijk soort asbest. |
(3) |
Het is bij de huidige stand van de wetenschappelijke kennis niet mogelijk een niveau vast te stellen waaronder geen gevaar meer voor de gezondheid bestaat, maar een beperking van de blootstelling aan asbest zal niettemin het risico van ziekten welke verband houden met asbest, verminderen. Het is derhalve noodzakelijk specifieke geharmoniseerde procedures voor de bescherming van werknemers tegen asbest vast te stellen. Deze richtlijn bevat minimumvoorschriften die zullen worden herzien op grond van de opgedane ervaring en de ontwikkeling van de techniek op dit gebied. |
(4) |
De optische microscopie biedt weliswaar niet de mogelijkheid om de kleinste voor de gezondheid schadelijke vezels te tellen, maar is desondanks de meest gebruikelijke methode voor het regelmatig meten van asbest. |
(5) |
Preventieve maatregelen voor de bescherming van de gezondheid van aan asbest blootgestelde werknemers en de beoogde verbintenis voor de lidstaten inzake het toezicht op de gezondheid van die werknemers zijn belangrijk. |
(6) |
Om de betrokken vezels eenduidig te definiëren, moeten zij in mineralogisch opzicht of aan de hand van hun CAS-nummer (Chemical Abstract Service) worden gedefinieerd. |
(7) |
Onverminderd andere communautaire bepalingen inzake het in de handel brengen en het gebruik van asbest, moet een beperking van de activiteiten die een blootstelling aan asbest meebrengen, bij de preventie van ziekten in verband met deze blootstelling een zeer belangrijke rol spelen. |
(8) |
De meldingsregeling voor werkzaamheden die gepaard gaan met blootstelling aan asbest, dient aan de nieuwe werksituaties te worden aangepast. |
(9) |
Een verbod op het opspuiten van asbest voor het velouteren van oppervlakken is niet voldoende om te voorkomen dat asbestdeeltjes in de atmosfeer komen. Ook activiteiten die werknemers aan asbestvezels blootstellen bij de winning van asbest, de vervaardiging en de verwerking van asbestproducten of de vervaardiging en verwerking van producten waaraan doelbewust asbestvezels zijn toegevoegd, moeten gelet op de ernstige en moeilijk te vermijden blootstelling worden verboden. |
(10) |
Rekening houdende met de meest recente technische kennis dienen de bemonsteringsmethodologie voor het meten van de asbestconcentratie in de lucht en de methode voor het vaststellen van het aantal vezels te worden gedefinieerd. |
(11) |
Hoewel het niveau van blootstelling aan asbest waaronder geen risico op kanker bestaat, nog niet is vastgesteld, dient de blootstelling van werknemers aan asbest op het werk tot een minimum te worden verlaagd. |
(12) |
De werkgevers moeten worden verplicht om voor de aanvang van het asbestverwijderingsproject aan te geven of er asbest in de gebouwen of installaties aanwezig is of kan zijn en om deze informatie mee te delen aan alle personen die door gebruik, onderhoud of andere werkzaamheden in of aan het gebouw het risico lopen aan asbest te worden blootgesteld. |
(13) |
Er moet nadrukkelijk op worden toegezien dat sloopwerkzaamheden of werkzaamheden voor het verwijderen van asbest worden verricht door ondernemingen die op de hoogte zijn van alle voor de bescherming van de werknemers te treffen voorzorgsmaatregelen. |
(14) |
Werknemers die aan asbest blootgesteld worden of kunnen worden, moeten een specifieke opleiding krijgen teneinde de aan deze blootstelling verbonden risico’s aanzienlijk te beperken. |
(15) |
Er moet worden voorzien in praktische aanbevelingen voor het klinisch onderzoek op de blootgestelde werknemers, rekening houdend met de meest recente medische kennis, teneinde de met asbest verband houdende ziekten in een vroeg stadium te kunnen opsporen. |
(16) |
Aangezien de doelstelling van het overwogen optreden, namelijk de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(17) |
De bepalingen van deze richtlijn vormen een concreet onderdeel van de verwezenlijking van de sociale dimensie van de interne markt. Deze bepalingen zijn tot een minimum beperkt teneinde de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen niet onnodig te bemoeilijken. |
(18) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Deze richtlijn heeft ten doel werknemers tegen gevaren voor hun gezondheid te beschermen, en deze gevaren, die zich op het werk voordoen of kunnen voordoen door blootstelling aan asbest, te voorkomen.
Zij behelst de grenswaard van deze blootstelling alsook andere bijzondere bepalingen.
2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren met het oog op een verdergaande bescherming van de werknemers, met name wat betreft de vervanging van asbest door minder gevaarlijke producten.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn worden onder „asbest” de volgende vezelachtige silicaten verstaan:
a) |
actinoliet, CAS-nummer 77536-66-4 (5); |
b) |
bruine asbest (amosiet), CAS-nummer 12172-73-5 (5); |
c) |
anthofylliet, CAS-nummer 77536-67-5 (5); |
d) |
chrysotiel, CAS-nummer 12001-29-5 (5); |
e) |
crocidoliet, CAS-nummer 12001-28-4 (5); |
f) |
tremoliet, CAS-nummer 77536-68-6 (5). |
Artikel 3
1. Deze richtlijn is van toepassing op werkzaamheden waarbij werknemers tijdens hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen.
2. Bij werkzaamheden waarbij het risico van blootstelling aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen bestaat, moet dat risico worden beoordeeld, teneinde de aard en de mate van de blootstelling van de werknemers aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen vast te stellen.
3. Mits het gaat om sporadische blootstellingen met een geringe intensiteit en uit de resultaten van de risicobeoordeling volgens lid 2 blijkt, dat de blootstellingsgrenswaarde voor asbest in de lucht van de arbeidsplaats niet zal worden overschreden, kunnen de artikelen 4, 18 en 19 buiten toepassing blijven, wanneer het werk bestaat in:
a) |
korte, niet-continue onderhoudsactiviteiten, waarbij uitsluitend met niet-broze materialen wordt gewerkt; |
b) |
het verwijderen van niet-beschadigde materialen, zonder deze stuk te maken, waarin de asbestvezels stevig in een matrix zijn gebonden; |
c) |
het inkapselen en omhullen van asbesthoudende materialen die in goede staat zijn; |
d) |
bewaking en onderzoek van de lucht en het nemen van monsters om vast te stellen of een bepaald materiaal asbest bevat. |
4. Na overleg met de sociale partners, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk, worden door de lidstaten praktische richtsnoeren opgesteld voor de omschrijving van sporadische blootstelling met een geringe intensiteit, als bedoeld in lid 3.
5. De werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of vestiging worden geraadpleegd over de in lid 2 bedoelde beoordeling en deze wordt herzien wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat zij onjuist is of wanneer er materiële veranderingen in het werk plaatsvinden.
Artikel 4
1. Onder voorbehoud van artikel 3, lid 3, worden de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde maatregelen getroffen.
2. Voor de in artikel 3, lid 1, bedoelde werkzaamheden moet een door de verantwoordelijke instantie van de lidstaat beheerd meldingssysteem worden ingevoerd.
3. Vóór de aanvang van de werkzaamheden doet de werkgever melding in de zin van lid 2 aan de verantwoordelijke instantie van de lidstaten, overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
De melding moet tenminste een beknopte beschrijving bevatten van:
a) |
de plaats waar de werkzaamheden worden verricht; |
b) |
de gebruikte of gehanteerde types en hoeveelheden asbest; |
c) |
de verrichte werkzaamheden en toegepaste procedés; |
d) |
het aantal betrokken werknemers; |
e) |
de datum waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan; |
f) |
de maatregelen die zijn genomen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken. |
4. De werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of vestiging hebben inzage in de melding in de zin van lid 2 met betrekking tot hun eigen onderneming of vestiging overeenkomstig de nationale wetgeving.
5. Telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling aan stof van asbest of asbesthoudende materialen, dient een nieuwe melding te worden gedaan.
Artikel 5
Het opspuiten van asbest voor het velouteren van oppervlakken en werkzaamheden die het gebruik van asbesthoudend isolatie- of geluiddempend materiaal met een lage dichtheid (minder dan 1 g/cm3) inhouden, zijn verboden.
Onverminderd andere Gemeenschapsvoorschriften betreffende het in de handel brengen en het gebruik van asbest zijn activiteiten die de werknemers aan asbestvezels blootstellen bij de winning van asbest, bij de vervaardiging en de verwerking van asbestproducten, dan wel de vervaardiging en de verwerking van producten die doelbewust toegevoegde asbest bevatten, verboden, met uitzondering van het behandelen en storten van producten die afkomstig zijn van sloop en asbestverwijdering.
Artikel 6
Bij alle in artikel 3, lid 1, bedoelde werkzaamheden wordt de blootstelling op het werk aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen, tot een minimum beperkt en wordt zij in ieder geval onder de in artikel 8 vastgestelde grenswaarde gebracht, met name door de volgende maatregelen:
a) |
het aantal werknemers dat aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen blootgesteld wordt of kan worden, wordt zo klein mogelijk gehouden; |
b) |
de werkprocedés zijn zo ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of dat, indien zulks onmogelijk is, er geen asbeststof in de lucht vrijkomt; |
c) |
alle ruimten en uitrustingen die dienen voor de behandeling van asbest, kunnen doeltreffend en regelmatig worden gereinigd en onderhouden; |
d) |
asbest en materialen waaruit asbeststof vrijkomt of die asbesthoudend zijn, worden opgeborgen en vervoerd in daartoe geschikte gesloten verpakkingen; |
e) |
afvalstoffen worden zo spoedig mogelijk verzameld en van de arbeidsplaats weggevoerd in geschikte gesloten verpakkingen met een etiket dat zij asbest bevatten; deze maatregel geldt niet voor winningswerkzaamheden; de afvalstoffen worden vervolgens behandeld overeenkomstig Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (6). |
Artikel 7
1. Afhankelijk van de resultaten van de eerste risicobeoordeling wordt, om de naleving van de in artikel 8 vastgestelde grenswaarde te waarborgen, op gezette tijden de concentratie aan asbestvezels in de lucht op het werk gemeten.
2. De monstername is representatief voor de persoonlijke blootstelling van de werknemer aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen.
3. De monstername wordt uitgevoerd na raadpleging van de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of de vestiging.
4. De monstername wordt uitgevoerd door personeel met de vereiste deskundigheid. De daaropvolgende monsteranalyse wordt uitgevoerd in laboratoria die toegerust zijn voor het tellen van vezels overeenkomstig de methode van lid 6.
5. De duur van de monstername wordt zo gekozen dat, hetzij door meting hetzij door een tijdgewogen berekening, de representatieve blootstelling voor een achturige referentieperiode (één ploeg) kan worden vastgesteld.
6. De telling van de vezels gebeurt bij voorkeur met een fasecontrastmicroscoop overeenkomstig de in 1997 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbevolen methode (7) of een methode die gelijkwaardige resultaten oplevert.
Bij het meten van de in lid 1 bedoelde asbestconcentratie in de lucht worden alleen vezels die langer zijn dan vijf micrometer, een breedte hebben van minder dan 3 μm en een lengte/breedteverhouding van meer dan 3:1 in aanmerking genomen.
Artikel 8
De werkgevers zorgen ervoor dat geen enkele werknemer wordt blootgesteld aan een asbestconcentratie in de lucht die groter is dan 0,1 vezel per cm3, berekend als tijdgewogen gemiddelde over een periode van acht uur (TGG).
Artikel 9
De wijzigingen die nodig zijn om bijlage I bij deze richtlijn aan de technische vooruitgang aan te passen, worden vastgesteld volgens de in artikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (8) bedoelde procedure.
Artikel 10
1. Wanneer de in artikel 8 vastgestelde grenswaarde wordt overschreden, worden de oorzaken voor deze overschrijding opgespoord en worden zo snel mogelijk passende maatregelen getroffen om deze situatie te verhelpen.
Het werk in de betrokken zone mag alleen worden voortgezet indien er ter bescherming van de betrokken werknemers passende maatregelen worden genomen.
2. Ten einde de doeltreffendheid van de in lid 1, eerste alinea, genoemde maatregelen na te gaan, wordt het asbest in de lucht onmiddellijk opnieuw gemeten.
3. Wanneer de blootstelling niet met andere middelen kan worden beperkt en de grenswaarde het dragen van individuele ademhalingsapparatuur vereist, mag dit niet blijvend zijn en moet het voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke worden beperkt. Voor werkzaamheden met individuele ademhalingsapparatuur worden rustpauzes voorzien, afhankelijk van de fysische en klimatologische belasting en, zo nodig, in samenspraak met de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of de vestiging, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk.
Artikel 11
Voordat wordt begonnen met sloop- of onderhoudswerkzaamheden neemt de werkgever, indien van toepassing na het opvragen van informatie bij de eigenaren, alle nodige maatregelen om de materialen waarvan wordt vermoed dat ze asbest bevatten, te identificeren.
Indien ook maar de geringste twijfel bestaat over de aanwezigheid van asbest in een materiaal of constructie, worden de van toepassing zijnde bepalingen van deze richtlijn gevolgd.
Artikel 12
Voor bepaalde werkzaamheden, zoals sloop, verwijdering, reparatie en onderhoud, waarvan kan worden verwacht dat ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, de in artikel 8 vastgestelde grenswaarde zal overschreden worden, stelt de werkgever maatregelen vast voor de bescherming van de werknemers tijdens deze werkzaamheden, in het bijzonder:
a) |
krijgen de werknemers verplicht te dragen passende ademhalingsapparatuur en andere individuele beschermingsmiddelen; |
b) |
worden er waarschuwingsborden aangebracht om erop te wijzen dat een overschrijding van de in artikel 8 vastgestelde grenswaarde kan worden verwacht; |
c) |
wordt de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten/werkplek waar de activiteiten plaatsvinden, voorkomen. |
De werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of vestiging worden over deze maatregelen geraadpleegd voordat tot deze werkzaamheden wordt overgegaan.
Artikel 13
1. Voordat wordt begonnen met het slopen of het verwijderen van asbest en/of asbesthoudende materialen uit gebouwen, constructies, apparaten en installaties, dan wel uit schepen, wordt er een werkplan opgesteld.
2. In het in lid 1 bedoelde plan worden maatregelen opgenomen die nodig zijn voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk.
In het plan wordt met name voorgeschreven dat:
a) |
het asbest en/of de asbesthoudende materialen worden verwijderd voordat de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd, behalve wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar zou inhouden dan het asbest of de asbesthoudende materialen niet te verwijderen; |
b) |
zo nodig individuele beschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 12, eerste alinea, onder a), worden verstrekt; |
c) |
zodra de sloop- of de asbestverwijderingswerkzaamheden beëindigd zijn, men er zich overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk van vergewist dat er geen risico’s van blootstelling aan asbest op het werk meer zijn. |
Op verzoek van de bevoegde autoriteiten moet het plan informatie bevatten over de volgende punten:
a) |
aard en waarschijnlijke duur van de werkzaamheden; |
b) |
plaats waar de werkzaamheden worden verricht; |
c) |
methoden die worden gebruikt wanneer met asbest of asbesthoudende materialen wordt gewerkt; |
d) |
kenmerken van de apparatuur die wordt gebruikt voor:
|
3. Op verzoek van de bevoegde autoriteiten moeten zij voor de aanvang van de beoogde werkzaamheden in kennis worden gesteld van het in lid 1 bedoelde plan.
Artikel 14
1. De werkgever zorgt voor een passende opleiding voor alle werknemers die aan stof van asbest of asbesthoudende materialen worden of kunnen worden blootgesteld. Deze opleiding wordt met regelmatige tussenpozen gratis verstrekt.
2. De inhoud van de opleiding is voor de werknemers gemakkelijk toegankelijk. Zij verschaft hun de nodige kennis en vaardigheden inzake preventie en veiligheid, met name met betrekking tot:
a) |
de eigenschappen van asbest en de invloed van asbest op de gezondheid, met inbegrip van het synergetische effect van roken; |
b) |
de soorten producten of materialen die asbest kunnen bevatten; |
c) |
de handelingen die kunnen leiden tot blootstelling aan asbest en het belang van preventieve controles om blootstelling tot een minimum te beperken; |
d) |
veilige werkwijzen, controles en beschermingsmiddelen; |
e) |
de geëigende rol, keuze en selectie, beperkingen en het juiste gebruik van ademhalingsapparatuur; |
f) |
noodprocedures; |
g) |
ontsmettingsprocedés; |
h) |
verwijdering van afvalstoffen; |
i) |
de eisen inzake medisch toezicht. |
3. Op communautair niveau worden praktische richtsnoeren vastgesteld voor de opleiding van werknemers die asbest verwijderen.
Artikel 15
Alvorens zij werkzaamheden zoals sloop of verwijdering van asbest kunnen verrichten, moeten bedrijven hun bekwaamheid op dit gebied aantonen overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk.
Artikel 16
1. Voor elke in artikel 3, lid 1, bedoelde werkzaamheid worden, onder voorbehoud van artikel 3, lid 3, passende maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat:
a) |
de plaatsen waar deze werkzaamheden worden uitgevoerd:
|
b) |
zones worden ingericht waar de werknemers zonder gevaar voor besmetting door asbeststof kunnen eten en drinken; |
c) |
passende werk- of beschermende kleding ter beschikking wordt gesteld van de werknemers; deze werk- of beschermende kleding niet buiten het bedrijf wordt gebracht; Zij mag evenwel gewassen worden in daartoe uitgeruste buiten het bedrijf gelegen wasserijen als het bedrijf niet zelf voor de reiniging zorgt; in dat geval dient de kleding in gesloten recipiënten te worden vervoerd; |
d) |
de werk- of beschermende kleding en de normale kleding afzonderlijk worden opgeborgen; |
e) |
passende en adequate sanitaire voorzieningen met douches, indien het werk in een stoffige atmosfeer geschiedt, ter beschikking van de werknemers worden gesteld; |
f) |
de beschermende uitrusting op een daartoe aangewezen plaats wordt bewaard en na ieder gebruik wordt gecontroleerd en gereinigd en passende maatregelen worden genomen om defecte uitrusting te herstellen of te vervangen voordat deze weer wordt gebruikt. |
2. De kosten van de krachtens lid 1 getroffen maatregelen mogen niet op de werknemers worden verhaald.
Artikel 17
1. Voor elke in artikel 3, lid 1, bedoelde werkzaamheid worden passende maatregelen genomen opdat de werknemers, alsmede hun vertegenwoordigers in de onderneming of de vestiging, adequate voorlichting krijgen over:
a) |
de mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen; |
b) |
het bestaan van voorgeschreven grenswaarden en de noodzaak van toezicht op het asbestgehalte in de lucht; |
c) |
voorschriften betreffende hygiënische maatregelen, met inbegrip van de noodzaak niet te roken; |
d) |
de te nemen voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het dragen en het gebruiken van beschermende uitrusting en kleding; |
e) |
de bijzondere voorzorgsmaatregelen om de blootstelling aan asbest zo laag mogelijk te houden. |
2. Naast de in lid 1 bedoelde maatregelen worden, onder voorbehoud van artikel 3, lid 3, passende maatregelen genomen opdat:
a) |
de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of vestiging inzage krijgen in de resultaten van de asbestmetingen in de lucht en uitleg kunnen krijgen over de betekenis van deze resultaten; |
b) |
indien de resultaten de in artikel 8 vastgestelde grenswaarde overschrijden, de betrokken werknemers, alsmede hun vertegenwoordigers in de onderneming of vestiging, zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld van deze overschrijdingen en van de oorzaken daarvan, en de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of vestiging worden geraadpleegd over de te nemen maatregelen of, in spoedgevallen, worden ingelicht over de getroffen maatregelen. |
Artikel 18
1. Onder voorbehoud van artikel 3, lid 3, worden de in de leden 2 tot en met 5 genoemde maatregelen getroffen.
2. Vóór de blootstelling aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen op de arbeidsplaats moet iedere werknemer in de gelegenheid worden gesteld een medische keuring te ondergaan.
Deze keuring dient een specifiek onderzoek van de borstkas te omvatten. Praktische aanbevelingen die de lidstaten bij de klinische keuring van werknemers als leidraad kunnen nemen, staan in bijlage I; deze aanbevelingen worden volgens de in artikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG bedoelde procedure aangepast aan de technische vooruitgang.
Zolang de blootstelling duurt, moet tenminste eenmaal in de drie jaar gelegenheid voor een nieuwe keuring worden gegeven.
Van iedere werknemer wordt in overeenstemming met de nationale wetgeving en/of praktijk een individueel gezondheidsdossier aangelegd.
3. Naar aanleiding van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde klinische keuring spreekt de arts of de instantie die voor het medische toezicht op de werknemers verantwoordelijk is, zich overeenkomstig de nationale wetgevingen over eventueel verder te nemen individuele beschermende of preventieve maatregelen uit, of stelt deze vast.
Deze maatregelen kunnen in voorkomend geval inhouden dat de werknemer niet langer aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen mag worden blootgesteld.
4. Aan de werknemers wordt advies en informatie verschaft over elke medische keuring waaraan zij zich na het einde van de blootstelling kunnen onderwerpen.
De voor het medische toezicht verantwoordelijke arts of instantie kunnen verklaren dat het medische toezicht na het einde van de blootstelling zo lang moet worden voortgezet, als zij voor de gezondheid van de betrokkene noodzakelijk achten.
Dit voortgezette toezicht gebeurt in overeenstemming met de nationale wetgeving en/of praktijk.
5. De betrokken werknemer of de werkgever kan verzoeken om herziening van de in lid 3 bedoelde keuring, overeenkomstig de nationale wetgeving.
Artikel 19
1. Onder voorbehoud van artikel 3, lid 3, worden de in de leden 2, 3 en 4 genoemde maatregelen getroffen.
2. De werkgever dient in een register aantekening te houden van de werknemers die met de in artikel 3, lid 1, bedoelde werkzaamheden zijn belast, met vermelding van aard en duur van hun werkzaamheden en blootstelling. Dit register kan worden ingezien door de arts en de instantie die verantwoordelijk is voor het medische toezicht. Elke betrokken werknemer kan inzage krijgen van zijn persoonlijke gegevens in het register. De werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of vestiging kunnen inzage krijgen van de anonieme collectieve gegevens van dit register.
3. De in lid 2 bedoelde registers en de in artikel 18, lid 2, vierde alinea, bedoelde individuele gezondheidsdossiers worden ten minste 40 jaar na het einde van de blootstelling bewaard, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk.
4. De in lid 3 bedoelde bescheiden worden, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk, aan de verantwoordelijke instantie overhandigd op het moment dat de onderneming haar activiteiten beëindigt.
Artikel 20
De lidstaten voorzien in adequate sancties op niet-naleving van de ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale wetgeving. De sancties moeten doeltreffend, proportioneel en afschrikkend zijn.
Artikel 21
De lidstaten houden een register bij van de erkende gevallen van asbestose en mesothelioom.
Artikel 22
Om de vijf jaar dienen de lidstaten een verslag in bij de Commissie over de praktische tenuitvoerlegging van deze richtlijn in de vorm van een specifiek hoofdstuk van het verslag bedoeld in artikel 17 bis, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 89/391/EEG, dat als basis dient voor de evaluatie van de Commissie overeenkomstig artikel 17 bis, lid 4, van die richtlijn.
Artikel 23
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 24
Richtlijn 83/477/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 25
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 26
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BUZEK
Voor de Raad
De voorzitster
B. ASK
(1) Advies van 10 juni 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Advies van het Europees Parlement van 20 oktober 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 november 2009.
(3) PB L 263 van 24.9.1983, blz. 25.
(4) Zie bijlage II, deel A.
(5) Registratienummer van de Chemical Abstract Service (CAS).
(6) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.
(7) Determination of airborne fibre number concentrations. A recommended method, by phase-contrast optical microscopy (membrane filter method), WHO, Geneva, 1997 (ISBN 92 415 4496 1).
(8) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
BIJLAGE I
Praktische aanbevelingen voor de klinische keuring van de werknemers, bedoeld in artikel 18, lid 2, tweede alinea
1. |
Volgens de huidige kennis kan blootstelling aan losse asbestvezels de volgende aandoeningen veroorzaken:
|
2. |
De arts of de instantie die voor het medische toezicht op de aan asbest blootgestelde werknemers verantwoordelijk is, dient vertrouwd te zijn met de voorwaarden en omstandigheden van de blootstelling van elke werknemer. |
3. |
Het gezondheidskundig onderzoek van de werknemers geschiedt overeenkomstig de beginselen en gebruiken van de arbeidsgeneeskunde. Het dient minstens de volgende maatregelen te omvatten:
De voor het toezicht op de gezondheid verantwoordelijke arts of instantie besluiten op grond van de jongste inzichten van de arbeidsgeneeskunde tot verder onderzoek, zoals cytologisch onderzoek van het sputum, röntgenonderzoek van de borstkas of computertomografie. |
BJLAGE II
DEEL A
Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 24)
Richtlijn 83/477/EEG van de Raad |
|
Richtlijn 91/382/EEG van de Raad |
|
Richtlijn 98/24/EG van de Raad |
uitsluitend artikel 13, lid 2 |
Richtlijn 2003/18/EG van het Europees Parlement en de Raad |
|
Richtlijn 2007/30/EG van het Europees Parlement en de Raad |
uitsluitend artikel 2, lid 1 |
DEEL B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 24)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
83/477/EEG |
31 december 1986 (1) |
91/382/EEG |
1 januari 1993 (2) |
98/24/EG |
5 mei 2001 |
2003/18/EG |
14 april 2006 |
2007/30/EG |
31 december 2012 |
(1) Deze datum wordt evenwel naar 31 december 1989 verschoven wat de asbestwinning betreft.
(2) Voor de Helleense Republiek is de omzettingstermijn van de richtlijn 1 januari 1996. Evenwel is de omzettingsdatum voor de asbestwinning 1 januari 1996 voor alle lidstaten en 1 januari 1999 voor de Helleense Republiek.
BIJLAGE III
Concordantietabel
Richtlijn 83/477/EEG |
De onderhavige richtlijn |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 2 |
— |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 2, eerste tot en met zesde streepje |
Artikel 2, onder a) tot en met f) |
Artikel 3, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 3, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 3, lid 3 bis |
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 3, lid 5 |
Artikel 4, aanhef |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 4, punt 1 |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 4, punt 2 |
Artikel 4, lid 3 |
Artikel 4, punt 3 |
Artikel 4, lid 4 |
Artikel 4, punt 4 |
Artikel 4, lid 5 |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6, punten 1 tot en met 5 |
Artikel 6, onder a) tot en met e) |
Artikelen 7 en 8 |
Artikelen 7 en 8 |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 9 |
Artikel 10 |
Artikel 10 |
Artikel 10 bis |
Artikel 11 |
Artikel 11, leden 1 en 2 |
Artikel 12, eerste en tweede alinea |
Artikel 12, lid 1 |
Artikel 13, lid 1 |
Artikel 12, lid 2, eerste alinea |
Artikel 13, lid 2, eerste alinea |
Artikel 12, lid 2, tweede alinea, eerste streepje |
Artikel 13, lid 2, tweede alinea, onder a) |
Artikel 12, lid 2, tweede alinea, tweede streepje |
Artikel 13, lid 2, tweede alinea, onder b) |
Artikel 12, lid 2, tweede alinea, derde streepje |
Artikel 13, lid 2, tweede alinea, onder c) |
Artikel 12, lid 2, derde alinea, eerste streepje |
Artikel 13, lid 2, derde alinea, onder a) |
Artikel 12, lid 2, derde alinea, tweede streepje |
Artikel 13, lid 2, derde alinea, onder b) |
Artikel 12, lid 2, derde alinea, derde streepje |
Artikel 13, lid 2, derde alinea, onder c) |
Artikel 12, lid 2, derde alinea, vierde streepje |
Artikel 13, lid 2, derde alinea, onder d) |
Artikel 12, lid 2, derde alinea, vierde streepje, eerste inspringend streepje |
Artikel 13, lid 2, derde alinea, onder d), i) |
Artikel 12, lid 2, derde alinea, vierde streepje, tweede inspringend streepje |
Artikel 13, lid 2, derde alinea, onder d), ii) |
Artikel 12, lid 3 |
Artikel 13, lid 3 |
Artikel 12 bis |
Artikel 14 |
Artikel 12 ter |
Artikel 15 |
Artikel 13, lid 1, onder a) |
Artikel 16, lid 1, onder a) |
Artikel 13, lid 1, onder b) |
Artikel 16, lid 1, onder b) |
Artikel 13, lid 1, onder c), i) en ii) |
Artikel 16, lid 1, onder c) |
Artikel 13, lid 1, onder c), iii) |
Artikel 16, lid 1, onder d) |
Artikel 13, lid 1, onder c), iv) |
Artikel 16, lid 1, onder e) |
Artikel 13, lid 1, onder c), v) |
Artikel 16, lid 1, onder f) |
Artikel 13, lid 2 |
Artikel 16, lid 2 |
Artikel 14, lid 1, aanhef |
Artikel 17, lid 1, aanhef |
Artikel 14, lid 1, eerste tot en met vijfde streepje |
Artikel 17, lid 1, onder a) tot en met e) |
Artikel 14, lid 2 |
Artikel 17, lid 2 |
Artikel 15, aanhef |
Artikel 18, lid 1 |
Artikel 15, punten 1 tot en met 4 |
Artikel 18, leden 2 tot en met 5 |
Artikel 16, aanhef |
Artikel 19, lid 1 |
Artikel 16, punten 1 tot en met 3 |
Artikel 19, leden 2 tot en met 4 |
Artikel 16 bis |
Artikel 20 |
Artikel 17 |
Artikel 21 |
Artikel 17 bis |
Artikel 22 |
Artikel 18, lid 1 |
— |
Artikel 18, lid 2 |
Artikel 23 |
— |
Artikel 24 |
— |
Artikel 25 |
Artikel 19 |
Artikel 26 |
Bijlage II |
Bijlage I |
— |
Bijlage II |
— |
Bijlage III |
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Raad
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/37 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 30 november 2009
betreffende de ondertekening en de sluiting door de Europese Gemeenschap van het „Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie” (Ipeec) en het „Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie bij het Internationaal Energieagentschap”
(2009/954/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, en lid 3, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op initiatief van de Commissie, in juni 2008, hebben de leden van de G-8, China, India en Zuid-Korea, alsmede de Commissie, besloten een Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (Ipeec) op te richten dat ten doel heeft acties te faciliteren die hoge energie-efficiëntiewinsten kunnen opleveren. Het Ipeec zal een forum bieden voor discussie, overleg en informatie-uitwisseling. Het Ipeec staat open voor andere landen en intergouvernementele organisaties. |
(2) |
Op 24 mei 2009 is in Rome het Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (hierna „het referentiekader”) ondertekend door twaalf landen, waaronder vier lidstaten van de Europese Gemeenschap. |
(3) |
In het referentiekader zijn de samenwerkingsactiviteiten van het Ipeec en de organisatie daarvan omschreven, de criteria voor potentiële nieuwe leden vastgelegd en zijn algemene bepalingen neergelegd met betrekking tot onder meer de financiering van het partnerschap en de intellectuele-eigendomsrechten. |
(4) |
Overeenkomstig punt 4.2 van het referentiekader kunnen intergouvernementele organisaties toetreden tot het Ipeec en vereist hun lidmaatschap de ondertekening van het referentiekader. |
(5) |
De administratieve taken van het Ipeec kunnen het best worden verricht door de oprichting van een secretariaat. Op 24 mei en 22 juni 2009 is in Rome een Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Ipeec bij het Internationaal Energieagentschap (hierna „het memorandum”) ondertekend door twaalf landen, waaronder vier lidstaten van de Europese Gemeenschap. Het IEA heeft dit memorandum ondertekend op 18 juni 2009. |
(6) |
Het memorandum beschrijft de algemene beginselen voor de organisatie van het secretariaat en bevat bepalingen betreffende het personeel van het secretariaat en de aanwerving daarvan, de financiering en de begrotingsprocedures. |
(7) |
In punt 16 van het memorandum wordt gestipuleerd dat wanneer een intergouvernementele organisatie wil toetreden tot het Ipeec, zij wordt verzocht het memorandum te ondertekenen. |
(8) |
Het is passend dat de Europese Gemeenschap het referentiekader en het memorandum ondertekent. |
(9) |
De Europese Gemeenschap dient het Ipeec een bijdrage te betalen voor diens administratieve uitgaven, |
BESLUIT:
Artikel 1
1. Het Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (Ipeec), als bijlage I bij dit besluit gevoegd, wordt hierbij namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.
2. Het Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie bij het Internationaal Energieagentschap, als bijlage II bij dit besluit gevoegd, wordt hierbij namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is tot ondertekening namens de Europese Gemeenschap, teneinde daardoor de Gemeenschap te binden, van:
— |
het Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (Ipeec), en |
— |
het Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie bij het Internationaal Energieagentschap. |
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
S. O. LITTORIN
(1) EP-advies uitgebracht op 26 november 2009, nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
BIJLAGE I
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
De ondertekenende nationale regeringsinstanties (gezamenlijk „de leden” genoemd) hebben het volgende referentiekader van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (Ipeec) opgesteld. Dit is een kader voor internationale samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie dat bedoeld is ter ondersteuning van een soepele en productieve internationale samenwerking ter bevordering van energie-efficiëntie en energiebesparing. Het Ipeec zal standpunten uitwisselen en samenwerking nastreven met andere internationale organisaties en instanties om zo synergieën te bereiken en doublures te voorkomen.
1. Doel van het Ipeec
Het doel van het Ipeec is acties te faciliteren die hoge energie-efficiëntiewinsten opleveren. De leden kunnen ervoor kiezen dergelijke acties op te zetten op basis van vrijwilligheid op gebieden waar zij, rekening houdend met hun economische, technologische en andere omstandigheden, een toegevoegde waarde voor zichzelf vermoeden. Het Ipeec bevordert wereldwijd energie-efficiëntie door een forum op hoog niveau te bieden voor discussie, raadpleging en uitwisseling van informatie. Het ontwikkelt geen normen en stelt evenmin normen of energie-efficiëntiestreefcijfers vast voor zijn leden.
2. Samenwerkingsactiviteiten van het Ipeec
2.1. |
Het Ipeec kan samenwerkingsactiviteiten onder zijn leden ontwikkelen op de volgende gebieden: |
2.1.1. |
ondersteuning van de lopende werkzaamheden van de leden ter bevordering van energie-efficiëntie, inclusief de ontwikkeling van op nationaal niveau vastgelegde energie-efficiëntie-indicatoren, de beschrijving van beste praktijken en de versterking van nationale inspanningen op het gebied van gegevensverzameling; |
2.1.2. |
uitwisseling van informatie over maatregelen die de energie-efficiëntie aanzienlijk kunnen verbeteren, op sectorale en sectoroverschrijdende basis, onder meer: standaarden/codes/normen en labels voor gebouwen, energieverbruikende producten en diensten met het oog op het versnellen van de marktpenetratie van beste praktijken, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de afzonderlijke leden; methodologieën voor de meting van het energieverbruik, audit- en verificatieprocedures, certificatieprotocols en andere instrumenten om optimale energie-efficiëntieprestaties te bereiken gedurende de gehele levensduur van gebouwen, industriële processen, relevante producten, inrichtingen en apparatuur; het scheppen van een gunstig klimaat en nuttige instrumenten voor de financiering van energie-efficiëntiemaatregelen en de vaststelling van beginselen om investering in energie-efficiëntie te bevorderen; een beleid voor openbare aanbestedingen om de invoering van energie-efficiënte producten, diensten en technologieën te bevorderen; programma's die openbare instellingen begeleiden bij een efficiënter bouwbeleid en aankoopbeleid voor voertuigen, producten en diensten, alsook een efficiënter exploitatiebeleid; activiteiten om het bewustzijn van de consument en de betrokken partijen te vergroten door de verspreiding van duidelijke, geloofwaardige en toegankelijke informatie over energie-efficiëntie zodat de betrokkenen goed geïnformeerde beslissingen kunnen nemen; richtsnoeren voor beste praktijken voor de evaluatie van de doeltreffendheid van energie-efficiëntiemaatregelen en beleid; publiek-private samenwerking om energie-efficiëntie-onderzoek en -ontwikkeling en de commercialisering en verspreiding van resultaten te bevorderen teneinde de introductie, de verspreiding en de overdracht van dergelijke technologieën te vergemakkelijken; en ten slotte acties om de verspreiding en de overdracht van beste praktijken en efficiënte technologieën in ontwikkelingslanden te vergemakkelijken en capaciteitsopbouw in die landen te bevorderen; |
2.1.3. |
ontwikkeling van publiek-private partnerschappen met het oog op de verbetering van de energie-efficiëntie in cruciale energieverbruikende sectoren, voortbouwend op ter zake relevante initiatieven; |
2.1.4. |
activering van gezamenlijk onderzoek en ontwikkeling op het gebied van cruciale energie-efficiëntietechnologieën, met name met het oog op toepassing door de leden; |
2.1.5. |
bevordering van de verspreiding van met energie verband houdende producten en diensten die bijdragen tot een verbetering van de energie-efficiëntie; en |
2.1.6. |
andere activiteiten die het bereiken van de Ipeec-doelstellingen, als wederzijds bepaald door de leden, naderbij brengen. |
3. Organisatie van het Ipeec
3.1. |
De leden richten hierbij een beleidscomité op, dat is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van elk lid, alsook een uitvoerend comité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers op middelhoog niveau van elk lid. |
3.2. |
Het beleidscomité beheert het algemene kader en beleid van het Ipeec, inclusief de financiële regelingen, ziet toe op de voortgang van de taakgroepen en op de werkzaamheden van het uitvoerend comité en het secretariaat, en stuurt het uitvoerend comité aan. Het beleidscomité komt minimaal één keer per jaar samen, op een door de leden vastgestelde tijd en plaats. |
3.3. |
Het uitvoerend comité zorgt voor de organisatie van de jaarlijkse vergaderingen van het beleidscomité, stelt het werkprogramma vast en evalueert dit, stelt de jaarbegroting op, buigt zich over verzoeken van de leden, geeft leiding aan het secretariaat en ziet toe op de werkzaamheden daarvan, stelt voorstellen op voor de taakgroepen en evalueert hun werkzaamheden. Het uitvoerend comité komt minimaal twee keer per jaar samen, op een door het uitvoerend comité vastgestelde tijd en plaats. |
3.4. |
Het beleidscomité en het uitvoerend comité nemen besluiten op basis van consensus, tenzij daarover anderszins beslist wordt. |
3.5. |
Het uitvoerend comité kan de oprichting goedkeuren van taakgroepen, samengesteld uit vertegenwoordigers van bepaalde of alle leden, die zich naar gelang de noodzaak toespitsen op specifieke projecten. |
3.6. |
Op verzoek van het uitvoerend comité rapporteert een vertegenwoordiger van elke taakgroep, geselecteerd door die groep, aan dat comité, schriftelijk of mondeling, over de voortgang van het project. De taakgroepen komen zo vaak als nodig samen om de voortgang van hun respectieve activiteiten te bespreken, veelbelovende denksporen voor hun toekomstige werkzaamheden te exploreren en het uitvoerend comité en het beleidscomité aanbevelingen te doen inzake op te zetten acties. |
3.7. |
Het beleidscomité en het uitvoerend comité kiezen onder hun leden een voorzitter en één of meer vicevoorzitters, die zetelen gedurende een periode van twee jaar. |
3.8. |
Wanneer dat nodig is kan het Ipeec ministeriële vergaderingen houden. Op dergelijke vergaderingen wordt de voortgang van de Ipeec-samenwerking besproken en geëvalueerd en worden algemene richtsnoeren voor de toekomstige werkzaamheden vastgelegd. |
3.9. |
De voornaamste coördinator van de informatieverstrekking door en activiteiten van het Ipeec is het Ipeec-secretariaat. De functies van het secretariaat zijn: (1) het organiseren van vergaderingen van het beleidscomité en van het uitvoerend comité; (2) het regelen van speciale activiteiten zoals teleconferenties en workshops; (3) het ontvangen en doorsturen aan het uitvoerend comité van nieuwe aanvragen voor lidmaatschap; (4) het coördineren van mededelingen over Ipeec-activiteiten en de stand van zaken daarvan, inclusief het opzetten en het onderhouden van een Ipeec-website; (5) het optreden als plaats voor de uitwisseling van informatie voor het Ipeec; (6) het bijhouden van de documenten van het beleidscomité en het uitvoerend comité; (7) het opstellen van een jaarverslag onder toezicht van het uitvoerend comité; en (8) de uitvoering van andere taken onder toezicht van het uitvoerend comité. De functies van het secretariaat zijn van administratieve aard. |
3.10. |
Om de duurzaamheid en de samenhang van de Ipeec-activiteiten te waarborgen, wordt een specifiek secretariaat opgericht. Het Ipeec-secretariaat wordt ondergebracht bij het Internationaal Energieagentschap (IEA) zodat het Ipeec ten volle gebruik kan maken van de kennis, ervaring en capaciteit van het IEA. Het secretariaat staat open voor deelname van alle leden van het Ipeec. Het rapporteert aan en staat onder toezicht van het uitvoerend comité. Het secretariaat wordt ondersteund via bijdragen op basis van vrijwilligheid (financieel of in natura) van alle leden. |
3.11. |
Afgezien van het personeel van het secretariaat, kan dit secretariaat, op basis van een besluit van het uitvoerend comité, gebruikmaken van de diensten van personeel dat in dienst is genomen door de leden en door hen naar het secretariaat wordt gedetacheerd. Dergelijke personeelsleden worden betaald door hun respectieve werkgevers en blijven onderworpen aan de arbeidsvoorwaarden van hun werkgever. |
3.12. |
Elk lid stelt afzonderlijk de aard van zijn deelname aan Ipeec-activiteiten vast. |
4. Lidmaatschap
4.1. |
Dit referentiekader, dat van administratieve aard is, schept geen juridisch bindende verplichtingen tussen of voor de leden. Elke lidstaat moet de activiteiten waarop dit referentiekader betrekking heeft uitvoeren overeenkomstig de voor hem geldende wet en regelgeving en de internationale overeenkomsten waarbij zijn land partij is, en dit binnen de respectieve budgettaire ruimte. |
4.2. |
Het Ipeec staat open voor andere nationale regeringsinstanties en intergouvernementele organisaties. Over het lidmaatschap daarvan wordt bij consensus beslist door het beleidscomité. Voorwaarde voor het lidmaatschap van het Ipeec is de ondertekening van het referentiekader. De landen die lid zijn worden genoemd in bijlage A. Bijlage A kan gewijzigd worden door het beleidscomité op basis van consensus. |
4.3. |
Op uitnodiging van het uitvoerend comité kunnen technische en andere deskundigen van binnen of buiten de ledengroep deelnemen aan de taakgroepen. |
5. Financiering
5.1. |
Met inachtneming van het bepaalde onder punt 3.11 kan ieder lid financiële en andere middelen bijdragen aan de werking van het Ipeec, onderworpen aan de wet en regelgeving en het beleid van het lid in kwestie. Elke taakgroep wordt gefinancierd door de leden die deelnemen aan de werkzaamheden van die taakgroep overeenkomstig de wet en regelgeving en het beleid van het lid in kwestie. |
5.2. |
Elk lid moet de volgende uitgaven in verband met de vergaderingen van het beleidscomité, het uitvoerend comité en de desbetreffende taakgroepen dragen:
|
5.3. |
Voorafgaand aan de vaststelling van het werkprogramma en de begroting voor elk jaar, wordt elk lid ertoe aangespoord zijn bijdrage aan het Ipeec te specificeren. |
5.4. |
Dit referentiekader doet geen inhoudelijke of procedurele rechten of voordelen ontstaan, die bij wet of jurisprudentie afdwingbaar zijn voor de leden, hun ambtenaren of andere personen. Geen lid kan een vordering voor compensatie tegenover een ander lid indienen voor activiteiten die zijn uitgevoerd overeenkomstig dit referentiekader. Dit referentiekader is niet direct van toepassing op personen buiten de ledengroep. |
6. Open onderzoek en intellectuele eigendom
6.1. |
De intellectuele eigendom die wordt voortgebracht door het Ipeec, andere dan door de taakgroepen, moet open zijn en zonder dat er eigendomsrechten voor gelden, tenzij het uitvoerend comité anderszins beslist. |
6.2. |
Intellectuele eigendom die ontstaat of geleverd wordt bij de tenuitvoerlegging van projecten van de taakgroepen, moet op adequate en effectieve wijze worden beschermd. De manier van toewijzing van rechten voor dergelijke intellectuele eigendom en de behandeling van informatie waarop eigendomsrechten berusten, moeten worden omschreven in specifieke tenuitvoerleggingsregelingen tussen of onder de betrokken leden. |
7. Inwerkingtreding, verlenging, wijziging, intrekking en beëindiging
7.1. |
Dit referentiekader treedt in werking op 24 mei 2009 en is van kracht gedurende 10 jaar, tenzij het door de leden wordt verlengd of beëindigd. |
7.2. |
Dit referentiekader kan te allen tijde schriftelijk worden gewijzigd bij consensus van de leden. |
7.3. |
Een lid kan zich terugtrekken uit het Ipeec. Een lid moet ernaar streven om de andere leden uiterlijk 90 dagen vóór zijn verwachte uittreding uit het Ipeec daarvan in kennis te stellen. |
Aanhangsel A: Federale Republiek Brazilië, Canada, Volksrepubliek China, Frankrijk, Duitsland, Italië, Japan, Republiek Korea, Mexico, Russische Federatie, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten van Amerika
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Edison LΟΒΑΟ
minister van Mijnbouw en Energie van de Federale Republiek Brazilië
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Cassie DOYLE
Viceminister voor Natuurlijke rijkdommen van Canada
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
XIE Ji
Vertegenwoordiger van de Commissie voor Nationale ontwikkeling en Hervormingen van de Volksrepubliek China
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Jean-Louis BORLOO
minister van staat, minister van Ecologie, Energie, Duurzame ontwikkeling en Stedelijke en Plattelandsontwikkeling van Frankrijk
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Bernd PFAFFENBACH
Staatssecretaris toegevoegd aan de Bondsminister van Economie en Technologie van Duitsland
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Claudio SCAJOLA
minister van Economische ontwikkeling van Italië
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Toshihiro NIKAI
minister van Economie, Handel en Industrie van Japan
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Young Hak KIM
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Kenniseconomie van Korea
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Georgina KESSEL MARTINEZ
Staatsecretaris voor Energie van Mexico
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Sergey SHMATKO
minister van Energie van de Russische Federatie
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Ed MILIBAND
minister van Energie en Klimaatverandering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
(ondertekend)
Steven CHU
minister van Energie van de Verenigde Staten van Amerika
Datum: 24 mei 2009
REFERENTIEKADER VOOR HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE
[Waarnemer]
(ondertekend)
Andris PIEBALGS
Voor energie bevoegd lid van de Commissie
Datum: 24 mei 2009
BIJLAGE II
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE (IPEEC) BIJ HET IEA
Het secretariaat van het Internationaal Energieagentschap (het „IEA”) en de nationale regerings en intergouvernementele instanties (gezamenlijk „de Ipeec-leden”) die dit memorandum hebben ondertekend; Erkennende dat de Ipeec-leden het referentiekader voor het Ipeec „het referentiekader”) op 24 mei 2009 hebben ondertekend; Erop wijzend dat het Ipeec onafhankelijk is op het stuk van zijn financiering en werkprogramma; Erkennende dat de administratieve taken van het Ipeec het best kunnen worden beheerd door middel van de oprichting van een secretariaat „het Ipeec-secretariaat”) en van eventuele speciale eenheden voor specifieke taakgroepen; Van mening zijnde dat zowel de doelstellingen van het Ipeec als die van het IEA worden bevorderd door de mogelijkheden die ontstaan in het kader van netwerken tot wederzijds belang tussen het IEA en het Ipeec-secretariaat; De noodzaak erkennende om tegen die achtergrond nauwgezet te omschrijven hoe het Ipeec-secretariaat zal worden ondergebracht bij het IEA;
Hebben het volgende besloten:
Algemene beginselen
1. |
Het Ipeec-secretariaat functioneert onder toezicht van het uitvoerend comité (als omschreven in het referentiekader). Het werkprogramma van het Ipeec-secretariaat wordt vastgelegd door het uitvoerend comité. |
2. |
De Ipeec-leden zijn het erover eens dat het IEA geen financiële verantwoordelijkheid op zich neemt met betrekking tot het Ipeec en het Ipeec-secretariaat. Tenzij door de Ipeec-leden anderszins wordt beslist, worden alle kosten in verband met de werking en het personeel van het Ipeec-secretariaat, inclusief de kosten verbonden aan uitdienstnemingen, gedragen door de bijdragen op basis van vrijwilligheid van de Ipeec-leden en/of andere instanties waaraan het uitvoerend comité zijn goedkeuring heeft gehecht. |
3. |
Afhankelijk van de beschikbaarheid van afdoende vrijwillige financiële bijdragen voert het Ipeec-secretariaat de in het referentiekader voor het Ipeec-secretariaat omschreven taken uit. |
4. |
Het Ipeec-secretariaat, of een daarbinnen opgerichte eenheid, kan ook soortgelijke taken vervullen voor een bepaalde taakgroep (als bedoeld en omschreven in het referentiekader), afhankelijk van de beschikbaarheid van afdoende vrijwillige financiële bijdragen van de Ipeec-leden die deelnemen aan de werkzaamheden van die taakgroep. |
Indienstneming van personeel voor het Ipeec-secretariaat
5. |
Op verzoek van en in overleg met het uitvoerend comité zorgt het IEA voor de indienstneming van personeel voor het Ipeec-secretariaat, in overeenstemming met de op dat ogenblik geldende IEA-regels en procedures en zodanig dat kandidaten uit de landen van de Ipeec-leden gelijk worden behandeld. |
6. |
Op verzoek van het uitvoerend comité en in overeenstemming met de wetgeving van het IEA-gastland en de op dat ogenblik geldende IEA-regels en procedures kan het Ipeec-secretariaat personeel aanvaarden dat door Ipeec-leden wordt gedetacheerd. Elk Ipeec-lid dat een persoon naar het Ipeec-secretariaat detacheert, blijft verantwoordelijk voor het salaris en de individuele voordelen van die persoon, inclusief voor, maar niet noodzakelijk beperkt tot, de reis en verhuiskosten van die persoon van en naar de omgeving van het IEA van die persoon met het oog op het vervullen van zijn/haar taken in het kader van het Ipeec-secretariaat. Het IEA en de andere Ipeec-leden dragen geen enkele financiële verantwoordelijkheid in verband met dergelijke kosten. |
7. |
Alle Ipeec-personeelsleden en door Ipeec-leden gedetacheerde personen werken uitsluitend binnen het Ipeec-secretariaat. Zij verrichten geen taken voor het IEA. |
8. |
Overeenkomstig de voorwaarden van dit memorandum zorgt het IEA ervoor dat het Ipeec-secretariaat beschikt over kantoorruimte die voldoet aan de IEA-normen. Het personeel van het Ipeec-secretariaat heeft toegang tot de ondersteunende diensten die het IEA verzorgt voor het IEA-personeel, inclusief maar niet noodzakelijk beperkt tot juridische, personeels en financiële diensten, publicaties en media, informatietechnologie, veiligheids en beveiligingsdiensten, schoonmaak en onderhoudsdiensten, ondersteuning van dienstreizen en het gebruik van vergaderruimte. |
Financierings en begrotingsprocedures
9. |
Het Ipeec-secretariaat en de onderbrenging daarvan bij het IEA worden volledig gefinancierd door bijdragen op basis van vrijwilligheid van de Ipeec-leden en/of andere instanties waaraan het uitvoerend comité zijn goedkeuring heeft gehecht. De omvang van het personeelsbestand en de begroting van het Ipeec-secretariaat worden vastgesteld door het uitvoerend comité in overleg met het IEA-secretariaat. |
10. |
De Ipeec-leden bepalen onderling de omvang en het tijdschema van hun eventuele respectieve financiële bijdrage. Zij merken op dat bijdragen ter ondersteuning van het onderbrengen van het Ipeec-secretariaat bij het IEA moeten worden geleverd aan het IEA in overeenstemming met de financiële regels en procedures van het IEA voor bijdragen op basis van vrijwilligheid. De Ipeec-leden worden ertoe aangespoord een door het IEA te verstrekken modelschrijven te gebruiken om het verstrekken van bijdragen op basis van vrijwilligheid te vergemakkelijken. |
11. |
Wanneer het IEA verwacht dat de Ipeec-uitgaven hoger liggen dan het totale bedrag van de bijdragen van de Ipeec-leden, stelt het IEA het uitvoerend comité op de hoogte van zijn inschatting dat de bijdragen wellicht niet zullen volstaan om de geplande werkzaamheden van het Ipeec-secretariaat uit te voeren. Het uitvoerend comité doet dan voorstellen aan het IEA om de uitgaven van het Ipeec-secretariaat te verminderen en/of levert aanvullende middelen aan het IEA opdat het Ipeec-secretariaat zijn werkzaamheden binnen het IEA kan voortzetten. Indien de Ipeec-leden bedoelde voorstellen en/of afdoende extra middelen niet verstrekken, of wanneer het IEA van mening is dat die voorstellen niet volstaan, kan het IEA besluiten het Ipeec-secretariaat niet langer bij zijn diensten onder te brengen. |
12. |
Wanneer een deel van de bijdragen op basis van vrijwilligheid op 31 december van een bepaald jaar door het Ipeec-secretariaat niet zijn uitgegeven, wordt dit deel automatisch overgeboekt naar het volgende jaar in overeenstemming met de standaardprocedures van het IEA, op voorwaarde tenminste dat het IEA dat volgende jaar gastheer blijft van het Ipeec-secretariaat. |
Inwerkingtreding, werking, wijziging, verlenging en beëindiging
13. |
De activiteiten in het kader van dit memorandum gaan van start op [datum]. Niettegenstaande het bovenstaande erkennen de Ipeec-leden dat de werkzaamheden van het Ipeec-secretariaat niet kunnen beginnen vóór het tijdstip waarop voldoende bijdragen op basis van vrijwilligheid van de Ipeec-leden zijn ontvangen om het Ipeec-secretariaat te financieren tot en met 31 december 2010, wat naar raming van het IEA neerkomt op een bedrag van 1,3 miljoen euro. |
14. |
Het IEA-secretariaat en het uitvoerend comité komen wanneer dat noodzakelijk is bijeen om kwesties met betrekking tot de praktische tenuitvoerlegging en functionering van dit memorandum te bespreken. |
15. |
Dit memorandum kan schriftelijk worden gewijzigd bij consensus tussen het IEA en het uitvoerend comité. |
16. |
Wanneer na het van start gaan van de activiteiten een nationale regeringsinstantie of intergouvernementele organisatie lid van het Ipeec wenst te worden, zal bedoelde instantie of organisatie worden verzocht dit memorandum te ondertekenen en zal die instantie of organisatie als Ipeec-lid worden beschouwd in de zin van dit memorandum. Elk nieuw Ipeec-lid komt in aanmerking om personen te detacheren naar het Ipeec-secretariaat, overeenkomstig het bepaalde in bovenstaande punten 5 tot en met 8. |
17. |
De tenuitvoerlegging van dit memorandum kan te allen tijde door het IEA of het uitvoerend comité worden beëindigd. Zij moeten ernaar streven elkaar daarvan ten minste 12 maanden van tevoren schriftelijk in kennis te stellen. |
18. |
Wanneer een Ipeec-lid zich overeenkomstig het referentiekader terugtrekt uit het Ipeec, zal de daartoe strekkende kennisgeving van dat Ipeec-lid ook een kennisgeving van terugtrekking uit dit memorandum omvatten. Niettegenstaande het bovenstaande moeten de Ipeec-leden erop toezien dat het Ipeec-secretariaat het IEA onmiddellijk na de ontvangst van deze kennisgeving schriftelijk daarvan op de hoogte stelt. Een Ipeec-lid dat zich terugtrekt uit het Ipeec krijgt van het IEA geen enkele terugbetaling van voordien op basis van vrijwilligheid verstrekte bijdragen. |
19. |
Wanneer het uitvoerend comité en het IEA vóór 30 juni van een bepaald jaar niet hebben besloten de activiteiten in het kader van dit memorandum te staken, richt het IEA zo nodig via het uitvoerend comité een oproep tot het verstrekken van financiële middelen aan alle Ipeec-leden teneinde te waarborgen dat het Ipeec-secretariaat het volgende kalanderjaar over voldoende middelen beschikt. Indien het IEA tegen 30 september van dat specifieke jaar geen toereikende financiële middelen heeft ontvangen, kan het besluiten het Ipeec-secretariaat niet langer bij zijn diensten onder te brengen. |
20. |
Wanneer dit memorandum wordt gewijzigd of de tenuitvoerlegging ervan wordt beëindigd, zodat het Ipeec-secretariaat niet langer is ondergebracht bij het IEA, worden de kosten voor de uitdienstneming van het betaalde personeel van het Ipeec-secretariaat afkomstig van het IEA, alsook de andere directe kosten ten gevolge van de ordentelijke beëindiging van deze regeling, geheel en al gedragen door de Ipeec-leden en/of de andere instanties waaraan het uitvoerend comité zijn goedkeuring heeft gehecht, en vullen deze de begroting van het Ipeec-secretariaat voor dit doel aan met bijdragen op basis van vrijwilligheid, zoals wederzijds overeengekomen tussen het IEA en het uitvoerend comité; dergelijke bijdragen worden geleverd overeenkomstig de wet en regelgeving van de respectieve Ipeec-leden. Wanneer de bijdragen op basis van vrijwilligheid op het ogenblik dat het Ipeec-secretariaat niet langer is ondergebracht bij het IEA een overschot vertonen, worden de ongebruikte financiële middelen door het IEA toegewezen aan de Ipeec-leden in evenredigheid met hun respectieve bijdragen voor de op dat ogenblik geldende begroting. Deze bepaling blijft ook van kracht na de beëindiging van de tenuitvoerlegging van dit memorandum. |
21. |
Dit memorandum doet geen juridisch bindende verbintenissen of verplichtingen ontstaan voor de Ipeec-leden of het IEA en is daartoe ook niet bedoeld. |
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Ambassadeur, Richard H. JONES
Vertegenwoordiger van het Internationaal Energieagentschap
Datum: 18 juni 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Andre CORREA DO LAGO
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Buitenlandse betrekkingen van de Federale Republiek Brazilië
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Kevin STRINGER
Vertegenwoordiger voor Natuurlijke Rijkdommen van Canada
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
XIE Ji
Vertegenwoordiger van de Commissie voor Nationale ontwikkeling en Hervormingen van de Volksrepubliek China
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Pierre-Marie ABADIE
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Ecologie, Energie, Duurzame ontwikkeling en Stedelijke en Plattelandsontwikkeling van Frankrijk
Datum: 22 juni 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Detlef DAUKE
Vertegenwoordiger van het Bondsministerie van Economie en Technologie van Duitsland
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Daniele MANCINI
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Economische ontwikkeling van Italië
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Тогu ISHIDA
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Economie, Handel en Industrie van Japan
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Tae Hyun CHOI
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Kenniseconomie van Korea
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Aldo FLORES
Vertegenwoordiger van de Staatssecretaris voor Energie van Mexico
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Sergey MIKHAYLOV
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Energie van de Russische Federatie
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
Graham WHITE
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Energie en Klimaatverandering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Datum: 24 mei 2009
MEMORANDUM INZAKE HET ONDERBRENGEN VAN HET SECRETARIAAT VAN HET INTERNATIONAAL PARTNERSCHAP VOOR SAMENWERKING INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET IEA
(ondertekend)
David SANDALOW
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Energie van de Verenigde Staten van Amerika
Datum: 24 mei 2009
V Besluiten die zijn aangenomen vanaf 1 december 2009 op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag
BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE VERPLICHT IS
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/48 |
VERORDENING (EU) Nr. 1227/2009 VAN DE RAAD
van 15 december 2009
tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1859/2005 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Oezbekistan
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 215, lid 1,
Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2007/734/GBVB van de Raad van 13 november 2007 betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan (1), zoals gewijzigd en verlengd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/843/GBVB van de Raad (2),
Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1859/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Oezbekistan (3) omvat een verbod op het verkopen, leveren of overdragen aan of exporteren naar Oezbekistan van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, alsmede op het verlenen van bepaalde financiering, financiële bijstand of technische bijstand aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Oezbekistan of voor gebruik in Oezbekistan. |
(2) |
De Raad heeft op 27 oktober 2009 besloten dat de beperkende maatregelen tegen Oezbekistan, die zijn ingesteld bij Gemeenschappelijk Standpunt 2007/734/GBVB en zijn gewijzigd en uitgebreid bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/843/GBVB, niet zullen worden verlengd na de verstrijkingsdatum van 13 november 2009. |
(3) |
Derhalve dient Verordening (EG) nr. 1859/2005 te worden ingetrokken met ingang van de verstrijking van de beperkende maatregelen die in Gemeenschappelijk Standpunt 2007/734/GBVB zijn vastgesteld, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1859/2005 wordt ingetrokken.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing vanaf 14 november 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
E. ERLANDSSON
(1) PB L 295 van 14.11.2007, blz. 34.
(2) PB L 300 van 11.11.2008, blz. 55.
(3) PB L 299 van 16.11.2005, blz. 23.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/49 |
VERORDENING (EU) Nr. 1228/2009 VAN DE RAAD
van 15 december 2009
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 215, leden 1 en 2,
Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB van de Raad van 27 februari 2007 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (1),
Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid en de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB voorziet Verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad van 19 april 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (2) in het bijzonder in het verbod op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer naar Iran van goederen en technologie, in aanvulling op die welke zijn vastgesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of het Sanctiecomité, die een bijdrage zouden kunnen leveren tot de activiteiten van Iran met betrekking tot de verrijking of opwerking van uranium of met betrekking tot zwaar water, tot de ontwikkeling van overbrengingssystemen voor nucleaire wapens, of tot activiteiten in verband met andere punten waarover de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) haar bezorgdheid heeft uitgesproken of heeft verklaard dat er nog geen duidelijkheid bestaat. |
(2) |
Deze artikelen zijn opgenomen in bijlage I BIS bij Verordening (EG) nr. 423/2007. Enkele vermeldingen in die bijlage dienen te worden gecorrigeerd. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 423/2007 voorziet tevens in de beperking van de uitvoer van bepaalde andere, in bijlage II vermelde goederen en technologie. De lijst in die bijlage dient te worden herzien teneinde de doeltreffendheid ervan te handhaven. |
(4) |
Met het oog op doelmatigheid dient de Commissie te worden gemachtigd de lijsten van verboden en aan een vergunningsplicht onderworpen goederen en technologie te beheren en deze te wijzigen op basis van informatie die wordt verstrekt door de Veiligheidsraad of het Sanctiecomité van de Verenigde Naties of de lidstaten. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 423/2007 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 423/2007 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 3, lid 1 bis, wordt vervangen door: „1 bis. Voor elke uitvoer waarvoor op grond van deze verordening een vergunning vereist is, wordt de vergunning, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 428/2009 van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de exporteur is gevestigd (3). De vergunning is in de gehele Unie geldig. |
2. |
Artikel 15, lid 1, wordt vervangen door: „1. De Commissie wijzigt:
|
3. |
Bijlage I bis wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening. |
4. |
Bijlage II wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
E. ERLANDSSON
(1) PB L 61 van 28.2.2007, blz. 49.
(2) PB L 103 van 20.4.2007, blz. 1.
(3) PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.”
BIJLAGE I
Bijlage I bis bij Verordening (EG) nr. 423/2007 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De beschrijving van nr. IA.A1.009 komt als volgt te luiden: „„Stapel- of continuvezelmateriaal” of ‹prepregs› als hieronder:
Noot: Dit artikel is niet van toepassing op stapel- of continuvezelmateriaal als bedoeld in 1C010.a, 1C010.b, 1C210.a en 1C210.b.” |
2) |
De beschrijving van nr. IA.A1.010 komt als volgt te luiden: „met hars of asfaltbitumen geïmpregneerde vezels (‹prepregs›), met metaal of koolstof beklede vezels (‹preforms›) of „halffabricaten voor koolstofvezels”, als hieronder:
Noot: Dit artikel is niet van toepassing op stapel- of continuvezelmateriaal als bedoeld in 1C010.e.” |
BIJLAGE II
„BIJLAGE II
Goederen en technologie in de zin van artikel 3
INLEIDING
1. |
Tenzij anders is aangegeven, verwijzen de referentienummers in de kolom „Beschrijving” naar de beschrijvingen van producten en technologie voor tweeërlei gebruik in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009. |
2. |
Een referentienummer in de kolom „Verwant item in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009” houdt in dat de kenmerken van het in de kolom „Beschrijving” beschreven artikel buiten de parameters in de zin van de beschrijving van de desbetreffende post vallen. |
3. |
De definitie van termen tussen „enkele aanhalingstekens” wordt gegeven in een technische noot bij de betrokken post. |
4. |
De definitie van termen tussen „dubbele aanhalingstekens” kan worden gevonden in Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad. |
ALGEMENE NOTEN
1. |
De doelstelling van de controle op de uitvoer van de goederen, vermeld in deze bijlage, mag niet worden omzeild door de uitvoer van niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen (met inbegrip van fabrieken) die een of meer aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen bevatten, als deze onderdelen het voornaamste element van de goederen vormen en gemakkelijk kunnen worden verwijderd of voor andere doeleinden worden aangewend. N.B.: Bij de beoordeling van de vraag of het aan vergunningsplicht onderworpen onderdeel/de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element dient/dienen te worden aangemerkt, dienen factoren als hoeveelheid, waarde en technologische knowhow alsmede andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan het aan vergunningsplicht onderworpen onderdeel/de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element van de geleverde goederen kan/kunnen worden aangemerkt, een rol te spelen. |
2. |
Met goederen worden in deze bijlage zowel nieuwe als gebruikte goederen bedoeld. |
ALGEMENE TECHNOLOGIENOOT (ATN)
(Te lezen als onderdeel van sectie II.B)
1. |
De verkoop, levering, overdracht of uitvoer van technologie die „noodzakelijk” is voor de „ontwikkeling”, de „productie” of het „gebruik” van goederen waarvan de verkoop, levering, overdracht of uitvoer in deel A (Goederen) aan een vergunningsplicht is onderworpen, is op grond van de bepalingen van sectie II.B aan een vergunningsplicht onderworpen. |
2. |
„Technologie” die „noodzakelijk” is voor de „ontwikkeling”, de „productie” of het „gebruik” van aan een vergunningsplicht onderworpen goederen is ook aan een vergunningsplicht onderworpen als deze technologie wordt toegepast op niet aan een vergunningsplicht onderworpen goederen. |
3. |
De vergunningsplicht geldt niet voor de minimaal noodzakelijke „technologie” voor installatie, bediening, onderhoud en reparatie van goederen die niet aan een vergunningsplicht onderworpen zijn of waarvan de uitvoer op grond van Verordening (EG) nr. 423/2007 is toegestaan. |
4. |
De vergunningsplicht voor de overdracht van „technologie” is niet van toepassing op informatie die „voor iedereen beschikbaar” is, op „fundamenteel wetenschappelijk onderzoek” en op de voor octrooiaanvragen noodzakelijke minimuminformatie. |
II.A. GOEDEREN
A0. Nucleaire goederen, installaties en uitrusting
Nr. |
Beschrijving |
Verwant item in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 |
||||||
II.A0.002 |
Faraday-isolatoren voor de golflengte 500 nm – 650 nm |
— |
||||||
II.A0.003 |
Optische tralies voor de golflengte 500 nm – 650 nm |
— |
||||||
II.A0.004 |
Optische vezels voor de golflengte 500 nm – 650 nm, bekleed met een antireflecterende laag voor de golflengte 500 nm – 650 nm en met een kerndiameter van meer dan 0,4 mm doch niet meer dan 2 mm |
— |
||||||
II.A0.008 |
Laserspiegels, andere dan bedoeld in 6A005.e, bevattende een substraat met een warmte-uitzettingscoëfficiënt van 10-6K-1 of minder bij 20 °C (bijvoorbeeld gesmolten siliciumdioxide of saffier). Noot: Dit artikel is niet van toepassing op optische systemen die speciaal voor astronomische toepassingen zijn ontworpen, tenzij de spiegels gesmolten siliciumdioxide bevatten. |
0B001.g.5, 6A005.e |
||||||
II.A0.009 |
Laserlenzen, andere dan bedoeld in 6A005.e.2, bevattende een substraat met een warmte-uitzettingscoëfficiënt van 10-6K-1 of minder bij 20 °C (bijvoorbeeld gesmolten siliciumdioxide). |
0B001.g, 6A005.e.2 |
||||||
II.A0.010 |
Pijpen, pijpleidingen, flenzen en hulpstukken, vervaardigd van of gevoerd met nikkel of een nikkellegering die 40 gewichtspercenten of meer nikkel bevat, andere dan bedoeld in 2B350.h.1. |
2B350 |
||||||
II.A0.011 |
Vacuümpompen, andere dan bedoeld in 0B002.f.2. of 2B231, als hieronder:
|
0B002.f.2, 2B231 |
||||||
II.A0.014 |
Ontstekingskamers met een explosieabsorptievermogen van meer dan 2,5 kg TNT-equivalent |
|
A1. Materialen, chemicaliën, „micro-organismen” en „toxines”
Nr. |
Beschrijving |
Verwant item in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 |
||||||||||||
II.A1.003 |
Ringvormige afdichtingen en pakkingen met een binnendiameter van 400 mm of minder, vervaardigd van een of meer van de volgende materialen:
|
|
||||||||||||
II.A1.004 |
Persoonlijke uitrusting voor het detecteren van straling van nucleaire oorsprong, met inbegrip van persoonlijke dosismeters. Noot: Dit artikel is niet van toepassing op nucleaire detectieapparatuur als bedoeld in 1A004.c. |
1A004.c |
||||||||||||
II.A1.006 |
Katalysatoren, andere dan die waarvoor overeenkomstig I.1A.003 een verbod geldt, bevattende platina, palladium of rhodium, bruikbaar voor het bevorderen van de waterstofisotoopuitwisseling tussen waterstof en water voor het terugwinnen van tritium uit zwaar water of voor de productie van zwaar water. |
1B231, 1A225 |
||||||||||||
II.A1.007 |
Aluminium en aluminiumlegeringen, andere dan die bedoeld in 1C002.b.4 of 1C202.a, in ruwe vorm of als halffabricaat, met een van de volgende kenmerken:
|
1C002.b.4, 1C202.a |
||||||||||||
II.A1.014 |
Elementaire poeders van kobalt, neodymium of samarium of legeringen of mengsels daarvan bevattende ten minste 20 gewichtspercenten kobalt, neodymium of samarium, met een deeltjesgrootte van minder dan 200 μm. |
|
||||||||||||
II.A1.015 |
Zuiver tributylfosfaat (TBP) [CAS 126-73-8] en mengsels bevattende 5 of meer gewichtspercenten TBP. |
|
||||||||||||
II.A1.016 |
Maragingstaal, ander dan dat waarvoor overeenkomstig I.1A.030, I.1A.035 of IA.A1.012 een verbod geldt. Technische noot: Maragingstaal is een ijzerlegering die gewoonlijk door een hoog nikkelgehalte, een zeer laag koolstofgehalte en het gebruik van vervangende elementen of precipitaten voor het versterken en tijdharden van de legering wordt gekenmerkt. |
|
||||||||||||
II.A1.017 |
Metalen, metaalpoeders en materialen, als hieronder:
|
|
||||||||||||
II.A1.018 |
Zachte magnetische legeringen met een chemische samenstelling als hieronder:
|
|
||||||||||||
II.A1.019 |
„Stapel- of continuvezelmateriaal” of ‹prepregs›, niet verboden bij bijlage I of bijlage I bis (onder nrs. IA.A1.009, IA.A1.010) bij deze verordening of voorkomend in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009, als hieronder:
|
|
A2. Materiaalbewerking
Nr. |
Beschrijving |
Verwant item in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.002 |
Werktuigmachines voor slijpen met een instelnauwkeurigheid, „inclusief alle compensaties”, die gelijk is aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) is dan 15 μm overeenkomstig ISO-norm 230/2 (1988) (1) of nationale equivalenten langs elke lineaire as. Noot: Dit artikel is niet van toepassing op werktuigmachines voor slijpen als bedoeld in 2B201.b en 2B001.c |
2B201.b, 2B001.c |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.002a |
Onderdelen en numerieke besturingen, speciaal ontworpen voor de werktuigmachines bedoeld in 2B001, 2B201, of in II.A2.002 van deze lijst. |
|
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.003 |
Balanceermachines en aanverwante uitrusting, als hieronder:
Technische noot: Indicatorkoppen worden soms ook balanceerinstrumenten genoemd. |
2B119 |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.005 |
Warmtebehandelingsovens, werkend met beheerste atmosfeer, als hieronder: Ovens geschikt voor werktemperaturen boven 400 °C. |
2B226, 2B227 |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.006 |
Oxidatieovens geschikt voor werktemperaturen boven 400 °C. Noot: Dit artikel is niet van toepassing op tunnelovens met rol- of wagentransport, tunnelovens met transportband, doorschuifovens of pendelovens, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van glas, tafelgerei van keramiek of constructieve keramiek.. |
2B226, 2B227 |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.007 |
„Drukomzetters”, andere dan bedoeld in 2B230, geschikt voor het meten van de absolute druk op elk punt in het traject van 0 tot 200 kPa, met beide hiernavolgende kenmerken:
Technische noot: Voor de toepassing van 2B30 houdt „nauwkeurigheid” in non-lineariteit, hysteresis en herhaalbaarheid bij omgevingstemperatuur. |
2B230 |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.008 |
Apparatuur voor vloeistof-vloeistofuitwisseling (mengersbezinkers, pulskolommen en centrifugale contactors), en vloeistofverdelers, stoomverdelers of systemen voor de opvang van vloeistoffen, ontworpen voor die apparatuur, waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt, gemaakt zijn van een of meer van de volgende materialen:
Technische noot: „Koolstofgrafiet” is een composiet bestaande uit amorf koolstof en grafiet, met 8 of meer gewichtspercenten grafiet. |
2B350.e |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.009 |
Industriële apparatuur en onderdelen, andere dan bedoeld in 2B350.d, als hieronder: Warmtewisselaars of condensors met een warmte-uitwisseloppervlak van meer dan 0,05 m2 en minder dan 30 m2, en voor gebruik in dergelijke warmtewisselaars of condensors ontworpen buizen, platen, spoelen of blokken (kernen), waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt, gemaakt zijn van een of meer van de volgende materialen:
Noot: Dit artikel is niet van toepassing op voertuigradiatoren. Technische noot: De voor pakkingen, afsluitringen en andere afdichtingen gebruikte materialen zijn niet bepalend voor de vraag of voor de warmtewisselaar een vergunningsplicht geldt. |
2B350.d |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.010 |
Pompen met meervoudige afdichting en pompen zonder afdichting, andere dan bedoeld in 2B350.i, geschikt voor corrosieve vloeistoffen, met door de fabrikant opgegeven maximale pompsnelheid van meer dan 0,6 m3 per uur, of vacuümpompen met door de fabrikant opgegeven maximale pompsnelheid van meer dan 5 m3 per uur [gemeten bij een standaardtemperatuur (273 K (0 °C)) en -druk (101,3 kPa)], en voor gebruik in dergelijke pompen ontworpen omhulsels (pomphuizen), voorgevormde binnenbekledingen, schoepen, vleugelraderen of straalpompverdeelstukken, waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt, gemaakt zijn van een van de volgende materialen:
Technische noot: De voor pakkingen, afsluitringen en andere afdichtingen gebruikte materialen zijn niet bepalend voor de vraag of voor de pomp een vergunningsplicht geldt. |
2B350.d |
||||||||||||||||||||||||||
II.A2.013 |
Forceer-(‹spin-forming›) of vloei-(‹flow-forming›) draaibanken, andere dan die waarvoor overeenkomstig 2B009 een vergunningsplicht of overeenkomstig I.2A.009 of I.2A.020 een verbod geldt, met een walskracht van meer dan 60 kN, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor. Technische noot: Voor de toepassing van II.A2.013 worden machines die de functies van forceren en vloeidraaien combineren, beschouwd als vloeidraaibanken.. |
|
A3. Elektronica
Nr. |
Beschrijving |
Verwant item in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 |
||||||
II.A3.003 |
Frequentieomzetters of frequentiegeneratoren, andere dan die waarvoor overeenkomstig I.0A.002.b.13 of I.3A.004 een verbod geldt, met alle volgende kenmerken, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen en software:
Technische noot: De in II.3A.003 bedoelde frequentieomzetters zijn ook bekend als ‹converters› of ‹inverters›. |
|
||||||
II.A3.004 |
Spectrometers en diffractometers die ontworpen zijn voor indicatieve tests of kwantitatieve analyse van de elementaire samenstelling van metalen of legeringen zonder dat chemische ontleding van het materiaal plaatsvindt. |
|
A6. Sensoren en lasers
Nr. |
Beschrijving |
Verwant item in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 |
||||||||||
II.A6.002 |
Optische apparatuur en onderdelen daarvoor, andere dan bedoeld in 6A002 en 6A004.b, als hieronder: Optische apparaten werkend in het infrarode spectrum, voor de golflengte 9 000 nm – 17 000 nm, en onderdelen daarvoor, met inbegrip van onderdelen van cadmiumtelluride (CdTe). |
6A002, 6A004.b |
||||||||||
II.A6.005 |
Halfgeleider-„lasers” en onderdelen daarvoor, als hieronder:
|
6A005.b |
||||||||||
II.A6.007 |
„Afstembare” vastestof-„lasers”, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:
Noot: Dit artikel is niet van toepassing op titaan-saffier- en alexandriet-„lasers” als bedoeld in 0B001.g.5, 0B001.h.6 en 6A005.c.1. |
6A005.c.1 |
||||||||||
II.A6.009 |
Onderdelen van akoestisch-optische apparatuur, als hieronder:
|
6A203.b.4.c |
A7. Navigatie en vliegtuigelektronica
Nr. |
Beschrijving |
Verwant item in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.A7.001 |
Traagheidssystemen en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:
|
7A003, 7A103 |
A9. Ruimtevaart en voortstuwing
II.A9.001 |
Explosieve bouten |
|
II.B. TECHNOLOGIE
Nr. |
Beschrijving |
Verwant item in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 |
II.B.001 |
Technologie die noodzakelijk is voor de ontwikkeling, de productie of het gebruik van goederen vallende onder deel II.A (Goederen). Technische noot: Verordening (EG) nr. 423/2007, artikel 1, onder d): de term „technologie” omvat ook software. ” |
|
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/61 |
VERORDENING (EU) Nr. 1229/2009 VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 16 december 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
48,0 |
MA |
78,7 |
|
TN |
111,3 |
|
TR |
71,6 |
|
ZZ |
77,4 |
|
0707 00 05 |
EG |
155,5 |
MA |
59,4 |
|
TR |
94,2 |
|
ZZ |
103,0 |
|
0709 90 70 |
MA |
46,5 |
TR |
119,6 |
|
ZZ |
83,1 |
|
0709 90 80 |
EG |
175,4 |
ZZ |
175,4 |
|
0805 10 20 |
MA |
52,0 |
TR |
69,6 |
|
ZA |
62,7 |
|
ZZ |
61,4 |
|
0805 20 10 |
MA |
78,3 |
TR |
58,0 |
|
ZZ |
68,2 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
HR |
38,7 |
IL |
65,1 |
|
TR |
85,2 |
|
ZZ |
63,0 |
|
0805 50 10 |
TR |
72,1 |
ZZ |
72,1 |
|
0808 10 80 |
CA |
76,2 |
CN |
85,4 |
|
MK |
24,5 |
|
US |
91,4 |
|
ZZ |
69,4 |
|
0808 20 50 |
CN |
73,3 |
TR |
97,0 |
|
US |
163,3 |
|
ZZ |
111,2 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/63 |
VERORDENING (EU) Nr. 1230/2009 VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2009
tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1214/2009 van de Commissie (4). |
(2) |
Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 16 december 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.
(3) PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.
(4) PB L 327 van 12.12.2009, blz. 38.
BIJLAGE
Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 16 december 2009
(EUR) |
||
GN-code |
Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product |
Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product |
1701 11 10 (1) |
40,08 |
0,00 |
1701 11 90 (1) |
40,08 |
2,88 |
1701 12 10 (1) |
40,08 |
0,00 |
1701 12 90 (1) |
40,08 |
2,58 |
1701 91 00 (2) |
44,38 |
4,16 |
1701 99 10 (2) |
44,38 |
1,02 |
1701 99 90 (2) |
44,38 |
1,02 |
1702 90 95 (3) |
0,44 |
0,25 |
(1) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(2) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(3) Vaststelling per procent sacharose.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/65 |
VERORDENING (EU) Nr. 1231/2009 VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2009
tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 december 2009
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002, ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief. |
(2) |
In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 4 van die verordening. |
(4) |
Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 december 2009, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 december 2009, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 16 december 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.
BIJLAGE I
Vanaf 16 december 2009 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten
GN-code |
Omschrijving |
Invoerrecht (1) (EUR/t) |
1001 10 00 |
HARDE TARWE van hoge kwaliteit |
0,00 |
van gemiddelde kwaliteit |
0,00 |
|
van lage kwaliteit |
5,68 |
|
1001 90 91 |
ZACHTE TARWE, zaaigoed |
0,00 |
ex 1001 90 99 |
ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed |
0,00 |
1002 00 00 |
ROGGE |
31,46 |
1005 10 90 |
MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden |
22,02 |
1005 90 00 |
MAÏS, andere dan zaaigoed (2) |
22,02 |
1007 00 90 |
GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden |
31,46 |
(1) Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:
— |
3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, |
— |
2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt. |
(2) De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.
BIJLAGE II
Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten
1.12.2009-14.12.2009
1. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
2. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
(1) Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(2) Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(3) Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/68 |
VERORDENING (EU) Nr. 1232/2009 VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2009
houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Wiśnia nadwiślanka (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door Polen ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Wiśnia nadwiślanka” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.
(2) PB C 104 van 6.5.2009, blz. 21.
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.6. Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt
POLEN
Wiśnia nadwiślanka (BOB)
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/70 |
VERORDENING (EU) Nr. 1233/2009 VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2009
tot vaststelling van een specifieke marktondersteunende maatregel in de zuivelsector
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 186 en artikel 188, lid 2, juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De wereldmarktprijzen voor zuivelproducten zijn ingestort, met name als gevolg van het toegenomen mondiale aanbod en de daling van de vraag naar aanleiding van de financiële en economische crisis. De prijzen van zuivelproducten op de markt van de Gemeenschap zijn ook fors gedaald als gevolg van de crisis en verschuivingen in het aanbod. |
(2) |
De daling van de zuivelprijzen in de Europese Unie heeft een grote weerslag gehad op de prijzen-af-landbouwbedrijf. Een duurzaam herstel vergt veel tijd. Daarom is het dienstig de lidstaten een financiële enveloppe toe te wijzen ter ondersteuning van de melkveehouders die zwaar zijn getroffen door de zuivelcrisis en daardoor met liquiditeitsproblemen kampen. |
(3) |
De financiële enveloppe van de afzonderlijke lidstaten moet worden berekend op basis van de hoeveelheid melk die in 2008/2009 is geproduceerd onder de nationale quota. De lidstaten dienen het per land beschikbare bedrag op basis van objectieve criteria en op niet-discriminerende wijze te verdelen, en daarbij elke vorm van markt- en concurrentieverstoring te vermijden. |
(4) |
Bij de uitvoering van deze verordening moet rekening worden gehouden met de institutionele regelingen in elke lidstaat. |
(5) |
De steun aan de melkveehouders dient te worden verleend bij wijze van interventiemaatregel ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2). |
(6) |
Om budgettaire redenen zal de Gemeenschap de door de lidstaten gedane uitgaven die verband houden met de financiële steun aan melkveehouders enkel financieren indien de betalingen in dat verband binnen een bepaalde termijn zijn verricht. |
(7) |
Met het oog op de transparantie en in het belang van het toezicht op en het goede beheer van de nationale enveloppes dienen de lidstaten de Commissie in kennis te stellen van de objectieve criteria die zijn gehanteerd om te bepalen op welke wijze de steun wordt verleend, en van de voorzorgsmaatregelen die zijn genomen om marktverstoring te voorkomen. |
(8) |
Om ervoor te zorgen dat de melkveehouders de steun zo snel mogelijk ontvangen, moeten de lidstaten in staat worden gesteld deze verordening binnen de kortst mogelijke tijd uit te voeren. Daarom moet ze onverwijld in werking treden. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De lidstaten wenden de in de bijlage vastgestelde bedragen aan om op basis van objectieve criteria en op niet-discriminerende wijze steun te verlenen aan melkveehouders die zwaar zijn getroffen door de zuivelcrisis, voor zover betalingen in dat verband geen concurrentieverstoring veroorzaken.
Artikel 2
1. De in artikel 1 van deze verordening bedoelde maatregelen worden beschouwd als interventiemaatregelen ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1290/2005.
2. Betalingen in verband met de steun waarnaar wordt verwezen in artikel 1, worden uiterlijk op 30 juni 2010 door de lidstaten verricht.
Artikel 3
Met betrekking tot de steun als bedoeld in artikel 1 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de volgende gegevens:
a) |
onverwijld en uiterlijk op 31 maart 2010, een beschrijving van de objectieve criteria die zijn gehanteerd om te bepalen op welke wijze de steun wordt verleend en van de voorzorgsmaatregelen die zijn genomen om marktverstoring te voorkomen; |
b) |
uiterlijk op 30 augustus 2010, de totale uitbetaalde steunbedragen en het aantal en de categorie begunstigden. |
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.
BIJLAGE (1)
miljoen EUR |
|
BE |
7,212824 |
BG |
1,842622 |
CZ |
5,792943 |
DK |
9,859564 |
DE |
61,203560 |
EE |
1,302069 |
IE |
11,502500 |
EL |
1,581891 |
ES |
12,792178 |
FR |
51,127334 |
IT |
23,031475 |
CY |
0,316812 |
LV |
1,445181 |
LT |
3,099461 |
LU |
0,597066 |
HU |
3,565265 |
MT |
0,084511 |
NL |
24,586045 |
AT |
6,052604 |
PL |
20,211209 |
PT |
4,084693 |
RO |
5,010401 |
SI |
1,143094 |
SK |
2,034727 |
FI |
4,831752 |
SE |
6,427521 |
UK |
29,260698 |
EU-27 |
300,000000 |
(1) Gebaseerd op de hoeveelheid melk die in 2008/2009 is geproduceerd onder de nationale quota.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/73 |
VERORDENING (EU) Nr. 1234/2009 VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2009
houdende opening van communautaire tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees voor 2010
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 144, lid 1, en artikel 148, juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Voor 2010 moeten communautaire tariefcontingenten voor schapen- en geitenvlees worden geopend. De rechten en hoeveelheden moeten worden vastgesteld overeenkomstig de betrokken in 2010 geldende internationale overeenkomsten. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 312/2003 van de Raad van 18 februari 2003 houdende tenuitvoerlegging door de Gemeenschap van de tariefbepalingen vastgelegd in de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (2) is bepaald dat vanaf 1 februari 2003 voor productcode 0204 een extra bilateraal tariefcontingent van 2 000 t moet worden geopend, dat elk jaar met 10 % van de oorspronkelijke hoeveelheid wordt verhoogd. Derhalve moet een extra hoeveelheid van 200 t worden toegevoegd aan het GATT/WTO-contingent voor Chili en moeten beide contingenten in 2010 verder op dezelfde wijze worden beheerd. |
(3) |
Bepaalde contingenten zijn vastgesteld voor de periode van 1 juli van een bepaald jaar tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar. Aangezien de invoer in het kader van de onderhavige verordening moet worden beheerd op basis van een kalenderjaar, moet de contingenthoeveelheid voor het kalenderjaar 2010 voor de helft worden toegevoegd aan de hoeveelheid voor de periode 1 juli 2009-30 juni 2010 en voor de helft aan de hoeveelheid voor de periode 1 juli 2010-30 juni 2011. |
(4) |
Met het oog op het behoorlijk functioneren van de communautaire tariefcontingenten moet een „equivalent geslacht gewicht” worden vastgesteld. |
(5) |
In afwijking van Verordening (EG) nr. 1439/95 van de Commissie van 26 juni 1995 tot vaststelling van bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3013/89 van de Raad inzake de invoer en de uitvoer van producten van de sector schapen- en geitenvlees (3) moeten de contingenten voor producten van de sector schapen- en geitenvlees worden beheerd overeenkomstig artikel 144, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007. Dit dient te gebeuren overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4). |
(6) |
De onder deze verordening vallende tariefcontingenten dienen aanvankelijk als niet-kritiek in de zin van artikel 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93 te worden beschouwd indien zij worden beheerd volgens het systeem „wie het eerst komt, het eerst maalt”. Daarom dienen de douaneautoriteiten toestemming te krijgen om voor de aanvankelijk in het kader van die contingenten ingevoerde goederen overeenkomstig artikel 308 quater, lid 1, en artikel 248, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 af te zien van het eisen van een zekerheid. Wegens de bijzondere kenmerken van de overgang van het ene naar het andere beheerssysteem moet worden bepaald dat artikel 308 quater, leden 2 en 3, van die verordening niet van toepassing is. |
(7) |
Verduidelijkt dient te worden welk soort bewijs van oorsprong van de producten de betrokken marktdeelnemer moet leveren om volgens het systeem „wie het eerst komt, het eerst maalt” gebruik te kunnen maken van de tariefcontingenten. |
(8) |
Wanneer schapenvleesproducten voor invoer bij de douaneautoriteiten worden aangeboden door de marktdeelnemers, is het voor die autoriteiten moeilijk om uit te maken of die producten afkomstig zijn van huisdieren dan wel van andere schapen, hetgeen bepalend is voor de toepassing van verschillende rechten. Daarom dient te worden vastgesteld dat in dat geval het bewijs van oorsprong een desbetreffende vermelding moet bevatten. |
(9) |
Verordening (EG) nr. 1150/2008 van de Commissie van 19 november 2008 houdende opening van communautaire tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees voor 2009 (5) verliest eind 2009 haar geldigheid. Deze verordening moet derhalve worden ingetrokken. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bij deze verordening worden communautaire tariefcontingenten voor de invoer van schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees geopend voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 2
De douanerechten die gelden bij de invoer van producten in het kader van de in artikel 1 bedoelde contingenten, de GN-codes, de landen van oorsprong (per landengroep) en de volgnummers worden vastgesteld in de bijlage.
Artikel 3
1. Voor de invoer van producten in het kader van de in artikel 1 bedoelde contingenten worden de hoeveelheden, uitgedrukt in equivalent geslacht gewicht, vastgesteld in de bijlage.
2. Voor de berekening van de in „equivalent geslacht gewicht” uitgedrukte hoeveelheden als bedoeld in lid 1 wordt het nettogewicht van de producten van de sector schapen- en geitenvlees vermenigvuldigd met de volgende coëfficiënten:
a) |
voor levende dieren: 0,47; |
b) |
voor vlees zonder been van schapenlammeren en vlees zonder been van geitenlammeren: 1,67; |
c) |
voor vlees zonder been van andere schapen dan schapenlammeren en vlees zonder been van andere geiten dan geitenlammeren en mengsels daarvan: 1,81; |
d) |
voor producten met been: 1,00. |
Onder „geitenlammeren” worden geiten tot de leeftijd van één jaar verstaan.
Artikel 4
In afwijking van titel II, punten A en B, van Verordening (EG) nr. 1439/95 worden de tariefcontingenten die in de bijlage bij de onderhavige verordening zijn vermeld, van 1 januari tot en met 31 december 2010 beheerd op basis van „wie het eerst komt, het eerst maalt” overeenkomstig artikel 308 bis, artikel 308 ter en artikel 308 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Artikel 308 quater, leden 2 en 3, van die verordening is niet van toepassing. Er zijn geen invoercertificaten vereist.
Artikel 5
1. Met het oog op het gebruik van de in de bijlage vermelde tariefcontingenten wordt voor de betrokken goederen aan de douaneautoriteiten van de Gemeenschap een door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land afgegeven geldig bewijs van oorsprong, alsmede een douaneaangifte voor het vrije verkeer overgelegd.
De oorsprong van de producten die vallen onder andere dan uit preferentiële tariefovereenkomsten voortvloeiende tariefcontingenten, wordt bepaald overeenkomstig de in de Gemeenschap geldende voorschriften.
2. Het in lid 1 bedoelde bewijs van oorsprong is:
a) |
voor een tariefcontingent dat deel uitmaakt van een preferentiële tariefovereenkomst, het in die overeenkomst vastgestelde bewijs van oorsprong; |
b) |
voor andere tariefcontingenten, het overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgestelde bewijs, en, naast de in dat artikel genoemde elementen, ook de volgende gegevens:
|
c) |
met betrekking tot een land met onder de punten a) en b) vallende contingenten die zijn samengevoegd, het onder a) bedoelde bewijs. |
Als het onder b) bedoelde bewijs van oorsprong als stavend document voor slechts één aangifte voor het vrije verkeer wordt overgelegd, mag het verscheidene volgnummers bevatten. In alle andere gevallen mag het slechts één volgnummer bevatten.
Artikel 6
Verordening (EG) nr. 1150/2008 wordt ingetrokken.
Artikel 7
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 46 van 20.2.2003, blz. 1.
(3) PB L 143 van 27.6.1995, blz. 7.
(4) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
(5) PB L 309 van 20.11.2008, blz. 5.
BIJLAGE
SCHAPENVLEES EN GEITENVLEES (in ton (t) equivalent geslacht gewicht) COMMUNAUTAIRE TARIEFCONTINGENTEN VOOR 2010
Nr. van de landengroep |
GN-codes |
Ad-valoremrecht % |
Specifiek recht EUR/100 kg |
Volgnummer volgens „wie het eerst komt, het eerst maalt” |
Oorsprong |
Jaarlijks volume in ton equivalent geslacht gewicht |
|||
Levende dieren (coëfficiënt = 0,47) |
Lamsvlees zonder been (1) (coëfficiënt = 1,67) |
Schapenvlees (excl. lamsvlees) zonder been (2) (coëfficiënt = 1,81) |
Vlees met been en karkassen (coëfficiënt = 1,00) |
||||||
1 |
0204 |
Nul |
Nul |
— |
09.2101 |
09.2102 |
09.2011 |
Argentinië |
23 000 |
— |
09.2105 |
09.2106 |
09.2012 |
Australië |
18 786 |
||||
— |
09.2109 |
09.2110 |
09.2013 |
Nieuw-Zeeland |
227 854 |
||||
— |
09.2111 |
09.2112 |
09.2014 |
Uruguay |
5 800 |
||||
— |
09.2115 |
09.2116 |
09.1922 |
Chili |
6 400 |
||||
— |
09.2121 |
09.2122 |
09.0781 |
Noorwegen |
300 |
||||
— |
09.2125 |
09.2126 |
09.0693 |
Groenland |
100 |
||||
— |
09.2129 |
09.2130 |
09.0690 |
Faeröer |
20 |
||||
— |
09.2131 |
09.2132 |
09.0227 |
Turkije |
200 |
||||
— |
09.2171 |
09.2175 |
09.2015 |
Overige (3) |
200 |
||||
2 |
0204, 0210 99 21, 0210 99 29, 0210 99 60 |
Nul |
Nul |
— |
09.2119 |
09.2120 |
09.0790 |
IJsland |
1 850 |
3 |
0104 10 30 0104 10 80 0104 20 90 |
10 % |
Nul |
09.2181 |
— |
— |
09.2019 |
Erga omnes (4) |
92 |
(1) Inclusief vlees van geitenlammeren.
(2) Inclusief vlees van andere geiten dan geitenlammeren.
(3) Onder „Overige” wordt hier verstaan alle landen van oorsprong met uitzondering van de in deze tabel genoemde landen.
(4) Onder „Erga omnes” wordt hier verstaan alle landen van oorsprong inclusief de in deze tabel genoemde landen.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/76 |
BESLUIT 2009/955/GBVB VAN DE RAAD
van 15 december 2009
tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 28 en artikel 43, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 14 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB vastgesteld waarbij een politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (1) wordt ingesteld voor een periode van drie jaar. De operationele fase van EUPOL COPPS is ingegaan op 1 januari 2006. Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB werd bij Gemeenschappelijk Optreden 2008/958/GBVB (2) verlengd tot 31 december 2010. |
(2) |
Het financiële referentiebedrag bestemd voor de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 dient te worden vastgesteld. |
(3) |
De voorwaarden waaronder EUPOL COPPS personeel op contractbasis kan aanwerven dienen te worden vastgesteld. |
(4) |
EUPOL COPPS dient over een projectcel voor het identificeren en uitvoeren van projecten te beschikken. |
(5) |
Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
BESLUIT:
Artikel 1
Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
aan artikel 2 wordt een punt toegevoegd:
|
2) |
in artikel 8:
en worden de overblijvende leden dienovereenkomstig hernummerd. |
Artikel 2
Het financiële referentiebedrag bestemd voor de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 bedraagt 6 650 000 EUR.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
E. ERLANDSSON
(1) PB L 300 van 17.11.2005, blz. 65.
(2) PB L 338 van 17.12.2008, blz. 75.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/77 |
BESLUIT 2009/956/GBVB VAN DE RAAD
van 15 december 2009
tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2009/131/GBVB houdende de verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de crisis in Georgië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 25 september 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/760/GBVB (1) houdende benoeming van de heer Pierre MOREL tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de crisis in Georgië tot en met 28 februari 2009 vastgesteld. |
(2) |
Op 16 februari 2009 heeft de Raad het mandaat van de SVEU bij Gemeenschappelijk Optreden 2009/131/GBVB (2) verlengd tot en met 31 augustus 2009, en vervolgens, op 27 juli 2009, bij Gemeenschappelijk Optreden 2009/571/GBVB (3), tot en met 28 februari 2010. |
(3) |
Er moet een nieuw financieel referentiebedrag worden vastgesteld ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode tot en met 28 februari 2010. |
(4) |
De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag, kan schaden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:
Artikel 1
Gemeenschappelijk Optreden 2009/131/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:
„1. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2009 tot en met 28 februari 2010 bedraagt 517 000 EUR.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
E. ERLANDSSON
(1) PB L 259 van 27.9.2008, blz. 16.
(2) PB L 46 van 17.2.2009, blz. 47.
(3) PB L 197 van 29.7.2009, blz. 109.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/78 |
BESLUIT EUPOL COPPS/2/2009 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ
15 december 2009
betreffende de benoeming van het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden
(2009/957/GBVB)
HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 38, derde alinea,
Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB van 14 november 2005 betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (1) (EUPOL COPPS), en met name op artikel 11, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 11, lid 1, van Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité gemachtigd, overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag, de relevante besluiten te nemen met het oog op het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de missie EUPOL COPPS, en met name een hoofd van de missie te benoemen. |
(2) |
De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft voorgesteld de heer Henrik MALMQUIST te benoemen tot hoofd van de missie EUPOL COPPS, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De heer Henrik MALMQUIST wordt hierbij benoemd tot hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010.
Artikel 2
Dit besluit wordt ter kennis gebracht van de heer Henrik MALMQUIST.
Het wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor het Politiek en Veiligheidscomité
De voorzitter
O. SKOOG
(1) PB L 300 van 17.11.2005, blz. 65.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/79 |
BESLUIT EUPM/1/2009 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ
van 15 december 2009
betreffende de verlenging van het mandaat van het missiehoofd van de politiemissie van de Europese Unie (EUPM) in Bosnië en Herzegovina (BiH)
(2009/958/GBVB)
HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 38, derde alinea,
Gelet op Besluit 2009/906/GBVB van de Raad van 8 december 2009 inzake de politiemissie van de Europese Unie (EUPM) in Bosnië en Herzegovina (BiH) (1), en met name op artikel 10, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 10, lid 1, van Besluit 2009/906/GBVB is bepaald dat het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd is om overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag de nodige besluiten te nemen met het oog op het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de EUPM, met inbegrip van een besluit tot benoeming van het hoofd van de missie. |
(2) |
Op 24 oktober 2008 heeft het PVC, op voorstel van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV), bij Besluit 2008/835/GBVB (2) de heer Stefan FELLER benoemd tot missiehoofd van de EUPM tot en met 31 december 2009. |
(3) |
Op 13 november 2009 heeft de SG/HV het PVC voorgesteld het mandaat van de heer Stefan FELLER als missiehoofd van de EUPM met een jaar te verlengen tot en met 31 december 2010, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het mandaat van de heer Stefan FELLER als missiehoofd van de politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina wordt hierbij verlengd tot en met 31 december 2010.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn vaststelling.
Het is van toepassing tot en met 31 december 2010.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor het Politiek en Veiligheidscomité
De voorzitter
O. SKOOG
(1) PB L 322 van 9.12.2009, blz. 22.
(2) PB L 298 van 7.11.2008, blz. 30.
BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE NIET VERPLICHT IS
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/80 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 14 december 2009
tot wijziging van Beschikking 2007/230/EG tot vaststelling van een formulier in het kader van de sociale wetgeving met betrekking tot het wegvervoer
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9895)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/959/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie en op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 11, leden 3 en 13,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De tachograafgegevens zijn de belangrijkste informatiebron bij wegcontroles. Het ontbreken van gegevens kan alleen worden verantwoord wanneer het om objectieve redenen onmogelijk was om gegevens te registreren, ook op manuele wijze. In dergelijke gevallen moet een verklaring worden opgesteld waarin die redenen worden bevestigd. |
(2) |
Het is gebleken dat niet alle gevallen waarin het technisch onmogelijk is de activiteiten van de bestuurder in het controleapparaat in te voeren, worden afgedekt door de in de bijlage bij Beschikking 2007/230/EG van de Commissie (2) opgenomen verklaring. |
(3) |
Teneinde de doeltreffendheid en doelmatigheid van de controle door de lidstaten te verbeteren overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (3), moet het formulier worden gewijzigd door een aantal elementen toe te voegen aan de in artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2006/22/EG bedoelde elementen. |
(4) |
De verklaring mag slechts worden gebruikt wanneer het om objectieve redenen onmogelijk is om aan de hand van de tachograafgegevens aan te tonen dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 561/2006 zijn nageleefd. |
(5) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (4) ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Beschikking 2007/230/EG wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 14 december 2009.
Voor de Commissie
Antonio TAJANI
Vicevoorzitter
(1) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35.
(2) PB L 99 van 14.4.2007, blz. 14.
(3) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
(4) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.
BIJLAGE
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/82 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 14 december 2009
tot wijziging van Beschikking 2004/407/EG wat het toestaan van de invoer van fotografische gelatine in Tsjechië betreft
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9899)
(Slechts de teksten in de Duitse, de Engelse, de Franse, de Nederlandse en de Tsjechische taal zijn authentiek)
(2009/960/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1), en met name op artikel 4, lid 4, en artikel 32, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 zijn de invoer in en doorvoer door de Unie van dierlijke bijproducten en verwerkte producten verboden, tenzij zij overeenkomstig die verordening zijn toegestaan. |
(2) |
Volgens Beschikking 2004/407/EG van de Commissie van 26 april 2004 inzake overgangsbepalingen op het gebied van hygiëne en certificatie krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer van fotografische gelatine uit bepaalde derde landen (2) moeten België, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk de invoer overeenkomstig die beschikking van bepaalde, uitsluitend voor de fotografische industrie bestemde gelatine („fotografische gelatine”) toestaan. |
(3) |
Beschikking 2004/407/EG bepaalt dat fotografische gelatine alleen ingevoerd mag worden uit de in de bijlage bij die beschikking genoemde derde landen, namelijk Japan en de Verenigde Staten van Amerika. Overeenkomstig die beschikking moeten ingevoerde zendingen onder strikte kanalisatievoorwaarden naar de fabriek van bestemming worden vervoerd om eventuele risico’s voor de gezondheid van mens en dier te voorkomen. |
(4) |
Tsjechië heeft een verzoek ingediend om de invoer van fotografische gelatine uit deze derde landen naar een inrichting op zijn grondgebied te mogen toestaan. Tsjechië heeft bevestigd dat de strikte kanalisatievoorwaarden van Beschikking 2004/407/EG zullen worden toegepast om mogelijke gezondheidsrisico’s te voorkomen. |
(5) |
Bijgevolg en in afwachting van de herziening van de technische voorschriften voor de invoer van dierlijke bijproducten overeenkomstig de herziene Verordening (EG) nr. 1069/2009) van het Europees Parlement en de Raad (3) inzake dierlijke bijproducten, moet Tsjechië de mogelijkheid krijgen om de invoer van fotografische gelatine toe te staan mits de voorwaarden van Beschikking 2004/407/EG worden nageleefd. Om geografische redenen mag die invoer evenwel via Duitsland verlopen. |
(6) |
Beschikking 2004/407/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Beschikking 2004/407/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 Afwijking betreffende de invoer van fotografische gelatine In afwijking van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 staan België, Luxemburg, Nederland, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk toe dat uitsluitend voor de fotografische industrie bestemde gelatine („fotografische gelatine”), bereid uit materiaal dat wervelkolom van runderen bevat die krachtens die verordening als categorie 1-materiaal wordt ingedeeld, overeenkomstig deze beschikking wordt ingevoerd.”. |
2) |
Artikel 9 wordt vervangen door: „Artikel 9 Adressaten Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.”. |
3) |
De bijlagen I en III worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit. |
Artikel 2
Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Gedaan te Brussel, 14 december 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.
(2) PB L 151 van 30.4.2004, blz. 11.
(3) PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.
BIJLAGE
De bijlagen I en III worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I wordt vervangen door: „BIJLAGE I DERDE LANDEN EN BEDRIJVEN VAN OORSPRONG, LIDSTATEN VAN BESTEMMING, GRENSINSPECTIEPOSTEN VAN EERSTE BINNENKOMST IN DE UNIE EN ERKENDE FOTOGRAFISCHE BEDRIJVEN
|
2) |
Bijlage III wordt vervangen door het volgende: „BIJLAGE III MODEL VAN HET GEZONDHEIDSCERTIFICAAT VOOR DE INVOER VAN TECHNISCHE GELATINE VOOR GEBRUIK IN DE FOTOGRAFISCHE INDUSTRIE UIT DERDE LANDEN Aantekeningen
|
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/88 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 14 december 2009
betreffende de financiële steun van de Unie voor 2010 voor bepaalde communautaire referentielaboratoria op het gebied van diergezondheid en levende dieren
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9965)
(Slechts de teksten in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Spaanse en de Zweedse taal zijn authentiek)
(2009/961/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 31, lid 1,
Gelet op Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (2), en met name op artikel 32, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 31, lid 1, van Beschikking 2009/470/EG kan steun van de Unie worden toegekend aan de communautaire referentielaboratoria op het gebied van diergezondheid en levende dieren. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 1754/2006 van de Commissie van 28 november 2006 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van financiële steun van de Gemeenschap aan de communautaire referentielaboratoria voor diervoeders, levensmiddelen en diergezondheid (3) bepaalt dat de financiële steun van de Unie moet worden toegekend, als de goedgekeurde werkprogramma’s op doeltreffende wijze worden uitgevoerd en de begunstigden alle nodige informatie binnen bepaalde termijnen verstrekken. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1754/2006 worden de relaties tussen de Commissie en de communautaire referentielaboratoria vastgelegd in een partnerschapsovereenkomst die vergezeld gaat van een meerjarig werkprogramma. |
(4) |
De Commissie heeft de door de communautaire referentielaboratoria ingediende werkprogramma’s en bijbehorende begrotingsramingen voor het jaar 2010 geëvalueerd. |
(5) |
Bijgevolg moet financiële steun van de Unie worden toegekend aan de communautaire referentielaboratoria die zijn aangewezen voor de uitvoering van de functies en de taken waarin in de volgende wetsbesluiten is voorzien:
|
(6) |
De financiële steun voor het functioneren en de organisatie van workshops van de communautaire referentielaboratoria moet ook in overeenstemming zijn met de in Verordening (EG) nr. 1754/2006 vastgestelde subsidiabiliteitsvoorschriften. |
(7) |
Verordening (EG) nr. 1754/2006 stelt de subsidievoorwaarden voor de door de communautaire referentielaboratoria georganiseerde workshops vast. Zij beperkt ook de financiële steun tot maximaal 32 deelnemers aan workshops. Afwijkingen van deze beperking moeten overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1754/2006 worden toegestaan aan sommige communautaire referentielaboratoria die met het oog op de maximale rentabiliteit van hun workshops steun voor meer dan 32 deelnemers nodig hebben. Afwijkingen kunnen worden toegestaan als een communautair referentielaboratorium het leiderschap en de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de organisatie van een workshop met een ander communautair referentielaboratorium. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (19) moeten programma’s om dierziekten uit te roeien of te bewaken (veterinaire maatregelen) worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF). Voorts bepaalt artikel 13, tweede alinea, van die verordening dat in deugdelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen de door de lidstaten en door de begunstigden van steun uit het ELGF verrichte uitgaven voor administratieve en personeelskosten voor onder Beschikking 2009/470/EG betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied vallende maatregelen en programma’s door het ELGF worden gefinancierd. Met het oog op de financiële controles zijn de artikelen 9, 36 en 37 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van toepassing. |
(9) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor paardenpest kent de Unie financiële steun toe aan het Laboratorio Central de Sanidad Animal de Algete, Algete (Madrid), Spanje, voor het vervullen van de in bijlage III bij Richtlijn 92/35/EEG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 150 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010, waarvan maximaal 50 000 EUR is bestemd voor de organisatie van een technische workshop over paardenpest.
Zoals vermeld in artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1754/2006 kan het in lid 1 vermelde laboratorium aanspraak maken op financiële steun voor de deelname van maximaal 50 personen aan zijn in lid 2 van dit artikel bedoelde workshop, aangezien het een gezamenlijke workshop zal organiseren.
Artikel 2
Voor de ziekte van Newcastle kent de Unie financiële steun toe aan het Veterinary Laboratories Agency (VLA), New Haw, Weybridge, Verenigd Koninkrijk, voor het vervullen van de in bijlage V bij Richtlijn 92/66/EEG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 88 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 3
Voor de vesiculaire varkensziekte kent de Unie financiële steun toe aan het AFRC Institute for Animal Health, Pirbright Laboratory, Pirbright, Verenigd Koninkrijk, voor het vervullen van de in bijlage III bij Richtlijn 92/119/EEG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 120 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 4
Voor visziekten kent de Unie financiële steun toe aan de Technical University of Denmark, National Veterinary Institute, Department of Poultry, Fish and Fur Animals, Århus, Denemarken, voor het vervullen van de functies en taken als bedoeld in bijlage VI bij Richtlijn 2006/88/EG.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 255 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 5
Voor ziekten van tweekleppige weekdieren kent de Unie financiële steun toe aan het IFREMER, La Tremblade, Frankrijk, voor het vervullen van de in bijlage VI bij Richtlijn 2006/88/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat instituut voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 105 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 6
Voor rabiësserologie kent de Unie financiële steun toe aan het AFSSA, Laboratoire d’études sur la rage et la pathologie des animaux sauvages, Nancy, Frankrijk, voor het vervullen van de in bijlage II bij Beschikking 2000/258/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 140 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 7
Voor bluetongue kent de Unie financiële steun toe aan het AFRC Institute for Animal Health, Pirbright Laboratory, Pirbright, Verenigd Koninkrijk, voor het vervullen van de in bijlage II, deel B, bij Richtlijn 2000/75/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 280 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 8
Voor klassieke varkenspest kent de Unie financiële steun toe aan het Institut für Virologie der Tierärztlichen Hochschule Hannover, Hannover, Duitsland, voor het vervullen van de in bijlage IV bij Richtlijn 2001/89/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat instituut voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 385 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010, waarvan maximaal 25 000 EUR is bestemd voor de organisatie van een technische workshop over klassieke varkenspest.
Artikel 9
Voor Afrikaanse varkenspest kent de Unie financiële steun toe aan het Centro de Investigación en Sanidad Animal, Valdeolmos, Madrid, Spanje, voor het vervullen van de in bijlage V bij Richtlijn 2002/60/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat onderzoekscentrum voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt maximaal 140 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 10
Voor mond-en-klauwzeer kent de Unie financiële steun toe aan het Institute for Animal Health, Pirbright Laboratory, van de Biotechnology and Biological Sciences Research Council (BBSRC), Pirbright, Verenigd Koninkrijk, voor het vervullen van de in bijlage XVI bij Richtlijn 2003/85/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 350 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 11
Voor de uniformisering van methoden voor het testen van raszuivere fokrunderen en van de evaluatie van de testresultaten kent de Unie financiële steun toe aan het INTERBULL Centre, Department of Animal Breeding and Genetics, Swedish University of Agricultural Sciences, Uppsala, Zweden, voor het vervullen van de in bijlage II bij Beschikking 96/463/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat centrum voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 150 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 12
Voor brucellose kent de Unie financiële steun toe aan het AFSSA, Laboratoire d’études et de recherches en pathologie animale et zoonoses, Maisons-Alfort, Frankrijk, voor het vervullen van de in artikel 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 882/2004 vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 240 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 13
Voor aviaire influenza kent de Unie financiële steun toe aan het Veterinary Laboratories Agency (VLA), New Haw, Weybridge, Verenigd Koninkrijk, voor het vervullen van de in bijlage VII bij Richtlijn 2005/94/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 380 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 14
Voor ziekten bij schaaldieren kent de Unie financiële steun toe aan het Centre for Environment, Fisheries & Aquaculture Science (Cefas), Weymouth Laboratory, Verenigd Koninkrijk, voor het vervullen van de in bijlage VI, deel I, bij Richtlijn 2006/88/EG vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 140 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010, waarvan maximaal 30 000 EUR is bestemd voor de organisatie van een technische workshop over ziekten bij schaaldieren.
Artikel 15
Voor andere paardenziekten dan paardenpest kent de Unie financiële steun toe aan het AFSSA, Laboratoire d’études et de recherches en pathologie animale et zoonoses/Laboratoire d’études et de recherche en pathologie équine, Frankrijk, voor het vervullen van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 180/2008 vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 530 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010, waarvan maximaal 30 000 EUR is bestemd voor de organisatie van een technische workshop over paardenziekten.
Artikel 16
Voor rabiës kent de Unie financiële steun toe aan het AFSSA, Laboratoire d’études sur la rage et la pathologie des animaux sauvages, Nancy, Frankrijk, voor het vervullen van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 737/2008 vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 275 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010, waarvan maximaal 25 000 EUR is bestemd voor de organisatie van een technische workshop over rabiës.
Artikel 17
Voor tuberculose kent de Unie financiële steun toe aan het Laboratorio de Vigilancia Veterinaria (VISAVET) van de Facultad de Veterinaria, Universidad Complutense de Madrid, Madrid, Spanje, voor het vervullen van de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 737/2008 vermelde functies en taken.
De financiële steun van de Unie bedraagt 100 % van de door dat laboratorium voor het werkprogramma gemaakte subsidiabele kosten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1754/2006, en bedraagt ten hoogste 150 000 EUR voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 18
Dit besluit is gericht tot:
— |
voor paardenpest: Laboratorio Central de Sanidad Animal, Ministerio de Agricultura, Pesca y Alimentación, Ctra. De Algete km. 8, Valdeolmos, 28110, Algete (Madrid), Spanje; |
— |
voor de ziekte van Newcastle: Veterinary Laboratories Agency, Weybridge, New Haw, Addelstone Surrey KT15 3NB, Verenigd Koninkrijk; |
— |
voor vesiculaire varkensziekte: AFRC Institute for Animal Health, Pirbright Laboratory, Pirbright, Woking, Surrey GU24 ONF, Verenigd Koninkrijk; |
— |
voor visziekten: Technical University of Denmark, National Veterinary Institute, Department of Poultry, Fish and Fur Animals, Hangøvej 2, 8200 Århus, Denemarken; |
— |
voor ziekten van tweekleppige weekdieren: IFREMER, B.P. 133, 17390 La Tremblade, Frankrijk; |
— |
voor rabiësserologie: AFSSA, Laboratoire d’études sur la rage et la pathologie des animaux sauvages, site de Nancy, Domaine de Pixérécourt, B.P. 9, 54220 Malzéville, Frankrijk; |
— |
voor bluetongue: AFRC Institute for Animal Health, Pirbright Laboratory, Pirbright, Woking, Surrey GU24 ONF, Verenigd Koninkrijk; |
— |
voor klassieke varkenspest: Institut für Virologie der Tierärztlichen Hochschule, Bischofsholer Damm 15, 3000 Hannover, Duitsland; |
— |
voor Afrikaanse varkenspest: Centro de Investigación en Sanidad Animal, Ctra. De Algete a El Casar, Valdeolmos 28130, Madrid, Spanje; |
— |
voor mond-en-klauwzeer: AFRC Institute for Animal Health, Pirbright Laboratory, Pirbright, Woking, Surrey GU24 ONF, Verenigd Koninkrijk; |
— |
INTERBULL Centre, Department of Animal Breeding and Genetics SLU, Swedish University of Agricultural Sciences, Box 7023, 750 07 Uppsala, Zweden; |
— |
voor brucellose: AFSSA, Laboratoire d’études et de recherches en pathologie animale et zoonoses, 23, avenue du Général de Gaulle, 94706 Maisons-Alfort Cedex, Frankrijk; |
— |
voor aviaire influenza: Veterinary Laboratories Agency, Weybridge, New Haw, Addelstone Surrey KT15 3NB, Verenigd Koninkrijk, |
— |
voor ziekten bij schaaldieren: Centre for Environment, Fisheries & Aquaculture Science (Cefas), Weymouth Laboratory, The Nothe, Barrack Road, Weymouth, Dorset DT4 8UB, Verenigd Koninkrijk; |
— |
voor paardenziekten: AFSSA, Laboratoire d’études et de recherches en pathologie animale et zoonoses, 23, avenue du Général de Gaulle, 94706 Maisons-Alfort Cedex, Frankrijk; |
— |
voor rabiës: AFSSA, Laboratoire d’études sur la rage et la pathologie des animaux sauvages, site de Nancy, Domaine de Pixérécourt, B.P. 9, 54220 Malzéville, Frankrijk; |
— |
voor tuberculose: VISAVET — Laboratorio de vigilancia veterinaria, Facultad de Veterinaria, Universidad Complutense de Madrid, Avda. Puerta de Hierro, s/n. Ciudad Universitaria, 28040 Madrid, Spanje. |
Gedaan te Brussel, 14 december 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.
(2) PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.
(3) PB L 331 van 29.11.2006, blz. 8.
(4) PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19.
(5) PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1.
(6) PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69.
(7) PB L 175 van 19.7.1993, blz. 23.
(8) PB L 332 van 30.12.1995, blz. 33.
(9) PB L 79 van 30.3.2000, blz. 40.
(10) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74.
(11) PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5.
(12) PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27.
(13) PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1.
(14) PB L 192 van 2.8.1996, blz. 19.
(15) PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.
(16) PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.
(17) PB L 56 van 29.2.2008, blz. 4.
(18) PB L 201 van 30.7.2008, blz. 29.
(19) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/93 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2009
tot wijziging van het aanhangsel van bijlage VI bij de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië wat betreft bepaalde melkverwerkingsinrichtingen in Bulgarije
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9976)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/962/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië, en met name op bijlage VI, hoofdstuk 4, afdeling B, onder f), eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Aan Bulgarije zijn bij de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië overgangsperioden toegekend om bepaalde melkverwerkingsinrichtingen in staat te stellen te voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1). |
(2) |
Bulgarije heeft garanties gegeven dat 21 melkverwerkingsinrichtingen hun moderniseringsproces hebben voltooid en nu volledig aan de wetgeving van de Unie voldoen. Dertien van die inrichtingen mogen rauwe melk die wel respectievelijk niet aan de voorschriften voldoet, ontvangen en verwerken zonder aparte productielijnen. Eén van die dertien inrichtingen was reeds opgenomen in de lijst van hoofdstuk I van het aanhangsel van bijlage VI. Twaalf inrichtingen moeten daarom worden opgenomen in de lijst van hoofdstuk I van het aanhangsel van bijlage VI. |
(3) |
Het aanhangsel van bijlage VI bij de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het aanhangsel van bijlage VI bij de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
BIJLAGE
In hoofdstuk I van het aanhangsel van bijlage VI bij de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië worden de volgende vermeldingen toegevoegd:
Nr. |
Veterinair nr. |
Naam van de inrichting |
Stad/Straat of dorp/Regio |
„65. |
BG 2412037 |
„Stelimeks” EOOD |
s. Asen |
66. |
0912015 |
„Anmar” OOD |
s.Padina obsht.Ardino |
67. |
0912016 |
OOD „Persenski” |
s. Zhaltusha obsht.Ardino |
68. |
1012014 |
ET„Georgi Gushterov DR” |
s. Yahinovo |
69. |
1012018 |
„Evro miyt end milk” EOOD |
gr.Kocherinovo obsht. Kocherinovo |
70. |
1112017 |
ET „Rima-Rumen Borisov” |
s. Vrabevo |
71. |
1312023 |
„Inter-D” OOD |
s. Kozarsko |
72. |
1612049 |
„Alpina -Milk”EOOD |
s. Zhelyazno |
73. |
1612064 |
OOD„Ikay” |
s. Zhitnitsa obsht. Kaloyanovo |
74. |
2112008 |
MK „Rodopa milk” |
s. Smilyan obsht. Smolyan |
75. |
2412039 |
„Penchev”EOOD |
gr.Chirpan ul. „Septemvriytsi” 58 |
76. |
2512021 |
„Keya-Komers-03” EOOD |
s. Svetlen” |
16.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/95 |
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 10 december 2009
tot wijziging van Richtsnoer ECB/2008/18 betreffende tijdelijke wijzigingen van de regels betreffende de beleenbaarheid van onderpand
(ECB/2009/24)
(2009/963/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid op het eerste streepje van artikel 127, lid 2,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid op artikel 12.1 en artikel 14.3 junctis het eerste streepje van artikel 3.1, artikel 18.2 en artikel 20, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB) heeft besloten de verruiming van bepaalde beleenbaarheidscriteria voor onderpand zoals vastgelegd in Richtsnoer ECB/2008/18 van 21 november 2008 betreffende tijdelijke wijzigingen van de regels betreffende de beleenbaarheid van onderpand (1) te verlengen. |
(2) |
Bijgevolg is het noodzakelijk Richtsnoer ECB/2008/18 dienovereenkomstig te wijzigen, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtsnoer ECB/2008/18 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 10, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst:
„Dit richtsnoer is van toepassing van 1 december 2008 tot 31 december 2010 of, indien dat later is, tot de vervaldatum van de laatste 12-maands herfinancieringstransactie die tegen 31 december 2010 wordt verricht.”.
Artikel 2
Inwerkingtreding
1. Dit richtsnoer wordt van kracht twee dagen na zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Het is vanaf 1 januari 2010 van toepassing.
Artikel 3
Geadresseerden en uitvoeringsmaatregelen
1. Dit richtsnoer is gericht tot de nationale centrale banken (NCB’s) van de deelnemende lidstaten.
2. De NCB’s stellen de ECB in kennis hoe zij voornemens zijn aan dit richtsnoer te voldoen.
Gedaan te Frankfurt am Main, 10 december 2009.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 314 van 25.11.2008, blz. 14.