ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.325.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 325

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
11 december 2009


Inhoud

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

Bladzijde

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Europees Parlement en Raad

 

 

2009/931/EG

 

*

Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

1

 

 

Raad

 

 

2009/932/EG

 

*

Besluit van de Raad van 30 november 2009 houdende benoeming van een Italiaans lid van het Comité van de Regio’s

3

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit 2009/933/GBVB van de Raad van 30 november 2009 inzake de uitbreiding, ten aanzien van de Europese Unie, van het territoriale toepassingsgebied van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika

4

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit 2009/934/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met partners, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie

6

 

*

Besluit 2009/935/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten

12

 

*

Besluit van de Raad 2009/936/JBZ van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor analysebestanden van Europol

14

 

 

V   Besluiten die zijn aangenomen vanaf 1 december 2009 op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag

 

 

BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE VERPLICHT IS

 

 

Verordening (EU) nr. 1205/2009 van de Commissie van 10 december 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

23

 

 

Verordening (EU) nr. 1206/2009 van de Commissie van 10 december 2009 houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor mageremelkpoeder in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

25

 

 

Verordening (EU) nr. 1207/2009 van de Commissie van 10 december 2009 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

26

 

 

Verordening (EU) nr. 1208/2009 van de Commissie van 10 december 2009 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector eieren

28

 

 

Verordening (EU) nr. 1209/2009 van de Commissie van 10 december 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1159/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 december 2009

30

 

 

Verordening (EU) nr. 1210/2009 van de Commissie van 10 december 2009 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op eieren en eigeel, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

33

 

 

BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE NIET VERPLICHT IS

 

 

2009/937/EU

 

*

Besluit van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde

35

 

 

2009/938/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 7 december 2009 waarbij het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland worden gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

62

 

 

2009/939/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 7 december 2009 waarbij de Republiek Slovenië wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

64

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Europees Parlement en Raad

11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/1


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2009

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

(2009/931/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1), en met name punt 28,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2), en met name op artikel 12, lid 3,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF) is opgericht om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt.

(2)

Het EFG staat sinds 1 mei 2009 ook open voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

(3)

Het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 staat uitgaven uit het EGF toe binnen het jaarlijkse maximum van 500 miljoen EUR.

(4)

Op 5 mei 2009 diende België twee aanvragen in om middelen uit het EFG beschikbaar te stellen in verband met gedwongen ontslagen in de textielsector. Deze aanvragen zijn in overeenstemming met de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006 vastgelegde voorschriften voor de bepaling van de financiële steun. De Commissie stelt bijgevolg voor een bedrag van 9 198 874 EUR ter beschikking te stellen.

(5)

Op 29 juni 2009 diende Ierland een aanvraag in voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG in verband met gedwongen ontslagen in de computerindustrie. Deze aanvraag is in overeenstemming met de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006 vastgelegde voorschriften voor de bepaling van de financiële steun. De Commissie stelt bijgevolg voor een bedrag van 14 831 050 EUR ter beschikking te stellen.

(6)

Er moeten dus middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om te voorzien in een financiële bijdrage voor de door België en Ierland ingediende aanvragen,

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 wordt uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering 24 029 924 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 25 november 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitster

Å. TORSTENSSON


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Raad

11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/3


BESLUIT VAN DE RAAD

van 30 november 2009

houdende benoeming van een Italiaans lid van het Comité van de Regio’s

(2009/932/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Italiaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 januari 2006 heeft de Raad Besluit 2006/116/EG aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 (1).

(2)

Een zetel van lid van het Comité van de Regio’s is vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van de heer Piero MARRAZZO,

BESLUIT:

Artikel 1

Wordt benoemd tot lid van het Comité van de Regio’s voor de verdere duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2010:

de heer Massimo PINESCHI, Consigliere regionale, Regione Lazio.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

B. ASK


(1)  PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/4


BESLUIT 2009/933/GBVB VAN DE RAAD

van 30 november 2009

inzake de uitbreiding, ten aanzien van de Europese Unie, van het territoriale toepassingsgebied van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op de artikelen 24 en 38,

Gelet op artikel 3 van Besluit 2003/516/EG van de Raad van 6 juni 2003 inzake de ondertekening van de overeenkomsten tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake uitlevering en inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Nadat de Raad op 26 april 2002 het voorzitterschap gemachtigd had om, bijgestaan door de Commissie, met de Verenigde Staten van Amerika te onderhandelen, is met dit land overeenstemming bereikt over twee overeenkomsten inzake internationale samenwerking in strafzaken, namelijk betreffende uitlevering en betreffende wederzijdse rechtshulp.

(2)

De Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (1) en de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (2), zijn overeenkomstig Besluit 2003/516/EG van de Raad van 6 juni 2003 op 25 juni 2003 (3) namens de Europese Unie ondertekend.

(3)

De Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika en de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika zijn overeenkomstig Besluit 2009/820/GBVB van de Raad van 23 oktober 2009 (4) gesloten. In overeenstemming met dit besluit hebben het voorzitterschap van de Raad en de Amerikaanse minister van Justitie op 28 oktober 2009 in Washington de akten van goedkeuring uitgewisseld.

(4)

Beide overeenkomsten treden in werking op 1 februari 2010.

(5)

Nederland heeft het voorzitterschap meegedeeld dat het, op grond van artikel 20, lid 1, onder b), van de Overeenkomst inzake uitlevering, het territoriale toepassingsgebied van de overeenkomst tot de Nederlandse Antillen en Aruba wenst uit te breiden. Deze uitbreiding is geschied door overhandiging, op 9 juni 2009, van een diplomatieke nota van het secretariaat-generaal van de Raad op de missie van de Verenigde Staten van Amerika bij de Europese Unie, waarvan de ontvangst door de missie van de Verenigde Staten is bevestigd bij diplomatieke nota van 16 juni 2009.

(6)

Gelet op de nakende inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten inzake uitlevering, dient de Raad de uitbreiding van het territoriale toepassingsgebied goed te keuren.

BESLUIT:

Artikel 1

De uitbreiding van het territoriale toepassingsgebied van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika wordt, in overeenstemming met artikel 20, lid 1, onder b), daarvan, tot de Nederlandse Antillen en Aruba uitgebreid.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

B. ASK


(1)  PB L 181 van 19.7.2003, blz. 27.

(2)  PB L 181 van 19.7.2003, blz. 34.

(3)  PB L 181 van 19.7.2003, blz. 25.

(4)  PB L 291 van 7.11.2009, blz. 40.


BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/6


BESLUIT 2009/934/JBZ VAN DE RAAD

van 30 november 2009

tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met partners, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (1) (het „Europol-besluit”), en met name de artikelen 26, lid 1, onder b), en 59, lid 1, onder c),

Gezien de door de raad van bestuur voorgelegde ontwerpregels, waarover het gemeenschappelijk controleorgaan advies heeft uitgebracht,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende dat de Raad, overeenkomstig het Europol-besluit, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement, de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met partners, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie (hierna: „de regels” genoemd), dient vast te stellen,

BESLUIT:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

In het kader van deze regels wordt verstaan onder:

a)   „derde staten” als bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a), van het Europol-besluit: staten die geen lid van de Europese Unie zijn;

b)   „organisaties” als bedoeld in artikel 23, lid 1, onder b), van het Europol-besluit: organisaties zoals internationale organisaties en de daaronder ressorterende publiekrechtelijke organen, of andere publiekrechtelijke organisaties die zijn opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer staten;

c)   „derde partijen”: de bovengenoemde derde staten en organisaties;

d)   „EU-organen”: instellingen, organen, bureaus en agentschappen die zijn opgericht bij of op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, in de zin van artikel 22, lid 1, van het Europol-besluit;

e)   „persoonsgegevens”: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbare persoon wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, in het bijzonder aan de hand van een identificatienummer of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor zijn fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit;

f)   „gerubriceerde informatie”: alle gegevens of materiaal, in enigerlei vorm ook, waarvan openbaarmaking zonder machtiging de wezenlijke belangen van Europol, van een of meer lidstaten of van de samenwerkingspartners van Europol in meerdere of mindere mate kan schaden, en waarop passende beveiligingsmaatregelen moeten worden toegepast;

g)   „strategische overeenkomst”: een overeenkomst op grond waarvan gegevens, met uitzondering van persoonsgegevens, kunnen worden uitgewisseld;

h)   „operationele overeenkomst”: een overeenkomst op grond waarvan gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, kunnen worden uitgewisseld;

i)   „samenwerkingsovereenkomst”: een strategische of operationele overeenkomst;

j)   „werkregeling”: een regeling tussen Europol en een EU-orgaan inzake hun samenwerking, op grond waarvan gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, kunnen worden uitgewisseld;

k)   „verwerking van persoonsgegevens” of „verwerking”: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, onthullen door middel van doorzending, verspreiden of op een andere wijze beschikbaar stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;

l)   „bevoegde autoriteiten”: alle in de lidstaten of in derde staten bestaande overheidsinstanties die krachtens het nationale recht bevoegd zijn op het gebied van het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze regels gelden voor de betrekkingen van Europol met EU-organen en derde partijen, met inbegrip van de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, en stellen de procedures vast die van toepassing zijn op de onderhandelingen over en de sluiting van samenwerkingsovereenkomsten en werkregelingen.

TITEL II

SLUITING VAN SAMENWERKINGSOVEREENKOMSTEN EN VAN WERKREGELINGEN

Artikel 3

Totstandbrenging van betrekkingen met EU-organen

Overeenkomstig artikel 22, lid 1, van het Europol-besluit kan Europol samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met EU-organen, indien dit voor de vervulling van zijn taken van belang is.

Europol wint het advies van de raad van bestuur in indien hij voornemens is onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst of werkregeling aan te knopen met een EU-orgaan dat niet uitdrukkelijk in artikel 22, lid 1, onder a) tot en met f), vernoemd is.

Artikel 4

Procedure voor de sluiting van samenwerkingsovereenkomsten of werkregelingen met EU-organen

1.   Overeenkomstig artikel 22, lid 2, van het Europol-besluit sluit Europol samenwerkingsovereenkomsten of werkregelingen met EU-organen met het oog op het tot stand brengen van samenwerkingsverbanden. Deze overeenkomsten of werkregelingen kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van operationele, strategische of technische informatie, waaronder persoonsgegevens en gerubriceerde informatie.

2.   Het toezenden van gerubriceerde informatie is enkel toegestaan indien er tussen Europol en het EU-orgaan overeenstemming over de geheimhouding bestaat. Het Beveiligingscomité wordt in kennis gesteld van een dergelijke overeenstemming, die vervolgens wordt geformaliseerd in de samenwerkingsovereenkomst of werkregeling.

3.   Een dergelijke samenwerkingsovereenkomst of werkregeling kan enkel na goedkeuring door de raad van bestuur worden gesloten.

4.   Indien de samenwerkingsovereenkomst of werkregeling betrekking heeft op de uitwisseling van persoonsgegevens, wint de raad van bestuur het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan in voordat hij zijn goedkeuring als bedoeld in lid 3 verleent.

Artikel 5

Totstandbrenging van betrekkingen met derde partijen

1.   Overeenkomstig artikel 23, lid 1, van het Europol-besluit kan Europol samenwerkingsverbanden met derde partijen aangaan en onderhouden, indien dit voor de vervulling van zijn taken nodig is.

2.   Overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het Europol-besluit sluit Europol overeenkomsten met de derde partijen die zijn opgenomen in de lijst van derde staten en organisaties als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder a), van het Europol-besluit. Deze overeenkomsten kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van operationele, strategische of technische informatie, waaronder persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, op voorwaarde dat in het geval van een derde staat de informatie wordt verzonden via een in de overeenkomst aangewezen contactpunt.

3.   Europol kan de procedure voor de sluiting van een overeenkomst met een derde partij inleiden zodra de derde partij in de in lid 2 bedoelde lijst is opgenomen.

4.   Indien de sluiting van een operationele overeenkomst met een derde partij wordt voorgenomen, dient Europol te beoordelen of die derde partij een passend niveau van gegevensbescherming waarborgt. Deze beoordeling wordt aan de raad van bestuur toegezonden, die eerst het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan heeft ingewonnen. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met het regelgevingskader en de bestuursrechtelijke praktijk van de betrokken derde partij op het gebied van gegevensbescherming, met inbegrip van elke bestaande onafhankelijke autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op aangelegenheden betreffende gegevensbescherming.

Artikel 6

Procedure voor de sluiting van samenwerkingsovereenkomsten met derde partijen

1.   De raad van bestuur besluit op basis van de in artikel 5, lid 4, bedoelde beoordeling en met inachtneming van het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan of de directeur al dan niet onderhandelingen met de derde partij over de sluiting van een operationele overeenkomst opent. Na een voorafgaande positieve beslissing van de raad van bestuur opent de directeur onderhandelingen met de derde partij over de sluiting van een dergelijke overeenkomst. In geval van een negatieve beslissing kan de raad van bestuur de sluiting van een strategische overeenkomst met de betrokken derde partij in overweging nemen.

2.   Het toezenden van gerubriceerde informatie door Europol is enkel toegestaan indien er tussen Europol en de derde partij overeenstemming over de geheimhouding bestaat. Het Beveiligingscomité wordt in kennis gesteld van een dergelijke overeenstemming, die vervolgens wordt geformaliseerd in de samenwerkingsovereenkomst.

3.   Nadat de onderhandelingen over een overeenkomst zijn afgerond, dient de directeur de ontwerpovereenkomst bij de raad van bestuur in. Indien het de sluiting van een operationele overeenkomst betreft, wint de raad van bestuur het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan in. De raad van bestuur keurt de ontwerpovereenkomst goed alvorens deze ter goedkeuring aan de Raad voor te leggen.

In geval van goedkeuring van een operationele overeenkomst worden deze ontwerpovereenkomst en het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan voorgelegd aan de Raad.

4.   Overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het Europol-besluit sluit Europol dergelijke overeenkomsten pas na goedkeuring door de Raad, die daartoe eerst de raad van bestuur heeft geraadpleegd en, voor zover het de uitwisseling van persoonsgegevens betreft, via de raad van bestuur het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan heeft ingewonnen.

Artikel 7

Informering van de raad van bestuur

De directeur informeert de raad van bestuur regelmatig over de stand van de onderhandelingen met EU-organen en derde partijen.

TITEL III

UITWISSELING VAN INFORMATIE

HOOFDSTUK I

Ontvangst van informatie

Artikel 8

Ontvangst van informatie voorafgaand aan de inwerkingtreding van een overeenkomst

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van een overeenkomst of werkregeling met een EU-orgaan of derde partij kan Europol, overeenkomstig artikel 22, lid 3, en artikel 23, lid 3, van het Europol-besluit, rechtstreeks informatie, waaronder persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, ontvangen en gebruiken voor zover zulks voor de wettige uitvoering van zijn in artikel 5 van het Europol-besluit bedoelde taken noodzakelijk is.

HOOFDSTUK II

Toezenden van informatie

Artikel 9

Voorwaarden voor de toezending van informatie aan EU-organen en derde partijen

Europol kan alleen informatie aan een EU-orgaan of een derde partij toezenden onder de volgende voorwaarden:

1.

Onverminderd de artikelen 11 tot en met 14 kan informatie alleen worden toegezonden nadat overeenkomstig de bepalingen van titel II een overeenkomst of werkregeling met het EU-orgaan of de derde partij is gesloten.

2.

Indien de betrokken gegevens door een lidstaat aan Europol zijn toegezonden, kan Europol deze uitsluitend met toestemming van die lidstaat aan EU-organen of derde partijen toezenden. De betrokken lidstaat kan daartoe voorafgaande — algemene of aan specifieke voorwaarden gebonden — toestemming geven. Deze toestemming kan te allen tijde worden ingetrokken.

3.

Indien de gegevens niet door een lidstaat zijn toegezonden, vergewist Europol zich ervan dat door de toezending:

a)

de behoorlijke vervulling van de onder de bevoegdheid van een lidstaat vallende taken niet in gevaar komt;

b)

de openbare orde of veiligheid van een lidstaat niet in gevaar komt of het algemeen welzijn niet anderszins wordt geschaad.

4.

De toezending van persoonsgegevens aan derde partijen is alleen toegestaan indien:

a)

dit in individuele gevallen nodig is voor het voorkomen of bestrijden van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen, en

b)

Europol met de betrokken derde partij een operationele overeenkomst heeft gesloten volgens welke de toezending van dergelijke gegevens is toegestaan op grond van een beoordeling die bevestigt dat de derde partij overeenkomstig artikel 5, lid 4, een passend niveau van gegevensbescherming waarborgt.

5.

Het toezenden van gerubriceerde informatie door Europol is alleen toegestaan:

a)

indien er tussen Europol en het EU-orgaan of de derde partij overeenstemming bestaat over de geheimhouding overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 6, lid 2, en

b)

in geval van toezending van gegevens aan derde partijen, indien dit in individuele gevallen nodig is voor het voorkomen of bestrijden van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen.

Artikel 10

Verantwoordelijkheid voor de toezending van gegevens

De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van de toezending van gegevens berust bij Europol. Europol registreert alle gevallen van toezending van gegevens op grond van deze regels, alsmede de redenen daarvoor. Er worden alleen gegevens toegezonden indien de ontvangende partij toezegt dat de gegevens alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn toegezonden.

Artikel 11

Toezending van informatie aan EU-organen voorafgaand aan de inwerkingtreding van een samenwerkingsovereenkomst of werkregeling

1.   Voorafgaand aan de inwerkingtreding van een operationele overeenkomst of werkregeling met een EU-orgaan kan Europol, overeenkomstig artikel 22, lid 3, van het Europol-besluit en onder de voorwaarden van artikel 9, punten 2 en 3, van deze regels, rechtstreeks informatie, waaronder persoonsgegevens, aan dit EU-orgaan toezenden voor zover zulks voor de rechtmatige uitvoering van de taken van de ontvangende partij noodzakelijk is.

2.   Het toezenden van gerubriceerde informatie door Europol is enkel toegestaan indien er tussen Europol en het EU-orgaan overeenstemming bestaat over de geheimhouding in de zin van artikel 4, lid 2.

Artikel 12

Toezending van informatie aan derde partijen voorafgaand aan de inwerkingtreding van een overeenkomst

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van een overeenkomst met een derde partij kan Europol, overeenkomstig artikel 23, lid 4, van het Europol-besluit en onder de voorwaarden van artikel 9, punten 2 en 3, van deze regels, rechtstreeks informatie, met uitzondering van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, aan die derde partij toezenden voor zover zulks voor de rechtmatige uitvoering van de taken van de ontvangende partij noodzakelijk is.

Artikel 13

Toezending van informatie aan derde partijen die niet in de lijst van de Raad zijn opgenomen

Overeenkomstig artikel 23, lid 5, van het Europol-besluit en onder de voorwaarden van artikel 9, punten 2 en 3, kan Europol rechtstreeks informatie, met uitzondering van persoonsgegevens en gerubriceerde gegevens, toezenden aan derde partijen die niet in de in artikel 26, lid 1, onder a), van het Europol-besluit bedoelde lijst zijn opgenomen, voor zover zulks in individuele gevallen absoluut noodzakelijk is voor het voorkomen of bestrijden van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen.

HOOFDSTUK III

Toezending van informatie in uitzonderlijke gevallen

Artikel 14

Toezending van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie in uitzonderlijke gevallen

1.   Overeenkomstig artikel 23, leden 8 en 9, van het Europol-besluit en onder de voorwaarden van artikel 9, punten 2 en 3, van deze regels, kan Europol persoonsgegevens en gerubriceerde informatie in zijn bezit toezenden aan derde partijen, indien de directeur van oordeel is dat zulks absoluut noodzakelijk is om de wezenlijke belangen van de betrokken lidstaten te beschermen, voor zover dit binnen de doelen van Europol valt of gebeurt om onmiddellijk gevaar in verband met criminaliteit of terrorisme af te wenden.

2.   In geval van toezending van gerubriceerde informatie stelt de directeur de raad van bestuur en het Beveiligingscomité zo spoedig mogelijk in kennis van zijn besluit.

3.   In geval van toezending van persoonsgegevens weegt de directeur in alle gevallen het gegevensbeschermingsniveau van de betrokken derde partij af tegen deze belangen. Daarbij houdt de directeur rekening met alle betrokken elementen, zoals het gevaar dat kan ontstaan indien Europol de betrokken persoonsgegevens niet zou toezenden. De directeur brengt de raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan zo spoedig mogelijk op de hoogte van zijn besluit en van de gronden voor zijn oordeel dat het door de betrokken derde partij geboden niveau van de gegevensbescherming voldoende is.

4.   Voordat op grond van lid 1 persoonsgegevens worden toegezonden, gaat de directeur van Europol na of het gegevensbeschermingsniveau bij de betrokken derde partijen voldoende is, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden die een rol spelen bij de toezending van persoonsgegevens, in het bijzonder:

a)

de aard van de gegevens;

b)

het doel waarvoor de gegevens worden verstrekt;

c)

de duur van de beoogde verwerking;

d)

de algemene of specifieke gegevensbeschermingsvoorschriften die van toepassing zijn op de derde partijen;

e)

de vraag of de derde partijen hebben ingestemd met specifieke door Europol gestelde voorwaarden voor de gegevens.

HOOFDSTUK IV

Bijzondere voorwaarden voor de toezending van persoonsgegevens

Artikel 15

Doelen waarvoor persoonsgegevens worden toegezonden

1.   De gevraagde persoonsgegevens worden niet toegezonden indien doel en reden voor het verzoek niet worden aangegeven.

2.   De toezending van persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsook de toezending van gegevens die de gezondheid of het seksuele gedrag van een persoon betreffen, is niet toegestaan tenzij dit absoluut noodzakelijk is.

Artikel 16

Verbetering en verwijdering van persoonsgegevens

1.   Bij de toezending van persoonsgegevens aan een EU-orgaan of derde partij zorgt Europol ervoor dat het EU-orgaan of de derde partij die de gegevens ontvangt zich ertoe verbindt dat de persoonsgegevens worden verbeterd of verwijderd indien blijkt dat zij onjuist, onnauwkeurig of niet bijgewerkt zijn of dat zij niet toegezonden hadden mogen worden. Wanneer Europol vaststelt dat persoonsgegevens onjuist, onnauwkeurig of niet bijgewerkt zijn of dat zij niet toegezonden hadden mogen worden, wordt het ontvangende EU-orgaan of de ontvangende derde staat daarvan onmiddellijk op de hoogte gesteld en verzocht Europol mee te delen dat de gegevens verbeterd of verwijderd zullen worden. De directeur stelt de raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan in kennis van de activiteiten van Europol op dit gebied.

2.   In elke overeenkomst wordt de verplichting vastgelegd om de gegevens volgens de in lid 1 bedoelde procedure te verbeteren of te verwijderen.

3.   Bij de toezending van persoonsgegevens zorgt Europol ervoor dat de ontvanger zich ertoe verbindt dat de persoonsgegevens worden verwijderd als ze niet langer nodig zijn voor het doel waarvoor ze werden verstrekt.

HOOFDSTUK V

Doorgifte van gegevens aan EU-organen en derde partijen

Artikel 17

Bevoegde autoriteiten en doorgifte

1.   De toezending van persoonsgegevens aan een derde staat door Europol en de doorgifte ervan binnen die staat worden beperkt tot bevoegde autoriteiten, die uitdrukkelijk worden vermeld in elke overeenkomst.

2.   Tijdens de onderhandelingen over overeenkomsten stelt Europol alles in het werk om er waar mogelijk voor te zorgen dat een derde staat één bevoegde autoriteit aanwijst als nationaal contactpunt tussen Europol en de andere bevoegde autoriteiten van die derde staat.

3.   Bij het toezenden van persoonsgegevens ziet Europol erop toe dat het EU-orgaan of de derde partij die de gegevens ontvangt zich ertoe verbindt dat de doorgifte ervan beperkt blijft tot de bevoegde autoriteiten en plaatsvindt onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de eerste toezending.

4.   Indien het voor een derde staat niet mogelijk is één bevoegde autoriteit aan te wijzen om als nationaal contactpunt op te treden, kan in de overeenkomsten bij wijze van uitzondering worden voorzien in directe toezending van gegevens door Europol aan één of meer afzonderlijke bevoegde autoriteiten in de betrokken derde staat.

Artikel 18

Voorwaarden voor doorgifte

1.   Europol zendt alleen persoonsgegevens aan een bevoegde autoriteit van een derde staat of aan een organisatie of EU-orgaan toe indien die autoriteit, die organisatie of dat orgaan toezegt dat deze gegevens niet zullen worden doorgeven aan andere EU-organen of derde partijen, behalve onder de in lid 2 vermelde voorwaarden.

2.   Doorgifte van persoonsgegevens door een bevoegde autoriteit van een derde staat, een organisatie of een EU-orgaan waarmee Europol een operationele overeenkomst heeft gesloten kan alleen:

a)

met voorafgaande toestemming van Europol, indien het EU-orgaan of de derde partij dat c.q. die de persoonsgegevens ontvangt, een operationele overeenkomst met Europol heeft gesloten, of

b)

bij wijze van uitzondering, na machtiging door de directeur, die daarbij rekening houdt met het gegevensbeschermingsniveau van het EU-orgaan of de derde partij, indien hij doorgifte van de persoonsgegevens door het EU-orgaan of de derde partij als absoluut noodzakelijk beschouwt:

i)

om de wezenlijke belangen van de betrokken lidstaten te beschermen, voor zover dit binnen de doelstellingen van Europol valt, of

ii)

om onmiddellijk gevaar in verband met criminaliteit of terrorisme af te wenden.

3.   Geen doorgifte van door een lidstaat aan Europol meegedeelde gegevens is toegelaten zonder de voorafgaande toestemming van de betrokken lidstaat. De directeur stelt de betrokken lidstaat in kennis van de redenen voor doorgifte via een EU-orgaan of derde partij in plaats van rechtstreekse toezending van dergelijke gegevens.

HOOFDSTUK VI

Bijzondere voorwaarden voor de ontvangst door Europol van van derde partijen afkomstige informatie

Artikel 19

Beoordeling van de bron en de informatie

1.   Om de betrouwbaarheid van de door Europol ontvangen informatie alsmede de bron ervan te kunnen bepalen, verzoekt Europol het EU-orgaan of de derde partij om de informatie en de bron zoveel mogelijk te beoordelen overeenkomstig de criteria van artikel 12 van Besluit 2009/936/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor analysebestanden van Europol (2).

2.   Indien deze beoordeling niet wordt verstrekt, tracht Europol de betrouwbaarheid van de bron of de informatie zoveel mogelijk te beoordelen op basis van informatie waarover hij reeds beschikt overeenkomstig de criteria van artikel 12 van de voorschriften voor analysebestanden van Europol.

3.   Europol en een EU-orgaan of derde staat kunnen in een overeenkomst tot een algemene overeenstemming komen over de beoordeling van bepaalde soorten informatie en bepaalde bronnen overeenkomstig de criteria van artikel 12 van de voorschriften voor analysebestanden van Europol.

Artikel 20

Correctie en verwijdering van door Europol ontvangen informatie

1.   In een overeenkomst wordt bepaald dat het EU-orgaan of de derde partij Europol informeert over de verbetering of verwijdering van aan Europol verstrekte informatie.

2.   Wanneer een EU-orgaan of derde partij Europol ter kennis brengt dat aan Europol toegezonden informatie is verbeterd of verwijderd, verbetert of verwijdert Europol de informatie dienovereenkomstig. Europol verwijdert geen informatie indien Europol die informatie nog verder moet verwerken voor het analysebestand of, ingeval de informatie is opgeslagen in een ander Europol-gegevensbestand, indien Europol nog verdere belangstelling heeft voor de informatie omdat hij over uitgebreider inlichtingen beschikt dan het toezendende EU-orgaan of de toezendende derde partij. Europol brengt het betrokken EU-orgaan of de betrokken derde partij ter kennis dat die informatie opgeslagen blijft.

3.   Indien Europol reden heeft om aan te nemen dat de verstrekte informatie onnauwkeurig is of niet is bijgewerkt, brengt hij het EU-orgaan of de derde partij die de informatie heeft verstrekt daarvan op de hoogte en verzoekt hij het EU-orgaan of de derde partij om Europol daaromtrent een standpunt mee te delen. Indien Europol informatie overeenkomstig artikel 31, lid 1, van het Europol-besluit verbetert of verwijdert, brengt hij het verstrekkende EU-orgaan of de verstrekkende derde partij van de verbetering of de verwijdering op de hoogte.

4.   Onverminderd artikel 31 van het Europol-besluit wordt informatie die door een derde staat kennelijk is verkregen met flagrante schending van de rechten van de mens, niet verwerkt.

5.   In een overeenkomst wordt bepaald dat het EU-orgaan of de derde partij Europol zoveel mogelijk informeert wanneer dat EU-orgaan of die derde partij reden heeft om aan te nemen dat de verstrekte informatie onnauwkeurig is of niet is bijgewerkt.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze regels treden in werking op 1 januari 2010.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

B. ASK


(1)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

(2)  Zie bladzijde 14 van dit Publicatieblad.


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/12


BESLUIT 2009/935/JBZ VAN DE RAAD

van 30 november 2009

tot vaststelling van de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (1) („het Europol-besluit”), en met name op artikel 26, lid 1, onder a),

Gelet op Besluit 2009/934/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met partners, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie (2), en met name op de artikelen 5 en 6,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad dient met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, een lijst vast te stellen van de in artikel 23, lid 1, van het Europol-besluit bedoelde derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten.

(2)

De raad van bestuur moet een dergelijke lijst voorbereiden.

(3)

Het is wenselijk in een procedure te voorzien waarbij wordt vastgesteld hoe nieuwe derde staten en organisaties kunnen worden toegevoegd aan de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het Europol-besluit sluit Europol overeenkomsten met de derde staten en organisaties die op de lijst in de bijlage staan. Europol kan de procedure voor de sluiting van een overeenkomst inleiden zodra de derde staat of organisatie op die lijst is opgenomen. Europol streeft naar de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst die het mogelijk maakt persoonsgegevens uit te wisselen, tenzij de raad van bestuur anders beslist.

2.   Europol stelt de prioriteiten vast met betrekking tot de sluiting van samenwerkingsovereenkomsten met derde staten en organisaties die op de lijst staan, rekening houdend met zijn operationele behoeften en de beschikbare menselijke en financiële middelen. De raad van bestuur kan de directeur alle verdere instructies voor de onderhandelingen over een specifieke overeenkomst verstrekken die hij noodzakelijk acht.

3.   De directeur informeert de raad van bestuur regelmatig over de stand van de onderhandelingen met derde partijen en dient om de zes maanden een voortgangsverslag in.

Artikel 2

1.   Een lid van de raad van bestuur of Europol kan voorstellen een nieuwe derde staat of organisatie aan de lijst toe te voegen. Daarbij schetsen zij de operationele noodzaak van het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst met die derde staat of organisatie.

2.   De raad van bestuur beslist of al dan niet aan de Raad wordt voorgesteld de derde staat of organisatie in kwestie toe te voegen aan de lijst.

3.   De Raad beslist over de toevoeging van de nieuwe derde staat of organisatie aan de lijst door wijziging van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

B. ASK


(1)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

(2)  Zie bladzijde 6 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

Lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten:

1.

Derde staten (in alfabetische volgorde):

Albanië

Australië

Bolivië

Bosnië en Herzegovina

Canada

China

Colombia

IJsland

India

Israël

Kroatië

Liechtenstein

Marokko

Moldavië

Monaco

Montenegro

Noorwegen

Oekraïne

Peru

Rusland

Servië

Turkije

Verenigde Staten van Amerika

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

Zwitserland

2.

Organisaties (in alfabetische volgorde):

Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC)

ICPO-Interpol

Werelddouaneorganisatie


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/14


BESLUIT VAN DE RAAD 2009/936/JBZ

van 30 november 2009

tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor analysebestanden van Europol

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (1) („het Europol-besluit”), en met name artikel 14, lid 1, en artikel 59, lid 1, onder b),

Met inachtneming van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens,

Met inachtneming van de door de Raad van Europa op 17 september 1987 aangenomen Aanbeveling R(87)15 van het Comité van ministers tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied,

Gezien de door de raad van bestuur voorgelegde ontwerpregels voor analysebestanden van Europol,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende dat de Raad met gekwalificeerde meerderheid, na raadpleging van het Europees Parlement, uitvoeringsregels vaststelt voor de analysebestanden (hierna: „de regels”genoemd),

BESLUIT:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „persoonsgegevens”: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbare persoon wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, in het bijzonder aan de hand van een identificatienummer of van één of meer elementen die kenmerkend zijn voor zijn fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit;

b)   „analysebestand”: een bestand dat is aangelegd voor analysedoeleinden als bedoeld in artikel 14, lid 1, van het Europol-besluit;

c)   „analyse”: het compileren, verwerken of gebruiken van gegevens ter ondersteuning van strafrechtelijk onderzoek, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, lid 2, van het Europol-besluit;

d)   „deelnemers aan een analysegroep”: analisten en andere personeelsleden van Europol die door de directeur zijn aangewezen, alsmede verbindingsofficieren en/of deskundigen uit de lidstaten die de informatie verstrekken of waarop de informatie betrekking heeft, in de zin van artikel 14, lid 4, van het Europol-besluit;

e)   „verwerking van persoonsgegevens” of „verwerking”: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.

Artikel 2

Toepassingsgebied

De regels die bij dit besluit worden vastgesteld, zijn van toepassing op de verwerking van gegevens voor analysedoeleinden als bedoeld in artikel 14, lid 1, van het Europol-besluit.

Artikel 3

Gegevensverstrekking voor analysedoeleinden

1.   Gegevens worden verstrekt door de nationale eenheden of worden — afhankelijk van de mate van urgentie — rechtstreeks van de aangewezen bevoegde autoriteiten naar Europol geleid, overeenkomstig artikel 8, lid 2, en artikel 14, lid 3, van het Europol-besluit, waarna ze in gestructureerde en ongestructureerde vorm in een analysebestand worden opgenomen. De lidstaat die de gegevens verstrekt, stelt Europol in kennis van het doel waarvoor de gegevens worden verstrekt en van alle beperkingen inzake het gebruik, het uitwissen of het vernietigen ervan, met inbegrip van eventuele algemene of specifieke beperkingen inzake de toegankelijkheid. Deze lidstaat kan Europol ook in een later stadium van dergelijke beperkingen in kennis stellen.

Europol moet ervoor zorgen dat derden die dergelijke gegevens verstrekken, Europol in kennis stellen van het doel waarvoor de gegevens worden verstrekt en van alle beperkingen inzake het gebruik ervan.

Na ontvangst wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld in hoeverre de gegevens in een specifiek bestand zullen worden opgenomen.

2.   Overeenkomstig artikel 29, lid 1, van het Europol-besluit blijven de in lid 1 bedoelde gegevens, totdat zij in een analysebestand zijn opgenomen, onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt, en onderworpen aan de nationale wetgeving van die lidstaat, onverminderd de in de tweede en derde alinea omschreven verantwoordelijkheden van Europol voor deze gegevens.

Europol zorgt ervoor dat de gegevens uitsluitend toegankelijk zijn voor de lidstaten die de gegevens hebben verstrekt, of voor overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a), van het Europol-besluit aangewezen analisten en andere personeelsleden van Europol, teneinde vast te stellen of de gegevens in een analysebestand mogen worden opgenomen.

Indien Europol na beoordeling van de verstrekte gegevens reden heeft om aan te nemen dat zij niet nauwkeurig of niet langer actueel zijn, stelt Europol de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt daarvan in kennis.

3.   Gegevens die na te zijn beoordeeld, niet zijn geselecteerd voor opneming in een analysebestand, en papieren bestanden en documenten die gegevens bevatten die wel in een dergelijk bestand zijn opgenomen, blijven overeenkomstig artikel 29, lid 1, van het Europol-besluit onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt, en onderworpen aan de betreffende nationale wetgeving, onverminderd de in het Europol-besluit omschreven verantwoordelijkheden van Europol.

Europol zorgt ervoor dat de in de eerste alinea bedoelde gegevens, papieren bestanden of documenten afzonderlijk van de analysebestanden worden opgeslagen en uitsluitend toegankelijk zijn voor de lidstaten die de gegevens hebben verstrekt, of voor overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a), van het Europol-besluit aangewezen analisten en andere personeelsleden van Europol, voor de volgende doeleinden:

a)

latere opneming in een analysebestand;

b)

onderzoek of de reeds in een analysebestand opgenomen gegevens nauwkeurig en relevant zijn, of

c)

onderzoek of aan de eisen in deze regels en in het Europol-besluit is voldaan.

De gegevens zijn ook toegankelijk om de betrokkene te beschermen. In dat geval mogen de gegevens uitsluitend worden gebruikt met instemming van de betrokken persoon.

De gegevens, papieren bestanden en documenten moeten worden geretourneerd aan de lidstaat die ze heeft verstrekt, dan wel uitgewist of vernietigd, indien zij niet langer nodig zijn voor de hierboven omschreven doeleinden. Zij moeten in ieder geval worden uitgewist of vernietigd nadat het analysebestand afgesloten is.

4.   Wanneer de gegevens als bedoeld in lid 1 zijn verstrekt door derden, dient Europol te waarborgen dat de in dit artikel neergelegde beginselen op die gegevens worden toegepast overeenkomstig de regels die de Raad uit hoofde van artikel 26 van het Europol-besluit heeft vastgesteld.

Artikel 4

Gegevensverwerking

1.   Voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in artikel 3 van het Europol-besluit omschreven doelstelling, mogen de in de artikelen 5 en 6 van deze regels bedoelde gegevens door Europol verwerkt worden voor zover zij adequaat, nauwkeurig en relevant zijn voor en in een redelijke verhouding staan tot het doel van het analysebestand waarin zij zijn opgenomen, mits zij niet langer worden opgeslagen dan voor dit doel noodzakelijk is. De noodzaak van verdere bewaring van de gegevens voor het doel van het analysebestand wordt regelmatig getoetst overeenkomstig artikel 7 van dit besluit en artikel 20 van het Europol-besluit.

2.   Elke bij een analyseproject betrokken lidstaat besluit, overeenkomstig het betreffende nationale recht als bedoeld in artikel 14, lid 3, van het Europol-besluit, in hoeverre hij dergelijke gegevens kan verstrekken.

Artikel 5

Bestandsreglementen

1.   In elk bestandsreglement van een analysebestand als bedoeld in artikel 16 van het Europol-besluit geeft de directeur aan welke van de in artikel 6 bedoelde categorieën persoonsgegevens zijns inziens voor het doel van het betrokken analysebestand noodzakelijk zijn.

2.   De directeur legt in het in lid 1 bedoelde bestandsreglement eveneens vast of gegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of het lidmaatschap van een vakvereniging blijken, alsook gegevens die de gezondheid of het seksuele gedrag betreffen, in het analysebestand onder de in artikel 6 bedoelde categorieën mogen worden opgenomen en om welke redenen dergelijke gegevens voor de doeleinden van het betrokken analysebestand absoluut noodzakelijk worden geacht. Dergelijke gegevens mogen alleen worden verwerkt indien ze dienen als aanvulling van andere persoonsgegevens die reeds in het bestand zijn ingevoerd.

Wanneer de in de eerste alinea bedoelde gegevens betrekking hebben op de in artikel 6, leden 3 tot en met 6, bedoelde personen, moeten daarvoor in het bestandsreglement specifieke redenen worden genoemd en mogen ze alleen op uitdrukkelijk verzoek van twee of meer van de aan het analyseproject deelnemende lidstaten worden verwerkt. De betrokken gegevens worden gewist wanneer zij niet langer nodig zijn voor het doel waarvoor zij zijn opgeslagen.

3.   De bestandsreglementen, alsook latere wijzigingen, worden overeenkomstig de in artikel 16 van het Europol-besluit vastgestelde procedure opgesteld.

Artikel 6

Persoonsgegevens in analysebestanden

1.   Wanneer persoonsgegevens in werkbestanden voor analyse worden opgeslagen, wordt daarbij vermeld op welke categorie personen deze gegevens betrekking hebben.

2.   Met betrekking tot de in artikel 14, lid 1, onder a), van het Europol-besluit bedoelde categorieën personen kunnen de volgende soorten persoonsgegevens, inclusief daaraan gerelateerde administratieve gegevens, worden verwerkt:

a)

Personalia:

1.

Huidige en eerdere familienamen

2.

Huidige en eerdere voornamen

3.

Meisjesnaam

4.

Naam vader (waar nodig voor identificatie)

5.

Naam moeder (waar nodig voor identificatie)

6.

Geslacht

7.

Geboortedatum

8.

Geboorteplaats

9.

Nationaliteit

10.

Burgerlijke staat

11.

Alias

12.

Bijnaam

13.

Gebruikte of valse naam

14.

Huidige en vroegere verblijfplaats en/of woonplaats

b)

Fysieke beschrijving:

1.

Fysieke beschrijving

2.

Onderscheidende kenmerken (moedervlekken/littekens/tatoeages enz.)

c)

Identificatiemiddelen:

1.

Identiteitsdocumenten/rijbewijs

2.

Nummer nationale identiteitskaart/paspoortnummer

3.

Nationaal identificatienummer/nummer sociale zekerheid, in voorkomend geval

4.

Beeldmateriaal en andere gegevens over het uiterlijk

5.

Forensische identificatiegegevens, zoals vingerafdrukken, DNA-profiel (vastgesteld op basis van het niet-gecodeerde gedeelte van het DNA), stemprofiel, bloedgroep, gebitsgegevens

d)

Beroep en vaardigheden:

1.

Huidig werk en beroep

2.

Vroeger werk en beroep

3.

Opleiding (school/universiteit/beroepsopleiding)

4.

Kwalificaties

5.

Bekwaamheden en andere kennis (taal/andere)

e)

Economische en financiële informatie:

1.

Financiële gegevens (bankrekeningen en -codes, kredietkaarten enz.)

2.

Liquide middelen

3.

Aandelen/andere activa

4.

Eigendommen

5.

Banden met ondernemingen

6.

Contacten met banken en kredietinstellingen

7.

Fiscale situatie

8.

Andere gegevens over de wijze waarop de betrokkene zijn financiën beheert

f)

Informatie betreffende het gedrag:

1.

Levensstijl (zoals het feit dat men boven zijn middelen leeft) en gewoonten

2.

Verplaatsingen

3.

Frequent bezochte plaatsen

4.

Wapens en andere gevaarlijke voorwerpen

5.

Mate van gevaarlijkheid

6.

Specifieke risico’s zoals ontsnappingsgevaar, gebruik van dubbelagenten, banden met rechtshandhavingspersoneel

7.

Kenmerken en profielen in de criminele sfeer

8.

Drugsgebruik

g)

Contact- en begeleidende personen, met inbegrip van type en aard van het contact of de begeleiding

h)

Gebruikte communicatiemiddelen zoals telefoon (vast/mobiel), fax, semafoon, e-mail, postadressen, internetverbinding(en)

i)

Gebruikte vervoermiddelen, zoals voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen, inclusief identificatiegegevens betreffende deze vervoermiddelen (registratienummers)

j)

Informatie betreffende strafbare feiten waarvoor Europol op grond van artikel 4 van het Europol-besluit bevoegd is:

1.

Eerdere veroordelingen

2.

Vermoedelijke betrokkenheid bij criminele activiteiten

3.

Modi operandi

4.

Voor de voorbereiding en/of het begaan van strafbare feiten gebruikte of mogelijk te gebruiken middelen

5.

Lidmaatschap van criminele groepen/organisaties en positie in de groep/organisatie

6.

Rol in de criminele organisatie

7.

Geografisch bereik van de strafbare feiten

8.

In de loop van het onderzoek verzameld materiaal, zoals videobanden en foto’s.

k)

Verwijzingen naar andere databanken waarin informatie over de betrokken persoon is opgeslagen:

1.

Europol

2.

Politie-/douanediensten

3.

Andere wetshandhavingsinstanties

4.

Internationale organisaties

5.

Openbare lichamen

6.

Particuliere lichamen

l)

Informatie over rechtspersonen waarmee de onder e) en j) vermelde informatie verband houdt:

1.

Naam van de rechtspersoon

2.

Locatie

3.

Datum en plaats van oprichting

4.

Registratienummer

5.

Rechtsvorm

6.

Kapitaal

7.

Activiteiten

8.

Nationale en internationale filialen

9.

Directie

10.

Relaties met banken.

3.   Met de in artikel 14, lid 1, onder d), van het Europol-besluit vermelde contact- en begeleidende personen, worden bedoeld personen van wie er met voldoende reden kan worden verondersteld dat via hen voor de analyse nuttige informatie betreffende de onder lid 2 van dit artikel bedoelde personen kan worden verkregen, mits zij niet behoren tot een van de in de leden 2, 4, 5 of 6 bedoelde categorieën van personen. „Contactpersonen” zijn personen die sporadisch contact hebben met de in lid 2 bedoelde personen. „Begeleidende personen” zijn personen die regelmatig contact hebben met de in lid 2 bedoelde personen.

Wat contact- en begeleidende personen betreft, mogen de in lid 2 bedoelde gegevens zo nodig worden opgeslagen, mits er reden is om aan te nemen dat deze gegevens nodig zijn voor de analyse van hun rol als contact- of begeleidend persoon.

In dit verband moet rekening worden gehouden met het volgende:

a)

de betrekkingen tussen deze personen en de in artikel 14, lid 1, onder a), van het Europol-besluit bedoelde personen moeten zo spoedig mogelijk worden opgehelderd;

b)

indien de veronderstelling dat er tussen deze personen en de in artikel 14, lid 1, onder a), van het Europol-besluit bedoelde personen betrekkingen bestaan, ongegrond blijkt, worden de gegevens onverwijld gewist;

c)

indien dergelijke personen verdacht worden van een strafbaar feit waarvoor Europol ingevolge artikel 4 van het Europol-besluit bevoegd is, indien zij wegens een dergelijk strafbaar feit zijn veroordeeld, of indien er in de zin van het nationale recht van de betrokken lidstaat feitelijke aanwijzingen zijn of een redelijk vermoeden bestaat dat zij een dergelijk strafbaar feit zullen plegen, dan mogen de in lid 2 bedoelde gegevens worden opgeslagen;

d)

gegevens over contact- en begeleidende personen alsmede gegevens over contact- en begeleidende personen van begeleidende personen mogen niet worden opgeslagen, met uitzondering van gegevens over de soort en de aard van hun contacten met, of begeleiding van, de onder lid 2 bedoelde personen;

e)

indien geen zekerheid kan worden verkregen omtrent de in de voorgaande punten bedoelde zaken, wordt daarmee rekening gehouden bij het besluit over de vraag of en in hoeverre de gegevens moeten worden opgeslagen voor verdere analyse.

4.   Wat betreft de in artikel 14, lid 1, onder c), van het Europol-besluit bedoelde personen die het slachtoffer zijn geworden van een van de betrokken strafbare feiten of ten aanzien van wie zich bepaalde omstandigheden voordoen die doen vermoeden dat zij het slachtoffer van een dergelijk strafbaar feit kunnen worden, mogen de in lid 2, onder a), punt 1) tot en met lid 2, onder c), punt 3), van dit artikel bedoelde gegevens worden opgeslagen, alsmede de volgende soorten gegevens:

a)

identificatiegegevens van het slachtoffer;

b)

redenen van slachtofferschap;

c)

schade (lichamelijke/financiële/psychologische/andere);

d)

noodzaak om de anonimiteit te waarborgen;

e)

mogelijkheid om ter rechtszitting te verschijnen;

f)

door of via personen als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder c), van het Europol-besluit verstrekte informatie in de criminele sfeer, inclusief informatie over hun relatie met andere personen indien nodig om de in artikel 12, lid 1, van het Europol-besluit bedoelde personen te identificeren.

Zo nodig mogen andere in lid 2 bedoelde gegevens worden opgeslagen, mits er reden is om aan te nemen dat zij nodig zijn voor de analyse van de rol van deze personen als slachtoffer of mogelijk slachtoffer.

Gegevens die niet nodig zijn voor verdere analyse worden gewist.

5.   Wat betreft de in artikel 14, lid 1, onder b), van het Europol-besluit bedoelde personen die wellicht als getuige moeten optreden bij onderzoeken naar de betrokken strafbare feiten of bij daaropvolgende strafvervolgingen, mogen de in lid 2, onder a), punt 1) tot en met lid 2, onder c), punt 3), van dit artikel bedoelde gegevens worden opgeslagen, alsmede de volgende soorten gegevens:

a)

door dergelijke personen verstrekte informatie in de criminele sfeer, waaronder informatie over hun relatie met andere personen die in het analysebestand zijn opgenomen;

b)

noodzaak om de anonimiteit te waarborgen;

c)

het feit dat de bescherming gewaarborgd is en de daarvoor verantwoordelijke instantie;

d)

nieuwe identiteit;

e)

mogelijkheid om ter rechtszitting te verschijnen.

Zo nodig mogen andere in lid 2 bedoelde gegevens worden opgeslagen, mits er reden is om aan te nemen dat zij nodig zijn voor de analyse van de rol van deze personen als getuigen.

Gegevens die niet nodig zijn voor verdere analyse worden gewist.

6.   Wat betreft de in artikel 14, lid 1, onder e), van het Europol-besluit bedoelde personen die informatie kunnen verschaffen over de betrokken strafbare feiten, mogen de in lid 2, onder a), punt 1) tot en met lid 2, onder c), punt 3), bedoelde gegevens worden opgeslagen, alsmede de volgende soorten gegevens:

a)

gecodeerde personalia;

b)

soort verstrekte informatie;

c)

noodzaak om de anonimiteit te waarborgen;

d)

het feit dat de bescherming gewaarborgd is en de daarvoor verantwoordelijke instantie;

e)

nieuwe identiteit;

f)

mogelijkheid om ter rechtszitting te verschijnen;

g)

negatieve ervaringen;

h)

beloningen (financiële/gunsten).

Zo nodig mogen andere in lid 2 omschreven gegevens worden opgeslagen, mits er reden is om aan te nemen dat zij nodig zijn voor de analyse van de rol van deze personen als informant.

Gegevens die niet nodig zijn voor verdere analyse worden gewist.

7.   Indien het op enig moment tijdens de analyse op basis van serieuze en ondubbelzinnige aanwijzingen duidelijk wordt dat een in een bepaalde categorie van het analysebestand opgenomen persoon dient te worden opgenomen in een andere categorie van personen overeenkomstig dit artikel, mag Europol alleen gegevens betreffende deze persoon verwerken die op grond van deze andere categorie zijn toegestaan en moeten alle andere gegevens worden gewist.

Indien het op grond van bovengenoemde aanwijzingen duidelijk wordt dat een persoon in twee of meer in dit artikel bedoelde categorieën moet worden opgenomen, mogen alle op grond van deze categorieën toegestane gegevens door Europol worden verwerkt.

Artikel 7

Controletermijnen en duur van de opslag

1.   Bij een besluit over de vraag of persoonsgegevens verder moeten worden bewaard uit hoofde van artikel 6 van deze regels, overeenkomstig artikel 20 van het Europol-besluit, moeten de belangen van Europol bij de uitoefening van zijn taak worden afgewogen tegen de legitieme belangen inzake gegevensbescherming van de betrokkene van wie gegevens worden opgeslagen.

Uiterlijk drie jaar na de invoering of de laatste toetsing van de gegevens wordt getoetst of alle in het analysebestand vervatte gegevens nog langer moeten worden bewaard, overeenkomstig artikel 20 van het Europol-besluit. Onverminderd deze toetsing moet de noodzaak van verdere bewaring worden getoetst indien zich omstandigheden voordoen die doen vermoeden dat de gegevens moeten worden gewist of gerectificeerd.

Bij deze toetsing wordt rekening gehouden met de noodzaak om gegevens verder te bewaren in het licht van de afsluiting van een onderzoek in een bepaalde zaak, een onherroepelijk vonnis, met name vrijspraak, eerherstel, uitgezeten straffen, amnestie, leeftijd van de betrokkene, bepaalde categorieën gegevens.

2.   Europol gaat overeenkomstig artikel 16, lid 3, van het Europol-besluit na of een analysebestand moet worden aangehouden of niet. Op basis daarvan wordt door de directeur een besluit genomen inzake het aanhouden of sluiten van het bestand. De raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan worden onmiddellijk door de directeur op de hoogte gesteld van de redenen om het bestand aan te houden.

3.   Wanneer strafvervolgingen tegen personen als bedoeld in artikel 6, lid 2, onherroepelijk zijn afgedaan bij een rechterlijke beslissing of anderszins, en Europol door de betrokken lidstaat of een betrokken derde partij van deze beslissing in kennis wordt gesteld, gaat Europol na of de gegevens in verband met een dergelijke beslissing nog mogen worden opgeslagen, gewijzigd of gebruikt. Indien uit de motivering voor de beslissing of uit andere gegevens kan worden afgeleid dat de betrokkene het feit niet, of niet wederrechtelijk, heeft gepleegd of indien de redenen voor de beslissing deze vraag openlaten, worden de gegevens waarop deze beslissing betrekking heeft, gewist, tenzij op goede gronden kan worden aangenomen dat zij nog relevant zijn voor de doeleinden van het analysebestand. In dat geval wordt de informatie over de rechterlijke beslissing toegevoegd aan de gegevens die zich reeds in het bestand bevinden. Voorts mogen deze gegevens alleen worden verwerkt en bewaard als de context en de uitspraak van voornoemde beslissing alsmede de rechten die de betrokkene daaraan ontleent naar behoren in acht worden genomen.

4.   Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan de in artikel 20, lid 1, van het Europol-besluit bedoelde periode. Blijven gegevens over personen als bedoeld in artikel 6, leden 3 tot en met 6, als gevolg van het aanhouden van het analysebestand langer dan vijf jaar opgeslagen, dan wordt het in artikel 34, lid 1, van het Europol-besluit bedoelde gemeenschappelijk controleorgaan daarvan in kennis gesteld.

5.   Indien het toezicht van het gemeenschappelijk controleorgaan op de werkzaamheden van Europol uitwijst dat persoonsgegevens in strijd met deze regels worden bewaard, stelt het gemeenschappelijk controleorgaan, indien het zulks nodig acht, de directeur van Europol daarvan overeenkomstig artikel 34, lid 4, van het Europol-besluit in kennis.

Wanneer het gemeenschappelijk controleorgaan overeenkomstig artikel 34, lid 4, van het Europol-besluit een zaak betreffende het opslaan, verwerken of gebruiken van persoonsgegevens naar de raad van bestuur heeft verwezen, is doorzenden van de betrokken gegevens verboden zonder voorafgaande toestemming van de raad van bestuur. In uitzonderlijke gevallen kan de directeur toestaan dat de resultaten worden doorgegeven voordat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd, indien zulks absoluut noodzakelijk wordt geacht om de essentiële belangen van de betrokken lidstaten binnen het kader van de doelstellingen van Europol te beschermen of om een onmiddellijk gevaar in verband met criminaliteit of terrorisme af te wenden. De toestemming van de directeur wordt in dergelijke gevallen opgenomen in een document, dat aan de raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan wordt toegezonden.

Artikel 8

Deelname door derden

Onder de voorwaarden van artikel 14, lid 8, van het Europol-besluit kan Europol, overeenkomstig artikel 22, lid 1, respectievelijk artikel 23, lid 1, van het Europol-besluit, deskundigen van instellingen, organen, bureaus en agentschappen, respectievelijk deskundigen van derde landen en organisaties, bij de activiteiten van een analysegroep betrekken.

De directeur sluit een akkoord met een van de in de eerste alinea bedoelde lichamen, overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde regels voor dergelijke akkoorden. De details van de akkoorden worden voorgelegd aan de raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan, dat eventuele opmerkingen kan richten tot de raad van bestuur.

Artikel 9

Verzamelen en opslaan van gegevens

De gegevens die worden opgeslagen in werkbestanden voor analyse worden onderscheiden naargelang van het oordeel dat over de bron kan worden uitgesproken en van de mate van juistheid of betrouwbaarheid van de informatie, zoals bepaald in artikel 11. Gegevens die op feiten stoelen, worden onderscheiden van gegevens die op persoonlijke meningen of beoordelingen gebaseerd zijn.

Artikel 10

Interne gegevensbescherming

De directeur neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze regels en andere gegevensbeschermingsvoorschriften worden nageleefd. Te dien einde wint de directeur het advies in van de gegevensbeschermingsfunctionaris, als genoemd in artikel 28 van het Europol-besluit.

HOOFDSTUK II

RUBRICERING

Artikel 11

Categorieën analysebestanden

De analysebestanden zijn:

a)

van algemene of strategische aard wanneer zij tot doel hebben relevante informatie te verwerken over een bepaald vraagstuk, of tot ontwikkeling dan wel verbetering strekken van de initiatieven die genomen worden door de in artikel 3 van het Europol-besluit omschreven bevoegde autoriteiten;

b)

van operationele aard wanneer het doel is informatie te verkrijgen over één of meer van de in artikel 3 van het Europol-besluit bedoelde strafbare feiten, op basis van een casus, een persoon of een organisatie, teneinde bilateraal of multilateraal onderzoek van internationale draagwijdte in te leiden, uit te bouwen of af te sluiten, in de zin van artikel 14, lid 2, van het Europol-besluit, mits twee of meer van de betrokken landen lidstaten zijn.

Artikel 12

Beoordeling van de bron en de informatie

1.   De bron van de uit een lidstaat afkomstige informatie wordt zoveel mogelijk beoordeeld door de lidstaat die de informatie heeft verstrekt, en wel aan de hand van de volgende evaluatiecodes voor de bronnen:

(A)

:

er bestaat geen twijfel omtrent de authenticiteit, de betrouwbaarheid of de bevoegdheid van de informatiebron, of de bron is in het verleden in alle gevallen betrouwbaar gebleken;

(B)

:

de informatiebron is in het verleden in de meeste gevallen betrouwbaar gebleken;

(C)

:

de informatiebron is in het verleden in de meeste gevallen onbetrouwbaar gebleken;

(X)

:

de betrouwbaarheid van de informatiebron kan niet worden beoordeeld.

2.   De uit een lidstaat afkomstige informatie wordt zoveel mogelijk beoordeeld door de lidstaat die de informatie heeft verstrekt, en wel op basis van de betrouwbaarheid van de gegevens, aan de hand van de volgende evaluatiecodes voor de informatie:

(1)

:

informatie die zonder enige twijfel correct is;

(2)

:

informatie die de bron uit de eerste hand heeft, maar de informerende ambtenaar niet;

(3)

:

informatie die de bron niet uit de eerste hand heeft, maar die gestaafd wordt door andere reeds opgeslagen informatie;

(4)

:

informatie die de bron niet uit de eerste hand heeft en die op geen enkele manier kan worden bevestigd.

3.   Indien Europol aan de hand van de reeds beschikbare informatie tot de conclusie komt dat de beoordeling moet worden bijgesteld, brengt hij de betrokken lidstaat op de hoogte en tracht hij overeenstemming te bereiken over een wijziging van de beoordeling. Zonder overeenstemming wijzigt Europol de beoordeling niet.

4.   Indien Europol van een lidstaat gegevens of informatie zonder beoordeling ontvangt, tracht hij de betrouwbaarheid van de bron of de informatie zoveel mogelijk te beoordelen aan de hand van de reeds beschikbare informatie. De beoordeling van specifieke gegevens en informatie geschiedt in overeenstemming met de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt. Een lidstaat en Europol kunnen ook tot een algemene overeenstemming komen over de beoordeling van bepaalde soorten gegevens en bepaalde bronnen. Een dergelijke algemene overeenstemming wordt meegedeeld aan de raad van bestuur. Indien gegevens aan Europol zijn verstrekt op basis van een dergelijke algemene overeenstemming, wordt dit bij de gegevens vermeld.

Indien in een specifiek geval geen overeenstemming wordt bereikt of bij gebreke van een algemene overeenstemming, beoordeelt Europol de informatie of de gegevens overeenkomstig lid 1, code (X), en lid 2, code (4).

5.   Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op gegevens of informatie die Europol van derden ontvangt.

6.   Informatie in een analysebestand die het resultaat is van een analyse, wordt door Europol beoordeeld overeenkomstig dit artikel en in overeenstemming met de lidstaten die aan de analyse hebben deelgenomen.

HOOFDSTUK III

REGELS VOOR HET GEBRUIK VAN ANALYSEBESTANDEN EN ANALYSEGEGEVENS

Artikel 13

Aanleggen van analysebestanden

1.   Analysebestanden worden volgens de procedure van artikel 16 van het Europol-besluit aangelegd op initiatief van Europol of op verzoek van de lidstaten waarvan de gegevens afkomstig zijn.

2.   De raad van bestuur kan vertegenwoordigers van het gemeenschappelijk controleorgaan uitnodigen om deel te nemen aan de besprekingen over de bestandsreglementen.

3.   Overeenkomstig artikel 16, lid 2, van het Europol-besluit mag onmiddellijk na het openen van het analysebestand met de analysewerkzaamheden en de verbreiding van analyseresultaten worden begonnen. Mocht de raad van bestuur overeenkomstig artikel 16, lid 4, van het Europol-besluit de directeur opdracht geven een bestandsreglement te wijzigen of een analysebestand te sluiten, dan moeten gegevens die niet in het bestand mogen worden opgenomen of, indien het analysebestand moet worden gesloten, alle in het bestand opgenomen gegevens onmiddellijk worden geschrapt.

4.   Indien het in de loop van een analyse nodig blijkt het bestandsreglement te wijzigen, zijn de procedures van artikel 16 van het Europol-besluit en van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

Opvraging van gegevens

1.   De opvraging van gegevens door deelnemers aan het analyseproject overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder b), van het Europol-besluit wordt pas toegestaan nadat deze machtiging daartoe hebben verkregen in aansluiting op een cursus inzake hun specifieke verplichtingen uit hoofde van het rechtskader van Europol.

2.   Overeenkomstig artikel 14, lid 2, tweede alinea, van het Europol-besluit, kunnen alle deelnemers aan de analysegroep gegevens uit het bestand opvragen. De analysegroep besluit met eenparigheid van stemmen in welke mate deze opvraging mag plaatsvinden en welke voorwaarden en beperkingen daarbij gelden.

Artikel 15

Doorgifte van gegevens of informatie uit analysebestanden

1.   Van de doorgifte van persoonsgegevens uit analysebestanden aan een lidstaat of een derde partij dient aantekening te worden gemaakt in het bestand waaruit de gegevens zijn overgenomen.

In samenwerking met de lidstaat of de derde partij die de gegevens verstrekt, verifieert Europol zo nodig uiterlijk op het tijdstip waarop de gegevens worden doorgegeven, of deze correct en conform het Europol-besluit zijn.

Voor zover mogelijk moet bij elke doorgifte van gegevens opgave worden gedaan van rechterlijke beslissingen, alsmede van beslissingen om niet te vervolgen. Gegevens die op een persoonlijke mening of beoordeling berusten in samenwerking met de lidstaat of de derde partij die de informatie verstrekt heeft, moeten worden getoetst alvorens zij worden meegedeeld en hun mate van juistheid en betrouwbaarheid moet worden vermeld.

De lidstaat die de gegevens ontvangt, meldt de lidstaat die de gegevens heeft doorgegeven desgevraagd welk gebruik van de gegevens is gemaakt en welke resultaten met behulp daarvan zijn verkregen, mits de wetgeving van de lidstaat die de gegevens heeft ontvangen, zulks toestaat.

Eventuele beperkingen op het gebruik van gegevens op grond van artikel 19 van het Europol-besluit moeten samen met de gegevens worden opgeslagen en deze beperkingen moeten ter kennis worden gebracht van de ontvangers van de analyseresultaten.

2.   Indien Europol na het opnemen van gegevens in een analysebestand constateert dat deze gegevens betrekking hebben op een persoon of voorwerp waarover al door een andere lidstaat of derde partij verstrekte gegevens in het bestand waren opgenomen, wordt elke betrokken lidstaat of betrokken derde partij onmiddellijk over dit verband geïnformeerd, overeenkomstig artikel 14, lid 7, van het Europol-besluit.

Artikel 16

Controleprocedures

Teneinde aan de in artikel 35 van het Europol-besluit vastgestelde vereisten voor gegevensbeveiliging te voldoen, en de veilige verwerking van gegevens in de zin van deze uitvoeringsregels te verzekeren, accrediteert de raad van bestuur het analysesysteem, overeenkomstig artikel 8 van de regeling ter bescherming van geheime Europol-informatie zoals vastgesteld bij Besluit 2009/…/JBZ van de Raad van 30 november 2009 (2), na raadpleging van het beveiligingscomité, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van die regeling. De accreditatie wordt toegekend op basis van systeemeigen beveiligingsvoorschriften en andere door de raad van bestuur noodzakelijk geachte beveiligingsdocumentatie.

Artikel 17

Gebruik en opslag van analysegegevens en analyseresultaten

1.   Alle persoonsgegevens en analyseresultaten uit een analysebestand mogen alleen worden gebruikt overeenkomstig het doel van het bestand of ter voorkoming of bestrijding van andere ernstige vormen van criminaliteit, en conform eventuele door een lidstaat op grond van artikel 19, lid 2, van het Europol-besluit meegedeelde gebruiksbeperkingen. De in artikel 5, lid 2, bedoelde gegevens mogen alleen worden doorgegeven in overleg met de lidstaat die deze gegevens heeft verstrekt.

2.   Na de sluiting van een analysebestand worden alle gegevens uit dat bestand door Europol opgeslagen in een afzonderlijk bestand dat alleen toegankelijk is voor interne of externe controle. Onverminderd artikel 20, lid 4, van het Europol-besluit mogen dergelijke gegevens niet langer dan achttien maanden na de sluiting van het gegevensbestand worden bewaard.

3.   De resultaten van een analysebestand mogen door Europol elektronisch worden opgeslagen gedurende ten hoogste drie jaar na de sluiting van het bestand, op voorwaarde dat zij in een apart bestand worden opgeslagen en dat er geen nieuwe gegevens aan worden toegevoegd. Na deze periode mogen de resultaten alleen worden opgeslagen in de vorm van een papieren document.

Artikel 18

Koppeling van bestanden en overdracht tussen bestanden

1.   Wanneer blijkt dat gegevens in een analysebestand ook relevant kunnen zijn voor andere analysebestanden, worden de volgende procedures gevolgd:

a)

indien een volledige koppeling van de gegevens uit twee bestanden wordt voorgesteld, wordt overeenkomstig artikel 16 van het Europol-besluit een nieuw bestand met de gegevens uit die twee bestanden aangelegd. Het besluit tot koppeling van beide bestanden wordt genomen door alle deelnemers aan die originele bestanden. In dat geval worden de originele bestanden gesloten;

b)

indien gegevens in een bestand gedeeltelijk relevant zijn voor een ander bestand, besluiten de verstrekkers van de gegevens of deze gegevens worden overgebracht naar het andere bestand.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen heeft de overdracht geen gevolgen voor de termijnen voor de toetsing van de gegevens die van het ene naar het andere analysebestand zijn overgebracht.

Artikel 19

Nieuwe technologieën

Het gebruik van nieuwe technologieën bij de verwerking van gegevens voor analysedoeleinden is alleen toegestaan indien alle redelijke maatregelen zijn getroffen om te garanderen dat het gebruik voldoet aan de voor Europol geldende voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens. De directeur dient met het gemeenschappelijk controleorgaan vooraf overleg te plegen wanneer het gebruik van dergelijke technologieën problemen meebrengt voor de toepassing van de voorschriften inzake gegevensbescherming.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Herziening van de regels

Uiterlijk op 1 januari 2013 worden deze regels onder toezicht van de raad van bestuur geëvalueerd.

Voorstellen tot wijziging van deze regels worden bestudeerd door de raad van bestuur met het oog op de goedkeuring ervan door de Raad volgens de procedure van artikel 14, lid 1, derde alinea, van het Europol-besluit.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze regels treden in werking op 1 januari 2010.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

B. ASK


(1)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

(2)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


V Besluiten die zijn aangenomen vanaf 1 december 2009 op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag

BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE VERPLICHT IS

11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/23


VERORDENING (EU) Nr. 1205/2009 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 december 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2009.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

50,4

MA

51,8

TN

90,9

TR

64,0

ZZ

64,3

0707 00 05

EG

155,5

MA

49,3

TR

72,7

ZZ

92,5

0709 90 70

MA

51,4

TR

121,0

ZZ

86,2

0805 10 20

AR

70,4

MA

48,8

TR

60,1

ZA

61,3

ZZ

60,2

0805 20 10

MA

74,1

ZZ

74,1

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

54,0

IL

75,3

TR

75,1

ZZ

68,1

0805 50 10

TR

76,0

ZZ

76,0

0808 10 80

CA

65,1

CN

131,4

MK

23,6

US

88,2

ZZ

77,1

0808 20 50

CN

47,8

US

129,6

ZZ

88,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/25


VERORDENING (EU) Nr. 1206/2009 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2009

houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor mageremelkpoeder in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 619/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot opening van een permanente inschrijving voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1454/2007 van de Commissie van 10 december 2007 houdende gemeenschappelijke bepalingen betreffende inschrijvingen voor de vaststelling van uitvoerrestituties voor bepaalde landbouwproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 8 december 2009.

(3)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 619/2008 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 8 december 2009, geen restitutie toegekend voor de in artikel 1, onder c), respectievelijk artikel 2 van die verordening bedoelde producten en bestemmingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 december 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2009.

Voor de Commissie namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 20.

(3)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 69.


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/26


VERORDENING (EU) Nr. 1207/2009 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2009

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 143,

Gelet op Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (2), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de regeling inzake aanvullende invoerrechten en zijn de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. De representatieve prijzen moeten derhalve worden bekendgemaakt.

(3)

Deze wijziging moet, gezien de marktsituatie, zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2009.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8.

(3)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.


BIJLAGE

van de verordening van de Commissie van 10 december 2009 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3, lid 3, bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

77,0

4

AR

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

115,1

1

BR

104,8

4

AR

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

194,8

33

BR

185,9

37

AR

280,9

6

CL

0207 14 50

Borsten van kippen, bevroren

195,0

5

BR

0207 14 60

Dijen van kippen, bevroren

107,4

11

BR

94,5

15

AR

0207 25 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 80 %), bevroren

157,1

1

BR

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

248,4

15

BR

283,3

4

CL

0408 11 80

Eigeel

341,4

0

AR

0408 91 80

Eieren uit de schaal, gedroogd

349,9

0

AR

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

225,7

18

BR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.”


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/28


VERORDENING (EU) Nr. 1208/2009 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2009

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector eieren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (1), en met name op artikel 164, lid 2, laatste alinea, en artikel 170,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XIX van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de eiermarkt, moeten uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de regels en bepaalde criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167, 169 en 170 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de restituties naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

(4)

De restituties moeten slechts worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap mogen worden verhandeld en die voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (2) en van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3), alsmede aan de voorwaarden inzake het merken die zijn vastgesteld in bijlage XIV, punt A, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De voor de restituties als bedoeld in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 in aanmerking komende producten, alsmede het bedrag van die restituties zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening, en gelden onder voorbehoud van de naleving van de in lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De op grond van lid 1 voor restituties in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de vereisten van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en moeten met name in een erkende inrichting zijn bereid en voldoen aan de voorwaarden voor het merken, die zijn vastgesteld in bijlage II, sectie I, van Verordening (EG) nr. 853/2004 en in bijlage XIV, punt A, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 december 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2009.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.


BIJLAGE

Uitvoerrestituties in de sector eieren van toepassing vanaf 11 december 2009

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

0407 00 11 9000

A02

EUR/100 st.

0,39

0407 00 19 9000

A02

EUR/100 st.

0,20

0407 00 30 9000

E09

EUR/100 kg

0,00

E10

EUR/100 kg

18,00

E19

EUR/100 kg

0,00

0408 11 80 9100

A03

EUR/100 kg

84,72

0408 19 81 9100

A03

EUR/100 kg

42,53

0408 19 89 9100

A03

EUR/100 kg

42,53

0408 91 80 9100

A03

EUR/100 kg

53,67

0408 99 80 9100

A03

EUR/100 kg

9,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

E09

Uitvoer naar Koeweit, Bahrein, Oman, Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten, Jemen, Hongkong SAR, Rusland en Turkije

E10

Uitvoer naar Zuid-Korea, Japan, Maleisië, Thailand, Taiwan en de Filipijnen

E19

Uitvoer naar alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland en de bestemmingen bedoeld onder E09 en E10


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/30


VERORDENING (EU) Nr. 1209/2009 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2009

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1159/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 december 2009

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 december 2009, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1159/2009 van de Commissie (3).

(2)

Aangezien het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR/t verschilt van het vastgestelde recht, moet een overeenkomstige aanpassing van de bij Verordening (EG) nr. 1159/2009 vastgestelde invoerrechten plaatsvinden.

(3)

Verordening (EG) nr. 1159/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 1159/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 11 december 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2009.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.

(3)  PB L 314 van 1.12.2009, blz. 3.


BIJLAGE I

Vanaf 11 december 2009 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

8,78

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

32,76

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

17,53

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

17,53

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

32,76


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

30.11.2009-9.12.2009

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

152,42

103,68

Fob-prijs VSA

131,77

121,77

101,77

78,87

Golfpremie

14,49

Grote-Merenpremie

13,89

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

22,95 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

46,83 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/33


VERORDENING (EU) Nr. 1210/2009 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2009

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op eieren en eigeel, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 162, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, lid 1, onder s), en in deel XIX van bijlage I bij die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die in deel V van bijlage XX bij die verordening worden genoemd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in deel V van bijlage XX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1043/2005 dient de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten te worden vastgesteld voor dezelfde periode als die welke is gekozen voor de vaststelling van de restituties voor dezelfde producten die in onverwerkte toestand worden uitgevoerd.

(4)

In artikel 11 van de in het kader van de Uruguayronde gesloten landbouwovereenkomst is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1, lid 1, onder s), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van in deel V van bijlage XX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde goederen, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 december 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2009.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Ondernemingen en industrie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.


BIJLAGE

Restituties die met ingang van 11 december 2009 van toepassing zijn op eieren en eigeel die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving

Bestemming (1)

Restituties

0407 00

Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt:

 

 

– van pluimvee:

 

 

0407 00 30

– – andere:

 

 

a)

in geval van uitvoer van ovoalbumine van de GN-codes 3502 11 90 en 3502 19 90

02

0,00

03

18,00

04

0,00

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

01

0,00

0408

Vogeleieren uit de schaal en eigeel, vers, gedroogd, gestoomd of in water gekookt, in een bepaalde vorm gebracht, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen:

 

 

– eigeel:

 

 

0408 11

– – gedroogd:

 

 

ex 0408 11 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

84,72

0408 19

– – andere:

 

 

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ex 0408 19 81

– – – – vloeibaar:

 

 

ongezoet

01

42,53

ex 0408 19 89

– – – – bevroren:

 

 

ongezoet

01

42,53

– andere:

 

 

0408 91

– – gedroogd:

 

 

ex 0408 91 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

53,67

0408 99

– – andere:

 

 

ex 0408 99 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

9,00


(1)  De bestemmingen zijn:

01

derde landen. Voor Zwitserland en Liechtenstein gelden deze restituties niet voor de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972;

02

Bahrein, Hongkong SAR, Jemen, Koeweit, Oman, Qatar, Rusland, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten;

03

de Filipijnen, Japan, Maleisië, Taiwan, Thailand en Zuid-Korea, en

04

alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland en van de bestemmingen bedoeld onder 02 en 03.


BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE NIET VERPLICHT IS

11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/35


BESLUIT VAN DE RAAD

van 1 december 2009

houdende vaststelling van zijn reglement van orde

(2009/937/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 240, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door het Verdrag van Lissabon worden de werking, het voorzitterschap en de structuur van de Raad op verschillende punten gewijzigd, en komen er wijzigingen in het stelsel van rechtshandelingen van de Unie en in het verloop van de vaststellingsprocedure van de besluiten, waarbij met name onderscheid wordt gemaakt tussen wetgevingshandelingen en overige besluiten.

(2)

Het reglement van orde dat op 15 september 2006 (1) is vastgesteld, dient derhalve te worden vervangen door een reglement van orde dat de wijzigingen bevat die nodig zijn voor de uitvoering van het Verdrag van Lissabon.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:

Artikel 1

Het reglement van orde van de Raad van 15 september 2006 wordt vervangen door de bepalingen in de bijlage.

In afwijking van artikel 2, lid 2, van Bijlage III van het reglement van orde van de Raad zijn de bevolkingscijfers die bij het onderhavige besluit worden toegevoegd aan artikel 1 van de genoemde bijlage van toepassing voor de periode van 1 december 2009 tot en met 31 december 2010.

Artikel 2

Overeenkomstig het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie is artikel 3, lid 3, van het reglement van orde van de Raad zoals vastgesteld bij het onderhavige besluit van toepassing op de ontwerp-wetgevingshandelingen die vanaf de dag van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon worden vastgesteld en doorgestuurd.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 december 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

B. ASK


(1)  Besluit 2006/683/EG, Euratom van de Raad van 15 september 2006 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 285 van 16.10.2006, blz. 47).


BIJLAGE

REGLEMENT VAN ORDE VAN DE RAAD

Artikel 1

Algemene bepalingen, convocatie en vergaderplaatsen

1.   De Raad wordt door zijn voorzitter, op diens initiatief, op initiatief van een van zijn leden of van de Commissie, in vergadering bijeengeroepen (1).

2.   Zeven maanden vóór de aanvang van het betrokken halfjaar doet het voorzitterschap voor elke Raadsformatie en na passend overleg, mededeling van de beoogde data voor de zittingen die de Raad moet houden om zijn wetgevingswerkzaamheden te verrichten of operationele besluiten te nemen. Deze data worden opgenomen in één document dat voor alle Raadsformaties geldt.

3.   De Raad heeft zijn zetel te Brussel. In de maanden april, juni en oktober houdt de Raad zijn zittingen in Luxemburg (2).

In uitzonderlijke omstandigheden kan de Raad of het Comité van permanente vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten (Coreper), met eenparigheid van stemmen, op deugdelijke gronden besluiten dat een zitting op een andere plaats wordt gehouden.

4 (3).   Het voorzitterschap van de Raad, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken, wordt gedurende 18 maanden door vooraf bepaalde groepen van drie lidstaten vervuld. Deze groepen worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid van de lidstaten samengesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de lidstaten en het geografisch evenwicht binnen de Unie.

Ieder lid van de groep zit bij toerbeurt gedurende een periode van zes maanden alle Raadsformaties voor, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken. De andere leden van de groep staan het voorzitterschap in al zijn verantwoordelijkheden bij op basis van een gemeenschappelijk programma. De leden van de groep kunnen onderling tot andere regelingen besluiten.

5.   De besluiten van de Raad of het Coreper uit hoofde van dit reglement van orde worden aangenomen met gewone meerderheid van stemmen, tenzij dit reglement in een andere stemprocedure voorziet.

In dit reglement van orde gelden, behoudens specifieke bepalingen, verwijzingen naar het voorzitterschap of de voorzitter als verwijzingen naar iedere persoon die het voorzitterschap van een Raadsformatie of, in voorkomend geval, van een voorbereidende instantie van de Raad vervult.

Artikel 2

Raadsformaties, rol van de formatie Algemene Zaken en van de formatie Externe Betrekkingen en programmering

1.   De Raad komt in verschillende formaties bijeen, afhankelijk van de besproken aangelegenheden. De lijst van Raadsformaties andere dan die van Algemene Zaken en van Buitenlandse Zaken, wordt door de Europese Raad vastgesteld met gekwalificeerde meerderheid van stemmen (4). De lijst van Raadsformaties staat in bijlage I.

2.   De Raad Algemene Zaken zorgt voor de samenhang van de werkzaamheden van de verschillende Raadsformaties. De Raad Algemene Zaken bereidt de bijeenkomsten van de Europese Raad voor en volgt deze op, in samenspraak met de voorzitter van de Europese Raad en de Commissie (5). Hij is verantwoordelijk voor de algehele coördinatie van het beleid, voor institutionele en administratieve vraagstukken, horizontale dossiers die gevolgen hebben voor verschillende beleidsterreinen van de Europese Unie zoals het meerjarig financieel kader en de uitbreiding, alsmede voor elk dossier waarmee hij door de Europese Raad wordt belast, met inachtneming van de regels betreffende de werking van de Economische en Monetaire Unie.

3.   De wijze waarop de bijeenkomsten van de Europese Raad worden voorbereid is geregeld bij artikel 3 van het reglement van orde van de Europese Raad, als volgt:

a)

Met het oog op de in artikel 2, lid 2, van het reglement van orde van de Europese Raad bedoelde voorbereiding, legt de voorzitter ten minste vier weken voor elke in artikel 1, lid 1, van het reglement van orde van de Europese Raad bedoelde gewone bijeenkomst van de Europese Raad, in nauwe samenwerking met het lid van de Europese Raad dat de lidstaat vertegenwoordigt die het halfjaarlijks voorzitterschap van de Raad bekleedt, en met de voorzitter van de Commissie, de Raad Algemene Zaken een geannoteerde ontwerp-agenda voor.

Bijdragen van andere Raadsformaties aan de werkzaamheden van de Europese Raad worden uiterlijk twee weken voor de bijeenkomst van de Europese Raad toegezonden aan de Raad Algemene Zaken.

De voorzitter van de Europese Raad bereidt in nauwe samenwerking zoals bedoeld in de eerste alinea, de ontwerp-beleidslijnen voor de conclusies van de Europese Raad en, in voorkomend geval, de ontwerp-conclusies en ontwerp-besluiten van de Europese Raad voor, die worden besproken in de Raad Algemene Zaken.

Binnen vijf dagen voorafgaand aan de bijeenkomst van de Europese Raad wordt een laatste zitting van de Raad Algemene Zaken gehouden. De voorzitter van de Europese Raad stelt in het licht van deze laatste besprekingen de voorlopige agenda op.

b)

Behalve om dwingende en onvoorziene redenen, bijvoorbeeld in verband met de internationale actualiteit, mag tussen de zitting van de Raad Algemene Zaken na afloop waarvan de voorlopige agenda van de Europese Raad wordt opgesteld, en de bijeenkomst van de Europese Raad, geen enkele andere Raadsformatie of voorbereidende instantie een aan de Europese Raad voorgelegde aangelegenheid bespreken.

c)

De Europese Raad stelt bij het begin van zijn bijeenkomst zijn agenda vast.

In de regel moeten de in de agenda opgenomen aangelegenheden op voorhand zijn bestudeerd, overeenkomstig de bepalingen van dit lid.

4.   De Raad Algemene Zaken draagt in samenwerking met de Commissie in het kader van een meerjarenprogrammering overeenkomstig lid 6, zorg voor de samenhang en de continuïteit van de werkzaamheden van de verschillende Raadsformaties (6).

5.   De Raad Buitenlandse Zaken werkt het externe optreden van de Unie uit volgens de door de Europese Raad vastgestelde strategische lijnen en zorgt voor de samenhang in het externe optreden van de Europese Unie (7). Hij is verantwoordelijk voor het gehele externe optreden van de Unie, namelijk het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, de gemeenschappelijke handelspolitiek, alsmede ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp.

De Raad Buitenlandse Zaken wordt voorgezeten door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die zich, indien nodig kan laten vervangen door het lid dat in deze formatie de lidstaat vertegenwoordigt die het halfjaarlijks voorzitterschap van de Raad bekleedt (8).

6.   Om de 18 maanden wordt door de vooraf bepaalde groep van drie lidstaten die overeenkomstig artikel 1, lid 4, tijdens deze periode het voorzitterschap van de Raad bekleden, een ontwerp-programma van de Raadswerkzaamheden voor de betreffende periode opgesteld. Voor werkzaamheden die in die periode verband houden met buitenlandse zaken wordt dit ontwerp opgesteld met de voorzitter van die Raadsformatie. Dit ontwerp-programma wordt opgesteld in nauwe samenwerking met de Commissie en de voorzitter van de Europese Raad, na passend overleg. Het wordt in één document, uiterlijk een maand vóór de betreffende periode ingediend, zodat het door de Raad Algemene Zaken kan worden goedgekeurd (9).

7.   Het voorzitterschap van de betreffende periode stelt, na passend overleg, voor elke Raadsformatie ontwerp-agenda's van de voor de komende zes maanden geplande Raadszittingen op, waarin ter indicatie de beoogde wetgevingswerkzaamheden en operationele besluiten worden vermeld. Deze ontwerpen worden uiterlijk één week voor het betreffende halfjaar opgesteld op basis van het 18-maandenprogramma van de Raad en na raadpleging van de Commissie. Zij worden opgenomen in één document dat voor alle Raadsformaties geldt. Indien nodig, kunnen meer Raadszittingen dan de aanvankelijk beoogde worden gepland.

Indien in de loop van een halfjaar blijkt dat een voor die periode geplande zitting niet meer gerechtvaardigd is, roept het voorzitterschap deze niet bijeen.

Artikel 3 (10)

Agenda

1.   De voorzitter stelt voor iedere zitting de voorlopige agenda op, rekening houdend met het 18-maandenprogramma van de Raad. De agenda wordt ten minste veertien dagen voor de aanvang van de zitting aan de overige leden van de Raad en aan de Commissie toegezonden. Hij wordt op hetzelfde tijdstip naar de nationale parlementen van de lidstaten gezonden.

2.   De voorlopige agenda bevat de punten waarvoor het door een lid van de Raad of door de Commissie ingediende verzoek tot agendering en, in voorkomend geval, de daarop betrekking hebbende documentatie, ten minste zestien dagen voor de aanvang van de zitting op het secretariaat-generaal zijn ontvangen. Op de voorlopige agenda wordt tevens door middel van een asterisk aangegeven over welke punten het voorzitterschap, een lid van de Raad of de Commissie een stemming kunnen vragen. Een punt wordt aldus aangeduid zodra aan alle procedurele vereisten van de Verdragen is voldaan.

3.   Indien de periode van acht weken genoemd in het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid van toepassing is, worden de punten betreffende de aanneming van een wetgevingshandeling of een standpunt in eerste lezing in het kader van een gewone wetgevingsprocedure pas met het oog op een besluit op de voorlopige agenda geplaatst nadat de genoemde periode van acht weken is verstreken.

De Raad kan van de in de eerste alinea genoemde periode van acht weken afwijken ten aanzien van het agenderen van een punt waarvoor de in artikel 4 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie bedoelde uitzondering in spoedeisende gevallen geldt. De Raad spreekt zich uit overeenkomstig de stemprocedure die geldt voor het aannemen van het betreffende besluit of standpunt.

Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen moeten tussen de plaatsing van een ontwerp van wetgevingshandeling op de voorlopige agenda van de Raad en de vaststelling van een standpunt tien dagen verstrijken (11).

4.   Op de voorlopige agenda kunnen slechts de punten worden geplaatst waarvoor de documentatie uiterlijk op de verzenddatum van deze agenda aan de leden van de Raad en aan de Commissie wordt toegezonden.

5.   Het secretariaat-generaal doet aan de leden van de Raad en aan de Commissie de verzoeken tot agendering van punten en de documentatie toekomen waarvoor de bovengenoemde termijnen niet in acht zijn genomen.

Tenzij de urgentie gebiedt anders te handelen en onverminderd lid 3, worden punten die betrekking hebben op ontwerp-wetgevingshandelingen waarvan het Coreper de behandeling niet uiterlijk aan het einde van de week voorafgaand aan de week vóór de zitting heeft voltooid, door het voorzitterschap van de voorlopige agenda afgevoerd.

6.   De voorlopige agenda wordt gesplitst in twee delen, die gewijd zijn aan beraadslagingen over wetgevingshandelingen respectievelijk niet-wetgevingswerkzaamheden. Het eerste deel wordt „Wetgevingsberaadslagingen” genoemd en het tweede deel „Niet-wetgevingswerkzaamheden”.

De punten in de respectieve delen van de voorlopige agenda, worden gesplitst in A- en B-punten. Als A-punt worden de punten opgenomen die de Raad zonder debat kan goedkeuren, met dien verstande dat ieder lid van de Raad, alsmede de Commissie, bij de goedkeuring ervan zijn mening kenbaar kan maken en verklaringen in de notulen kan laten opnemen.

7.   De agenda wordt bij de aanvang van iedere zitting door de Raad vastgesteld. Punten die niet op de voorlopige agenda voorkomen, kunnen slechts met eenparigheid van stemmen op de agenda worden geplaatst. Aldus geagendeerde punten kunnen in stemming worden gebracht indien aan alle procedurele vereisten van de Verdragen is voldaan.

8.   Indien een standpuntbepaling ten aanzien van een A-punt evenwel aanleiding kan geven tot een nieuw debat of indien een lid van de Raad of de Commissie hierom verzoekt, wordt dit punt van de agenda afgevoerd, tenzij de Raad anders beslist.

9.   Elk verzoek om een punt onder „diversen” op te nemen, gaat vergezeld van een schriftelijke toelichting.

Artikel 4

Vertegenwoordiging van een lid van de Raad

Behoudens de bepalingen van artikel 11 inzake de overdracht van stemrecht, kan een lid van de Raad dat verhinderd is een zitting bij te wonen, zich laten vertegenwoordigen.

Artikel 5

Zittingen

1.   De Raad beraadslaagt en stemt in openbare zitting over een ontwerp van wetgevingshandeling (12). In andere gevallen, behalve die genoemd in artikel 8, zijn de zittingen van de Raad niet openbaar.

2.   De Commissie wordt uitgenodigd deel te nemen aan de zittingen van de Raad. Hetzelfde geldt voor de Europese Centrale Bank in de gevallen waarin deze van haar initiatiefrecht gebruikmaakt. De Raad kan echter besluiten te beraadslagen buiten tegenwoordigheid van de Commissie of de Europese Centrale Bank.

3.   De leden van de Raad en van de Commissie kunnen zich laten vergezellen door ambtenaren die hen bijstaan. De namen en functies van deze ambtenaren worden vooraf aan het secretariaat-generaal meegedeeld. Het maximale aantal personen per delegatie dat zich tegelijkertijd in de vergaderzaal bevindt, de leden van de Raad daaronder begrepen, kan door de Raad worden vastgesteld.

4.   Toegang tot de zittingen van de Raad wordt uitsluitend verleend op vertoon van een door het secretariaat-generaal uitgereikte pas.

Artikel 6

Geheimhoudingsplicht en overlegging van documenten in rechte

1.   Onverminderd de artikelen 7, 8 en 9 alsmede de bepalingen betreffende de toegang van het publiek tot documenten, zijn de beraadslagingen van de Raad aan geheimhouding onderworpen, voor zover de Raad niet anders besluit.

2.   De Raad of het Coreper kan toestemming verlenen tot het in rechte overleggen van afschriften van of uittreksels uit Raadsdocumenten die nog niet overeenkomstig de bepalingen betreffende de toegang van het publiek tot documenten voor het publiek beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 7

Wetgevingsprocedure en openbaarheid

1.   De Raad beraadslaagt en stemt in openbare zitting over een ontwerp van wetgevingshandeling. Daartoe bevat de agenda een deel genaamd „Wetgevingsberaadslagingen”.

2.   De aan de Raad voorgelegde documenten die zijn vermeld onder een agendapunt van het deel „Wetgevingsberaadslagingen” worden openbaar gemaakt, evenals de delen van de notulen van de Raad die op dat agendapunt betrekking hebben.

3.   De openbare zittingen van de Raad met betrekking tot het deel „Wetgevingsberaadslagingen” van zijn agenda, worden met audiovisuele middelen voor het publiek toegankelijk gesteld, met name in een luisterzaal, en via videostreaming in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie uitgezonden. Een opname ervan moet minstens een maand lang op de internetsite van de Raad beschikbaar zijn. Het resultaat van de stemming wordt visueel weergegeven.

Het secretariaat-generaal draagt er zorg voor het publiek vooraf op de hoogte te brengen van de dagen en - bij benadering - het uur waarop deze audiovisuele uitzendingen plaatsvinden en treft alle praktische maatregelen om voor een behoorlijke toepassing van dit artikel te zorgen.

4.   De uitslag van de stemmingen en de stemverklaringen van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers in het bemiddelingscomité in kader van de gewone wetgevingsprocedure, alsmede de verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de vergadering van het bemiddelingscomité, worden openbaar gemaakt.

5.   Wanneer hem wetgevingsvoorstellen of -initiatieven worden voorgelegd, onthoudt de Raad zich ervan instrumenten aan te nemen waarin de Verdragen niet voorzien, zoals resoluties, conclusies of andere verklaringen dan die welke de aanneming van de handeling vergezelden en voor opneming in de notulen van de Raad bestemd zijn.

Artikel 8

Andere gevallen van openbare beraadslagingen van de Raad en openbare debatten

1.   Indien de Raad een niet-wetgevend voorstel wordt voorgelegd met betrekking tot de aanneming van in of voor de lidstaten bindende rechtsregels in de vorm van verordeningen, richtlijnen of besluiten, op grond van de desbetreffende bepalingen van de Verdragen - met uitzondering van administratieve of budgettaire handelingen, handelingen die verband houden met interinstitutionele of internationale betrekkingen of niet-bindende handelingen (zoals conclusies, aanbevelingen of resoluties) - is de eerste beraadslaging van de Raad over belangrijke nieuwe voorstellen openbaar. Het voorzitterschap bepaalt welke nieuwe voorstellen belangrijk zijn, maar de Raad of het Coreper kan in voorkomende gevallen anders besluiten.

Het voorzitterschap kan per geval besluiten dat de daaropvolgende beraadslagingen van de Raad over een in lid 1 bedoeld voorstel openbaar zijn, maar de Raad of het Coreper kan anders besluiten.

2.   Op grond van een door de Raad of het Coreper met gekwalificeerde meerderheid van stemmen genomen besluit houdt de Raad openbare debatten over gewichtige aangelegenheden die de belangen van de Europese Unie en haar burgers betreffen.

De aangelegenheden of specifieke thema's voor een dergelijk debat worden door het voorzitterschap, de leden van de Raad of de Commissie voorgesteld, met inachtneming van het gewicht ervan en van hun belang voor de burger.

3.   De Raad Algemene Zaken voert een openbaar oriënterend debat over het 18-maandenprogramma van de Raad. De oriënterende debatten die andere Raadsformaties over hun prioriteiten voeren, zijn eveneens openbaar. De presentatie door de Commissie van haar vijfjarenprogramma, haar jaarlijkse werkprogramma en haar jaarlijkse beleidsstrategie, alsmede het daaropvolgende debat in de Raad, zijn openbaar.

4.   Vanaf het tijdstip waarop de voorlopige agenda overeenkomstig artikel 3 wordt toegezonden:

a)

worden de in overeenstemming met lid 1 openbare agendapunten van de Raad aangeduid met de woorden „openbare beraadslaging”;

b)

worden de in overeenstemming met de leden 2 en 3 openbare agendapunten van de Raad aangeduid met de woorden „openbaar debat”.

De beraadslagingen en debatten van de Raad die in overeenstemming met dit artikel openbaar zijn, worden voor het publiek toegankelijk gesteld met audiovisuele middelen als bedoeld in artikel 7, leden 2 en 3.

Artikel 9

Openbaarheid van stemmingen, stemverklaringen en notulen in andere gevallen

1.   Indien de Raad, niet-wetgevingshandelingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, aanneemt, worden de uitslag van de stemming en de stemverklaringen van de leden van de Raad, alsmede de verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de aanneming van deze handelingen, openbaar gemaakt.

2.   De uitslag van de stemmingen wordt voorts openbaar gemaakt:

a)

indien de Raad optreedt in het kader van titel V van het VEU, bij eenparig besluit dat de Raad of het Coreper op verzoek van een van zijn leden heeft genomen;

b)

in de andere gevallen, bij besluit dat de Raad of het Coreper op verzoek van een van zijn leden heeft genomen.

In de gevallen waarin de uitslag van een stemming in de Raad overeenkomstig de eerste alinea, onder a) en b), openbaar wordt gemaakt, worden op verzoek van de betrokken leden van de Raad de stemverklaringen eveneens openbaar gemaakt, met inachtneming van dit reglement van orde, van de rechtszekerheid en van de belangen van de Raad.

De verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de aanneming van de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde handelingen, worden openbaar gemaakt bij besluit dat de Raad of het Coreper op verzoek van een van zijn leden heeft genomen.

3.   Tenzij de beraadslagingen van de Raad overeenkomstig de artikelen 7 en 8 openbaar zijn, wordt de uitslag van de stemming niet openbaar gemaakt in het geval van beraadslagingen die leiden tot een indicatieve stemming of tot de aanneming van voorbereidende handelingen.

Artikel 10

Toegang van het publiek tot de documenten van de Raad

De specifieke bepalingen inzake de toegang van het publiek tot de documenten van de Raad staan in bijlage II.

Artikel 11

Stemprocedure en quorum

1.   De Raad stemt op initiatief van zijn voorzitter.

Voorts is de voorzitter verplicht te laten stemmen op initiatief van een lid van de Raad of van de Commissie, voor zover een meerderheid van de leden van de Raad zich in die zin uitspreekt.

2.   De leden van de Raad stemmen in de volgorde die voor de lidstaten is vastgesteld overeenkomstig de lijst van de opeenvolgende voorzitterschappen, te beginnen met het lid dat volgt op het lid dat het voorzitterschap uitoefent.

3.   Ieder lid van de Raad kan slechts door één ander lid worden gemachtigd om namens hem te stemmen (13).

4.   Er kan slechts worden gestemd indien ten minste de meerderheid van de leden van de Raad die op grond van de Verdragen aan de stemming kunnen deelnemen, aanwezig is. Op het tijdstip van de stemming controleert de voorzitter, bijgestaan door het secretariaat-generaal, of het quorum is bereikt.

5.   Tot en met 31 oktober 2014 wordt, bij de aanneming van een besluit door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, indien een lid van de Raad daarom verzoekt, nagegaan of de lidstaten die de gekwalificeerde meerderheid vormen, op basis van de in artikel 1 van bijlage III vermelde bevolkingscijfers ten minste 62 % van de totale bevolking van de Europese Unie vertegenwoordigen. Dit lid is ook van toepassing tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017 indien een lid van de Raad daarom verzoekt overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen.

Artikel 12

Gewone schriftelijke procedure en stilzwijgende procedure

1.   De besluiten van de Raad over een dringende aangelegenheid kunnen worden aangenomen door middel van een schriftelijke stemming, indien de Raad of het Coreper met eenparigheid van stemmen besluit van deze procedure gebruik te maken. Ook de voorzitter kan, in bijzondere omstandigheden, voorstellen van deze procedure gebruik te maken, in welk geval de schriftelijke stemming kan plaatsvinden indien alle lidstaten deze procedure aanvaarden.

In de gevallen waarin de schriftelijke stemming een onderwerp betreft dat de Commissie bij de Raad aanhangig heeft gemaakt, is de toepassing van de schriftelijke procedure afhankelijk van het akkoord van de Commissie.

Het secretariaat-generaal stelt elke maand een overzicht op van de volgens de schriftelijke procedure aangenomen besluiten. Dat overzicht bevat de eventuele in de notulen van de Raad op te nemen verklaringen. De delen van dat overzicht die betrekking hebben op de aanneming van wetgevinghandelingen worden openbaar gemaakt.

2.   Op initiatief van het voorzitterschap kan de Raad volgens een vereenvoudigde schriftelijke procedure, „stilzwijgende procedure” genaamd:

a)

de tekst van het antwoord op een schriftelijke vraag of, in voorkomend geval, een mondelinge vraag van een lid van het Europees Parlement vaststellen, nadat het ontwerp-antwoord door het Coreper is behandeld (14);

b)

de leden van het Economisch en Sociaal Comité en de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's benoemen, nadat het ontwerp-besluit door het Coreper is behandeld;

c)

besluiten andere instellingen, organen of instanties te raadplegen, in de gevallen waarin dit bij de Verdragen is voorgeschreven;

d)

handelen ter uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, via het Coreu-netwerk („stilzwijgende Coreu-procedure”) (15).

In dat geval wordt de tekst, na het verstrijken van de door het voorzitterschap naar gelang van de urgentie gestelde termijn, geacht te zijn aangenomen, tenzij een lid van de Raad bezwaar maakt.

3.   De voltooiing van de schriftelijke procedures wordt door het secretariaat-generaal geconstateerd.

Artikel 13

Notulen

1.   Van iedere zitting worden notulen gemaakt, die na goedkeuring worden ondertekend door de secretaris-generaal. Hij kan zijn ondertekeningsbevoegdheid delegeren aan directeuren-generaal van het secretariaat-generaal.

In de notulen worden in de regel voor elk agendapunt vermeld:

de aan de Raad voorgelegde documenten;

de besluiten of conclusies van de Raad;

de verklaringen van de Raad en de verklaringen die een lid van de Raad of de Commissie wil laten notuleren.

2.   De ontwerp-notulen worden binnen twee weken door het secretariaat-generaal opgesteld en ter goedkeuring aan de Raad of aan het Coreper voorgelegd.

3.   Ieder lid van de Raad, of de Commissie, kan vóór de goedkeuring van de notulen verzoeken om de besprekingen over een bepaald agendapunt uitvoeriger weer te geven. Het verzoek kan in het Coreper worden gedaan.

4.   De notulen van het deel „Wetgevingsberaadslagingen” van de zittingen van de Raad worden na goedkeuring rechtstreeks aan de nationale parlementen gezonden, op hetzelfde tijdstip als aan de regeringen van de lidstaten.

Artikel 14

Beraadslagingen en besluiten op basis van documenten en ontwerpen die zijn gesteld in de bij de geldende talenregeling voorgeschreven talen

1.   Behoudens een andersluidend besluit dat de Raad, met eenparigheid van stemmen, op grond van de urgentie neemt, beraadslaagt en besluit de Raad alleen op de grondslag van documenten en ontwerpen die gesteld zijn in de door de geldende regeling van het taalgebruik voorgeschreven talen.

2.   Ieder lid van de Raad kan zich tegen beraadslaging verzetten indien de tekst van een amendement niet is gesteld in die van de in lid 1 bedoelde talen welke het lid van de Raad aanwijst.

Artikel 15

Ondertekening van de handelingen

De tekst van de door het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure aangenomen handelingen, alsmede van de door de Raad aangenomen handelingen, wordt voorzien van de handtekening van de voorzitter die op het ogenblik van de aanneming ervan in functie is, en van die van de secretaris-generaal. De secretaris-generaal kan zijn tekenbevoegdheid delegeren aan directeuren-generaal van het secretariaat-generaal.

Artikel 16 (16)

Ontbreken van het recht om aan de stemming deel te nemen

Bij de toepassing van dit reglement van orde zal overeenkomstig bijlage IV naar behoren rekening worden gehouden met de gevallen waarin een of meer leden van de Raad, op grond van de Verdragen, niet aan de stemming mogen deelnemen.

Artikel 17

Bekendmaking van de handelingen in het Publicatieblad

1.   De volgende handelingen worden door de secretaris-generaal in het Publicatieblad van de Europese Unie (hierna: „het Publicatieblad”genoemd) bekendgemaakt:

a)

de in artikel 297, lid 1 en lid 2, tweede alinea, van het VWEU bedoelde handelingen;

b)

de door de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure in eerste lezing vastgestelde standpunten, alsmede de motivering van deze standpunten;

c)

de overeenkomstig artikel 76 van het VWEU bij de Raad ter aanneming van een wetgevingshandeling ingediende initiatieven;

d)

de door de Unie gesloten internationale overeenkomsten.

In het Publicatieblad wordt melding gemaakt van de inwerkingtreding van deze overeenkomsten;

e)

de door de Unie gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, behalve in de gevallen waarin de Raad anders besluit op grond van de artikelen 4 en 9 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (17).

In het Publicatieblad wordt melding gemaakt van de inwerkingtreding van de in het Publicatieblad bekendgemaakte overeenkomsten.

2.   Behoudens andersluidend besluit van de Raad of het Coreper, worden de volgende teksten door de secretaris-generaal in het Publicatieblad bekendgemaakt:

a)

de overeenkomstig artikel 76 van het VWUE bij de Raad ingediende initiatieven in andere dan in lid 1, onder c) genoemde gevallen;

b)

de in artikel 297, lid 2, derde alinea, van het VWEU bedoelde richtlijnen en besluiten, de aanbevelingen en adviezen, met uitzondering van de in lid 3 bedoelde besluiten.

3.   De Raad of het Coreper beslist per geval, met eenparigheid van stemmen, omtrent de bekendmaking in het Publicatieblad door de secretaris-generaal, van de in artikel 25 van het VEU bedoelde besluiten.

4.   De Raad of het Coreper beslist per geval, rekening houdend met de eventuele bekendmaking van de basishandeling, omtrent de bekendmaking in het Publicatieblad door de secretaris-generaal van de volgende handelingen:

a)

de uitvoeringsbesluiten voor de in artikel 25 van het VEU bedoelde besluiten;

b)

de overeenkomstig artikel 31, lid 2, eerste en tweede streepje, van het VEU aangenomen besluiten;

c)

de overige handelingen van de Raad, zoals conclusies of resoluties.

5.   Bij de sluiting van een overeenkomst tussen de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en een of meer staten of internationale organisaties op grond waarvan een orgaan wordt ingesteld dat bevoegd is tot het nemen van besluiten, beslist de Raad of de besluiten van dat orgaan in het Publicatieblad zullen worden bekendgemaakt.

Artikel 18

Ondertekening van de handelingen

1.   De in artikel 297, lid 2, derde alinea, van het VWEU bedoelde richtlijnen en besluiten, worden door de secretaris-generaal of namens hem door een directeur-generaal ter kennis gebracht van de adressaten.

2.   De hieronder bedoelde handelingen worden, voor zover zij niet in het Publicatieblad worden bekendgemaakt, door de secretaris-generaal of namens hem door een directeur-generaal ter kennis gebracht van de adressaten:

a)

de aanbevelingen;

b)

de in artikel 25 van het VEU bedoelde besluiten;

3.   De secretaris-generaal of namens hem een directeur-generaal zendt aan de regeringen van de lidstaten en aan de Commissie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de in artikel 297, lid 2, derde alinea, van het VWEU bedoelde richtlijnen en besluiten van de Raad, alsmede van de aanbevelingen van de Raad.

Artikel 19 (18)

Coreper, comités en werkgroepen

1.   Het Coreper heeft tot taak de werkzaamheden van de Raad voor te bereiden en de door de Raad verstrekte opdrachten uit te voeren. Hij ziet in elk geval (19) toe op de samenhang van het beleid en het optreden van de Europese Unie, alsmede op de inachtneming van de volgende beginselen en regels:

a)

de beginselen van wettigheid, subsidiariteit, evenredigheid en motivering van de handelingen;

b)

de regels tot vaststelling van de bevoegdheden van de instellingen, organen en instanties van de Unie;

c)

de begrotingsvoorschriften;

d)

de voorschriften ten aanzien van procedures, transparantie en redactionele kwaliteit.

2.   Alle agendapunten van een Raadszitting worden vooraf behandeld door het Coreper, tenzij dit anders besluit. Gepoogd wordt op het niveau van het Coreper een akkoord te bereiken, dat ter aanneming aan de Raad wordt voorgelegd. Het Coreper zorgt ervoor dat de dossiers in adequate vorm aan de Raad worden voorgelegd en reikt in voorkomend geval oriëntaties, keuzemogelijkheden of voorstellen tot oplossing aan. In spoedgevallen kan de Raad met eenparigheid van stemmen besluiten te beraadslagen en te beslissen zonder dat de voorafgaande behandeling heeft plaatsgevonden.

3.   Er kunnen door, of met goedkeuring van het Coreper comités of werkgroepen worden ingesteld voor het verrichten van bepaalde vooraf omschreven voorbereidende werkzaamheden of studies.

Het secretariaat-generaal draagt zorg voor de bijwerking en de openbaarmaking van de lijst van de voorbereidende instanties. Alleen de comités en werkgroepen die op deze lijst zijn vermeld, kunnen als voorbereidende instantie van de Raad bijeenkomen.

4.   Het Coreper wordt, naar gelang van de onderwerpen op de agenda, voorgezeten door de permanent vertegenwoordiger of de plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad Algemene Zaken bekleedt.

Het Politiek en veiligheidscomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

De andere voorbereidende instanties van de diverse Raadsformaties, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken, worden voorgezeten door een afgevaardigde van de lidstaat die het voorzitterschap van de bedoelde formatie bekleedt, tenzij de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen anders besluit. De in lid 3, tweede alinea, bedoelde lijst bevat ook de voorbereidende instanties waarvoor de Raad, overeenkomstig artikel 4 van het besluit van de Europese Raad betreffende de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad, tot een ander soort voorzitterschap besloten heeft.

5.   Voor de voorbereiding van de zittingen van de Raad in formaties die eenmaal per halfjaar bijeenkomen en die in de eerste helft van het halfjaar worden gehouden, kunnen de vergaderingen van andere comités dan het Coreper en van werkgroepen die in het voorafgaande halfjaar worden gehouden, worden voorgezeten door een afgevaardigde van de lidstaat die het voorzitterschap van de bedoelde Raadszittingen zal bekleden.

6.   Onder voorbehoud van de gevallen waarin een ander soort voorzitterschap geldt, kan, indien een dossier hoofdzakelijk in een bepaald halfjaar moet worden behandeld, een afgevaardigde van de lidstaat die het voorzitterschap tijdens dat halfjaar zal bekleden, tijdens het voorgaande halfjaar de vergaderingen van de voorbereidende instanties van de Raad voorzitten waarin dat dossier wordt besproken. De praktische toepassing van dit lid geschiedt op basis van een akkoord tussen de twee betrokken voorzitterschappen.

In het specifieke geval van de behandeling van de begroting van de Unie voor een bepaald begrotingsjaar, worden de vergaderingen van de voorbereidende instanties van de Raad, behalve het Coreper, over de voorbereiding van punten op de agenda van de Raad inzake de behandeling van de begroting, voorgezeten door een afgevaardigde van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad zal bekleden in de tweede helft van het jaar dat aan het betrokken begrotingsjaar voorafgaat. Hetzelfde geldt, mits het andere voorzitterschap daarmee instemt, voor de uitoefening van het voorzitterschap van de Raadszittingen op het moment waarop de begrotingspunten in kwestie worden behandeld. De betrokken voorzitterschappen plegen overleg over de praktische regelingen.

7.   Overeenkomstig de hierna genoemde toepasselijke bepalingen, kan het Coreper de volgende procedurebesluiten aannemen, mits de desbetreffende punten ten minste drie werkdagen vóór de vergadering op de voorlopige agenda zijn geplaatst. Om van die termijn af te wijken is eenparigheid van stemmen van het Coreper vereist (20):

a)

besluit om een zitting van de Raad op een andere plaats dan Brussel of Luxemburg te houden (artikel 1, lid 3);

b)

machtiging om een afschrift van of een uittreksel uit een Raadsdocument in rechte over te leggen (artikel 6, lid 2);

c)

besluit om een openbaar debat van de Raad te houden of om een bepaalde beraadslaging van de Raad niet in het openbaar te houden (artikel 8, leden 1, 2 en 3);

d)

besluit tot openbaarmaking van de uitslag van de stemmingen en de verklaringen in de Raadsnotulen in de in artikel 9, lid 2, bedoelde gevallen;

e)

besluit om de schriftelijke procedure te volgen (artikel 12, lid 1);

f)

goedkeuring of wijziging van de notulen van de Raad (artikel 13, leden 2 en 3);

g)

besluit om een tekst of een besluit al dan niet in het Publicatieblad bekend te maken (artikel 17, leden 2, 3 en 4);

h)

besluit om een instelling of orgaan te raadplegen, in de gevallen waarin deze raadpleging door de Verdragen niet is voorgeschreven;

i)

besluit tot vaststelling of verlenging van een termijn om een instelling of orgaan te raadplegen;

j)

besluit om de in artikel 294, lid 14, van het VWEU bedoelde termijnen te verlengen;

k)

goedkeuring van de tekst van een aan een instelling of orgaan gerichte brief.

Artikel 20

Het voorzitterschap en het goede verloop van de werkzaamheden

1.   Het voorzitterschap draagt zorg voor de toepassing van dit reglement van orde en ziet toe op het goede verloop van de besprekingen. Met name ziet het voorzitterschap toe en doet het toezien op de eerbiediging van de bepalingen van bijlage V over de werkmethoden van de Raad.

Voor een goed verloop van de debatten kan het voorzitterschap voorts, tenzij de Raad anderszins besluit, elke maatregel nemen die ertoe strekt dat de beschikbare tijd tijdens de zittingen optimaal wordt gebruikt, meer in het bijzonder:

a)

het aantal personen per delegatie dat tijdens de zitting in de vergaderzaal aanwezig is, voor de behandeling van een bepaald punt beperken, en besluiten om al dan niet een luisterzaal te openen;

b)

de volgorde bepalen waarin de punten zullen worden behandeld en de duur vaststellen van de bespreking die aan elk punt wordt gewijd;

c)

de tijd die aan de bespreking van een bepaald punt besteed kan worden, indelen, in het bijzonder door de spreektijd van de deelnemers te beperken en de volgorde te bepalen waarin zij het woord kunnen nemen;

d)

de delegaties verzoeken hun voorstellen tot wijziging van de te bespreken tekst vóór een bepaalde datum schriftelijk in te dienen, in voorkomend geval met een beknopte toelichting;

e)

de delegaties die over een bepaald punt, een bepaalde tekst of een gedeelte daarvan een identiek of vergelijkbaar standpunt innemen, verzoeken een woordvoerder aan te wijzen die tijdens de zitting of vooraf schriftelijk hun gezamenlijke standpunt presenteert.

2.   Onverminderd de bepalingen van artikel 19, leden 4 tot en met 6, alsmede zijn bevoegdheden en algemene politieke verantwoordelijkheid, wordt het halfjaarlijks voorzitterschap op basis van het 18-maandenprogramma of andere onderling gemaakte afspraken in al zijn verantwoordelijkheden bijgestaan door de overige leden van de vooraf bepaalde groep van drie lidstaten als bedoeld in artikel 1, lid 4. Eventueel wordt het ook bijgestaan door de vertegenwoordiger van de lidstaat die het volgende voorzitterschap zal bekleden. Deze laatste, of een lid van de genoemde groep, handelend op verzoek en volgens de instructies van het voorzitterschap, vervangt het voorzitterschap wanneer dat nodig is, neemt zo nodig een deel van zijn taken over en waarborgt de continuïteit van de werkzaamheden van de Raad.

Artikel 21 (21)  (22)

Verslagen van comités en werkgroepen

Ongeacht de andere bepalingen van dit reglement van orde organiseert het voorzitterschap de vergaderingen van de verschillende comités en werkgroepen zodanig dat hun verslagen beschikbaar zijn vóór de vergadering van het Coreper waarop ze worden behandeld.

Tenzij de urgentie gebiedt anders te handelen, worden de punten die betrekking hebben op wetgevingshandelingen waarvoor het comité of de werkgroep de werkzaamheden niet ten minste vijf werkdagen voor de vergadering van het Coreper heeft voltooid, door het voorzitterschap verschoven naar een volgende vergadering van het Coreper.

Artikel 22

Redactionele kwaliteit (23)

Om de Raad bij te staan in zijn taak toe te zien op de redactionele kwaliteit van de wetgevingshandelingen die hij aanneemt, dient de Juridische dienst tijdig de redactionele kwaliteit van de voorstellen voor of ontwerpen van handelingen na te gaan en, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 22 december 1998 betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving (24), de Raad en zijn instanties redactionele voorstellen te doen.

Gedurende het gehele wetgevingsproces besteden degenen die in het kader van de werkzaamheden van de Raad teksten voorleggen bijzondere aandacht aan de redactionele kwaliteit daarvan.

Artikel 23

De secretaris-generaal en het secretariaat-generaal

1.   De Raad wordt bijgestaan door een secretariaat-generaal onder leiding van een secretaris-generaal. De secretaris-generaal wordt door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd.

2.   De Raad beslist over de organisatie van het secretariaat-generaal (25).

Onder gezag van de Raad neemt de secretaris-generaal alle maatregelen die nodig zijn om de goede werking van het secretariaat-generaal te waarborgen.

3.   Het secretariaat-generaal wordt voortdurend nauw betrokken bij de organisatie, de coördinatie en het zorgen voor samenhang van de werkzaamheden van de Raad en de uitvoering van het 18-maandenprogramma van de Raad. Onder verantwoordelijkheid en leiding van het voorzitterschap verleent het secretariaat-generaal het voorzitterschap assistentie bij het zoeken naar oplossingen.

4.   De secretaris-generaal legt de ontwerp-raming van de uitgaven van de Raad op een zodanig tijdstip aan de Raad voor dat de in de financiële voorschriften gestelde termijnen in acht kunnen worden genomen.

5.   De secretaris-generaal draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het beheer van de kredieten van afdeling II — Europese Raad en Raad — van de begroting en neemt alle voor een goed beheer ervan vereiste maatregelen. Hij voert deze kredieten uit overeenkomstig de bepalingen van het financieel reglement dat van toepassing is op de begroting van de Unie.

Artikel 24

Beveiliging

De voorschriften betreffende de beveiliging worden door de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen aangenomen.

Artikel 25

Taken van depositaris van overeenkomsten

In de gevallen waarin de secretaris-generaal wordt aangewezen als depositaris van een overeenkomst tussen de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en een of meer staten of internationale organisaties, worden de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze overeenkomsten op de zetel van de Raad neergelegd.

In die gevallen vervult de secretaris-generaal de taak van depositaris en ziet hij er tevens op toe dat de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomsten in het Publicatieblad wordt bekendgemaakt.

Artikel 26

Vertegenwoordiging voor het Europees Parlement

De Raad wordt voor het Europees Parlement en zijn commissies vertegenwoordigd door het voorzitterschap of, met instemming van het voorzitterschap, door een lid van de vooraf bepaalde groep van drie lidstaten als bedoeld in artikel 1, lid 4, door het volgende voorzitterschap of door de secretaris-generaal. In opdracht van het voorzitterschap kan de Raad zich voor de commissies van het Europees Parlement ook laten vertegenwoordigen door hoge ambtenaren van het secretariaat-generaal.

Wat de Raad Buitenlandse Zaken betreft wordt de Raad voor het Europees Parlement en zijn commissies vertegenwoordigd door zijn voorzitter. Hij kan zich, wanneer dat nodig is, laten vervangen door het lid van deze formatie dat de lidstaat vertegenwoordigt die het halfjaarlijks voorzitterschap van de Raad bekleedt. In opdracht van het voorzitterschap kan de Raad Buitenlandse Zaken zich voor de commissies van het Europees Parlement ook laten vertegenwoordigen door hoge ambtenaren van de Europese dienst voor extern optreden of, in voorkomend geval, van het secretariaat-generaal.

De Raad kan zijn opvattingen ook schriftelijk ter kennis van het Europees Parlement brengen.

Artikel 27

Bepalingen betreffende de vorm van de handelingen

De bepalingen betreffende de vorm van de handelingen staan in bijlage VI.

Artikel 28

Voor de Raad bestemde briefwisseling

De voor de Raad bestemde briefwisseling wordt gericht aan de voorzitter, ten kantore van de Raad, op het volgende adres:

Raad van de Europese Unie

Wetstraat 175

B-1048 Brussel

BIJLAGE I

Lijst van Raadsformaties

1.

Algemene Zaken (26);

2.

Buitenlandse Zaken (27);

3.

Economische en Financiële Zaken (28);

4.

Justitie en Binnenlandse Zaken (29):

5.

Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken;

6.

Concurrentievermogen (Interne Markt, Industrie en Onderzoek) (30);

7.

Vervoer, Telecommunicatie en Energie;

8.

Landbouw en Visserij;

9.

Milieu;

10.

Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur (31).

Iedere lidstaat bepaalt hoe hij overeenkomstig artikel 16, lid 2, van het VEU in de Raad wordt vertegenwoordigd.

Verscheidene ministers kunnen als lid aan dezelfde Raadsformatie deelnemen; de agenda en de regeling van de werkzaamheden worden dienovereenkomstig aangepast (32).

BIJLAGE II

Specifieke bepalingen betreffende de toegang van het publiek tot documenten van de Raad

Artikel 1

Werkingssfeer

Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft toegang tot Raadsdocumenten volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de specifieke bepalingen van deze bijlage.

Artikel 2

Raadpleging in verband met documenten van derden

1.   Met het oog op de toepassing van artikel 4, lid 5, en artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en tenzij het na bestudering van het document in het licht van artikel 4, leden 1 tot en met 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 duidelijk is dat het niet mag worden vrijgegeven, wordt de betrokken derde geraadpleegd indien:

a)

het een gevoelig document in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 betreft;

b)

het document afkomstig is van een lidstaat en

vóór 3 december 2001 aan de Raad is toegezonden, of

de betrokken lidstaat verzocht heeft het document niet zonder zijn voorafgaande toestemming vrij te geven.

2.   In alle andere gevallen waarin de Raad een verzoek ontvangt betreffende een document van een derde dat in zijn bezit is, wordt de betrokken derde met het oog op de toepassing van artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 door het secretariaat-generaal geraadpleegd, tenzij het na bestudering van het document in het licht van artikel 4, leden 1 tot en met 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 duidelijk is dat het moet of niet mag worden vrijgegeven.

3.   De derde wordt schriftelijk (eventueel via e-mail) geraadpleegd en krijgt een redelijke termijn om te antwoorden, rekening houdend met de in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vastgestelde termijn. In de in lid 1 bedoelde gevallen wordt de derde verzocht schriftelijk zijn standpunt kenbaar te maken.

4.   Indien een document niet onder het bepaalde in lid 1, onder a) en b), valt en het secretariaat-generaal in het licht van het negatieve advies van de derde er niet van overtuigd is dat artikel 4, lid 1, of lid 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van toepassing is, wordt de kwestie aan de Raad voorgelegd.

Indien de Raad voornemens is het document vrij te geven, wordt de derde onmiddellijk schriftelijk op de hoogte gebracht van het voornemen van de Raad om het document na ten minste tien werkdagen vrij te geven. Tegelijkertijd wordt de derde opmerkzaam gemaakt op artikel 279 van het VWEU.

Artikel 3

Van een andere instelling of een lidstaat ontvangen verzoek om raadpleging

Een verzoek van een andere instelling of een lidstaat om raadpleging van de Raad betreffende een verzoek om een Raadsdocument worden via e-mail gericht aan access@consilium.europa.eu of per fax aan (+32-(0)2) 2 281 63 61.

Rekening houdend met de voor een besluit van de betrokken instelling of lidstaat vereiste termijn, brengt het secretariaat-generaal onverwijld, en uiterlijk binnen 5 werkdagen, namens de Raad advies uit.

Artikel 4

Van een lidstaat afkomstige documenten

Elk verzoek van een lidstaat overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt schriftelijk bij het secretariaat-generaal ingediend.

Artikel 5

Doorgeleiding van een verzoek van een lidstaat

Een verzoek van een lidstaat aan de Raad dat wordt doorgeleid, wordt behandeld overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de desbetreffende bepalingen van deze bijlage. In geval van volledige of gedeeltelijke afwijzing van toegang, wordt de verzoeker medegedeeld dat een eventueel confirmatief verzoek rechtstreeks aan de Raad moet worden gericht.

Artikel 6

Adres voor het verzoek

Het verzoek om toegang tot een document wordt schriftelijk gericht aan de secretaris-generaal, Wetstraat 175, B-1048 Brussel, via e-mail aan access@consilium.europa.eu of per fax aan (+32-(0)2) 2 281 63 61.

Artikel 7

Behandeling van een initieel verzoek

Onverminderd artikel 9, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt een verzoek om toegang tot een document van de Raad door het secretariaat-generaal behandeld.

Artikel 8

Behandeling van een confirmatief verzoek

Onverminderd artikel 9, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt over een confirmatief verzoek door de Raad beslist.

Artikel 9

Kosten

De kosten van het maken en verzenden van kopieën van Raadsdocumenten worden door de secretaris-generaal vastgesteld.

Artikel 10

Openbaar register van Raadsdocumenten

1.   Het secretariaat-generaal is verantwoordelijk voor het toegankelijk stellen van het register van Raadsdocumenten voor het publiek.

2.   Naast de referenties aan documenten wordt in het register aangegeven welke na 1 juli 2000 opgestelde documenten reeds voor het publiek zijn vrijgegeven. Onverminderd Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (33) en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, wordt de inhoud ervan op internet beschikbaar gesteld.

Artikel 11

Voor het publiek rechtstreeks toegankelijke documenten

1.   Dit artikel is van toepassing op alle documenten van de Raad, mits niet gerubriceerd en onverminderd de mogelijkheid een schriftelijk verzoek in te dienen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

2.   In dit artikel wordt verstaan onder:

—   „verspreiding”: verspreiding van de definitieve versie van een document onder de leden van de Raad, hun vertegenwoordigers of gedelegeerden;

—   „wetgevingsdocument”: elk document betreffende de behandeling en de aanneming van wetgevingshandelingen.

3.   Het secretariaat-generaal stelt de volgende documenten onmiddellijk na hun verspreiding ter beschikking van het publiek:

a)

niet door de Raad of een lidstaat opgestelde documenten die door de auteur, of met diens toestemming, openbaar gemaakt zijn;

b)

voorlopige agenda's voor de zittingen van de verschillende Raadsformaties;

c)

elke door de Raad aangenomen tekst die bestemd is om te worden bekendgemaakt in het Publicatieblad.

4.   Onder de voorwaarde dat zij duidelijk niet vallen onder een van de uitzonderingen van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, kan het secretariaat-generaal tevens de volgende documenten onmiddellijk na hun verspreiding ter beschikking stellen van het publiek:

a)

voorlopige agenda's voor de vergaderingen van comités en werkgroepen;

b)

andere documenten, zoals informatieve nota's, verslagen, voortgangsverslagen en verslagen over de stand van de besprekingen in de Raad of in een van zijn voorbereidende instanties die geen individuele standpunten van delegaties bevatten, met uitzondering van adviezen en bijdragen van de Juridische dienst.

5.   Naast de in de leden 3 en 4 bedoelde documenten stelt het secretariaat-generaal de volgende wetgevings- en andere documenten onmiddellijk na hun verspreiding ter beschikking van het publiek:

a)

de begeleidende nota's en de afschriften van brieven in verband met wetgevingshandelingen en handelingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, van het reglement van orde die door andere instellingen of organen van de Europese Unie, dan wel door een lidstaat, onder voorbehoud van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1049/2001, aan de Raad zijn toegezonden;

b)

de aan de Raad voorgelegde documenten die zijn vermeld onder een agendapunt van het deel „Wetgevingsberaadslagingen” of waaraan overeenkomstig artikel 8 van dit reglement de woorden „openbare beraadslaging” of „openbaar debat” zijn toegevoegd;

c)

de ter goedkeuring aan het Coreper en/of aan de Raad voorgelegde nota's (nota's betreffende I/A- en A-punten) betreffende wetgevingshandelingen en handelingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, van het reglement van orde, alsook de ontwerpen van wetgevingshandelingen en van handelingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, van genoemd reglement, waarnaar zij verwijzen;

d)

de handelingen die door de Raad volgens een gewone of bijzondere wetgevingsprocedure zijn aangenomen, en de gemeenschappelijke teksten die door het bemiddelingscomité in het kader van de gewone wetgevingsprocedure zijn goedgekeurd.

6.   Na de aanneming van een in lid 5, onder d), bedoelde handeling of na de definitieve aanneming van de betrokken handeling, stelt het secretariaat-generaal alle documenten in verband met deze handeling die vóór een van deze handelingen zijn opgesteld, zoals informatieve nota's, verslagen, voortgangsverslagen en verslagen over de stand van de besprekingen in de Raad of in een van zijn voorbereidende instanties („resultaat besprekingen”), met uitzondering van adviezen en bijdragen van de Juridische dienst en documenten die vallen onder de uitzonderingen van artikel 4, leden 1 tot en met 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001, ter beschikking van het publiek.

Op verzoek van een lidstaat worden documenten die onder de eerste alinea vallen en die het individuele standpunt van de delegatie van die lidstaat in de Raad bevatten, niet aan het publiek beschikbaar gesteld.

BIJLAGE III

Toepassingsvoorschriften voor de bepalingen betreffende de stemmenweging in de Raad

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 16, lid 5, van het VEU en van artikel 3, leden 3 en 4, van het van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, gelden met betrekking tot de totale bevolkingsomvang van elke lidstaat voor de periode van 1 december 2009 tot 31 december 2010 de volgende cijfers:

Lidstaat

Bevolking

(x 1 000)

Duitsland

82 002,4

Frankrijk

64 350,8

Verenigd Koninkrijk

61 576,1

Italië

60 045,1

Spanje

45 828,2

Polen

38 135,9

Roemenië

21 498,6

Nederland

16 485,8

Griekenland

11 260,4

België

10 750,0

Portugal

10 627,3

Tsjechië

10 467,5

Hongarije

10 031,0

Zweden

9 256,3

Oostenrijk

8 355,3

Bulgarije

7 606,6

Denemarken

5 511,5

Slowakije

5 412,3

Finland

5 326,3

Ierland

4 450,0

Litouwen

3 349,9

Letland

2 261,3

Slovenië

2 032,4

Estland

1 340,4

Cyprus

796,9

Luxemburg

493,5

Malta

413,6

Totaal

499 665,1

drempel (62 %)

309 792,4

Artikel 2

1.   De lidstaten doen het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie jaarlijks vóór 1 september mededeling van de gegevens betreffende hun totale bevolkingsomvang per 1 januari van het lopende jaar.

2.   Per 1 januari van elk jaar worden de in artikel 1 vermelde cijfers door de Raad geactualiseerd overeenkomstig de gegevens die op 30 september van het voorgaande jaar ter beschikking van het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen zijn. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad.

BIJLAGE IV

Ad artikel 16

1.

Bij de toepassing van de volgende bepalingen van het reglement van orde wordt voor de besluiten ten aanzien waarvan een of meer leden van de Raad of van het Coreper op grond van de Verdragen niet aan de stemming mogen deelnemen, met de stem van deze leden geen rekening gehouden:

a)

artikel 1, lid 3, tweede alinea (zitting op een andere plaats dan Brussel of Luxemburg);

b)

artikel 3, lid 7 (op de agenda plaatsen van een punt dat niet voorkomt op de voorlopige agenda);

c)

artikel 3, lid 8 (handhaven, als B-punt op de agenda, van een A-punt dat men anders van de agenda had moeten afvoeren);

d)

artikel 5, lid 2, wat de aanwezigheid van de Europese Centrale Bank betreft (beraadslagen buiten tegenwoordigheid van de Europese Centrale Bank);

e)

artikel 9, lid 2, eerst alinea, onder b), en tweede en derde alinea (openbaarmaking van de uitslag van de stemming, de stemverklaringen, de verklaringen in de Raadsnotulen en van de punten van die notulen die betrekking hebben op andere gevallen dan die bedoeld in lid 1);

f)

artikel 11, lid 1, tweede alinea (besluit om te laten stemmen);

g)

artikel 12, lid 1 (besluit gebruik te maken van de schriftelijke procedure);

h)

artikel 14, lid 1 (besluit om bij wijze van uitzondering, te beraadslagen en te besluiten op basis van documenten en ontwerpen die niet in alle talen zijn gesteld) (34);

i)

artikel 17, lid 2, onder a) (niet bekendmaken in het Publicatieblad van een initiatief dat door een lidstaat wordt ingediend op grond van artikel 76 van het VWUE);

j)

artikel 17, lid 2, onder b) (niet bekendmaken in het Publicatieblad van bepaalde richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen);

k)

artikel 17, lid 5 (al dan niet bekendmaken in het Publicatieblad van besluiten van een bij een internationale overeenkomst ingesteld orgaan).

2.

Een lid van de Raad of van het Coreper kan zich niet beroepen op de volgende bepalingen van dit reglement van orde in verband met besluiten ten aanzien waarvan hij, overeenkomstig de Verdragen, niet aan de stemming mag deelnemen:

a)

artikel 3, lid 8 (mogelijkheid voor een lid van de Raad om te verzoeken dat een A-punt van de agenda wordt afgevoerd);

b)

artikel 11, lid 1, tweede alinea (mogelijkheid voor een lid van de Raad om over een bepaalde kwestie een stemming te vragen);

c)

artikel 11, lid 3 (mogelijkheid voor een lid van de Raad om gemachtigd te worden namens een ander lid te stemmen);

d)

artikel 14, lid 2 (mogelijkheid voor elk lid van de Raad om zich tegen beraadslaging te verzetten indien de tekst van een amendement niet is gesteld in de taal die hij aangeeft).

BIJLAGE V

Werkmethoden van de Raad

Voorbereiding van de zittingen

1.

Het voorzitterschap zorgt ervoor dat een werkgroep of een comité alleen een dossier naar het Coreper stuurt als er een gerede kans is dat daar vooruitgang wordt geboekt of de standpunten worden verduidelijkt. Omgekeerd worden dossiers alleen naar een werkgroep of een comité teruggestuurd wanneer dat noodzakelijk is, en altijd met de opdracht om specifieke, welomschreven problemen aan te pakken.

2.

Het voorzitterschap neemt de nodige maatregelen om tussen de vergaderingen vorderingen te maken. Het kan bijvoorbeeld met instemming van een werkgroep of comité, op een zo efficiënt mogelijke manier het nodige overleg voeren over specifieke problemen met de bedoeling aan die groep of dat comité te rapporteren over mogelijke oplossingen. Ook kan het schriftelijk overleg plegen door de delegaties te verzoeken vóór de volgende vergadering van een groep of comité schriftelijk op een voorstel te reageren.

3.

De delegaties zetten, waar dit zinvol is, de standpunten die zij in een komende vergadering waarschijnlijk zullen innemen, vóór de vergadering schriftelijk uiteen. Indien deze informatie voorstellen voor tekstwijzigingen bevat, stellen de delegaties een nauwkeurig geformuleerde tekst voor. Waar mogelijk dienen delegaties die hetzelfde standpunt innemen hun schriftelijke inbreng gezamenlijk in.

4.

Het Coreper vermijdt om zaken die al in het kader van de voorbereiding van zijn werkzaamheden zijn besproken, opnieuw te behandelen. Dit geldt met name voor I-punten, informatie over de organisatie en volgorde van zijn werkzaamheden en informatie over de agenda en de organisatie van komende Raadszittingen. Waar mogelijk stellen de delegaties de punten onder „Diversen” aan de orde in het kader van de voorbereiding van de werkzaamheden van het Coreper en niet in het Coreper zelf.

5.

Het voorzitterschap verstrekt de delegaties zo spoedig mogelijk in het kader van de voorbereiding van de werkzaamheden van het Coreper alle informatie om een degelijke voorbereiding van het Coreper mogelijk te maken, waaronder informatie over hetgeen het voorzitterschap met de bespreking van elk agendapunt hoopt te bereiken. Omgekeerd spoort het voorzitterschap waar nodig de delegaties aan om aan de overige delegaties, in het kader van de voorbereiding van de werkzaamheden van het Coreper, informatie mee te delen over de standpunten die zij in het Coreper zullen innemen. Tegen deze achtergrond geeft het voorzitterschap de agenda van het Coreper een definitieve vorm. Het voorzitterschap kan de groepen die de werkzaamheden van het Coreper voorbereiden vaker bijeenroepen als de omstandigheden dit vereisen.

Verloop van de zittingen

6.

Punten die alleen door de Commissie of leden van de Raad gepresenteerd hoeven te worden, worden niet meer op de agenda van de Raad geplaatst, tenzij een debat over belangrijke nieuwe initiatieven wordt verwacht.

7.

Het voorzitterschap plaatst geen punten op de agenda van het Coreper die alleen ter informatie dienen. Die informatie, zoals de resultaten van vergaderingen in een ander forum of met een derde staat of een andere instelling, procedurele of organisatorische kwesties, enz., wordt in plaats daarvan in het kader van de voorbereiding van de werkzaamheden van het Coreper aan de delegaties meegedeeld, zo mogelijk schriftelijk, en wordt in het Coreper niet meer herhaald.

8.

Bij het begin van een vergadering verstrekt het voorzitterschap alle nodige verdere informatie over het verloop van de vergadering en geeft het met name aan hoeveel tijd naar verwachting aan elk onderwerp zal worden besteed. Het voorzitterschap vermijdt lange inleidingen en herhaalt geen informatie die de delegaties reeds bekend is.

9.

Afhankelijk van het soort bespreking dat nodig is, deelt het voorzitterschap bij het begin van de besprekingen over een belangrijk punt de delegaties mee hoeveel tijd hun opmerkingen over dat punt maximaal in beslag mogen nemen. In de meeste gevallen bedraagt de toegemeten tijd maximaal twee minuten.

10.

Volledige rondvragen zijn in beginsel niet toegestaan; er mag alleen bij uitzondering voor specifieke kwesties gebruik van worden gemaakt. Het voorzitterschap beperkt de spreektijd.

11.

Het voorzitterschap geeft zoveel mogelijk richting aan de besprekingen, met name door de delegaties te verzoeken om te reageren op compromisteksten of specifieke voorstellen.

12.

Tijdens en aan het eind van de vergaderingen geeft het voorzitterschap geen lange samenvattingen van de besprekingen en beperkt het zich bij zijn conclusies tot een korte weergave van de resultaten met betrekking tot de inhoud en/of een conclusie betreffende de procedure.

13.

De delegaties herhalen geen argumenten van een vorige spreker. Hun bijdragen zijn kort, doelgericht en zakelijk.

14.

Delegaties die op dezelfde lijn zitten worden aangespoord om overleg te plegen zodat een gemeenschappelijk standpunt over een specifiek punt door één spreker kan worden vertolkt.

15.

Bij de bespreking van teksten stellen de delegaties concrete ontwerpen voor, die schriftelijk worden ingediend, in plaats van alleen te verklaren dat zij het niet eens zijn met een bepaald voorstel.

16.

Tenzij het voorzitterschap anders aangeeft, nemen de delegaties niet het woord wanneer zij het eens zijn met een bepaald voorstel; in dat geval wordt stilzwijgen geïnterpreteerd als een beginselakkoord.

BIJLAGE VI

Bepalingen betreffende de vorm van de besluiten

A.   Vorm van de verordeningen

1.

De door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk vastgestelde verordeningen alsmede de verordeningen van de Raad bevatten:

a)

in de titel het woord „verordening”, een volgnummer, de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp; een door de Raad overeenkomstig artikel 291, lid 2, van het TWEU aangenomen uitvoeringsverordening, draagt de titel „uitvoeringsverordening”;

b)

respectievelijk de woorden „het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie” of de woorden „de Raad van de Europese Unie”;

c)

de aanduiding van de bepalingen op grond waarvan de verordening wordt vastgesteld, voorafgegaan door de woorden „Gelet op”;

d)

de vermelding van de voorstellen die zijn ingediend en de adviezen die zijn gevraagd;

e)

de motivering van de verordening, voorafgegaan door de formule „Overwegende hetgeen volgt:”, waarbij de overwegingen genummerd zijn;

f)

respectievelijk de formule „hebben de volgende verordening vastgesteld” of de formule „heeft de volgende verordening vastgesteld”, gevolgd door de tekst van de verordening.

2.

De verordeningen worden ingedeeld in artikelen, die samen hoofdstukken en afdelingen kunnen vormen.

3.

Het laatste artikel van een verordening bevat de datum van inwerkingtreding indien deze eerder of later valt dan de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking.

4.

Het laatste artikel van een verordening wordt gevolgd:

a)

i)

door de formule: „Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.”,

of

ii)

door de formule: „Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de verdragen” in het geval van een verordening die niet van toepassing is op en in alle lidstaten (35);

b)

door de formule „Gedaan te …,”, gevolgd door de datum waarop de verordening is vastgesteld,

en

c)

in het geval van

i)

een door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk vastgestelde verordening, door de formule:

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter

gevolgd door de naam van de voorzitter van het Europees Parlement en de naam van de fungerend voorzitter van de Raad op het ogenblik van de aanneming van de verordening;

ii)

een verordening van de Raad, door de formule:

Voor de Raad

De voorzitter

gevolgd door de naam van de fungerend voorzitter van de Raad op het ogenblik van de aanneming van de verordening.

B.   Vorm van de richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen

1.

De door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk vastgestelde richtlijnen en besluiten, alsmede de richtlijnen en de besluiten van de Raad dragen de titel „richtlijn” of „besluit”;

een door de Raad overeenkomstig artikel 291, lid 2, van het TWEU aangenomen richtlijn of uitvoeringsbesluiten, draagt de titel „uitvoeringsrichtlijn” of „uitvoeringsbesluit”.

2.

De door de Raad opgestelde aanbevelingen en adviezen dragen de titel „aanbeveling” of „advies”.

3.

Het in punt A voor de verordeningen bepaalde is, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van de verdragen, van overeenkomstige toepassing op de richtlijnen en besluiten.

C.   Vorm van de in artikel 25 van het VEU bedoelde besluiten

Deze besluiten dragen de titel „Besluit van de Raad”, een volgnummer (jaar/nummer/GBVB), de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp.


(1)  Dit lid is de letterlijke weergave van artikel 237 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna het „VWEU” te noemen).

(2)  Dit lid is de letterlijke weergave van punt b) van het enig artikel van het Protocol betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie.

(3)  Dit lid is de letterlijke weergave van artikel 1 van het besluit van de Europese Raad van 1 oktober 2009 betreffende de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad (PB L 315 van 2.12.2009, blz. 50).

(4)  Deze twee zinnen zijn een aangepaste weergave van artikel 16, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna het „VEU” te noemen) en van artikel 236, onder a), van het VWEU.

(5)  Deze twee zinnen zijn een letterlijke weergave van artikel 16, lid 6, tweede alinea, van het VEU.

(6)  Dit lid is de weergave van artikel 3, eerste zin, van het besluit van de Europese Raad van 1 oktober 2009 betreffende de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad.

(7)  Deze zin is de letterlijke weergave van artikel 16, lid 6, derde alinea, van het VEU.

(8)  Zie verklaring onder a):

a)

Ad artikel 2, lid 5, tweede alinea:

„Wanneer de Raad Buitenlandse Zaken wordt bijeengeroepen om aangelegenheden betreffende de gemeenschappelijke handelspolitiek te bespreken, de HV zich laat vervangen door het halfjaarlijks voorzitterschap overeenkomstig artikel 2, lid 5, tweede alinea.”.

(9)  Zie de verklaring onder b):

b)

Ad artikel 2, lid 6:

„Het 18-maandenprogramma omvat een algemeen inleidend gedeelte, waarin het programma in de context van de strategische langetermijnrichtsnoeren van de Europese Unie wordt geplaatst. Over dit gedeelte wordt door de drie voorzitterschappen die het ontwerp van het 18-maandenprogramma opstellen, overleg gepleegd met de drie volgende voorzitterschappen, in het kader van het in de derde zin van lid 6 bedoelde „passend overleg”. In het ontwerp van het 18-maandenprogramma moet onder meer ook plaats worden ingeruimd voor belangrijke punten die voortkomen uit de op initiatief van de Commissie gevoerde dialoog over de politieke jaarprioriteiten.”.

(10)  Zie de verklaringen onder c) en d):

c)

Ad artikel 3, leden 1 en 2:

„Het voorzitterschap tracht te bewerkstelligen dat de leden van de Raad de voorlopige agenda van elke Raadszitting die gewijd is aan de toepassing van de bepalingen van de titel van het VWEU met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, alsmede de documentatie die betrekking heeft op de agendapunten, in beginsel ten minste 21 dagen voor het begin van die zitting ontvangen.”

d)

Ad de artikelen 1 en 3:

„Onverminderd artikel 30, lid 2, van het VEU, waarin wordt bepaald dat, in gevallen waarin snelle besluitvorming is vereist, op zeer korte termijn een buitengewone zitting van de Raad kan worden bijeengeroepen, is de Raad zich ervan bewust dat vraagstukken in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid snel en efficiënt moeten worden behandeld. De bepalingen van artikel 3 staan zulks niet in de weg.”.

(11)  Deze alinea is een letterlijke weergave van artikel 4 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen.

(12)  Letterlijke weergave van artikel 16, lid 8, eerst zin, van het VEU.

(13)  Dit lid is de letterlijke weergave van artikel 239 van het VWEU.

(14)  Zie de verklaring onder e):

e)

Ad artikel 12, lid 2, onder a), b) en c):

„Conform de gangbare praktijk van de Raad zal de termijn doorgaans op drie werkdagen worden bepaald.”.

(15)  Zie de verklaring onder f):

f)

Ad artikel 12, lid 2, onder d):

„De Raad herinnert eraan dat het Coreu-systeem moet worden gebruikt overeenkomstig de conclusies van de Raad van 12 juni 1995 (doc. 7896/95) betreffende de werkmethoden van de Raad.”.

(16)  Zie de verklaring onder g):

g)

Ad artikel 16 en bijlage IV

„De Raad komt overeen dat de bepalingen van artikel 16 en van bijlage IV van toepassing zijn op handelingen voor de aanneming waarvan bepaalde leden van de Raad, overeenkomstig de Verdragen, niet aan de stemming mogen deelnemen. De toepassing van artikel 7 van het VEU valt echter niet onder deze bepalingen. Bij de eerste toepassing van de bepalingen betreffende nauwere samenwerking, zal de Raad, in het licht van de ervaring die op andere gebieden is opgedaan, bezien of artikel 16 en bijlage IV van dit reglement van orde aanpassing behoeven.”.

(17)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(18)  Deze bepalingen laten de rol van het Economisch en Financieel Comité, zoals deze voortvloeit uit artikel 134 van het VWEU en de bestaande desbetreffende besluiten van de Raad (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 109, en PB L 5 van 1.1.1999, blz. 71), onverlet.

(19)  Zie de verklaring onder h):

h)

Ad artikel 19, lid 1:

„Het Coreper ziet toe op de samenhang en op de eerbiediging van de in lid 1 genoemde beginselen, met name voor de dossiers die inhoudelijk in een ander kader worden behandeld.”.

(20)  Zie de verklaring onder i):

i)

Ad artikel 19, lid 7

„Indien een lid van de Raad van mening is dat met een ontwerp-procedurebesluit dat overeenkomstig artikel 19, lid 7, aan het Coreper ter aanneming is voorgelegd, een inhoudelijke kwestie aan de orde wordt gesteld, wordt het ontwerp-besluit aan de Raad voorgelegd.”.

(21)  Deze bepalingen laten de rol van het Economisch en Financieel Comité, zoals deze voortvloeit uit artikel 134 van het VWEU en de bestaande desbetreffende besluiten van de Raad (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 109, en PB L 5 van 1.1.1999, blz. 71), onverlet.

(22)  Zie de verklaring onder j):

j)

Ad artikel 21

„De verslagen van de werkgroepen en de andere documenten die als basis dienen voor de beraadslagingen van het Coreper moeten tijdig aan de delegaties ter bestudering worden toegezonden.”.

(23)  Zie de verklaring onder k):

k)

Ad artikel 22

„De Juridische dienst van de Raad heeft tevens tot taak, de lidstaten die een initiatief in de zin van artikel 76, onder b), van het VWEU nemen, op hun verzoek assistentie te verlenen, onder meer bij het toetsen van de redactionele kwaliteit van het initiatief.”

Zie de verklaring onder l):

l)

Ad artikel 22

„De leden van de Raad formuleren hun opmerkingen over een voorstel tot officiële codificatie van wetteksten binnen dertig werkdagen na de verspreiding van het voorstel door het secretariaat-generaal. De leden van de Raad dragen er zorg voor dat de bepalingen van een voorstel tot herschikking van wetteksten die zonder inhoudelijke wijziging uit de voorgaande handeling zijn overgenomen, worden behandeld volgens de beginselen die voor de behandeling van codificatievoorstellen gelden.”

(24)  PB C 73 van 17.3.1999, blz. 1.

(25)  Lid 1 en lid 2, eerste alinea, zijn overgenomen uit artikel 240, lid 2, van het VWEU.

(26)  Deze formatie is vastgesteld krachtens artikel 16, lid 6, tweede alinea, van het VEU.

(27)  Deze formatie is vastgesteld krachtens artikel 16, lid 6, tweede alinea, van het VEU.

(28)  Met inbegrip van begroting.

(29)  Met inbegrip van civiele bescherming.

(30)  Met inbegrip van toerisme.

(31)  Met inbegrip van de audiovisuele sector.

(32)  Zie de verklaring onder m):

m)

Ad bijlage I, tweede alinea

„Het voorzitterschap zal bij de opstelling van de agenda van Raadszittingen onderling samenhangende agendapunten koppelen, zodat de aanwezigheid van de bevoegde nationale vertegenwoordigers wordt vergemakkelijkt, in het bijzonder wanneer een bepaalde Raadsformatie duidelijk verschillende onderwerpen moet behandelen.”.

(33)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(34)  Zie de verklaring onder n):

n)

Ad bijlage IV, punt 1, onder h):

„De Raad bevestigt dat de huidige regeling, waarbij de teksten die als basis dienen voor zijn besprekingen in alle talen zijn gesteld, van toepassing blijft.”.

(35)  Zie de verklaring onder o):

o)

Ad bijlage VI, punt A, 4, onder a), ii)

„De Raad herinnert eraan dat het, in de in de Verdragen genoemde gevallen waarin een besluit niet van toepassing is op of in alle lidstaten, nodig is de territoriale toepassing ervan duidelijk te doen uitkomen in de motivering en de inhoud van dat besluit.”.


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/62


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 7 december 2009

waarbij het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland worden gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2009/938/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2006/112/EG (1), en met name op artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2007/133/EG van de Raad (2) zijn het Koninkrijk Zweden (hierna „Zweden” genoemd) en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna „het Verenigd Koninkrijk” genoemd) in afwijking van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG gemachtigd om het ontstaan van het recht op aftrek van de btw uit te stellen tot het tijdstip waarop deze aan de leverancier of dienstverrichter is betaald, voor belastingplichtigen die een optionele regeling (het zogenaamde kasstelsel) toepassen waarbij de btw voor de door hen geleverde goederen en verrichte diensten overeenkomstig artikel 66, onder b), van voornoemde richtlijn pas verschuldigd wordt bij ontvangst van de betaling daarvoor. Om voor deze regeling in aanmerking te komen, mag de jaaromzet van de belastingplichtigen in kwestie niet hoger zijn dan 3 000 000 SEK in het geval van Zweden en 1 350 000 GBP in het geval van het Verenigd Koninkrijk.

(2)

Bij brieven, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 3 maart 2009 en 15 januari 2009, hebben respectievelijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk verzocht om deze derogatiemaatregel te mogen verlengen. Het Verenigd Koninkrijk heeft tevens verzocht om de maximale jaaromzet die voor deze regeling geldt, te mogen verhogen tot 1 500 000 GBP.

(3)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brieven van 9 juli 2009 van het verzoek van Zweden en dat van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld alsook beide lidstaten bij brieven van 13 juli 2009 meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van hun verzoek.

(4)

De kasstelselregeling is een vereenvoudigde en facultatieve regeling ten behoeve van kleine ondernemingen die niet in aanmerking komen voor vrijstelling. Onder deze regeling kunnen belastingplichtigen een eenvoudige regel hanteren, uitgaande van de datum van betaling van de door hen afgenomen en de door hen verrichte prestaties, om te bepalen op welk tijdstip zij het recht op aftrek van de btw moeten uitoefenen respectievelijk de btw aan de schatkist moeten afdragen. Deze regeling vormt voor deze belastingplichtigen dus een vereenvoudigingsmaatregel en kan hen bovendien ook nog een cashflowvoordeel opleveren.

(5)

De Commissie heeft op 28 januari 2009 een voorstel voor een richtlijn ingediend tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de factureringsregels betreft, dat er onder meer in voorziet dat de lidstaten het ontstaan van het recht op aftrek van de btw kunnen uitstellen tot het tijdstip waarop deze aan de leverancier of dienstverrichter is betaald, voor belastingplichtigen met een jaaromzet tot een plafond dat door de lidstaten kan worden vastgesteld op een bedrag van maximaal 2 000 000 EUR, waardoor deze belastingplichtigen een optionele regeling kunnen toepassen waarbij de op hun prestaties drukkende btw pas verschuldigd wordt wanneer zij daarvoor de betaling ontvangen.

(6)

De gevraagde derogatiemaatregel heeft geen invloed op de btw-opbrengsten van Zweden en het Verenigd Koninkrijk in het stadium van het eindverbruik en bijgevolg geen negatief effect op de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:

Artikel 1

In afwijking van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG worden Zweden en het Verenigd Koninkrijk gemachtigd het ontstaan van het recht op aftrek van de btw uit te stellen voor de in de tweede alinea bedoelde belastingplichtigen, totdat deze aan hun leverancier of dienstverrichter is betaald.

De belastingplichtigen in kwestie moeten voor een regeling hebben gekozen waarbij zij de btw voor de door hen geleverde goederen en verrichte diensten verschuldigd worden wanneer zij daarvoor de betaling ontvangen. Krachtens deze regeling mag hun jaaromzet niet hoger zijn dan 3 000 000 SEK in het geval van Zweden en 1 500 000 GBP in het geval van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2010 tot de datum van inwerkingtreding van een richtlijn waarbij de lidstaten worden gemachtigd het ontstaan van het recht op aftrek van de btw uit te stellen tot het tijdstip waarop deze aan de leverancier of dienstverrichter is betaald, voor belastingplichtigen met een jaaromzet die een bepaald plafond niet overschrijdt, waardoor deze belastingplichtigen een facultatieve regeling kunnen toepassen waarbij de btw voor de door hen geleverde goederen en verrichte diensten pas verschuldigd wordt wanneer zij daarvoor de betaling ontvangen. In ieder geval is dit besluit van toepassing tot uiterlijk 31 december 2012.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 7 december 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

C. MALMSTRÖM


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 57 van 24.2.2007, blz. 12.


11.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/64


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 7 december 2009

waarbij de Republiek Slovenië wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2009/939/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2006/112/EG (1), en met name op artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2007/133/EG van de Raad (2) werd de Republiek Slovenië (hierna „Slovenië” genoemd) in afwijking van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG gemachtigd om het ontstaan van het recht op aftrek van de btw uit te stellen tot het tijdstip waarop deze aan de leverancier of dienstverrichter is betaald, voor belastingplichtigen die een optionele regeling (het zogenaamde kasstelsel) toepassen waarbij de btw voor de door hen geleverde goederen en verrichte diensten overeenkomstig artikel 66, onder b), van voornoemde richtlijn pas verschuldigd wordt bij ontvangst van de betaling daarvoor. Om voor deze regeling in aanmerking te komen, mag de jaaromzet van de belastingplichtigen in kwestie niet hoger zijn dan 208 646 EUR.

(2)

Bij brieven, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 23 en 31 juli 2009, heeft Slovenië verzocht om deze derogatiemaatregel te mogen verlengen. Slovenië heeft tevens verzocht om de maximale jaaromzet die voor deze regeling geldt, te mogen verhogen tot 400 000 EUR.

(3)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 25 september 2009 van het verzoek van Slovenië in kennis gesteld. Bij brief van 29 september 2009 heeft zij Slovenië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte.

(4)

De kasstelselregeling is een vereenvoudigde en optionele regeling ten behoeve van kleine ondernemingen die niet in aanmerking komen voor vrijstelling. Onder deze regeling kunnen belastingplichtigen een eenvoudige regel hanteren, uitgaande van de datum van betaling van de door hen afgenomen en de door hen verrichte prestaties, om te bepalen wanneer zij het recht op aftrek van de btw moeten uitoefenen respectievelijk de btw aan de schatkist moeten afdragen. Deze regeling vormt voor deze belastingplichtigen dus een vereenvoudigingsmaatregel en kan hen bovendien ook nog een cashflowvoordeel opleveren.

(5)

De Commissie heeft op 28 januari 2009 een voorstel voor een richtlijn ingediend tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de factureringsregels betreft, dat er onder meer in voorziet dat de lidstaten het ontstaan van het recht op aftrek van de btw kunnen uitstellen tot het tijdstip waarop deze aan de leverancier of dienstverrichter is betaald, voor belastingplichtigen met een jaaromzet tot een plafond dat door de lidstaten kan worden vastgesteld op een bedrag van maximaal 2 000 000 EUR, waardoor deze belastingplichtigen een optionele regeling kunnen toepassen waarbij de op hun prestaties drukkende btw pas verschuldigd wordt wanneer zij daarvoor de betaling ontvangen.

(6)

De gevraagde bijzondere derogatiemaatregel heeft geen invloed op de btw-opbrengsten van Slovenië in het stadium van het eindverbruik en bijgevolg geen negatief effect op de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:

Artikel 1

In afwijking van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG wordt Slovenië gemachtigd het ontstaan van het recht op aftrek van de btw uit te stellen voor de in de tweede alinea bedoelde belastingplichtigen, totdat deze aan hun leverancier of dienstverrichter is betaald.

De belastingplichtigen in kwestie moeten voor een regeling hebben gekozen waarbij zij de btw voor de door hen geleverde goederen en verrichte diensten verschuldigd worden wanneer zij daarvoor de betaling ontvangen. Krachtens deze regeling mag hun jaaromzet niet hoger zijn dan 400 000 EUR.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2010 tot de datum van inwerkingtreding van een richtlijn waarbij de lidstaten worden gemachtigd het ontstaan van het recht op aftrek van de btw uit te stellen tot het tijdstip waarop deze aan de leverancier of dienstverrichter is betaald, voor belastingplichtigen met een jaaromzet die een bepaald plafond niet overschrijdt, waardoor deze belastingplichtigen een facultatieve regeling kunnen toepassen waarbij de btw voor de door hen geleverde goederen en verrichte diensten pas verschuldigd wordt wanneer zij daarvoor de betaling ontvangen. In ieder geval is dit besluit van toepassing tot uiterlijk 31 december 2012.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Slovenië.

Gedaan te Brussel, 7 december 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

C. MALMSTRÖM


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 57 van 24.2.2007, blz. 12.