ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.306.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 306

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
20 november 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 1109/2009 van de Commissie van 19 november 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1110/2009 van de Commissie van 18 november 2009 tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en de Middellandse Zee door vaartuigen die de vlag van Griekenland voeren

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1111/2009 van de Commissie van 19 november 2009 tot vaststelling van het programma voor de toewijzing aan de lidstaten van aan het begrotingsjaar 2010 toe te rekenen financiële middelen voor de levering van levensmiddelen uit de interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap en houdende afwijking van Verordening (EEG) nr. 3149/92

5

 

 

Verordening (EG) nr. 1112/2009 van de Commissie van 19 november 2009 houdende schorsing van de indiening van invoercertificaataanvragen voor suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten

14

 

 

Verordening (EG) nr. 1113/2009 van de Commissie van 19 november 2009 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten

16

 

 

Verordening (EG) nr. 1114/2009 van de Commissie van 19 november 2009 houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor mageremelkpoeder in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

20

 

 

Verordening (EG) nr. 1115/2009 van de Commissie van 19 november 2009 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

21

 

 

Verordening (EG) nr. 1116/2009 van de Commissie van 19 november 2009 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op melk en zuivelproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

23

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/845/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 26 november 2008 betreffende de steunmaatregel van Oostenrijk ten behoeve van Postbus in het district Lienz C 16/07 (ex NN 55/06) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7034)  ( 1 )

26

 

 

2009/846/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 20 oktober 2009 betreffende de sluiting van een administratief akkoord tussen de Commissie en de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS over de beveiliging en de uitwisseling van gerubriceerde informatie

39

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit van het College 2009-8 ter aanvaarding van het financieel reglement aangaande Eurojust

45

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/1


VERORDENING (EG) Nr. 1109/2009 VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 november 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

38,6

MA

31,6

MK

37,7

TR

59,0

ZZ

41,7

0707 00 05

JO

171,8

MA

46,5

TR

77,7

ZZ

98,7

0709 90 70

MA

57,7

TR

109,5

ZZ

83,6

0805 20 10

MA

68,7

ZZ

68,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

52,3

HR

40,9

MA

74,5

TR

76,4

ZZ

61,0

0805 50 10

AR

54,6

TR

71,6

ZA

61,6

ZZ

62,6

0806 10 10

BR

245,4

LB

294,8

TR

143,2

US

293,9

ZZ

244,3

0808 10 80

AU

171,8

CA

63,9

MK

22,6

NZ

102,0

US

94,7

ZA

103,1

ZZ

93,0

0808 20 50

CN

57,0

TR

84,0

US

72,0

ZZ

71,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/3


VERORDENING (EG) Nr. 1110/2009 VAN DE COMMISSIE

van 18 november 2009

tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en de Middellandse Zee door vaartuigen die de vlag van Griekenland voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2009 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2009 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2009 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 november 2009.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

29/T&Q

Lidstaat

Griekenland

Bestand

BFT/AE045W

Soort

Blauwvintonijn (Thunnus thynnus)

Gebied

Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en Middellandse Zee

Datum

17 oktober 2009


20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/5


VERORDENING (EG) Nr. 1111/2009 VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2009

tot vaststelling van het programma voor de toewijzing aan de lidstaten van aan het begrotingsjaar 2010 toe te rekenen financiële middelen voor de levering van levensmiddelen uit de interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap en houdende afwijking van Verordening (EEG) nr. 3149/92

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 43, onder f) en g), juncto artikel 4,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (2), en met name op artikel 3, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3149/92 van de Commissie van 29 oktober 1992 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levering van levensmiddelen uit interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap (3) moet de Commissie een distributieprogramma vaststellen dat met de voor het begrotingsjaar 2010 beschikbare kredieten moet worden gefinancierd. In dat programma moet voor elke lidstaat die aan de actie deelneemt, met name worden bepaald welke financiële middelen maximaal beschikbaar worden gesteld voor de uitvoering van zijn deel van het programma en welke hoeveelheid van elke soort producten uit de interventievoorraden mag worden genomen.

(2)

De bij het distributieprogramma voor het begrotingsjaar 2010 betrokken lidstaten hebben de Commissie de overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3149/92 vereiste gegevens verstrekt.

(3)

Voor de verdeling van de begrotingsmiddelen moet rekening worden gehouden met de opgedane ervaring en met de mate waarin de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de hun in de vorige begrotingsjaren toegewezen middelen.

(4)

Artikel 2, lid 3, punt 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 3149/92 voorziet in de toewijzing van bedragen voor de aankoop op de markt van producten die tijdelijk niet beschikbaar zijn in de interventievoorraden. Aangezien de hoeveelheden granen die momenteel bij de interventiebureaus in voorraad zijn onvoldoende zijn om aan alle verzoeken om granen en rijst te voldoen, moeten de bedragen worden toegewezen om de aankoop mogelijk te maken van granen of rijst die nodig zijn om het distributieprogramma voor het begrotingsjaar 2010 uit te voeren.

(5)

Artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 voorziet in de overdracht tussen lidstaten van producten die niet beschikbaar zijn in de interventievoorraden van de lidstaat waar zij nodig zijn voor de uitvoering van het jaarlijkse distributieprogramma. Derhalve dient onder de bij artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 3149/92 vastgestelde voorwaarden toestemming te worden verleend voor de intracommunautaire overdrachten die nodig zijn voor de uitvoering van dat programma in 2010.

(6)

Artikel 7, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 voorziet in de mogelijkheid om in gevallen waarin is besloten tot de overdracht van producten van de lidstaat waar zij in interventie zijn opgeslagen naar een andere lidstaat, de marktdeelnemers de mogelijkheid te geven een bod uit te brengen exclusief het vervoer van de uit interventievoorraden uitgeslagen producten naar de aanvragende lidstaat. In artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor openbare interventie aangekochte producten op zodanige wijze moeten worden afgezet dat verstoringen van de markt worden voorkomen.

(7)

In verband met de huidige situatie op de markt voor zuivelproducten, die door lage prijzen wordt gekenmerkt, mag de optie van artikel 7, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 niet worden toegestaan voor het distributieprogramma voor 2010 voor boter en mageremelkpoeder, om mogelijke verstoringen van de markt als gevolg van het in het verkeer brengen van die producten op bepaalde, reeds goed voorziene markten te voorkomen. Om dezelfde reden moet het gebruik van de mogelijkheden die de marktdeelnemers in artikel 4, leden 2 en 2 bis, van die verordening worden geboden, worden beperkt, zodat de voor distributie aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap bestemde zuivelproducten voldoen aan bepaalde eisen ten aanzien van de samenstelling en de bij de vervaardiging daarvan gebruikte hoeveelheid melk. Om de naleving van die regel te controleren, moeten de lidstaten in hun voortgangsverslagen een gedetailleerde lijst opnemen van gedistribueerde producten, uitgesplitst in de categorieën „hoog vetgehalte” en „andere”.

(8)

Om ervoor te zorgen dat de zuivelproducten uit de interventievoorraden niet op een ongepast moment van het jaar op de markt komen, moet de in artikel 3, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 vastgestelde periode gedurende welke boter en mageremelkpoeder uit interventievoorraden mogen worden uitgeslagen, worden bekort.

(9)

Rekening houdend met de ingewikkeldheid van de tenuitvoerlegging van het distributieprogramma voor 2010, waarvoor een grote hoeveelheid intracommunautaire transfers nodig is, is het passend de in artikel 3, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 vastgestelde marge van 5 % te verhogen.

(10)

Voor de uitvoering van het jaarlijkse distributieprogramma geldt als ontstaansfeit in de zin van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2799/98 de datum waarop het boekjaar voor het beheer van de interventievoorraden ingaat.

(11)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 heeft de Commissie voor de opstelling van het jaarlijkse distributieprogramma overleg gepleegd met de belangrijkste organisaties die vertrouwd zijn met de problemen van de meest behoeftigen in de Gemeenschap.

(12)

In artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 is bepaald dat de Commissie het jaarlijkse distributieprogramma elk jaar vóór 1 oktober vaststelt. Als gevolg van de huidige marktsituatie in de zuivelsector en aangezien verder overleg met de lidstaten over hun verzoeken noodzakelijk is, heeft de Commissie nog geen distributieprogramma kunnen vaststellen. Om te zorgen voor de tijdige tenuitvoerlegging van het jaarlijkse distributieprogramma moet de onderhavige verordening derhalve onmiddellijk na haar bekendmaking in werking treden.

(13)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In 2010 worden ter uitvoering van artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 levensmiddelen aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap verstrekt overeenkomstig het in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgestelde jaarprogramma voor de verstrekking van levensmiddelen.

Artikel 2

De bedragen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de aankoop op de markt van de hoeveelheden granen die nodig zijn in het kader van het in artikel 1 bedoelde programma, worden vastgesteld in bijlage II.

Artikel 3

1.   In afwijking van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 moeten boter en mageremelkpoeder ten behoeve van het distributieprogramma voor 2010 uit interventieopslag worden uitgeslagen in de periode van 1 mei tot en met 30 september 2010. De in artikel 3, lid 2, vijfde alinea, van die verordening vastgestelde termijn van zestig dagen voor de uitslag van de producten is in dit geval niet van toepassing.

De eerste alinea is echter niet van toepassing op toewijzingen van 500 t of minder.

2.   In afwijking van artikel 3, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 geldt voor het distributieprogramma voor 2010 dat wanneer de wijzigingen betrekking hebben op ten minste 10 % van de hoeveelheden of de waarden die voor elk product in het communautaire programma zijn opgenomen, het programma wordt herzien.

Artikel 4

1.   In afwijking van artikel 4, leden 2 en 2 bis, van Verordening (EEG) nr. 3149/92 plaatsen de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van het distributieprogramma voor 2010 zuivelproducten bestemd voor distributie ofwel in de categorie „hoog vetgehalte”, ofwel in de categorie „andere”.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de totale hoeveelheid melkvet ten minste 20 % van het totale gewicht uitmaakt van de producten van de eerste categorie, en dat voor de vervaardiging van de totale hoeveelheid producten van de tweede categorie een hoeveelheid melk is gebruikt die overeenkomt met ten minste 90 % van het totale gewicht.

3.   Het voortgangsrapport voor het distributieprogramma voor 2010 op grond van artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 3149/92 bevat een gedetailleerde lijst van de gedistribueerde producten die ofwel in de categorie „hoog vetgehalte”, ofwel in de categorie „andere” zijn geplaatst.

Artikel 5

1.   De intracommunautaire overdracht van de in bijlage III bij de onderhavige verordening vermelde producten wordt toegestaan onder de bij artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 3149/92 vastgestelde voorwaarden.

2.   Wanneer in de onderhavige verordening is bepaald dat een overdracht plaatsvindt van mageremelkpoeder of boter van de ene lidstaat, waar deze producten zich in interventievoorraden bevinden, naar de andere lidstaat, waar deze producten zullen worden gebruikt om het jaarlijkse distributieprogramma ten uitvoer te leggen, mag de marktdeelnemer, in afwijking van artikel 7, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3149/92, de uitgeslagen producten niet op de communautaire markt brengen in de eerste lidstaat, maar zal hij ze naar de tweede lidstaat moeten vervoeren.

Artikel 6

Voor de uitvoering van het in artikel 1 van de onderhavige verordening bedoelde jaarlijkse distributieprogramma is 1 oktober 2009 de datum van het in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2799/98 bedoelde ontstaansfeit.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.

(3)  PB L 313 van 30.10.1992, blz. 50.


BIJLAGE I

JAARPROGRAMMA VOOR DE VERSTREKKING VAN LEVENSMIDDELEN IN 2010

a)

Voor de uitvoering van het programma voor 2010 in elke lidstaat beschikbaar gestelde financiële middelen:

(in EUR)

Lidstaat

Verdeling

België/Belgique

7 806 433

България

8 565 832

Česká republika

133 893

Eesti

761 012

Éire/Ireland

818 816

Elláda

20 044 478

España

52 623 664

France

78 103 609

Italia

122 456 856

Latvija

5 119 849

Lietuva

8 859 115

Luxembourg

107 483

Magyarország

14 770 126

Malta

698 841

Polska

97 405 034

Portugal

22 516 761

România

29 951 704

Slovenija

2 619 927

Suomi/Finland

4 636 567

Totaal

478 000 000

b)

Uit de interventievoorraden van de Gemeenschap te nemen hoeveelheid product, bestemd voor verstrekking in elke lidstaat binnen de grenzen van het onder a) vastgestelde bedrag:

(in t)

Lidstaat

Granen

Boter

Mageremelkpoeder

Suiker

België/Belgique

29 067

1 285

1 507

България

54 104

1 724

Česká republika

302

20

22

9

Eesti

5 147

1

Eire/Ireland

350

Elláda

64 397

5 889

España

181 248

9 335

1 603

3 483

France

168 998

13 033

12 050

3 247

Italia

283 206

20 000

18 166

4 006

Latvija

22 951

969

Lietuva

40 317

145

1 212

1 182

Magyarország

95 687

1 938

Malta

4 740

Polska

387 305

1 901

17 952

10 823

Portugal

47 522

5 079

1 826

1 045

România

135 555

4 500

5 577

Slovenija

9 810

600

289

Suomi/Finland

25 371

500

Totaal

1 555 726

51 148

65 290

34 832

Toewijzing voor Luxemburg voor de aankoop van melkpoeder op de EU-markt: 101 880 EUR.


BIJLAGE II

Toewijzingen aan de lidstaten voor de aankoop van granen op de communautaire markt

(in EUR)

Lidstaat

Granen

België/Belgique

1 117 572

България

2 080 196

Česká republika

11 600

Eesti

197 884

Éire/Ireland

Elláda

2 475 950

España

6 968 699

France

6 497 704

Italia

10 888 824

Latvija

882 424

Lietuva

1 550 130

Luxembourg

Magyarország

3 679 017

Malta

182 233

Polska

14 891 236

Portugal

1 827 127

România

5 211 876

Slovenija

377 183

Suomi/Finland

975 485

Totaal

59 815 140


BIJLAGE III

a)

In het kader van het programma voor het begrotingsjaar 2010 toegestane intracommunautaire overdrachten van granen:

 

Hoeveelheid

(t)

Houder

Begunstigde

1.

102 940

SZIF, Česká republika

FEGA, España

2.

87 816

SZIF, Česká republika

FranceAgriMer, France

3.

29 067

BLE, Deutschland

BIRB, Belgique

4.

81 182

BLE, Deutschland

FranceAgriMer, France

5.

31 423

BLE, Deutschland

ARR, Polska

6.

1 022

PRIA, Eesti

Rural Support Service, Latvia

7.

36 172

Lietuvos žemės ūkio ir maisto productų rinkos reguliavimo agentūra, Lietuva

ARR, Polska

8.

44 239

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

Държавен фонд „Земеделие” — Разплащателна агенция, България

9.

64 397

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

OPEKEPE, Elláda

10.

204 593

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

AGEA, Italia

11.

4 740

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

Ministry for Resources and Rural Affairs Paying Agency, Malta

12.

39 351

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

ARR, Polska

13.

11 640

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

IFAP I.P., Portugal

14.

135 555

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

Agenția de Plăți și Intervenție pentru Agricultură, România

15.

9 810

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

Agencija Republike Slovenije za kmetijske trge in razvoj podeželja, Slovenija

16.

6 852

AMA, Austria

Държавен фонд „Земеделие” — Разплащателна агенция, България

17.

65 045

Pôdohospodárska platobná agentúra, Slovenská Republika

FEGA, España

18.

78 613

Pôdohospodárska platobná agentúra, Slovenská Republika

AGEA, Italia

19.

199 816

Agency for Rural Affairs, Suomi/Finland

ARR, Polska

20.

13 263

SJV, Sverige

FEGA, España

21.

21 929

SJV, Sverige

Rural Support Service, Latvia

22.

35 882

SJV, Sverige

IFAP I.P., Portugal

b)

In het kader van het programma voor het begrotingsjaar 2010 toegestane intracommunautaire overdrachten van suiker:

 

Hoeveelheid

(t)

Houder

Begunstigde

1.

2 129

SZIF, Česká republika

ARR, Polska

2.

397

OFI, Ireland

BIRB, Belgique

3.

995

OFI, Ireland

FranceAgriMer, France

4.

1 724

AGEA, Italia

Държавен фонд „Земеделие” — Разплащателна агенция, България

5.

3 483

AGEA, Italia

FEGA, España

6.

2 252

AGEA, Italia

FranceAgriMer, France

7.

1 182

AGEA, Italia

Lietuvos žemės ūkio ir maisto productų rinkos reguliavimo agentūra, Lietuva

8.

1 938

AGEA, Italia

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal, Magyarország

9.

8 694

AGEA, Italia

ARR, Polska

10.

1 045

AGEA, Italia

IFAP I.P., Portugal

11.

5 577

AGEA, Italia

Agenția de Plăți și Intervenție pentru Agricultură, România

12.

289

AGEA, Italia

Agencija Republike Slovenije za kmetijske trge in razvoj podeželja, Slovenija

c)

In het kader van het programma voor het begrotingsjaar 2010 toegestane intracommunautaire overdrachten van boter:

 

Hoeveelheid

(t)

Houder

Begunstigde

1.

9 894

BLE, Deutschland

AGEA, Italia

2.

10 106

Dienst Regelingen Roermond, Nederland

AGEA, Italia

d)

In het kader van het programma voor het begrotingsjaar 2010 toegestane intracommunautaire overdrachten van mageremelkpoeder:

 

Hoeveelheid

(t)

Houder

Begunstigde

1.

600

SZIF, Česká republika

Agencija Republike Slovenije za kmetijske trge in razvoj podeželja, Slovenija

2.

5 889

BLE, Deutschland

OPEKEPE, Elláda

3.

969

PRIA, Eesti

Rural Support Service, Latvia

4.

18 166

FranceAgriMer, France

AGEA, Italia

5.

4 500

Lietuvos žemės ūkio ir maisto productų rinkos reguliavimo agentūra, Lietuva

Agenția de Plăți și Intervenție pentru Agricultură, România


20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/14


VERORDENING (EG) Nr. 1112/2009 VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2009

houdende schorsing van de indiening van invoercertificaataanvragen voor suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 891/2009 van de Commissie van 25 september 2009 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van bepaalde communautaire tariefcontingenten in de sector suiker (2), en met name op artikel 5, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheden waarop de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 891/2009 in de periode van 1 tot en met 7 november 2009 bij de bevoegde autoriteiten ingediende invoercertificaataanvragen betrekking hebben, zijn gelijk aan de onder het volgnummer 09.4321 beschikbare hoeveelheden.

(2)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 891/2009 dient de indiening van nieuwe aanvragen van certificaten voor het volgnummer 09.4321 te worden geschorst tot het einde van het verkoopseizoen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De indiening van nieuwe certificaataaanvragen voor de in de bijlage vermelde volgnummers wordt geschorst tot het einde van het verkoopseizoen 2009/10.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 254 van 26.9.2009, blz. 82.


BIJLAGE

SUIKER CXL-concessies

Verkoopseizoen 2009/10

In de periode van 1.11.2009 tot en met 7.11.2009 ingediende aanvragen

Volgnr.

Land

Toewijzingscoëfficiënt

(%)

Nieuwe aanvragen

09.4317

Australië

 

09.4318

Brazilië

 

09.4319

Cuba

 

09.4320

Andere derde landen

Geschorst

09.4321

India

 (1)

Geschorst

„—”

:

Niet van toepassing: de Commissie heeft geen enkele certificaataanvraag ontvangen.


Balkansuiker

Verkoopseizoen 2009/10

In de periode van 1.11.2009 tot en met 7.11.2009 ingediende aanvragen

Volgnr.

Land

Toewijzingscoëfficiënt

(%)

Nieuwe aanvragen

09.4324

Albanië

 

09.4325

Bosnië en Herzegovina

 

09.4326

Servië, Montenegro en Kosovo (2)

 (3)

 

09.4327

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

 

09.4328

Kroatië

 (3)

 

„—”

:

Niet van toepassing: de Commissie heeft geen enkele certificaataanvraag ontvangen.


Suiker voor uitzonderlijke en suiker voor industriële invoer

Verkoopseizoen 2009/10

In de periode van 1.11.2009 tot en met 7.11.2009 ingediende aanvragen

Volgnr.

Type invoer

Toewijzingscoëfficiënt

(%)

Nieuwe aanvragen

09.4380

Uitzonderlijke invoer

Geschorst

09.4390

Industriële invoer

 (4)

Geschorst

„—”

:

Niet van toepassing: de Commissie heeft geen enkele certificaataanvraag ontvangen.


(1)  Niet van toepassing: de aangevraagde hoeveelheden zijn niet groter dan de beschikbare hoeveelheden en worden derhalve volledig toegewezen.

(2)  Niet van toepassing: de aangevraagde hoeveelheden zijn niet groter dan de beschikbare hoeveelheden en worden derhalve volledig toegewezen.

(3)  Kosovo als omschreven in Resolutie 1244/1999 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(4)  Niet van toepassing: de aangevraagde hoeveelheden zijn niet groter dan de beschikbare hoeveelheden en worden derhalve volledig toegewezen.


20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/16


VERORDENING (EG) Nr. 1113/2009 VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2009

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 164, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XVI van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gelet op de huidige situatie op de markt voor melk en zuivelproducten dienen uitvoerrestituties te worden vastgesteld in overeenstemming met de voorschriften en bepaalde criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167, 169 en 170 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

In artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat de restitutie kan variëren naargelang van de bestemming, met name indien de situatie in de internationale handel, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten, dit noodzakelijk maken.

(4)

De uitvoerrestituties voor de Dominicaanse Republiek zijn gedifferentieerd om rekening te houden met de verlaagde douanerechten voor invoer in het kader van het invoertariefcontingent overeenkomstig het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en de Dominicaanse Republiek betreffende beschermende maatregelen ten aanzien van de invoer van melkpoeder in de Dominicaanse Republiek (2), goedgekeurd bij Besluit 98/486/EG van de Raad (3). Als gevolg van de veranderde marktsituatie in de Dominicaanse Republiek, met name de toegenomen concurrentie voor melkpoeder, wordt het contingent niet meer volledig benut. Om de benutting van het contingent te optimaliseren, dient de differentiatie van de uitvoerrestituties voor de Dominicaanse Republiek te worden afgeschaft.

(5)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde producten en bedragen, onder de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1282/2006 van de Commissie (4).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 november 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 218 van 6.8.1998, blz. 46.

(3)  PB L 218 van 6.8.1998, blz. 45.

(4)  PB L 234 van 29.8.2006, blz. 4.


BIJLAGE

Vanaf 20 november 2009 geldende uitvoerrestituties voor melk en zuivelproducten

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

0401 30 31 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0401 30 31 9400

L20

EUR/100 kg

0,00

0401 30 31 9700

L20

EUR/100 kg

0,00

0401 30 39 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0401 30 39 9400

L20

EUR/100 kg

0,00

0401 30 39 9700

L20

EUR/100 kg

0,00

0401 30 91 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0401 30 99 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0401 30 99 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 10 11 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 10 19 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 10 99 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 11 9200

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 11 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 11 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 11 9900

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 17 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 19 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 19 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 19 9900

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 91 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 91 9200

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 91 9350

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 99 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 99 9200

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 99 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 99 9400

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 99 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 99 9600

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 21 99 9700

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 29 15 9200

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 29 15 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 29 15 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 29 19 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 29 19 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 29 19 9900

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 29 99 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 29 99 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 91 10 9370

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 91 30 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 91 99 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 99 10 9350

L20

EUR/100 kg

0,00

0402 99 31 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 11 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 13 9200

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 13 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 13 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 13 9900

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 33 9400

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 59 9310

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 59 9340

L20

EUR/100 kg

0,00

0403 90 59 9370

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 21 9120

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 21 9160

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 23 9120

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 23 9130

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 23 9140

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 23 9150

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 81 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 83 9110

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 83 9130

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 83 9150

L20

EUR/100 kg

0,00

0404 90 83 9170

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 11 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 11 9700

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 19 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 19 9700

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 30 9100

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 30 9300

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 30 9700

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 50 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 50 9700

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 10 90 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 20 90 9500

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 20 90 9700

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 90 10 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0405 90 90 9000

L20

EUR/100 kg

0,00

0406 10 20 9640

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 10 20 9650

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 10 20 9830

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 10 20 9850

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 20 90 9913

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 20 90 9915

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 20 90 9917

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 20 90 9919

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 30 31 9730

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 30 31 9930

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 30 31 9950

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 30 39 9500

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 30 39 9700

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 30 39 9930

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 30 39 9950

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 40 50 9000

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 40 90 9000

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 13 9000

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 15 9100

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 17 9100

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 21 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 23 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 25 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 27 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 32 9119

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 35 9190

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 35 9990

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 37 9000

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 61 9000

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 63 9100

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 63 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 69 9910

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 73 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 75 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 76 9300

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 76 9400

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 76 9500

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 78 9100

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 78 9300

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 79 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 81 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 85 9930

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 85 9970

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 86 9200

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 86 9400

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 86 9900

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 87 9300

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 87 9400

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 87 9951

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 87 9971

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 87 9973

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 87 9974

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 87 9975

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 87 9979

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 88 9300

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

0406 90 88 9500

L04

EUR/100 kg

0,00

L40

EUR/100 kg

0,00

De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

L20

:

Alle bestemmingen, met uitzondering van:

a)

derde landen: Andorra, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), Liechtenstein en de Verenigde Staten van Amerika;

b)

tot de lidstaten behorend grondgebied dat geen deel uitmaakt van het douanegebied van de Gemeenschap: de Faeröer, Groenland, Helgoland, Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d'Italia, en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de Regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.

c)

Europese grondgebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Gibraltar.

d)

bestemmingen als bedoeld in artikel 33, lid 1, artikel 41, lid 1, en artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie (PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1).

L04

:

Albanië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Kosovo (), Montenegro en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

L40

:

Alle bestemmingen, met uitzondering van:

a)

derde landen: L04, Andorra, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitzerland, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), de Verenigde Staten van Amerika, Kroatië, Turkije, Australië, Canada, Nieuw Zeeland en Zuid Afrika;

b)

tot de lidstaten behorend grondgebied dat geen deel uitmaakt van het douanegebied van de Gemeenschap: de Faeröer, Groenland, Helgoland, Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d'Italia, en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de Regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.

c)

Europese grondgebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Gibraltar.

d)

bestemmingen als bedoeld in artikel 33, lid 1, artikel 41, lid 1, en artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie (PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1).


(1)  Zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.


20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/20


VERORDENING (EG) Nr. 1114/2009 VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2009

houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor mageremelkpoeder in het kader van de in Verordening (EG) nr. 619/2008 bedoelde permanente inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 164, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 619/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot opening van een permanente inschrijving voor de vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1454/2007 van de Commissie van 10 december 2007 houdende gemeenschappelijke bepalingen betreffende inschrijvingen voor de vaststelling van uitvoerrestituties voor bepaalde landbouwproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 17 november 2009.

(3)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 619/2008 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 17 november 2009, geen restitutie toegekend voor de in artikel 1, onder c), respectievelijk artikel 2 van die verordening bedoelde producten en bestemmingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 november 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 20.

(3)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 69.


20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/21


VERORDENING (EG) Nr. 1115/2009 VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2009

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 143,

Gelet op Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (2), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de regeling inzake aanvullende invoerrechten en zijn de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. De representatieve prijzen moeten derhalve worden bekendgemaakt.

(3)

Deze wijziging moet, gezien de marktsituatie, zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8.

(3)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.


BIJLAGE

van de verordening van de Commissie van 19 november 2009 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3, lid 3, bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

81,9

2

AR

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

111,7

2

BR

106,7

3

AR

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

196,7

32

BR

192,6

34

AR

295,8

1

CL

0207 14 50

Borsten van kippen, bevroren

203,5

3

BR

149,3

19

AR

0207 14 60

Dijen van kippen, bevroren

98,6

13

BR

116,1

8

AR

0207 25 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 80 %), bevroren

162,2

0

BR

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

233,4

19

BR

279,0

5

CL

0408 91 80

Eieren uit de schaal, gedroogd

340,9

0

AR

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

218,1

21

BR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.”


20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/23


VERORDENING (EG) Nr. 1116/2009 VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2009

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op melk en zuivelproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 164, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 162, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, lid 1, onder p) en in deel XVI van bijlage I bij die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in deel IV van bijlage XX bij die verordening.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten (2), uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer deze worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in deel IV van bijlage XX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, tweede alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 1043/2005 wordt de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten vastgesteld voor dezelfde periode als die welke is gekozen voor de vaststelling van de restituties voor dezelfde producten die in onverwerkte toestand worden uitgevoerd.

(4)

In artikel 162, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd.

(5)

Voor bepaalde melkproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, bestaat het gevaar dat, indien vooraf hoge restituties worden vastgesteld, de verplichtingen die met betrekking tot deze restituties zijn aangegaan, op het spel worden gezet. Om dat gevaar te voorkomen moeten passende voorzorgsmaatregelen worden genomen, zonder evenwel langetermijncontracten uit te sluiten. De vaststelling van specifieke restitutiebedragen voor het vooraf vaststellen van de restituties voor deze producten moet het mogelijk maken beide doelstellingen te verwezenlijken.

(6)

In artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 is bepaald dat voor de vaststelling van de restitutie in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking die voor de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 vermelde basisproducten of daarmee gelijkgestelde producten in alle lidstaten worden toegepast uit hoofde van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten.

(7)

Overeenkomstig artikel 100, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt steun verleend aan in de Gemeenschap geproduceerde en tot caseïne verwerkte ondermelk, indien deze melk en de daarvan vervaardigde caseïne aan bepaalde eisen voldoen.

(8)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in deel XVI van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in deel IV van bijlage XX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 november 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2009.

Voor de Commissie

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Ondernemingen en industrie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.


BIJLAGE

Restituties welke van toepassing zijn vanaf 20 november 2009 op bepaalde zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen  (1)

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving

Restituties

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

ex 0402 10 19

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van minder dan 1,5 gewichtspercenten (PG 2):

 

 

a)

in geval van uitvoer van goederen van GN-code 3501

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

0,00

0,00

ex 0402 21 19

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van 26 gewichtspercenten (PG 3):

0,00

0,00

ex 0405 10

Boter met een vetgehalte van 82 gewichtspercenten (PG 6):

 

 

a)

in geval van uitvoer van goederen behorende tot GN-code 2106 90 98, met een vetgehalte van 40 of meer gewichtspercenten

0,00

0,00

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

0,00

0,00


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar:

a)

derde landen: Andorra, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), Liechtenstein en de Verenigde Staten van Amerika en op de naar de Zwitserse Bondsstaat uitgevoerde goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II van Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972;

b)

gebieden van de lidstaten van de EU die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d’Italia, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent;

c)

Europese gebieden waarvoor buitenlandse betrekkingen onder de verantwoordelijkheid van een lidstaat vallen en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Gibraltar.

d)

bestemmingen als bedoeld in artikel 33, lid 1, artikel 41, lid 1, en artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie (PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1).


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/26


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2008

betreffende de steunmaatregel van Oostenrijk ten behoeve van Postbus in het district Lienz C 16/07 (ex NN 55/06)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7034)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/845/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig bovengenoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij schrijven van 2 augustus 2002 (2) en 23 augustus 2003 (3) heeft een particuliere Oostenrijkse busvervoersmaatschappij een klacht bij de Commissie ingediend inzake staatssteun die in 2002 door de Tiroolse vervoersautoriteiten (het Verkehrsverbund Tirol GmbH, hierna VTT genoemd) zou zijn toegekend aan haar concurrent, de vervoersonderneming Postbus AG (hierna Postbus genoemd), die in handen is van de overheid. Bij schrijven van 14 juli 2005 (4) heeft de Commissie Oostenrijk om informatie met betrekking tot deze klacht verzocht. Bij schrijven van 3 oktober 2005 (5) heeft Oostenrijk de Commissie de gevraagde informatie doen toekomen.

(2)

Bij schrijven van 30 mei 2007 (6) heeft de Commissie de Republiek Oostenrijk in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de desbetreffende steunmaatregel.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. De Commissie heeft belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steun te maken (7).

(4)

Bij schrijven van 18 juli 2007 (8) heeft Oostenrijk zijn opmerkingen meegedeeld.

(5)

Bij schrijven van 24 juli 2007 (9) heeft de indiener van de klacht de Commissie laten weten dat hij er niet langer belang in stelde om met deze zaak door te gaan.

(6)

De Commissie heeft geen opmerkingen van andere belanghebbende partijen ontvangen.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

2.1.   De onderzochte maatregel

2.1.1.   Achtergrond

(7)

Het Verkehrsverbund Tirol is een privaatrechtelijke overheidsonderneming. Dergelijke ondernemingen bestaan ook in alle andere regio’s en worden gewoonlijk Verkehrsverbundgesellschaften genoemd. Zij zijn verantwoordelijk voor de planning en coördinatie van het busvervoer binnen hun regio. Overeenkomstig het Bundesgesetz über die Ordnung des öffentlichen Personennah- und Regionalverkehrs (Federale wet inzake de organisatie van het openbaar personenvervoer, hierna ÖPNRV-G genoemd), ontvangen deze ondernemingen een jaarlijkse bijdrage van de desbetreffende deelstaat om voor adequaat openbaar personenvervoer te zorgen in de regio.

(8)

VVT heeft op 12 juli 2002 met Postbus een openbaredienstcontract gesloten voor het openbaar personenvervoer op de buslijnen 5002, 5008, 5010, 5012, 5014, 5050 en 5052 in het district Lienz.

(9)

Volgens het Oostenrijkse bestuursrecht moet een busvervoerder over een vergunning beschikken om een buslijn te mogen exploiteren. Het verlenen van de vergunning staat los van het sluiten van een openbaredienstcontract.

(10)

Postbus beschikte al over de vergunningen voor de zeven lijnen op grond van het contract dat vóór het openbaredienstcontract was gesloten. Postbus had op eigen initiatief de vergunningen aangevraagd zonder zeker te zijn of het compensatie zou ontvangen. Daarom worden de lijnen in kwestie krachtens de Oostenrijkse wetgeving als „eigenwirtschaftlich” (commercieel) geëxploiteerde lijnen beschouwd. Het onderscheid tussen eigenwirtschaftlich en gemeinwirtschaftlich (in het algemeen belang) is belangrijk in het kader van de Oostenrijkse regels voor openbare aanbestedingen, omdat alleen openbaredienstcontracten voor lijnen die als „gemeinwirtschaftlich” worden geëxploiteerd, onder de regels voor openbare aanbestedingen vallen. Daarom werd het openbaredienstcontract waar deze beschikking betrekking op heeft, gegund zonder openbare aanbestedingsprocedure.

2.1.2.   Gedetailleerde beschrijving van het desbetreffende openbaredienstcontract

(11)

Het contract behelst de levering van openbaar busvervoer door Postbus, zulks tegen een vergoeding. Het is met terugwerkende kracht op 1 januari 2002 in werking getreden en geldt voor onbepaalde tijd. Elk van de partijen heeft het recht het contract te beëindigen met een opzegtermijn van zes maanden vanaf december 2006.

(12)

Bij de berekening van de vergoeding wordt in het contract onderscheid gemaakt tussen Bestellleistungen en Bestandsleistungen.

(13)

Onder Bestellleistungen wordt in het contract een basispakket van vervoersdiensten verstaan waarvoor een vaste vergoeding wordt betaald. Deel IV (3) van het contract voorziet in 204 807 km Bestellleistungen; in deel XIII van het contract is bepaald dat Postbus jaarlijks een bedrag ontvangt van 527 000 EUR, plus btw. De betaling vindt plaats in twaalf termijnen verdeeld over het jaar.

(14)

Onder Bestandsleistungen worden in het contract vervoersprestaties verstaan waarvoor een drieledige compensatie wordt betaald. Deel IV (3) van het contract voorziet in 952 761 km Bestandsleistungen; in deel X (2) wordt de vergoeding voor de Bestandsleistungen voor 2002 vastgesteld op 1 690 000 EUR. In deel X (3) is bepaald dat deze vergoeding als volgt is samengesteld:

a)

de verbindingsvergoeding (Verbundabgeltung), waarvan de hoogte jaarlijks voor elke lijn wordt vastgesteld op basis van het vervoersvolume;

b)

de aan Postbus afgedragen inkomsten uit de verkoop van vervoerbewijzen, zonder omzetbelasting;

c)

de compensaties van het Oostenrijkse ministerie van Milieu, Jeugd en Gezin in het kader van de kortingsregeling voor scholieren en leerlingen volgens § 29 ÖPNRV-G en op grond van de volgens §§ 30 f en 30 j Familien Lasten Ausgleichs Gesetz (FLAG) gesloten contracten tussen het ministerie en Postbus.

(15)

Voor het eerste contractjaar is de Verbundabgeltung vastgesteld op 1 690 000 EUR, minus de inkomsten uit de verkoop van vervoerbewijzen en minus de vergoedingen voor de tariefverplichtingen. Op het moment dat het contract werd gesloten, waren noch de inkomsten uit de verkoop van vervoersbewijzen, noch de compensatie voor de tariefverplichtingen voor de partijen bekend. Het totale bedrag aan Verbundabgeltung is zodoende in het contract niet vastgelegd.

(16)

In totaal heeft VVT voor het jaar 2002 aan Postbus een prijs betaald van 2 217 000 EUR (met inbegrip van de afgedragen inkomsten uit de verkoop van vervoerbewijzen). In ruil daarvoor was Postbus verplicht busvervoer te verzorgen over 1 157 568 km volgens de dienstregelingen en op de lijnen zoals die in het contract waren vastgelegd. Gemiddeld werd per kilometer een prijs betaald van 1,92 EUR.

2.1.3.   Historische ontwikkeling van het Oostenrijkse systeem

(17)

Het onderscheid tussen Bestellleistungen en Bestandsleistungen is op historische gronden te verklaren. Met name de ontwikkeling van het ÖPNRV-G is bepalend voor de organisatie en financiering van het openbaar vervoer in de landelijke gebieden van Oostenrijk.

(18)

In § 10 (1) ÖPNRV-G is bepaald dat busondernemingen die eigendom zijn van de Oostenrijkse staat, zoals Postbus, tot 1 juni 1999 recht hadden op compensatie door de federale overheid voor hun verliezen bij de exploitatie van openbaar vervoer (Alteinnahmegarantie).

(19)

Voor de periode na 1 juni 1999 geldt dat de landelijke overheid een bedrag betaalt dat overeenkomt met het bedrag dat jaarlijks in het kader van de Alteinnahmegarantie wordt betaald aan de regionale organen die belast zijn met de organisatie van het vervoer, de Verkehrsverbundgesellschaften. Die bestellen met dit geld vervoersdiensten bij busondernemingen. Alvorens deze diensten te bestellen, dienen de Verkehrsverbundgesellschaften het openbaar vervoer in hun regio te plannen overeenkomstig §§ 11, 20 en 31 ÖPNRV-G, (§ 10 alinea 2) ÖPNRV-G). In die plannen worden de economische en kwaliteitscriteria vastgelegd waaraan het openbaar vervoer moet voldoen.

(20)

Vanaf 2001 vermindert de landelijke overheid het bedrag dat zij aan de Verkehrsverbundgesellschaften betaalt jaarlijks met een vijfde (§ 10 (3) ÖPNRV-G).

(21)

In §§ 14 ÖPNRV-G e.v. zijn de voorwaarden vastgelegd voor de oprichting en organisatie van de Verkehrsverbundgesellschaften. Met name § 19 (1) ÖPNRV-G verplicht de Verkehrsverbundgesellschaften het systeem van de Alteinnahmegarantie vanaf 1999 binnen vijf jaar te vervangen door een systeem van openbaredienstcontracten.

2.1.4.   Verantwoording van de in het openbaredienstcontract vermelde prijs

(22)

Vóór de sluiting van het openbaredienstcontract heeft VVT met behulp van drie verschillende methoden gecontroleerd of de in het contract vermelde compensatie voor het leveren van de openbare dienst gerechtvaardigd was. De drie methoden waren: controle op basis van kilometertarieven (Prüfung nach Kilometersätzen), controle op basis van kostentarieven (Prüfung nach Kostensätzen) en controle op basis van individuele kostenposten (Prüfung nach Einzelkostenpositionen).

2.2.   Aanvankelijk oordeel van de Commissie

(23)

In haar besluit tot inleiding van de procedure had de Commissie haar twijfels geuit of het tussen VVT en Postbus gesloten openbaredienstcontract voldeed aan het tweede van de zogenoemde Altmark-criteria (10). Omdat de vier Altmark-criteria cumulatief zijn, heeft zij niet in detail beoordeeld of aan het derde en vierde criterium is voldaan, maar heeft zij geconcludeerd dat de mogelijkheid van staatssteun niet kon worden uitgesloten.

(24)

Ten aanzien van de eventuele verenigbaarheid van dergelijke staatssteun met de gemeenschappelijke markt heeft de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure geoordeeld dat de steun mogelijk verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 73 van het EG-Verdrag en artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (11). Volgens de Commissie lijkt met name het aan Postbus betaalde compensatiebedrag niet hoger te zijn dan nodig was om de kosten te dekken van de vervulling van de contractuele openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met de daaraan verbonden ontvangsten en een redelijke winst voor de vervulling van deze verplichtingen.

(25)

De Commissie meende evenwel dat gezien het feit dat er geen aanbesteding bij inschrijving heeft plaatsgevonden en een rechtstreekse concurrent van Postbus beweerde dat Postbus een overcompensatie ontving, de betreffende concurrent en alle belanghebbende derden de kans diende te worden gegeven zich uit te spreken over de door Oostenrijk gebruikte methoden om de kosten te controleren en overcompensatie te vermijden, alvorens een definitief standpunt in te nemen over de vraag of Postbus al dan niet overcompensatie heeft ontvangen. Daarom had de Commissie haar twijfels geuit of Postbus geen overcompensatie ontving voor het leveren van een openbare dienst uit hoofde van een openbaredienstcontract.

3.   OPMERKINGEN VAN OOSTENRIJK

(26)

De opmerkingen van Oostenrijk betreffen:

a)

de relatie tussen de Altmark-criteria en Verordening (EEG) nr. 1191/69,

b)

de toepassing van het tweede Altmark-criterium in deze zaak,

c)

de toepassing van het derde en vierde Altmark-criterium in deze zaak, in het bijzonder de gebruikte methoden om de kosten te bepalen en overcompensatie te vermijden,

d)

de verenigbaarheid van het openbaredienstcontract met Verordening (EEG) nr. 1191/69.

(27)

Oostenrijk is van oordeel dat artikel 73 van het EG-Verdrag en Verordening (EEG) nr. 1191/69, die daarop is gebaseerd, een lex specialis vormen ten aanzien van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Derhalve is er geen sprake van staatssteun wanneer een openbaredienstcontract voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1191/69 en dient het desbetreffende openbaredienstcontract niet te worden getoetst aan artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en de Altmark-criteria. Oostenrijk baseert deze interpretatie op punt 37 van het Altmark-arrest, waar te lezen staat:

„Om te beginnen moet worden onderzocht of Verordening (EEG) nr. 1191/69 van toepassing is op de vervoersdiensten die in het hoofdgeding aan de orde zijn. Alleen indien zulks niet het geval is, zal moeten worden nagegaan of de algemene verdragsbepalingen inzake staatssteun op de litigieuze subsidies van toepassing zijn.”

3.1.   Toepassing van het tweede Altmark-criterium in deze zaak

(28)

Oostenrijk stelt dat, hoewel Verordening (EEG) nr. 1191/69 niet over het bestaan van staatssteun gaat maar slechts over de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt, het tussen VVT en Postbus gesloten openbaredienstcontract in elk geval voldoet aan de vier Altmark-criteria.

(29)

Wat betreft het tweede Altmark-criterium verklaart Oostenrijk dat zowel de vergoeding voor de Bestelleistungen als de vergoeding voor Bestandsleistungen van tevoren op een objectieve en transparante manier zijn vastgesteld. Ook met betrekking tot de Bestellleistungen verklaart Oostenrijk dat het contract een nettocontract is, waarbij Postbus een vast bedrag van 2,57 EUR per afgelegde kilometer ontvangt (12) en dat de prijs derhalve van tevoren was vastgesteld aan de hand van het objectieve en transparante criterium „prijs per afgelegde kilometer”.

(30)

Met betrekking tot de Bestandsleistungen wijst Oostenrijk erop dat de prijs ook door de partijen van tevoren was vastgesteld, namelijk op 1,69 miljoen EUR voor 952 761 af te leggen kilometers. Wat niet van tevoren was vastgesteld, was de exacte verdeling tussen de drie componenten van de betaling, namelijk de inkomsten uit de verkoop van vervoerbewijzen, de compensatie voor de tariefverplichtingen en de compensatie voor het geïntegreerde vervoersaanbod. Oostenrijk verklaart dat de oorzaak daarvan ligt in de aard van de drie componenten, waarvan er twee afhangen van het aantal vervoerde reizigers en het derde bestaat uit het verschil tussen de totale overeengekomen prijs en de som van de eerste twee elementen.

(31)

Ook ten aanzien hiervan concludeert Oostenrijk dat het contract een nettocontract is, waarbij Postbus een vast bedrag van 1,77 EUR per afgelegde kilometer ontvangt en dat de prijs derhalve van tevoren was vastgesteld aan de hand van het objectieve en transparante criterium „prijs per afgelegde kilometer”.

3.2.   Toepassing van het derde en het vierde Altmark-criterium in deze zaak, in het bijzonder methoden om de kosten te controleren en overcompensatie te vermijden

(32)

Oostenrijk stelt dat VVT overcompensatie voor Postbus uitsloot door de aan Postbus betaalde kilometerprijs te toetsen aan de gemiddelde kosten in het openbaar vervoer, waarbij gebruik werd gemaakt van drie verschillende methoden: controle op basis van kilometertarieven, controle op basis van kostentarieven en controle op basis van individuele kostenposten.

(33)

In zijn antwoord op het besluit tot inleiding van de procedure heeft Oostenrijk de Commissie aanvullende informatie verstrekt over de twee methoden die worden gebruikt om de kosten van het leveren van vervoersdiensten te controleren en overcompensatie te vermijden, namelijk de controle op basis van kostentarieven en de controle op basis van individuele kostenposten. Oostenrijk is van oordeel dat de controle op basis van kilometertarieven geen verdere uitleg behoeft (13).

(34)

Volgens Oostenrijk waarborgen deze drie kostencontroles dat aan het derde (afwezigheid van overcompensatie) en het vierde (gemiddelde, goed beheerde onderneming) Altmark-criterium wordt voldaan.

3.2.1.   Controle van kosten op basis van kostentarieven

(35)

Met behulp van de methode „controle van kosten op basis van kostentarieven” heeft VVT de afzonderlijke kostentarieven van Postbus vergeleken met de gemiddelde kosten in de bedrijfstak.

(36)

Op grond van de gemiddelde kosten in de bedrijfstak zou Postbus zich moeten houden aan de volgende kostendoelstellingen voor het openbaredienstcontract in het district Lienz:

Kostentarieven

Kosten

Personeelskosten

[…] EUR (14)

Brandstof- en onderhoudskosten

[…] EUR

Kosten van het wagenpark (afschrijvingen)

[…] EUR

Administratiekosten

[…] EUR

Totaal

[…] EUR

(37)

Oostenrijk geeft met betrekking tot de kostentarieven de volgende gedetailleerde toelichting.

3.2.1.1.   Personeelskosten

(38)

Oostenrijk ging bij de berekening van de personeelskosten uit van 54 290 gereden uren („Lenkerstunden”) voor de exploitatie van de lijnen. Daarbij is volgens Oostenrijk uitgegaan van het aantal kilometer dat afgelegd moet worden volgens de dienstregeling, inclusief wachttijd, maar zonder terugritten naar eindhaltes/garages, rusttijden enz. Volgens Oostenrijk ligt bij de 21 km per uur waarvan VVT uitgaat, de dienstverlening per uur op een relatief hoog niveau (15), omdat het gemiddelde voor Oostenrijk op 16 tot 18 km per uur ligt.

(39)

De Oostenrijkse autoriteiten verklaarden dat het bruto uurtarief voor een uur rijden (met inbegrip van alle belastingen, garage-, onderhouds-, administratie- en bijkomende personeelskosten) wordt begroot op […] EUR. Dit bedrag is als volgt samengesteld: in de in 2002 gesloten Oostenrijkse CAO voor werknemers van privaatrechtelijke busondernemingen is een gemiddeld netto uurtarief van 7,55 EUR vastgesteld. Bij dit bedrag moeten nog toeslagen worden opgeteld voor prestaties op zon- en feestdagen, overuren, belastingen en sociale bijdragen. Als deze bijkomende kosten in aanmerking worden genomen, bedraagt het gemiddelde uurtarief 16,30 EUR.

(40)

Boven op dit uurtarief komen nog ongeveer […]% personeelskosten voor de garage, planning en administratie. Als deze vaste kosten in aanmerking worden genomen, bedragen de exploitatiekosten van een uur busvervoer […] EUR.

(41)

De totale personeelskosten worden berekend door de vermenigvuldiging van het jaarlijkse aantal gereden uren met de gemiddelde uurkosten: […] EUR (16).

3.2.1.2.   Brandstof- en onderhoudskosten

(42)

Wat betreft de brandstof- en onderhoudskosten gaat VVT uit van […] EUR voor elke in de dienstregeling opgenomen kilometer (1 157 568 km), wat uitkomt op een totaal van […] EUR. In dit bedrag zijn alle kosten van het wagenpark begrepen, behalve de financierings-, afschrijvings- en beheerskosten.

(43)

Oostenrijk geeft een gedetailleerde berekening. Die gaat ervan uit dat voor de lijnen in het district Lienz 4 bussen met een lengte van 15 m en een brandstofverbruik van 45 l per 100 km en 21 bussen met een lengte van 12 m en een brandstofverbruik van 36 l per 100 km nodig zullen zijn. Het totale brandstofverbruik van dit wagenpark wordt geraamd op 478 000 l. Op basis van een dieselprijs van […] EUR per liter bedragen de totale brandstofkosten dus […] EUR.

(44)

De onderhoudskosten worden geschat op […] EUR per bus (personeels- en materiaalkosten), wat neerkomt op een totaal van […] EUR voor 25 bussen. De brandstof- en onderhoudskosten bedragen samen […] EUR.

(45)

Dit bedrag ligt reeds hoger dan de […] EUR die als maatstaf was genomen. Daarom komen de Oostenrijkse autoriteiten tot de conclusie dat de kosten van de post „brandstof en onderhoud” op een zeer voorzichtige schatting zijn gebaseerd.

3.2.1.3.   Kosten voor de aankoop en afschrijving van bussen

(46)

Bij de kosten voor de aankoop en afschrijving van bussen die zijn vastgesteld op […] EUR is van het volgende uitgegaan:

a)

voor de exploitatie van de buslijnen zijn 4 bussen van 15 m lengte en 21 bussen van 12 m lengte nodig;

b)

volgens het openbaredienstcontract mag het wagenpark gemiddeld niet ouder dan zes jaar zijn en dient elk jaar ten minste tien procent van het wagenpark te worden vernieuwd;

c)

de aankoopprijs van een bus van 12 m bedraagt […] EUR; het gemiddelde jaarlijkse rendement op het eigen vermogen bedraagt 5 % en de afschrijvingsperiode acht jaar. De annuïteit per voertuig bedraagt derhalve […] EUR;

d)

omdat echter volgens het contract bussen gedurende een periode van twaalf jaar mogen worden ingezet, wordt een derde van het wagenpark gebruikt hoewel het volledig is afgeschreven. Daarom hebben de kosten voor de aankoop en afschrijving van voertuigen slechts betrekking op twee derde van het wagenpark, namelijk op 16 voertuigen.

(47)

Op basis van deze aannames bedragen de jaarlijkse kosten voor de aankoop en afschrijving van voertuigen […] EUR (17).

3.2.1.4.   Administratiekosten

(48)

Wat betreft de administratiekosten van […] EUR gaat VVT bij zijn berekeningen uit van […]% van alle andere kosten per kostentarief (18). De huur van het kantoor en de kosten van kantoorbenodigdheden zijn in dit bedrag inbegrepen.

3.2.2.   Controle van kosten op basis van individuele kostenposten

(49)

De controle van kosten op basis van individuele kostenposten is een waarschijnlijkheidberekening van de individuele kostenposten. VVT heeft de volgende kosten als criterium vastgesteld:

Kostenposten

Kosten

Chauffeurskosten

[…] EUR

Personeelskosten (behalve chauffeurskosten)

[…] EUR

Kosten van het wagenpark (afschrijvingen)

[…] EUR

Brandstofkosten

[…] EUR

Kosten van de banden

[…] EUR

Andere kosten (reparatie, onderhoud, enz.)

[…] EUR

Administratiekosten

[…] EUR

Totaal

[…] EUR

(50)

Ook deze criteria worden vervolgens gedetailleerder toegelicht.

3.2.2.1.   Chauffeurskosten

(51)

VVT baseerde de berekening van de chauffeurskosten op 28 chauffeurs, wat volgens Oostenrijk een lage schatting is voor 25 bussen, wanneer vakanties, inactieve perioden wegens ziekteverlof, enz., in aanmerking worden genomen. Hoewel de Oostenrijkse CAO voor werknemers in privaatrechtelijke busondernemingen voorziet in een jaarlijks brutoloon van […] EUR (zonder toeslagen of belastingen), ging VVT uit van slechts […] EUR. De personeelskosten bedragen derhalve […] EUR.

3.2.2.2.   Personeelskosten

(52)

Wat betreft de andere personeelskosten voor de administratie, planning en garage ging VVT ook uit van een jaarlijks brutoloon van […] EUR per werknemer. Het aantal werknemers werd vastgesteld op acht. Derhalve bedragen de andere personeelskosten […] EUR.

3.2.2.3.   De kosten van het wagenpark

(53)

De kosten van het wagenpark zijn op dezelfde aanname gebaseerd als was gebruikt voor de controle op basis van kostentarieven.

3.2.2.4.   Brandstofkosten

(54)

Wat betreft de brandstofkosten baseerde VVT de berekening op een brandstofverbruik van 465 000 l. Er is uitgegaan van een gemiddelde brandstofprijs van […] EUR per liter. Derhalve bedragen de totale brandstofkosten […] EUR (18).

3.2.2.5.   Kosten van de banden

(55)

Met betrekking tot de kosten van de banden ging VVT uit van een aankoopprijs van […] EUR voor jaarlijks twee stel banden voor 25 bussen, wat resulteert in […] EUR.

3.2.2.6.   Andere kosten

(56)

De materiaalkosten voor de bussen, onderhoud, verzekeringen, belastingen, enz. worden op ongeveer […] EUR per jaar geschat. Hierin zijn de verzekering van elke bus voor ongeveer […] EUR per jaar en materiaalkosten van […] EUR per gereden kilometer opgenomen. De onderhoudskosten van de 25 bussen bedragen in totaal […] EUR per jaar. De huur van een garage met een oppervlakte van 1 500 m2 bedraagt […] EUR per jaar.

3.2.2.7.   Administratiekosten

(57)

De maandelijkse administratiekosten worden op ongeveer […] EUR begroot, en bedragen derhalve […] EUR per jaar.

3.2.3.   Conclusie van Oostenrijk ten aanzien van het derde en vierde Altmark-criterium

(58)

Oostenrijk concludeert dat VVT zich ten aanzien van de aan Postbus betaalde prijs gebaseerd heeft op een juiste, realistische en voorzichtige schatting van hoeveel een gemiddelde busonderneming zou hebben besteed voor de uitvoering van een vergelijkbaar contract. Oostenrijk benadrukt dat de aan Postbus betaalde prijs van 2 217 000 EUR een goed gemiddelde is van de twee kostencontroles, waarbij de resultaten respectievelijk 2 224 965 EUR en 2 205 619 EUR bedragen.

(59)

Daarom is Oostenrijk van oordeel dat een overcompensatie van Postbus kan worden uitgesloten en dat de aan Postbus betaalde prijs overeenkomt met de prijs die een gemiddelde, goed beheerde onderneming met een goed uitgerust wagenpark zou hebben gevraagd voor de levering van de betreffende vervoersdiensten.

3.3.   Verenigbaarheid van het openbaredienstcontract met Verordening (EEG) nr. 1191/69

(60)

Om de in punt 3.3 uiteengezette redenen is Oostenrijk van oordeel dat het openbaredienstcontract ook volledig in overeenstemming is met artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1191/69.

4.   JURIDISCHE BEOORDELING

(61)

Ten eerste dient het argument van Oostenrijk te worden verworpen dat artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag niet van toepassing zou zijn op een openbaredienstcontract dat onder Verordening (EEG) nr. 1191/69 valt.

(62)

Op grond van Verordening (EEG) nr. 1191/69 kunnen bepaalde steunmaatregelen die de lidstaten verlenen in de vorm van compensatie voor een voorgeschreven openbaredienstverplichting immers verenigbaar verklaard worden met de gemeenschappelijke markt en worden de lidstaten ontheven van de verplichting uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag de Commissie van de steun op de hoogte te stellen voor de tenuitvoerlegging ervan.

(63)

De bij Verordening (EEG) nr. 1191/69 vastgestelde regels inzake staatssteun zijn evenwel alleen van toepassing op maatregelen die als staatssteun kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Met andere woorden, Verordening (EEG) nr. 1191/69 is een verenigbaarheidsverordening.

(64)

Eerst moet derhalve worden onderzocht of de betalingen op grond van het contract tussen Postbus en VVT als staatssteun zijn aan te merken in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Indien dat het geval is, moet vervolgens worden onderzocht of ze verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.

4.1.   Aanwezigheid van steun

(65)

Artikel 87, lid 1, van het Verdrag luidt als volgt: „Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”

(66)

Busexploitanten zoals Postbus oefenen een economische activiteit uit, namelijk vervoer van personen tegen een vergoeding en zijn derhalve ondernemingen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(67)

De steun aan Postbus wordt betaald door VVT, dat wordt gefinancierd door de deelstaat Tirol en de landelijke overheid. De steun wordt dus met staatsmiddelen bekostigd.

(68)

Vervolgens rijst de vraag of het openbaredienstcontract voor de openbare dienst waar deze beschikking betrekking op heeft, Postbus een selectief economisch voordeel oplevert. Het Hof heeft de criteria die moeten worden toegepast bij het bepalen of er sprake is van compensatie gespecificeerd in zijn „Altmark Trans” (19)-arrest:

„Overheidssubsidies die worden toegekend om de exploitatie van stads-, voorstads-, of streekvervoer mogelijk te maken, vallen evenwel niet onder deze bepaling voor zover dergelijke subsidies moeten worden beschouwd als een compensatie die de tegenprestatie vormt voor de prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren. […]:”

Volgens het Hof is dit het geval indien aan de volgende vier criteria wordt voldaan:

„—

In de eerste plaats moet de begunstigde onderneming daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en moeten die verplichtingen duidelijk omschreven zijn;

in de tweede plaats moeten de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, vooraf op objectieve en doorzichtige wijze zijn vastgesteld;

in de derde plaats mag de compensatie niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbare-dienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen;

in de vierde plaats moet, wanneer de met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen te belasten onderneming in een concreet geval niet wordt gekozen in het kader van een openbare aanbesteding, de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld aan de hand van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, die zodanig met vervoermiddelen is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichtingen.”

4.1.1.   Begunstigde onderneming daadwerkelijk belast met de uitvoering van duidelijk afgebakende openbaredienstverplichtingen

(69)

Artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1191/69 geeft de volgende definitie van openbaredienstverplichtingen: „Onder openbaredienstverplichtingen moet worden verstaan de verplichtingen die de vervoersonderneming, indien zij haar eigen commercieel belang in aanmerking zou nemen, niet of niet in dezelfde mate, noch onder dezelfde voorwaarden op zich zou nemen.”

(70)

In het tussen Postbus en VVT gesloten contract zijn specifieke eisen aan de dienstverlener vastgelegd die, gezien het landelijke karakter, de lage bevolkingsdichtheid en de geografische kenmerken van de betreffende gebieden, een evenwichtig vervoersaanbod moeten waarborgen. Deze elementen kunnen een exploitant van dergelijke diensten afschrikken ze op strikt commerciële basis aan te bieden. De onderneming Postbus is verplicht deze diensten aan te bieden en overeenkomstig de vastgestelde dienstregeling en de contractueel duidelijk vastgelegde lijnen, zoals gepreciseerd in punt 2 van het contract.

(71)

Uit het contract tussen Postbus en VVT volgt dus dat Postbus daadwerkelijk belast is met een openbare vervoersdienst in het district Lienz. Derhalve is aan het eerste Altmark-criterium voldaan.

4.1.2.   Parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend vooraf op objectieve en transparante wijze vastgesteld

(72)

In de tweede plaats moet worden bepaald of de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, vooraf op objectieve en transparante wijze zijn vastgesteld.

(73)

In het contract wordt onderscheid gemaakt tussen de betaling voor de Bestellleistungen en de betalingen voor de Bestandsleistungen. Zoals Oostenrijk in zijn antwoord op het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft verduidelijkt, voorziet het contract voor de twee te leveren categorieën vervoer in een vergoeding per uitgevoerde vervoerskilometer. De prijs per km bedraagt 2,57 EUR voor Bestellleistungen en 1,77 EUR voor Bestandsleistungen. Het enige waarin de Bestandsleistungen zich van de Bestellleistungen onderscheiden is dat een van de componenten van de compensatie is aangepast om het bedrag van 1,77 EUR/km systematisch na te leven.

(74)

Er moet worden opgemerkt dat het bij busvervoercontracten gebruikelijk is dat de vergoeding bepaald wordt op basis van een prijs per te rijden kilometer en van het totale aantal te rijden kilometers, met name als de publieke instantie die belast is met de organisatie van het openbaar vervoer het risico op zich neemt voor de inkomsten uit de verkoop van vervoerbewijzen. Na een nieuw onderzoek van de contracten op basis van de aanvullende toelichting van Oostenrijk, stelt de Commissie vast dat, in tegenstelling tot de uitkomst van haar voorlopige analyse in de punten 64 tot en met 71 van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, het contract tussen Postbus en VVT een contract van dit type is.

(75)

Met het bepalen van de compensatie op basis van een prijs per afgelegde kilometer en van het totale aantal te rijden kilometers wordt aan het tweede Altmark-criterium voldaan, omdat de prijs per kilometer en het totale aantal te rijden kilometers van tevoren en op objectieve en transparante wijze zijn vastgesteld.

(76)

Derhalve is ook aan het tweede Altmark-criterium voldaan.

4.1.3.   Geen overcompensatie

(77)

Uit de punten 96 tot en met 102 van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure volgt dat de Commissie van oordeel is dat de door VVT gekozen methode om ervoor te zorgen dat er geen overcompensatie plaatsvindt, namelijk controle van de door de busonderneming gevraagde prijs aan de hand van drie verschillende methoden waarin deze wordt vergeleken met de gemiddelde waarden in de betreffende sector, kan worden aanvaard als bewijs voor het ontbreken van overcompensatie.

(78)

Toch was de Commissie in dit geval van mening dat, gezien het feit dat er geen sprake was geweest van een aanbesteding bij inschrijving en een rechtstreekse concurrent van Postbus beweerde dat Postbus een overcompensatie ontvangt, het raadzaam was die concurrent en alle belanghebbende derden de kans te geven zich over de methoden van kostencontrole door Oostenrijk uit te spreken alvorens zij met zekerheid kan concluderen dat Postbus geen overcompensatie ontvangt.

(79)

Ten eerste moet worden opgemerkt dat de indiener van de klacht de Commissie heeft laten weten niet langer geïnteresseerd te zijn in deze zaak. Voorts heeft geen enkele derde partij de afwezigheid van overcompensatie aangevochten.

(80)

De Commissie is bovendien van oordeel dat Oostenrijk aanvullende toelichtingen heeft verstrekt waaruit blijkt dat de door VVT aan Postbus betaalde prijs geloofwaardig en toereikend is gezien de gemiddelde bedragen in de betreffende bedrijfssector en de ervaringen van de overheid. In de punten 3.3.1 tot en met 3.3.3 is een korte samenvatting opgenomen van de berekeningsmethoden en de daaruit voortvloeiende vergelijkingen en conclusies. Meer in het algemeen kan een methode als deze, die op drie verschillende manieren de compensatie achteraf systematisch vergelijkt met de kosten in de sector, ervoor zorgen dat er geen overcompensatie plaatsvindt. Mocht bij een dergelijke vergelijking een overcompensatie geconstateerd worden, dan dient Oostenrijk hiervan terugvordering te eisen.

(81)

Hieruit moet worden geconcludeerd dat Postbus geen overcompensatie ontvangt voor de uitvoering van het openbaredienstcontract waar deze beschikking betrekking op heeft en dat dus aan het derde Altmark-criterium wordt voldaan.

4.1.4.   Overeenkomst van de prijs met de kosten van een gemiddelde, goed beheerde onderneming die voldoende met vervoermiddelen is uitgerust

(82)

Er dient nog te worden onderzocht of de door VVT aan Postbus betaalde prijs overeenkomt met de kosten van een gemiddelde, goed beheerde onderneming die voldoende met vervoermiddelen is uitgerust. Om te controleren of aan dit criterium wordt voldaan, is het noodzakelijk de drie componenten van de prijs afzonderlijk te analyseren.

4.1.4.1.   Kosten van een gemiddelde onderneming

(83)

Wat dit betreft, moet ten eerste worden opgemerkt dat Oostenrijk zich bij zijn controleberekeningen heeft gebaseerd op de in de betreffende bedrijfssector gangbare standaardparameters. Die parameters kunnen daarom worden beschouwd als een afspiegeling van het gemiddelde in die sector.

(84)

Derhalve komen de kosten van Postbus overeen met de kosten van een gemiddelde Oostenrijkse onderneming.

4.1.4.2.   Kosten van een goed beheerde onderneming

(85)

Vervolgens rijst de vraag of de kosten van Postbus ook overeenkomen met de kosten van een goed beheerde onderneming. In de sector busvervoer, die lange tijd gedomineerd werd door monopolies en de gunning van opdrachten zonder aanbesteding bij inschrijving, is niet iedere op de markt actieve onderneming noodzakelijkerwijs een goed beheerde onderneming.

(86)

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat Oostenrijk niet heeft uitgelegd waarom deze parameters ook een afspiegeling zouden zijn van het gemiddelde van een goed beheerde onderneming. De Commissie is van oordeel dat Oostenrijk zich, bijvoorbeeld, had kunnen baseren op de gemiddelde kosten van de ondernemingen die in de afgelopen jaren een aanzienlijk aantal aanbestedingen in de sector in de wacht hebben weten te slepen.

(87)

Vervolgens valt op dat er een verschil bestaat van 0,80 EUR tussen de prijs per kilometer voor Bestellleistungen en de prijs per kilometer voor Bestandsleistungen. Dit suggereert dat Postbus nog enige ruimte heeft om de efficiëntie bij de Bestellleistungen te verbeteren.

(88)

Derhalve wordt geconcludeerd dat Oostenrijk niet heeft aangetoond dat de door VVT aan Postbus betaalde prijs overeenstemt met de kosten van een goed beheerde onderneming, en dat derhalve niet aan het vierde Altmark-criterium wordt voldaan.

4.1.4.3.   Conclusie met betrekking tot de naleving van de Altmark-criteria

(89)

Aangezien de vier criteria cumulatieve criteria zijn, brengt het feit dat aan een van de vier criteria niet is voldaan, de Commissie automatisch tot de conclusie dat de betalingen in kwestie moeten worden beschouwd als toekenning van een selectief economisch voordeel aan Postbus.

4.1.5.   Verstoring van de mededinging en gevolgen voor het handelsverkeer

(90)

De onderneming Postbus is actief op de markt voor busvervoer in heel Oostenrijk en bezit een belangrijk marktaandeel. De toekenning van een economisch voordeel aan deze onderneming kan daarom leiden tot verstoring van de mededinging.

(91)

In dit geval kan er met name een verstoring van de mededinging optreden doordat de overheidsfinanciering ten goede komt aan de onderneming die over de vergunning beschikt voor het busvervoer in het betrokken district. Die overheidsfinanciering kan andere ondernemingen verhinderen exploitatievergunningen voor openbaarvervoerlijnen te bemachtigen, omdat de positie van de begunstigde ondernemingen door de overheidsfinanciering wordt versterkt en zij derhalve aantrekkelijker commerciële voorwaarden kunnen bieden wanneer de vergunningen worden vernieuwd.

(92)

Wat betreft de eventuele verstoring van het handelsverkeer tussen de lidstaten door de betrokken maatregel, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de markt voor lokaal of regionaal openbaar vervoer in Oostenrijk en andere lidstaten aan mededinging onderhevig is, in de zin dat er op deze markt geen monopolie van één of meerdere ondernemingen bestaat.

(93)

In dit verband moet worden herinnerd aan de punten 77 e.v. van het Altmark Trans-arrest, waarin het Hof stelt dat:

„[…]het geenszins uitgesloten is dat een overheidssubsidie die wordt verleend aan een onderneming welke enkel plaatselijke of regionale vervoersdiensten verricht en geen vervoersdiensten levert buiten de staat van vestiging, niettemin gevolgen kan hebben voor het handelsverkeer tussen lidstaten.

Wanneer een lidstaat overheidssteun toekent aan een onderneming, kan de verrichting van vervoersdiensten door die onderneming daardoor in stand blijven of toenemen, met als gevolg dat de kansen van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen om hun vervoersdiensten op de markt van die lidstaat te verrichten, afnemen (zie in die zin arresten van 13 juli 1988, Frankrijk/Commissie, zaak 102/87, Jurispr. blz. 4067, punt 19, en 21 maart 1991, Italië/Commissie, C-305/89, Jurispr. blz. I-1603, punt 26, en arrest Spanje/Commissie, punt 40).

[…]

Bijgevolg hangt de tweede toepassingsvoorwaarde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, volgens welke de steunmaatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig moet beïnvloeden, niet af van de plaatselijke of regionale aard van de geleverde vervoersdiensten of van de omvang van het betrokken werkterrein.”

(94)

Het kan dus niet worden uitgesloten dat ondernemingen die in andere lidstaten zijn gevestigd door de betreffende maatregel minder kans hebben om hun vervoersdiensten op de Oostenrijkse markt te leveren.

(95)

Daarom kan de overheidsfinanciering van VVT aan Postbus tot verstoring van de mededinging leiden en het handelsverkeer tussen de lidstaten verstoren.

4.1.6.   Conclusie

(96)

Aangezien niet aan het vierde Altmark-criterium wordt voldaan en wel aan alle andere voorwaarden van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, is de Commissie van oordeel dat de betalingen in kwestie als staatssteun moeten worden aangemerkt.

(97)

Daarom moet onderzocht worden of deze steun verenigbaar kan worden verklaard met de gemeenschappelijke markt.

4.2.   Verenigbaarheid van de steun

(98)

Artikel 73 van het EG-Verdrag stelt ten aanzien van het vervoer over land: „Met dit Verdrag zijn verenigbaar de steunmaatregelen die beantwoorden aan de behoeften van de coördinatie van het vervoer of die overeenkomen met de vergoeding van bepaalde met het begrip „openbare dienst” verbonden, verplichte dienstverrichtingen.”

4.2.1.   Altmark-jurisprudentie over de toepasselijkheid van artikel 73

(99)

Het Hof stelt: „Artikel 77 (thans artikel 73 EG) van het Verdrag bepaalt dat de steunmaatregelen die beantwoorden aan de behoeften van de coördinatie van het vervoer of die overeenkomen met de vergoeding van bepaalde met het begrip „openbare dienst” verbonden verplichte dienstverrichtingen, met het Verdrag verenigbaar zijn. […] Na de vaststelling van Verordening (EEG) nr. 1107/70 betreffende de steunmaatregelen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, kunnen de lidstaten zich buiten de in het afgeleide recht bedoelde gevallen niet meer beroepen op artikel 77 van het Verdrag, dat bepaalt dat de steunmaatregelen die beantwoorden aan de behoeften van de coördinatie van het vervoer of die overeenkomen met de vergoeding van bepaalde met het begrip „openbare dienst” verbonden verplichte dienstverrichtingen, met het Verdrag verenigbaar zijn. In de gevallen waarin Verordening (EEG) nr. 1191/69 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren niet van toepassing is en de betrokken subsidies onder artikel 92, lid 1, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 1, EG) vallen, noemt Verordening (EEG) nr. 1107/70 op uitputtende wijze de voorwaarden waaronder de autoriteiten van de lidstaten steun op basis van artikel 77 van het Verdrag kunnen verlenen.” (20)

(100)

Nu rijst dus de vraag of Verordening (EEG) nr. 1191/69 of Verordening (EEG) nr. 1107/70 regels bevatten over de verenigbaarheid van staatssteun die op dit geval van toepassing zijn.

4.2.2.   Verenigbaarheid op grond van Verordening (EEG) nr. 1191/69

4.2.2.1.   Werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1191/69

(101)

De werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1191/69 wordt in artikel 1, leden 1 en 2, als volgt omschreven:

„1.   Deze verordening is van toepassing op vervoersondernemingen die diensten exploiteren op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren. De lidstaten kunnen ondernemingen waarvan de activiteiten uitsluitend bestaan uit de exploitatie van stads-, voorstads- en streekvervoersdiensten van de werkingssfeer van deze verordening uitsluiten.

2.   In deze verordening wordt verstaan onder:

„stads- en voorstadsvervoersdiensten”: vervoersdiensten die voorzien in de behoeften van een stedelijk centrum of een agglomeratie, alsook in de behoeften aan vervoer tussen dat centrum of die agglomeratie en de omliggende gebieden;

„regionale vervoerdiensten”: vervoerdiensten die gericht zijn op de vervoerbehoeften van een regio.”

(102)

Oostenrijk heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid bepaalde ondernemingen uit te sluiten van de werkingssfeer van de verordening. Krachtens artikel 2 van het Privatbahnunterstützungsgesetz 1998 (21) vallen bedrijven die uitsluitend stads- en voorstadsvervoer verrichten buiten de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1191/69.

(103)

In dit geval gaat het echter om regionale vervoersdiensten. Derhalve is Verordening (EEG) nr. 1191/69 op hen van toepassing.

4.2.2.2.   De door Oostenrijk gekozen regeling

(104)

In artikel 1, de leden 3 tot en met 5, van Verordening (EEG) nr. 1191/69 worden de twee verschillende regelingen beschreven waartussen de lidstaten kunnen kiezen voor de organisatie en financiering van het openbaar vervoer, namelijk de regeling waarbij openbaredienstverplichtingen zijn voorgeschreven en de contractuele regeling:

„3.   De bevoegde instanties van de lidstaten heffen de met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren die in deze verordening zijn omschreven, op.

4.   Om toereikende vervoerdiensten te waarborgen, met name rekening houdend met sociale, milieu - en ruimtelijke-ordeningsfactoren, of om bepaalde tariefvoorwaarden te bieden aan bepaalde categorieën reizigers kunnen de bevoegde instanties van de lidstaten evenwel openbare-dienstcontracten afsluiten met een vervoersonderneming. De voorwaarden en regels voor deze contracten zijn in afdeling V vermeld.

5.   De bevoegde instanties van de lidstaten kunnen evenwel de in artikel 2 bedoelde openbare dienstverplichtingen handhaven of voorschrijven voor stads -, voorstads - en streekdiensten voor personenvervoer. De voorwaarden en regels, waaronder de compensatiemethoden, zijn vermeld in de afdelingen II, III en IV. Indien een vervoersonderneming zowel aan openbare-dienstverplichtingen gebonden diensten als andere activiteiten verricht, moeten de genoemde openbare diensten ondergebracht zijn in afzonderlijke afdelingen die ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

van alle bedrijfsactiviteiten wordt een afzonderlijke boekhouding gevoerd en de middelen van de onderscheiden activiteiten worden geboekt volgens de vigerende boekhoudingsregels;

b)

de uitgaven worden gecompenseerd door de bedrijfsinkomsten en de betalingen van de overheid, met uitsluiting van de mogelijkheid dat middelen van of naar een andere activiteitensector van de onderneming worden overgeheveld.”

(105)

Oostenrijk heeft voor een contractuele regeling (§ 19 ÖPNRV-G) gekozen. Bijgevolg staan de regels die van toepassing zijn op de betreffende maatregelen in afdeling V van Verordening (EEG) nr. 1191/69.

4.2.2.3.   Toepassing van afdeling V van Verordening (EEG) nr. 1191/69

(106)

Afdeling V van Verordening (EEG) nr. 1191/69 bestaat uit één enkel artikel, artikel 14, dat het volgende bepaalt:

„1.   Onder „openbare-dienstcontract” wordt verstaan een tussen de bevoegde instanties van een lidstaat en een vervoersonderneming gesloten contract dat ten doel heeft het publiek toereikende vervoerdiensten aan te bieden.

Het openbaredienstcontract kan in het bijzonder het volgende omvatten:

vervoersdiensten die voldoen aan vastgestelde normen inzake continuïteit, regelmaat, capaciteit en kwaliteit,

complementaire vervoerdiensten,

vervoersdiensten tegen welbepaalde prijzen en onder welbepaalde voorwaarden, met name voor bepaalde categorieën reizigers of voor bepaalde verbindingen,

aanpassingen van de diensten aan de feitelijke behoeften.

2.   Het openbare-dienstcontract bevat onder andere de volgende punten:

a)

de kenmerken van de aangeboden diensten, met name de normen inzake continuïteit, regelmaat, capaciteit en kwaliteit;

b)

de prijs van de verrichtingen waarop het contract betrekking heeft en die hetzij wordt toegevoegd aan de volgens de tarieven geïnde bedragen, hetzij de geïnde bedragen alsmede de financiële regelingen tussen de twee partijen omvat;

c)

de regels met betrekking tot de aanhangsels en wijzigingen van het contract, met name ter aanpassing aan onvoorziene ontwikkelingen;

d)

de geldigheidsduur van het contract;

e)

sancties bij niet-naleving van het contract.

3.   De middelen die gemoeid zijn met het verlenen van vervoerdiensten die geregeld zijn in een openbare-dienstcontract kunnen aan de onderneming toebehoren of haar ter beschikking worden gesteld.

4.   Een onderneming die voornemens is een einde te maken aan of substantiële wijzigingen aan te brengen in een vervoerdienst die zij het publiek continu en regelmatig biedt en die niet onder de contractregeling of de openbare-dienstverplichting valt, stelt de bevoegde instanties van de lidstaat daarvan ten minste drie maanden van tevoren in kennis. De bevoegde instanties kunnen van deze informatie afzien. Andere vigerende nationale procedures betreffende het recht om een einde te maken aan of wijzigingen aan te brengen in een vervoersdienst, worden door deze bepaling onverlet gelaten.

5.   Na ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie kunnen de bevoegde instanties bepalen dat de betrokken dienst nog gedurende uiterlijk een jaar na de datum van de kennisgeving gehandhaafd wordt; zij brengen de onderneming daarvan ten minste één maand vóór het verstrijken van de kennisgevingstermijn op de hoogte. Zij kunnen ook het initiatief nemen om te onderhandelen over de instelling of wijziging van een dergelijke vervoersdienst.

6.   De kosten die voor de vervoersondernemingen voortvloeien uit de in lid 5 bedoelde verplichtingen worden gecompenseerd volgens de in de afdelingen II, III en IV vastgestelde gemeenschappelijke methoden.”

(107)

Het contract tussen Postbus en het Verkehrsverbund Tirol is een contract tussen een bevoegde instantie van een lidstaat en een vervoersonderneming dat ten doel heeft het publiek toereikende vervoersdiensten aan te bieden.

(108)

Dit contract heeft met name betrekking op: vervoersdiensten die voldoen aan vastgestelde normen inzake continuïteit, regelmaat, capaciteit en kwaliteit; vervoersdiensten tegen welbepaalde prijzen en onder welbepaalde voorwaarden, met name voor bepaalde categorieën reizigers; aanpassingen van de diensten aan de feitelijke behoeften.

(109)

Dit contract kan derhalve worden aangemerkt als een openbaredienstcontract in de zin van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1191/69.

(110)

Opgemerkt moet worden dat zowel het doel („het publiek toereikende vervoersdiensten aan te bieden”) als de inhoud van de openbaredienstcontracten („vastgestelde normen inzake continuïteit, regelmaat, capaciteit en kwaliteit”, vaststelling van de tarieven, dienstvoorwaarden „voor bepaalde categorieën reizigers of voor bepaalde verbindingen”, „aanpassingen van de diensten aan de feitelijke behoeften”, enz.) niet afwijken van wat door de staat of de openbare instanties als openbaredienstverplichtingen kan worden voorgeschreven. Aan de andere kant is hierboven reeds uiteengezet dat de compensatie voor dergelijke verrichtingen aangemerkt moet worden als steun voor de dienstverlener.

(111)

De Commissie merkt hierbij in de eerste plaats op dat de wetgever met Verordening (EEG) nr. 1191/69 de bedoeling had vast te leggen onder welke voorwaarden „de steunmaatregelen […] die overeenkomen met de vergoeding van bepaalde met het begrip „openbare dienst” verbonden, verplichte dienstverrichtingen” als bedoeld in artikel 73 van het EG-Verdrag, verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. Voor de toepassing van artikel 73 van het EG-Verdrag, en dus ook de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1191/69, moet er sprake zijn van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Als de contracten inhoudelijk beantwoorden aan het begrip „met het begrip openbare dienst verbonden, verplichte dienstverrichtingen” uit artikel 73, is de vorm van het instrument, een overeenkomst en niet een eenzijdig opgelegde verplichting, op zich onvoldoende reden om de staatssteun die mogelijkerwijs in de contractprijs is vervat, onverenigbaar te verklaren. Immers, het beslissende element om een verrichting, hetzij opgelegd door de staat hetzij door de partijen contractueel overeengekomen, aan te merken als een openbaredienstverplichting moet de inhoud ervan zijn, niet de vorm die eraan gegeven wordt (22). De Commissie concludeert hieruit dat er juridisch gezien geen reden is waarom zij steun die is vervat in de prijs van verrichtingen die zijn vastgelegd in een openbaredienstcontract, als niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt zou verklaren. Er moet worden opgemerkt dat ook door de wetgever voor deze oplossing is gekozen in de nieuwe Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (23). Artikel 12 van deze verordening bepaalt echter dat zij pas op 3 december 2009 in werking treedt. Deze verordening is dus niet van toepassing op het onderhavige contract, dat vóór de inwerkingtreding daarvan werd gesloten.

(112)

Aangezien Verordening (EEG) nr. 1191/69 geen exacte voorwaarden bevat met betrekking tot verenigbaarheid, is de Commissie van oordeel dat de algemene beginselen van het EG-Verdrag, de jurisprudentie en haar beschikkingspraktijk op andere terreinen kunnen worden toegepast om de verenigbaarheid van dergelijke steunmaatregelen te bepalen.

(113)

Deze beginselen zijn door de Commissie in algemene zin samengevat in deel 2.4 van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (24). Met betrekking tot de verenigbaarheid van steunmaatregelen die vervat zijn in de door de overheid aan een openbaredienstverlener betaalde prijs stelt deze kaderregeling onder punt 14 het volgende:

„Het compensatiebedrag mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdende met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen. Het compensatiebedrag omvat alle voordelen die door de staat of in welke vorm ook uit staatsmiddelen worden toegekend.”

(114)

De betalingen van VVT aan Postbus moeten dus verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard indien zij aan deze voorwaarden voldoen.

(115)

Deze voorwaarden komen zeer nauwkeurig overeen met het derde Altmark-criterium, ten aanzien waarvan hierboven reeds is geconcludeerd dat daar in het onderhavige geval aan wordt voldaan.

(116)

Derhalve dient te worden geconcludeerd dat de door VVT aan Postbus op basis van het openbaredienstcontract verleende staatssteun op grond van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1191/69 verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

4.3.   Geen vrijstelling van de kennisgevingsverplichting

(117)

Oostenrijk is van oordeel dat uit artikel 17, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1191/69 volgt dat het openbaredienstcontract tussen VVT en Postbus is vrijgesteld van de kennisgevingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag.

(118)

In artikel 17, lid 2, van Verordening (EWG) nr. 1191/69 staat het volgende: „De compensaties die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, zijn niet onderworpen aan de procedure van voorafgaande kennisgeving, bedoeld in artikel 93, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap.

(119)

De vraag rijst derhalve of de betalingen van VVT in het kader van het openbaredienstcontract met Postbus moeten worden aangemerkt als compensatie in de zin van artikel 17, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1191/69.

In het eerder genoemde arrest Danske Busvognmænd heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld „dat de contractverhoudingen die de vervoersonderneming en de bevoegde instantie na een aanbestedingsprocedure aangaan, volgens artikel 14, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 1191/69 een bijzondere financieringsregeling meebrengen waarin geen ruimte wordt gelaten voor compensaties volgens de methoden van de afdelingen II, III en IV van deze verordening” (25).

(120)

Uit dit arrest volgt dat het begrip „compensatie voor de openbare dienst” in de zin van artikel 17, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1191/69 zeer strikt moet worden geïnterpreteerd. Hieronder vallen alleen de compensaties voor openbaredienstverplichtingen die niet eenzijdig aan een onderneming zijn opgelegd op grond van artikel 2 van de verordening, die worden berekend overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 13 van de verordening en die op grond van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag bij de Commissie dienen te worden aangemeld.

(121)

Daarentegen vormen betalingen in het kader van een openbaredienstcontract in de zin van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1191/69 geen compensatie in de zin van artikel 17, lid 2, van die verordening.

(122)

Betalingen in het kader van een openbaredienstcontract in de zin van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1191/69, zoals het contract tussen het Verkehrsverbund Tirol en Postbus, zijn bijgevolg niet vrijgesteld van de kennisgevingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. De verenigbaarheid hiervan moet dus worden beoordeeld door de Commissie.

5.   CONCLUSIE

(123)

De Commissie besluit dat Oostenrijk op onwettige wijze uitvoering heeft gegeven aan het openbaredienstcontract tussen het Verkehrsverbund Tirol en Postbus waarop deze beschikking betrekking heeft, daarbij in strijd handelend met artikel 88, lid 3, van het Verdrag. De staatssteun die in dit contract is vastgelegd, kan evenwel verenigbaar worden verklaard op basis van artikel 73 van het EG-Verdrag.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door Oostenrijk op basis van het contract van 11 juli 2002 met het Verkehrsverbund Tirol aan Postbus toegekende staatssteun is onder de in artikel 2 beschreven voorwaarden verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

Aan de hand van de in punt 3.3 van deze beschikking uiteengezette methoden dient Oostenrijk elk jaar een vergelijking te maken tussen de betaalde compensatie en de gemiddelde kosten van ondernemingen in de openbaarvervoersector en dient Oostenrijk desgevallend de te veel betaalde compensatie terug te vorderen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.

Gedaan te Brussel, 26 november 2008.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB C 162 van 14.7.2007, blz. 19.

(2)  Geregistreerd onder referentie TREN (2002) A/63803.

(3)  Geregistreerd onder referentie TREN (2002) A/68846.

(4)  Geregistreerd onder referentie TREN (2005) D/113701.

(5)  Geregistreerd onder referentie TREN (2006) A/15295.

(6)  Geregistreerd onder referentie C(2007) 2209 def.

(7)  Zie voetnoot 1.

(8)  Geregistreerd onder referentie TREN (2007) A/38864.

(9)  Geregistreerd onder referentie TREN (2007) A/39395.

(10)  Deze criteria zijn vastgesteld door het Europese Hof van Justitie in zijn arrest van 24 juli 2003, Altmark, zaak C-280/00, Jurispr. blz. I-7747 om te beoordelen of een compensatie voor een openbare dienstverlening staatssteun vormt of niet.

(11)  PB L 156 van 28.6.1969, blz. 1.

(12)  527 000 EUR: 204 807 km = 2,57 EUR/km.

(13)  Voor de uitleg van Oostenrijk hierover in het stadium van de voorlopige beoordeling, zie de punten 98 en 99 van het besluit tot inleiding van de procedure.

(14)  Vertrouwelijke gegevens

(15)  Het aantal van 21 km is gebaseerd op het aantal kilometers gedeeld door het aantal rijuren: 1 157 568 km: 54 290 uren = 21,32 km/uur.

(16)  54 290 uren × […] EUR per uur = […] EUR.

(17)  […] EUR.

(18)  […] EUR (kosten per eenheid) × […] % = […] EUR.

(19)  Arrest van het Hof „Altmark Trans”.

(20)  Arrest van het Hof, Altmark Trans, punten 101, 106, 107. Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 130 van 15.6.1970, blz. 1).

(21)  Bundesgesetzblatt I 1994/519.

(22)  Cfr. het arrest Hof, Altmark Trans, betreffende een Duits openbaredienstcontract; dit heeft het Hof niet verhinderd een steun/geen steun-analyse uit te voeren op basis van de inhoud en niet van de vorm van het instrument; zie ook artikel 4 van Beschikking 2005/842/EG van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van de bepalingen van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend, PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67, dat ook voorbijgaat aan de vorm van het instrument.

(23)  PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1.

(24)  PB C 297 van 29.11.2005, blz. 4.

(25)  Arrest van het Hof van 16 maart 2004 in zaak T-157/01, Danske Busvognmænd, Jurispr. blz. II-917, punten 77 tot en met 79.


20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/39


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2009

betreffende de sluiting van een administratief akkoord tussen de Commissie en de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS over de beveiliging en de uitwisseling van gerubriceerde informatie

(2009/846/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma’s voor navigatie per satelliet (EGNOS en Galileo) (1), en met name op artikel 13 ervan,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 683/2008 stoelt het publieke beheer van de twee programma’s op het beginsel van een strikte bevoegdheidsverdeling tussen de door de Commissie vertegenwoordigde Europese Gemeenschap, de bij Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad (2) opgerichte Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS en het Europees Ruimteagentschap; de Commissie is verantwoordelijk voor het beheer van de programma’s.

(2)

Artikel 13 van Verordening (EG) nr. 683/2008, dat betrekking heeft op het beheer van beveiligingsaangelegenheden van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet, bepaalt met name dat de Commissie alle vragen over de beveiliging van de twee systemen behandelt die uit deze programma’s voortkomen.

(3)

Artikel 16 van dezelfde verordening bepaalt met name dat de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS, wat de beveiliging van de programma’s betreft en conform de door de Commissie geformuleerde richtsnoeren, zorg draagt voor de veiligheidsaccreditatie en de exploitatie van het Galileo-beveiligingscentrum.

(4)

De in het kader van de programma’s Galileo en EGNOS bij de voormelde bepalingen zowel aan de Commissie als aan de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS toegewezen taken impliceren de uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen die twee entiteiten. Zij impliceren tevens de uitwisseling, via de Commissie, van gerubriceerde informatie tussen de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS enerzijds en het Europees Ruimteagentschap, de Raad en de lidstaten anderzijds.

(5)

Bij haar Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom (3) heeft de Commissie haar reglement van orde gewijzigd om er de regels aan toe te voegen die de grondbeginselen en minimumnormen inzake beveiliging omschrijven welke met name ten aanzien van gerubriceerde informatie van de Europese Unie moeten worden nageleefd.

(6)

Artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1321/2004 bepaalt dat de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS de veiligheidsbeginselen van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom toepast. Het gaat met name om bepalingen inzake de uitwisseling, de verwerking en de opslag van gerubriceerde informatie.

(7)

Er bestaat momenteel geen kader dat de uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen de Commissie en de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS of, via de Commissie, tussen de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS enerzijds en het Europees Ruimteagentschap, de Raad en de lidstaten anderzijds mogelijk maakt.

(8)

Er dient bijgevolg een akkoord tussen de Commissie en de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS over de beveiliging en de uitwisseling van gerubriceerde informatie te worden gesloten. Over een dergelijk akkoord is door de Commissie en de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS onderhandeld en het dient bijgevolg te worden goedgekeurd en ondertekend,

BESLUIT:

Artikel 1

Het akkoord tussen de Commissie en de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS over de beveiliging en de uitwisseling van gerubriceerde informatie wordt goedgekeurd.

De tekst van het akkoord is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De directeur-generaal van het directoraat-generaal Energie en vervoer van de Commissie wordt gemachtigd het akkoord namens de Commissie te ondertekenen.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2009.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 196 van 24.7.2008, blz. 1.

(2)  PB L 246 van 20.7.2004, blz. 1.

(3)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.


BIJLAGE

Akkoord tussen de Commissie en de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS over de beveiliging en de uitwisseling van gerubriceerde informatie

DE EUROPESE COMMISSIE,

hierna „Commissie” genoemd, vertegenwoordigd door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Energie en vervoer,

enerzijds, en

DE TOEZICHTAUTORITEIT VOOR HET EUROPEES GNSS,

hierna „EGT” genoemd, vertegenwoordigd door haar uitvoerend directeur,

anderzijds,

hierna „partijen” of „partij” genoemd,

GELET OP het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

GELET OP Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma’s voor navigatie per satelliet (EGNOS en Galileo),

GELET OP Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad van 12 juli 2004 inzake de beheerstructuren van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet,

GELET OP Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde,

OVERWEGENDE dat in de context van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet EGNOS en Galileo een voortdurende behoefte aan uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen de partijen bestaat,

VASTSTELLENDE dat voor een optimale en doeltreffende raadpleging en samenwerking de toegang tot gerubriceerde informatie van de partijen alsmede de uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen de partijen vereist kan zijn,

ZICH ERVAN BEWUST dat voor een dergelijke toegang tot en uitwisseling van gerubriceerde informatie passende beveiligingsmaatregelen vereist zijn,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Voor de toepassing van onderhavig akkoord wordt verstaan onder:

a)   „Gerubriceerde informatie”: alle informatie (te weten kennis die in welke vorm dan ook kan worden medegedeeld) of alle materiaal, daaronder begrepen documenten die door een partij geacht worden tegen ongeoorloofde openbaarmaking te moeten worden beschermd en volgens een beveiligingsrubricering als zodanig zijn aangewezen;

b)   „Partij waarvan de informatie afkomstig is”: de partij waarvan de gerubriceerde informatie die wordt medegedeeld of aan de andere partij, de geadresseerde partij, openbaar gemaakt afkomstig is;

c)   „Geadresseerde partij”: de partij die gerubriceerde informatie van de andere partij, de partij waarvan de gerubriceerde informatie afkomstig is, ontvangt;

d)   „Beveiligingsregelgeving”: Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie, zoals het op elke partij van toepassing is, en de interne procedures en regelgevingen van elke partij.

Artikel 2

Het onderhavige akkoord is van toepassing op de gerubriceerde informatie die ten behoeve van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet (Galileo en EGNOS) door de ene partij aan de andere wordt medegedeeld of onderling wordt uitgewisseld conform hun toepasselijke beveiligingsregelgeving

Artikel 3

Elke partij:

a)

ziet toe op de bescherming en beveiliging van de in onderhavig akkoord bedoelde gerubriceerde informatie die door de ene partij aan de andere wordt medegedeeld of onderling wordt uitgewisseld;

b)

ziet erop toe dat de uit hoofde van onderhavig akkoord medegedeelde of uitgewisselde gerubriceerde informatie de beveiligingsrubricering behoudt die door de partij waarvan de informatie afkomstig is daaraan is toegekend. Conform de beveiligingsbepalingen die ingevolge artikel 9 moeten worden vastgesteld, beschermt en beveiligt de geadresseerde partij die gerubriceerde informatie volgens hetgeen haar eigen beveiligingsregeling met betrekking tot gerubriceerde informatie met een gelijkwaardige beveiligingsrubricering voorschrijft;

c)

ziet ervan af de aan onderhavig akkoord onderworpen gerubriceerde informatie voor andere doeleinden te benutten dan die welke door de partij waarvan de informatie afkomstig is zijn vastgesteld;

d)

ziet ervan af de aan onderhavig akkoord onderworpen gerubriceerde informatie zonder voorafgaande toestemming van de partij waarvan de informatie afkomstig is bekend te maken aan derden, met uitzondering van die welke in artikel 4, leden 4 en 5, worden genoemd;

e)

staat de toegang tot die gerubriceerde informatie slechts toe aan personen die deze informatie moeten kennen en in voorkomend geval over een veiligheidsmachtiging van het vereiste niveau beschikken.

Artikel 4

1.   Gerubriceerde informatie kan, overeenkomstig het beginsel van controle van de entiteit van herkomst, door de partij waarvan de informatie afkomstig is aan de geadresseerde partij worden medegedeeld of openbaar gemaakt.

2.   Voor openbaarmaking of mededeling van gerubriceerde informatie aan derden met uitzondering van die welke in de leden 4 en 5 worden vermeld, is een besluit vereist van de geadresseerde partij; de partij waarvan de informatie afkomstig is dient eerst haar schriftelijke toestemming te geven, conform het beginsel van de controle van de entiteit van herkomst, zoals omschreven in haar beveiligingsregeling.

3.   In het kader van de toepassing van de leden 1 en 2 is automatische openbaarmaking aan derden met uitzondering van die welke in de leden 4 en 5 worden vermeld slechts mogelijk indien tussen de partijen procedures inzake bepaalde categorieën van informatie zijn opgesteld en vastgesteld die op hun operationele behoeften betrekking hebben.

4.   Van de EGT afkomstige gerubriceerde informatie kan door de Commissie automatisch worden bekendgemaakt aan het Europees Ruimteagentschap („ESA”), de Raad en de lidstaten.

5.   De Commissie tracht respectievelijk met het ESA, de Raad en de lidstaten akkoorden te sluiten en regelingen te treffen om de automatische bekendmaking aan de EGT mogelijk te maken van gerubriceerde informatie die van het ESA, de Raad en de lidstaten afkomstig is.

Artikel 5

1.   De partijen zien erop toe dat zij over een beveiligingssysteem beschikken en beveiligingsmaatregelen invoeren die aan de grondbeginselen en minimumnormen voor beveiliging waarin hun toepasselijke beveiligingsregelgeving voorziet, beantwoorden en in de ingevolge artikel 9 in te voeren regelingen zijn opgenomen, zodat een gelijkwaardig beschermingsniveau op de onder onderhavig akkoord vallende gerubriceerde informatie van toepassing is.

2.   De partijen verlenen elkaar bijstand ten aanzien van de beveiliging van de in onderhavig akkoord bedoelde gerubriceerde informatie en de beveiligingsaangelegenheden van gemeenschappelijk belang. De in artikel 9 genoemde autoriteiten voeren overleg en verrichten wederzijdse inspecties op het gebied van beveiliging om de doeltreffendheid na te gaan van de onder hun verantwoordelijkheid vallende beveiligingbepalingen die ingevolge genoemd artikel moeten worden vastgesteld.

3.   Voordat de partijen elkaar onder dit akkoord vallende gerubriceerde informatie mededelen of onderling uitwisselen, verklaren de in artikel 9 genoemde verantwoordelijke beveiligingsautoriteiten dat zij het erover eens zijn dat de geadresseerde partij in staat is de bedoelde informatie met inachtneming van de ingevolge genoemd artikel vast te stellen bepalingen te beschermen en te beveiligen.

Artikel 6

De partijen dragen er zorg voor dat personen die bij het vervullen van hun officiële taken toegang dienen te hebben tot overeenkomstig onderhavig akkoord medegedeelde of uitgewisselde gerubriceerde informatie of daar uit hoofde van hun taken of functies toegang toe kunnen hebben zo nodig over een veiligheidsmachtiging beschikken voordat zij aan hen toegang tot die gerubriceerde informatie verlenen.

De procedures voor veiligheidsmachtiging hebben tot doel te bepalen of een persoon, gelet op zijn loyaliteit en betrouwbaarheid, toegang kan krijgen tot gerubriceerde informatie.

Artikel 7

1.   Voor de toepassing van onderhavig akkoord:

a)

wordt wat de Commissie betreft alle correspondentie gezonden aan het centrale register van het secretariaat-generaal van de Commissie op het volgende adres:

Europese Commissie

Secretariaat-generaal

1049 Brussel

BELGIË

b)

dient wat de EGT betreft alle correspondentie te worden gericht aan:

GSA

Local Security Officer

Wetstraat 56

1049 Brussel

BELGIË

2.   In afwijking van lid 1 kan de correspondentie van een partij waartoe slechts bepaalde bevoegde functionarissen, organen of diensten van deze partij toegang hebben om operationele redenen slechts gericht worden aan — en uitsluitend toegankelijk zijn voor — bepaalde bevoegde functionarissen, organen of diensten van de andere partij die, gelet op hun bevoegdheden en volgens het beginsel van kennisnemingsbehoefte, specifiek als geadresseerde zijn aangewezen. Indien dit het geval is:

a)

wordt, wat de Commissie betreft, deze correspondentie door de EGT rechtstreeks gezonden aan een lokaal register dat door de binnen de Commissie bevoegde functionarissen, organen of diensten wordt gebruikt of via het [centraal register van het Secretariaat-generaal] van de Commissie verzonden ingeval de geadresseerde functionarissen, organen of diensten niet over een lokaal register beschikken.

b)

Wat het EGT betreft, wordt deze correspondentie overgezonden via de dienst beveiliging van de EGT.

Artikel 8

De uitvoerend directeur van de EGT en de directeur van het directoraat beveiliging van de Commissie zien toe op de toepassing van onderhavig akkoord.

Artikel 9

1.   Voor de toepassing van onderhavig akkoord worden door de in de leden 2 en 3 vermelde instanties beveiligingsbepalingen vastgesteld om de normen te bepalen voor de wederzijdse bescherming en beveiliging van gerubriceerde informatie die overeenkomstig onderhavig akkoord wordt medegedeeld of uitgewisseld.

2.   De dienst beveiliging van de EGT ontwikkelt, onder gezag en voor rekening van de uitvoerend directeur van de EGT, de bepalingen voor de bescherming en beveiliging van gerubriceerde informatie die in het kader van onderhavig akkoord aan de EGT wordt medegedeeld of met de EGT wordt uitgewisseld.

3.   Het directoraat beveiliging van de Commissie, dat optreedt onder gezag van het voor beveiligingsvraagstukken bevoegde lid van de Commissie, stelt de bepalingen voor de bescherming en beveiliging van gerubriceerde informatie op die overeenkomstig onderhavig akkoord binnen de Commissie en haar gebouwen wordt medegedeeld of uitgewisseld.

4.   Wat de EGT betreft worden de in lid 1 bedoelde beveiligingsbepalingen ter goedkeuring aan de raad van bestuur van de EGT voorgelegd.

Artikel 10

De in artikel 9 genoemde autoriteiten stellen de procedures, inclusief de wijze waarop de andere partij van de situatie en de genomen maatregelen in kennis wordt gesteld, vast die gevolgd moeten worden indien gebleken is of vermoed wordt dat het vertrouwelijke karakter van de in dit akkoord bedoelde gerubriceerde informatie is aangetast.

Artikel 11

Elke partij draagt de kosten die in verband met de uitvoering van onderhavig akkoord voor haar rekening zijn.

Artikel 12

Geschillen tussen de Commissie en de EGT die voortkomen uit de interpretatie of de toepassing van onderhavig akkoord, worden in onderhandelingen tussen de partijen behandeld.

Artikel 13

1.   Dit akkoord treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgend op de datum waarop de partijen elkaar schriftelijk kennis hebben gegeven van de voltooiing van de daartoe vereiste interne procedures.

2.   Elke partij stelt de andere partij in kennis van alle wijzigingen in haar regelgeving die de bescherming van in onderhavig akkoord bedoelde gerubriceerde informatie in het gedrang kunnen brengen.

3.   Onderhavig akkoord kan, op verzoek van een van beide partijen, met het oog op eventuele wijzigingen worden herzien.

4.   Wijzigingen van onderhavig akkoord gebeuren uitsluitend schriftelijk en in overeenstemming tussen de partijen. Zij treden in werking na wederzijdse kennisgeving overeenkomstig lid 1.

5.   Onderhavig akkoord wordt voor onbepaalde tijd gesloten. Het akkoord kan door een partij op elk moment worden opgezegd door middel van een aan de andere partij gerichte schriftelijke opzegging. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de ontvangst van deze kennisgeving door de andere partij. De opzegging is evenwel niet van invloed op de verplichtingen die eerder overeenkomstig de bepalingen van onderhavig akkoord zijn aangegaan. Met name blijft alle ingevolge onderhavig akkoord medegedeelde of uitgewisselde gerubriceerde informatie overeenkomstig de bepalingen van het akkoord beschermd totdat de geadresseerde partij deze informatie op verzoek van de partij waarvan de informatie afkomstig is aan deze laatste partij terugbezorgt.

6.   Onderhavig akkoord wordt in tweevoud in de Engelse taal opgesteld.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, respectievelijk de gevolmachtigde ondergetekenden, hun handtekening onder deze overeenkomst hebben gesteld.

Gedaan te Brussel, 11 november 2009.

Voor de Commissie

Directeur-generaal

Matthias RUETE

Voor de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS

Uitvoerend directeur

Pedro PEDREIRA


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

20.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/45


BESLUIT VAN HET COLLEGE 2009-8

ter aanvaarding van het financieel reglement aangaande Eurojust

HET COLLEGE VAN EUROJUST,

Onder verwijzing naar Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (1), laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2003/659/JBZ van de Raad (2), en met name naar artikel 37,

Onder verwijzing naar Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2003 van de Commissie van 23 december 2002 over de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 652/2008 van de Commissie (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Na de wijziging van de financiële kaderregeling volgens Verordening (EG, Euratom) nr. 652/2008 is het noodzakelijk de financiële voorschriften van Eurojust aan te passen om ze in overeenstemming te brengen met de aangepaste financiële kaderregeling.

(2)

Aan Eurojust is rechtspersoonlijkheid verleend en bijgevolg de verantwoordelijkheid om een eigen begroting op te stellen en uit te voeren.

(3)

Er dienen regels te worden vastgelegd die het kader vormen voor de opstelling en uitvoering van de begroting van Eurojust, alsmede de presentatie en controle van de boekhouding.

(4)

Tevens moeten de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het College van Eurojust, de ordonnateur, de rekenplichtige, de beheerder van gelden ter goede rekening en de interne controleur worden vastgelegd.

(5)

Er moeten effectieve controlesystemen worden ingevoerd om de financiële belangen van de Europese Gemeenschap te beschermen.

(6)

Omdat Eurojust een jaarlijkse subsidie ontvangt ten laste van de communautaire begroting, moet het tijdschema voor de opstelling van de begroting, de indiening van de rekeningen en de kwijting worden afgestemd op de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement.

(7)

Om diezelfde reden moet Eurojust dezelfde eisen naleven als de instellingen van de Gemeenschap inzake openbare aanbestedingen en toegekende subsidies; in dit verband moet slechts worden verwezen naar de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement.

(8)

Het financieel reglement dient de specifieke vereisten van Eurojust als justitiële samenwerkingseenheid te weerspiegelen. Daarbij moet volledig rekening zijn gehouden met de gevoelige werkzaamheden van Eurojust, met name met betrekking tot onderzoeken en vervolgingen.

(9)

Het aangepaste financieel reglement dat van toepassing is op de begroting van Eurojust moet, nadat de Commissie heeft ingestemd met de wijzigingen, unaniem worden aangenomen door het College.

(10)

De Commissie heeft ingestemd met dit reglement, met inbegrip van de afwijking van de financiële kaderregeling,

HEEFT HET VOLGENDE REGLEMENT VASTGESTELD:

TITEL I

VOORWERP

Artikel 1

In onderhavig reglement worden de voornaamste principes en regels vastgesteld voor de opstelling en uitvoering van de begroting van Eurojust.

Artikel 2

In dit reglement wordt verstaan onder:

1.   „Eurojust-besluit”: Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Raad van 18 juni 2003 (2003/659/JBZ);

2.   „Eurojust”: de justitiële samenwerkingseenheid die is ingesteld als orgaan van de Europese Unie door middel van het Eurojust-besluit;

3.   „College”: de eenheid waarnaar wordt verwezen in artikel 10, lid 1, van het Eurojust-besluit;

4.   „administratief directeur”: de persoon waarnaar wordt verwezen in artikel 29 en artikel 36, lid 1, van het Eurojust-besluit;

5.   „personeel”: de administratief directeur en het personeel waarnaar wordt verwezen in artikel 30 van het Eurojust-besluit;

6.   „begroting”: de begroting van Eurojust waarnaar wordt verwezen in artikel 34 van het Eurojust-besluit;

7.   „begrotingsautoriteit”: het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie;

8.   „Financieel Reglement”: Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen) (5);

9.   „financiële kaderregeling”: Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002;

10.   „uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement”: Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoervoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6);

11.   „financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust”: de uitvoeringsvoorschriften van onderhavig financieel reglement;

12.   „financiële regelingen van Eurojust”: het Eurojust-besluit, onderhavig financieel reglement en de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust;

13.   „statuut”: het geheel van regelingen en voorschriften die van toepassing zijn op ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

TITEL II

BEGROTINGSBEGINSELEN

Artikel 3

Onder de in dit reglement bepaalde voorwaarden worden bij de opstelling en de uitvoering van de begroting het eenheids-, het begrotingswaarachtigheids-, het jaarperiodiciteits-, het evenwichts-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel en het beginsel van goed financieel beheer, dat effectief en efficiënt intern beheer vereist, en het transparantiebeginsel in acht genomen.

HOOFDSTUK 1

Eenheidsbeginsel en begrotingswaarachtigheidsbeginsel

Artikel 4

De begroting is het besluit waarbij voor elk begrotingsjaar alle noodzakelijk geachte ontvangsten en uitgaven voor de uitvoering van het Eurojust-besluit worden geraamd en goedgekeurd.

Artikel 5

De begroting omvat:

a)

eigen ontvangsten, die bestaan uit alle heffingen, belastingen en, onverminderd artikel 51, rente die Eurojust kan ontvangen voor zijn diensten in aanvulling op de taken die het zijn toevertrouwd, alsmede eventuele andere ontvangsten;

b)

ontvangsten die bestaan uit de eventuele financiële bijdragen van de lidstaten die als gastheer optreden voor het orgaan;

c)

een door de Europese Gemeenschappen verleende subsidie;

d)

bestemmingsontvangsten voor de financiering van specifieke uitgaven overeenkomstig artikel 19, lid 1;

e)

de uitgaven van Eurojust, met inbegrip van de administratieve uitgaven.

Artikel 6

1.   Uitsluitend door aanwijzing op een begrotingsregel kunnen ontvangsten geïnd en uitgaven verricht worden.

2.   In de begroting hoeft slechts een krediet te worden uitgetrokken als er een noodzakelijk geachte uitgave tegenover staat.

3.   Voor geen enkele uitgave kan een verplichting worden aangegaan of een betalingsopdracht gegeven boven het bedrag van de in de begroting goedgekeurde kredieten.

HOOFDSTUK 2

Jaarperiodiciteitsbeginsel

Artikel 7

De in de begroting opgenomen kredieten worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar, dat begint op 1 januari en sluit op 31 december.

Artikel 8

1.   De begroting bevat niet-gesplitste kredieten en, indien gerechtvaardigd vanuit operationeel oogpunt, gesplitste kredieten. De laatste geven aanleiding tot vastleggingskredieten en betalingskredieten.

2.   Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het begrotingsjaar worden aangegaan.

3.   Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar en/of voorafgaande begrotingsjaren zijn aangegaan.

4.   Administratieve kredieten zijn niet-gesplitste kredieten. De huishoudelijke uitgaven die voortvloeien uit contracten voor perioden welke de duur van het begrotingsjaar overschrijden, hetzij overeenkomstig de plaatselijke gebruiken, hetzij met betrekking tot de levering van materieel, worden geboekt ten laste van de begroting van het jaar waarin zij worden gedaan.

Artikel 9

1.   De in artikel 5 bedoelde ontvangsten van Eurojust worden in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord op basis van de tijdens het begrotingsjaar geïnde bedragen.

2.   De ontvangsten van Eurojust stellen hetzelfde bedrag aan betalingskredieten beschikbaar.

3.   De voor een begrotingsjaar uitgetrokken kredieten mogen alleen worden gebruikt ter dekking van de tijdens dat begrotingsjaar vastgelegde en betaalde uitgaven, alsmede ter dekking van bedragen die verschuldigd zijn op grond van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren.

4.   De vastleggingen worden geboekt op basis van de juridische verbintenissen die tot en met 31 december zijn aangegaan.

5.   De betalingen worden voor een begrotingsjaar geboekt op basis van de uiterlijk op 31 december van dat begrotingsjaar door de rekenplichtige verrichte betalingen.

Artikel 10

1.   Kredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij waren uitgetrokken niet zijn gebruikt, komen te vervallen.

Zij mogen evenwel worden overgedragen, doch uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar, bij een uiterlijk op 15 februari door het College overeenkomstig de leden 2 tot en met 7 genomen besluit.

2.   Kredieten voor personeelsuitgaven kunnen niet worden overgedragen.

3.   Bij vastleggingskredieten en bij niet-gesplitste kredieten die bij de afsluiting van het begrotingsjaar nog niet zijn vastgelegd, kunnen de bedragen die overeenstemmen met de vastleggingskredieten waarvoor de meeste, in de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust te bepalen voorbereidende stadia van het vastleggingsbesluit op 31 december zijn beëindigd, worden overgedragen. Deze bedragen kunnen tot en met 31 maart van het volgende jaar worden vastgelegd.

4.   Bij betalingskredieten kunnen de bedragen die nodig zijn ter dekking van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren of die betrekking hebben op overgedragen vastleggingskredieten, worden overgedragen wanneer de kredieten van de betrokken begrotingsregels in de begroting van het volgende jaar ontoereikend zijn. Eurojust zal bij voorrang de voor het lopende begrotingsjaar toegestane kredieten gebruiken en pas na de besteding daarvan de overgedragen kredieten.

5.   Niet-gesplitste kredieten die overeenkomen met bij de afsluiting van het begrotingsjaar rechtmatig aangegane verplichtingen, worden van rechtswege en uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar overgedragen.

6.   De overgedragen kredieten die op 31 maart van het begrotingsjaar N + 1 niet zijn vastgelegd, worden automatisch geannuleerd.

In de boekhouding worden de aldus overgedragen kredieten van de andere kredieten onderscheiden.

7.   Op 31 december beschikbare kredieten uit hoofde van in artikel 19 bedoelde bestemmingsontvangsten worden van rechtswege overgedragen. Uiterlijk op 1 juni van het jaar N + 1 zal Eurojust de Commissie op de hoogte stellen van de uitvoering van de overgedragen bestemmingsontvangsten.

Beschikbare kredieten die overeenstemmen met overgedragen bestemmingsontvangsten moeten bij voorrang worden gebruikt.

Artikel 11

Vrijmakingen van kredieten naar aanleiding van het onvolledig of in het geheel niet uitvoeren van de acties waarvoor deze kredieten bestemd waren, die plaatsvinden in de jaren na het begrotingsjaar waarin zij zijn vastgelegd, leiden tot annulering van de betrokken kredieten.

Artikel 12

De kredieten die in de begroting zijn opgenomen, kunnen met ingang van 1 januari worden vastgelegd zodra de begroting definitief wordt.

Artikel 13

1.   Voor de uitgaven van dagelijks beheer mogen vanaf 15 november van elk jaar vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Deze vastleggingen mogen echter niet meer bedragen dan een vierde van de kredieten, die het College heeft vastgesteld, van de betrokken begrotingsregel voor het lopende begrotingsjaar. Zij mogen geen betrekking hebben op nieuwe uitgaven die nog niet in beginsel zijn aanvaard in de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting.

2.   De uitgaven die vervroegd worden verricht, zoals huur, mogen vanaf 1 december worden betaald ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. In dat geval is de in lid 1 genoemde limiet niet van toepassing.

Artikel 14

1.   Indien de begroting aan het begin van het begrotingsjaar niet is vastgesteld, zijn de volgende regels van toepassing op de vastleggingen en betalingen met betrekking tot de uitgaven die uit hoofde van de uitvoering van de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting op een specifieke begrotingsregel aangewezen hadden kunnen worden.

2.   Vastleggingen kunnen per hoofdstuk worden verricht, tot maximaal een vierde van de totale kredieten die voor het vorige begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan, vermeerderd met een twaalfde per verstreken maand.

Betalingen kunnen maandelijks per hoofdstuk worden verricht, tot maximaal een twaalfde van de kredieten die voor het vorige begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan, rekening houdend met de verrichte overschrijvingen.

Het maximum van de kredieten in de raming van ontvangsten en uitgaven mag niet worden overschreden.

3.   Indien de continuïteit van het optreden van Eurojust en de eisen van beheer zulks noodzakelijk maken, kan het College, zowel voor de vastleggingen als voor de betalingen, op verzoek van de administratief directeur twee of meer voorlopige twaalfden tegelijk toestaan, boven die welke automatisch beschikbaar komen ingevolge de leden 1 en 2.

De bijkomende twaalfden worden als een geheel toegestaan en kunnen niet worden opgedeeld.

HOOFDSTUK 3

Evenwichtsbeginsel

Artikel 15

1.   De begroting moet wat ontvangsten en betalingskredieten betreft in evenwicht zijn.

2.   De vastleggingskredieten mogen het bedrag van de communautaire subsidie, vermeerderd met de in artikel 5 bedoelde eigen ontvangsten en eventuele andere ontvangsten niet overstijgen.

3.   Eurojust mag geen leningen aangaan.

4.   De aan Eurojust betaalde gemeenschapsmiddelen vormen in de begroting van dit orgaan een evenwichtssubsidie, die een voorfinanciering is in de zin van artikel 81, lid 1, onder b), i), van het Financieel Reglement.

5.   Eurojust zal zorg dragen voor streng kasbeheer, waarbij afdoende rekening wordt gehouden met de bestemmingsontvangsten, zodat de kassaldi beperkt blijven tot gerechtvaardigde vereisten. De betalingsverzoeken zullen vergezeld gaan van gedetailleerde en actuele prognoses over de daadwerkelijke behoeften aan contanten in de loop van het hele jaar, waaronder informatie over bestemmingsontvangsten.

Artikel 16

1.   Indien het saldo van de in artikel 81 bedoelde resultatenrekening positief is, wordt het terugbetaald aan de Commissie tot het bedrag van de in de loop van het begrotingsjaar betaalde communautaire subsidie. Het deel van het saldo dat het bedrag van de in de loop van het begrotingsjaar betaalde communautaire subsidie overstijgt, wordt opgenomen bij de ontvangsten van het volgende begrotingsjaar. Eurojust zal, uiterlijk op 31 maart van het jaar N, een raming verschaffen van het resultatenoverschot van het jaar N – 1, dat later in het jaar N teruggestort moet worden naar de communautaire begroting om de reeds beschikbare informatie ten aanzien van het overschot van het jaar N – 2 aan te vullen. De Commissie zal deze informatie vervolgens in aanmerking nemen bij het bepalen van de financiële behoeften van Eurojust voor het jaar N + 1.

Het verschil tussen de in de algemene begroting van de Europese Unie, hierna „de algemene begroting” genoemd, opgenomen en de effectief aan het orgaan betaalde communautaire subsidie wordt afgeschaft.

2.   Indien het saldo van de in artikel 81 bedoelde resultatenrekening negatief is, wordt het opgenomen in de begroting van het volgende jaar.

3.   Ontvangsten of betalingskredieten worden in de loop van de begrotingsprocedure in de begroting opgenomen door middel van een nota van wijzigingen en, tijdens de uitvoering van de begroting, door middel van een gewijzigde begroting.

HOOFDSTUK 4

Rekeneenheidsbeginsel

Artikel 17

De begroting wordt in euro opgesteld, uitgevoerd en onderworpen aan rekening en verantwoording.

De rekenplichtige en, in het geval van gelden ter goede rekening, de beheerder van gelden ter goede rekening zijn evenwel gemachtigd voor de kasbehoeften transacties in nationale valuta’s te verrichten onder de in de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust genoemde voorwaarden.

HOOFDSTUK 5

Universaliteitsbeginsel

Artikel 18

De gezamenlijke ontvangsten dienen ter dekking van de gezamenlijke betalingskredieten, behoudens het bepaalde in artikel 19. De ontvangsten en de uitgaven mogen niet met elkaar worden gecompenseerd, behoudens het bepaalde in artikel 21.

Artikel 19

1.   De volgende ontvangsten zijn bestemd voor de financiering van specifieke uitgaven:

a)

ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, zoals inkomsten van stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten;

b)

bijdragen van lidstaten, derde landen of diverse instellingen voor acties van Eurojust, voor zover dit is bepaald in de overeenkomst die is gesloten tussen Eurojust en de betrokken lidstaten, derde landen of instellingen;

c)

ontvangsten van derden met betrekking tot goederen, diensten en werkzaamheden die op hun verzoek zijn geleverd, met uitzondering van de in artikel 5, onder a), genoemde heffingen en belastingen;

d)

opbrengsten uit de levering van goederen, diensten en werkzaamheden voor instellingen of andere organen van de Gemeenschap;

e)

ontvangsten voortvloeiend uit terugbetaling van ten onrechte betaalde bedragen;

f)

opbrengsten uit de verkoop van voertuigen, apparatuur, installaties, materialen en wetenschappelijke en technische apparaten die worden vervangen of weggedaan, wanneer de boekwaarde volledig is afgeschreven;

g)

ontvangen verzekeringsbedragen;

h)

ontvangsten van betalingen in verband met verhuur;

i)

ontvangsten van de verkoop van publicaties en films, waaronder mede begrepen die op een elektronische informatiedrager.

1 bis.   In het van toepassing zijnde oprichtingsbesluit kunnen ook de bestemmingsontvangsten zijn vastgelegd die in verband worden gebracht met specifieke uitgaven.

2.   Alle ontvangsten in de zin van de punten a) tot en met d) van lid 1, moeten alle rechtstreekse of onrechtstreekse uitgaven in verband met de betrokken actie of bestemming dekken.

3.   De begroting voorziet in een structuur voor de opname van de in lid 1 en lid 1 bis, vermelde categorieën bestemmingsontvangsten, alsmede, voor zover mogelijk, in een raming.

Artikel 20

1.   De administratief directeur kan alle schenkingen ten gunste van Eurojust, zoals stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, aanvaarden.

2.   Voor het aanvaarden van schenkingen die lasten kunnen meebrengen, is de voorafgaande goedkeuring vereist van het College, dat zich binnen twee maanden na de indiening van het verzoek uitspreekt. Indien het College binnen deze termijn geen beslissing neemt, wordt de schenking aanvaard geacht.

Artikel 21

1.   Op de betalingsverzoeken, facturen of betaalstaten, waarvoor in dat geval een betalingsopdracht voor het nettobedrag wordt gegeven, kunnen de volgende bedragen in mindering worden gebracht:

a)

boeten die zijn opgelegd aan partijen van plaatsingsovereenkomsten of ontvangers van subsidie;

b)

kortingen, restitutie en rabatten voor afzonderlijke facturen en betalingsverzoeken;

c)

rente die is verkregen door vooruitbetaling.

2.   De prijzen van aan Eurojust geleverde goederen, overige producten en diensten worden exclusief belastingen in de begroting opgenomen indien er belastingen in zijn begrepen die worden terugbetaald:

a)

ofwel door de lidstaten op grond van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, door de gaststaat op basis van de zetelovereenkomst of op basis van andere relevante overeenkomsten,

b)

ofwel door een lidstaat of een derde land op grond van andere overeenkomsten ter zake.

Eventuele nationale belastingen die overeenkomstig de eerste alinea tijdelijk door Eurojust worden gedragen, worden op een tussenrekening geboekt totdat zij door de betrokken staten worden terugbetaald.

3.   Een eventueel negatief saldo wordt als uitgave opgenomen in de begroting.

4.   De tijdens de uitvoering van de begroting geregistreerde koersverschillen mogen met elkaar worden verrekend. Het positieve of negatieve resultaat wordt opgenomen in het saldo van het begrotingsjaar.

HOOFDSTUK 6

Specialiteitsbeginsel

Artikel 22

Alle kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk; de hoofdstukken worden onderverdeeld in artikelen en posten.

Artikel 23

1.   De administratief directeur kan onbeperkt overschrijvingen verrichten van het ene hoofdstuk naar het andere, van het ene artikel naar het andere en van de ene titel naar de andere tot een maximum van 10 % van de kredieten voor het boekjaar dat is aangegeven op de regel waarvan de overschrijving plaatsvindt.

2.   Boven het in lid 1 vermelde maximum kan de administratief directeur het College kredietoverschrijvingen van de ene titel naar de andere voorstellen. Het College heeft drie weken de tijd om zich te verzetten tegen deze overschrijvingen. Na deze termijn worden zij aanvaard geacht.

3.   Voorstellen voor kredietoverschrijvingen en overeenkomstig de leden 1 en 2 uitgevoerde overschrijvingen gaan vergezeld van passende en gedetailleerde motiveringen waaruit de besteding van de kredieten en de verwachte behoeften tot het einde van het begrotingsjaar blijken, zowel voor de begrotingsonderdelen die worden verhoogd als voor die welke worden verlaagd.

4.   De administratief directeur zal het College zo snel mogelijk op de hoogte stellen van alle verrichte overschrijvingen. Hij/zij zal de begrotingsautoriteit op de hoogte stellen van alle krachtens lid 2 verrichte overschrijvingen.

Artikel 24

1.   Enkel begrotingsregels waarvoor in de begroting een krediet is toegestaan of die de vermelding pro memorie (p.m.) dragen, kunnen door middel van overschrijvingen van kredieten worden voorzien.

2.   Kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten kunnen slechts worden overgeschreven voor zover zij hun bestemming behouden.

HOOFDSTUK 7

Beginsel van goed financieel beheer

Artikel 25

1.   De begrotingskredieten worden aangewend volgens het beginsel van goed financieel beheer, dat zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid inhoudt.

2.   Zuinigheid betekent dat de door Eurojust voor zijn activiteiten ingezette middelen tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar worden gesteld.

Efficiëntie betekent dat de beste verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten wordt nagestreefd.

Doeltreffendheid betekent dat de gestelde doelen en de beoogde resultaten worden bereikt.

3.   Er worden specifieke, meetbare, haalbare, relevante en van een datum voorziene doelstellingen vastgelegd voor alle werkgebieden die door de begroting worden bestreken. De verwezenlijking van deze doelstellingen wordt vastgesteld door middel van prestatie-indicatoren, die per activiteit worden bepaald; de administratief directeur verstrekt het College ieder jaar zo snel mogelijk informatie ter zake, die uiterlijk in de begeleidende documenten van het voorontwerp van begroting wordt opgenomen.

4.   Om de besluitvorming te verbeteren, evalueert Eurojust regelmatig zijn programma’s of acties, zowel vooraf als achteraf. Deze evaluatie is van toepassing op alle programma’s en activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen, en de resultaten hiervan worden meegedeeld aan het College.

5.   De doelstellingen en maatregelen die uiteengezet zijn in de leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op verrichtingen in verband met de afhandeling van zaken.

Artikel 25 bis

1.   De begroting zal worden uitgevoerd in overeenstemming met effectief en efficiënt intern beheer.

2.   Met het oog op de uitvoering van de begroting wordt onder intern beheer begrepen: een proces dat van toepassing is op alle managementsniveaus en dat is opgezet om het behalen van de onderstaande doelen redelijkerwijs te waarborgen:

a)

effectieve, efficiënte en financieel verantwoorde verrichting van werkzaamheden;

b)

betrouwbare verslaglegging;

c)

bescherming van activa en informatie;

d)

preventie en detectie van fraude en onregelmatigheden;

e)

adequate beheersing van de risico’s in verband met de wetgeving en regelgeving met betrekking tot de onderliggende transacties, waarbij rekening wordt gehouden met de meerjarige termijn van projecten en de aard van de desbetreffende betalingen.

HOOFDSTUK 8

Transparantiebeginsel

Artikel 26

1.   De begroting wordt opgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen met inachtneming van het transparantiebeginsel.

2.   Een samenvatting van de begroting en de gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm binnen drie maanden na hun goedkeuring bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De samenvatting verschaft een overzicht van de vijf belangrijkste begrotingsregels voor ontvangsten, de vijf belangrijkste begrotingsregels voor uitgaven voor de administratieve en operationele begroting, de personeelsformatie en een raming van het aantal medewerkers met een contract, uitgedrukt in fte’s waarvoor kredieten begroot zijn en gedetacheerde nationale deskundigen. Ook worden de cijfers van het voorgaande jaar aangegeven.

3.   De begroting met daarin de personeelsformatie en aangepaste begrotingen, zoals uiteindelijk aanvaard, en een opgave van het aantal medewerkers met een contract, uitgedrukt in fte’s waarvoor kredieten begroot zijn en gedetacheerde nationale deskundigen, zal ter informatie worden verzonden naar de begrotingsautoriteit, de Rekenkamer en de Commissie en zal binnen vier weken na aanvaarding worden gepubliceerd op de website van Eurojust.

4.   Eurojust zal op de website informatie verstrekken over de ontvangers van fondsen op basis van de begroting, waaronder deskundigen die op grond van artikel 74 ter zijn ingehuurd. De gepubliceerde informatie zal eenvoudig toegankelijk, overzichtelijk en duidelijk zijn. Bij het openbaar maken van deze informatie worden de vereisten met betrekking tot geheimhouding en beveiliging in acht genomen, met name voor de bescherming van persoonsgegevens zoals vastgelegd in het Eurojust-besluit en het interne reglement betreffende de verwerking en bescherming van persoonsgegevens bij Eurojust.

Wanneer informatie uitsluitend in anonieme vorm wordt gepubliceerd, zal Eurojust, op verzoek, op gepaste wijze informatie verschaffen over de desbetreffende begunstigden aan het Europees Parlement.

TITEL III

OPSTELLING EN STRUCTUUR VAN DE BEGROTING

HOOFDSTUK 1

Opstelling van de begroting

Artikel 27

1.   De begroting wordt opgesteld overeenkomstig het bepaalde in het Eurojust-besluit.

2.   Elk jaar stelt de administratief directeur een voorlopige ontwerpraming op van de uitgaven en ontvangsten voor Eurojust voor het volgende boekjaar en legt deze ter goedkeuring voor aan het College.

3.   Het College zendt de Commissie uiterlijk op 10 februari van ieder jaar een voorlopige ontwerpraming toe van de uitgaven en ontvangsten voor Eurojust en een algemene motivering hiervan op basis van het voorlopige ontwerp van de administratief directeur. Het College zal de Commissie uiterlijk op 31 maart de definitieve ontwerpraming toezenden.

4.   De raming van de uitgaven en ontvangsten van Eurojust omvat:

a)

een personeelsformatie waarin het aantal vaste en tijdelijke ambten per rang en categorie wordt vermeld waarvoor de uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen van de begrotingskredieten;

b)

bij een wijziging in de personeelsbezetting, een overzicht met een motivering van de gevraagde nieuwe posten;

c)

en raming van de driemaandelijkse betalingen en ontvangsten;

d)

informatie over het behalen van alle eerder gestelde doelen voor de verschillende activiteiten, alsmede nieuwe doelstellingen, af te meten aan indicatoren.

De resultaten van de evaluatie worden geraadpleegd en gebruikt om de waarschijnlijke voordelen aan te tonen van een verhoging of verlaging van de voorgestelde begroting voor Eurojust in vergelijking met de begroting voor jaar N.

5.   Eurojust zal de Commissie en de begrotingsautoriteit uiterlijk op 31 maart van ieder jaar de volgende stukken toezenden:

a)

het conceptwerkprogramma;

b)

het bijgewerkte meerjarige personeelsformatieplan, opgezet volgens de richtlijnen van de Commissie;

c)

informatie over het aantal ambtenaren, tijdelijke en contractmedewerkers, zoals bepaald in het statuut, voor de jaren N – 1 en N, alsmede een raming voor het jaar N + 1;

d)

informatie over bijdragen in natura die Eurojust heeft ontvangen van de lidstaten die als gastheer optreden voor het orgaan;

e)

een raming van het saldo van de resultaatrekening in de zin van artikel 81 voor het jaar N – 1.

In het kader van de procedure voor de aanvaarding van de algemene begroting zal de Commissie het ramingenoverzicht van Eurojust toezenden aan de begrotingsautoriteit en een voorstel doen voor het subsidiebedrag voor Eurojust en het aantal medewerkers dat Eurojust volgens haar nodig heeft. De Commissie zal de ontwerppersoneelsformatie van Eurojust verschaffen en een raming van het aantal medewerkers met een contract, uitgedrukt in fte’s, waarvoor kredieten worden voorgesteld.

6.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van Eurojust en iedere latere wijziging hiervan vast in overeenstemming met het bepaalde in artikel 32, lid 1. De personeelsformatie wordt gepubliceerd in een bijlage bij afdeling III — Commissie, van de algemene begroting.

7.   Het College zal de begroting en de personeelsformatie aannemen. Ze worden definitief na de definitieve aanvaarding van de algemene begroting, waarin het subsidiebedrag en de personeelsformatie zijn vastgelegd, en zo nodig worden de begroting en de personeelsformatie daaraan aangepast.

Artikel 28

Voor iedere aanpassing van de begroting, inclusief de personeelsformatie, wordt een gewijzigde begroting goedgekeurd door middel van dezelfde procedure als voor de oorspronkelijke begroting, overeenkomstig het Eurojust-besluit en artikel 27.

HOOFDSTUK 2

Structuur en inrichting van de begroting

Artikel 29

De begroting omvat een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven.

Artikel 30

Voor zover de aard van de werkzaamheden van Eurojust dit toelaat, moet de staat van uitgaven worden ingericht volgens een nomenclatuur met een indeling naar bestemming. In deze nomenclatuur, die wordt bepaald door Eurojust, wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen administratieve en operationele kredieten.

Artikel 31

In de begroting worden opgenomen:

1.

in de staat van ontvangsten:

a)

de ramingen van de ontvangsten van Eurojust voor het betrokken begrotingsjaar,

b)

de geraamde ontvangsten van het vorige begrotingsjaar en de ontvangsten van het begrotingsjaar N – 2,

c)

een passende toelichting bij elke ontvangstenpost;

2.

in de staat van uitgaven:

a)

de vastleggings- en betalingskredieten voor het betrokken begrotingsjaar,

b)

de vastleggings en betalingskredieten van het vorige begrotingsjaar, evenals de in het begrotingsjaar N – 2 vastgelegde uitgaven en verrichte betalingen,

c)

een overzicht van de tijdschema’s voor de in latere begrotingsjaren te verrichten betalingen uit hoofde van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren,

d)

een passende toelichting bij elk onderdeel.

Artikel 32

1.   De in artikel 27 bedoelde personeelsformatie omvat, naast het aantal in het begrotingsjaar toegestane posten, het aantal in het voorgaande begrotingsjaar toegestane posten en het aantal werkelijk bezette posten.

Voor Eurojust is deze een strikt maximum; boven dit maximum mag geen enkele aanstelling worden verricht. Toch kan het College wijzigingen in de personeelsformatie aanbrengen voor ten hoogste 10 % van de toegestane posten, behalve voor de rangen AD 16, AD 15, AD 14 en AD 13, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan:

a)

de wijziging heeft geen gevolgen voor de omvang van de personeelskredieten overeenkomend met een volledig begrotingsjaar;

b)

het totale aantal toegestane posten per personeelsformatie wordt niet overschreden.

2.   In afwijking van lid 1, tweede alinea, kunnen de gevallen van arbeid in deeltijd waarvoor het tot aanstelling bevoegde gezag overeenkomstig de bepalingen van het statuut toestemming heeft verleend, worden gecompenseerd. Wanneer een personeelslid verzoekt om het intrekken van de toestemming voor afloop van de periode waarvoor toestemming is verleend, dan zal Eurojust passende maatregelen nemen om zo snel mogelijk te voldoen aan de in punt b van lid 1 genoemde beperking.

TITEL IV

UITVOERING VAN DE BEGROTING

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 33

De administratief directeur oefent de functies van ordonnateur uit. Hij voert de begroting aan de ontvangstenen uitgavenzijde uit overeenkomstig de financiële regelingen van Eurojust, onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de grens van de toegekende kredieten. Onverminderd de verantwoordelijkheden van de ordonnateur met betrekking tot preventie en detectie van fraude en onregelmatigheden zal Eurojust haar medewerking verlenen aan de activiteiten van het Europees Bureau voor fraudebestrijding. Deze activiteiten zullen geen gevolgen hebben voor de operationele werkzaamheden van Eurojust zoals voorzien in het Eurojust-besluit en houden in het bijzonder niet in dat OLAF inzage krijgt in of de beschikking krijgt over documenten die verband houden met een zaak.

Artikel 34

1.   De administratief directeur kan zijn bevoegdheden tot uitvoering van de begroting delegeren aan ambtenaren van Eurojust die onder het statuut vallen, onder voorwaarden die zijn bepaald in de door de raad van bestuur goedgekeurde financiële regelingen van Eurojust. De delegatieverkrijgers kunnen slechts handelen binnen de grenzen van de hun uitdrukkelijk verleende bevoegdheden.

2.   Delegatieverkrijgers kunnen de verkregen bevoegdheden subdelegeren onder de voorwaarden die zijn bepaald in de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust. De administratief directeur moet uitdrukkelijk instemmen met een subdelegatie.

Artikel 35

1.   Het is alle financiële actoren in de zin van hoofdstuk 2 en enige andere persoon die is betrokken bij de uitvoering van de begroting, management, controle of beheer, verboden enige handeling te verrichten waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van Eurojust. Indien een dergelijk geval zich voordoet, dient de betrokken persoon van deze handeling af te zien en zich tot de bevoegde autoriteit te wenden.

2.   Er is sprake van een belangenconflict indien de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functie van een persoon zoals bedoeld in lid 1, in de begrotingsuitvoering of een interne controleur in het gedrang komt als gevolg van familiebanden, vriendschap, politieke of nationale verwantschap, economische belangen of enige andere belangengemeenschap met de begunstigde.

3.   De in lid 1 vermelde bevoegde autoriteit is de hiërarchische meerdere van de betrokken ambtenaar. Indien deze laatste de administratief directeur is, is het College de bevoegde autoriteit.

Artikel 36

1.   De administratief directeur voert de begroting uit binnen de onder zijn gezag geplaatste diensten.

2.   Voor zover dit onvermijdelijk blijkt, kunnen technische expertises en administratieve, voorbereidende of bijkomende opdrachten die geen overheidstaak of de uitoefening van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden, langs contractuele weg worden toevertrouwd aan externe privaatrechtelijke eenheden of organen.

HOOFDSTUK 2

Financiële actoren

Afdeling 1 —   Beginsel van scheiding van functies

Artikel 37

De functies van ordonnateur en rekenplichtige zijn gescheiden en zijn onderling onverenigbaar.

Afdeling 2 —   Ordonnateur

Artikel 38

1.   De ordonnateur is belast met het innen van de ontvangsten en het verrichten van de uitgaven overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en staat in voor de wettigheid en regelmatigheid ervan.

2.   Voor het verrichten van uitgaven gaat de ordonnateur vastleggingen en juridische verbintenissen aan, stelt hij de uitgaven betaalbaar, geeft hij betalingsopdrachten en verricht hij de voor de besteding van de kredieten vereiste voorafgaande handelingen.

3.   De inning van ontvangsten behelst de opstelling van schuldvorderingsramingen, de vaststelling van de te innen rechten en de afgifte van invorderingsopdrachten. In voorkomend geval kan van het innen van een vastgestelde schuldvordering worden afgezien.

4.   De ordonnateur voert minimumnormen in zoals bepaald in de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust. Deze minimumnormen zijn vastgesteld op grond van de door de Commissie voor haar eigen dienst vastgelegde normen, daarbij rekening houdend met de aan de beheeromstandigheden en de aard van de gefinancierde transacties verbonden risico’s, de organisatorische structuur en de systemen en procedures voor beheer en interne controle die passen bij de uitvoering van zijn taken, inclusief, in voorkomend geval, verificaties achteraf.

De ordonnateur zorgt ervoor dat binnen zijn diensten deskundigen en adviseurs worden aangesteld die hem kunnen bijstaan om de risico’s die aan zijn activiteiten zijn verbonden, te beheersen.

5.   Vooraleer een verrichting wordt toegestaan, worden de operationele en financiële aspecten ervan overeenkomstig de uitvoeringsvoorschriften geverifieerd door andere personeelsleden dan degene die de verrichting heeft ingeleid. Inleiding en verificatie vooraf en achteraf van een verrichting zijn gescheiden functies.

6.   De ordonnateur bewaart de bewijsstukken van de uitgevoerde acties gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van het besluit tot kwijting van de uitvoering van de begroting. Persoonsgegevens in de bewijsstukken zullen waar mogelijk worden verwijderd, wanneer deze gegevens niet noodzakelijk zijn voor begrotingskwijting, beheer of controle. In elk geval zijn de gedetailleerde regels voor gegevensbescherming zoals vastgelegd in het Eurojust-besluit en het interne reglement betreffende de verwerking en bescherming van persoonsgegevens bij Eurojust van toepassing.

Artikel 39

1.   Onder inleiding van een in artikel 38, lid 5, bedoelde verrichting moet worden begrepen: het geheel van verrichtingen ter voorbereiding van de goedkeuring van handelingen in verband met de uitvoering van de begroting door de in de artikelen 33 en 34 bedoelde ordonnateurs.

2.   Onder verificatie van een in artikel 38, lid 5, bedoelde verrichting moet worden begrepen: het geheel van de controles vooraf die door de ordonnateur zijn ingesteld om de operationele en financiële aspecten van de verrichting te verifiëren.

3.   Iedere verrichting wordt minstens van tevoren geverifieerd. Met deze verificatie wordt beoogd vast te stellen:

a)

of de uitgave regelmatig is en conform de toepasselijke bepalingen;

b)

of het in artikel 25 bedoelde beginsel van goed financieel beheer is toegepast.

Bij verificatie vooraf kan de verantwoordelijke ordonnateur een reeks soortgelijke afzonderlijke transacties met betrekking tot routinematige uitgaven voor salarissen, pensioensbijdragen, vergoeding van gemaakte onkosten en medische onkosten beschouwen als één handeling.

In het geval dat is genoemd in de tweede subalinea voert de verantwoordelijke ordonnateur, afhankelijk van zijn/haar risicobeoordeling, een passende verificatie achteraf uit, overeenkomstig lid 4.

4.   Met de verificaties achteraf op basis van bewijsstukken en, indien nodig, ter plaatse wordt beoogd na te gaan of de ten laste van de begroting gefinancierde verrichtingen goed zijn uitgevoerd en of de in lid 3 bedoelde criteria zijn nageleefd. Deze verificaties kunnen steekproefsgewijs worden gehouden op basis van een risicoanalyse.

5.   De ambtenaren of andere functionarissen die belast zijn met de in de leden 2 en 4 bedoelde verificaties, zijn niet dezelfden als die de in lid 1 bedoelde opdrachten uitvoeren, en zijn niet ondergeschikt aan dezen.

6.   Elk personeelslid dat verantwoordelijk is voor de controle van het beheer van de financiële verrichtingen, bezit de vereiste beroepsbekwaamheden. Hij respecteert een specifieke beroepscode die door Eurojust wordt vastgesteld op grond van de normen die de Commissie voor haar eigen diensten heeft vastgesteld.

Artikel 40

1.   De ordonnateur legt verantwoording over de uitoefening van zijn taken af aan het College door middel van een jaarlijks activiteitenverslag, vergezeld van gegevens betreffende financiën en beheer die bevestigen dat de informatie in het verslag een waarheidsgetrouwe en eerlijke weergave vormen, behalve wanneer anders aangegeven door middel van beperkingen met betrekking tot bepaalde onderdelen van ontvangsten en uitgaven.

Dit jaarlijkse activiteitenverslag vermeldt de resultaten van zijn verrichtingen in het licht van de hem gestelde doelstellingen voor verrichtingen die geen verband houden met de afhandeling van zaken, de met deze verrichtingen verbonden risico’s, het gebruik van de hem ter beschikking gestelde middelen en de efficiëntie en effectiviteit van het interne controlesysteem. De interne controleur neemt, in de zin van artikel 71, kennis van het jaarlijkse activiteitenverslag en van de andere genoemde informatie.

2.   Het College zendt ieder jaar uiterlijk op 15 juni de begrotingsautoriteit en de Rekenkamer een analyse en beoordeling van het jaarlijkse activiteitenverslag over het voorgaande begrotingsjaar. Deze analyse en beoordeling worden opgenomen in het jaarverslag van Eurojust overeenkomstig de bepalingen van het Eurojust-besluit.

Artikel 41

Elk bij het financiële beheer en de controle van de verrichtingen betrokken personeelslid dat van oordeel is dat een besluit dat zijn meerdere hem verplicht toe te passen of te accepteren, onregelmatig is of strijdig met het beginsel van goed financieel beheer of de beroepsregels die hij moet naleven, deelt dit schriftelijk aan de administratief directeur mee en, wanneer deze niet binnen een redelijke termijn optreedt, aan de in artikel 47, lid 4, bedoelde instantie alsmede aan het College. In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van de Gemeenschappen kunnen schaden, waarschuwt hij de bij de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties.

Artikel 42

In gevallen waarin bevoegdheden tot uitvoering van de begroting overeenkomstig artikel 34 zijn gedelegeerd of gesubdelegeerd, is artikel 38, leden 1, 2 en 3, mutatis mutandis van toepassing op de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs.

Afdeling 3 —   Rekenplichtige

Artikel 43

1.   Het College stelt een onder het statuut vallende rekenplichtige aan, die functioneel onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn/haar taken. Hij/zij wordt binnen Eurojust belast met:

a)

de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen;

b)

het opstellen en inrichten van de rekeningen overeenkomstig titel VII;

c)

het voeren van de boekhouding overeenkomstig titel VII;

d)

het overeenkomstig titel VII ten uitvoer leggen van de boekhoudregels en -methoden en het rekeningstelsel in overeenstemming met de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde bepalingen;

e)

het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren; de rekenplichtige krijgt de bevoegdheid de respectievelijke validatiecriteria te verifiëren;

f)

het beheer van de kasmiddelen.

2.   De rekenplichtige ontvangt van de ordonnateur, die de betrouwbaarheid ervan garandeert, alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van rekeningen die een getrouw beeld geven van het vermogen van Eurojust en de uitvoering van de begroting.

2 bis.   Voor aanvaarding van de rekeningen door de administratief directeur zal de rekenplichtige ze ondertekenen om te bevestigen dat hij/zij er redelijkerwijs van overtuigd is dat de rekeningen een waarheidsgetrouwe en eerlijke weergave vormen van de financiële situatie van Eurojust.

Daarom zal de rekenplichtige zichzelf ervan overtuigen dat de rekeningen zijn opgesteld volgens de vastgelegde boekhoudregels, -methoden en -systemen en dat alle ontvangsten en uitgaven in de rekeningen zijn opgenomen.

De ordonnateur zal alle informatie verstrekken die de rekenplichtige nodig heef om zijn/haar taken te vervullen.

De ordonnateur blijft volledig verantwoordelijk voor het juiste gebruik van de fondsen onder zijn/haar beheer en de wettigheid en rechtmatigheid van de uitgaven onder zijn/haar beheer.

2 ter.   De rekenplichtige krijgt de bevoegdheid de ontvangen informatie te controleren en eventuele verdere controles uit te voeren die hij/zij noodzakelijk acht om de rekeningen voor akkoord te kunnen ondertekenen.

De rekenplichtige zal zo nodig kanttekeningen plaatsen met daarbij een nauwkeurige toelichting van de aard en omvang daarvan.

2 quater.   De rekenplichtige van Eurojust zal de jaarrekeningen voor akkoord tekenen en naar de rekenplichtige van de Commissie sturen.

3.   Behoudens lid 4 van dit artikel en artikel 44, is alleen de rekenplichtige bevoegd het beheer te voeren over de kasmiddelen en waardepapieren. Hij/zij is aansprakelijk voor de bewaring ervan.

4.   Indien dat onvermijdelijk blijkt voor de uitvoering van zijn/haar taken, kan de rekenplichtige een aantal van zijn/haar functies delegeren aan onder zijn/haar hiërarchische verantwoordelijkheid geplaatste personeelsleden die zijn onderworpen aan het statuut. Indien dat de beoogde gang van zaken is, stelt de rekenplichtige de ordonnateur daarvan vooraf op de hoogte.

5.   In het delegatiebesluit worden de aan de delegatieverkrijgers overgedragen taken, rechten en plichten omschreven.

Afdeling 4 —   Beheerder van gelden ter goede rekening

Artikel 44

Indien dit noodzakelijk blijkt voor de betaling van uitgaven van een gering bedrag en voor de inning van andere, in artikel 5 bedoelde ontvangsten, kan beheer van gelden ter goede rekening worden ingesteld, waarvoor de middelen worden verstrekt door de rekenplichtige en dat onder de verantwoordelijkheid valt van door hem aangewezen beheerders van gelden ter goede rekening.

Het maximale bedrag dat een beheerder van gelden ter goede rekening aan een derde kan betalen, wordt voor alle uitgaven en ontvangsten vastgesteld in de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust.

Betalingen vanaf gelden ter goede rekeningen kunnen worden gedaan door middel van bankoverschrijvingen, waaronder mede begrepen het in artikel 66, lid 1 bis, genoemde machtigingssysteem, cheques of andere betaalmethoden, overeenkomstig de aanwijzingen van de rekenplichtige.

HOOFDSTUK 3

Verantwoordelijkheid van de financiële actoren

Afdeling 1 —   Algemene bepalingen

Artikel 45

1.   Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen kan de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs te allen tijde door het gezag dat hen heeft benoemd, tijdelijk of definitief hun delegatie of subdelegatie worden ontnomen.

De ordonnateur kan te allen tijde zijn akkoord over een specifieke subdelegatie intrekken.

2.   Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen kan de rekenplichtige te allen tijde door het gezag dat hem heeft benoemd, tijdelijk of definitief van zijn functies worden ontheven door het College.

Laatstbedoelde stelt dan een tijdelijke rekenplichtige aan.

3.   Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen kunnen de beheerders van gelden ter goede rekening te allen tijde tijdelijk of definitief uit hun functie worden ontheven door de rekenplichtige.

Artikel 46

1.   De bepalingen van dit hoofdstuk doen niets af aan de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de in artikel 45 bedoelde personeelsleden krachtens het toepasselijke nationale recht en de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten betrokken zijn.

2.   Onverminderd het bepaalde in de artikelen 47, 48 en 49, is elke ordonnateur, rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk onder de in het statuut vastgestelde voorwaarden. Gevallen van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van de Gemeenschappen kunnen schaden, worden voorgelegd aan de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties.

Afdeling 2 —   Regels betreffende de ordonnateur en de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs

Artikel 47

1.   De ordonnateur is geldelijk aansprakelijk onder de in het statuut vermelde voorwaarden.

1 bis.   De verplichting een vergoeding te betalen geldt met name wanneer:

a)

de ordonnateur, hetzij met opzet dan wel door zijn/haar grove nalatigheid, in te vorderen rechten vaststelt, invorderingsopdrachten geeft, een uitgave vastlegt of een betalingsopdracht tekent, zonder zich te richten naar deze regeling en de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust.

b)

de ordonnateur, hetzij met opzet dan wel door zijn/haar grove nalatigheid, verzuimt een document waaruit een schuldvordering ontstaat, op te stellen of een invorderingsopdracht niet of te laat uitvaardigt of een betalingsopdracht, waarvoor Eurojust burgerrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld tegenover derden, niet of te laat uitvaardigt.

2.   Wanneer een gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur oordeelt dat een door hem te nemen besluit onregelmatig is of tegen de beginselen van goed financieel beheer indruist, deelt hij dat schriftelijk mee aan het delegatieverlenende gezag. Indien dit schriftelijk de met redenen omklede opdracht geeft om het genoemde besluit te nemen, is de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur van zijn aansprakelijkheid ontslagen.

3.   In geval van delegatie blijft de ordonnateur verantwoordelijk voor de efficiëntie en doelmatigheid van het ingestelde systeem voor beheer en interne controle en de keuze van de gedelegeerde ordonnateur.

4.   De gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden die door de Commissie is opgericht overeenkomstig artikel 66, lid 4, van het Financieel Reglement, zal ten aanzien van Eurojust dezelfde bevoegdheden uitoefenen als die welke zijn toegekend ten aanzien van de diensten van de Commissie, tenzij het College besluit een op functioneel vlak onafhankelijke instantie aan te stellen of mee te werken aan een gezamenlijke instantie die wordt opgericht door verschillende gemeenschapsorganen. Voor zaken die door Eurojust worden ingediend, zal de gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden die door de Commissie is opgericht, een personeelslid van een gemeenschapsorgaan bevatten.

Op grond van het advies van deze instantie neemt de administratief directeur een beslissing omtrent het instellen van een procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid. Indien de instantie met een systeem verbonden problemen ontdekt, zendt zij de ordonnateur en de interne controleur van de Commissie een verslag met aanbevelingen toe. Indien door dit verslag de administratief directeur in het gedrang wordt gebracht, zendt de vermelde instantie het toe aan het College en aan de interne controleur van de Commissie. De administratief directeur zal, geanonimiseerd, verwijzen naar de meningen van de instantie in zijn/haar jaarlijkse activiteitenverslag en aangeven welke maatregelen zijn getroffen.

5.   Elke ambtenaar kan worden verplicht de schade die Eurojust door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan heeft geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden overeenkomstig het statuut.

Het met redenen omklede besluit wordt genomen door het tot aanstelling bevoegde gezag na vervulling van de door het statuut voorgeschreven tuchtrechtelijke formaliteiten.

Afdeling 3 —   Regels betreffende de rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening

Artikel 48

Een rekenplichtige kan, onder de in het statuut vastgestelde voorwaarden, tuchtrechtelijk verantwoordelijk of geldelijk aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten:

a)

middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verliezen of aantasten of dit verlies of deze aantasting veroorzaken door zijn nalatigheid;

b)

bankrekeningen of postrekeningen wijzigen zonder dit voorafgaandelijk te melden aan de ordonnateur;

c)

invorderingen of betalingen verrichten die niet in overeenstemming zijn met de desbetreffende invorderingsof betalingsopdrachten;

d)

nalaten verschuldigde ontvangsten te innen.

Artikel 49

Een beheerder van gelden ter goede rekening kan, onder de in het statuut vastgestelde voorwaarden, tuchtrechtelijk verantwoordelijk of geldelijk aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten:

a)

middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verliezen of aantasten of dit verlies of aantasting veroorzaken door zijn nalatigheid;

b)

verrichte betalingen niet met deugdelijke bewijsstukken kunnen verantwoorden;

c)

aan anderen dan rechthebbenden betalen;

d)

nalaten verschuldigde ontvangsten te innen.

HOOFDSTUK 4

Ontvangsten

Afdeling 1 —   Algemene bepalingen

Artikel 50

Eurojust stelt bij dezen aan de Commissie, binnen de door haar vastgestelde voorwaarden en overeenkomstig een met haar overeengekomen periodiciteit, verzoeken om betaling van een gehele of gedeeltelijke subsidie van de Gemeenschap voor overeenkomstig artikel 15, lid 5.

Artikel 51

De aan Eurojust door de Commissie betaalde middelen uit hoofde van de subsidie brengen interesten op ten bate van de algemene begroting.

Afdeling 2 —   Raming van schuldvorderingen

Artikel 52

Elke maatregel of situatie die kan leiden tot het ontstaan van of het wijzigen van een schuldvordering van Eurojust maakt vooraf het voorwerp uit van een schuldvordering van de bevoegde ordonnateur.

Afdeling 3 —   Vaststelling van schuldvorderingen

Artikel 53

1.   De vaststelling van een schuldvordering is de handeling waarbij de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur:

a)

het bestaan van de schuld van de debiteur verifieert;

b)

het voorwerp en het bedrag van de schuld vaststelt of verifieert;

c)

de invorderbaarheid van de schuld verifieert.

2.   Elke schuldvordering die als zeker, liquide en opeisbaar wordt vastgesteld, moet worden geconstateerd door een aan de boekhoudkundige opgedragen invorderingsopdracht, die vergezeld moet gaan van een debetnota die aan de debiteur moet worden toegezonden. Beide handelingen worden door de bevoegde ordonnateur opgesteld en toegezonden.

3.   In de contracten en subsidieovereenkomsten die Eurojust sluit, zal worden bepaald dat elke schuldvordering die niet terugbetaald is binnen de termijn die vermeld is in de debetnota, interest opbrengt overeenkomstig de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement. De voorwaarde waarbij rente voor late betaling verschuldigd is aan Eurojust, waaronder het tarief voor de wettelijke rente, zal uitdrukkelijk worden aangegeven in de contracten en subsidieovereenkomsten.

4.   In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kunnen bepaalde lopende inkomsten het voorwerp uitmaken van voorlopige vaststellingen.

Een voorlopige vaststelling bestrijkt verschillende afzonderlijke invorderingen die derhalve niet het voorwerp moeten uitmaken van een afzonderlijke vaststelling.

Voor de afsluiting van het begrotingsjaar dient de ordonnateur de wijzigingen in de voorlopige vaststellingen aan te brengen opdat deze in overeenstemming zijn met de werkelijk vastgestelde schuldvorderingen.

Afdeling 4 —   Invorderingsopdracht

Artikel 54

De invorderingsopdracht is de handeling waardoor de bevoegde ordonnateur de rekenplichtige door het geven van een invorderingsopdracht de instructie geeft om een schuldvordering te innen die hij heeft vastgesteld.

Afdeling 5 —   Invordering

Artikel 55

1.   De onterecht betaalde bedragen worden ingevorderd.

2.   De rekenplichtige neemt de door de bevoegde ordonnateur naar behoren opgestelde invorderingsopdrachten in behandeling. Hij is gehouden zorg te dragen voor het innen van de ontvangsten van Eurojust en toe te zien op het behoud van de rechten van de Gemeenschappen.

3.   Wanneer de bevoegde ordonnateur van het innen van een deel van of de hele vastgestelde schuldvordering afziet, verifieert hij of het afzien van de schuldvordering regelmatig is en strookt met het beginsel van goed financieel beheer en evenredigheid.

Het afzien van het innen van een vastgestelde schuldvordering geschiedt op basis van een met redenen omkleed besluit van de ordonnateur. De ordonnateur kan een dergelijk besluit uitsluitend delegeren bij vorderingen van minder dan 5 000 EUR.

Het afwijzingsbesluit bevat de redenen voor de inning alsook de juridische en feitelijke elementen waarop een en ander gebaseerd is.

4.   De bevoegde ordonnateur annuleert een vastgestelde schuldvordering indien het ontdekken van een juridische of feitelijke vergissing aangeeft dat een schuldvordering niet correct werd vastgesteld. Deze annulering gaat gepaard met een besluit van de bevoegde ordonnateur alsook met een met redenen omkleed advies.

5.   De bevoegde ordonnateur wijzigt naar boven of naar onder toe het bedrag van een vastgestelde schuldvordering wanneer het ontdekken van een feitelijke vergissing de wijziging meebrengt van het bedrag van de schuldvordering, voor zover deze correctie niet betekent dat afstand wordt gedaan van het ten gunste van Eurojust vastgestelde recht. Bedoelde aanpassing wordt uitgevoerd op grond van een besluit van de bevoegde ordonnateur, waarbij een en ander met redenen moet worden omkleed.

Artikel 56

1.   De door de rekenplichtige uitgevoerde inning leidt ertoe dat de rekenplichtige in de rekeningen een en ander registreert, waarbij de bevoegde ordonnateur op de hoogte moet worden gesteld.

2.   Voor iedere storting in gereed geld in de kas van de rekenplichtige moet een ontvangstbewijs worden afgegeven.

Artikel 57

1.   Indien op de in de invorderingsopdracht genoemde vervaldatum geen inning heeft plaatsgevonden, stelt de bevoegde rekenplichtige de bevoegde ordonnateur hiervan in kennis en tracht hij onverwijld de inning alsnog te bewerkstelligen met aanwending van passende rechtsmiddelen, eventueel bij wijze van compensatie, en, indien een en ander niet mogelijk is, door middel van gedwongen uitvoering.

2.   De rekenplichtige gaat over tot de inning bij wijze van compensatie en eventueel van de schuldvorderingen van Eurojust ten aanzien van elke schuldenaar zelf die een zekere, liquide en opeisbare schuld heeft ten aanzien van Eurojust, voor zover de compensatie juridisch mogelijk is.

Artikel 58

Aanvullende betalingstermijnen mag de rekenplichtige, in ruggespraak met de bevoegde ordonnateur, slechts toestaan op schriftelijk, met redenen omkleed verzoek van de debiteur, en wel op voorwaarde dat:

a)

de debiteur zich ertoe verbindt de rentebetalingen uit te betalen tegen de percentages aangegeven in artikel 86 van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement voor de hele termijn die wordt toegekend vanaf de in de debetnota vermelde datum;

b)

hij, ter bescherming van de rechten van Eurojust, een financiële garantie samenstelt die de hoofdsom en de rente van de schuld dekt.

Artikel 58 bis

De rekenplichtige zal een lijst bijhouden van de te vorderen bedragen, waarop de rechten van Eurojust zijn onderverdeeld op de datum waarop de invorderingsopdracht is uitgevaardigd. Hij/zij zal tevens aangeven wanneer is besloten af te zien van een deel van of de hele vastgestelde schuldvordering. De lijst zal worden toegevoegd aan het verslag van Eurojust over het beheer op begrotings- en financieel gebied.

Eurojust zal een lijst opstellen van haar rechten met daarop de namen van de debiteuren en de hoogte van de vordering, wanneer de debiteur door de rechter gelast is te betalen in een uitspraak, met de geldigheid van res judicata, en wanneer binnen een jaar na deze uitspraak geen of slechts een geringe betaling is ontvangen. De lijst zal openbaar gemaakt worden, waarbij de relevante wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht wordt genomen.

Artikel 58 ter

Voor de rechten van Eurojust ten aanzien van derden en de rechten van derden ten aanzien van Eurojust geldt een beperkingstermijn van vijf jaar, die wordt vastgelegd in de contracten en subsidieovereenkomsten die Eurojust sluit.

Afdeling 6 —   Specifieke bepalingen die gelden voor heffingen en belastingen

Artikel 59

Voor zover bijdragen of belastingen in de zin van artikel 5, onder a), worden geheven door Eurojust, maken zij aan het begin van elk begrotingsjaar het voorwerp uit van een voorlopige algemene raming. Wanneer heffingen en belastingen volledig worden bepaald op grond van wetgeving of beslissingen van het College, kan de ordonnateur ervan afzien een invorderingsopdracht uit te vaardigen en direct een debetnota opstellen, nadat de vordering is vastgesteld. In dat geval worden alle details van het recht van Eurojust geregistreerd. De rekenplichtige houdt een lijst bij van alle debetnota’s en geeft het aantal debetnota’s en het totaalbedrag op in het verslag van Eurojust op het gebied van begrotings- en financieel beheer.

Wanneer Eurojust een afzonderlijk factureringssysteem gebruikt, zal de rekenplichtige regelmatig en in ieder geval een keer per maand het totaalbedrag van de ontvangen heffingen en belastingen invoeren in de rekeningen.

Als vuistregel geldt dat Eurojust diensten op grond van de haar toevertrouwde taken pas verschaft, nadat de bijbehorende heffing of belasting volledig betaald is. Indien, bij uitzondering, een dienst verleend is zonder voorafgaande betaling van de bijbehorende heffing of belasting, dan zijn afdeling 3, 4 en 5 van dit hoofdstuk van toepassing.

HOOFDSTUK 5

Uitgaven

Artikel 60

1.   Elke uitgave is voorwerp van een vastlegging, een betaalbaarstelling, een betalingsopdracht en een betaling.

2.   Elke uitgavenvaststelling moet voorafgegaan worden door een financieringsbesluit.

3.   Het werkprogramma van Eurojust staat gelijk met een financieringsbesluit voor de activiteiten waarop het betrekking heeft, voor zover deze duidelijk zijn vastgesteld en in overeenstemming zijn met duidelijk vastgestelde raamcriteria. Het werkprogramma zal gedetailleerde doelstellingen en resultaatmaatstaven bevatten.

4.   De huishoudelijke kredieten kunnen worden uitgevoerd zonder voorafgaand financieringsbesluit.

Afdeling 1 —   Vastlegging van uitgaven

Artikel 61

1.   De vastlegging in de begroting is de handeling waarbij de kredieten worden gereserveerd die nodig zijn voor de latere betalingen ter uitvoering van een juridische verbintenis.

2.   Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur een verplichting jegens derden doet ontstaan die tot een uitgave ten laste van de begroting kan leiden.

3.   Bij een individuele vastlegging zijn de begunstigde en het bedrag van de uitgave bepaald.

4.   Van een globale vastlegging is sprake wanneer ten minste een van de elementen die nodig zijn voor de identificatie van de individuele vastlegging, niet bepaald is.

5.   Een voorlopige vastlegging heeft betrekking op de lopende uitgaven van administratieve aard waarvan hetzij het bedrag, hetzij de eindbegunstigden niet definitief zijn aangewezen.

De voorlopige vastlegging wordt uitgevoerd door een of meer individuele juridische verbintenissen te sluiten die recht geven op latere betalingen, dan wel, in bepaalde uitzonderingsgevallen in verband met de uitgaven voor personeelsbeheer, door rechtstreekse betalingen.

Artikel 62

1.   Voor elke maatregel waardoor een uitgave ten laste van de begroting ontstaat, verricht de bevoegde ordonnateur een vastlegging vooraleer een individuele juridische verbintenis met derden te sluiten.

2.   De overkoepelende begrotingsvastleggingen dekken de totale kosten van de bijbehorende afzonderlijke juridische verbintenissen die zijn overeengekomen tot en met 31 december van het jaar N + 1.

De afzonderlijke juridische verbintenissen in verband met afzonderlijke of voorlopige begrotingsvastleggingen worden uiterlijk afgesloten op 31 december van het jaar N.

Bij het verstrijken van de in de eerste en tweede alinea bedoelde periode, moet het saldo van deze begrotingsvastleggingen dat niet gedekt is door een juridische verbintenis, door de bevoegde ordonnateur worden vrijgemaakt.

3.   Juridische verbintenissen die zijn aangegaan voor activiteiten waarvan de verwezenlijking langer dan een jaar duurt, alsook overeenkomstige begrotingsvastleggingen brengen, behalve wanneer het om personeelsuitgaven gaat, een welbepaalde uitvoeringstermijn mee die wordt vastgesteld overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer.

De delen van deze betalingsverplichtingen die niet zijn uitgevoerd zes maanden na de uitvoeringsdatum, maken deel uit van een niet-vastlegging, zulks overeenkomstig artikel 11.

Een begrotingsvastlegging met betrekking tot een juridische verbintenis waarvoor geen betaling in de zin van artikel 67 is gedaan binnen drie jaar na ondertekening van de juridische verbintenis, zal worden opgeheven.

Artikel 63

Bij elke vastlegging vergewist de bevoegde ordonnateur zich van:

a)

de juistheid van de aanwijzing op de begroting;

b)

de beschikbaarheid van de kredieten;

c)

de overeenstemming van de uitgaven ten aanzien van de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust;

d)

de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer.

Afdeling 2 —   Betaalbaarstelling

Artikel 64

De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur:

a)

het bestaan van de rechten van de schuldeiser verifieert;

b)

nagaat of de voorwaarden vervuld zijn om de schuldvordering opeisbaar te maken;

c)

de opeisbaarheid en het bedrag van de schuldvordering vaststelt of verifieert.

Artikel 65

1.   Elke vereffening van een schuldvordering is gebaseerd op bewijsstukken waarbij de rechten van de schuldeiser zijn gebaseerd, zulks op basis van de vaststelling van werkelijk uitgevoerde dienstverlening, werkelijk uitgevoerde leveringen of werkelijk uitgevoerde werkzaamheden, of op basis van andere bewijzen die de betaling rechtvaardigen.

2.   Het besluit tot betaalbaarstelling leidt tot de ondertekening van een verklaring „betaalbaar” door de bevoegde ordonnateur.

3.   In een niet-geïnformatiseerd systeem heeft de betaalbaarstelling de vorm van een stempel met de handtekening van de bevoegde ordonnateur. In een geïnformatiseerd systeem heeft de betaalbaarstelling de vorm van een validering waarvoor de bevoegde ordonnateur zijn persoonlijk wachtwoord gebruikt.

Afdeling 3 —   Betalingsopdracht

Artikel 66

1.   De betalingsopdracht is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur de rekenplichtige opdraagt een uitgave te betalen die door hem betaalbaar is gesteld.

1 bis.   Wanneer periodieke betalingen worden gedaan voor verleende diensten, waaronder verhuurdiensten of levering van goederen en onder voorbehoud van zijn/haar risicobeoordeling, kan de ordonnateur opdracht geven een machtiging op te zetten.

2.   De betalingsopdracht wordt door de bevoegde ordonnateur gedateerd en ondertekend en vervolgens aan de rekenplichtige toegezonden. De bewijsstukken worden overeenkomstig artikel 38, lid 6, door de bevoegde ordonnateur bewaard.

3.   In voorkomend geval gaat de aan de rekenplichtige toegezonden betalingsopdracht vergezeld van een verklaring dat de goederen zijn opgenomen in de in artikel 90, lid 1, bedoelde inventarissen.

Afdeling 4 —   Betaling

Artikel 67

1.   De betaling wordt uitgevoerd indien is aangetoond dat het betrokken optreden werd uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in het oprichtingsbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement en het contract of de overeenkomst tot subsidieverlening, alsook een van de volgende operaties bestrijkt:

a)

betaling van het volledige verschuldigde bedrag;

b)

betaling van het verschuldigde bedrag op de volgende wijze:

i)

voorfinanciering, eventueel verdeeld in verschillende stortingen,

ii)

een of meer tussentijdse betalingen,

iii)

betaling van het saldo van de verschuldigde bedragen.

De voorfinancieringen worden geheel of gedeeltelijk in aanmerking genomen op de tussentijdse betalingen.

Het totaal van de voorfinanciering en de tussentijdse betalingen wordt op de betaling van het saldo aangerekend.

2.   In de boekhouding wordt onderscheid gemaakt tussen de in lid 1 genoemde soorten betalingen op het ogenblik waarop zij zijn verricht.

Artikel 68

De betalingen worden door de rekenplichtige binnen de grenzen van de beschikbare middelen verricht.

Afdeling 5 —   Termijnen voor de uitgavenverrichtingen

Artikel 69

De verrichtingen inzake de vereffening, de opdracht en de betaling van de uitgaven moeten worden uitgevoerd binnen de termijnen van en het bepaalde in de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement.

HOOFDSTUK 6

Computersystemen

Artikel 70

Wanneer de ontvangsten en uitgaven met behulp van computersystemen worden beheerd, kunnen de handtekeningen door middel van een geautomatiseerde of elektronische procedure worden aangebracht.

HOOFDSTUK 7

Interne controleur

Artikel 71

Eurojust beschikt over een functie inzake interne audit. De interne controleur wordt benoemd en oefent zijn bevoegdheden uit overeenkomstig artikel 38, leden 2 en 3, van het Eurojust-besluit.

Artikel 72

1.   De interne controleur adviseert Eurojust bij het beheersen van de risico’s door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheers en controlesystemen en door aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

Hij is belast met:

a)

het beoordelen van de toereikendheid en de doeltreffendheid van de interne beheerssystemen alsook de uitvoeringsvoorwaarden bij de uitvoering van de programma’s en de acties met betrekking tot de risico’s die hiermee verband houden;

b)

het beoordelen van de efficiëntie en effectiviteit van de interne beheers- en controlesystemen die worden toegepast op elke uitvoering van de begroting.

2.   De interne controleur oefent zijn functies uit met betrekking tot alle activiteiten en dienstverlening van Eurojust. Hij heeft een volledige en onbeperkte toegang tot alle informatie die hij voor de uitoefening van zijn taken nodig heeft.

3.   De interne controleur brengt verslag uit aan het College en aan de administratief directeur met betrekking tot zijn vaststellingen en aanbevelingen. Hierbij wordt gezorgd voor de follow-up van de aanbevelingen die aansluiten bij de controles.

4.   De interne controleur brengt aan Eurojust een jaarverslag uit waarin met name het aantal en de soort uitgeoefende interne controles worden vermeld, naast de nodige aanbevelingen en de aan deze aanbevelingen gegeven gevolgtrekkingen. Dit jaarverslag bevat bovendien de systematische problemen die door de gespecialiseerde instantie zijn vastgesteld die werd ingesteld overeenkomstig artikel 66, lid 4, van het Financieel Reglement.

5.   Eurojust stelt jaarlijks aan de kwijtingsautoriteit en de Commissie een verslag ter beschikking dat is opgesteld door de administratief directeur en waarin melding wordt gemaakt van het aantal en de soorten interne audits die zijn uitgevoerd door de interne controleur, de daarbij gevoegde aanbevelingen, alsook het gevolg dat aan bedoelde aanbevelingen is gegeven.

6.   Dit artikel is niet van toepassing op werkzaamheden en documenten met betrekking tot de afhandeling van zaken.

Artikel 73

De verantwoordelijkheid van de interne controleur is bij de uitoefening van zijn functies vervat in de financiële uitvoeringsvoorschriften van Eurojust overeenkomstig artikel 87 van het Financieel Reglement.

TITEL V

PLAATSING VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN

Artikel 74

1.   Wat betreft het plaatsen van overheidsopdrachten, zijn de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement alsook de uitvoeringsvoorschriften daarvan van toepassing, onder voorbehoud van de leden 4 tot en met 7 van dit artikel.

2.   Eurojust kan, op eigen verzoek, als uitbestedende instantie betrokken zijn bij het toekennen van contracten van de Commissie of interinstitutionele contracten en bij het toekennen van contracten van andere gemeenschapsorganen.

3.   Eurojust zal deelnemen aan de gemeenschappelijke centrale database die de Commissie heeft opgezet en beheert overeenkomstig artikel 95 van het Financieel Reglement.

4.   Eurojust kan een contract sluiten, zonder haar toevlucht te kunnen nemen tot een openbare aanbestedingsprocedure, met de Commissie, de interinstitutionele bureaus en het vertaalcentrum voor organen van de Europese Unie die door Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad (7) zijn opgericht voor de levering van goederen, verlening van diensten of uitvoering van werkzaamheden.

5.   Onverminderd bovenstaande bepalingen is Eurojust gerechtigd deel te nemen aan of te profiteren van aanbestedingsprocedures van de gaststaat of een internationale organisatie, mits deze in hun aanbestedingsprocedures normen hanteren die dezelfde garanties bieden als de internationaal aanvaarde normen, met name met betrekking tot transparantie, discriminatie en belangenverstrengeling.

Uitsluitend de administratief directeur is bevoegd om de gelijkwaardigheid van de garanties met de internationaal aanvaarde normen te erkennen.

6.   In verband met artikel 101 van het Financieel Reglement zal in de aanbesteding worden opgenomen dat Eurojust, voor ondertekening van het contract, de aanbestedingsprocedure mag staken of intrekken zonder dat de kandidaten of inschrijvers recht hebben op een vergoeding.

7.   In verband met artikel 103 van het Financieel Reglement zal in een aanbesteding van Eurojust worden opgenomen dat zij de procedure mag opschorten en alle benodigde maatregelen mag treffen, waaronder het intrekken van de procedure op grond van de in dat artikel vermelde voorwaarden.

In verband met artikel 103 van het Financieel Reglement zal in de contracten die Eurojust sluit met commerciële dienstverleners, worden vastgelegd dat Eurojust maatregelen mag treffen zoals beschreven in het desbetreffende artikel op grond van de daarin vermelde voorwaarden.

TITEL V A

PROJECTEN MET AANZIENLIJKE GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Artikel 74 bis

Het College zal de begrotingsautoriteit zo snel mogelijk op de hoogte stellen van zijn voornemen een bepaald project uit te voeren, dat aanzienlijke financiële gevolgen zou kunnen hebben voor de bestuurlijke begroting, met name projecten met betrekking tot bezittingen, zoals het huren of aankopen van gebouwen. Het College zal de Commissie hiervan op de hoogte stellen.

Als een tak van de begrotingsautoriteit voornemens is een advies te verstrekken, zal deze Eurojust binnen twee weken na ontvangst van de informatie over het project van dit voornemen op de hoogte stellen. Bij uitblijven van een reactie mag Eurojust de geplande activiteiten voortzetten.

Het desbetreffende advies zal binnen vier weken na de in de tweede alinea beschreven kennisgeving aan Eurojust worden toegezonden.

TITEL V B

DESKUNDIGEN

Artikel 74 ter

Artikel 265 bis van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement is, mutatis mutandis, van toepassing op de selectie van deskundigen. Deze deskundigen worden betaald op basis van een vast bedrag voor hun hulp aan Eurojust, met name bij het beoordelen van voorstellen en subsidieaanvragen of inschrijvingen op aanbestedingen en voor het verschaffen van technische hulp bij de opvolging en de eindbeoordeling van projecten. Eurojust kan gebruikmaken van de lijsten die zijn opgesteld door de Commissie of andere gemeenschapsorganen.

TITEL VI

DOOR EUROJUST TOEGEKENDE SUBSIDIES

Artikel 75

1.   Wanneer Eurojust subsidies kan verlenen aan openbare instanties voor de uitvoering van taken van Eurojust overeenkomstig artikel 3 van het Eurojust-besluit of voor de uitvoering van taken van het Europees Justitieel Netwerk overeenkomstig artikel 26, lid 2, onder b), van het Eurojust-besluit of door delegering door de Commissie overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement, zijn de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften daarvan van toepassing, onder voorbehoud van de leden 2 en 3 van dit artikel.

2.   Voor subsidies wordt een schriftelijke overeenkomst gesloten tussen Eurojust en de begunstigde.

3.   In verband met artikel 119, lid 2, van het Financieel Reglement zal in subsidieovereenkomsten die Eurojust sluit, worden aangegeven dat Eurojust de subsidie mag opschorten, verlagen of beëindigen in de gevallen die zijn beschreven in artikel 183 van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement, nadat de begunstigde in de gelegenheid is gesteld zijn/haar standpunt uiteen te zetten.

TITEL VII

REKENING EN VERANTWOORDING EN BOEKHOUDING

HOOFDSTUK 1

Rekening en verantwoording

Artikel 76

De jaarverslagen van Eurojust omvatten:

a)

de financiële staten van Eurojust,

b)

de staten betreffende de uitvoering van de begroting van Eurojust.

De rekeningen van Eurojust gaan vergezeld van een verslag over het beheer op begrotings- en financieel gebied van het begrotingsjaar. In het verslag zal onder meer het uitvoeringspercentage van de kredieten worden aangegeven, alsmede beknopte informatie over de overdracht van kredieten tussen de verschillende begrotingsonderdelen.

Artikel 77

De rekeningen moeten regelmatig, waarheidsgetrouw en volledig zijn, alsook een getrouw beeld geven van:

a)

wat de financiële staten betreft: de activa, de passiva, de lasten en baten, de rechten en verplichtingen die niet bij de activa en passiva zijn opgenomen, alsmede de kasstromen;

b)

wat de staten over de uitvoering van de begroting betreft: de elementen van de uitvoering van de begroting aan ontvangstenzijde en aan uitgavenzijde.

Artikel 78

De financiële staten worden opgemaakt op basis van de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen, zoals zij zijn neergelegd in de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement, te weten:

a)

continuïteit van de activiteiten;

b)

voorzichtigheid;

c)

bestendigheid van de boekhoudmethoden;

d)

vergelijkbaarheid van de gegevens;

e)

relatief belang;

f)

niet-compensatie;

g)

het wezen gaat boven de vorm;

h)

periodetoerekening per begrotingsjaar.

Artikel 79

1.   Volgens het beginsel van de periodetoerekening worden in de financiële staten de lasten en baten van het begrotingsjaar opgenomen, ongeacht de datum van betaling of inning.

2.   De waarde van de actief en passiefbestanddelen wordt bepaald volgens de waarderingsregels die zijn vastgesteld in de in artikel 132 van het Financieel Reglement bedoelde boekhoudmethoden.

Artikel 80

1.   De financiële staten zijn uitgedrukt in euro en omvatten:

a)

de balans en de economische resultatenrekening die de vermogenssituatie en de financiële situatie, alsook het economische resultaat op 31 december van het voorbije begrotingsjaar weergeven. Zij zijn ingericht volgens de structuur die is vastgesteld in de richtlijn van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, doch evenwel met inachtneming van de bijzondere aard van de activiteiten van Eurojust;

b)

de tabel van de kasstromen die de inningen en uitbetalingen van het begrotingsjaar, alsook de eindstand weergeeft;

c)

de staat van de veranderingen van het eigen vermogen die een gedetailleerd overzicht van de vermeerderingen en verminderingen van elk van de bestanddelen van de vermogensrekeningen in de loop van het begrotingsjaar geeft.

2.   De bijlage bij de financiële staten vormt een aanvulling van en becommentarieert de gegevens die zijn verstrekt in de in lid 1 bedoelde staten, en verschaft daarnaast alle aanvullende informatie die door de boekhoudpraktijk is voorgeschreven die op internationaal vlak aanvaard is, wanneer bedoelde informatie pertinent is met betrekking tot de activiteiten van Eurojust.

Artikel 81

De verslagen over de uitvoering van de begroting worden opgesteld in euro. Zij omvatten:

a)

de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering, die een samenvatting is van de begrotingsverrichtingen van het begrotingsjaar aan de ontvangsten en de uitgavenzijde; zij wordt opgesteld volgens dezelfde structuur als de begroting zelf;

b)

de bijlage bij de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering, die de daarin gegeven informatie aanvult en toelicht.

Artikel 82

De rekenplichtige deelt uiterlijk tegen 1 maart volgende op het afgesloten begrotingsjaar zijn voorlopige rekeningen mee die vergezeld dienen te gaan van het verslag over het begrotings- en financiële beheer voor dat begrotingsjaar, zoals vermeld in artikel 76 van dit besluit, en wel aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer, om laatstgenoemde ertoe in staat te stellen over te gaan tot de boekhoudkundige consolidatie zoals bedoeld in artikel 128 van het Financieel Reglement.

De rekenplichtige zal het verslag over het begrotings- en financiële beheer tevens uiterlijk tegen 31 maart van het volgende jaar toezenden aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 83

1.   Overeenkomstig artikel 129, lid 1, van het Financieel Reglement formuleert de Rekenkamer uiterlijk tegen 15 juni van het volgende jaar haar opmerkingen met betrekking tot de voorlopige rekeningen van Eurojust.

2.   Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen betreffende de voorlopige rekeningen van Eurojust stelt de administratief directeur de definitieve rekeningen van Eurojust op overeenkomstig artikel 43 onder zijn eigen verantwoordelijkheid en stuurt die toe aan het College, die over bedoelde rekeningen advies uitbrengt.

3.   De administratief directeur zendt bedoelde definitieve rekeningen vergezeld van het advies van het College uiterlijk tegen 1 juli toe die volgt op de afsluiting van het begrotingsjaar, en wel aan de rekenplichtige van de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad. Indien de opmerkingen van de Rekenkamer later dan 15 juni worden ontvangen, dan worden bovengenoemde documenten binnen twee weken na ontvangst daarvan verzonden.

4.   De definitieve rekeningen van Eurojust, gecombineerd met die van de Commissie, worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie voor 15 november volgende op de afsluiting van het begrotingsjaar.

5.   De administratief directeur stuurt aan de Rekenkamer een antwoord toe als reactie op de opmerkingen die door de Rekenkamer zijn geformuleerd in het kader van haar jaarverslag, en zulks uiterlijk tegen 30 september van het volgende jaar. De antwoorden van Eurojust worden tegelijkertijd toegezonden aan de Commissie.

HOOFDSTUK 2

Boekhouding

Afdeling 1 —   Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 84

1.   De boekhouding van Eurojust is het systeem van ordening van budgettaire en financiële informatie om kwantitatieve gegevens te behandelen, in te delen en te registreren.

2.   De boekhouding bestaat uit een algemene boekhouding en een begrotingsboekhouding. Deze boekhoudingen worden per kalenderjaar en in euro gevoerd.

3.   Aan het einde van het begrotingsjaar worden de gegevens van de algemene boekhouding en van de begrotingsboekhouding afgesloten met het oog op de opstelling van de in hoofdstuk 1 bedoelde rekeningen.

4.   De leden 2 en 3 vormen geen beletsel voor de ordonnateur om een analytische boekhouding te voeren.

Artikel 85

De boekhoudkundige regels en methoden alsook het geharmoniseerde boekhoudplan dat door Eurojust moet worden toegepast, worden door de rekenplichtige van de Commissie vastgesteld overeenkomstig artikel 133 van het Financieel Reglement.

Afdeling 2 —   Algemene boekhouding

Artikel 86

De algemene boekhouding weerspiegelt op chronologische wijze, en volgens de dubbele methode, de evenementen en handelingen die van invloed zijn op de economische, financiële en vermogenssituatie van Eurojust.

Artikel 87

1.   Alle verrichtingen per rekening en de saldi worden in de boekhouding geregistreerd.

2.   Iedere boeking, inclusief de boekhoudkundige correcties, worden gestaafd met bewijsstukken waarnaar zij verwijst.

3.   Het boekhoudsysteem maakt het mogelijk alle boekingen terug te vinden.

Artikel 88

Na de afsluiting van het begrotingsjaar en tot de datum van overmaking van de definitieve rekeningen gaat de rekenplichtige van Eurojust over tot de correcties die, zonder tot een betaling of inning voor het begrotingsjaar te leiden, nodig zijn voor een regelmatige, getrouwe en juiste weergave van de rekeningen.

Afdeling 3 —   Begrotingsboekhouding

Artikel 89

1.   De begrotingsboekhouding maakt het mogelijk de uitvoering van de begroting in detail te volgen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden in de begrotingsboekhouding alle handelingen tot uitvoering van de begroting aan de ontvangsten en uitgavenzijde, zoals bedoeld in titel IV, geregistreerd.

HOOFDSTUK 3

Inventaris van de vaste activa

Artikel 90

1.   Eurojust houdt van alle materiële, immateriële en financiële vaste activa die tot het vermogen van Eurojust behoren, naar aantal en waarde gespecificeerde inventarislijsten bij volgens het door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde model.

Eurojust verifieert de overeenstemming tussen de boekhoudbescheiden en de reële gebeurtenissen.

2.   Verkoop van roerende goederen wordt op een daartoe geëigende wijze bekendgemaakt.

TITEL VIII

EXTERNE CONTROLE EN KWIJTING

HOOFDSTUK 1

Externe controle

Artikel 91

De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van Eurojust overeenkomstig artikel 248 van het EG-Verdrag.

Artikel 92

1.   Eurojust deelt de Rekenkamer de definitief vastgestelde begroting mee. Het stelt de Rekenkamer zo spoedig mogelijk op de hoogte van al zijn besluiten en al zijn handelingen in het kader van de artikelen 10, 14, 19 en 23.

2.   Eurojust zendt de Rekenkamer de financiële regeling toe die het heeft vastgesteld.

3.   De Rekenkamer wordt in kennis gesteld van de aanwijzing van ordonnateurs, interne controleurs, rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening, alsmede van de delegaties krachtens artikel 34, artikel 43, leden 1 en 4, en artikel 44.

Artikel 93

De door de Rekenkamer uitgevoerde controle is gebaseerd op de artikelen 139 tot en met 144 van het Financieel Reglement. Deze controle wordt zo uitgevoerd dat de bescherming van gevoelige gegevens met betrekking tot zaken wordt gewaarborgd.

HOOFDSTUK 2

Kwijting

Artikel 94

1.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad vóór 30 april van het jaar N + 2 aan de administratief directeur kwijting inzake de uitvoering van de begroting van het jaar N. De administratief directeur zal het College op de hoogte stellen van de opmerkingen van het Europees Parlement in de beschikking die het kwijtingsbesluit vergezelt.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde datum niet in acht kan worden genomen, deelt het Europees Parlement of de Raad de administratief directeur de redenen mee waarom het besluit moest worden uitgesteld.

3.   Ingeval het Europees Parlement het besluit waarbij kwijting wordt verleend uitstelt, tracht de administratief directeur, in samenwerking met het College, zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de factoren die dat besluit in de weg staan, op te heffen.

Artikel 95

1.   Het kwijtingsbesluit betreft de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van Eurojust, alsmede het saldo dat daaruit resulteert, naast de in de financiële balans beschreven activa en passiva van Eurojust.

2.   Met het oog op het verlenen van de kwijting onderzoekt het Europees Parlement, na de Raad, de rekeningen, de staten en de financiële balansen van Eurojust. Tevens onderzoekt het het jaarverslag van de Rekenkamer met de antwoorden van de administratief directeur van Eurojust, alsmede zijn pertinente speciale verslagen, zulks met betrekking tot het betrokken begrotingsjaar, alsook zijn betrouwbaarheidsverklaring inzake de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen.

3.   De administratief directeur legt aan het Europees Parlement op verzoek daarvan en op dezelfde wijze als bepaald in artikel 146, lid 3, van het Financieel Reglement, alle informatie voor die nodig is voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure van het betrokken begrotingsjaar.

Artikel 96

1.   De administratief directeur stelt alles in het werk om gevolg te geven aan de open aanmerkingen die zijn vervat in het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement alsook de op- en aanmerkingen die zijn vervat in de door de Raad goedgekeurde kwijtingsaanbeveling, waarbij rekening wordt gehouden met de taken van Eurojust.

2.   Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengt de administratief directeur verslag uit over de maatregelen die zijn getroffen in aansluiting op deze op en aanmerkingen. Hij stuurt de Commissie en de Rekenkamer een exemplaar van dit verslag toe.

TITEL IX

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 97

Wat betreft de begrotingsaangelegenheden die tot hun respectieve bevoegdheden behoren, zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gemachtigd om alle nodige gegevens en rechtvaardigingen te verkrijgen.

Artikel 98

Het College stelt, op voorstel van de administratief directeur, zo nodig en met voorafgaande toestemming van de Commissie, de wijze van uitvoering van het financieel reglement van Eurojust vast.

Artikel 99

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn aanvaarding door het College en zal worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het vervangt het besluit inzake het Financieel Reglement van Eurojust dat op 20 april 2006 werd aangenomen.

Gedaan te Den Haag, 27 maart 2009.

De voorzitter van Eurojust

José Luís LOPES DA MOTA


(1)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(2)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 44.

(3)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(4)  PB L 181 van 10.7.2008, blz. 23.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(7)  PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1.