ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2009.284.dut |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 284 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ( 1 ) |
|
|
* |
Verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van de bijbehorende bijlagen ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER en Zwitserland relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
30.10.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 284/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 987/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 september 2009
tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308,
Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1), en met name op artikel 89,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 883/2004 moderniseert de voorschriften voor de coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels van de lidstaten door in de nodige uitvoeringsmaatregelen en -procedures te voorzien en ze te vereenvoudigen ten behoeve van alle betrokkenen. De wijze van toepassing hiervan moet worden vastgesteld. |
(2) |
Een efficiëntere en nauwere samenwerking tussen de socialezekerheidsorganen is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende personen zo spoedig mogelijk en onder de meest gunstige voorwaarden hun rechten kunnen gaan uitoefenen. |
(3) |
Voor een snelle en betrouwbare uitwisseling van gegevens tussen de organen van de lidstaten is het gebruik van elektronische communicatie de aangewezen weg. De elektronische verwerking van gegevens moet bijdragen tot een snellere afwikkeling van de procedures voor de betrokkenen. Deze zouden overigens alle garanties moeten genieten die door de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens geboden worden. |
(4) |
De terbeschikkingstelling van de adressen, ook de elektronische, en verdere gegevens van de instanties van de lidstaten die bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betrokken kunnen zijn, in zodanige vorm dat deze realtime kunnen worden bijgewerkt, moet de uitwisseling tussen de organen van de lidstaten vergemakkelijken. Deze benadering, die toegespitst is op de relevantie van louter feitelijke informatie en de onmiddellijke beschikbaarheid daarvan voor de burgers, vormt een belangrijke vereenvoudiging die bij de onderhavige verordening zou moeten worden ingevoerd. |
(5) |
Met het oog op een zo vlot mogelijk verloop en het efficiënte beheer van de complexe procedures voor de uitvoering van de voorschriften inzake de coördinatie van de stelsels voor sociale zekerheid is een systeem nodig voor de onmiddellijke bijwerking van bijlage 4. De voorbereiding en toepassing van de bepalingen daartoe vereist een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie en de tenuitvoerlegging ervan moet spoedig gebeuren gezien de gevolgen die vertragingen met zich kunnen meebrengen voor de burgers en de administratieve organen. Daarom is het noodzakelijk dat de Commissie de bevoegdheid heeft een gegevensbank op te zetten en te beheren en ervoor te zorgen dat deze uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze verordening operationeel is. De Commissie moet met name de nodige maatregelen treffen om de in bijlage 4 opgesomde informatie te integreren in deze gegevensbank. |
(6) |
De versterking van sommige procedures moet de gebruikers van Verordening (EG) nr. 883/2004 meer rechtszekerheid en transparantie bieden. Met name de vaststelling van gemeenschappelijke termijnen voor de vervulling van bepaalde verplichtingen of administratieve taken moet de relaties tussen de verzekerden en de organen helpen verduidelijken en structureren. |
(7) |
Personen die onder deze verordening vallen, dienen van het bevoegde orgaan tijdig antwoord op hun verzoeken te ontvangen. Indien in de socialezekerheidswetgeving van de betrokken lidstaat termijnen voor beantwoording zijn opgenomen, dient uiterlijk binnen die termijnen een antwoord te worden verstrekt. Indien in de wetgeving van een lidstaat dergelijke termijnen niet zijn opgenomen, is het wenselijk dat de desbetreffende lidstaat overweegt deze vast te stellen en in voorkomend geval aan de betrokken personen beschikbaar te stellen. |
(8) |
De lidstaten, hun bevoegde autoriteiten of de socialezekerheidsorganen zouden de mogelijkheid moeten hebben onderling afspraken te maken over vereenvoudigde procedures en administratieve overeenkomsten die zij efficiënter achten en beter vinden aansluiten bij hun respectieve socialezekerheidsstelsels. Dergelijke afspraken zouden echter de rechten van de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende personen niet mogen aantasten. |
(9) |
Omdat de sociale zekerheid nu eenmaal een complexe materie is, moet van alle organen van de lidstaten een bijzondere inspanning ten behoeve van de verzekerden worden verlangd om de betrokkenen die hun aanvraag of bepaalde informatie aan het bevoegd orgaan niet volgens de voorschriften en procedures van Verordening (EG) nr. 883/2004 of de onderhavige verordening hebben ingediend, niet te benadelen. |
(10) |
Voor de vaststelling van het bevoegd orgaan, dat wil zeggen het orgaan waarvan de wetgeving van toepassing is of dat bepaalde uitkeringen verschuldigd is, moet de feitelijke situatie van een verzekerde en van de gezinsleden door de organen van een of meer lidstaten worden onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de betrokkene gedurende deze noodzakelijke uitwisselingen tussen de organen verzekerd is, moet hij of zij voorlopig worden aangesloten bij een van de socialezekerheidsstelsels. |
(11) |
De lidstaten dienen samen te werken met het oog op de vaststelling van de woonplaats van de personen op wie deze verordening en Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing zijn, en elke lidstaat dient in geval van een geschil rekening te houden met alle relevante criteria om de kwestie op te lossen, zo nodig met inbegrip van de in het desbetreffende artikel van deze verordening genoemde criteria. |
(12) |
Tal van maatregelen en procedures in deze verordening hebben ten doel de criteria die de organen van de lidstaten in het kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten hanteren, transparanter te maken. Dergelijke maatregelen en procedures vloeien voort uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de besluiten van de Administratieve Commissie en de gedurende meer dan 30 jaar opgedane ervaring met de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in het kader van de in het Verdrag verankerde fundamentele vrijheden. |
(13) |
Deze verordening voorziet in maatregelen en procedures om de mobiliteit van werknemers en werklozen te bevorderen. Volledig werkloos geworden grensarbeiders kunnen zich ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdienst in zowel het woonland als de lidstaat waar zij hun laatste werkzaamheden hebben verricht. Zij hebben evenwel alleen aanspraak op een uitkering van de lidstaat waar zij wonen. |
(14) |
Een aantal specifieke voorschriften en procedures is nodig om te bepalen welke wetgeving van toepassing is voor het in aanmerking nemen van de tijdvakken die een verzekerde heeft gewijd aan de opvoeding van kinderen in de verschillende lidstaten. |
(15) |
Bij sommige procedures zou bovendien rekening gehouden moeten worden met de vereiste van een evenwichtige verdeling van de kosten tussen de lidstaten. Met name in het kader van de ziekteverzekering moet bij dergelijke procedures rekening worden gehouden met de situatie van enerzijds de lidstaten die de kosten dragen van de gezondheidsvoorzieningen die zij de verzekerden ter beschikking stellen, en anderzijds van de lidstaten waarvan de organen de kosten van de verstrekkingen dragen die hun verzekerden in een andere lidstaat dan die waar zij woonachtig zijn, hebben ontvangen. |
(16) |
In het specifieke kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten de voorwaarden voor de rechtstreekse betaling van de kosten in verband met verstrekkingen bij ziekte in het kader van geplande geneeskundige verzorging, dat wil zeggen een behandeling waarvoor een verzekerde zich naar een andere lidstaat begeeft dan die waar hij verzekerd of woonachtig is, verduidelijkt worden. De verplichtingen van de verzekerde met betrekking tot het verzoek om voorafgaande toestemming dienen nader te worden omschreven, evenals de verplichtingen van het orgaan ten aanzien van de patiënt betreffende de voorwaarden voor de toestemming. Ook moeten de gevolgen voor de rechtstreekse betaling van de kosten van een met voorafgaande toestemming in een andere lidstaat ontvangen medische behandeling worden verduidelijkt. |
(17) |
Deze verordening, en met name de bepalingen betreffende het verblijf buiten de bevoegde lidstaat en betreffende een geplande behandeling, zouden geen beletsel mogen vormen voor de toepassing van gunstiger nationale bepalingen, met name met betrekking tot de vergoeding van de in een andere lidstaat gemaakte kosten. |
(18) |
Dwingender procedures om de termijnen voor de betaling van schuldvorderingen tussen de organen van de lidstaten in te korten, zijn van essentieel belang om het vertrouwen in de uitwisselingen te handhaven en te voldoen aan de eisen van goed beheer die aan de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten worden gesteld. De procedures voor de behandeling van schuldvorderingen in het kader van de ziekte- en werkloosheidsuitkeringen zouden dus moeten worden aangescherpt. |
(19) |
Met het oog op een effectievere invordering en een soepeler werking van de coördinatieregels dienen de procedures inzake de wederzijdse bijstand tussen de organen bij de invordering van schuldvorderingen op het gebied van de sociale zekerheid te worden versterkt. Effectieve invordering is tevens een middel om misbruik en fraude te voorkomen en aan te pakken en een manier om de houdbaarheid van de socialezekerheidsregelingen te verzekeren. Dit houdt in dat er uitgaande van een aantal bestaande bepalingen van Richtlijn 2008/55/EG van de Raad van 26 mei 2008 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen (4) nieuwe procedures dienen te worden aangenomen. Zulke nieuwe invorderingsprocedures dienen na vijf jaar toepassing in het licht van de opgedane ervaring te worden geëvalueerd en indien nodig te worden aangepast, in het bijzonder om ervoor te zorgen dat ze volledig werkbaar zijn. |
(20) |
Voor de toepassing van bepalingen inzake wederzijdse bijstand betreffende de terugvordering van ten onrechte verstrekte prestaties, de terug- en invordering van voorlopige betalingen en premies en de verrekening en bijstand inzake invordering, is de bevoegdheid van de aangezochte lidstaat beperkt tot rechtsvorderingen inzake uitvoeringsmaatregelen. Alle andere rechtsvorderingen vallen onder de bevoegdheid van de verzoekende lidstaat. |
(21) |
De in de aangezochte lidstaat getroffen uitvoeringsmaatregelen impliceren niet dat deze lidstaat de gegrondheid of de grondslagen van de schuldvordering erkent. |
(22) |
Informatie aan de betrokken personen over hun rechten en plichten is een essentieel onderdeel van een vertrouwensrelatie met de bevoegde autoriteiten en de organen van de lidstaten. Deze informatie dient een leidraad te omvatten met betrekking tot administratieve procedures. De betrokken personen zijn, afhankelijk van de situatie, o.m. de verzekerden, leden van hun gezin en/of hun nabestaanden of anderen. |
(23) |
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van coördinerende maatregelen om te waarborgen dat het recht van vrij verkeer van personen daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens haar omvang en gevolgen beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(24) |
Deze verordening is bedoeld ter vervanging van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (5), |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Definities
Artikel 1
Definities
1. In deze verordening:
a) |
wordt verstaan onder „basisverordening”, Verordening (EG) nr. 883/2004; |
b) |
wordt verstaan onder „toepassingsverordening”, deze verordening; |
c) |
zijn de definities van de basisverordening van toepassing. |
2. Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt verstaan onder:
a) |
„toegangspunt”, een instantie die voorziet in:
|
b) |
„verbindingsorgaan”, elke door de bevoegde autoriteit van een lidstaat voor een of meer van de in artikel 3 van de basisverordening bedoelde takken van sociale zekerheid aangewezen instantie die in staat is de verzoeken om inlichtingen of bijstand ten behoeve van de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening te beantwoorden en die de haar op grond van titel IV van de toepassingsverordening toegewezen taken moet uitvoeren; |
c) |
„document”, een verzameling gegevens op ongeacht welke drager, zodanig gestructureerd dat zij langs elektronische weg kan worden uitgewisseld en waarvan de mededeling noodzakelijk is voor een goede werking van de basisverordening en de toepassingsverordening; |
d) |
„gestructureerd elektronisch document”, elk gestructureerd document waarvan de opmaak is bestemd voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten; |
e) |
„verzending langs elektronische weg”, de verzending van gegevens met behulp van elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) daarvan en met gebruikmaking van kabels, radio, optische technologie of andere elektromagnetische middelen; |
f) |
„Rekencommissie”, de in artikel 74 van de basisverordening bedoelde commissie. |
HOOFDSTUK II
Bepalingen inzake samenwerking en gegevensuitwisseling
Artikel 2
Tussen de organen uit te wisselen informatie en wijze waarop deze uitwisseling moet plaatsvinden
1. Voor de toepassing van de toepassingsverordening wordt de uitwisseling tussen de autoriteiten en organen van de lidstaten en de personen die onder de basisverordening vallen, gebaseerd op de beginselen van openbare dienstverlening, efficiëntie, actieve bijstand, snelle verstrekking en toegankelijkheid, inclusief e-toegankelijkheid, met name voor mensen met een handicap en ouderen.
2. Door de organen worden onverwijld alle gegevens verstrekt of uitgewisseld die nodig zijn voor de vaststelling van de rechten en plichten van degenen op wie de basisverordening van toepassing is. De uitwisseling van deze gegevens tussen de lidstaten geschiedt hetzij rechtstreeks tussen de organen zelf, hetzij indirect via de verbindingsorganen.
3. Informatie, documenten en aanvragen die de verzekerde bij vergissing heeft toegezonden aan een orgaan in een andere lidstaat dan die waar het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan is gevestigd, moeten onverwijld door het eerste orgaan worden doorgestuurd aan het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan, onder vermelding van de datum waarop zij oorspronkelijk zijn ingediend. Deze datum is bindend voor het aangewezen orgaan. De organen van een lidstaat worden echter niet aansprakelijk gesteld of geacht een beslissing te hebben genomen op grond van het feit dat zij nagelaten hebben te handelen omdat de organen van een andere lidstaat informatie, documenten of aanvragen laattijdig hebben doorgegeven.
4. Indien de gegevens indirect via het verbindingsorgaan van de aangewezen lidstaat worden overgebracht, gaan de termijnen voor het beantwoorden van aanvragen in op de datum waarop het verbindingsorgaan de aanvraag heeft ontvangen, alsof de aanvraag was ontvangen door het orgaan in deze lidstaat.
Artikel 3
Tussen de betrokkenen en de organen uit te wisselen informatie en wijze van uitwisseling
1. De lidstaten zien erop toe dat de noodzakelijke informatie ter beschikking van de betrokken personen wordt gesteld om hen op de hoogte te brengen van de veranderingen die bij deze basisverordening en de toepassingsverordening worden doorgevoerd, om hen in staat te stellen hun rechten geldend te maken. Zij zorgen ook voor gebruikersvriendelijke diensten.
2. Degenen op wie de basisverordening van toepassing is, zijn verplicht het bevoegde orgaan alle informatie, documenten en bewijsstukken te verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling van hun situatie of van die van hun gezin, voor de vaststelling en het behoud van hun rechten en plichten, alsook voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving en de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen.
3. Bij het overeenkomstig hun eigen wetgeving verzamelen, doorgeven en verwerken van persoonsgegevens voor de uitvoering van de basisverordening zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokkenen hun rechten ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens ten volle kunnen uitoefenen, overeenkomstig de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
4. Voor zover dit nodig is voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening, verstrekken de bevoegde organen onverwijld, en in ieder geval binnen de termijnen voorgeschreven door de wetgeving van de betrokken lidstaat, de informatie en de documenten aan de betrokkenen.
Het betrokken orgaan stelt de aanvrager die in een andere lidstaat woont of verblijft, rechtstreeks dan wel via het verbindingsorgaan van de lidstaat van woonplaats of verblijf van zijn beslissing in kennis. In geval van weigering vermeldt het de redenen voor deze weigering, de rechtsmiddelen en de beroepstermijnen. Van deze beslissing wordt een kopie gestuurd naar de andere betrokken organen.
Artikel 4
Vorm en wijze van uitwisseling van gegevens
1. De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de opmaak van de documenten en de gestructureerde elektronische documenten vast, alsmede gedetailleerde instructies voor de wijze waarop deze worden uitgewisseld.
2. De gegevensuitwisseling tussen de organen of verbindingsorganen geschiedt langs elektronische weg, hetzij direct, hetzij indirect via de toegangspunten, in een gemeenschappelijke beveiligde omgeving die borg staat voor de vertrouwelijkheid en de bescherming van de uitgewisselde gegevens.
3. In hun communicatie met de betrokkenen maken de bevoegde organen gebruik van de per geval passende regelingen en geven zij daarbij zo veel mogelijk de voorkeur aan elektronische media. De Administratieve Commissie stelt de praktische regelingen vast voor het langs elektronische weg toezenden van informatie, documenten of beslissingen aan de betrokkene.
Artikel 5
Juridische waarde van in een andere lidstaat afgegeven documenten en bewijsstukken
1. De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard.
2. Bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, verzoekt het orgaan van de lidstaat dat het document ontvangt, het orgaan van afgifte om opheldering en eventueel om intrekking van het document. Het orgaan van afgifte heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en, indien noodzakelijk, de intrekking van het document.
3. Overeenkomstig lid 2, wordt, bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of ondersteunend bewijs of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, voor zover dit mogelijk is, de noodzakelijke verificatie van deze informatie of dit document op verzoek van het bevoegde orgaan uitgevoerd door het orgaan van de woon- of verblijfplaats.
4. Worden de betrokken organen het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het orgaan dat het document heeft ontvangen zijn verzoek heeft ingediend. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.
Artikel 6
Voorlopige toepassing van een wetgeving en voorlopige betaling van uitkeringen
1. Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt in geval van een meningsverschil tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten inzake de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, op de betrokkene voorlopig de wetgeving van een van deze lidstaten toegepast, waarbij de rangorde als volgt wordt bepaald:
a) |
de wetgeving van de lidstaat waar de betrokkene feitelijk zijn werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst verricht, indien de werkzaamheden in slechts één lidstaat worden uitgeoefend; |
b) |
de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats, waar de betrokkene een deel van zijn werkzaamheden verricht of waar hij niet in loondienst of anders dan in loondienst werkzaam is; |
c) |
de wetgeving van de lidstaat waar het eerst om toepassing van de wetgeving is verzocht, wanneer de betrokkene in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht. |
2. Indien tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten een meningsverschil bestaat over de vaststelling van het orgaan dat de uitkeringen of verstrekkingen moet verlenen, ontvangt de betrokkene die aanspraak op prestaties zou kunnen maken indien dit geschil niet bestond, voorlopige prestaties als bepaald in de wetgeving die door het orgaan van de woonplaats wordt toegepast of, indien de betrokkene niet op het grondgebied van een van de betrokken lidstaten woont, prestaties op grond van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waarbij de aanvraag het eerst is ingediend.
3. Worden de betrokken organen of autoriteiten het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het meningsverschil als bedoeld in lid 1 en lid 2 is ontstaan. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.
4. Indien is komen vast te staan dat de toepasselijke wetgeving niet die van de lidstaat is waar voorlopige aansluiting heeft plaatsgevonden, of dat het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft verleend, niet het bevoegde orgaan was, wordt het als bevoegd aangemerkte orgaan geacht retroactief bevoegd te zijn geweest alsof er geen meningsverschil heeft bestaan uiterlijk vanaf de datum van voorlopige aansluiting of van de eerste voorlopige betaling van de uitkeringen.
5. Zo nodig wordt de financiële situatie van de betrokkene met betrekking tot de premies en uitkeringen die voorlopig worden betaald, door het als bevoegd aangemerkte orgaan en het orgaan dat voorlopig uitkeringen heeft verstrekt dan wel voorlopig premies heeft ontvangen, geregeld, waar zulks passend is, overeenkomstig titel IV, hoofdstuk III, van de toepassingsverordening.
Door een orgaan overeenkomstig lid 2 voorlopig gedane verstrekkingen worden vergoed door het overeenkomstig de bepalingen van titel IV van de toepassingsverordening bevoegde orgaan.
Artikel 7
Voorlopige berekening van uitkeringen en premies
1. Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt, indien een persoon in aanmerking komt voor een uitkering of een premie verschuldigd is overeenkomstig de basisverordening, terwijl het bevoegde orgaan niet beschikt over alle gegevens betreffende de situatie in een andere lidstaat die nodig zijn voor de definitieve berekening van de hoogte van die uitkering of premie, door dit orgaan de uitkering op verzoek van de betrokkene verleend of de premie voorlopig berekend, mits deze berekening mogelijk is aan de hand van de gegevens waarover het orgaan beschikt.
2. De uitkering of premie wordt opnieuw berekend zodra het orgaan in het bezit is van alle nodige bewijsstukken of documenten.
HOOFDSTUK III
Overige algemene bepalingen voor de toepassing van de basisverordening
Artikel 8
Administratieve overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten
1. De toepassingsverordening treedt in de plaats van de overeenkomsten betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 1, van de basisverordening bedoelde verdragen, met uitzondering van de overeenkomsten met betrekking tot de in bijlage II bij de basisverordening bedoelde verdragen, voor zover de bepalingen van deze overeenkomsten in bijlage 1 bij de toepassingsverordening worden vermeld.
2. De lidstaten kunnen zo nodig onderling overeenkomsten afsluiten betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening bedoelde verdragen, mits deze overeenkomsten de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten en zijn opgenomen in bijlage 1 van de toepassingsverordening.
Artikel 9
Andere procedures tussen de autoriteiten en de organen
1. Twee of meer lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen andere procedures overeenkomen dan die welke in de toepassingsverordening zijn vastgesteld, mits zulke procedures de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten.
2. De hiertoe gesloten overeenkomsten worden ter kennis gebracht van de Administratieve Commissie en worden vermeld in bijlage 1 bij de toepassingsverordening.
3. Bepalingen die vervat zijn in uitvoeringsovereenkomsten, door twee of meer lidstaten met hetzelfde doel gesloten als, of die overeenstemmen met de bepalingen bedoeld in lid 2, en die van kracht zijn op de dag vóór de inwerkingtreding van de toepassingsverordening, en opgenomen zijn in bijlage 5 bij Verordening (EEG) nr. 574/72, blijven, met het oog op regelingen tussen die lidstaten, toepasselijk voor zover zij ook in bijlage 1 bij de toepassingsverordening zijn opgenomen.
Artikel 10
Voorkoming van samenloop van prestaties
Onverminderd andere bepalingen in de basisverordening worden, indien op grond van de wetgeving van twee of meer lidstaten verschuldigde uitkeringen wederzijds worden verminderd, geschorst of ingetrokken, de bedragen die bij een strikte toepassing van de wetgevingen van de betrokken lidstaten inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitbetaald, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking wordt onderworpen.
Artikel 11
Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats
1. Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, in voorkomend geval:
a) |
de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten; |
b) |
de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:
|
2. Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.
Artikel 12
Samentelling van tijdvakken
1. Voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening verzoekt het bevoegde orgaan de organen van de lidstaat waarvan de wetgeving ook op de betrokkene van toepassing was, om een opgave van de overeenkomstig die wetgeving vervulde tijdvakken.
2. Voor zover dit nodig is voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening, worden de respectieve op grond van de wetgeving van een lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, gevoegd bij de op grond van de wetgeving van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, mits deze tijdvakken elkaar niet overlappen.
3. Indien een tijdvak van verzekering of van wonen, vervuld op grond van een verplichte verzekering op grond van de wetgeving van een lidstaat, samenvalt met een op grond van een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering op grond van de wetgeving van een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering, wordt alleen het tijdvak in aanmerking genomen dat is vervuld op grond van de verplichte verzekering.
4. Indien een op grond van de wetgeving van een lidstaat vervuld tijdvak van verzekering of van wonen dat geen gelijkgesteld tijdvak is, samenvalt met een op grond van de wetgeving van een andere lidstaat gelijkgesteld tijdvak, wordt alleen het niet-gelijkgestelde tijdvak in aanmerking genomen.
5. Elk op grond van de wetgevingen van twee of meer lidstaten gelijkgesteld tijdvak wordt slechts in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving laatstelijk vóór dat tijdvak op de betrokkene verplicht van toepassing was. Indien de wetgeving van een lidstaat vóór dat tijdvak niet verplicht van toepassing was op de betrokkene, wordt het in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving na dat tijdvak voor het eerst verplicht van toepassing was op de betrokkene.
6. Indien de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of van wonen werden vervuld op grond van de wetgeving van een lidstaat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt ervan uitgegaan dat deze tijdvakken de op grond van de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen niet overlappen, en wordt hiermede, indien dit gunstig is voor de betrokkene, rekening gehouden, voor zover de tijdvakken redelijkerwijs in aanmerking kunnen worden genomen.
Artikel 13
Regels voor de omrekening van tijdvakken
1. Indien de tijdvakken, vervuld op grond van de wetgeving van een lidstaat, worden uitgedrukt in andere eenheden dan in de wetgeving van een andere lidstaat worden gehanteerd, geschiedt de omrekening die op grond van artikel 6 van de basisverordening voor de samentelling nodig is volgens de onderstaande regels:
a) |
het tijdvak dat moet worden gebruikt als basis voor de omrekening is het tijdvak dat wordt meegedeeld door het orgaan van de lidstaat volgens de wetgeving op grond waarvan het tijdvak is vervuld; |
b) |
in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in dagen worden uitgedrukt, geschiedt de omrekening van dagen in andere eenheden, en omgekeerd, alsook de omrekening tussen verschillende op dagen gebaseerde regelingen, volgens de onderstaande tabel:
|
c) |
in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in andere eenheden dan dagen worden uitgedrukt:
|
d) |
in het geval van tijdvakken die in gedeelten worden uitgedrukt, worden deze omgerekend naar de volgende kleinere gehele eenheid, door toepassing van de punten b) en c). Gedeelten van jaren worden omgerekend in maanden, tenzij de betrokken regeling is gebaseerd op kwartalen; |
e) |
indien de omrekening op grond van dit lid leidt tot een gedeelte van een eenheid, wordt het resultaat afgerond naar de volgende hogere gehele eenheid. |
2. De toepassing van lid 1 mag er niet toe leiden dat de som van de tijdvakken die gedurende één kalenderjaar zijn vervuld, een totaal oplevert van meer dan de in de laatste kolom van de tabel in lid 1, onder b), vermelde dagen, dan tweeënvijftig weken, dan twaalf maanden of dan vier kwartalen.
Indien de om te rekenen tijdvakken overeenkomen met het maximale aantal tijdvakken per jaar op grond van de wetgeving van de lidstaat waar zij zijn vervuld, mag de toepassing van lid 1 in één kalenderjaar niet leiden tot tijdvakken die korter zijn dan het eventuele maximale aantal tijdvakken per jaar waarin de betrokken wetgeving voorziet.
3. De omrekening wordt uitgevoerd, hetzij in een enkele operatie die betrekking heeft op alle tijdvakken die als een geheel zijn meegedeeld, hetzij voor elk jaar indien de tijdvakken op jaarbasis zijn meegedeeld.
4. Wanneer een orgaan tijdvakken in dagen meedeelt, geeft het tegelijkertijd aan of de toegepaste regeling is gebaseerd op vijf, zes of zeven dagen.
TITEL II
VASTSTELLING VAN DE TOEPASSELIJKE WETGEVING
Artikel 14
Verduidelijkingen bij de artikelen 12 en 13 van de basisverordening
1. Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening slaat degene „die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd” ook op een persoon die is aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat, op voorwaarde dat de betrokkene, onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, reeds onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waar zijn werkgever gevestigd is.
2. Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening hebben de woorden „die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht” betrekking op een werkgever die normaliter op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd substantiële werkzaamheden verricht die verder gaan dan louter intern beheer. Dit wordt vastgesteld aan de hand van alle criteria die de door de werkgever uitgevoerde werkzaamheden kenmerken. De ter zake dienende criteria moeten zijn toegesneden op de specifieke kenmerken van elke werkgever en de ware aard van de werkzaamheden.
3. Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening is degene „die werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten” iemand die normaliter substantiële werkzaamheden verricht op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd. Met name moet hij zijn werkzaamheden reeds enige tijd hebben uitgeoefend voor de datum waarop hij een beroep wenst te doen op dat artikel en, gedurende iedere periode van tijdelijke werkzaamheden in een andere lidstaat, in de lidstaat waar hij is gevestigd de nodige voorwaarden blijven vervullen voor de uitoefening van zijn werkzaamheden zodat hij hiermee kan doorgaan na zijn terugkeer.
4. Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening is het criterium om te bepalen of de werkzaamheden anders dan in loondienst die een persoon in een andere lidstaat gaat uitoefenen, „van gelijke aard” zijn als de werkzaamheden die hij normaliter anders dan in loondienst verricht, de feitelijke aard van de werkzaamheid en niet het feit dat deze werkzaamheden eventueel door deze andere lidstaat als werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst worden betiteld.
5. Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de basisverordening wordt onder degene die „in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten” met name verstaan, iemand die
a) |
terwijl hij een werkzaamheid in een andere lidstaat voortzet, gelijktijdig een andere afzonderlijke werkzaamheid uitoefent op het grondgebied van één of meer andere lidstaten, ongeacht de duur en de aard van deze afzonderlijke werkzaamheid; |
b) |
permanent in twee of meer lidstaten elkaar afwisselende werkzaamheden uitoefent, met uitzondering van marginale werkzaamheden, ongeacht de frequentie of het al dan niet regelmatige karakter van de afwisseling. |
6. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, van de basisverordening wordt onder degene die „in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten” met name verstaan, iemand die gelijktijdig of afwisselend op het grondgebied van twee of meer lidstaten een of meer afzonderlijke werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, ongeacht de aard van deze anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden.
7. Ten behoeve van het onderscheid tussen de in de leden 5 en 6 bedoelde werkzaamheden en de in artikel 12, leden 1 en 2, van de basisverordening bedoelde gevallen, is de duur van de werkzaamheid in een of meer lidstaten (of zij permanent, dan wel ad hoc of tijdelijk van aard is) doorslaggevend. Daartoe wordt een algemene beoordeling verricht van alle relevante feiten, waaronder met name, met betrekking tot een persoon in loondienst, de in de arbeidsovereenkomst bepaalde arbeidsplaats.
8. Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een „substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst” in een lidstaat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.
De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria:
a) |
in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijd en/of de bezoldiging, en |
b) |
in geval van een werkzaamheid anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen. |
In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.
9. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening wordt het „centrum van belangen” van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van een persoon bepaald aan de hand van alle elementen waaruit zijn beroepswerkzaamheden bestaan, met name de vaste en blijvende plaats van waaruit hij zijn werkzaamheden verricht, de gebruikelijke aard of de duur van de uitgeoefende werkzaamheden, het aantal verleende diensten, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.
10. Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van de leden 8 en 9, houden de betrokken organen rekening met de verwachte situatie in de volgende twaalf kalendermaanden.
11. Degene die zijn werkzaamheid in loondienst in twee of meer lidstaten voor rekening van een buiten het grondgebied van de Unie gevestigde werkgever verricht en in een lidstaat woont zonder daar een substantiële werkzaamheid te verrichten, valt onder de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats.
Artikel 15
Procedures voor de toepassing van artikel 11, lid 3, punt b) en punt d), artikel 11, lid 4, en artikel 12 van de basisverordening (betreffende de verstrekking van informatie aan de betrokken organen)
1. Indien een persoon zijn werkzaamheid uitoefent in een andere lidstaat dan de op grond van titel II van de basisverordening bevoegde lidstaat, stelt de werkgever of, in het geval van iemand die geen werkzaamheid in loondienst verricht, de betrokkene zelf, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing blijft, daarvan in kennis, tenzij anders is bepaald in artikel 16 van de toepassingsverordening. Dit orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de overeenkomstig artikel 11, lid 3, punt b), of artikel 12 van de basisverordening op de betrokkene van toepassing zijnde wetgevingen ter beschikking van betrokkene en van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend.
2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op personen die onder artikel 11, lid 3, punt d), van de basisverordening vallen.
3. Een werkgever als bedoeld in artikel 11, lid 4, van de basisverordening bij wie een persoon in loondienst werkzaam is aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een andere lidstaat vaart, stelt, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis. Dit orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de wetgeving die op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening op de betrokkene van toepassing is, ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat onder de vlag waarvan het zeeschip aan boord waarvan de werknemer de werkzaamheden zal verrichten, vaart.
Artikel 16
Procedure voor de toepassing van artikel 13 van de basisverordening
1. Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats, daarvan in kennis.
2. Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld de op de betrokkene toepasselijke wetgeving vast, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.
3. De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 2, tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.
4. Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteiten zelf, de op de betrokkene toepasselijke wetgeving in onderlinge overeenstemming vastgesteld, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening.
Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokken organen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden; artikel 6 van de toepassingsverordening is van toepassing.
5. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is verklaard, stelt de betrokkene onverwijld in kennis.
6. Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokken orgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.
Artikel 17
Procedure voor de toepassing van artikel 15 van de basisverordening
Contractuele personeelsleden van de Europese Gemeenschappen oefenen bij de sluiting van de arbeidsovereenkomst het keuzerecht overeenkomstig artikel 15 van de basisverordening uit. De tot het sluiten van deze overeenkomst bevoegde autoriteit stelt het aangewezen orgaan van de lidstaat in kennis van de wetgeving waarvoor de contractuele personeelsleden hebben gekozen.
Artikel 18
Procedure voor de toepassing van artikel 16 van de basisverordening
Een verzoek van de werkgever of de betrokkene om een uitzondering op de artikelen 11 tot en met 15 van de basisverordening wordt, indien mogelijk vooraf, ingediend bij de bevoegde autoriteit of het orgaan dat is aangewezen door de autoriteit van de lidstaat waarvan de werknemer of de betrokkene toepassing van de wetgeving wenst.
Artikel 19
Verstrekking van informatie aan betrokkenen en werkgevers
1. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van titel II van de basisverordening van toepassing wordt, informeert de betrokkene en eventueel zijn werkgever over de in die wetgeving neergelegde verplichtingen. Het verleent hun de nodige hulp bij het vervullen van de op grond van die wetgeving verplichte formaliteiten.
2. Op verzoek van de betrokkene of de werkgever verstrekt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van een bepaling van titel II van de basisverordening van toepassing is, een verklaring dat die wetgeving van toepassing is en vermeldt het eventueel tot welke datum en onder welke voorwaarden.
Artikel 20
Samenwerking tussen organen
1. De betrokken organen verstrekken het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van titel II van de basisverordening van toepassing is, de nodige gegevens voor de vaststelling van de datum waarop deze wetgeving van toepassing wordt, alsook de premies en bijdragen die de betrokkene en zijn werkgevers ingevolge die wetgeving verschuldigd zijn.
2. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op een persoon van toepassing wordt op grond van titel II van de basisverordening, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de wetgeving het laatst op die persoon van toepassing was, in kennis van de datum waarop de toepassing van de wetgeving ingaat.
Artikel 21
Verplichtingen van de werkgever
1. Een werkgever die zijn statutaire zetel of vestiging buiten de bevoegde lidstaat heeft, dient alle verplichtingen na te komen waarin de op zijn werknemers toepasselijke wetgeving voorziet, met name de verplichting tot het betalen van de in die wetgeving bedoelde premies en bijdragen, alsof hij zijn statutaire zetel of vestiging in de bevoegde lidstaat zou hebben.
2. Een werkgever die geen vestiging heeft in de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is en de werknemer kunnen overeenkomen dat de werknemer de verplichtingen van de werkgever inzake de betaling van premies en bijdragen voor rekening van deze laatste nakomt, zonder afbreuk te doen aan de onderliggende verplichtingen van de werkgever. De werkgever brengt een dergelijke regeling ter kennis van het bevoegde orgaan van die lidstaat.
TITEL III
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN UITKERINGEN
HOOFDSTUK I
Prestaties bij ziekte, en moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen
Artikel 22
Algemene toepassingsbepalingen
1. De bevoegde autoriteiten of organen zien erop toe dat alle noodzakelijke informatie betreffende de procedures en voorwaarden voor de toekenning van verstrekkingen ter beschikking van de verzekerden wordt gesteld wanneer zulke verstrekkingen worden ontvangen op het grondgebied van een andere lidstaat dan die van het bevoegde orgaan.
2. Onverminderd artikel 5, onder a), van de basisverordening kunnen de kosten van verstrekkingen in de zin van artikel 22 van de basisverordening, respectievelijk de artikelen 23 tot en met 30 van de basisverordening, slechts dan ten laste komen van een lidstaat, indien de verzekerde op grond van de wetgeving van die lidstaat een aanvraag voor een pensioen heeft ingediend, respectievelijk een pensioen ontvangt.
Artikel 23
Toe te passen stelsel als er in het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat
Indien de wetgeving van de lidstaat van de woon- of verblijfplaats voor meer dan één categorie verzekerden meer dan één verzekeringsstelsel voor ziekte en moederschap of vaderschap kent, worden voor de toepassing van artikel 17, artikel 19, lid 1, en de artikelen 20, 22, 24 en 26 van de basisverordening de bepalingen van de wetgeving met betrekking tot het algemeen stelsel voor werknemers gevolgd.
Artikel 24
Woonplaats in een andere dan de bevoegde lidstaat
1. Voor de toepassing van artikel 17 van de basisverordening zijn de verzekerde en/of zijn gezinsleden verplicht zich te laten inschrijven bij het orgaan van de woonplaats. Hun recht op verstrekkingen in de lidstaat van de woonplaats blijkt uit een verklaring die door het bevoegde orgaan op verzoek van de verzekerde of op verzoek van het orgaan van de woonplaats is verstrekt.
2. Het in lid 1 bedoelde document blijft geldig totdat het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats in kennis stelt van de intrekking ervan.
Het orgaan van de woonplaats stelt het bevoegde orgaan in kennis van iedere inschrijving overeenkomstig lid 1 en van iedere wijziging of schrapping daarvan.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 22, 24, 25 en 26 van de basisverordening bedoelde personen.
Artikel 25
Verblijf in een andere dan de bevoegde lidstaat
1. Voor de toepassing van artikel 19 van de basisverordening verstrekt de verzekerde de zorgverlener in de lidstaat van verblijf een door het bevoegd orgaan uitgereikt document waaruit blijkt dat hij recht heeft op verstrekkingen. Indien de verzekerde niet in het bezit is van een dergelijk document, vraagt het orgaan van de verblijfplaats het document op verzoek, of indien anderszins noodzakelijk, bij het bevoegde orgaan op.
2. Uit dat document moet blijken dat de verzekerde volgens de voorwaarden van artikel 19 van de basisverordening recht heeft op verstrekkingen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor verzekerden ingevolge de wetgeving van de lidstaat van verblijf.
3. Met de in artikel 19, lid 1, van de basisverordening genoemde verstrekkingen worden verstrekkingen bedoeld die in de lidstaat van verblijf volgens zijn wetgeving worden verleend en die medisch noodzakelijk worden om te voorkomen dat de verzekerde vóór het einde van zijn geplande verblijf naar de bevoegde lidstaat moet terugkeren om er de behandeling te ontvangen die hij nodig heeft.
4. Indien de verzekerde de kosten van alle of een deel van de op grond van artikel 19 van de basisverordening verleende verstrekkingen zelf heeft betaald en indien de door het orgaan van de verblijfplaats toegepaste wetgeving voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van deze kosten aan de verzekerde, kan hij een verzoek om vergoeding aan het orgaan van de verblijfplaats richten. In dat geval vergoedt dat orgaan hem het bedrag van de kosten van de verstrekkingen rechtstreeks, binnen de grenzen en onder de voorwaarden van de volgens de wetgeving van het orgaan geldende vergoedingstarieven.
5. Indien het verzoek om vergoeding van zulke kosten niet rechtstreeks bij het orgaan van de verblijfplaats is ingediend, worden de kosten door het bevoegde orgaan aan de betrokkene vergoed tegen het vergoedingstarief dat het orgaan van de verblijfplaats in het betrokken geval toepast, dan wel ten bedrage van de vergoeding die door het orgaan van de verblijfplaats zou zijn uitbetaald indien artikel 62 van de toepassingsverordening van toepassing was geweest.
Het orgaan van de verblijfplaats is verplicht het bevoegde orgaan desgevraagd de nodige inlichtingen over die tarieven of bedragen te verstrekken.
6. In afwijking van lid 5 kan het bevoegde orgaan de gemaakte kosten vergoeden binnen de grenzen en volgens de voorwaarden van de tarieven vastgesteld in zijn wetgeving, op voorwaarde dat de verzekerde ermee akkoord gaat dat deze bepaling op hem wordt toegepast.
7. Indien de wetgeving van de lidstaat van verblijf in het betrokken geval niet voorziet in vergoeding overeenkomstig de leden 4 en 5, mag het bevoegde orgaan de gemaakte kosten binnen de grenzen en volgens de voorwaarden van de tarieven vastgesteld in zijn wetgeving vergoeden zonder instemming van de verzekerde.
8. De vergoeding voor de verzekerde mag het bedrag van de werkelijk door hem gemaakte kosten nooit overschrijden.
9. Indien het om aanzienlijke uitgaven gaat, kan het bevoegde orgaan een passend voorschot aan de verzekerde uitbetalen zodra deze de aanvraag tot vergoeding bij dit orgaan indient.
10. De leden 1 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.
Artikel 26
Geplande geneeskundige verzorging
1. Voor de toepassing van artikel 20, lid 1, van de basisverordening wordt door de verzekerde een door het bevoegde orgaan verstrekt document aan het orgaan van de verblijfplaats overgelegd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bevoegd orgaan verstaan het orgaan dat de kosten van de geplande behandeling voor zijn rekening neemt; in de in artikel 20, lid 4, en artikel 27, lid 5, van de basisverordening bedoelde gevallen, waarin de in de lidstaat van de woonplaats toegekende verstrekkingen op basis van vaste bedragen worden vergoed, is het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats.
2. De verzekerde die niet in de bevoegde lidstaat woont verzoekt om de toestemming aan het orgaan van de woonplaats, dat het verzoek onverwijld aan het bevoegde orgaan doorzendt.
In dat geval geeft het orgaan van de woonplaats in een verklaring aan dat in de lidstaat van de woonplaats is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 2, tweede zin, van de basisverordening.
De gevraagde toestemming kan door het bevoegde orgaan alleen geweigerd worden indien, in overeenstemming met het oordeel van het orgaan van de woonplaats, in de lidstaat van de woonplaats van de verzekerde niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 2, tweede zin, van de basisverordening, of indien dezelfde behandeling binnen een medisch verantwoorde termijn, gelet op de gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop van de betrokkene, in de bevoegde lidstaat zelf kan worden gegeven.
Het bevoegde orgaan stelt het orgaan van de woonplaats in kennis van zijn besluit.
Is binnen de in de nationale wetgeving vastgestelde termijnen geen antwoord ontvangen, dan wordt de toestemming geacht door het bevoegde orgaan te zijn verleend.
3. Indien een niet in de bevoegde lidstaat woonachtige verzekerde een dringende levensreddende behandeling nodig heeft en de toestemming niet kan worden geweigerd op grond van de tweede zin van artikel 20, lid 2, van de basisverordening, wordt de toestemming door het orgaan van de woonplaats verleend namens het bevoegde orgaan, dat onverwijld door het orgaan van de woonplaats wordt ingelicht.
Het bevoegde orgaan aanvaardt de bevindingen en behandelingskeuzen van artsen die zijn erkend door het orgaan van de woonplaats dat toestemming verleent met betrekking tot de noodzaak van een dringende levensreddende behandeling.
4. Tijdens de procedure voor het verlenen van de toestemming behoudt het bevoegde orgaan steeds de mogelijkheid de verzekerde door een door het orgaan gekozen arts in de lidstaat van de woon- of verblijfplaats te laten onderzoeken.
5. Het orgaan van de verblijfplaats stelt, onverminderd enige beslissing inzake de toestemming, het bevoegde orgaan in voorkomend geval ervan in kennis dat een aanvulling op de door de toestemming gedekte behandeling uit medisch oogpunt nodig blijkt.
6. Onverminderd lid 7, is artikel 25, leden 4 en 5, van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
7. Indien de verzekerde de kosten voor een medische behandeling waarvoor toestemming is verleend geheel of gedeeltelijk zelf heeft betaald en de kosten die het bevoegde orgaan op grond van lid 6 verplicht is aan het orgaan van de verblijfplaats of aan de verzekerde zelf te vergoeden (werkelijke kostprijs) lager zijn dan de kosten die het voor dezelfde behandeling in de bevoegde lidstaat zou hebben moeten dragen (fictieve kostprijs), dan vergoedt het bevoegde orgaan op verzoek de door de verzekerde gemaakte kosten van de behandeling tot het bedrag waarmee de fictieve kostprijs de werkelijke kostprijs overstijgt. Het vergoede bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de verzekerde, waarbij ook rekening kan worden gehouden met het bedrag dat de verzekerde zou hebben moeten betalen indien de behandeling in de bevoegde lidstaat had plaatsgevonden.
8. Indien toestemming is verleend voor een behandeling in een andere lidstaat, en de nationale wetgeving van het bevoegde orgaan voorziet in de vergoeding van de aan de behandeling verbonden reis- en verblijfkosten van de verzekerde, worden deze kosten voor de betrokkene en zo nodig voor een begeleider door dat orgaan betaald.
9. De leden 1 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerden.
Artikel 27
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het geval dat de woon- of verblijfplaats zich in een andere dan de bevoegde lidstaat bevindt
1. Indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat voorschrijft dat de verzekerde een bewijs overlegt om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van artikel 21, lid 1, van de basisverordening, vraagt de verzekerde de arts van de lidstaat van de woonplaats die zijn gezondheidstoestand heeft vastgesteld, om een bewijs van arbeidsongeschiktheid met vermelding van de vermoedelijke duur ervan.
2. De verzekerde zendt het bewijs binnen de door de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde termijn aan het bevoegde orgaan toe.
3. Indien door de behandelende artsen van de lidstaat van de woonplaats geen bewijzen van arbeidsongeschiktheid worden afgegeven en deze volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat vereist zijn, wendt de betrokkene zich rechtstreeks tot het orgaan van de woonplaats. Dit orgaan zorgt er onmiddellijk voor dat de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene medisch wordt beoordeeld en het in lid 1 bedoelde bewijs wordt uitgeschreven. Het bewijs wordt onverwijld naar het bevoegde orgaan doorgezonden.
4. De doorzending van het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde document ontslaat de verzekerde niet van de in de toepasselijke wetgeving vervatte verplichtingen, met name ten aanzien van zijn werkgever. In voorkomend geval kan de werkgever en/of het bevoegde orgaan de werknemer oproepen deel te nemen aan activiteiten om de terugkeer naar het arbeidsproces te bevorderen en te ondersteunen.
5. Als het bevoegde orgaan daarom verzoekt, worden door het orgaan van de woonplaats, in overeenstemming met de door dat orgaan toegepaste wetgeving, ten aanzien van de betrokkene de nodige administratieve controles of medische onderzoeken verricht. Het verslag van de controlerend arts, waarin met name de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid wordt vermeld, wordt door het orgaan van de woonplaats onverwijld aan het bevoegde orgaan gezonden.
6. Het bevoegde orgaan behoudt het recht de verzekerde te laten onderzoeken door een arts die het orgaan zelf heeft gekozen.
7. Onverminderd artikel 21, lid 1, tweede zin, van de basisverordening, betaalt het bevoegde orgaan de uitkeringen rechtstreeks aan de betrokkene en stelt het, indien nodig, het orgaan van de woonplaats hiervan in kennis.
8. Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, van de basisverordening hebben de vermeldingen op het bewijs van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde, dat in een andere lidstaat op grond van de medische bevindingen van de controlerend arts of het controlerend orgaan is opgesteld, dezelfde juridische waarde als het in de bevoegde lidstaat opgestelde bewijs.
9. Indien het bevoegde orgaan besluit de uitkeringen te weigeren, stelt het de verzekerde en tegelijkertijd het orgaan van de woonplaats van zijn besluit in kennis.
10. De leden 1 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing in het geval dat de verzekerde in een andere dan de bevoegde lidstaat verblijft.
Artikel 28
Uitkeringen bij langdurige zorg in het geval dat de woon- of verblijfplaats zich in een andere dan de bevoegde lidstaat bevindt
1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen bij langdurige zorg op grond van artikel 21, lid 1, van de basisverordening, wendt de verzekerde zich tot het bevoegde orgaan. Het bevoegde orgaan stelt zo nodig het orgaan van de woonplaats daarvan in kennis.
2. Het orgaan van de woonplaats onderzoekt op verzoek van het bevoegde orgaan de toestand van de verzekerde, met het oog op zijn behoefte aan langdurige zorg. Het bevoegde orgaan verschaft het orgaan van de woonplaats alle voor dit onderzoek nodige gegevens.
3. Het bevoegde orgaan heeft het recht om, teneinde de mate van behoefte aan langdurige zorg te bepalen, de verzekerde te laten onderzoeken door een arts of andere deskundige die het orgaan zelf heeft gekozen.
4. Artikel 27, lid 7, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
5. De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die in een andere dan de bevoegde lidstaat verblijft.
6. De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.
Artikel 29
Toepassing van artikel 28 van de basisverordening
Indien de lidstaat waar de voormalige grensarbeider het laatst werkzaam was niet langer bevoegd is en de voormalige grensarbeider of een lid van zijn gezin er heen reist om er verstrekkingen op grond van artikel 28 van de basisverordening te verkrijgen, legt hij aan het orgaan van de verblijfplaats een door het bevoegde orgaan afgegeven document over.
Artikel 30
Premies en bijdragen ten laste van de pensioengerechtigden
In het geval van een persoon die van meer dan één lidstaat een pensioen ontvangt, is het bedrag van de op alle betaalde pensioenen geheven premies en bijdragen in geen geval hoger dan het bedrag dat geheven wordt ten aanzien van iemand die hetzelfde bedrag aan pensioenen van de bevoegde lidstaat ontvangt.
Artikel 31
Toepassing van artikel 34 van de basisverordening
1. Het bevoegde orgaan stelt de betrokkene in kennis van de bepaling van artikel 34 van de basisverordening, ter voorkoming van samenloop van prestaties. De toepassing van deze voorschriften garandeert aan de persoon die niet op het grondgebied van de bevoegde lidstaat woont, het recht op prestaties die ten minste gelijk zijn aan het totale bedrag of de totale waarde waarop hij aanspraak zou kunnen maken als hij in die lidstaat woonde.
2. Het bevoegde orgaan stelt voorts het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van de betaling van uitkeringen bij langdurige zorg, indien de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving voorziet in de verstrekkingen voor langdurige zorg die zijn vermeld op de in artikel 34, lid 2, van de basisverordening bedoelde lijst.
3. Na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats het bevoegde orgaan onverwijld in kennis van elke voor hetzelfde doel bestemde verstrekking bij langdurige zorg die het op grond van zijn wetgeving aan de betrokkene verleent, en van het vergoedingstarief daarvan.
4. De Administratieve Commissie neemt de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 32
Bijzondere toepassingsmaatregelen
1. Wanneer een persoon of een groep personen op verzoek is vrijgesteld van verplichte ziekteverzekering en die personen dus niet zijn gedekt door een ziekteverzekeringsstelsel waarop de basisverordening van toepassing is, wordt het orgaan van een andere lidstaat, louter ten gevolge van die vrijstelling, niet verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die uit hoofde van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.
2. Voor de in bijlage 2 bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening betreffende verstrekkingen slechts van toepassing op personen die uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben op verstrekkingen, voor zover zulks in die bijlage is gespecificeerd.
Het orgaan van een andere lidstaat wordt niet, louter op die grond, verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.
3. Wanneer de in de leden 1 en 2 bedoelde personen en hun gezinsleden wonen in een lidstaat waar het recht op verstrekkingen niet is onderworpen aan verzekeringsvoorwaarden of de uitoefening van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, worden zij aangesproken voor de volledige kosten van de verstrekkingen die hun in hun land van woonplaats worden verleend.
HOOFDSTUK II
Prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten
Artikel 33
Recht op verstrekkingen en uitkeringen voor degene die in een andere dan de bevoegde lidstaat woont of verblijft
1. De in de artikelen 24 tot en met 27 van de toepassingsverordening vastgestelde procedures zijn van overeenkomstige toepassing op artikel 36 van de basisverordening.
2. Indien op grond van de nationale wetgeving van de lidstaat van woonplaats of verblijf specifieke verstrekkingen worden gedaan in verband met arbeidsongeval en beroepsziekte, stelt het orgaan van deze lidstaat het bevoegde orgaan hiervan onverwijld op de hoogte.
Artikel 34
Procedure in geval van een arbeidsongeval of beroepsziekte in een andere dan de bevoegde lidstaat
1. Indien een arbeidsongeval plaatsvindt of een beroepsziekte voor de eerste maal medisch wordt vastgesteld op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat, en de nationale wetgeving in een aangifte of kennisgeving voorziet, wordt de aangifte of de kennisgeving van het arbeidsongeval of van de beroepsziekte gedaan overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde lidstaat, in voorkomend geval onverminderd enige andersluidende toepasselijke wettelijke bepalingen die op het grondgebied van de lidstaat waar het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, gelden en die in dat geval van toepassing blijven. De aangifte of kennisgeving wordt gericht aan het bevoegde orgaan.
2. Het orgaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, zendt aan het bevoegde orgaan de op het grondgebied van deze lidstaat opgestelde geneeskundige verklaringen toe.
3. Indien wegens een ongeval op weg van of naar het werk dat op het grondgebied van een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat heeft plaatsgevonden, op dat grondgebied een onderzoek moet worden verricht om een mogelijk recht op de desbetreffende prestaties vast te stellen, kan het bevoegde orgaan hiertoe een persoon aanwijzen, waarna het de autoriteiten van eerstgenoemde lidstaat van deze aanwijzing in kennis stelt. De organen werken samen om alle nuttige informatie te onderzoeken en om de verslagen en andere documenten in verband met het ongeval te raadplegen.
4. Het bevoegde orgaan ontvangt, na afloop van de behandeling, op verzoek een uitvoerig verslag, vergezeld van de geneeskundige verklaringen betreffende de blijvende gevolgen van het ongeval of de ziekte en in het bijzonder de huidige toestand van de getroffene alsmede de genezing of de stabilisering van de letsels. De honoraria worden betaald door het orgaan van de woonplaats of de plaats van verblijf, naargelang het geval, overeenkomstig het door dit orgaan toegepaste tarief, maar komen voor rekening van het bevoegde orgaan.
5. Op verzoek van het bevoegde orgaan van de woon- of de verblijfplaats geeft het bevoegde orgaan in voorkomend geval kennis van de beslissing waarin de datum van de genezing of van de stabilisering der letsels wordt vastgesteld, alsmede, indien van toepassing, van de beslissing betreffende de toekenning van een rente.
Artikel 35
Geschillen naar aanleiding van de vraag of het ongeval of de ziekte al dan niet het gevolg is van de uitoefening van een beroep
1. Indien het bevoegde orgaan betwist dat in het kader van artikel 36, lid 2, van de basisverordening de wetgeving inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten van toepassing is, stelt het het orgaan van de woon- of van de verblijfplaats, dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onverwijld in kennis; de verstrekkingen worden dan als verstrekkingen van de ziekteverzekering beschouwd.
2. Wanneer hieromtrent een definitieve beslissing is genomen, stelt het bevoegde orgaan het orgaan van de woon- of de verblijfplaats dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onverwijld in kennis.
Indien niet is komen vast te staan dat van een arbeidsongeval of beroepsziekte sprake is, worden de verstrekkingen waarop de betrokkene recht heeft, voortgezet als verstrekkingen bij ziekte.
Indien is komen vast te staan dat van een arbeidsongeval of beroepsziekte sprake is, worden met ingang van de dag waarop het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden of de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, de aan betrokkene toegekende verstrekkingen beschouwd als verstrekkingen wegens arbeidsongeval of beroepsziekte.
3. De tweede alinea van artikel 6, lid 5, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 36
Procedure bij blootstelling aan het risico van een beroepsziekte in meer dan één lidstaat
1. In het geval bedoeld in artikel 38 van de basisverordening wordt de aangifte of kennisgeving van de beroepsziekte doorgezonden aan het voor beroepsziekten bevoegde orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waardoor die beroepsziekte kon ontstaan.
Indien het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving was toegezonden, vaststelt dat werkzaamheden waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, het laatst onder de wetgeving van een andere lidstaat zijn uitgeoefend, zendt het de aangifte of kennisgeving en alle daarbij gevoegde stukken aan het overeenkomstige orgaan van deze lidstaat door.
2. Indien het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene laatstelijk een werkzaamheid heeft uitgeoefend waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan, vaststelt dat de betrokkene of zijn nabestaanden niet voldoen aan de voorwaarden van deze wetgeving, bijvoorbeeld omdat de betrokkene in de betreffende lidstaat nooit een werkzaamheid heeft uitgeoefend die de beroepsziekte veroorzaakt heeft of omdat de betreffende lidstaat de ziekte niet als beroepszieke erkent, zendt dat orgaan de aangifte of kennisgeving en alle daarbij behorende bescheiden, met inbegrip van de bevindingen en verslagen van het geneeskundig onderzoek dat door dit orgaan is verricht, onverwijld door aan het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de getroffene voordien een werkzaamheid heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan.
3. Zo nodig kan door de organen de in lid 2 vastgelegde procedure worden hernomen, waarbij wordt teruggegaan tot aan het overeenkomstige orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene het eerst werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kan ontstaan.
Artikel 37
Uitwisseling van inlichtingen tussen organen en betaling van voorschotten bij beroep tegen een afwijzende beslissing
1. Indien beroep wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing van het orgaan van één van de lidstaten onder de wetgeving waarvan de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan, is dit orgaan verplicht hiervan kennis te geven aan het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving werd doorgestuurd, volgens de procedure van artikel 36, lid 2, van de toepassingsverordening, en het later, wanneer de definitieve beslissing genomen is, hiervan op de hoogte te stellen.
2. Indien op grond van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving werd doorgestuurd, recht op uitkeringen is ingegaan, betaalt dit orgaan voorschotten waarvan het bedrag eventueel na raadpleging van het orgaan tegen welks beslissing beroep was ingesteld, en wel zodanig dat overbetaling wordt voorkomen. Laatstgenoemd orgaan betaalt het bedrag van de uitbetaalde voorschotten terug, indien het, ingevolge het ingestelde beroep, verplicht is de prestaties te verstrekken. Dit bedrag wordt dan ingehouden op het bedrag van de aan de belanghebbende verschuldigde prestaties, volgens de procedure van de artikelen 72 en 73 van de toepassingsverordening.
3. De tweede alinea van artikel 6, lid 5, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38
Verergering van een beroepsziekte
In de gevallen bedoeld in artikel 39 van de basisverordening is de aanvrager verplicht aan het orgaan van de lidstaat tegenover hetwelk hij het recht op prestaties doet gelden, alle inlichtingen te verstrekken omtrent vroeger voor de bedoelde beroepsziekte toegekende prestaties. Dit orgaan kan zich, ter verkrijging van de inlichtingen die het noodzakelijk acht, wenden tot elk ander orgaan dat eerder bevoegd is geweest.
Artikel 39
Beoordeling van de mate van ongeschiktheid bij een eerder of een later voorgekomen arbeidsongeval of beroepsziekte
Indien een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een ongeval dat plaatsvond terwijl de betrokkene onderworpen was aan de wetgeving van een lidstaat waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, gaat het bevoegde orgaan van de betrokken lidstaat of de instelling die door de bevoegde instantie van deze lidstaat daartoe is aangewezen, als volgt te werk:
a) |
op verzoek van het bevoegde orgaan van een andere lidstaat verstrekt het inlichtingen over de mate van een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid, alsmede, voor zover mogelijk, gegevens aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval in de zin van de door het orgaan van de tweede lidstaat toegepaste wetgeving; |
b) |
houdt het, overeenkomstig de wetgeving die het toepast, bij de vaststelling van het recht op prestaties en van de hoogte daarvan, rekening met de mate van ongeschiktheid die in deze eerdere of latere gevallen is ontstaan. |
Artikel 40
Indiening en behandeling van een aanvraag om renten of aanvullende uitkeringen
Door de betrokkene of diens nabestaanden die op grond van de wetgeving van een lidstaat een rente of een aanvullende uitkering willen ontvangen en op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, wordt een aanvraag gericht tot het bevoegde orgaan, of tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag aan het bevoegde orgaan doorzendt.
De aanvraag bevat alle informatie die overeenkomstig de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving noodzakelijk is.
Artikel 41
Bijzondere toepassingsmaatregelen
1. In verband met de in bijlage 2 bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk 2, van de basisverordening betreffende verstrekkingen ten aanzien van personen die hierop uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben, slechts van toepassing in de mate waarin zulks in die bijlage is bepaald.
2. Artikel 32, lid 2, tweede alinea, en artikel 32, lid 3, van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK III
Uitkeringen bij overlijden
Artikel 42
Aanvraag van uitkeringen bij overlijden
Voor de toepassing van de artikelen 42 en 43 van de basisverordening wordt de aanvraag om uitkeringen bij overlijden ingediend bij het bevoegde orgaan dan wel bij het orgaan in de woonplaats van de aanvrager, dat de aanvraag aan het bevoegde orgaan toezendt.
De aanvraag bevat alle informatie die overeenkomstig de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving noodzakelijk is.
HOOFDSTUK IV
Uitkeringen bij invaliditeit, ouderdoms- en nabestaandenpensioenen
Artikel 43
Aanvullende bepalingen voor de berekening van de uitkeringen
1. Artikel 12, leden 3, 4, 5 en 6, van de toepassingsverordening is van toepassing op de berekening van het theoretische bedrag en het werkelijke bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening.
2. Indien overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de toepassingsverordening geen rekening is gehouden met tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, wordt het met deze tijdvakken overeenkomende bedrag berekend door het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan deze tijdvakken vervuld zijn, volgens de wetgeving die het toepast. Het overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening berekende werkelijke bedrag van de uitkering wordt verhoogd met het bedrag dat overeenkomt met de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering.
3. Het orgaan van elke lidstaat berekent, volgens de wetgeving die het toepast, het voor de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering verschuldigde bedrag dat overeenkomstig artikel 53, lid 3, onder c), van de basisverordening niet aan de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking van een andere lidstaat is onderworpen.
Indien dit bedrag niet rechtstreeks kan worden bepaald omdat de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving verschillende waarden aan de verzekeringstijdvakken toekent, kan een fictief bedrag worden vastgesteld. De Administratieve Commissie bepaalt op gedetailleerde wijze hoe het fictieve bedrag wordt vastgesteld.
Artikel 44
Inaanmerkingneming van tijdvakken van kinderopvoeding
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „tijdvak van kinderopvoeding” verstaan een tijdvak dat op grond van de pensioenwetgeving van een lidstaat wordt meegeteld of dat recht geeft op een aanvulling op het pensioen met kinderopvoeding als expliciete reden, ongeacht volgens welke methode dit tijdvak wordt berekend en ongeacht of het tijdvak tijdens de kinderopvoeding wordt verdiend dan wel met terugwerkende kracht wordt erkend.
2. Indien op grond van de wetgeving van de op grond van titel II van de basisverordening bevoegde lidstaat geen kinderopvoedingstijdvak in aanmerking wordt genomen, blijft het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving overeenkomstig titel II van de basisverordening op de betrokkene van toepassing was omdat deze aldaar, al dan niet in loondienst, werkzaam was op het tijdstip waarop op grond van die wetgeving de inaanmerkingneming van het kinderopvoedingstijdvak voor het kind in kwestie aanving, verantwoordelijk voor de inaanmerkingneming van dat tijdvak als tijdvak van kinderopvoeding op grond van de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de kinderopvoeding op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat had plaatsgevonden.
3. Lid 2 geldt niet indien de wetgeving van een andere lidstaat wegens een al dan niet in loondienst uitgeoefende werkzaamheid op de betrokkene van toepassing is of wordt.
Artikel 45
Aanvraag om uitkeringen
1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen onder A-wetgevingen overeenkomstig artikel 44, lid 2, van de basisverordening, richt de aanvrager een aanvraag tot het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan of deze invaliditeit is verergerd of tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag aan eerstgenoemd orgaan doorzendt.
2. Indien ziekengeld werd toegekend, wordt de dag waarop het tijdvak van de toekenning van deze uitkering eindigt, in voorkomend geval beschouwd als de datum van indiening van de pensioenaanvraag.
3. In het in artikel 47, lid 1, van de basisverordening bedoelde geval deelt het orgaan waarbij de betrokkene het laatst aangesloten is geweest, aan het orgaan dat deze uitkeringen oorspronkelijk verschuldigd was, de hoogte en de datum van ingang van de op grond van de door eerstgenoemd orgaan toegepaste wetgeving verschuldigde uitkeringen mee. Met ingang van deze datum worden de vóór de verergering van de invaliditeit verschuldigde uitkeringen ingetrokken of verminderd tot het bedrag van de aanvulling bedoeld in artikel 47, lid 2, van de basisverordening.
4. In andere situaties dan de in lid 1 bedoelde richt de aanvrager een aanvraag hetzij aan het orgaan van zijn woonplaats, hetzij aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest. Indien de betrokkene nimmer onderworpen is geweest aan de door het orgaan van zijn woonplaats toegepaste wetgeving, zendt dit orgaan de aanvraag door aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest.
5. De datum van indiening van de aanvraag geldt voor alle betrokken organen.
6. Indien de aanvrager, hoewel hem daarom is verzocht, niet vermeldt dat hij in andere lidstaten werkzaam is geweest of heeft gewoond, geldt in afwijking van lid 5 als datum van indiening van de aanvraag bij het orgaan dat de wetgeving toepast — onder voorbehoud van gunstiger bepalingen in die wetgeving — de datum waarop de aanvrager zijn oorspronkelijke aanvraag completeert of een nieuwe aanvraag indient voor de ontbrekende tijdvakken van werkzaamheid, al dan niet in loondienst, of van wonen.
Artikel 46
Door de aanvrager bij de aanvraag te voegen stukken en gegevens
1. De aanvraag wordt door de aanvrager ingediend volgens de bepalingen van de wetgeving die door het in artikel 45, lid 1 of lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde orgaan wordt toegepast, en gaat vergezeld van de bij die wetgeving voorgeschreven bewijsstukken. Met name verstrekt de aanvrager alle beschikbare relevante gegevens en bewijsstukken betreffende de tijdvakken van verzekering (organen, identificatienummers) van werkzaamheden in loondienst (werkgevers) of anders dan in loondienst (aard en plaats van de werkzaamheden) en van wonen (adressen) die in voorkomend geval onder een andere wetgeving vervuld zijn, alsmede betreffende de duur van die tijdvakken.
2. Indien de aanvrager overeenkomstig artikel 50, lid 1, van de basisverordening verzoekt om uitstel van de toekenning van ouderdomsuitkeringen op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten, vermeldt hij dit in zijn aanvraag en specificeert hij op grond van welke wetgeving hij om uitstel verzoekt. Om de aanvrager in de gelegenheid te stellen van dit recht gebruik te maken, delen de betrokken organen de aanvrager op diens verzoek alle gegevens mee waarover zij beschikken zodat hij zich een oordeel kan vormen over de gevolgen van de gelijktijdige of opeenvolgende toekenning van de uitkeringen waarop hij aanspraak kan maken.
3. Indien een aanvrager overeenkomstig de wetgeving van een bepaalde lidstaat een uitkeringsaanvraag intrekt, geldt dit niet als gelijktijdige intrekking van de overeenkomstig de wetgeving van andere lidstaten ingediende uitkeringsaanvragen.
Artikel 47
Behandeling van de aanvragen door de betrokken organen
1. Het orgaan waaraan de aanvraag overeenkomstig artikel 45, lid 1 of lid 4, van de toepassingsverordening is gericht of doorgezonden, wordt hierna als „contactorgaan” aangeduid. Het orgaan van de woonplaats wordt niet als contactorgaan aangeduid indien de betrokkene nimmer onderworpen is geweest aan de door dat orgaan toegepaste wetgeving.
Het als contactorgaan aangeduide orgaan behandelt de uitkeringsaanvraag op grond van de wetgeving die het toepast; voorts bevordert het de gegevensuitwisseling, de mededeling van beslissingen en de verrichtingen die noodzakelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag door de betrokken organen, verstrekt het de aanvrager op diens verzoek alle gegevens die relevant zijn voor de communautaire aspecten van de behandeling en houdt het hem op de hoogte van de voortgang hiervan.
2. In het in artikel 44, lid 3, van de basisverordening bedoelde geval geeft het contactorgaan alle documenten in verband met de betrokkene door aan het orgaan waarbij deze voorheen aangesloten is geweest; dit orgaan neemt het dossier in behandeling.
3. De artikelen 48 tot en met 52 van de toepassingsverordening zijn niet van toepassing op de behandeling van de in artikel 44 van de basisverordening bedoelde aanvragen.
4. In andere situaties dan de in lid 2 bedoelde zendt het contactorgaan de uitkeringsaanvragen, alle documenten waarover het beschikt en, in voorkomend geval, de relevante door de aanvrager verstrekte documenten onverwijld door aan alle betrokken organen zodat de behandeling van de aanvraag door al deze organen tegelijkertijd kan worden aangevangen. Het contactorgaan stelt de andere organen in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die op grond van de wetgeving die het toepast zijn vervuld. Het contactorgaan vermeldt tevens welke documenten op een later tijdstip zullen worden verstrekt en vult de aanvraag zo spoedig mogelijk aan.
5. Elk van de betrokken organen stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen zo spoedig mogelijk in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die op grond van de wetgeving die het toepast zijn vervuld.
6. Elk betrokken orgaan berekent het bedrag van de uitkeringen overeenkomstig artikel 52 van de basisverordening en stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen in kennis van zijn beslissing, van het bedrag van de verschuldigde uitkeringen en van alle inlichtingen die nodig zijn voor de toepassing van de artikelen 53 tot en met 55 van de basisverordening.
7. Mocht een orgaan op grond van de in de leden 4 en 5 bedoelde inlichtingen vaststellen dat artikel 46, lid 2, of artikel 57, lid 2 of lid 3, van de basisverordening moet worden toegepast, dan stelt dit orgaan het contactorgaan en de overige betrokken organen hiervan in kennis.
Artikel 48
Kennisgeving van de beslissingen aan de aanvrager
1. Elk orgaan stelt de aanvrager in overeenstemming met de wetgeving die het toepast in kennis van de beslissing die het heeft genomen. In elke beslissing worden de toegestane rechtsmiddelen en beroepstermijnen vermeld. Zodra het contactorgaan in kennis is gesteld van de beslissing van elk orgaan, zendt het een samenvatting van deze beslissingen aan de aanvrager en aan de overige betrokken organen toe. Een modelsamenvatting wordt opgesteld door de Administratieve Commissie. De aanvrager krijgt de samenvatting toegezonden in de taal van het orgaan of, op verzoek van de aanvrager, in een taal naar zijn keuze, die overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag als officiële taal van de instellingen van de Gemeenschap is erkend.
2. De aanvrager die, na ontvangst van de samenvatting, meent in zijn rechten te zijn benadeeld door de wisselwerking tussen de beslissingen van twee of meer organen, heeft het recht om, binnen de termijnen die daartoe in hun wetgeving zijn gesteld, de beslissingen door de betrokken organen te laten heroverwegen. De termijnen gaan in op de datum van ontvangst van de samenvatting. De aanvrager wordt schriftelijk in kennis gesteld van het resultaat van de heroverweging.
Artikel 49
Vaststelling van de mate van invaliditeit
1. In geval van toepassing van artikel 46, lid 3, van de basisverordening, is het contactorgaan als enige bevoegd de beslissing omtrent de mate van invaliditeit van de aanvrager te nemen indien de door dit orgaan toegepaste wetgeving in bijlage VII bij de basisverordening is vermeld; is dit niet het geval, dan is het orgaan bevoegd waarvan de wetgeving in die bijlage is vermeld en waaraan de aanvrager het laatst onderworpen was. Het orgaan neemt deze beslissing zodra het in staat is te bepalen of de voorwaarden zijn vervuld die in de door het orgaan toegepaste wetgeving worden gesteld voor het ingaan van het recht, in voorkomend geval met inachtneming van de artikelen 6 en 51 van de basisverordening. Het stelt de andere betrokken organen onverwijld van deze beslissing in kennis.
Indien de in de door het orgaan toegepaste wetgeving gestelde voorwaarden voor het ingaan van het recht, niet zijnde de voorwaarden betreffende de mate van invaliditeit, met inachtneming van de artikelen 6 en 51 van de basisverordening, niet zijn vervuld, deelt het contactorgaan dit onverwijld mee aan het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de aanvrager het laatst onderworpen was. Dit laatste orgaan is bevoegd de beslissing omtrent de mate van invaliditeit van de aanvrager te nemen, indien de in de door dit orgaan toegepaste wetgeving gestelde voorwaarden voor het ingaan van het recht zijn vervuld. Het stelt de andere betrokken organen onverwijld van deze beslissing in kennis.
Bij het bepalen of de voor het ingaan van het recht gestelde voorwaarden zijn vervuld, kan het nodig zijn dat op dezelfde wijze verder wordt teruggegaan tot aan het inzake invaliditeit bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de aanvrager het eerst onderworpen is geweest.
2. Indien artikel 46, lid 3, van de basisverordening niet van toepassing is, kan elk orgaan, volgens de wetgeving die het toepast, de aanvrager door een arts of andere deskundige van eigen keuze te laten onderzoeken, teneinde de mate van invaliditeit te bepalen. Het orgaan van een lidstaat houdt evenwel rekening met de documenten en medische rapporten alsmede met inlichtingen van administratieve aard die door het orgaan van andere lidstaten zijn vergaard alsof deze in zijn eigen lidstaat waren opgesteld.
Artikel 50
Voorlopige betalingen en voorschotten op uitkeringen
1. Onverminderd artikel 7 van de toepassingsverordening wordt door het orgaan dat overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder a), van de basisverordening tijdens de behandeling van een uitkeringsaanvraag vaststelt dat de aanvrager op grond van de door het orgaan toegepaste wetgeving recht heeft op een autonome uitkering, deze uitkering onverwijld betaald. Deze betaling wordt als voorlopig beschouwd als het bedrag nog aan wijzigingen onderhevig kan zijn afhankelijk van het resultaat van de behandeling van de aanvraag.
2. Indien uit de beschikbare inlichtingen blijkt dat de aanvrager recht heeft op een uitkering van een orgaan op grond van artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening, betaalt dat orgaan hem een voorschot dat zo dicht mogelijk het bedrag benadert dat vermoedelijk op grond van artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening zal worden uitbetaald.
3. Elk orgaan dat op grond van lid 1 of 2 verplicht is voorlopige uitkeringen of een voorschot te betalen, stelt de aanvrager hiervan onverwijld in kennis, waarbij het uitdrukkelijk diens aandacht vestigt op het voorlopige karakter van de genomen maatregel en op de rechtsmiddelen die daartegen op grond van de door het orgaan toegepaste wetgeving openstaan.
Artikel 51
Herberekening van uitkeringen
1. In geval van een herberekening van uitkeringen op grond van artikel 48, leden 3 en 4, artikel 50, lid 4, en artikel 59, lid 1, van de basisverordening is artikel 50 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
2. In geval van herberekening, intrekking of schorsing van de uitkering stelt het orgaan dat de beslissing heeft genomen de betrokkene hiervan onverwijld in kennis; ook informeert dat orgaan elk der organen ten aanzien waarvan de betrokkene een recht heeft.
Artikel 52
Maatregelen ter bespoediging van het proces rondom de pensioenberekening
1. Teneinde de behandeling van aanvragen en de betaling van uitkeringen te vergemakkelijken en te bespoedigen, zullen de organen waarvan de wetgeving op een persoon van toepassing is geweest:
a) |
de identiteitsgegevens van personen die onderworpen raken aan de wetgeving van een andere lidstaat uitwisselen met of beschikbaar stellen aan de organen van andere lidstaten; tezamen zorgen zij ervoor dat deze identiteitsgegevens bewaard blijven en overeenstemmen, of, indien dit niet mogelijk is, geven zij de betrokkenen rechtstreeks toegang tot hun identiteitsgegevens; |
b) |
ruim voordat de minimum pensioengerechtigde of een in nationale wetgeving nader te bepalen leeftijd is bereikt, worden gegevens met betrekking tot de pensioenrechten van personen die onderworpen zijn geweest aan de wetgeving van twee of meer lidstaten (vervulde tijdvakken of andere belangrijke elementen) uitwisselen met of beschikbaar stellen aan de betrokkenen en de organen van andere lidstaten, of, indien dit niet mogelijk is, zullen de organen deze personen inlichten over of in staat stellen zich vertrouwd te maken met hun toekomstige recht op uitkering. |
2. Voor de toepassing van lid 1 bepaalt de Administratieve Commissie welke informatie wordt uitgewisseld of beschikbaar wordt gesteld en volgens welke procedures en mechanismen dat geschiedt, rekening houdend met de kenmerken, de administratieve en technische aspecten van de organisatie en de technologische middelen waarover de nationale pensioenregelingen beschikken. De Administratieve Commissie verzekert de tenuitvoerlegging van deze pensioenregelingen door verder toe te zien op de genomen maatregelen en de toepassing daarvan.
3. Voor de toepassing van lid 1 wordt de in dit artikel bedoelde informatie verstrekt aan het orgaan van de eerste lidstaat waar een persoon een Persoonlijk Identificatienummer (PIN) ten behoeve van het beheer van de sociale zekerheid heeft ontvangen.
Artikel 53
Coördinatiemaatregelen binnen de lidstaten
1. Onverminderd artikel 51 van de basisverordening worden in voorkomende gevallen de voorschriften van de nationale wetgeving toegepast aan de hand waarvan wordt bepaald welk orgaan verantwoordelijk is, welke regeling van toepassing is of welke verzekeringstijdvakken aan een specifieke regeling worden toegewezen, en worden uitsluitend de op grond van de wetgeving van de bewuste lidstaat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking genomen.
2. De bepalingen van de basisverordening en de toepassingsverordening laten de voorschriften van de nationale wetgeving voor de coördinatie tussen de bijzondere stelsels voor ambtenaren en het algemene stelsel voor werknemers onverlet.
HOOFDSTUK V
Werkloosheidsuitkeringen
Artikel 54
Samentelling van tijdvakken en berekening van de uitkering
1. Artikel 12, lid 1, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing op artikel 61 van de basisverordening. Onverminderd de onderliggende verplichtingen van de betrokken organen, kan de betrokkene aan het bevoegde orgaan een document overleggen dat is afgegeven door het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden onderworpen was, en waarin de op grond van die wetgeving vervulde tijdvakken worden vermeld.
2. Voor de toepassing van artikel 62, lid 3, van de basisverordening deelt het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de betrokkene tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst uitgeoefende werkzaamheden onderworpen was, aan het orgaan van de woonplaats op diens verzoek onverwijld alle voor de berekening van de werkloosheidsuitkering nodige gegevens mede die het in de lidstaat waar het gevestigd is kan verkrijgen, met name het bedrag van het ontvangen loon of beroepsinkomen.
3. Voor de toepassing van artikel 62 van de basisverordening en onverminderd artikel 63 daarvan, houdt het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving bepaalt dat de hoogte van de uitkering varieert naargelang het aantal gezinsleden, eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die in een andere lidstaat wonen, alsof zij in de bevoegde lidstaat woonden. Deze bepaling is niet van toepassing als in de lidstaat waar de gezinsleden wonen, een andere persoon recht heeft op een werkloosheidsuitkering bij de berekening waarvan met het aantal gezinsleden rekening is gehouden.
Artikel 55
Voorwaarden voor en beperkingen van het behoud van het recht op uitkering van de werkloze die zich naar het grondgebied van een andere lidstaat begeeft
1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 64 van de basisverordening stelt de werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft, vóór zijn vertrek het bevoegde orgaan daarvan in kennis en verzoekt hij dit orgaan om een document waaruit blijkt dat hij onder de in artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening vastgestelde voorwaarden het recht op de uitkering behoudt.
Dit orgaan informeert de betrokkene over de verplichtingen die op hem rusten, en verstrekt hem het document, waarin met name worden vermeld:
a) |
de datum met ingang waarvan de werkloze niet langer ter beschikking staat van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde staat; |
b) |
de overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening toegestane termijn voor de inschrijving als werkzoekende in de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven; |
c) |
het maximumtijdvak gedurende welk het recht op uitkeringen kan worden behouden overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder c), van de basisverordening; |
d) |
de omstandigheden die het recht op uitkeringen kunnen beïnvloeden. |
2. De werkloze schrijft zich overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening in als werkzoekende bij de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen hij zich begeeft, en verstrekt het orgaan van deze lidstaat het in lid 1 bedoelde document. Indien hij overeenkomstig lid 1 het bevoegde orgaan heeft geïnformeerd, maar het document niet heeft verstrekt, wordt door het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, de nodige informatie ingewonnen bij het bevoegde orgaan.
3. De diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven om daar werk te zoeken, informeren de werkloze over zijn verplichtingen.
4. Het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, zendt het bevoegde orgaan onmiddellijk een document met de datum van inschrijving van de werkloze bij de diensten voor arbeidsvoorziening en zijn nieuwe adres.
Indien zich in het tijdvak dat de werkloze recht heeft op behoud van zijn uitkering, een omstandigheid voordoet die het recht op uitkering kan beïnvloeden, zendt het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven aan het bevoegde orgaan en aan de betrokkene onmiddellijk een document met de desbetreffende informatie.
Op verzoek van het bevoegde orgaan verstrekt het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven elke maand relevante informatie over het verdere verloop van diens situatie, met name of deze nog steeds is ingeschreven bij de diensten voor arbeidsvoorziening en of hij zich houdt aan de georganiseerde controleprocedures.
5. Het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, voert de controles uit of laat deze uitvoeren alsof het een werkloze betrof die uitkeringen ontvangt op grond van de door dit orgaan toegepaste wetgeving. In voorkomend geval stelt het bevoegde orgaan onmiddellijk in kennis wanneer een omstandigheid als bedoeld in lid 1, onder d), zich voordoet.
6. De bevoegde autoriteiten of de bevoegde organen van twee of meer lidstaten kunnen onderling specifieke procedures en termijnen voor het verder volgen van de situatie van de werkloze overeenkomen, alsmede andere maatregelen om het zoeken van werk door werklozen die zich op grond van artikel 64 van de basisverordening naar een van deze lidstaten begeven, te stimuleren.
Artikel 56
De werkloze die in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde
1. Indien de werkloze overeenkomstig artikel 65, lid 2, van de basisverordening besluit zich ook ter beschikking te stellen van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar hij het laatst, al dan niet in loondienst, werkzaam is geweest, door zich daar als werkzoekende in te schrijven, stelt hij het orgaan en de diensten voor arbeidsvoorziening van de woonplaats daarvan in kennis.
Op verzoek van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar de betrokkene het laatst, al dan niet in loondienst, werkzaam is geweest, geven de diensten voor arbeidsvoorziening van de woonplaats de relevante informatie door over de inschrijving van de werkloze en diens pogingen om werk te vinden.
2. Wanneer de in de betrokken lidstaten toepasselijke wetgeving vereist dat een werkloze aan bepaalde verplichtingen voldoet en/of werk zoekt, wordt voorrang verleend aan de verplichtingen en/of de pogingen om werk te vinden in de lidstaat van de woonplaats.
Het feit dat een werkloze in de lidstaat waar hij het laatst werkzaam is geweest, niet heeft voldaan aan alle verplichtingen en/of geen werk heeft gezocht, heeft geen invloed op de in de lidstaat van de woonplaats toegekende uitkeringen.
3. Voor de toepassing van artikel 65, lid 5, onder b), van de basisverordening deelt het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de werknemer het laatst onderworpen is geweest, het orgaan van de e woonplaats op diens verzoek mede of de werknemer recht heeft op uitkeringen op grond van artikel 64 van de basisverordening.
Artikel 57
Voorschriften voor de toepassing van de artikelen 61, 62, 64 en 65 van de basisverordening met betrekking tot onder een bijzonder stelsel voor ambtenaren vallende personen
1. De artikelen 54 en 55 van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing op personen die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren vallen.
2. Artikel 56 van de toepassingsverordening is niet van toepassing op personen die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren vallen. De werkloze die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren valt, volledig of gedeeltelijk werkloos is en gedurende zijn laatste werkzaamheden in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde, heeft recht op de op grond van het bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren verstrekte uitkeringen volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat alsof hij in die lidstaat woonde. Deze uitkeringen worden door het bevoegde orgaan voor eigen rekening verleend.
HOOFDSTUK VI
Gezinsuitkeringen
Artikel 58
Prioriteitsregels bij samenloop
Voor de toepassing van artikel 68, lid 1, onder b), punten i) en ii), van de basisverordening berekent elke betrokken lidstaat, wanneer de volgorde van prioriteit niet aan de hand van de woonplaats van de kinderen kan worden vastgesteld, het bedrag van de uitkeringen; daarbij wordt ook rekening gehouden met de kinderen die niet op zijn grondgebied wonen. Bij het toepassen van artikel 68, lid 1, onder b), punt i), betaalt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving in de hoogste uitkeringen voorziet, het gehele bedrag van die uitkeringen uit. Het bevoegde orgaan van de andere lidstaat vergoedt dat orgaan, binnen de grenzen van de in de wetgeving van die lidstaat voorziene bedragen, de helft van dat bedrag.
Artikel 59
Voorschriften in geval van wijziging van de toepasselijke wetgeving en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen
1. Indien, in de loop van een kalendermaand, de toepasselijke wetgeving van een andere lidstaat toepasselijk wordt en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen van de ene lidstaat naar de andere overgaat, ongeacht de in de wetgeving van die lidstaten bepaalde vervaldagen voor de betaling van gezinsuitkeringen, blijft het orgaan dat de gezinsuitkeringen heeft betaald op grond van de wetgeving waaronder de uitkeringen aan het begin van de maand zijn toegekend, deze betalen tot het einde van de lopende maand.
2. Het deelt het orgaan van de andere betrokken lidstaat of lidstaten mede met ingang van welke datum het de betaling van de gezinsuitkeringen in kwestie beëindigt. De betaling door de andere betrokken lidstaat of lidstaten gaat in op die datum.
Artikel 60
Procedure voor toepassing van de artikelen 67 en 68 van de basisverordening
1. De aanvraag om gezinsuitkeringen wordt gericht aan het bevoegde orgaan. Voor de toepassing van de artikelen 67 en 68 van de basisverordening wordt rekening gehouden met de situatie van het gehele gezin alsof alle betrokkenen onderworpen zijn aan de wetgeving van de betrokken lidstaat en er verblijven, vooral wat het recht van een persoon om deze uitkeringen aan te vragen betreft. Indien een persoon die gerechtigd is om de uitkeringen aan te vragen dit recht niet uitoefent, houdt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is rekening met een aanvraag om gezinsuitkeringen die is ingediend door de andere ouder, een als ouder beschouwde persoon of een persoon of instelling die de voogdij over het kind of de kinderen uitoefent.
2. Het orgaan waarbij een aanvraag overeenkomstig lid 1 is ingediend, onderzoekt deze op grond van de gedetailleerde informatie die door de aanvrager is verstrekt, rekening houdend met de algehele feitelijke en wettelijke situatie van het gezin van de aanvrager.
Indien dat orgaan concludeert dat zijn wetgeving overeenkomstig artikel 68, leden 1 en 2, van de basisverordening prioritair van toepassing is, verstrekt het de gezinsuitkeringen overeenkomstig de wetgeving die het toepast.
Indien het bevoegde orgaan oordeelt dat de betrokkene op grond van de wetgeving van een andere lidstaat overeenkomstig artikel 68, lid 2, van de basisverordening mogelijk recht heeft op aanvullende toeslag, zendt het de aanvraag onverwijld door aan het bevoegde orgaan van die lidstaat en informeert het de betrokkene. Het stelt tevens het orgaan van de andere lidstaat in kennis van zijn besluit betreffende de aanvraag en het bedrag van de uitbetaalde gezinsuitkeringen.
3. Indien het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend, oordeelt dat zijn wetgeving toepasselijk is, maar niet prioritair van toepassing is overeenkomstig artikel 68, leden 1 en 2, van de basisverordening, neemt het onverwijld een voorlopig besluit betreffende de van toepassing zijnde prioriteitsregels, en zendt het de aanvraag overeenkomstig artikel 68, lid 3, van de basisverordening door naar het orgaan van de andere lidstaat en stelt het de aanvrager daarvan tevens in kennis. Laatstgenoemd orgaan bepaalt binnen twee maanden zijn standpunt ten aanzien van het genomen voorlopige besluit.
Indien het orgaan waaraan de aanvraag is doorgezonden, binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag geen standpunt inneemt, is het bovengenoemde voorlopige besluit van toepassing en betaalt het orgaan de uitkeringen waarin zijn wetgeving voorziet en stelt het het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend in kennis van het bedrag van de uitbetaalde uitkeringen.
4. In geval van meningsverschil tussen de betrokken organen over welke wetgeving prioritair van toepassing is, is artikel 6, leden 2 tot en met 5, van de toepassingsverordening van toepassing. In dit verband is het in artikel 6, lid 2, van de toepassingsverordening genoemde orgaan van de woonplaats het orgaan van de woonplaats van het kind of de kinderen.
5. Het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald voor een hoger bedrag dan uiteindelijk voor zijn rekening komt, kan zich volgens de procedure van artikel 73 van de toepassingsverordening tot het primair verantwoordelijke orgaan richten om het te veel betaalde terug te vorderen.
Artikel 61
Procedure voor toepassing van artikel 69 van de basisverordening
Voor de toepassing van artikel 69 van de basisverordening stelt de Administratieve Commissie een lijst op van de aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen voor wezen die onder dat artikel vallen. Indien de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan dat prioritair bevoegd is niet voorziet in de toekenning van dergelijke aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen, zendt het elke aanvraag voor gezinsbijslagen, vergezeld van alle nodige documenten en inlichtingen, onverwijld door aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de betrokkene het langst onderworpen is geweest en die voorziet in dergelijke aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen voor wezen. In bepaalde gevallen kan dit betekenen dat onder dezelfde voorwaarden verder moet worden teruggegaan tot aan het orgaan van de lidstaat onder wiens wetgeving de betrokkene zijn kortste tijdvak van verzekering of wonen heeft vervuld.
TITEL IV
FINANCIËLE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Vergoeding van de kosten voor prestaties op grond van de artikelen 35 en 41 van de basisverordening
Afdeling 1
Vergoeding op basis van de werkelijke uitgaven
Artikel 62
Beginselen
1. Voor de toepassing van artikel 35 en artikel 41 van de basisverordening wordt het werkelijke bedrag van de uitgaven voor de verleende verstrekkingen door het bevoegde orgaan aan het orgaan dat genoemde verstrekkingen heeft verleend, vergoed, zoals dit bedrag uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt, behoudens wanneer artikel 63 van de toepassingsverordening van toepassing is.
2. Indien het gehele of een gedeelte van het werkelijke bedrag van de uitgaven voor de in lid 1 bedoelde verstrekkingen niet blijkt uit de boekhouding van het orgaan dat deze heeft verleend, wordt het te vergoeden bedrag bepaald op basis van een vast bedrag dat wordt vastgesteld op grond van alle ter zake dienende referenties die aan de beschikbare gegevens zijn ontleend. De Administratieve Commissie beoordeelt de grondslagen die voor de berekening van de vaste bedragen dienen, en stelt de hoogte ervan vast.
3. Voor de vergoeding kunnen geen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan die welke gelden voor de verstrekkingen verleend aan verzekerden die zijn onderworpen aan de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan dat de in lid 1 bedoelde verstrekkingen heeft verleend.
Afdeling 2
Vergoeding op basis van vaste bedragen
Artikel 63
Vaststelling van de betrokken lidstaten
1. De in artikel 35, lid 2, van de basisverordening bedoelde lidstaten met zodanige juridische of administratieve structuren dat toepassing van vergoeding op grond van de werkelijke uitgaven niet passend is, worden vermeld in bijlage 3 bij de toepassingsverordening.
2. Voor de in bijlage 3 bij de toepassingsverordening vermelde lidstaten worden de bedragen van de verstrekkingen aan
a) |
gezinsleden die niet in dezelfde lidstaat als de verzekerde wonen, als bedoeld in artikel 17 van de basisverordening, en aan |
b) |
gepensioneerden en hun gezinsleden, als bedoeld in artikel 24, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van de basisverordening, |
door de bevoegde organen vergoed aan de organen die deze verstrekkingen hebben verleend, op basis van een voor elk kalenderjaar vastgesteld vast bedrag. Dit vaste bedrag moet het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benaderen.
Artikel 64
Methode voor de berekening van de vaste maandelijkse bedragen en van het vaste totaalbedrag
1. Voor elke crediteurlidstaat wordt het vaste maandelijkse bedrag per persoon (Fi) voor een kalenderjaar vastgesteld door de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Yi), opgesplitst per leeftijdsklasse (i), te delen door 12 en door op het resultaat een aftrek (X) toe te passen volgens de volgende formule:
Fi = Yi*1/12*(1 – X)
waarbij:
— |
index i (waarden i = 1, 2 en 3) staat voor de drie leeftijdsklassen die voor de berekening van de vaste bedragen worden gehanteerd: i = 1: personen onder de 20 jaar i = 2: personen tussen 20 en 64 jaar i = 3: personen van 65 jaar en ouder; |
— |
Yi staat voor de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in leeftijdsklasse i, zoals gedefinieerd in lid 2; |
— |
de coëfficiënt X (0,20 of 0,15) staat voor de toegepaste aftrek, zoals omschreven in lid 3. |
2. De gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Yi) in leeftijdsklasse i worden verkregen door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van de crediteurlidstaat zijn verleend aan alle personen van de betreffende leeftijdsklasse die onder zijn wetgeving vallen en op zijn grondgebied wonen, te delen door het gemiddelde aantal betrokkenen in deze leeftijdsklasse in het kalenderjaar in kwestie. De berekening wordt gebaseerd op de uitgaven uit hoofde van de in artikel 23 van de toepassingsverordening bedoelde stelsels.
3. De op het vaste maandelijkse bedrag toe te passen aftrek is in beginsel gelijk aan 20 % (X = 0,20). Deze aftrek is gelijk aan 15 % (X = 0,15) voor gepensioneerden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde lidstaat niet in bijlage IV bij de basisverordening wordt vermeld.
4. Voor elke debiteurlidstaat is het vaste totaalbedrag voor een kalenderjaar de som van de producten die worden verkregen door in elke leeftijdsklasse i de vastgestelde vaste maandelijkse bedragen per persoon te vermenigvuldigen met het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurlidstaat in die leeftijdsklasse is vervuld.
Het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurlidstaat is vervuld is de som van de kalendermaanden in een kalenderjaar waarin de betrokkenen vanwege hun woonplaats op het grondgebied van de crediteurlidstaat in aanmerking kwamen voor verstrekkingen op dat grondgebied voor rekening van de debiteurlidstaat. Deze maanden worden vastgesteld aan de hand van een inventaris die voor dit doel wordt bijgehouden door het orgaan van de woonplaats, zulks op basis van de door het bevoegde orgaan verstrekte bewijsstukken inzake de rechten van de rechthebbenden.
5. Uiterlijk 1 mei 2015 dient de Administratieve Commissie een specifiek verslag in over de toepassing van dit artikel, en met name over de in lid 3 bedoelde aftrekken. Op basis van dat verslag kan de Administratieve Commissie een voorstel indienen met wijzigingen die nodig kunnen blijken om ervoor te zorgen dat de berekening van de vaste bedragen de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert en dat de in lid 3 bedoelde aftrekken geen aanleiding geven tot onevenwichtige betalingen of dubbele betalingen voor de lidstaten.
6. De Administratieve Commissie bepaalt volgens welke methoden en op welke wijze de in de leden 1 tot en met 5 bedoelde factoren voor de berekening van de vaste bedragen worden vastgesteld.
7. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kunnen de lidstaten de artikelen 94 en 95 van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad voor de berekening van het vaste bedrag blijven toepassen tot 1 mei 2015, op voorwaarde dat de in lid 3 vastgelegde aftrek wordt toegepast.
Artikel 65
Kennisgeving van de gemiddelde jaarlijkse kosten
1. Het bedrag van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in elke leeftijdsklasse voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het eind van het tweede jaar na het jaar in kwestie aan de Rekencommissie meegedeeld. Bij niet-inachtneming van deze termijnen wordt het bedrag gehanteerd van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon dat de Administratieve Commissie laatstelijk voor een jaar daarvoor heeft vastgesteld.
2. De gemiddelde jaarlijkse kosten, vastgesteld in overeenstemming met lid 1, worden elk jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Afdeling 3
Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 66
Procedure voor de vergoeding tussen organen onderling
1. De vergoeding tussen de betrokken lidstaten vindt zo snel mogelijk plaats. Elk betrokken orgaan is verplicht de schuldvorderingen vóór de in deze afdeling vermelde termijnen te vergoeden zodra het daartoe in de mogelijkheid verkeert. Een betwisting betreffende een bepaalde schuldvordering mag de vergoeding van een andere schuldvordering of andere schuldvorderingen niet in de weg staan.
2. De in de artikelen 35 en 41 van de basisverordening bedoelde vergoedingen tussen de organen van de lidstaten lopen via het verbindingsorgaan. Er kan worden voorzien in een afzonderlijk verbindingsorgaan voor vergoedingen op grond van artikel 35 en artikel 41 van de basisverordening.
Artikel 67
Termijnen voor de indiening en betaling van schuldvorderingen
1. De op grond van de werkelijke uitgaven vastgestelde schuldvorderingen worden uiterlijk 12 maanden na afloop van het kalenderhalfjaar waarin deze vorderingen in de rekeningen van het crediteurorgaan zijn ingeschreven, bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat ingediend.
2. De voor een kalenderjaar op grond van vaste bedragen vastgestelde schuldvorderingen moeten bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat worden ingediend binnen 12 maanden na de maand waarin de gemiddelde kosten voor het jaar in kwestie in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. De in artikel 64, lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde inventarissen worden uiterlijk aan het eind van het jaar volgend op het referentiejaar ingediend.
3. In het in artikel 6, lid 5, tweede alinea, van de toepassingsverordening bedoelde geval neemt de in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgelegde termijn geen aanvang voordat het bevoegde orgaan is vastgesteld.
4. Schuldvorderingen die na de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen worden ingediend, worden niet in aanmerking genomen.
5. De schuldvorderingen worden door het debiteurorgaan binnen 18 maanden na afloop van de maand waarin zij bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat zijn ingediend, betaald aan het in artikel 66 van de toepassingsverordening bedoelde verbindingsorgaan van de crediteurlidstaat. Dit geldt niet voor de schuldvorderingen die het debiteurorgaan om een gegronde reden binnen deze termijn heeft afgewezen.
6. Betwistingen betreffende een schuldvordering worden geregeld uiterlijk binnen 36 maanden na de maand waarin de schuldvordering is ingediend.
7. De Rekencommissie faciliteert de definitieve afsluiting van de rekeningen in gevallen waarin er geen regeling binnen de in lid 6 vastgelegde termijn kan worden getroffen, en zij geeft op gemotiveerd verzoek van een van de partijen haar advies over een betwisting binnen zes maanden na de maand waarin de zaak aan haar is voorgelegd.
Artikel 68
Moratoire interesten en interesten op voorschotten
1. Vanaf het einde van de in artikel 67, lid 5, van de toepassingsverordening vastgelegde periode van 18 maanden, kan door het crediteurorgaan interest worden geïnd op openstaande schuldvorderingen, tenzij het debiteurorgaan binnen zes maanden vanaf het einde van de maand waarin de schuldvordering is ingediend, een voorschot heeft betaald van ten minste 90 % van de totale schuldvordering ingediend uit hoofde van artikel 67, lid 1 of 2, van de toepassingsverordening. Voor de gedeelten van de schuldvordering die buiten het voorschot vallen, kan enkel interest worden aangerekend vanaf het einde van de in artikel 67, lid 6, van de toepassingsverordening vastgelegde periode van 36 maanden.
2. De interest wordt berekend op basis van de referentievoet die door de Europese Centrale Bank wordt toegepast op haar belangrijkste herfinancieringsverrichtingen. De toegepaste referentievoet is die welke geldt op de eerste dag van de maand waarin de betaling verschuldigd is.
3. Een verbindingsorgaan kan niet worden verplicht een voorschot als bedoeld in lid 1 te aanvaarden. Indien het verbindingsorgaan zulk een aanbod afwijst, heeft het crediteurorgaan evenwel niet meer het recht om moratoire interesten in verband met de betrokken schuldvorderingen aan te rekenen buiten het bepaalde in de tweede zin van lid 1.
Artikel 69
Afsluiting van de jaarrekeningen
1. Overeenkomstig artikel 72, onder g), van de basisverordening stelt de Administratieve Commissie op basis van het verslag van de Rekencommissie voor elk kalenderjaar een stand van de schuldvorderingen op. Hiertoe delen de verbindingsorganen de Rekencommissie binnen de door haar vastgestelde termijnen en op de door haar vastgestelde wijze het bedrag mede van de ingediende, betaalde of betwiste schuldvorderingen (crediteurpositie) enerzijds, en het bedrag van de ontvangen, betaalde of betwiste schuldvorderingen (debiteurpositie) anderzijds.
2. De Administratieve Commissie kan elk onderzoek laten instellen, dienstig voor de controle op de statistische en boekhoudkundige gegevens, aan de hand waarvan de jaarlijkse stand van de schuldvorderingen bedoeld in lid 1 wordt opgesteld, inzonderheid om na te gaan of deze gegevens in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze titel.
HOOFDSTUK II
Vergoeding van werkloosheidsuitkeringen op grond van artikel 65 van de basisverordening
Artikel 70
Vergoeding van werkloosheidsuitkeringen
Bij ontstentenis van het in artikel 65, lid 8, van de basisverordening bedoelde akkoord richt het orgaan van de woonplaats aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de rechthebbende het laatst onderworpen is geweest, een verzoek om vergoeding van werkloosheidsuitkeringen op grond van artikel 65, leden 6 en 7, van de basisverordening. Het verzoek wordt gedaan binnen zes maanden na het einde van het kalenderhalfjaar waarin de laatste betaling van de werkloosheidsuitkering, waarvan terugbetaling wordt verzocht, is verricht. Het verzoek vermeldt het bedrag van de uitkeringen die gedurende de in artikel 65, leden 6 en 7, van de basisverordening bedoelde tijdvakken van drie of vijf maanden zijn betaald, het tijdvak waarover deze uitkeringen zijn betaald en de identificatiegegevens van de werkloze. De aanvragen worden ingediend en betaald via de verbindingsorganen van de betrokken lidstaten.
Verzoeken die na de in de eerste alinea genoemde termijn worden ingediend, behoeven niet in aanmerking te worden genomen.
Artikel 66, lid 1, en artikel 67, leden 5 tot en met 7, van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing.
Na afloop van de in artikel 67, lid 5, van de toepassingsverordening bedoelde periode van 18 maanden kan het crediteurorgaan de nog openstaande schuldvorderingen vermeerderen met interest. De interest wordt berekend overeenkomstig artikel 68, lid 2, van deze verordening.
Het maximumbedrag van de in de derde zin van artikel 65, lid 6, van de basisverordening bedoelde vergoeding is per geval het bedrag van de uitkering waarop een betrokkene recht zou hebben op grond van de wetgeving van de lidstaat waaraan hij het laatst was onderworpen, indien hij geregistreerd was bij de diensten voor arbeidsvoorziening van die lidstaat. In de betrekkingen tussen de in bijlage 5 bij de toepassingsverordening vermelde lidstaten stellen de bevoegde organen van één van deze lidstaten aan de wetgeving waarvan de betrokkene het laatst was onderworpen, echter het maximumbedrag per geval vast op basis van het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkeringen die in het voorgaande kalenderjaar onder de wetgeving van die lidstaat werden verstrekt.
HOOFDSTUK III
Terugvordering van ten onrechte verstrekte prestaties, terug- en invordering van voorlopige betalingen en premies, verrekening en bijstand bij terug- en invordering
Afdeling 1
Beginselen
Artikel 71
Gemeenschappelijke bepalingen
Voor de toepassing van artikel 84 van de basisverordening en binnen het bij dit artikel vastgestelde kader vindt de invordering van schuldvorderingen zoveel mogelijk plaats door middel van verrekening, zowel tussen de organen van de lidstaten, als ten aanzien van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon overeenkomstig de artikelen 72 tot en met 74 van de toepassingsverordening. Wanneer de schuldvordering geheel of gedeeltelijk niet door middel van de verrekening kan worden geïnd, wordt het resterende deel van de verschuldigde bedragen ingevorderd overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 85 van de toepassingsverordening.
Afdeling 2
Verrekening
Artikel 72
Ten onrechte ontvangen prestaties
1. Indien het orgaan van een lidstaat aan een persoon onverschuldigd uitkeringen heeft verstrekt, dan kan dit orgaan, op de wijze en binnen de grenzen als bepaald in de door dit orgaan toegepaste wetgeving, aan het orgaan van een andere lidstaat dat verantwoordelijk is voor het betalen van uitkeringen aan de betrokkene, verzoeken om, ongeacht de tak van de sociale zekerheid in het kader waarvan de uitkeringen worden betaald, het onverschuldigde bedrag in te houden op eventuele achterstallige of lopende betalingen aan de betrokkene. Het orgaan van de laatstgenoemde lidstaat houdt het bedrag in op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast alsof het door dit orgaan zelf te veel betaalde bedragen betreft, en maakt het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen heeft uitbetaald.
2. In afwijking van lid 1 kan het orgaan van een lidstaat, indien het een persoon een onverschuldigd uitkeringsbedrag heeft uitbetaald bij de vaststelling of de herziening van een invaliditeitsuitkering of een oudersdoms- of nabestaandenpensioen op grond van titel III, hoofdstukken 4 en 5, van de basisverordening, het orgaan van een andere lidstaat dat verantwoordelijk is voor de betaling van een overeenkomstige uitkering aan de betrokkene, verzoeken het onverschuldigd betaalde bedrag in te houden op de aan de betrokken persoon verschuldigde achterstallige bedragen. Nadat het laatstgenoemde orgaan het orgaan dat een onverschuldigd bedrag heeft betaald, op de hoogte heeft gesteld van deze achterstallige betalingen, deelt de instelling die het onverschuldigde bedrag heeft betaald binnen twee maanden het verschuldigde bedrag mede. Indien het orgaan dat achterstallige bedragen verschuldigd is, de mededeling binnen de termijn ontvangt, draagt het het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen had uitbetaald. Na het verstrijken van de termijn worden de achterstallige bedragen onverwijld aan de betrokkene uitbetaald.
3. Indien een persoon in een lidstaat sociale bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin hij op grond van de wetgeving van een andere lidstaat recht op prestaties had, kan het orgaan dat de bijstand heeft verleend en een wettelijk verhaalsrecht heeft ten aanzien van de uitkeringen die aan de betrokkene verschuldigd zijn, aan het orgaan van een andere lidstaat dat prestaties aan hem verschuldigd is, verzoeken het voor bijstand uitgegeven bedrag in te houden op de sommen die lidstaat aan de betrokkene betaalt.
Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op het gezinslid van een betrokken persoon dat op het grondgebied van een lidstaat bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin de verzekerde vanwege dat gezinslid op grond van de wetgeving van een andere lidstaat recht op uitkeringen had.
Het orgaan van een lidstaat dat een onverschuldigd bedrag aan bijstand heeft betaald, zendt een verklaring met daarin het hem verschuldigde bedrag aan het orgaan van de andere lidstaat, dat dit bedrag inhoudt, op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de door dit orgaan toegepaste wetgeving, en het ingehouden bedrag onverwijld overmaakt aan het orgaan dat het onverschuldigde bedrag had uitbetaald.
Artikel 73
Voorlopige betaalde prestaties in geld of voorlopig betaalde premies
1. Met het oog op de toepassing van artikel 6 van de toepassingsverordening stelt het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald, hoogstens drie maanden nadat de toepasselijke wetgeving of het voor de betaling van de uitkeringen verantwoordelijke orgaan is vastgesteld, een verklaring op met daarin het bedrag dat voorlopig is betaald, en stuurt deze verklaring aan het als bevoegd aangemerkte orgaan.
Het orgaan dat is aangemerkt als bevoegd voor de betaling van de uitkeringen, houdt het uit hoofde van de voorlopige betaling verschuldigde bedrag in op de achterstallige betalingen van de overeenkomstige uitkeringen die het aan de betrokkene verschuldigd is en maakt onverwijld het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de voorlopige uitkeringen heeft betaald.
Indien de voorlopig betaalde uitkeringen de achterstallige betalingen overtreffen of indien er geen achterstallige betalingen zijn, houdt het als bevoegd aangemerkte orgaan het bedrag in op de lopende betalingen onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast, en maakt het het ingehouden bedrag onverwijld over aan het orgaan dat de voorlopige uitkeringen heeft betaald.
2. Het orgaan dat van een rechtspersoon en/of natuurlijke persoon voorlopige premies heeft ontvangen, gaat pas over tot terugbetaling van de bedragen in kwestie aan de persoon die deze heeft betaald, nadat het bij het als bevoegd aangemerkte orgaan navraag heeft gedaan naar de bedragen die op grond van artikel 6, lid 4, van de toepassingsverordening eventueel aan dit orgaan verschuldigd zijn.
Op verzoek van het als bevoegd aangemerkte orgaan, welk verzoek uiterlijk drie maanden na de vaststelling van de toepasselijke wetgeving wordt ingediend, maakt het orgaan dat voorlopige premies heeft ontvangen, deze premies aan dit orgaan over, opdat deze worden verrekend met de over dezelfde periode door de betrokken rechts- of natuurlijke persoon aan het voor de betrokken periode als bevoegd aangemerkte orgaan verschuldigde premies. De overgemaakte premies worden met terugwerkende kracht geacht betaald te zijn aan het als bevoegd aangemerkte orgaan.
Indien de voorlopig betaalde premies meer bedragen dan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon aan het als bevoegd aangemerkte orgaan verschuldigd is, betaalt het orgaan dat de premies voorlopig had ontvangen, het teveel betaalde bedrag aan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon terug.
Artikel 74
Kosten in verband met verrekening
Er worden geen kosten in rekening gebracht indien de schuld wordt ingevorderd volgens de in de artikelen 72 en 73 van de toepassingsverordening bedoelde verrekeningsmethode.
Afdeling 3
Terug- en Invordering
Artikel 75
Definities en algemene bepaling
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
— |
„schuldvordering”, alle schuldvorderingen betreffende premies of onverschuldigd betaalde of verstrekte prestaties, met inbegrip van interesten, boetes, administratieve sancties, en alle overige lasten en kosten in verband met de schuldvordering overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waaruit de schuldvordering afkomstig is; |
— |
„verzoekende partij”, voor iedere lidstaat elk orgaan dat ten aanzien van een schuldvordering in bovenstaande zin om inlichtingen, notificatie dan wel invordering verzoekt; |
— |
„aangezochte partij”, voor iedere lidstaat elk orgaan waaraan een verzoek om informatie, notificatie dan wel een invordering kan worden gericht. |
2. De verzoeken en daaraan gerelateerde contacten tussen de lidstaten vinden in de regel plaats via de aangewezen organen.
3. De praktische toepassingsmaatregelen, waaronder die met betrekking tot artikel 4 van de toepassingsverordening en die tot vaststelling van het minimumbedrag waarop een verzoek om invordering betrekking kan hebben, worden getroffen door de Administratieve Commissie.
Artikel 76
Verzoek om inlichtingen
1. Op verzoek van de verzoekende partij verstrekt de aangezochte partij alle inlichtingen die voor de verzoekende partij van nut kunnen zijn voor de invordering van haar schuldvordering.
Teneinde deze inlichtingen te verkrijgen, oefent de aangezochte partij de bevoegdheden uit die zijn vastgesteld bij de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke van toepassing zijn voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de eigen lidstaat.
2. Het verzoek om inlichtingen vermeldt de naam, het laatst bekende adres en eventuele andere relevante informatie voor de identificatie van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon waarop de te verstrekken inlichtingen betrekking hebben, alsmede de aard en het bedrag van de schuldvordering uit hoofde waarvan het verzoek wordt ingediend.
3. De aangezochte partij is niet gehouden inlichtingen te verstrekken:
a) |
welke zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de lidstaat waar zij gevestigd is; |
b) |
waarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld, of |
c) |
waarvan mededeling de veiligheid of de openbare orde van de lidstaat zou kunnen aantasten. |
4. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij op de hoogte van de redenen voor het weigeren van een verzoek tot inlichtingen.
Artikel 77
Notificatie
1. Op verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij volgens de in de eigen lidstaat voor de notificatie van overeenkomstige akten en beslissingen geldende regels over tot notificatie aan de geadresseerde van alle akten en beslissingen, met inbegrip van de gerechtelijke, met betrekking tot een schuldvordering en/of de invordering daarvan, die uit de lidstaat van de verzoekende partij afkomstig zijn.
2. Het verzoek tot notificatie vermeldt de naam en het adres van de betrokken geadresseerde en alle andere relevante informatie met betrekking tot diens identiteit waartoe de verzoekende partij normaliter toegang heeft, de aard en het onderwerp van de te notificeren akte of beslissing, en, indien noodzakelijk, naam en adres van de debiteur en alle andere relevante informatie betreffende diens identiteit en de in de akte of de beslissing bedoelde schuldvordering, alsmede alle andere nuttige inlichtingen.
3. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan het verzoek tot notificatie is gegeven en in het bijzonder van de datum waarop de akte of de beslissing aan de geadresseerde is toegezonden.
Artikel 78
Verzoek tot terug- of invordering
1. Het verzoek tot invordering van een schuldvordering dat de verzoekende partij tot de aangezochte partij richt, dient vergezeld te gaan van een officieel exemplaar of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de executoriale titel dat is afgegeven in de lidstaat van de verzoekende partij, alsmede, in voorkomend geval, van het origineel of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van andere voor de invordering nodige documenten.
2. De verzoekende partij kan slechts een verzoek tot invordering indienen:
a) |
indien de schuldvordering of de executoriale titel in haar eigen lidstaat niet wordt betwist, behalve wanneer artikel 81, lid 2, tweede alinea, van de toepassingsverordening wordt toegepast; |
b) |
wanneer zij in de eigen lidstaat de daartoe ter beschikking staande passende invorderingsprocedures heeft ingesteld welke op grond van de in lid 1 bedoelde titel kunnen worden uitgevoerd, en de genomen maatregelen niet tot volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden; |
c) |
indien de in haar eigen wetgeving vastgestelde verjaringstermijn nog niet is overschreden. |
3. In het verzoek tot invordering worden vermeld:
a) |
naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon en/of de derde die houder is van hem toebehorende vermogensbestanddelen; |
b) |
naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de verzoekende partij; |
c) |
een verwijzing naar de executoriale titel die is afgegeven in de lidstaat van de verzoekende partij; |
d) |
aard en bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van hoofdsom, interesten, boetes en administratieve sancties en alle overige lasten en kosten, uitgedrukt in de valuta van de lidstaten van de verzoekende en van de aangezochte partij; |
e) |
de datum waarop de titel aan de geadresseerde is genotificeerd door de verzoekende partij en/of door de aangezochte partij; |
f) |
de datum met ingang waarvan en de periode gedurende welke de executie mogelijk is volgens het geldende recht van de lidstaat van de verzoekende partij; |
g) |
alle overige relevante informatie. |
4. Het verzoek tot invordering bevat voorts een verklaring waarin de verzoekende partij bevestigt dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.
5. De verzoekende partij doet alle nuttige inlichtingen die haar bereiken met betrekking tot de zaak die de aanleiding was voor het verzoek tot invordering, onverwijld aan de aangezochte partij toekomen.
Artikel 79
Executoriale titel van de schuldvordering
1. Overeenkomstig artikel 84, lid 2, van de basisverordening wordt de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks erkend en automatisch behandeld als een executoriale titel van een schuldvordering uit de lidstaat van de aangezochte partij.
2. Onverminderd lid 1 kan de executoriale titel van de schuldvordering, in voorkomend geval en volgens de bepalingen welke van toepassing zijn in de lidstaat van de aangezochte partij, worden bekrachtigd als, erkend als, aangevuld met of vervangen door een op het grondgebied van die lidstaat geldende executoriale titel.
Tenzij de derde alinea van dit lid van toepassing is, beijveren de lidstaten zich om binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek tot invordering de formaliteiten betreffende bekrachtiging, erkenning, aanvulling of vervanging van de titel te vervullen. De lidstaten kunnen het vervullen daarvan niet weigeren indien de executoriale titel in behoorlijke vorm is opgesteld. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij in kennis van de redenen waarom de periode van drie maanden niet kan worden nageleefd.
Ingeval het vervullen van één van deze formaliteiten aanleiding geeft tot een geschil in verband met de schuldvordering en/of de door de verzoekende partij afgegeven executoriale titel, is artikel 81 van de toepassingsverordening van toepassing.
Artikel 80
Wijze en termijnen van betaling
1. De invordering geschiedt in de valuta van de lidstaat van de aangezochte partij. De aangezochte partij dient het volledige door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering aan de verzoekende partij over te maken.
2. De aangezochte partij kan, indien de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten, en na raadpleging van de verzoekende partij, aan de debiteur uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan. De door de aangezochte partij uit hoofde van dit uitstel van betaling geïnde interesten dienen eveneens te worden overgemaakt aan de verzoekende partij.
Met ingang van de datum waarop de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks is erkend overeenkomstig artikel 79, lid 1, van de toepassingsverordening dan wel is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen overeenkomstig artikel 79, lid 2, wordt interest geïnd wegens niet-tijdige betaling op grond van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaat van de aangezochte partij, welke interest eveneens dient te worden overgemaakt aan de verzoekende partij.
Artikel 81
Betwisting met betrekking tot de schuldvordering of de executoriale titel van de schuldvorderingen of betwisting met betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen
1. Indien gedurende de invorderingsprocedure de schuldvordering en/of de in de lidstaat van de verzoekende partij afgegeven executoriale titel door een belanghebbende partij worden betwist, wordt de rechtsvordering door deze partij voor de bevoegde instantie van de lidstaat van de verzoekende partij gebracht, overeenkomstig de in deze laatste lidstaat geldende rechtsregels. Deze rechtsvordering wordt door de verzoekende partij onverwijld aan de aangezochte partij genotificeerd. Bovendien kan de belanghebbende partij de aangezochte partij over de rechtsvordering inlichten.
2. Zodra de aangezochte partij de in lid 1 bedoelde notificatie of informatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende, hetzij van de belanghebbende partij, schorst zij de executieprocedure in afwachting van de beslissing van de op dit gebied bevoegde instantie, tenzij de verzoekende partij overeenkomstig de tweede alinea van dit lid anders verzoekt. Indien de aangezochte partij dit nodig acht, en onverminderd artikel 84 van de toepassingsverordening, kan zij overgaan tot het nemen van conservatoire maatregelen om de invordering te waarborgen, voor zover de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan voor soortgelijke schuldvorderingen.
Niettegenstaande de eerste alinea kan de verzoekende partij overeenkomstig de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken de aangezochte partij verzoeken een betwiste schuldvordering in te vorderen, mits de desbetreffende in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken zulks toelaten. Indien de uitkomst van deze betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende partij gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met de vergoedingen die overeenkomstig de in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wetgeving verschuldigd kunnen zijn.
3. Wanneer de betwisting betrekking heeft op uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen in de lidstaat van de aangezochte partij, wordt de rechtsvordering voor de passende instantie van deze lidstaat gebracht, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat.
4. Wanneer de passende instantie waarvoor de rechtsvordering overeenkomstig lid 1 is gebracht, een gewone of administratieve rechter is, vormt de uitspraak van deze rechter, voor zover zij gunstig is voor de verzoekende partij en zij het mogelijk maakt om de schuldvordering in de lidstaat waar de verzoekende partij gevestigd is, in te vorderen, de „executoriale titel” in de zin van de artikelen 78 en 79 van de toepassingsverordening, en wordt de schuldvordering op grond van deze uitspraak ingevorderd.
Artikel 82
Beperkingen van de bijstand
1. De aangezochte partij is niet gehouden:
a) |
de in de artikelen 78 tot en met 81 van de toepassingsverordening genoemde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering, wegens de situatie van de debiteur, in de lidstaat van de aangezochte partij ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou opleveren, voor zover de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat van de aangezochte partij zulks toelaten voor soortgelijke binnenlandse schuldvorderingen; |
b) |
de in de artikelen 76 tot en met 81 van de toepassingsverordening bedoelde bijstand te verlenen, indien het eerste verzoek op grond van de artikelen 76, 77 en 78 van de toepassingsverordening betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar bestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van vaststelling van de executoriale titel in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat van de verzoekende partij, tot de datum van het verzoek. In gevallen waarin de schuldvordering of de titel wordt betwist, wordt de termijn evenwel berekend vanaf het tijdstip waarop de lidstaat van de verzoekende partij vaststelt dat de schuldvordering of executoriale titel van de schuldvordering niet langer kan worden betwist. |
2. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij op de hoogte van de beweegredenen die zich verzetten tegen het voldoen aan het verzoek om bijstand.
Artikel 83
Verjaring
1. Vraagstukken met betrekking tot de verjaring worden als volgt geregeld:
a) |
wat de schuldvordering en de executoriale titel betreft, volgens de geldende wetgeving van de lidstaat van de verzoekende partij; en tevens |
b) |
wat de uitvoeringsmaatregelen in de lidstaat van de aangezochte partij betreft, volgens de geldende wetgeving van de lidstaat van de aangezochte partij. |
De verjaring overeenkomstig de geldende wetgeving van de lidstaat van de aangezochte partij begint te lopen op de dag waarop de titel rechtstreeks is erkend dan wel is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen overeenkomstig artikel 79 van de toepassingsverordening.
2. De overeenkomstig een verzoek om bijstand door de aangezochte partij genomen maatregelen tot invordering van schuldvorderingen, die, indien zij door de verzoekende partij zouden zijn genomen, tot gevolg zouden hebben gehad dat de verjaring volgens de rechtsregels die gelden in de lidstaat waar de verzoekende partij is gevestigd, zou zijn opgeschort of onderbroken, worden, voor wat dit gevolg betreft, beschouwd als te zijn genomen in deze laatste staat.
Artikel 84
Conservatoire maatregelen
Op met redenen omkleed verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij over tot het nemen van conservatoire maatregelen teneinde de invordering van een schuldvordering te waarborgen, voor zover de in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan.
Voor de uitvoering van de eerste alinea zijn de artikelen 78, 79, 81 en 82 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
Artikel 85
Kosten in verband met de invordering
1. De aangezochte partij verricht de invordering bij de betrokken natuurlijke of rechtspersoon en houdt daarbij overeenkomstig de in de lidstaat van de aangezochte partij, ten aanzien van vergelijkbare schuldvorderingen geldende wettelijke of administratiefrechtelijke bepalingen, alle door haar in verband met de invordering gemaakte kosten in.
2. De wederzijdse bijstand die uit hoofde van deze afdeling wordt verstrekt is in de regel kosteloos. Wanneer zich echter bij een invordering een bijzonder probleem voordoet of de kosten zeer hoog zijn, kunnen de verzoekende en de aangezochte partij per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding.
3. De lidstaat van de verzoekende partij blijft ten opzichte van de lidstaat van de aangezochte partij aansprakelijk voor de kosten en mogelijke verliezen welke het gevolg zijn van vorderingen die niet gerechtvaardigd zijn bevonden wat de gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de door de verzoekende partij afgegeven titel betreft.
Artikel 86
Evaluatieclausule
1. Uiterlijk in het vierde volledige kalenderjaar van uitvoering van de toepassingsverordening legt de Administratieve Commissie een vergelijkend verslag over inzake de in artikel 67, leden 2, 5 en 6, van de toepassingsverordening vastgelegde termijnen.
Op basis van dit verslag kan de Commissie in voorkomend geval voorstellen indienen om deze termijnen te herzien met als doel een substantiële inkorting ervan.
2. Uiterlijk op de in lid 1 bedoelde datum beoordeelt de Administratieve Commissie ook de in artikel 13 bepaalde regels voor de omrekening van tijdvakken met het oog op een mogelijke vereenvoudiging van die regels.
3. Uiterlijk 1 mei 2015 dient de Administratieve Commissie een verslag in waarin specifiek de toepassing van titel IV, hoofdstukken I en III, van de toepassingsverordening, wordt geëvalueerd, met name met betrekking tot de procedures en termijnen van artikel 67, leden 2, 5 en 6, van de toepassingsverordening en de invorderingsprocedures van de artikelen 75 tot en met 85 van de toepassingsverordening.
Naar aanleiding van dit verslag kan de Commissie, indien nodig, passende voorstellen indienen om deze procedures doeltreffender en evenwichtiger te maken.
TITEL V
DIVERSE BEPALINGEN, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 87
Geneeskundig onderzoek en administratieve controle
1. Onverminderd andere specifieke bepalingen wordt, indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, dan wel een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, het geneeskundig onderzoek op verzoek van laatstgenoemd orgaan verricht door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, volgens de procedures die zijn vastgelegd in de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
Het debiteurorgaan stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van eventuele speciale vereisten waaraan moet worden voldaan en van de aspecten waaraan in het geneeskundig onderzoek aandacht moet worden besteed.
2. Het orgaan van de woon- of verblijfplaats doet aan het debiteurorgaan dat om het geneeskundig onderzoek heeft verzocht een rapport toekomen. Dit orgaan is gebonden door de bevindingen van het orgaan van de woon- of verblijfplaats.
Het debiteurorgaan behoudt zich het recht voor de rechthebbende door een arts van zijn keuze te laten onderzoeken. De rechthebbende kan echter alleen worden verzocht zich naar de lidstaat van het debiteurorgaan te begeven, indien hij in staat is de reis te ondernemen zonder dat dit zijn gezondheid schaadt en mits reis- en verblijfkosten voor rekening komen van het debiteurorgaan.
3. Indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, of een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, wordt de administratieve controle op verzoek van dit orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende.
Lid 2 is van toepassing.
4. De leden 2 en 3 zijn tevens van toepassing wanneer de mate van afhankelijkheid van een rechthebbende op of aanvrager van langdurige-zorgprestaties in de zin van artikel 34 van de basisverordening wordt bepaald of gecontroleerd.
5. De bevoegde autoriteiten of de bevoegde organen van twee of meer lidstaten kunnen specifieke bepalingen en procedures vaststellen ter verbetering van de gedeeltelijke of volledige geschiktheid voor de arbeidsmarkt van rechthebbenden of aanvragers en hun deelname aan trajecten of programma’s in de lidstaat waar zij wonen of verblijven die zijn gericht op verbetering van de geschiktheid voor de arbeidsmarkt.
6. In afwijking van het in artikel 76, lid 2, van de basisverordening neergelegde beginsel van kosteloze administratieve samenwerking, worden de daadwerkelijke uitgaven voor de in de leden 1 tot en met 5 genoemde controles, door het debiteurorgaan dat om de controles had verzocht, terugbetaald aan het orgaan dat werd verzocht de controles uit te voeren.
Artikel 88
Kennisgevingen
1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de gegevens betreffende de in artikel 1, onder m), q) en r), van de basisverordening en in artikel 1, lid 2, onder a) en b), van de toepassingsverordening bedoelde instanties en van de overeenkomstig de toepassingsverordening aangewezen organen.
2. De in lid 1 bedoelde instanties krijgen de beschikking over een elektronische identiteit in de vorm van een identificatiecode en een elektronisch adres.
3. De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de exacte wijze vast waarop de in lid 1 bedoelde kennisgeving geschiedt, inclusief de gemeenschappelijke vorm en het model van de kennisgeving.
4. Bijlage 4 bij de toepassingsverordening vermeldt nadere gegevens van de voor het publiek toegankelijke gegevensbank met de in lid 1 bedoelde informatie. De gegevensbank wordt opgericht en beheerd door de Commissie. De lidstaten zijn echter verantwoordelijk voor het invoeren van hun eigen nationale contactinformatie in deze gegevensbank. Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat de op grond van lid 1 vereiste ingevoerde nationale contactinformatie correct is.
5. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat de in lid 1 bedoelde informatie actueel blijft.
Artikel 89
Informatie
1. De Administratieve Commissie verschaft de informatie die de betrokken partijen nodig hebben om hun rechten te kennen en te weten welke administratieve formaliteiten zij dienen te vervullen om deze rechten geldend te maken. De informatie wordt bij voorkeur langs elektronische weg verspreid, door deze online te publiceren op openbare sites. De Administratieve Commissie draagt er zorg voor dat de informatie regelmatig wordt bijgewerkt en ziet toe op de kwaliteit van de aan de klanten verleende diensten.
2. Het in artikel 75 van de basisverordening bedoelde Raadgevend Comité kan advies uitbrengen en aanbevelingen doen ter verbetering van de informatie en de verspreiding daarvan.
3. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat hun organen op de hoogte zijn van alle wettelijke en andere voorschriften van de Gemeenschap, met inbegrip van de besluiten van de Administratieve Commissie, op de gebieden en onder de voorwaarden van de basisverordening en de toepassingsverordening, en dat ze deze toepassen.
Artikel 90
Valutaomrekening
Voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening is de wisselkoers tussen twee valuta’s de door de Europese Centrale Bank bekendgemaakte referentiekoers. De peildatum voor de berekening van de wisselkoers wordt vastgesteld door de Administratieve Commissie.
Artikel 91
Statistieken
De bevoegde autoriteiten stellen de statistieken betreffende de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening op en doen deze aan het secretariaat van de Administratieve Commissie toekomen. Deze gegevens worden verzameld en gestructureerd volgens het plan en de methode die door de Administratieve Commissie worden vastgesteld. De Commissie draagt zorg voor de verspreiding van deze informatie.
Artikel 92
Wijziging van de bijlagen
De bijlagen 1, 2, 3, 4 en 5 bij de toepassingsverordening en de bijlagen VI, VII, VIII en IX bij de basisverordening kunnen op verzoek van de Administratieve Commissie bij een verordening van de Commissie worden gewijzigd.
Artikel 93
Overgangsbepalingen
Artikel 87 van de basisverordening is van toepassing op de onder de toepassingsverordening vallende situaties.
Artikel 94
Overgangsbepalingen betreffende pensioenen
1. Indien de verzekerde gebeurtenis voorafgaat aan de datum waarop de toepassingsverordening in de betrokken lidstaat in werking treedt en er vóór die datum nog geen uitkering op grond van de aanvraag om pensioen is toegekend, worden er, voor zover de verzekerde gebeurtenis recht geeft op een uitkering voor een aan die datum voorafgaand tijdvak, uit hoofde van de aanvraag twee uitkeringen vastgesteld:
a) |
voor het tijdvak voorafgaand aan de datum waarop de toepassingsverordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1408/71 of de verdragen die tussen de betrokken lidstaten van kracht zijn; |
b) |
voor het tijdvak dat ingaat op de datum waarop de onderhavige verordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, overeenkomstig de basisverordening. |
Indien evenwel het bedrag dat berekend is op grond van het onder a) bepaalde, hoger is dan het bedrag dat is berekend op grond van het onder b) bepaalde, blijft de betrokkene recht houden op het bedrag dat is berekend op grond van het onder a) bepaalde.
2. De aanvraag om invaliditeitsuitkeringen, ouderdomsuitkeringen of nabestaandenpensioenen, die bij een orgaan van een lidstaat wordt ingediend vanaf de datum waarop de toepassingsverordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, leidt overeenkomstig het bepaalde in de basisverordening ambtshalve tot herziening van de uitkeringen welke reeds door het orgaan of de organen van één of meer lidstaten vóór deze datum voor dezelfde verzekerde gebeurtenis zijn toegekend, zonder dat als gevolg van deze herziening een lagere uitkering wordt toegekend.
Artikel 95
Overgangstermijn voor uitwisseling van elektronische gegevens
1. Aan iedere lidstaat kan voor de elektronische uitwisseling van gegevens in de zin van artikel 4, lid 2, van de toepassingsverordening, een overgangsperiode worden toegestaan.
Deze overgangstermijnen bedragen ten hoogste 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de toepassingsverordening in werking treedt.
Indien de aanleg van de nodige communautaire infrastructuur (het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid — EESSI) evenwel aanzienlijke vertraging oploopt ten opzichte van de inwerkingtreding van de toepassingsverordening, kan de Administratieve Commissie besluiten deze perioden op passende wijze te verlengen.
2. Ter wille van de noodzakelijke gegevensuitwisseling met het oog op de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening, worden de praktische regelingen voor eventuele in lid 1 bedoelde noodzakelijke overgangstermijnen vastgesteld door de Administratieve Commissie.
Artikel 96
Intrekking
1. Verordening (EEG) nr. 574/72 wordt met ingang van 1 mei 2010 ingetrokken.
Verordening (EEG) nr. 574/72 blijft evenwel van kracht en behoudt haar rechtsgevolgen voor de toepassing van:
a) |
Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (6), zulks zolang die verordening niet wordt ingetrokken of gewijzigd; |
b) |
Verordening (EEG) nr. 1661/85 van de Raad van 13 juni 1985 tot vaststelling van de technische aanpassingen van de communautaire regelingen op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers met betrekking tot Groenland (7), zulks zolang die verordening niet wordt ingetrokken of gewijzigd; |
c) |
de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (8), de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (9), alsmede andere overeenkomsten die een verwijzing bevatten naar Verordening (EEG) nr. 574/72, zulks zolang deze overeenkomsten niet worden gewijzigd als gevolg van deze verordening. |
2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 574/72 in Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (10), en meer in het algemeen in alle andere handelingen van de Gemeenschap, moeten worden gelezen als verwijzingen naar de toepassingsverordening.
Artikel 97
Bekendmaking en inwerkingtreding
Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt in werking op 1 mei 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 16 september 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BUZEK
Voor de Raad
De voorzitster
C. MALMSTRÖM
(1) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.
(2) PB C 324 van 30.12.2006, blz. 59.
(3) Advies van het Europees Parlement van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 december 2008 (PB C 38 E van 17.2.2009, blz. 26) en standpunt van het Europees Parlement van 22 april 2009. Besluit van de Raad van 27 juli 2009.
(4) PB L 150 van 10.6.2008, blz. 28.
(5) PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1.
(6) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1.
(7) PB L 160 van 20.6.1985, blz. 7.
(8) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 1.
(9) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6.
(10) PB L 209 van 25.7.1998, blz. 46.
BIJLAGE 1
Van kracht gebleven toepassingsbepalingen van bilaterale overeenkomsten, en nieuwe bilaterale uitvoeringsovereenkomsten
(bedoeld in artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 2, van de toepassingsverordening)
BELGIË — DENEMARKEN
Briefwisseling van 8 mei 2006 en 21 juni 2006 betreffende de overeenkomst inzake de vergoeding van het werkelijke bedrag van de prestatie die is verleend aan de gezinsleden van een in België verzekerde persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is, in het geval dat het gezinslid in Denemarken verblijft, en aan in België verzekerde, maar in Denemarken verblijvende gepensioneerden en/of hun gezinsleden
BELGIË — DUITSLAND
Akkoord van 29 januari 1969 betreffende de inning en terugvordering van socialezekerheidsbijdragen
BELGIË — IERLAND
Briefwisseling van 19 mei 1981 en 28 juli 1981 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen en werkloosheidsuitkeringen uit hoofde van de hoofdstukken 1 en 6 van titel III van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles)
BELGIË — SPANJE
Overeenkomst van 25 mei 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
BELGIË — FRANKRIJK
a) |
Akkoord van 4 juli 1984 inzake de geneeskundige controles van in het ene land verblijvende en in het andere land tewerkgestelde grensarbeiders |
b) |
Overeenkomst van 14 mei 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
c) |
Akkoord van 3 oktober 1977 ter uitvoering van artikel 92 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (inning van socialezekerheidspremies) |
d) |
Overeenkomst van 29 juni 1979 betreffende de wederkerige verzaking aan de terugbetaling grond van artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (kosten van werkloosheidsuitkeringen) |
e) |
Administratieve overeenkomst van 6 maart 1979 betreffende de toepassingsmodaliteiten van het Aanhangsel van 12 oktober 1978 bij de Overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de maatschappelijke zekerheid in haar bepalingen van toepassing op de zelfstandigen |
f) |
Briefwisseling van 21 november 1994 en van 8 februari 1995 betreffende de modaliteiten van de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
BELGIË — ITALIË
a) |
Akkoord van 12 januari 1974 ter toepassing van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
b) |
Akkoord van 31 oktober 1979 ter toepassing van artikel 18, lid 9, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
c) |
Briefwisseling van 10 december 1991 en 10 februari 1992 betreffende de terugbetaling van wederzijdse schuldvorderingen op grond van artikel 93 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
d) |
Overeenkomst van 21 november 2003 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 94 en 95 van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad |
BELGIË — LUXEMBURG
a) |
Akkoord van 28 januari 1961 inzake de inning van socialezekerheidspremies |
b) |
Overeenkomst van 16 april 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
BELGIË — NEDERLAND
a) |
Overeenkomst van 21 maart 1968 betreffende de invordering van socialeverzekeringspremies, alsmede de administratieve schikking van 25 november 1970 ter uitvoering van die Overeenkomst |
b) |
Akkoord van 13 maart 2006 inzake de verzekering voor geneeskundige verzorging |
c) |
Akkoord van 12 augustus 1982 inzake ziekengeld, moederschaps- en invaliditeitsverzekering |
BELGIË — VERENIGD KONINKRIJK
a) |
Briefwisseling van 4 mei en 14 juni 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve en medische controle) |
b) |
Briefwisseling van 18 januari en 14 maart 1977 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EEG) nr. 1408/71), gewijzigd bij briefwisseling van 4 mei en 23 juli 1982 (regeling betreffende de vergoeding van kosten ingevolge artikel 22, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71) |
BULGARIJE — TSJECHIË
Artikel 29, leden 1 en 3, van het Administratieve Akkoord van 25 november 1998 en artikel 5, lid 4, van het Administratieve Akkoord van 30 november 1999 met betrekking tot het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles
BULGARIJE — DUITSLAND
Artikel 8 en artikel 9 van het Administratieve Akkoord betreffende de toepassing van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 17 december 1997 op het gebied van pensioenen
TSJECHIË — SLOWAKIJE
Artikelen 15 en 16 van het administratief akkoord van 8 januari 1993 betreffende de bepaling van een zetel van de werkgever en de plaats van verblijf met het oog op de toepassing van artikel 20 van het Verdrag van 29 oktober 1992 betreffende sociale zekerheid
DENEMARKEN — IERLAND
Briefwisseling van 22 december 1980 en 11 februari 1981 betreffende het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen, alsmede de kosten voor administratieve en medische controle (artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72)
DENEMARKEN — GRIEKENLAND
Overeenkomst van 8 mei 1986 betreffende het gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en het afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle
DENEMARKEN — SPANJE
Overeenkomst van 11 december 2006 betreffende de vooruitbetaling, de termijnen en de terugbetaling van het werkelijke bedrag van de prestatie die is verleend aan de gezinsleden van een in Spanje verzekerde persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is, in het geval dat het gezinslid in Denemarken verblijft, en aan in Spanje verzekerde, maar in Denemarken verblijvende gepensioneerden en/of hun gezinsleden
DENEMARKEN — FRANKRIJK
De regeling van 29 juni 1979 en de aanvullende regeling van 2 juni 1993 betreffende het gedeeltelijk afzien van vergoeding op grond van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en het wederzijds afzien van vergoeding op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten alsmede afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — ITALIË
Overeenkomst van 18 november 1998 betreffende vergoeding van de kosten voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, alsmede van de kosten voor administratieve en medische controle
DENEMARKEN — LUXEMBURG
Akkoord van 19 juni 1978 betreffende het wederzijds afzien van vergoedingen als bedoeld in artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, en artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (uitgaven voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen, kosten van administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — NEDERLAND
Briefwisseling van 30 maart en 25 april 1979, zoals gewijzigd bij overeenkomst van 12 december 2006, betreffende de vergoeding voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten
DENEMARKEN — PORTUGAL
Overeenkomst van 17 april 1998 betreffende het gedeeltelijk afzien van terugbetaling van de vergoeding voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, alsmede van de kosten voor administratieve en medische controle
DENEMARKEN — FINLAND
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — ZWEDEN
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 30 maart en 19 april 1977, gewijzigd bij briefwisseling van 8 november 1989 en 10 januari 1990, over de overeenkomst betreffende het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen en voor administratieve en medische controles
DUITSLAND — FRANKRIJK
Overeenkomst van 26 mei 1981 voor de toepassing van artikel 92 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (inning van premies of bijdragen)
DUITSLAND — ITALIË
Akkoord van 3 april 2000 over de inning en invordering van socialezekerheidspremies
DUITSLAND — LUXEMBURG
a) |
Overeenkomst van 14 oktober 1975 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
b) |
Overeenkomst van 14 oktober 1975 betreffende de inning en terugvordering van socialezekerheidspremies |
c) |
Overeenkomst van 25 januari 1990 betreffende de toepassing van artikel 20 en artikel 22, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 |
DUITSLAND — NEDERLAND
a) |
Artikel 9 van het technisch akkoord van 18 april 2001 bij het Verdrag van 18 april 2001 (betaling van pensioenen en renten) |
b) |
Overeenkomst van 21 januari 1969 inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid |
DUITSLAND — OOSTENRIJK
Afdeling II, nummer 1, en afdeling III van de overeenkomst van 2 augustus 1979 betreffende de tenuitvoerlegging van het verdrag betreffende de werkloosheidsverzekering van 19 juli 1978 blijven van toepassing op personen die op of vóór 1 januari 2005 als grensarbeider werkzaam zijn geweest en vóór 1 januari 2011 werkloos worden
DUITSLAND — POLEN
Overeenkomst van 11 januari 1977 betreffende de toepassing van de Overeenkomst van 9 oktober 1975 inzake ouderdomspensioenen en prestaties bij arbeidsongevallen
ESTLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 29 maart 2006 tussen de bevoegde organen van de Republiek Estland en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van deze verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
IERLAND — FRANKRIJK
Briefwisseling van 30 juli 1980 en 26 september 1980 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
IERLAND — LUXEMBURG
Briefwisseling van 26 september 1975 en 5 augustus 1976 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 alsmede van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
IERLAND — NEDERLAND
Briefwisseling van 22 april en 27 juli 1987 betreffende artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (het afzien van vergoeding van de kosten voor uitkeringen verleend op grond van artikel 69 van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (het afzien van de vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle in de zin van artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
IERLAND — ZWEDEN
Overeenkomst van 8 november 2000 over het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen bij ziekte en moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, en van de kosten van administratieve en medische controles
IERLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 9 juli 1975 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen verleend op grond van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle)
GRIEKENLAND — NEDERLAND
Briefwisseling van 8 september 1992 en 30 juni 1993 betreffende de wijze van vergoeding tussen organen
SPANJE — FRANKRIJK
Overeenkomst van 17 mei 2005 over de regels voor het beheer en de betalingen van wederzijdse vorderingen voor verstrekkingen bij ziekte in toepassing van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72
SPANJE — ITALIË
Overeenkomst betreffende een nieuwe procedure ter verbetering en vereenvoudiging van de terugbetaling van ziektekosten van 21 november 1997 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (vergoeding van verstrekkingen bij ziekte en moederschap) en de artikelen 93, 94, 95 en 100, en artikel 102, lid 5, van de Verordening (EEG) nr. 574/72 (wijze van vergoeding van verstrekkingen van de ziekte/moederschapsverzekering en achterstallige vereffeningen)
SPANJE — NEDERLAND
Overeenkomst van 21 februari 2000 tussen Nederland en Spanje ter facilitering van de afdoening van wederzijdse vorderingen inzake verleende prestaties van de ziekte- en moederschapsverzekering bij de toepassing van de bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
SPANJE — PORTUGAL
a) |
De artikelen 42, 43 en 44 van het administratief akkoord van 22 mei 1970 (uitvoer van werkloosheidsuitkeringen). Deze vermelding blijft geldig gedurende twee jaar te rekenen vanaf de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 |
b) |
Overeenkomst van 2 oktober 2002 houdende nadere regeling van het beheer en de afwikkeling van wederzijdse vorderingen inzake gezondheidszorg, teneinde de afwikkeling te vergemakkelijken en te bespoedigen |
SPANJE — ZWEDEN
Overeenkomst van 1 december 2004 over de vergoeding van de kosten voor verstrekkingen in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72
SPANJE — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 18 juni 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
FRANKRIJK — ITALIË
a) |
Briefwisseling van 14 mei en 2 augustus 1991 betreffende de wijze van vereffening van de wederzijdse schuldvorderingen op grond van artikel 93 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
b) |
Aanvullende briefwisseling van 22 maart en van 15 april 1994 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
c) |
Briefwisseling van 2 april 1997 en 20 oktober 1998 tot wijziging van de briefwisseling onder a) en b) betreffende de wijze van vereffening van de wederzijdse schuldvorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
d) |
Overeenkomst van 28 juni 2000 betreffende het afzien van de vergoeding bedoeld in artikel 105, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 voor de kosten van administratieve controles en geneeskundige onderzoeken die gevraagd zijn in het kader van artikel 51 van deze verordening |
FRANKRIJK — LUXEMBURG
a) |
Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 van de uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de ziekte- en moederschapsverzekering, verleend aan de gezinsleden van een werknemer die niet in hetzelfde land wonen als die werknemer |
b) |
Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 van de uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de ziekte- en moederschapsverzekering, verleend aan gewezen grensarbeiders, aan hun gezinsleden of aan hun nagelaten betrekkingen |
c) |
Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 |
d) |
Briefwisseling van 17 juli en 20 september 1995 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
FRANKRIJK — NEDERLAND
a) |
Akkoord van 28 april 1997 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle op grond van artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
b) |
Overeenkomst van 29 september 1998 betreffende de modaliteiten voor het vaststellen van de te vergoeden uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 |
c) |
De overeenkomst van 3 februari 1999 betreffende de modaliteiten voor het beheer en de vereffening van wederzijdse vorderingen voor verstrekkingen bij ziekte uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 |
FRANKRIJK — PORTUGAL
Overeenkomst van 28 april 1999 betreffende de modaliteiten voor het beheer en de vereffening van wederzijdse vorderingen voor medische verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
FRANKRIJK — VERENIGD KONINKRIJK
a) |
Briefwisseling van 25 maart en 28 april 1997 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek) |
b) |
Overeenkomst van 8 december 1998 over de wijze van vaststellen van de te vergoeden uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 |
ITALIË — LUXEMBURG
Artikel 4, leden 5 en 6, van de administratieve regeling van 19 januari 1955 betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid (ziekteverzekering van werknemers in de landbouw)
ITALIË — NEDERLAND
Overeenkomst van 24 december 1996/27 februari 1997 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71
ITALIË — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst ondertekend op 15 december 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Italië en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van deze verordening door beide landen met ingang van 1 januari 2005
LUXEMBURG — NEDERLAND
Overeenkomst van 1 november 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72
LUXEMBURG — ZWEDEN
Regeling van 27 november 1996 over de terugbetaling van de kosten op het gebied van de sociale zekerheid
LUXEMBURG — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 18 december 1975 en 20 januari 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
HONGARIJE — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 1 november 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Hongarije en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
MALTA — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 17 januari 2007 tussen de bevoegde organen van Malta en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
NEDERLAND — PORTUGAL
Overeenkomst van 11 december 1987 betreffende de vergoeding van verstrekkingen bij ziekte en moederschap
NEDERLAND — VERENIGD KONINKRIJK
a) |
Artikel 3, tweede zin, van het Administratieve Akkoord van 12 juni 1956 voor de toepassing van het Verdrag van 11 augustus 1954 |
b) |
Briefwisseling van 25 april en van 26 mei 1986 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (de vergoeding of het afzien van de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen), zoals gewijzigd |
PORTUGAL — VERENIGD KONINKRIJK
Akkoord van 8 juni 2004 tot vaststelling van andere vormen van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen door beide landen, in werking tredend op 1 januari 2003
FINLAND — ZWEDEN
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
FINLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 1 en 20 juni 1995 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
ZWEDEN — VERENIGD KONINKRIJK
De regeling van 15 april 1997 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van de vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
BIJLAGE 2
Bijzondere stelsels voor ambtenaren
(bedoeld in de artikelen 31 en 41 van de toepassingsverordening)
A. Bijzondere stelsels voor ambtenaren waarop titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing is
Duitsland
Bijzonder ziektestelsel voor ambtenaren
B. Bijzondere stelsels voor ambtenaren op wie titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004, met uitzondering van artikel 19, lid 1, artikel 27 en artikel 35 betreffende verstrekkingen, niet van toepassing is
Spanje
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor ambtenaren
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor de strijdkrachten
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor functionarissen en administratief personeel van het gerechtelijk apparaat
C. Bijzondere stelsels voor ambtenaren waarop titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing is
Duitsland
Bijzonder ongevallenstelsel voor ambtenaren
BIJLAGE 3
Lidstaten die vergoeding eisen van de kosten voor verstrekkingen op basis van vaste bedragen
(bedoeld in artikel 63, lid 1, van de toepassingsverordening)
IERLAND
SPANJE
ITALIË
MALTA
NEDERLAND
PORTUGAL
FINLAND
ZWEDEN
VERENIGD KONINKRIJK
BIJLAGE 4
Bijzonderheden van de in artikel 88, lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde gegevensbank
1. Inhoud van de gegevensbank
Een elektronische lijst (URL) van de betrokken organen vermeldt:
a) |
de namen van de organen in de officiële taal/talen van de lidstaat alsmede in het Engels |
b) |
de identificatiecode en het elektronisch adres (EESSI) |
c) |
hun functie ten opzichte van de definities in artikel 1, onder m), q) en r), van de basisverordening en artikel 1, onder a) en b), van de toepassingsverordening |
d) |
hun bevoegdheid ten aanzien van de verschillende risico’s, soorten uitkeringen, regelingen en geografische werkingssfeer |
e) |
welk deel van de basisverordening door de organen wordt toegepast |
f) |
de volgende contactgegevens: postadres, telefoon, fax, e-mailadres en het URL-adres |
g) |
alle andere informatie die nodig is voor de toepassing van de basisverordening of de toepassingsverordening. |
2. Beheer van de gegevensbank
a) |
De elektronische lijst wordt in EESSI beheerd op het niveau van de Commissie. |
b) |
De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het verzamelen en controleren van de nodige informatie van de organen en voor de tijdige indiening bij de Commissie van elke vermelding of wijziging van vermeldingen die onder hun verantwoordelijkheid vallen. |
3. Toegang
Voor operationele en administratieve doeleinden gebruikte informatie is niet toegankelijk voor het publiek.
4. Veiligheid
Alle wijzigingen in de gegevensbank (opnemen, actualiseren, wissen) worden opgeslagen. Gebruikers worden geïdentificeerd en erkend alvorens zij toegang krijgen tot de lijst met het doel vermeldingen te wijzigen. Voorafgaand aan elke poging tot wijziging van een vermelding, wordt gecontroleerd of de gebruiker gemachtigd is de wijziging door te voeren. Elke niet-gemachtigde wijziging wordt afgewezen en geregistreerd.
5. Taalregeling
De algemene gebruikstaal voor de gegevensbank is het Engels. De naam van organen en hun contactgegevens moeten tevens in de officiële taal/talen van de lidstaat worden vermeld.
BIJLAGE 5
Lidstaten die op basis van wederkerigheid het maximumbedrag van de in de derde zin van artikel 65, lid 6, van de basisverordening bedoelde vergoeding vaststellen op basis van het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkeringen die in het voorgaande kalenderjaar onder hun wetgevingen werden verstrekt
(bedoeld in artikel 70 van de toepassingsverordening)
BELGIË
TSJECHIË
DUITSLAND
OOSTENRIJK
SLOWAKIJE
FINLAND
30.10.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 284/43 |
VERORDENING (EG) Nr. 988/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 september 2009
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van de bijbehorende bijlagen
(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (3) is bepaald dat de inhoud van de bijlagen II, X en XI bij die verordening vastgesteld moet worden vóór de datum van toepassing van die verordening. |
(2) |
De bijlagen I, III, IV, VI, VII, VIII en IX bij Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten worden aangepast om rekening te houden met zowel de vereisten van de lidstaten die sinds de aanneming van deze verordening tot de Europese Unie zijn toegetreden, als met de recente ontwikkelingen in de andere lidstaten. |
(3) |
Artikel 56, lid 1, en artikel 83 van Verordening (EG) nr. 883/2004 bepalen dat bijzondere voorschriften met betrekking tot de toepassing van de wetgeving van bepaalde lidstaten, worden opgenomen in bijlage XI bij die verordening. Het doel van bijlage XI is rekening te houden met de bijzonderheden van de verschillende socialezekerheidsstelsels van de lidstaten teneinde de toepassing van de coördinatieregels te vergemakkelijken. Een aantal lidstaten heeft verzocht om opneming van vermeldingen betreffende de toepassing van hun socialezekerheidswetgeving in deze bijlage en heeft de Commissie toelichtingen van juridische en praktische aard verstrekt betreffende hun wetgevingen en stelsels. |
(4) |
Gelet op de noodzaak van rationalisering en vereenvoudiging is een gemeenschappelijke aanpak noodzakelijk om te verzekeren dat vermeldingen voor verschillende lidstaten die van gelijke aard zijn of dezelfde doelstelling nastreven, in beginsel op dezelfde manier behandeld worden. |
(5) |
Aangezien het doel van Verordening (EG) nr. 883/2004 de coördinatie van wetgeving inzake sociale zekerheid is, een terrein waarvoor de bevoegdheid uitsluitend bij de lidstaten berust, dienen vermeldingen die niet verenigbaar zijn met de intentie of de doelstellingen ervan, evenals vermeldingen die alleen een verduidelijking van de interpretatie van de nationale wetgeving betreffen, niet in die verordening te worden opgenomen. |
(6) |
Enkele verzoeken hadden betrekking op punten die voor meerdere lidstaten relevant waren: het is daarom zinvol deze punten op een meer algemeen niveau te behandelen, hetzij door verduidelijking in de hoofdtekst van Verordening (EG) nr. 883/2004 of in een van de andere bijlagen, die dus dienovereenkomstig aangepast zouden moeten worden, hetzij door een bepaling in de toepassingsverordening als bedoeld in artikel 89 van Verordening (EG) nr. 883/2004, in plaats van het invoegen van vergelijkbare vermeldingen in bijlage XI voor meerdere lidstaten. |
(7) |
Artikel 28 van Verordening (EG) nr. 883/2004 moet worden gewijzigd om het toepassingsgebied ervan duidelijker af te bakenen en uit te breiden en ervoor te zorgen dat gezinsleden van voormalige grensarbeiders ook in aanmerking kunnen komen voor de mogelijkheid om een medische behandeling voort te zetten in het voormalige land van tewerkstelling van de verzekerde na diens pensionering, tenzij de lidstaat waar de grensarbeider zijn werkzaamheden uitoefende, is opgenomen in bijlage III. |
(8) |
Het is wenselijk om onderzoek te doen naar het belang, de frequentie, de omvang en de kosten van toepassing van de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 883/2004 opgenomen beperking van het recht op verstrekkingen van gezinsleden van grensarbeiders in de lidstaten die vier jaar na de datum van toepassing van die verordening nog in deze bijlage blijven opgenomen. |
(9) |
Het is ook zinvol om bepaalde specifieke punten in andere bijlagen bij Verordening (EG) nr. 883/2004 te behandelen, afhankelijk van doel en inhoud daarvan, in plaats van in bijlage XI daarbij, om te verzekeren dat de bijlagen bij die verordening consistent zijn. |
(10) |
Voor sommige vermeldingen betreffende lidstaten in bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad (4), geldt nu een aantal algemene bepalingen uit Verordening (EG) nr. 883/2004. Bijgevolg is een aantal van de vermeldingen in bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 overbodig geworden. |
(11) |
Om Verordening (EG) nr. 883/2004 begrijpelijker en gemakkelijker hanteerbaar te maken voor burgers die om informatie verzoeken of aanvragen indien bij de organen van de lidstaten, dienen verwijzingen naar de wetgeving van de betreffende lidstaten ook in de oorspronkelijke taal te zijn, als dat nodig lijkt om eventuele misverstanden te voorkomen. |
(12) |
Bijgevolg dient Verordening (EG) nr. 883/2004 dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(13) |
In Verordening (EG) nr. 883/2004 is bepaald dat die verordening van toepassing is met ingang van de datum van inwerkingtreding van de toepassingsverordening. De onderhavige verordening dient dus vanaf diezelfde datum van toepassing te zijn, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING AANGENOMEN:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De volgende overweging wordt ingevoegd na overweging 17:
|
2) |
De volgende overweging wordt ingevoegd na overweging 18:
|
3) |
In artikel 1 wordt het volgende punt ingevoegd:
|
4) |
In artikel 3 wordt lid 5 vervangen door: „5. Deze verordening is niet van toepassing op:
|
5) |
In artikel 14 wordt lid 4 vervangen door: „4. Indien op grond van de wetgeving van een lidstaat de toegang tot een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk is van het wonen in die lidstaat of van eerdere al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden, is artikel 5, onder b), uitsluitend van toepassing op personen die op enig moment in het verleden onderworpen zijn geweest aan de wetgeving van die lidstaat omdat zij daar al dan niet in loondienst werkzaamheden hebben verricht.”. |
6) |
In artikel 15 wordt de term „hulpfunctionarissen” vervangen door „arbeidscontractanten”; |
7) |
In artikel 18 wordt lid 2 vervangen door: „2. De gezinsleden van een grensarbeider hebben tijdens hun verblijf in de bevoegde lidstaat recht op verstrekkingen. Wanneer de bevoegde lidstaat wordt vermeld in bijlage III, hebben de gezinsleden van een grensarbeider die in dezelfde lidstaat als de grensarbeider wonen, echter alleen recht op verstrekkingen in de bevoegde lidstaat onder de in artikel 19, lid 1, bepaalde voorwaarden.”. |
8) |
In artikel 28 wordt lid 1 vervangen door: „1. Een grensarbeider die een ouderdoms- of invaliditeitspensioen ontvangt, blijft bij ziekte recht hebben op verstrekkingen in de lidstaat waar hij het laatst zijn werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht, voor zover zulks betrekking heeft op de voortzetting van een in die lidstaat gestarte behandeling. Onder „voortzetting van een behandeling” wordt verstaan dat een ziektegeval verder wordt onderzocht, gediagnosticeerd en behandeld voor de volledige duur ervan. De eerste alinea is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de voormalige grensarbeider, tenzij de lidstaat waar de grensarbeider het laatst zijn werkzaamheden uitoefende, is opgenomen in bijlage III.”. |
9) |
In artikel 36 wordt lid 1 vervangen door: „1. Onverminderd gunstiger bepalingen van lid 2 en lid 2 bis van dit artikel zijn artikel 17, artikel 18, lid 1, artikel 19, lid 1, en artikel 20, lid 1, tevens van toepassing op prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten.”. |
10) |
In artikel 36 wordt het volgende lid ingevoegd: 2 bis. „Het bevoegde orgaan kan de in artikel 20, lid 1, bedoelde toestemming niet weigeren aan een werknemer of zelfstandige die door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen is en die voor rekening van dit orgaan recht heeft op prestaties, wanneer de voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling hem, gelet op zijn gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop, niet binnen een medisch verantwoorde termijn kan worden gegeven op het grondgebied van de lidstaat waar hij woont.”. |
11) |
In artikel 51 wordt lid 3 vervangen door: „3. Indien de wetgeving of een bijzondere regeling van een lidstaat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene verzekerd is op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld indien de betrokkene voorheen op grond van de wetgeving of de bijzondere regeling van deze lidstaat verzekerd is geweest en, op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, voor hetzelfde risico onder de wetgeving van een andere lidstaat verzekerd is of, bij gebreke daarvan, indien voor hetzelfde risico onder de wetgeving van een andere lidstaat een uitkering is verschuldigd. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in de in artikel 57 bedoelde gevallen.”. |
12) |
In artikel 52 wordt lid 4 vervangen door: „4. Indien de berekening overeenkomstig lid 1, onder a), in één bepaalde lidstaat altijd als resultaat heeft dat het autonome pensioen gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstig lid 1, onder b), berekende pro rata uitkering, ziet het bevoegde orgaan van de pro rata berekening af op voorwaarde dat:
|
13) |
Aan artikel 52 wordt het volgende lid toegevoegd: „5. Niettegenstaande de leden 1, 2 en 3 wordt de pro rata berekening niet toegepast voor regelingen waarbij tijdvakken geen rol spelen bij de berekening van de uitkeringen, mits die regelingen in deel 2 van bijlage VIII vermeld worden. In die gevallen heeft de betrokkene recht op de uitkering die is berekend in overeenstemming met de wetgeving van de betrokken lidstaat.”. |
14) |
In artikel 56, lid 1, worden in punt c), vóór „overeenkomstig de procedures die voor de betrokken lidstaat in bijlage XI zijn vastgelegd” de woorden „waar nodig” ingevoegd. |
15) |
In artikel 56 wordt in lid 1 het volgende punt toegevoegd:
|
16) |
Aan artikel 57 wordt het volgende lid 4 toegevoegd: „4. Dit artikel is niet van toepassing op de in deel 2 van bijlage VIII vermelde regelingen.”. |
17) |
In artikel 62, lid 3, wordt de term „grensarbeiders” vervangen door „werklozen”; |
18) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 68 bis Betaling van de uitkeringen Indien degene aan wie gezinsuitkeringen moeten worden verleend, deze niet voor het onderhoud van de gezinsleden besteedt, betaalt het bevoegde orgaan, op verzoek en door tussenkomst van het orgaan van de lidstaat waar zij wonen dan wel van het orgaan dat of de instelling die daartoe door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij wonen, is aangewezen, die uitkeringen uit aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon te wiens laste de gezinsleden in feite komen, hetgeen volledige kwijting van het bevoegde orgaan inhoudt.”. |
19) |
Artikel 87 wordt gewijzigd als volgt:
|
20) |
De bijlagen worden in overeenstemming met de bijlage bij deze verordening gewijzigd. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de in artikel 89 van Verordening (EG) nr. 883/2004 bedoelde toepassingsverordening.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 16 september 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BUZEK
Voor de Raad
De voorzitster
C. MALMSTRÖM
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 61.
(2) Advies van het Europees Parlement van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 december 2008 (PB C 33 E van 10.2.2009, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 22 april 2009. Besluit van de Raad van 27 juli 2009.
(3) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.
(4) PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.
BIJLAGE
Wijzigingen in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 883/2004
A. Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
1) |
deel I (voorschotten op onderhoudsverplichtingen) wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
deel II (bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie) wordt als volgt gewijzigd:
|
B. Bijlage II wordt vervangen door het volgende:
„BIJLAGE II
BEPALINGEN VAN VERDRAGEN DIE VAN TOEPASSING BLIJVEN EN DIE, NAARGELANG HET GEVAL, BEPERKT ZIJN TOT DE PERSONEN DIE ONDER DEZE BEPALINGEN VALLEN (artikel 8, lid 1)
Algemene opmerkingen
Opgemerkt zij dat de bepalingen van bilaterale verdragen die niet binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen en die van kracht blijven tussen de lidstaten, niet zijn opgenomen in deze bijlage. Dit geldt ook voor verplichtingen tussen lidstaten die voortvloeien uit verdragen waarin bijvoorbeeld bepalingen zijn opgenomen betreffende de samentelling van in een derde land vervulde tijdvakken van verzekering.
Bepalingen van verdragen betreffende sociale zekerheid die van toepassing blijven:
BELGIË — DUITSLAND
De artikelen 3 en 4 van het slotprotocol van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van die datum, zoals vastgelegd bij het aanvullend protocol van 10 november 1960 (samentelling van tijdvakken van verzekering in bepaalde grensregio’s voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog).
BELGIË — LUXEMBURG
Verdrag van 24 maart 1994 inzake sociale zekerheid voor grensarbeiders (betreffende de aanvullende vaste vergoeding).
BULGARIJE — DUITSLAND
Artikel 28, lid 1, onder b), van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 17 december 1997 (handhaving van tussen Bulgarije en de voormalige Duitse Democratische Republiek gesloten verdragen voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996).
BULGARIJE — OOSTENRIJK
Artikel 38, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 14 april 2005 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dat verdrag vallen.
BULGARIJE — SLOVENIË
Artikel 32, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 december 1957 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 31 december 1957).
TSJECHIË — DUITSLAND
Artikel 39, lid 1, onder b), van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 27 juli 2001 (handhaving van het tussen het voormalige Tsjechoslowakije en de voormalige Duitse Democratische Republiek gesloten verdrag voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996); samentelling van tijdvakken van verzekering in een van de bij het verdrag betrokken landen voor personen die op 1 september 2002 reeds een pensioen ontvingen voor deze tijdvakken vanwege het andere bij het verdrag betrokken land, terwijl ze in dit laatste land verblijven).
TSJECHIË — CYPRUS
Artikel 32, lid 4, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 19 januari 1999 (waarin de bevoegdheid wordt vastgelegd voor de berekening van tijdvakken van werkzaamheid vervuld onder het desbetreffende verdrag van 1976); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
TSJECHIË — LUXEMBURG
Artikel 52, lid 8, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 17 november 2000 (samentelling van tijdvakken van verzekering voor politieke vluchtelingen).
TSJECHIË — OOSTENRIJK
Artikel 32, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 20 juli 1999 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
TSJECHIË — SLOWAKIJE
De artikelen 12, 20 en 33 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 29 oktober 1992 (artikel 12 stelt de bevoegdheid vast voor de toekenning van overlevingstoelagen; artikel 20 stelt de bevoegdheid vast voor de berekening van tijdvakken van verzekering vóór de dag van het uiteenvallen van de Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek; artikel 33 stelt de bevoegdheid vast voor de uitbetaling van pensioenen die zijn toegekend vóór de dag van het uiteenvallen van de Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek).
DENEMARKEN — FINLAND
Artikel 7 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003, betreffende dekking van bijkomende reiskosten in het geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land waardoor de terugreis naar het land van de woonplaats duurder wordt.
DENEMARKEN — ZWEDEN
Artikel 7 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003, betreffende dekking van bijkomende reiskosten in het geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land waardoor de terugreis naar het land van de woonplaats duurder wordt.
DUITSLAND — SPANJE
Artikel 45, lid 2, van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 4 december 1973 (vertegenwoordiging door diplomatieke en consulaire autoriteiten).
DUITSLAND — FRANKRIJK
a) |
Het vierde Aanvullend Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals vastgelegd bij het tweede Aanvullend Akkoord van 18 juni 1955 (samentelling van tijdvakken van verzekering tussen 1 juli 1940 en 30 juni 1950). |
b) |
Titel I van dat tweede Aanvullend Akkoord (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 8 mei 1945). |
c) |
De punten 6, 7 en 8 van het Algemeen Protocol van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (administratieve regelingen). |
d) |
De titels II, III en IV van het Akkoord van 20 december 1963 (sociale zekerheid met betrekking tot het Saarland). |
DUITSLAND — LUXEMBURG
De artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag van 11 juli 1959 (samentelling van tijdvakken van verzekering tussen september 1940 en juni 1946).
DUITSLAND — HONGARIJE
Artikel 40, lid 1, onder b), van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 2 mei 1998 (handhaving van het tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en Hongarije gesloten verdrag voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996).
DUITSLAND — NEDERLAND
De artikelen 2 en 3 van de vierde Aanvullende Overeenkomst van 21 december 1956 bij het Verdrag van 29 maart 1951 (regeling van aanspraken die door Nederlandse werknemers tussen 13 mei 1940 en 1 september 1945 op grond van de Duitse sociale verzekering zijn verkregen).
DUITSLAND — OOSTENRIJK
a) |
Artikel 1, lid 5, en artikel 8 van het Verdrag inzake werkloosheidsverzekering van 19 juli 1978 en artikel 10 van het slotprotocol bij dit verdrag (toekenning van werkloosheidsuitkeringen aan grensarbeiders door de lidstaat waar zij eerder gewerkt hebben) blijven van toepassing op personen die op of vóór 1 januari 2005 als grensarbeider gewerkt hebben en vóór 1 januari 2011 werkloos worden. |
b) |
Artikel 14, lid 2, onder g), h), i) en j), van het Verdrag betreffende sociale zekerheid van 4 oktober 1995, over de verdeling van bevoegdheden tussen deze twee landen betreffende oude verzekeringsgevallen en opgebouwde tijdvakken van verzekering; de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen. |
DUITSLAND — POLEN
a) |
Verdrag van 9 oktober 1975 betreffende voorzieningen voor ouderdom en arbeidsletsel, onder de voorwaarden en binnen de grenzen bepaald in artikel 27, leden 2 tot en met 4, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 8 december 1990 (handhaving van de juridische status, op basis van het verdrag van 1975, van personen die vóór 1 januari 1991 hun verblijfplaats hadden in Duitsland of Polen en die daar nog steeds verblijven). |
b) |
Artikel 27, lid 5, en artikel 28, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 8 december 1990 (handhaving van het recht op een pensioen uitbetaald op basis van het verdrag dat in 1957 werd gesloten tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en Polen; samentelling van tijdvakken van verzekering door Poolse werknemers op grond van het verdrag dat in 1988 werd gesloten tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en Polen). |
DUITSLAND — ROEMENIË
Artikel 28, lid 1, onder b), van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 8 april 2005 (handhaving van het tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en Roemenië gesloten verdrag voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996).
DUITSLAND — SLOVENIË
Artikel 42 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 24 september 1997 (regeling van aanspraken die vóór 1 januari 1956 zijn verkregen op grond van het socialezekerheidsstelsel van het andere bij het verdrag betrokken land); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
DUITSLAND — SLOWAKIJE
Artikel 29, lid 1, tweede en derde alinea, van de Overeenkomst van 12 september 2002 (handhaving van het tussen het voormalige Tsjechoslowakije en de voormalige Duitse Democratische Republiek gesloten verdrag voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996; samentelling van tijdvakken van verzekering in een van de bij het verdrag betrokken landen voor personen die op 1 december 2003 reeds een pensioen ontvingen voor deze tijdvakken vanwege het andere bij het verdrag betrokken land, terwijl ze in dit laatste land verblijven).
DUITSLAND — VERENIGD KONINKRIJK
a) |
Artikel 7, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 20 april 1960 (wetgeving van toepassing op burgerpersoneel van de strijdkrachten). |
b) |
Artikel 5, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende werkloosheidsverzekering van 20 april 1960 (wetgeving van toepassing op burgerpersoneel van de strijdkrachten). |
IERLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Artikel 19, lid 2, van het Akkoord van 14 december 2004 betreffende de sociale zekerheid (over de overdracht en samentelling van bepaalde rechten op invaliditeitsuitkeringen).
SPANJE — PORTUGAL
Artikel 22 van het Algemeen Verdrag van 11 juni 1969 (export van werkloosheidsuitkeringen). Deze vermelding blijft geldig gedurende twee jaar te rekenen vanaf de datum van toepassing van deze verordening.
ITALIË — SLOVENIË
a) |
Overeenkomst betreffende de regeling van wederzijdse verplichtingen met betrekking tot sociale verzekeringen, onder verwijzing naar paragraaf 7 van bijlage XIV bij het Vredesverdrag (overeenkomst gesloten bij briefwisseling van 5 februari 1959) (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 18 december 1954); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van deze overeenkomst vallen. |
b) |
Artikel 45, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 7 juli 1997 betreffende de ex-zone B van de Vrije Zone Triëst (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 5 oktober 1956); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dat verdrag vallen. |
LUXEMBURG — PORTUGAL
Overeenkomst van 10 maart 1997 (over de erkenning van besluiten genomen door instellingen in een van de overeenkomstsluitende staten met betrekking tot de toestand van invaliditeit van personen die een pensioen aanvragen bij een instelling in de andere overeenkomstsluitende staat).
LUXEMBURG — SLOWAKIJE
Artikel 50, lid 5, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 23 mei 2002 (samentelling van tijdvakken van verzekering voor politieke vluchtelingen).
HONGARIJE — OOSTENRIJK
Artikel 36, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 31 maart 1999 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
HONGARIJE — SLOVENIË
Artikel 31 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 7 oktober 1957 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 29 mei 1956); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
HONGARIJE — SLOWAKIJE
Artikel 34, lid 1, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 30 januari 1959 (artikel 34, lid 1, van dat verdrag bepaalt dat de tijdvakken van verzekering die worden toegekend vóór de dag van de ondertekening van dat verdrag, gelijk zijn aan de tijdvakken van verzekering van de verdragsluitende staat waarin de rechthebbende persoon een verblijfplaats had); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
OOSTENRIJK — POLEN
Artikel 33, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 7 september 1998 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
OOSTENRIJK — ROEMENIË
Artikel 37, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 28 oktober 2005 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
OOSTENRIJK — SLOVENIË
Artikel 37 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 10 maart 1997 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 1 januari 1956); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
OOSTENRIJK — SLOWAKIJE
Artikel 34, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 21 december 2001 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing daarvan blijft beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.
FINLAND — ZWEDEN
Artikel 7 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003, betreffende dekking van bijkomende reiskosten in het geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land waardoor de terugreis naar het land van de woonplaats duurder wordt.”.
C. Bijlage III wordt vervangen door:
„BIJLAGE III
BEPERKING VAN HET RECHT OP VERSTREKKINGEN VAN GEZINSLEDEN VAN EEN GRENSARBEIDER
(artikel 18, lid 2)
DENEMARKEN
ESTLAND (deze vermelding geldt gedurende het in artikel 87, lid 10 bis, bedoelde tijdvak)
IERLAND
SPANJE (deze vermelding geldt gedurende het in artikel 87, lid 10 bis, bedoelde tijdvak)
ITALIË (deze vermelding geldt gedurende het in artikel 87, lid 10 bis, bedoelde tijdvak)
LITOUWEN (deze vermelding geldt gedurende het in artikel 87, lid 10 bis, bedoelde tijdvak)
HONGARIJE (deze vermelding geldt gedurende het in artikel 87, lid 10 bis, bedoelde tijdvak)
NEDERLAND (deze vermelding geldt gedurende het in artikel 87, lid 10 bis, bedoelde tijdvak)
FINLAND
ZWEDEN
VERENIGD KONINKRIJK”.
D. Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Na de vermelding „BELGIË” worden de volgende vermeldingen ingevoegd: „BULGARIJE TSJECHIË”. |
2) |
De vermelding „ITALIË” wordt geschrapt. |
3) |
Na de vermelding „FRANKRIJK” wordt de vermelding „CYPRUS” ingevoegd. |
4) |
Na de vermelding „LUXEMBURG” worden de volgende vermeldingen ingevoegd: „HONGARIJE NEDERLAND”. |
5) |
Na de vermelding „OOSTENRIJK” worden de volgende vermeldingen ingevoegd: „POLEN SLOVENIË”. |
E. Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Aan het begin van de bijlage worden de volgende vermeldingen toegevoegd: „TSJECHIË Volledig arbeidsongeschiktheidspensioen voor personen die volledig arbeidsongeschikt worden voor zij 18 jaar oud zijn, en die niet voor de vereiste periode verzekerd zijn geweest (Sectie 42 van de Pensioenverzekeringswet nr. 155/1995 Coll.). ESTLAND
|
2) |
De rubrieken „A. GRIEKENLAND” en „B. IERLAND” worden vervangen door „GRIEKENLAND” respectievelijk „IERLAND”. |
3) |
De vermelding onder de rubriek „IERLAND” wordt verplaatst naar vóór de vermelding onder de rubriek „GRIEKENLAND” en wordt vervangen als volgt: „Deel 2, hoofdstuk 17, van de Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten”. |
4) |
Na de vermelding onder de rubriek „GRIEKENLAND” wordt de volgende vermelding ingevoegd: „LETLAND Invaliditeitspensioenen (derde groep) uit hoofde van artikel 16, leden 1 en 2, van de Wet op de staatspensioenen van 1 januari 1996.”. |
5) |
De rubriek „C. FINLAND” wordt vervangen door „FINLAND” en de overeenkomstige vermeldingen worden vervangen als volgt: „FINLAND Nationale pensioenen voor personen die gehandicapt zijn geboren of op jonge leeftijd gehandicapt zijn geworden (Nationale pensioenwet, 568/2007). Invaliditeitspensioenen bepaald in overeenstemming met de overgangsregelingen en toegekend vóór 1 januari 1994 (Wet inzake de uitvoering van de Nationale pensioenwet, 569/2007).”. |
6) |
De rubrieken „D. ZWEDEN” en „E. VERENIGD KONINKRIJK” worden vervangen door „ZWEDEN” respectievelijk „VERENIGD KONINKRIJK”. |
F. Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de tabellen „BELGIË” en „FRANKRIJK” worden de regels betreffende Luxemburg geschrapt. |
2) |
De tabel „LUXEMBURG” wordt geschrapt. |
G. Bijlage VIII wordt vervangen als volgt:
„BIJLAGE VIII
GEVALLEN WAARIN WORDT AFGEZIEN VAN BEREKENING PRO RATA OF WAARIN DEZE NIET VAN TOEPASSING IS (artikel 52, lid 4, en artikel 52, lid 5)
Deel 1: Gevallen waarin van berekening pro rata wordt afgezien op grond van artikel 52, lid 4
DENEMARKEN
Alle aanvragen om pensioenen als bedoeld in de wet op het sociaal pensioen, met uitzondering van de in bijlage IX vermelde pensioenen.
IERLAND
Alle aanvragen om overheidspensioenen (overgangsregeling), (op bijdrage of premiebetaling berustende) overheidspensioenen, (op bijdrage of premiebetaling berustende) weduwepensioenen en (op bijdrage of premiebetaling berustende) weduwnaarspensioenen.
CYPRUS
Alle aanvragen om ouderdoms-, invaliditeits-, weduwe- en weduwnaarspensioenen.
LETLAND
a) |
Alle aanvragen om invaliditeitspensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996). |
b) |
Alle aanvragen om nabestaandenpensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996; Wet van 1 juli 2001 op de door de overheid gefinancierde pensioenen). |
LITOUWEN
Alle aanvragen om nabestaandenpensioenen op grond van de nationale sociale verzekering, berekend aan de hand van het basisbedrag van het nabestaandenpensioen (Wet sociale-verzekeringspensioenen).
NEDERLAND
Alle aanvragen om ouderdomspensioenen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
OOSTENRIJK
a) |
Alle aanvragen om uitkeringen uit hoofde van de federale wet van 9 september 1955 inzake de sociale verzekering (Allgemeines Sozialversicherungsgesetz — ASVG), de federale wet van 11 oktober 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen in de handel en het handwerk (Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz — GSVG), de federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor boeren (Bauern-Sozialversicherungsgesetz — BSVG) en de federale wet van 30 november 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen en vrije beroepen (Freiberuflichen-Selbständigen Sozialversicherungsgesetz — FSVG). |
b) |
Alle aanvragen om invaliditeitspensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004. |
c) |
Alle aanvragen om nabestaandenpensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004, voor zover geen verhoging van de uitkering op basis van aanvullende verzekeringsmaanden berekend dient te worden overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de APG. |
d) |
Alle aanvragen om invaliditeits- en nabestaandenpensioenen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers [Landesärztekammer], gebaseerd op een basisregeling (basis- en aanvullende uitkering, of basispensioen). |
e) |
Alle aanvragen om blijvende beroepsinvaliditeitssteun en nabestaandensteun uit het pensioenfonds van de Oostenrijkse kamer van dierenartsen. |
f) |
Alle aanvragen om uitkeringen om beroepsinvaliditeits-, weduwe- of wezenpensioenuitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, deel A. |
POLEN
Alle aanvragen om invaliditeitspensioenen, ouderdomspensioenen op grond van vaste-uitkeringsregelingen en nabestaandenpensioenen.
PORTUGAL
Alle aanvragen om invaliditeits-, ouderdoms- en nabestaandenpensioenen, met uitzondering van de gevallen waarin het totale aantal verzekeringstijdvakken die op grond van de wetgeving van meer dan een lidstaat zijn vervuld, 21 kalenderjaren of meer bedraagt, het aantal nationale tijdvakken van verzekering 20 jaar of minder bedraagt en de berekening is gebaseerd op artikel 11 van Wetsdecreet nr. 35/2002 van 19 februari.
SLOWAKIJE
a) |
Alle aanvragen om nabestaandenpensioenen (weduwe-, weduwnaars- en wezenpensioenen) die volgens de wetgeving welke voor 1 januari 2004 van kracht was, worden berekend op basis van het bedrag van een pensioen dat eerder aan de overledene werd betaald. |
b) |
Alle aanvragen om pensioenen die worden berekend op basis van Wet nr. 461/2003 op de sociale verzekering, zoals gewijzigd. |
ZWEDEN
Alle aanvragen om een gegarandeerd pensioen in de vorm van een ouderdomspensioen (Wet 1998:702) en om een ouderdomspensioen in de vorm van een aanvullend pensioen (Wet 1998:674).
VERENIGD KONINKRIJK
Alle aanvragen om ouderdoms- en weduwepensioenen en uitkeringen bij overlijden, met uitzondering van de aanvragen waarvoor tijdens een belastingjaar aanvangende op of na 6 april 1975:
i) |
de betrokkene op grond van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk en een andere lidstaat tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen heeft vervuld, en één (of meer) belastingjaren niet beschouwd wordt (worden) als een rechtverstrekkend jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk; |
ii) |
de op grond van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk vóór 5 juli 1948 vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking zouden worden genomen om artikel 52, lid 1, onder b), toe te passen, door rekening te houden met tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen die vervuld zijn op grond van de wetgeving van een andere lidstaat. |
Alle aanvragen om aanvullende pensioenuitkeringen uit hoofde van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen), Section 44, en de Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992, Section 44.
Deel 2: Gevallen waarin artikel 52, lid 5, van toepassing is
BULGARIJE
Ouderdomspensioenen uit hoofde van de aanvullende verplichte pensioenverzekering, onder deel II, titel II, van de Socialeverzekeringswet.
ESTLAND
Verplichte gekapitaliseerde ouderdomspensioenregeling.
FRANKRIJK
Basis- of aanvullende regelingen waarin ouderdomspensioenen worden berekend op basis van pensioenpunten.
LETLAND
Ouderdomspensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996; Wet van 1 juli 2001 op de door de overheid gefinancierde pensioenen).
HONGARIJE
Pensioenuitkeringen gebaseerd op lidmaatschap van private pensioenfondsen.
OOSTENRIJK
a) |
Ouderdomspensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004. |
b) |
Verplichte uitkeringen uit hoofde van artikel 41 van de federale wet van 28 december 2001, BGBl I Nr. 154, inzake het algemeen inkomensfonds van de Oostenrijkse apothekers [Pharmazeutische Gehaltskasse für Österreich]. |
c) |
Ouderdomspensioenen en vervroegde pensioenen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers, gebaseerd op een basisregeling (basis- en aanvullende uitkering, of basispensioen), en alle pensioenuitkeringen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers, gebaseerd op een aanvullende regeling (aanvullend of individueel pensioen). |
d) |
Ouderdomssteun uit het pensioenfonds van de Oostenrijkse kamer van dierenartsen. |
e) |
Uitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, delen A en B, met uitzondering van aanvragen om invaliditeits-, weduwe- of wezenpensioenuitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, deel A. |
f) |
Uitkeringen bij de instellingen van sociale zekerheid van de federale kamer van architecten en raadgevende ingenieurs op grond van de Oostenrijkse wet inzake de kamer van civiele ingenieurs (Ziviltechnikerkammergesetz) van 1993 en de statuten van de instellingen van sociale zekerheid, met uitzondering van de uitkeringen op grond van beroepsinvaliditeit en nabestaandenuitkeringen uit hoofde van laatstgenoemde uitkeringen. |
g) |
Uitkeringen volgens het statuut van de instelling van sociale zekerheid van de Federale Kamer van professionele accountants en belastingadviseurs uit hoofde van de Oostenrijkse Wet betreffende professionele accountants en belastingadviseurs (Wirtschaftstreuhandberufsgesetz). |
POLEN
Ouderdomspensioenen van het op vaste bijdragen gebaseerde stelsel.
SLOVENIË
Pensioen van de verplichte aanvullendpensioenverzekering.
SLOWAKIJE
Verplicht ouderdomspensioensparen.
ZWEDEN
Inkomensgerelateerde pensioenen en op premie gebaseerde pensioenen (Wet 1998:674).
VERENIGD KONINKRIJK
Getrapte pensioenuitkeringen uit hoofde van de National Insurance Act 1965 (nationale verzekeringswet), Sections 36 en 37, en de National Insurance Act (Northern Ireland) 1966, Sections 35 en 36.”.
H. Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Deel I wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Deel II wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Deel III wordt als volgt gewijzigd: De vermelding „Het Noordse Verdrag van 15 juni 1992 betreffende de sociale zekerheid” wordt vervangen door: „Het Noordse Verdrag van 18 augustus 2003 betreffende de sociale zekerheid.”. |
I. Bijlage X wordt vervangen door:
„BIJLAGE X
BIJZONDERE, NIET OP PREMIE- OF BIJDRAGEBETALING BERUSTENDE PRESTATIES (artikel 70, lid 2, onder c))
BELGIË
a) |
Inkomensvervangende tegemoetkoming (Wet van 27 februari 1987). |
b) |
Inkomensgarantie voor ouderen (Wet van 22 maart 2001). |
BULGARIJE
Sociaal pensioen voor ouderen (artikel 89 van de Socialeverzekeringswet).
TSJECHIË
Sociale uitkering (Wet op de openbare sociale bijstand nr. 117/1995 Sb.)
DENEMARKEN
Huisvestingskosten van gepensioneerden (Wet op de steun voor individuele huisvesting, gecodificeerd bij Wet nr. 204 van 29 maart 1995).
DUITSLAND
a) |
Minimuminkomen voor ouderen en voor personen met verminderde verdiencapaciteit uit hoofde van hoofdstuk 4 van boek XII van het Sociaal Wetboek. |
b) |
Uitkeringen ter dekking van eerste levensbehoeften in het kader van de basisvoorziening voor werkzoekenden, tenzij met betrekking tot deze uitkeringen voldaan wordt aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tijdelijke aanvullende uitkering na ontvangst van een werkloosheidsuitkering (artikel 24, lid 1, van Deel II van het Sociaal Wetboek). |
ESTLAND
a) |
Uitkering voor gehandicapte volwassenen (Wet betreffende de sociale uitkeringen voor gehandicapten van 27 januari 1999). |
b) |
Werkloosheidsuitkering van de staat (Wet arbeidsmarktdiensten en -ondersteuning van 29 september 2005). |
IERLAND
a) |
Uitkering voor werkzoekenden (Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 2). |
b) |
Overheidspensioen (niet op premie- of bijdragebetaling berustend) (Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 4). |
c) |
Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend weduwenpensioen en niet op bijdrage- of premiebetaling berustend weduwnaarspensioen (Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel drie, hoofdstuk 6). |
d) |
Invaliditeitsuitkering (Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 10). |
e) |
Mobiliteitsuitkering (Volksgezondheidswet van 1970, artikel 61). |
f) |
Blindenpensioen (Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 5). |
GRIEKENLAND
Bijzondere prestaties voor ouderen (Wet nr. 1296/82).
SPANJE
a) |
Gegarandeerd minimuminkomen (Wet nr. 13/82 van 7 april 1982). |
b) |
Bijstandsuitkeringen voor ouderen en arbeidsongeschikte invaliden (Koninklijk Decreet nr. 2620/81 van 24 juli 1981). |
c) |
|
d) |
Uitkeringen ter bevordering van mobiliteit en ter compensatie van vervoerskosten (Wet nr. 13/1982 van 7 april 1982). |
FRANKRIJK
a) |
Aanvullende uitkeringen van:
(Wet van 30 juni 1956, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid). |
b) |
Uitkering voor gehandicapte volwassenen (Wet van 30 juni 1975, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid). |
c) |
Bijzondere uitkering (Wet van 10 juli 1952, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid), met betrekking tot verworven rechten. |
d) |
Solidariteitsuitkering voor ouderen (verordening van 24 juni 2004, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid) per 1 januari 2006. |
ITALIË
a) |
Sociaal pensioen voor personen zonder inkomsten (Wet nr. 153 van 30 april 1969). |
b) |
Pensioen, uitkeringen en vergoedingen voor niet-oorlogsinvaliden of -gehandicapten (Wet nr. 118 van 30 maart 1971, Wet nr. 18 van 11 februari 1980 en Wet nr. 508 van 23 november 1988). |
c) |
Pensioen en vergoedingen voor doofstommen (Wet nr. 381 van 26 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988). |
d) |
Pensioen en vergoedingen voor niet-oorlogsblinden (Wet nr. 382 van 27 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988). |
e) |
Aanvullingen op de minimumpensioenuitkering (Wet nr. 218 van 4 april 1952, Wet nr. 638 van 11 november 1983 en Wet nr. 407 van 29 december 1990). |
f) |
Aanvullingen op de invaliditeitsuitkering (Wet nr. 222 van 12 juni 1984). |
g) |
Sociaal pensioen (Wet nr. 335 van 8 augustus 1995). |
h) |
Sociaal supplement (artikel 1, leden 1 en 12, van Wet nr. 544 van 29 december 1988 en achtereenvolgende wijzigingen). |
CYPRUS
a) |
Sociaal pensioen (Wet op het sociaal pensioen van 1995 (Wet 25(I)/95), zoals gewijzigd). |
b) |
Uitkering voor ernstig motorisch gehandicapten (Besluiten van de ministerraad nr. 38210 van 16 oktober 1992, nr. 41370 van 1 augustus 1994, nr. 46183 van 11 juni 1997, en nr. 53675 van 16 mei 2001). |
c) |
Speciale toelage voor blinden (Wet op de speciale toelagen van 1996 (Wet 77(I)/96), zoals gewijzigd). |
LETLAND
a) |
Socialezekerheidsuitkering van de staat (Wet op de sociale bijstand van 1 januari 2003). |
b) |
Uitkering als tegemoetkoming in de vervoerskosten van gehandicapten met een beperkte mobiliteit (Wet op de sociale bijstand van 1 januari 2003). |
LITOUWEN
a) |
Socialebijstandspensioen (Wet op de sociale overheidsuitkeringen van 2005, artikel 5). |
b) |
Steunvergoeding (Wet op de sociale overheidsuitkeringen van 2005, artikel 15). |
c) |
Bijzondere vervoersvergoeding voor gehandicapten met mobiliteitsproblemen (Wet op de vervoersvergoeding van 2000, artikel 7). |
LUXEMBURG
Inkomenssteun voor ernstig gehandicapten (artikel 1, lid 2, van de Wet van 12 september 2003), met uitzondering van personen die officieel als gehandicapte werknemers erkend zijn en werkzaam zijn op de gewone arbeidsmarkt of in een beschermde omgeving.
HONGARIJE
a) |
Invaliditeitstoelage (Besluit nr. 83/1987 (XII 27) van de Ministerraad betreffende invaliditeitstoelagen). |
b) |
Niet op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomsuitkering (Wet III op de sociale administratie en de sociale uitkeringen van 1993). |
c) |
Vervoersuitkering (Regeringsbesluit nr. 164/1995 (XII 27) betreffende vervoersuitkeringen voor personen met een ernstige lichamelijke handicap). |
MALTA
a) |
Aanvullende uitkering (artikel 73 van de Wet op de sociale zekerheid (Hoofdstuk 318) van 1987). |
b) |
Ouderdomspensioen (Social Security Act (Cap. 318) van 1987). |
NEDERLAND
a) |
Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten van 24 april 1997 (Wajong). |
b) |
Toeslagenwet van 6 november 1986 (TW). |
OOSTENRIJK
Compenserende aanvulling (Federale wet van 9 september 1955 betreffende de algemene sociale verzekering — ASVG, Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor personen werkzaam in de handel — GSVG, en Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor landbouwers — BSVG).
POLEN
Sociaal pensioen (Wet op de sociale pensioenen van 27 juni 2003).
PORTUGAL
a) |
Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend ouderdoms- en invaliditeitspensioen (Wetsbesluit nr. 464/80 van 13 oktober 1980). |
b) |
Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend weduwepensioen (Reglement nr. 52/81 van 11 november 1981); |
c) |
Solidariteitstoeslag voor ouderen (Wetsbesluit nr. 232/2005 van 29 december 2005, gewijzigd bij Wetsbesluit nr. 236/2006 van 11 december 2006). |
SLOVENIË
a) |
Staatspensioen (Wet op de pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzekering van 23 december 1999). |
b) |
Inkomenssteun voor gepensioneerden (Wet op de pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzekering van 23 december 1999). |
c) |
Onderhoudsuitkering (Wet op de pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzekering van 23 december 1999). |
SLOWAKIJE
a) |
Vóór 1 januari 2004 toegekende aanpassingen van pensioenen die de enige bron van inkomsten vormen. |
b) |
Vóór 1 januari 2004 toegekende sociale pensioenen. |
FINLAND
a) |
Huisvestingstoelage voor gepensioneerden (Wet op de huisvestingstoelage voor gepensioneerden 571/2007). |
b) |
Werkgelegenheidsuitkering (Wet betreffende de werkloosheidsuitkeringen 1290/2002). |
c) |
Bijzondere bijstand voor immigranten (Wet op de bijzondere bijstand voor immigranten, 1192/2002). |
ZWEDEN
a) |
Huisvestingstoeslag voor gepensioneerden (Wet van 2001:761). |
b) |
Bijstandsuitkering voor ouderen (Wet 2001:853). |
VERENIGD KONINKRIJK
a) |
Pensioenuitkering van de staat (Wet op de pensioenuitkeringen van de staat (2002) en Wet op de pensioenuitkeringen van de staat (Noord-Ierland) (2002)). |
b) |
Op het inkomen gebaseerde toelagen voor werkzoekenden (Wet werkzoekenden (1995) en Besluit werkzoekenden (Noord-Ierland) (1995)). |
c) |
Inkomenssteun (Wet op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid (1992) en Wet op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid (Noord-Ierland) (1992)). |
d) |
Onderhoudsuitkering voor gehandicapten, mobiliteitscomponent (Wet op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid (1992) en Wet op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid (Noord-Ierland) (1992)).”. |
J. Bijlage XI wordt vervangen door:
„BIJLAGE XI
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE WETGEVING VAN DE LIDSTATEN
(Artikel 51, lid 3, artikel 56, lid 1, en artikel 83)
BULGARIJE
Artikel 33, lid 1, van de Bulgaarse Ziektekostenverzekeringswet is van toepassing op alle personen waarvoor Bulgarije de bevoegde lidstaat is ingevolge hoofdstuk 1 van titel III van deze verordening.
TSJECHIË
Met het oog op het aanmerken als gezinslid in de zin van artikel 1, onder i), wordt onder „echtgeno(o)t(e)” mede verstaan een geregistreerde partner in de zin van de Tsjechische Wet nr. 115/2006 Coll. inzake geregistreerd partnerschap.
DENEMARKEN
a) |
Voor de berekening van het pensioen uit hoofde van de „lov om social pension” (wet op het sociale pensioen) worden door een grensarbeider of seizoenarbeider onder de Deense wetgeving al dan niet in loondienst vervulde tijdvakken van werkzaamheid beschouwd als door de overlevende echtgenoot vervulde tijdvakken van wonen in Denemarken, voor zover de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken gehuwd was met de grensarbeider of seizoenarbeider, niet van tafel en bed gescheiden was of feitelijk wegens onverenigbaarheid gescheiden leefde, en op voorwaarde dat de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken woonachtig was in een andere lidstaat. Voor de toepassing van dit punt wordt onder „seizoenarbeid” verstaan: werk dat samenhangt met de wisseling van de seizoenen en ieder jaar terugkeert. |
b) |
Voor de berekening van het pensioen uit hoofde van de „lov om social pension” (wet op het sociale pensioen) worden de vóór 1 januari 1984 door een niet onder punt a) vallende persoon onder de Deense wetgeving al dan niet in loondienst vervulde tijdvakken van werkzaamheid beschouwd als door de overlevende echtgenoot in Denemarken vervulde tijdvakken van wonen, voor zover de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken gehuwd was met de grensarbeider of seizoenarbeider, niet van tafel en bed gescheiden was of feitelijk wegens onverenigbaarheid gescheiden leefde, en op voorwaarde dat de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken woonachtig was in een andere lidstaat. |
c) |
Tijdvakken die uit hoofde van de punten a) en b) moeten worden meegerekend, worden evenwel niet in aanmerking genomen indien zij samenvallen met tijdvakken die meetellen voor de berekening van het pensioen dat aan de betrokkene verschuldigd is onder de wetgeving betreffende verplichte verzekering van een andere lidstaat of met tijdvakken gedurende welke de betrokkene onder een dergelijke wetgeving een pensioen ontving. Deze tijdvakken worden echter in aanmerking genomen wanneer het jaarlijks bedrag van het bedoelde pensioen lager is dan de helft van het basisbedrag van het sociale pensioen. |
a) |
Niettegenstaande artikel 6 van deze verordening hebben personen die geen werkzaamheden in loondienst in een of meer lidstaten hebben uitgeoefend slechts recht op een Deens sociaal pensioen, als zij gedurende minstens drie jaar hun woonplaats in Denemarken hebben of hebben gehad, onverminderd de in de Deense wetgeving geldende leeftijdsbeperkingen. Onverminderd artikel 4 van deze verordening is artikel 7 niet van toepassing op een Deens sociaal pensioen waarop personen van deze categorie het recht hebben verworven. |
b) |
Bovengenoemde bepalingen zijn niet van toepassing op het recht op een Deens sociaal pensioen, verworven door gezinsleden van personen die in Denemarken werkzaamheden in loondienst uitoefenen of uitgeoefend hebben, of door studenten of hun gezinsleden. |
3. De tijdelijke uitkering voor werklozen die zijn opgenomen in het „ledighedsydelse” (flexibelebanenstelsel) (Wet nr. 455 van 10 juni 1997) valt onder titel III, hoofdstuk 6, van deze verordening. Wat werklozen die zich naar een andere lidstaat begeven betreft, zijn de artikelen 64 en 65 van toepassing indien die lidstaat vergelijkbare tewerkstellingsregelingen heeft voor deze zelfde categorie van personen.
4. Wanneer de ontvanger van een Deens sociaal pensioen ook recht heeft op een overlevingspensioen van een andere lidstaat, worden dergelijke pensioenen voor de toepassing van de Deense wetgeving beschouwd als uitkeringen van dezelfde aard in de zin van artikel 53, lid 1, van deze verordening op voorwaarde dat de persoon wiens tijdvakken van verzekering of van wonen de basis voor de berekening van het overlevingspensioen vormen, ook recht op een Deens sociaal pensioen heeft verworven.
DUITSLAND
1. Niettegenstaande artikel 5, onder a), van deze verordening en artikel 5, lid 4, punt 1, van het Sozialgesetzbuch VI (Deel VI van het Sociale wetboek) kan een persoon die uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat een volledig ouderdomspensioen ontvangt, verzoeken om verplicht aangesloten te zijn bij het Duitse pensioenstelsel.
2. Niettegenstaande artikel 5, onder a), van deze verordening en artikel 7, leden 1 en 3, van het Sozialgesetzbuch VI (Deel VI van het Sociale wetboek) kan een persoon die verplicht verzekerd is in een andere lidstaat of een ouderdomspensioen ontvangt uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat, zich aansluiten bij het vrijwillige verzekeringsstelsel in Duitsland.
3. Voor de toekenning van uitkeringen uit hoofde van artikel 47, lid 1, van Sozialgesetzbuch V, artikel 47, lid 1, van het Sozialgesetzbuch VII en artikel 200, lid 2, van de Reichsversicherungsordnung aan in een andere lidstaat wonende verzekerden, wordt het netto-inkomen dat de grondslag vormt voor de uitkering door de Duitse verzekeringsstelsels, berekend alsof de verzekerde in Duitsland woonde, tenzij de verzekerde verzoekt om een berekening op basis van het werkelijk ontvangen nettoloon.
4. Onderdanen van andere lidstaten die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten Duitsland hebben en die voldoen aan de algemene voorwaarden van het Duitse pensioenstelsel, kunnen vrijwillig bijdragen mits zij op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Duitse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest. Dit geldt ook voor staatlozen en vluchtelingen die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in een andere lidstaat hebben.
5. De pauschale Anrechnungszeit (vast toerekeningstijdvak) als bedoeld in artikel 253 van het Sozialgesetzbuch VI (boek VI van het Sociaal Wetboek) wordt vastgesteld op basis van uitsluitend Duitse verzekeringstijdvakken.
6. In gevallen waarin de op 31 december 1991 vigerende Duitse pensioenwetgeving op de herberekening van een pensioen van toepassing is, geldt voor de toerekening van Duitse Ersatzzeiten (vervangende tijdvakken) alleen de Duitse wetgeving.
7. De Duitse wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten waarvoor vergoeding wordt verleend op grond van het Fremdrentengesetz (wet op buitenlands pensioen) en inzake uitkeringen wegens toe te rekenen verzekeringstijdvakken die vervuld zijn in de gebieden, vermeld in paragraaf 1, leden 2 en 3, van het Bundesvertriebenengesetz (wet betreffende vluchtelingen en verdrevenen), blijft voor de toepassing van deze verordening van toepassing niettegenstaande paragraaf 2 van het Fremdrentengesetz.
8. Het bevoegde orgaan gaat, voor de berekening van het theoretische bedrag bedoeld in artikel 52, lid 1, onder b) i), van deze verordening, in pensioenregelingen voor vrije beroepen, voor ieder verzekeringsjaar dat onder de wetgeving van een andere lidstaat vervuld werd, uit van het gemiddelde van de gedurende het lidmaatschap van bevoegde organen per jaar door de betaling van bijdragen opgebouwde pensioenrechten.
ESTLAND
Voor de berekening van ouderschapsuitkeringen wordt voor gewerkte tijdvakken in andere lidstaten dan Estland uitgegaan van hetzelfde gemiddelde bedrag van sociale belasting als de betrokkene betaald heeft gedurende de gewerkte tijdvakken in Estland, waarmee de eerstgenoemde tijdvakken worden samengeteld. Indien de betrokkene in het referentiejaar uitsluitend in andere lidstaten gewerkt heeft, wordt bij de berekening van de uitkering uitgegaan van het gemiddelde bedrag van sociale belasting in Estland tussen het referentiejaar en het moederschapsverlof.
IERLAND
1. Niettegenstaande artikel 21, lid 2, en artikel 62 van deze verordening, wordt voor de berekening van het berekenbare wekelijkse referentie-inkomen van een verzekerde met het oog op de toekenning van een uitkering wegens ziekte of werkloosheid onder de Ierse wetgeving, een bedrag gelijk aan het gemiddelde weekloon van werknemers in het betreffende referentiejaar toegerekend aan de verzekerde voor iedere week die hij gedurende dat referentiejaar als werknemer onder de wetgeving van een andere lidstaat heeft gewerkt.
2. Wanneer artikel 46 van deze verordening van toepassing is, indien de betrokkene arbeidsongeschikt en later invalide wordt terwijl hij onder de wetgeving van een andere lidstaat valt, houdt Ierland voor de toepassing van Section 118(1)(a), van de Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten rekening met alle tijdvakken gedurende welke hij, in samenhang met de daaropvolgende invaliditeit, volgens de Ierse wetgeving als arbeidsongeschikt beschouwd zou zijn.
GRIEKENLAND
1. Wet nr. 1469/84 betreffende de vrijwillige aansluiting bij het pensioenstelsel voor Griekse onderdanen en vreemdelingen van Griekse origine is van toepassing op onderdanen van andere lidstaten, staatlozen en vluchtelingen wanneer deze betrokken personen, ongeacht hun woon- of verblijfplaats, op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Griekse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest.
2. Onverminderd artikel 5, onder a), van de verordening en artikel 34 van Wet nr. 1140/1981, kan een persoon die een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte op grond van de wetgeving van een andere lidstaat ontvangt, verzoeken om verplicht verzekerd te zijn op grond van de door de OGA toegepaste wetgeving, voor zover hij werkzaamheden uitoefent die binnen de werkingssfeer van die wetgeving vallen.
SPANJE
1. Voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b) i), van deze verordening worden de jaren die de werkende tekort komt om de pensioengerechtigde of pensioenplichtige leeftijd te bereiken, als bepaald in artikel 31, punt 4, van de geconsolideerde tekst van de Ley de Clases Pasivas del Estado (wet op de staatspensioenen) alleen als jaren in overheidsdienst aangerekend indien de begunstigde op het tijdstip van de gebeurtenis die het recht op een invaliditeits- of overlevingspensioen deed ontstaan, onder de Spaanse bijzondere regeling voor ambtenaren viel of een werkzaamheid uitoefende die onder dat stelsel daarmee gelijkgesteld wordt, of indien hij, op het tijdstip van de gebeurtenis die het recht op een invaliditeits- of overlevingspensioen deed ontstaan, een werkzaamheid uitoefende die, als de werkzaamheid in Spanje was uitgeoefend, de betrokkene verplicht onder de bijzondere regeling voor ambtenaren, voor de strijdkrachten of voor het gerechtelijk apparaat had doen vallen.
a) |
Ingevolge artikel 56, lid 1, onder c), van deze verordening wordt de theoretische Spaanse uitkering berekend op basis van de feitelijke bijdragen van de betrokkene in de jaren onmiddellijk voorafgaande aan de betaling van de laatste bijdrage aan de Spaanse sociale zekerheid. Indien bij de berekening van het basisbedrag voor het pensioen rekening moet worden gehouden met de onder de wetgeving van andere lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering en/of wonen, wordt de Spaanse bijdragegrondslag die in de tijd het dichtst bij de referentietijdvakken ligt, toegepast op genoemde tijdvakken, rekening houdende met de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumentenprijzen. |
b) |
Het bedrag van het verkregen pensioen wordt verhoogd met het bedrag van de verhogingen en aanpassingen die in de volgende jaren op pensioenen van dezelfde aard worden toegepast. |
3. In andere lidstaten vervulde tijdvakken die moeten worden meegerekend voor de bijzondere regeling voor ambtenaren, voor de strijdkrachten of voor het gerechtelijk apparaat, worden voor de toepassing van artikel 56 van deze verordening op dezelfde wijze behandeld als de in de tijd dichtstbijgelegen tijdvakken die als ambtenaar in Spanje zijn vervuld.
4. De in de tweede overgangsbepaling van de Algemene wet betreffende de sociale zekerheid bedoelde leeftijdsgerelateerde aanvullingen zijn van toepassing voor alle begunstigden van de verordening die voorafgaand aan 1 januari 1967 onder de Spaanse wetgeving in eigen naam bijdragen hebben betaald; het is evenwel niet mogelijk om, overeenkomstig artikel 5 van deze verordening, louter met het bedoelde oogmerk, tijdvakken die voorafgaand aan die datum onder de wetgevingen van andere lidstaten vervuld zijn, te behandelen alsof de desbetreffende bijdragen in Spanje betaald waren. Voor de bijzondere regeling voor zeevarenden is de met 1 januari 1967 overeenkomende datum 1 augustus 1970, en voor de bijzondere socialezekerheidsregeling voor de kolenmijnen 1 april 1969.
FRANKRIJK
1. Onderdanen van andere lidstaten die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten Frankrijk hebben en die voldoen aan de algemene voorwaarden van het Franse pensioenstelsel, kunnen daaraan vrijwillig bijdragen mits zij op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Franse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest in. Dit geldt ook voor staatlozen en vluchtelingen die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in een andere lidstaat hebben.
2. Voor personen die verstrekkingen ontvangen in Frankrijk uit hoofde van de artikelen 17, 24 of 26 van deze verordening en die woonachtig zijn in de Franse departementen Haut-Rhin, Bas-Rhin of Moselle, omvatten de verleende verstrekkingen, verstrekt voor rekening van het orgaan van een andere lidstaat die de kosten daarvan dient te dragen, de verstrekkingen waarin het algemene ziekteverzekeringsstelsel voorziet en het verplichte aanvullende plaatselijke ziekteverzekeringsstelsel van Alsace-Moselle.
3. De Franse wetgeving die voor de toepassing van hoofdstuk 5 van titel III van deze verordening van toepassing is op een persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is of is geweest, omvat zowel de basisregeling(en) voor pensioenverzekering als de regeling(en) voor aanvullend pensioen waaronder de betrokkene viel.
CYPRUS
Voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 6, 51 en 61 van deze verordening wordt voor tijdvakken die op of na 6 oktober 1980 aanvingen, een week van verzekering op grond van de wetgeving van de Republiek Cyprus bepaald door het totale verzekerbare inkomen in de betreffende periode te delen door het wekelijkse bedrag van het verzekerbare basisinkomen waarover in het betreffende bijdragejaar bijdragen moesten worden betaald, mits het aldus berekende aantal weken niet hoger uitvalt dan het aantal kalenderweken in de betreffende periode.
MALTA
Bijzondere bepalingen voor ambtenaren
a) |
Uitsluitend met het oog op de toepassing van de artikelen 49 en 60 van deze verordening worden personen met een dienstbetrekking op grond van de Maltese Wet op de strijdkrachten (hoofdstuk 220 van de Maltese Wet), de Politiewet (hoofdstuk 164 van de Maltese Wet), en de Wet op het gevangeniswezen (hoofdstuk 260 van de Maltese Wet) met ambtenaren gelijkgesteld. |
b) |
De pensioenen of renten die verschuldigd zijn op grond van bovenstaande wetgeving en op grond van de Pensioenverordening (hoofdstuk 93 van de Maltese Wet) worden uitsluitend met het oog op de toepassing van artikel 1, punt e), van deze verordening beschouwd als „bijzondere stelsels voor ambtenaren”. |
NEDERLAND
1. Zorgverzekering
a) |
Wat betreft het recht op verstrekkingen op grond van de Nederlandse wetgeving worden voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 2 van titel III van deze verordening onder „rechthebbenden op verstrekkingen” verstaan:
|
b) |
Personen als bedoeld in punt a), onder i), moeten zich overeenkomstig de Zorgverzekeringswet verzekeren bij een zorgverzekeraar; personen als bedoeld in punt a), onder ii), moeten zich registreren bij het College voor zorgverzekeringen. |
c) |
De bepalingen van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten betreffende de verschuldigdheid van bijdragen zijn van toepassing op personen als bedoeld in punt a) en hun gezinsleden. Wat gezinsleden betreft, worden de premies of bijdragen geheven bij degene van wie het recht op zorg is afgeleid, met uitzondering van gezinsleden van militairen die in een andere lidstaat woonachtig zijn, bij wie de premies of bijdragen rechtstreeks worden geheven. |
d) |
De bepalingen van de Zorgverzekeringswet betreffende te late verzekering zijn van overeenkomstige toepassing op te late registratie van personen als bedoeld in punt 1 a), onder ii), bij het College voor zorgverzekeringen. |
e) |
Personen die recht hebben op verstrekkingen ingevolge de wetgeving van een andere lidstaat dan Nederland en die in Nederland wonen of tijdelijk in Nederland verblijven, hebben recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden polis van het orgaan van de woon- of verblijfplaats, met inachtneming van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet, en op verstrekkingen ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten. |
f) |
Voor de toepassing van de artikelen 23 tot en met 30 van deze verordening worden de volgende uitkeringen (naast de pensioenen bedoeld in titel III, hoofdstukken 4 en 5, van deze verordening) gelijkgesteld met op grond van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen:
|
g) |
Voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 2 van titel III van deze verordening wordt de no-claimteruggave waarin de Nederlandse wetgeving voorziet in geval van beperkt zorggebruik, beschouwd als een uitkering bij ziekte. |
2. Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW)
a) |
De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt niet toegepast voor kalenderjaren vóór 1 januari 1957 gedurende welke een rechthebbende die niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling van deze jaren aan tijdvakken van verzekering:
In afwijking van artikel 7 van de AOW worden ook personen die uitsluitend vóór 1 januari 1957 overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden in Nederland gewoond of gewerkt hebben, geacht recht te hebben op een pensioen. |
b) |
De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 2 augustus 1989 gedurende welke een gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon tussen zijn 15e en 65e jaar, wonende in een andere lidstaat dan Nederland, niet ingevolge bovengenoemde wet verzekerd was, voor zover deze kalenderjaren samenvallen met tijdvakken van verzekering die de echtgenoot van de betrokkene onder die wet heeft vervuld, of met kalenderjaren die op grond van punt a) in aanmerking moeten worden genomen, op voorwaarde dat zij in de betreffende periode gehuwd zijn gebleven. In afwijking van artikel 7 van de AOW worden dergelijke personen geacht recht te hebben op een pensioen. |
c) |
De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 1 januari 1957 gedurende welke de echtgenoot van een pensioengerechtigde, die niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling van deze jaren aan tijdvakken van verzekering:
|
d) |
De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 2 augustus 1989 gedurende welke de echtgenoot van een pensioengerechtigde tussen zijn 15e en 65e jaar, wonende in een andere lidstaat dan Nederland, niet ingevolge bovengenoemde wet verzekerd was, voor zover deze kalenderjaren samenvallen met tijdvakken van verzekering die de pensioengerechtigde onder die wet heeft vervuld, of met kalenderjaren die op grond van punt 2 a), in aanmerking moeten worden genomen, op voorwaarde dat zij in de betreffende periode gehuwd zijn gebleven. |
e) |
De punten 2 a), b), c) en d) zijn niet van toepassing op tijdvakken die samenvallen met:
Tijdvakken van vrijwillige verzekering onder het stelsel van een andere lidstaat worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van deze bepaling. |
f) |
De punten 2 a), b), c) en d) zijn uitsluitend van toepassing indien de betrokkene na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren in een of meer lidstaten heeft gewoond en alleen zolang hij in een van die lidstaten woonachtig is. |
g) |
In afwijking van hoofdstuk IV van de AOW bestaat voor een in een andere lidstaat dan Nederland woonachtige persoon wiens echtgenoot verplicht verzekerd is op grond van die wet, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren op grond van genoemde wet, voor die tijdvakken gedurende welke de echtgenoot verplicht verzekerd is. Deze mogelijkheid blijft bestaan wanneer de verplichte verzekering van de echtgenoot geëindigd is als gevolg van diens overlijden en de overlevende echtgenoot uitsluitend een pensioen uit hoofde van de Algemene nabestaandenwet ontvangt. De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven, eindigt in ieder geval op de dag waarop de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt. De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de premie voor vrijwillige verzekering op grond van de AOW. Indien echter de vrijwillige verzekering aansluit op een tijdvak van verzekering als bedoeld in punt 2 b), wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de bijdrage voor verplichte verzekering op grond van de AOW, waarbij het in aanmerking te nemen inkomen geacht wordt in Nederland te zijn ontvangen. |
h) |
De in punt g) bedoelde mogelijkheid staat niet open voor personen die verzekerd zijn op grond van de wetgeving inzake pensioenen of nabestaandenuitkeringen van een andere lidstaat. |
i) |
Personen die gebruik willen maken van de mogelijkheid van vrijwillige verzekering als bedoeld in punt g), moeten binnen een jaar nadat de voorwaarden voor deelname zijn vervuld een aanvraag indienen bij de Sociale Verzekeringsbank. |
3. Toepassing van de Algemene nabestaandenwet (ANW)
a) |
Indien de overlevende echtgenoot op grond van artikel 51, lid 3, van deze verordening recht heeft op een nabestaandenpensioen op grond van de ANW, wordt dat pensioen berekend overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening. Voor de toepassing van deze bepalingen worden tijdvakken van verzekering vóór 1 oktober 1959 ook beschouwd als onder de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering, op voorwaarde dat de verzekerde gedurende deze tijdvakken en na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar:
|
b) |
De op grond van punt 3 a) in aanmerking te nemen tijdvakken die samenvallen met onder de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verplichte verzekering inzake nabestaandenpensioenen worden buiten beschouwing gelaten. |
c) |
Voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening worden alleen onder de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering nadat de betrokkene de leeftijd van 15 jaar bereikt had, in aanmerking genomen als tijdvakken van verzekering. |
d) |
In afwijking van artikel 63a, lid 1, van de ANW bestaat voor een in een andere lidstaat dan Nederland woonachtige persoon wiens echtgenoot verplicht verzekerd is uit hoofde van de ANW, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren onder genoemde wet, op voorwaarde dat die verzekering al loopt op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, maar uitsluitend voor die tijdvakken gedurende welke de echtgenoot verplicht verzekerd is. Deze mogelijkheid houdt op te bestaan vanaf de datum van beëindiging van de verplichte verzekering van de echtgenoot op grond van de ANW, tenzij de verplichte verzekering van de echtgenoot geëindigd is als gevolg van diens overlijden en de overlevende echtgenoot uitsluitend een pensioen uit hoofde van de ANW ontvangt. De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven, eindigt in ieder geval op de dag waarop de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt. De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de premie voor vrijwillige verzekering op grond van de ANW. Indien echter de vrijwillige verzekering aansluit op een tijdvak van verzekering als bedoeld in punt b), wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de bijdrage voor verplichte verzekering op grond van de ANW, waarbij het in aanmerking te nemen inkomen geacht wordt in Nederland te zijn ontvangen. |
4. Toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake arbeidsongeschiktheid
a) |
Indien de betrokkene op grond van artikel 51, lid 3, van deze verordening recht heeft op een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt het in artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde bedrag voor de berekening van die uitkering vastgesteld:
|
b) |
Bij de berekening van uitkeringen op grond van hetzij de WAO, de WIA of de WAZ houden de Nederlandse organen rekening met:
|
OOSTENRIJK
1. Voor het opbouwen van tijdvakken van verzekering in de pensioenverzekering wordt het bezoeken van een school of een vergelijkbare onderwijsinstelling in een andere lidstaat gelijkgesteld aan het bezoeken van een school of onderwijsinstelling als bedoeld in de artikelen 227(1)(1) en 228(1)(3), Allgemeines Sozialversicherungsgesetz (ASVG) (algemene wet sociale verzekering), artikel 116(7), Gewerbliches Sozialversicherungs-esetz (GSVG) (wet sociale verzekering bedrijfsleven), en artikel 107(7), Bauern-Sozialversicherungsgesetz (BSVG) (wet sociale verzekering landbouwers), indien de betrokkene op zeker tijdstip wegens werkzaamheden, al dan niet in loondienst, aan Oostenrijkse wetgeving onderworpen was, en de bijzondere bijdragen voor de verwerving van dergelijke tijdvakken van onderwijs, zoals bedoeld in artikel 227(3), ASVG, artikel 116(9), GSVG, en artikel 107(9), BSGV, betaald zijn.
2. Voor de berekening van de in artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde uitkering pro rata worden speciale verhogingen voor premies voor aanvullende verzekering en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers onder de Oostenrijkse wetgeving buiten beschouwing gelaten. In deze gevallen wordt de zonder deze premies berekende uitkering pro rata, indien nodig, verhoogd met onverminderde speciale verhogingen voor bijdragen voor aanvullende verzekering en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers.
3. Wanneer overeenkomstig artikel 6 van deze verordening vervangende tijdvakken onder een Oostenrijks pensioenverzekeringsstelsel zijn vervuld, maar deze niet een basis voor berekening ingevolge de artikelen 238 en 239 van de Allgemeines Sozialversicherungsgesetz (ASVG) (algemene socialezekerheidswet), de artikelen 122 en 123 van de Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz (GSVG) (Federale Wet betreffende de sociale verzekering voor personen die in de handel werken) en de artikelen 113 en 114 van de Bauern-Sozialversicherungsgesetz (BSVG) (socialezekerheidswet voor landbouwers) kunnen vormen, wordt de berekeningsgrondslag voor tijdvakken van kinderverzorging ingevolge artikel 239 van de ASVG, artikel 123 van de GSVG en artikel 114 van de BSVG gebruikt.
FINLAND
1. Voor de vaststelling van het recht en de berekening van het bedrag van het Finse nationale pensioen op grond van de artikelen 52 tot en met 54 van deze verordening, worden onder de wetgeving van een andere lidstaat verkregen pensioenen op dezelfde wijze behandeld als onder de Finse wetgeving verkregen pensioenen.
2. Bij de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b), punt i), van deze verordening, worden de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak overeenkomstig de Finse wetgeving inzake inkomensgerelateerde pensioenen als volgt berekend indien de betrokkene voor een deel van de referentieperiode tijdvakken van pensioenverzekering op grond van werkzaamheid, al dan niet in loondienst, in een andere lidstaat heeft vervuld: de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak zijn gelijk aan de som van de inkomsten tijdens het deel van de referentieperiode in Finland, gedeeld door het aantal maanden waarvoor er tijdens de referentieperiode tijdvakken van verzekering in Finland waren.
ZWEDEN
1. Wanneer uit hoofde van artikel 67 van deze verordening een uitkering bij ouderschapsverlof wordt uitbetaald aan een niet-actief gezinslid, wordt deze uitkering op het laagste of basisniveau vastgesteld.
2. Voor de berekening van de uitkering bij ouderschapsverlof overeenkomstig hoofdstuk 4, paragraaf 6, van Lag (1962:381) om allmän försäkring (de Volksverzekeringswet) voor personen die in aanmerking komen voor een op een salaris gebaseerde ouderschapsverlofuitkering, geldt het volgende:
Een ouder voor wie een inkomen genererende uitkering bij ziekte wordt berekend op basis van een inkomen uit een winstgevende beroepsbezigheid in Zweden, voldoet aan de eis dat zij/hij gedurende ten minste 240 opeenvolgende dagen vóór de geboorte van het kind boven het minimumniveau verzekerd is geweest, als de ouder gedurende die periode in een andere lidstaat een inkomen uit een winstgevende beroepsbezigheid heeft gehad dat overeenkomt met een verzekering boven het minimumniveau.
3. De bepalingen van deze verordening betreffende de samentelling van tijdvakken van verzekering en verblijf zijn niet van toepassing op de overgangsregeling van de Zweedse wetgeving voor het recht op een gegarandeerd pensioen voor personen die in of vóór 1937 zijn geboren en gedurende een bepaalde periode in Zweden hebben gewoond alvorens zij een pensioen aanvragen (Wet 2000:798).
4. Voor de berekening van het nominale inkomen voor inkomensgerelateerde uitkeringen bij ziekte en de inkomensgerelateerde activiteitstoelage overeenkomstig hoofdstuk 8 van Lag (1962:381) om allmän försäkring (volksverzekeringswet), geldt het volgende:
a) |
indien de verzekerde tijdens de referentieperiode wegens een werkzaamheid, al dan niet in loondienst, ook onder de wetgeving van een of meer andere lidstaten viel, wordt het inkomen in die andere lidstaat of lidstaten geacht gelijk te zijn aan het gemiddelde bruto-inkomen van de verzekerde in Zweden tijdens het deel van de referentieperiode in Zweden, dat wil zeggen het inkomen in Zweden gedeeld door het aantal jaren tijdens welke dit inkomen is ontvangen; |
b) |
indien de uitkering wordt berekend overeenkomstig artikel 46 van deze verordening en de betrokkene niet verzekerd is in Zweden, wordt de referentieperiode bepaald overeenkomstig hoofdstuk 8, rubrieken 2 en 8, van bovengenoemde wet alsof de betrokkene in Zweden verzekerd was. Indien de betrokkene tijdens deze periode geen inkomen had dat onder de Wet op inkomensgerelateerde ouderdomspensioenen (1998:674) recht geeft op een pensioen, mag de referentieperiode ingaan op een eerder tijdstip waarop de betrokkene een inkomen uit betaalde werkzaamheden in Zweden had. |
a) |
Voor de berekening van de fictieve grondslag voor het inkomensgerelateerde nabestaandenpensioen (Wet 2000:461) geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioengerechtigdheid gedurende ten minste drie op de vijf kalenderjaren die onmiddellijk aan de dood van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode), worden ook tijdvakken van verzekering die in andere lidstaten zijn vervuld, in aanmerking genomen alsof deze in Zweden waren vervuld. Tijdvakken van verzekering in andere lidstaten worden geacht gebaseerd te zijn op de gemiddelde Zweedse pensioenberekeningsgrondslag. Indien de betrokkene slechts één jaar met een pensioenberekeningsgrondslag in Zweden heeft vervuld, wordt elk tijdvak van verzekering in een andere lidstaat geacht hetzelfde bedrag te vertegenwoordigen. |
b) |
Voor de berekening van het fictieve pensioenkrediet voor weduwepensioenen met betrekking tot overlijden op of na 1 januari 2003 geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioenkrediet gedurende ten minste twee op de vier kalenderjaren die onmiddellijk aan het overlijden van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode) en indien de tijdvakken van verzekering tijdens de referentieperiode in een andere lidstaat zijn vervuld, worden deze jaren geacht op hetzelfde pensioenkrediet gebaseerd te zijn als het Zweedse jaar. |
VERENIGD KONINKRIJK
1. Wanneer een persoon overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk recht op ouderdomspensioen heeft
a) |
indien de premies van een voormalige echtgenoot als eigen premies van de betrokkene worden aangemerkt, of |
b) |
indien de relevante premievoorwaarden door de echtgenoot of voormalige echtgenoot van de betrokkene vervuld zijn, dan zijn voor de vaststelling van rechten onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk de bepalingen van titel III, hoofdstuk 5, van deze verordening van toepassing, mits de echtgenoot of voormalige echtgenoot in beide gevallen werkzaamheden, al dan niet in loondienst, uitoefent of uitgeoefend heeft, en onderworpen is of was aan de wetgeving van twee of meer lidstaten. In dat geval worden verwijzingen in genoemd hoofdstuk 5 naar „tijdvakken van verzekering” opgevat als tijdvakken van verzekering vervuld door:
|
2. Voor de toepassing van artikel 6 van deze verordening op de bepalingen inzake het recht op de verzorgingstoelage (attendance allowance), de toelage voor de verzorging van invaliden (carer’s allowance) en de uitkering voor levensonderhoud bij arbeidsongeschiktheid (disability living allowance), wordt een tijdvak van al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden of van wonen op het grondgebied van een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk in aanmerking genomen voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de vereiste tijdvakken van aanwezigheid in het Verenigd Koninkrijk voorafgaand aan de datum waarop het recht op de betreffende toelage of uitkering ontstaat.
3. Ten behoeve van artikel 7 van deze verordening worden personen die onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk een invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingspensioen, een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte of een uitkering bij overlijden ontvangen en die op het grondgebied van een andere lidstaat verblijven, tijdens hun verblijf behandeld alsof zij hun woonplaats op het grondgebied van die andere lidstaat hadden.
4. Wanneer artikel 46 van deze verordening van toepassing is, neemt het Verenigd Koninkrijk, indien de betrokkene arbeidsongeschikt en vervolgens invalide wordt terwijl hij onder de wetgeving van een andere lidstaat valt, voor de toepassing van Section 30A(5), Social Security Contributions and Benefits Act 1992 elk tijdvak in aanmerking waarin de betrokkene wegens deze arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wetgeving van die andere lidstaat:
i) |
uitkeringen wegens ziekte of loon of salaris in plaats daarvan, of |
ii) |
uitkeringen in de zin van hoofdstuk 4 en 5 van titel III van deze verordening die zijn toegekend wegens de invaliditeit die op die arbeidsongeschiktheid gevolgd is, heeft ontvangen onder de wetgeving van die andere lidstaat, alsof het een uitkering bij tijdvakken van arbeidsongeschiktheid van korte duur betrof overeenkomstig Sections 30A(1)-(4), Social Security Contributions and Benefits Act 1992. |
Voor de toepassing van deze bepaling wordt uitsluitend rekening gehouden met tijdvakken gedurende welke de betrokkene arbeidsongeschikt zou zijn geweest in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk.
1. |
Voor de berekening van een loonfactor voor het vaststellen van het recht op uitkeringen onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk wordt voor iedere week van werkzaamheid in loondienst onder de wetgeving van een andere lidstaat, die in de loop van het betreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is begonnen, de betrokkene geacht bijdragen of premies als werknemer te hebben betaald, of inkomen te hebben genoten waarover bijdragen of premies zijn betaald, op basis van een beloning gelijk aan twee derde van de voor dat jaar geldende maximumloongrens. |
2. |
Voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b), punt ii), van deze verordening:
|
3. |
Voor de omrekening van een loonfactor in tijdvakken van verzekering wordt de loonfactor verkregen gedurende het desbetreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk gedeeld door de voor dat belastingjaar geldende minimumloongrens. De uitkomst wordt in gehele getallen weergegeven met verwaarlozing van de decimalen. Het aldus berekende getal wordt geacht het aantal weken van verzekering dat gedurende dat belastingjaar onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is vervuld, te vertegenwoordigen. Dit getal kan evenwel niet hoger zijn dan het aantal weken gedurende welke de betrokkene in de loop van dat belastingjaar aan deze wetgeving onderworpen was.”. |